direct naar inhoud van 5.7 Ecologie
Plan: Ter Apel Dorp
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0048.BP0902-on01

5.7 Ecologie

5.7.1 Inleiding

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is het noodzakelijk (artikel 3.1.6 Bro) te kijken naar het al dan niet voorkomen van eventuele effecten op de Ecologische Hoofdstructuur en gebieden die zijn beschermd in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Tevens dient er een inschatting te worden gemaakt van het voorkomen van door de Flora- en faunawet beschermde soorten, de eventuele overtreding van de verbodsbepalingen en de mogelijkheid daar ontheffing voor te verkrijgen.

Het bestemmingsplan heeft betrekking op de kern Ter Apel en is een actualisatie van meerdere vigerende bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan voorziet daarnaast in een aantal nieuwe, nog niet daadwerkelijk gerealiseerde ontwikkelingen. Ze zijn in de regels en verbeelding opgenomen als wijzigingsbevoegdheid, als nieuwbouwlocatie of als afwijkingsbevoegdheid. De gemeente heeft er voor gekozen om in het kader van voorliggend bestemmingsplan geen gericht ecologisch onderzoek voor deze ontwikkelingen uit te laten voeren. Gericht ecologisch onderzoek naar de vraag of de werkzaamheden en activiteiten mogelijk een nadelige invloed op beschermde plant- en diersoorten en/of natuurgebieden tot gevolg kunnen hebben, zal bij het opstellen van het wijzigingsplan, dan wel in het kader van de omgevingsvergunningaanvraag aan de orde komen. Verder zijn binnen bestemmingen bouwvlakken aangegeven, waarbinnen bij recht uitbreidingsmogelijkheden zijn of (kleine) ingrepen vergunningsvrij zijn. Indien hiervan gebruik wordt gemaakt, zal door de initiatiefnemer alsnog een ecologisch onderzoek dienen te worden uitgevoerd.

5.7.2 Gebiedsbescherming

Rijksbeleid - Natuurbeschermingswet 1998

Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1989 van kracht geworden die de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden bundelt. Hierin zijn de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder deze wet worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, Wetlands en beschermde natuurmonumenten. Verder is deze wet de basis voor het nationale Natuurbeleidsplan waarin de Ecologische Hoofdstructuur is geregeld.

Een ruimtelijke ingreep in of een externe activiteit met negatieve effecten op gebieden die worden beschermd in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 mag niet plaatsvinden, tenzij het gaat om dwingende redenen van groot openbaar belang. Er moet worden aangetoond dat er geen redelijk alternatief bestaat voor de plannen en dat alle schade wordt gecompenseerd. Daarover moet het bevoegd gezag een beslissingsdossier opbouwen waarvoor de initiatiefnemer de rapportage moet leveren.

Provinciaalbeleid - Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. De Ecologische hoofdstructuur is als beleidsdoel opgenomen in het Provinciaal Omgevingsplan Groningen 2009-2013.

De Ecologische Hoofdstructuur mag niet worden aangetast. Aantasting wordt alleen verdedigbaar geacht als aantoonbaar is dat het project van groot openbaar belang is. Hier geldt het zogenaamde 'nee, tenzij'-principe. De aantasting moet zoveel mogelijk worden gemitigeerd. Restschade moet worden gecompenseerd. In juli 2007 zijn door het Rijk en de provincies het beleidskader Spelregels EHS, Beleidskader voor compensatiebeginsel, EHS-saldobenadering en herbegrenzen EHS uitgegeven. Met dit beleidskader kan maatwerk worden geboden. In het beleidskader wordt onder andere een beoordelingskader gegeven (significantie) en wordt aangegeven dat ook externe werking een expliciet te beoordelen effect is.

Provinciaal beleid - Natuur buiten de EHS

Vanuit het Provinciaal Omgevingsplan 2009-2013 en de Omgevingsverordening 2009 (provinciaal ruimtelijk natuurbeleid) wordt verder ook ingezet op de bescherming van bestaande bos- en natuurgebieden buiten de Ecologische Hoofdstructuur. Er mag geen significante afbreuk worden gedaan aan het areaal van het tot het bos- en natuurgebied behorende gronden of de actuele natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het bos- of natuurgebied. Onder voorwaarden kan een ontheffing worden verkregen.

Inventarisatie beschermde gebieden

NATUURBESCHERMINGSWET 1998

Gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 liggen op ruime afstand. Het meest nabijgelegen gebied is het Natura-2000 gebied Liefthingsbroek. Dit gebied ligt op 13 km ten noorden van Ter Apel. De mogelijke ontwikkelingen binnen de kern van Ter Apel zijn van een dusdanig omvang en aard, en de afstand tot het Natura 2000-gebied is zodanig groot dat eventuele effecten als gevolg van deze activiteiten op de beschermde gebieden op voorhand kunnen worden uitgesloten.

ECOLOGISCHE HOOFDSTRUCTUUR

Het kloosterterrein ten oosten van de kern Ter Apel, het manegeterrein aan de Heembadweg en enkele bospercelen die ten zuiden van de Ruiten-Aa kanaal langs de Schotslaan liggen maken onderdeel uit van de EHS (zie figuur 1). De EHS bestaat voornamelijk uit park- of stinzebos, eiken- en beukenbos en terreindelen die nog omgevormd moeten worden naar natuur. Recentelijk zijn enkele akkers, die ten zuiden van het kloosterbos gelegen zijn, omgevormd tot natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0048.BP0902-on01_0009.png"

Figuur 1. Begrenzing Ecologische Hoofdstructuur (donker groen) in het bestemmingsplangebied Ter Apel Dorp (roze). (Bron: Natuur/verordening Provinciaal Omgevingsplan 2009-2013, provincie Groningen)

Binnen de planbegrenzingen zijn de EHS-gebieden allemaal geëigend bestemd als Bos of Natuur, dan wel hebben een dubbelbestemming ten behoeve van de bescherming van de EHS-waarden. Hier zijn bij recht geen ontwikkelingen mogelijk. Een uitzondering hierop vormt het manegeterrein aan de Heembadweg. Voor dit terrein is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor woningbouw (wro-zone wijzigingsbevoegdheid 2). Hoewel de plannen nog niet zijn uitgewerkt, is het aannemelijk dat woningbouw in significante mate afbreuk zal doen aan de abiotische kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur.

BOS- EN NATUURGEBIED BUITEN DE EHS

Rond de Nulweg, aan de noordzijde van het dorp, zijn enkele percelen gemengd bosgelegen die zijn aangewezen als bestaande bos- en natuurgebieden buiten de Ecologische Hoofdstructuur (zie figuur 1). Deze gebieden zijn bestemd als Bos en Groen. Hier zijn bij recht geen ontwikkelingen mogelijk.

Conclusie

Het bestemmingsplan is grotendeels conserverend van karakter, maar maakt ook grote nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Negatieve effecten als gevolg van het voorliggende bestemmingsplan op beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 lijkt niet waarschijnlijk. De EHS kent in Groningen geen externe werking. De uitvoerbaarheid van de wro-zone wijzigingsbevoegdheid 2 kan op voorhand niet worden aangetoond. Onderzoek naar de haalbaarheid is niet uitgevoerd. Bij het uitwerken van de wijzigingsbevoegdheid zal nader onderzoek plaatsvinden. Van de wijzigingsbevoegdheid kan pas gebruik worden gemaakt na ontheffing (artikel 4.49 van de omgevingsverordening). Deze voorwaarde is in de planregels opgenomen.

Met betrekking tot de gebiedsbescherming is zowel in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 als de Ecologische Hoofdstructuur het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen het bevoegd gezag.

Soortenbescherming

Rijksbeleid - Flora- en faunawet

Met ingang van 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Het soortenbeleid uit de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992 van de Europese Unie is hiermee in de nationale wetgeving verwerkt.

Achter de Flora- en faunawet staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Deze soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. Deze zorgplicht betekent dat een ontheffing van het verbod op verstoren (of erger) alleen kan worden verleend als geen afbreuk wordt gedaan aan de goede staat van instandhouding van de soort. Deze voorwaarde geldt voor alle beschermde soorten.

De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Flora- en faunawet van 23 februari 2005 (AMvB 2004) kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten. Het gaat hierbij om algemene soorten (soorten uit tabel 1), overige soorten (soorten uit tabel 2) en strikt beschermde soorten (soorten uit tabel 3). Om verwarring te voorkomen, wordt in dit rapport respectievelijk de benaming licht, middelzwaar en streng beschermd gehanteerd. De inheemse vogelsoorten hebben een eigen afwijkend beschermingsregime; ze vallen zowel onder het middelzware als strenge beschermingsregime. Voor licht beschermde soorten geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstellingsregeling van de verboden. Voor middelzwaar beschermde soorten en voor vogels geldt een vrijstelling als wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Als niet wordt gewerkt volgens een gedragscode kan voor de middelzwaar beschermde soorten ontheffing van de verboden worden verleend als voldaan wordt aan:

  • de activiteit mag er niet voor zorgen dat afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort;
  • de activiteit moet een redelijk doel dienen.

Ontheffing voor streng beschermde soorten en vogels wordt alleen verleend onder strikte voorwaarden. De algemene beleidslijn hierbij is dat de ingrepen zodanig worden gemitigeerd dat er geen effecten zijn te verwachten op het goede voortbestaan van de soort op de locatie van de ingreep. Toetsingscriteria voor het verlenen van een ontheffing zijn:

  • er mag geen andere bevredigende oplossing voor de geplande activiteit zijn;
  • de activiteit mag er niet voor zorgen dat afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort;
  • er moet een in of bij de wet genoemd belang zijn;
  • er wordt zorgvuldig gehandeld;
  • er vindt geen benutting of economisch gewin plaats.

Inventarisatie

BEKENDE GEGEVENS

Bij Het Natuurloket1 is een rapportage opgevraagd van de belangrijkste kilometerhokken2waarin het plangebied ligt (d.d. 5 oktober 2010). In deze rapportage staat in welke mate de hokken zijn onderzocht op het voorkomen van de verschillende soortengroepen. Ook wordt het aantal waargenomen beschermde soorten en rode lijstsoorten aangegeven, maar niet het aantal individuen. De rapportage van Het Natuurloket van de belangrijkste kilometerhokken waarbinnen het plangebied valt is als bijlage bij de toelichting opgenomen.

VOLLEDIGHEID

De dorpskern Ter Apel ligt verspreid over 12 kilometerhokken. De opgave van Het Natuurloket heeft betrekking op de vijf kilometerhokken waarin de grootste delen van het dorp liggen en waarin de potentieel hoogste natuurwaarden worden verwacht. Over het geheel genomen is alleen de soortengroep vaatplanten goed en recent onderzocht. Broedvogels, vlinders en libellen zijn over het geheel genomen redelijk onderzocht. De overige soortengroepen zijn matig tot slecht of niet onderzocht.

Het merendeel van de inventarisatie inspanningen vindt over het algemeen plaats in natuurgebieden en zegt dus veelal relatief weinig over de bebouwde kom van dorpen en steden. Indien er melding wordt gemaakt van middelzwaar en streng beschermde soorten, dan zijn deze waarnemingen vaak in natuurgebieden binnen het kilometerhok gelegen gedaan. Daarnaast zijn binnen de bebouwde kom zelden specifieke biotopen aanwezig die voor bijzondere soorten permanent geschikt leefgebied vormen.

Uit de gegevens is op te maken dat er in totaal ten minste 12 beschermde soorten zijn waargenomen in de kilometerhokken. Hieronder bevinden zich vier beschermde middelzwaar of streng beschermde soorten, waarvan twee tevens Habitatrichtlijnsoorten zijn. Hierbij zijn vogels niet meegenomen, omdat deze onder een eigen beschermingsregime vallen.

In het navolgende wordt per soortengroep besproken of en waar beschermde soorten kunnen worden verwacht of aangetroffen. Daar waar een bepaald deel van het plangebied specifieke waarden bezit, zal daar apart op worden ingegaan.

VAATPLANTEN

Uit de gegevens blijkt dat ten minste vier licht beschermde soorten en twee middelzwaar beschermde soorten in de kilometerhokken bekend zijn.

Het plangebied bestaat uit de bebouwde kom van Ter Apel met in het oosten een parkbos met klooster en enkele bosterreintjes (Klooster Ter Apel). In het plangebied (en omgeving) zijn een aantal watergangen en vijvers aanwezig en het plangebied wordt doorsneden door het Ter Apel kanaal. In de oeverzones van enkele waterpartijen kunnen de licht beschermde soorten zwanenbloem en gewone dotterbloem voorkomen. In de beboste terreinen rond het klooster ligt het voor de hand dat enkele stinzenplanten zoals de licht beschermde gewone vogelmelk zijn aangeplant. Ook is een licht beschermde soort als brede wespenorchis die voorkomt op beschaduwde vochtige plaatsen, hier te verwachten. De middelzwaar beschermde soort daslook is op het kloosterterrein aangeplant en ook de middelzwaar beschermde soort tongvaren is in de omgeving van het klooster waargenomen (bron: www.waarneming.nl). Deze middelzwaar beschermde soorten worden over het algemeen in parken of op oude muren en vestingwerken aangetroffen.

VLEERMUIZEN

Uit kilometerhok 268-544 zijn waarnemingen van twee middelzwaar of streng beschermde soorten bekend, die tevens onder de Habitatrichtlijn vallen. Gezien de aanwezige habitatten binnen de kilometerhokken zullen beide waarnemingen van vleermuizen betreffen. Alle vleermuissoorten vallen onder het zwaarste beschermingsregime.

Met betrekking tot vleermuizen zijn gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis, laatvlieger en watervleermuis in of nabij het plangebied te verwachten. Vleermuizen kunnen verblijfplaatsen hebben in gebouwen en in oudere bomen met holten. In het plangebied zijn oudere zomereiken en beuken aanwezig die mogelijk geschikt zijn voor boombewonende soorten zoals watervleermuis, ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis. In de dorpskern is ongetwijfeld bebouwing aanwezig dat geschikt is voor gebouw bewonende vleermuizen zoals gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Het is dan ook niet uitgesloten dat van de genoemde soorten er zwaar beschermde verblijfplaatsen in het plangebied aanwezig zijn. Vleermuizen kunnen in een groot deel van het plangebied foeragerend worden aangetroffen. Lijnvormige landschappelijke structuren zoals lanen en houtsingels vormen veelal belangrijke vliegroutes tussen verblijfplaats en foerageergebied.

OVERIGE ZOOGDIEREN

Hoewel bij Het Natuurloket geen melding wordt gemaakt, komen in de omgeving van Ter Apel ook de middelzwaar beschermde soorten steenmarter en eekhoorn voor (bron www.waarneming.nl). Steenmarter heeft vaak verblijfplaatsen in bijvoorbeeld woningen (zolders) en schuren. Eekhoorn is sterk gebonden aan bebost gebied. Recente waarnemingen van eekhoorn zijn bekend uit de omgeving van het klooster en de aansluitende Ter Apelerbossen.

De overige binnen het bestemmingsplangebied te verwachten beschermde zoogdieren zijn alle licht beschermd. Hierbij zal het gaan om kleine zoogdieren zoals huisspitsmuis en bosmuis, maar ook marterachtigen zoals wezel en bunzing.

VOGELS

Alle inheemse vogelsoorten zijn beschermd op grond van de Flora- en faunawet. Binnen het plangebied is een grote variatie aan biotopen. Hierdoor zal een groot aantal vogelsoorten geschikt broedgebied binnen het plangebied vinden. Binnen de kern Ter Apel kunnen soorten voorkomen, waarvan de nestplaats jaarrond beschermd is, zoals huismus en gierzwaluw. Deze vogelsoorten broeden veelal onder dakpannen van gebouwen. In het opgaand groen kunnen vogelsoorten waarvan de nestplaats jaarrond beschermd is tot broeden komen zoals sperwer en ransuil.

AMFIBIEEN

Binnen de kilometerhokken wordt enkel melding gemaakt van licht beschermde amfibieën. zoals bastaardkikker, bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en meerkikker. Zwaarder beschermde soorten zijn gezien het aanwezige biotoop niet in het bestemmingsplangebied te verwachten.

REPTIELEN

Uit de kilometerhokken zijn geen waarnemingen van reptielen bekend. In het plangebied zijn ook geen geschikte biotopen aanwezig voor reptielen. Reptielen zijn dan ook niet in het dorp Ter Apel te verwachten.

VISSEN

Slechts één van de opgevraagde kilometerhokken is onderzocht op het voorkomen van vissen. Volgens de website www.telmee.nl is de middelzwaar beschermde soort kleine modderkruiper in de Ruiten Aa aangetroffen. Het ligt in de lijn der verwachting dat deze soort ook in de natuurlijke wateren binnen het plangebied voorkomt.

ONGEWERVELDEN

Beschermde dagvlinders, libellen en overige ongewervelde zijn in geen enkel kilometerhok waargenomen. Binnen de begrenzing van het bestemmingsplan zijn ook geen specifieke biotopen voor beschermde vlindersoorten, libellensoorten en overige ongewervelde als mieren en kevers te verwachten. Negatieve effecten op beschermde vlinders, libellen en overige ongewervelde zullen niet optreden.

Conclusie

De aanwezige licht beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de algemene zorgplicht van de Flora- en faunawet.

Mogelijk zijn er jaarrond beschermde exemplaren of nest- of verblijfplaatsen van vogels, vleermuizen of steenmarter aanwezig in bebouwing of bomen in het plangebied. Bij werkzaamheden aan gebouwen en kap van bomen is nader onderzoek nodig naar de aan- of afwezigheid van deze soorten. Bij het opstellen van het wijzigingsplan zal nader onderzoek plaatsvinden. Voor zover de ontwikkelingen door de planregels worden mogelijk gemaakt zal het verlenen van een Omgevingsvergunning afhankelijk worden gemaakt van de uitkomsten van een ecologisch onderzoek. Door het ontbreken van gericht ecologisch onderzoek kan op voorhand de uitvoerbaarheid van de nieuwe ontwikkelingen niet worden aangetoond.

5.7.3 Eindconclusie

Doordat er geen gericht onderzoek heeft plaatsgevonden en het bestemmingsplan verschillende nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is er geen voldoende beeld ontstaan of de ontwikkelingen mogelijk een nadelige invloed op beschermde plant- en diersoorten en/of natuurgebieden tot gevolg kunnen hebben. Onbekend is of een ontheffing, vergunning, dan wel een Verklaring van Geen Bedenkingen nodig is en of deze kunnen worden verkregen. De uitvoerbaarheid kan op dit punt dan ook niet worden aangetoond. De gemeente acht het voldoende dat bij de uitwerking van de wijzigingsbevoegdheden en de aanvraag van een omgevingsvergunning gericht ecologisch onderzoek zal plaatsvinden. Afhankelijk van de uitkomsten zal een aanvraag van een ontheffing, vergunning, dan wel een Verklaring van Geen Bedenkingen nodig zijn.