Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Leer- en sportpark Veendam
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0047.08BPLeerSport-0402
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
a. het plan:
het bestemmingsplan Leer- en sportpark Veendam met identificatienummer NL.IMRO.0047.08BPLeerSport-0402 van de gemeente Veendam;
 
b. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen;
 
c. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
d. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
e. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
f. bebouwingspercentage:
een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
 
g. bestaand:
  • het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  • onder bestaand wordt niet begrepen gebruik of bebouwing welke in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan of andere planologische toestemming, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of een andere planologische toestemming;
 
h. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
i. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
j. bijbouwvolume:
een gebouw of onderdeel van een gebouw dat in bouwkundig en/of visueel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdbouwvolume;
 
k. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
 
l. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
m. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
n. bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
 
o. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
p. bouwwerk:
elke bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
 
q. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
r. dienstverlenend bedrijf:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten door kapsalons, schoonheidssalons, fotostudio's, fysiotherapeuten, kinderdagverblijven, makelaars, medische dienstverlening, verhuur- en reparatiebedrijven van kleine gebruiksgoederen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en praktijkruimten;
 
s. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
t. hoofdbouwvolume:
een gebouw of onderdeel van een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwvolume valt aan te merken;
 
u. horeca:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
 
v. horeca-1:
een horecabedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet alcoholische dranken zoals cafetaria's, snackbars, lunchrooms, broodjeszaken en daarmee vergelijkbare horecabedrijven zoals een sportkantine;
 
w. horeca-2:
horecabedrijven, waar in hoofdzaak (al dan niet alcoholische) dranken worden verstrekt, en/of waarvan de exploitatie doorgaans overlast voor het leefklimaat kan veroorzaken en druk op de openbare orde met zich kan meebrengen, zoals cafés, bars;
 
x. leisurevoorziening
grootschalige en publieksaantrekkende voorziening ten behoeve van entertainment, cultuur, recreatie of sport;
 
y. maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, (sociaal)medische, culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, sportvoorzieningen en recreatieve voorzieningen, kinderopvang en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
 
z. overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven;
 
aa. peil:
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdingang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
 
bb. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens is begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
cc. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
a. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
b. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
c. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
d. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
e. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
f. de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:
de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.
 
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de plaatsing en de oppervlaktebepaling van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, rookkanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 0,7 m bedraagt.
  
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen en water;
  2. openbare nutsvoorzieningen.
Binnen de bestemming zijn voorzieningen in de vorm van speelplaatsen, wijkontmoetingsplekken, fiets- en voetpaden, sierbestrating en overige verhardingen begrepen.
 
3.2 Bouwregels
  1. Ten aanzien van deze bestemming geldt dat geen gebouwen mogen worden gebouwd.
  2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5 m;
    2. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m.
3.3 Strijdig gebruik

3.3.1 Voorwaardelijke verplichting watercompensatie
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. Het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van het toegestane gebruik zonder uitvoering te geven aan de realisatie en instandhouding van de benodigde waterberging in de bestemming Water zoals opgenomen op de verbeelding.
Artikel 4 Maatschappelijk
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. maatschappelijke voorzieningen;
  2. verkeer en verblijf;
  3. openbare nutsvoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen en water;
  5. parkeerplaatsen ter plaatse van de functieaanduiding ‘parkeerterrein’.
Het bestemmingsplan verzet zich niet tegen het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening waarvoor op basis van deze verordening een evenementenvergunning kan worden verleend.
 
Dienstwoningen zijn niet in de bestemming begrepen.
 
4.2 Bouwregels
  1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    1. de gebouwen dienen binnen het bestemmingsvlak te worden gebouwd;
    2. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen bedragen niet meer dan 12,0 meter, dan wel niet meer dan de bestaande bouw- en goothoogte indien deze meer bedragen;
    3. de maximaal bebouwde oppervlakte aan gebouwen bedraagt 8000 m2;
  2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:
    1. de bouwhoogte niet meer dan 6,0 m bedraagt;
    2. niet meer dan 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd;
    3. de bouwhoogte van terreinafscheidingen ten hoogste 2,0 m bedraagt;
  3. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van sport - centrale ontsluitingsas’ mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd hoger dan 6,0 meter.
4.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
 
nadere eisen stellen aan:
  1. de plaats van gebouwen in die zin dat de gebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
  2. de dakhelling in die zin dat deze niet minder dan 40° en niet meer dan 60° dient te bedragen;
  3. de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.4 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan, met omgevingsvergunning, op basis van een goede ruimtelijke onderbouwing en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
 
afwijken van het bepaalde in:
  1. lid 4.2, sub a, onder 2 ten behoeve van een grotere goot- en bouwhoogte van de gebouwen tot ten hoogste 15,0 m.
4.5 Strijdig gebruik

4.5.1 Voorwaardelijke verplichting watercompensatie
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. Het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van het toegestane gebruik zonder uitvoering te geven aan de realisatie en instandhouding van de benodigde waterberging in de bestemming Water zoals opgenomen op de verbeelding.
Artikel 5 Sport
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. sport, sportvelden en sportterreinen;
  2. clubgebouwen, materialenruimte en kleedruimten;
  3. binnen- en buitensportvoorzieningen;
  4. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  5. parkeerplaatsen ter plaatse van de functieaanduiding ‘parkeerterrein’.
  6. speelvoorzieningen;
  7. groenvoorzieningen en water;
met bijbehorende:
  1. andere bouwwerken;
  2. horeca-1 ten dienste van de bestemming;
  3. een bestaande horeca-2 voorziening ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van sport – horeca–2’
met daaraan ondergeschikt:
  • sociaal-culturele doeleinden;
  • dienstverlening;
  • kantoren.
 
Onder binnen- en buitensportvoorzieningen worden mede verstaan voorzieningen, zoals tribunes, was- en kleedruimten, kantine, bergings- en stallingsruimten en verenigingsgebouwen.
 
Het bestemmingsplan verzet zich niet tegen het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening waarvoor op basis van deze verordening een evenementenvergunning kan worden verleend.
 
Dienstwoningen zijn niet in de bestemming begrepen.
 
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 (hoofd)gebouwen
  1. Voor het bouwen van (hoofd)gebouwen gelden de volgende regels:
    1. de gebouwen dienen binnen het bestemmingsvlak te worden gebouwd;
    2. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen bedragen niet meer dan 12,0 meter, danwel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
    3. het maximale bebouwingspercentage bedraagt 5%.
  2. ten behoeve van onderhoud en beheer mogen gebouwen worden gebouwd met een maximale oppervlakte van 50 m², een maximale bouwhoogte van 2,75 m bij een platte afdekking en maximaal 5,50 m bij een afdekking met een kap;
  3. de onderlinge afstand tussen de gebouwen genoemd onder lid 5.2, sub b, mag niet minder dan 4 m bedragen, tenzij de gebouwen aaneen worden gebouwd.
  4. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van sport - centrale ontsluitingsas’ mogen geen (hoofd)gebouwen worden gebouwd.
5.2.2 bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 15 m, met dien verstande dat:
      1. de bouwhoogte van lichtmasten niet meer dan 40 m bedraagt;
      2. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van reclame-uitingen niet meer dan 6 m mag bedragen;
      3. de bouwhoogte van terreinafscheidingen niet meer dan 2 m mag bedragen;
    2. het bouwen van overkappingen is niet toegestaan.
  2. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van sport - centrale ontsluitingsas’ mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd hoger dan 6,0 meter.
5.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld en nagestreefde beeldkwaliteit;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
 
nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde.
 
5.4 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan, met omgevingsvergunning, op basis van een goede ruimtelijke onderbouwing en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
 
afwijken van het bepaalde in:
  1. lid 5.2.1, sub a, onder 2 ten behoeve van een grotere hoogte van de gebouwen tot ten hoogste 20 m.
5.5 Strijdig gebruik

5.5.1 Voorwaardelijke verplichting watercompensatie
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. Het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van het toegestane gebruik zonder uitvoering te geven aan de realisatie en instandhouding van de benodigde waterberging in de bestemming Water zoals opgenomen op de verbeelding.
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
5.6.1 Bevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening:
  1. de op de verbeelding aangegeven aanduiding ‘specifieke vorm van sport – horeca–2’ te verwijderen indien de bestaande en aanwezige horeca-2 voorziening ophoudt te bestaan.
Artikel 6 Water
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. water ten behoeve van de waterhuishouding en de (recreatie)scheepvaart;
  2. berging van water.
In de bestemming zijn tevens voorzieningen ten behoeve van de (recreatie)scheepvaart begrepen.
 
In de bestemming zijn geen ligplaatsen voor woonschepen begrepen.
 
6.2 Bouwregels
  1. Ten aanzien van deze bestemming geldt dat geen gebouwen mogen worden gebouwd.
  2. Het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is, anders dan het bouwen van voorzieningen ten behoeve van de (recreatie)scheepvaart en de waterhuishouding, niet toegestaan.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 1
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor gebieden van archeologische en cultuurhistorische waarde ('Waarde - Archeologie 1') aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
 
7.2 Bouwregels
  1. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m2 moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
    1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en
    2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  2. Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  3. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sub b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    1. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden ;
    2. het mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijkte stellen grondbewerking dieper dan 0,4 m;
    3. het graven of dempen van watergangen;
    4. het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 0,4 m
    5. het graven van sleuven breder dan 0,5 m en dieper dan 1 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    6. het permanent verlagen van het waterpeil.
  2. Een vergunning als bedoeld in sub a wordt slechts verleend indien:
    1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
    2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
    3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
      1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
      2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
      3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
      4. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.
      5. Het verbod als bedoeld in sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
        1. het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
        2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
        3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
        4. aanvaardbaar zijn op basis van eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
7.4 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:
  1. de dubbelbestemming gebieden van archeologische en culutuurhistorische waarde ('Waarde - Archeologie 1') te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
  2. aan gronden alsnog de dubbelbestemming gebieden van archeologische en cultuurhistorische waarde ('Waarde - Archeologie 1') toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.  
3 Algemene regels
 
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
  
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
 
Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van de gronden als seksinrichting.
  
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
 
10.1 Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  2. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ bedraagt;
  4. het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 25 m mag bedragen, met dien verstande dat:
    1. de noodzaak voor plaatsing van de antenne is aangetoond waarbij het gedeelde gebruik van masten moet zijn overwogen;
    2. bebouwingsbeeld van de omgeving niet wordt verstoord;
    3. de antenne in de onmiddellijke nabijheid van hoge gebouwen en/of bouwwerken of langs grote infrastructurele lijnen (zoals hoogspanningsleidingen en (spoor)wegen) wordt geplaatst.
  5. Het bepaalde in het plan en toestaan dat de ligging van de ‘centrale ontsluitingsas’ in geringe mate wordt aangepast indien uitvoering van het plan daar aanleiding toe geeft.
10.2 De onder 10.1 bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
  • de verkeersveiligheid;
  • het bebouwingsbeeld.  
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
 
A. Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
B. Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Leer- en Sportpark’.