direct naar inhoud van 5.8 Archeologie
Plan: Ter Apel Dorp
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0048.BP0902-on01

5.8 Archeologie

Archeologische waarden dienen op grond van de Monumentenwet 1988 te worden mee gewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Uitgangspunt van de wet is het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming en het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse). Ook wordt in de Monumentenwet uitgegaan van het zogenaamde 'veroorzakerprincipe'. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt, financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of voor een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.

Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. Voor de bekende waarden is de Archeologische Monumentenkaart (AMK) geraadpleegd.

Voor de te verwachten waarden wordt in het algemeen gebruikgemaakt van de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). Deze kaart is voor het Groningse grondgebied echter niet echt betrouwbaar. Een groot aantal gemeenten in de provincie Groningen heeft reeds een eigen Beleidskaart Archeologie. Vlagtwedde heeft deze kaart nog niet, maar anticipeert hier wel op.
Aanvullend op het archeologisch beleid is ook de nota Belvedère (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, 1999) van belang. Doelstelling van deze nota is het versterken en benutten van de cultuurhistorische identiteit en de daarvoor bepalende kwaliteiten van de cultuurhistorisch meest waardevolle gebieden van Nederland, de zogenaamde Belvedèregebieden.

Steunpunt Libau heeft op 23 november 2010 een bureauonderzoek uitgevoerd voor het bestemmingsplangebied. In het navolgende zijn de resultaten van dit onderzoek kort samengevat.
De gehele rapportage is als bijlage bij de toelichting opgenomen (zie: Bijlage 4).

Bewoningsgeschiedenis
Ter Apel ligt in het zuiden van de landstreek Westerwolde, een dekzandgebied in het zuidoosten van de provincie Groningen. Kenmerkend voor Westerwolde zijn de lage dekzandruggen waarop esdorpen en esgehuchten liggen. Het van zuid naar noord stromende stelsel van rivierdalen van onder andere de Ruiten Aa vormt de ruggengraat van het afwisselende landschap van bossen, heide, essen, agrarische landerijen, oude waterlopen en gegraven kanalen. In de steentijd (vanaf 12.000 – 2000 v. Chr.) waren de dekzandgebieden van Westerwolde en dan met name de hoger gelegen ruggen en koppen langs rivieren, beken en natte laagtes, door de mens bewoond. In het plangebied en omgeving zijn bewoningssporen aangetroffen uit het mesolithicum (8800-4900 v. Chr.) en het neolithicum (4900-2000 v. Chr.). Vanaf 2000 v. Chr. raakten veel van de dekzandgebieden vernat en werden geleidelijk overdekt met een pakket veen, waardoor bewoning niet meer mogelijk was en ook de toegankelijkheid zeer beperkt moet zijn geweest. In de bronstijd (2000-800 v. Chr.) heeft de mens zich nog wel opgehouden in dit gebied, maar wellicht alleen om er doorheen te trekken en er offers te brengen. In de middeleeuwen werd het Westerwoldse veengebied in ontginning genomen en werden de eerste esdorpen gesticht.
Ter Apel is onlosmakelijk verbonden met de stichting in 1465 van het Kruisherenklooster op het goed 'Apell'. Dit klooster werd gebouwd op een dekzandverhoging (pol/pel) tussen Runde/Ruiten Aa in het westen en de Molen Aa in het oosten.

In de vijftiende eeuw werden enkele bezittingen bij 'Apell' geschonken aan de Orde van de Kruisbroeders, die er in 1465 een klooster stichtten: de kruisherenpriorij 'Domus novae lucis'.Deze priorij bezat in het zuidelijke deel van Westerwolde uitgestrekte landerijen, kloostervoorwerken, twee watermolens en een steenbakkerij.

Op de binnenplaats van het klooster is tijdens archeologisch onderzoek een boerderijplattegrond uit de twaalfde à dertiende eeuw gevonden (boerderij van het zogenaamde Gasselter type). Mogelijk betreft deze boerderij de uithof van het klooster Schildwolde.

Ter Apel bestond in de vroege negentiende eeuw uit verspreide bebouwing rondom het kloostercomplex. Ter plaatse van het huidige dorp Ter Apel lag in het midden van de negentiende eeuw nog een onontgonnen heidegebied. In de tweede helft van de negentiende eeuw breidde Ter Apel zich naar het westen uit. In 1856 was het Stads-Ter Apelkanaal tot Ter Apel doorgetrokken. Aan weerszijden van het diep ontstond lintbebouwing bestaande uit herenhuizen, arbeiderswoningen, boerderijen en een rooms-katholieke kerk.

Archeologische waarden
In het dorp Ter Apel ligt één archeologisch waardevol terrein, namelijk het voormalige kloostercomplex. Voor dit terrein dient te worden gestreefd van behoud 'in situ'. Daarnaast kent het overgrote deel van het plangebied een hoge archeologische verwachting op het aantreffen van resten, sporen en structuren uit de prehistorie - late middeleeuwen. Het rivierdal van de Ruiten Aa/Runde kent daarnaast een hoge verwachting op het aantreffen van onder andere offers, houten constructies et cetera.

Het overgrote deel van het huidige bebouwde gebied binnen het dorp Ter Apel krijgt ondanks de aanwezigheid van voor de archeologie kansrijke bodems een lage verwachting in verband met de bebouwing die hier in de loop van de twintigste eeuw is neergezet. Alleen de gebieden die op dit moment nog niet als woonwijk of industrieterrein in gebruik zijn genomen en waar podzolbodems of beekeerdgronden liggen, krijgen een hoge verwachting toegekend.

Overweging en advies
Archeologische (verwachtings)waarden dienen in het bestemmingsplan te worden beschermd door bodemingrepen in dergelijke gebieden te koppelen aan bouwregels en een omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten.
In de regels van dit bestemmingsplan is een regeling opgenomen om onevenredige afbreuk aan archeologische waarden te voorkomen.