direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Verzamelplan gemeente Slochteren 2016-1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0040.bp00040-41vg

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding opstellen verzamelbestemmingsplan

1.1.1 Algemeen

In juli 2013 is de actualisatie van de bestemmingsplannen voor het grondgebied van Slochteren afgerond. Op een aantal percelen na en het gebied van Masterplan Meerstad buiten beschouwing gelaten, hebben alle percelen in de gemeente Slochteren een actuele bestemming gekregen.

Met onderhavig bestemmingsplan wordt een drietal particulieren initiatieven die niet passen binnen het geldende bestemmingsplan meegenomen. Daarnaast wordt een aantal (kleine) ambtshalve wijzigingen/correcties doorgevoerd.

Particuliere initiatieven:

  • Froombosch, Hoofdweg 14

Er is bij de gemeente verzocht om de bestemming van het perceel te wijzigen van agrarisch (bedrijf) naar wonen met lichte bedrijvigheid. Het is de bedoeling om het karakteristieke pand zoveel mogelijk te behouden en te herstellen. Initiatiefnemer heeft een houtbouw,- en restauratiebedrijf. De werkzaamheden vinden voor 90% plaats bij de klanten. De locatie aan de Hoofdweg 14 zal vooral voor opslag worden gebruikt. De initiatiefnemer wil ook wonen in de voormalige bedrijfswoning, welke een geheel vormt met de schuur.

  • Overschild, Graauwedijk 16

Er is een verzoek ingediend voor realisatie van een nieuwe bedrijfswoning (net buiten het bouwblok) bij een agrarisch bedrijf en het verplaatsen van de kleinschalige windturbine naar een plek met meer wind.

De oorspronkelijke woning heeft veel aardbevingsschade en de bewoners hebben de voorkeur om een nieuwe woning te realiseren. De oude bedrijfswoning wordt een bedrijfsgebouw. De bedrijfswoning zal worden gerealiseerd direct ten westen van het bestaande erf, op de gronden die nu nog vallen in het bestemmingsplan Buitengebied 2012.

De gemeente heeft eerder dit jaar een (tijdelijke) omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een kleine windturbine binnen het bouwvlak. Deze past binnen het door de gemeente vastgestelde windturbine beleid. Het ontwerpbeleid is in juli 2015 ter inzage gelegd. Het is de bedoeling dat in het beleid in het najaar van 2015 wordt vastgesteld. Aanvrager wil de kleine windturbine verplaatsen naar een locatie net buiten het bouwvlak, voor een optimalere windvang.

Het is de bedoeling dat het bouwvlak wordt aangepast, zodat de woning en de windturbine passen binnen het bouwvlak van het agrarisch bedrijf. De gronden krijgen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' met een bouwvlak.

  • Graauwedijk 75, Overschild

Dit verzoek heeft betrekking op vestiging van een agrarisch dienstverlenend bedrijf (reparatie en onderhouden van landbouwmachines) op het perceel Graauwedijk 75 in Overschild. De bestemming van het perceel wordt gewijzigd naar 'Gemengd-2' met een aanduiding op de nieuwe loods voor het reparatiebedrijf voor landbouwmachines.

Het perceel is een VAB-locatie (voormalige agrarische bebouwing) en heeft nu een woonbestemming. De initiatiefnemer heeft al in 2012 bij de gemeente gevraagd naar mogelijkheden voor het vestiging van een bedrijf in combinatie met sloop en herbouw van een deel van de bebouwing. Op dat moment had het perceel nog een agrarische bestemming. Omdat de bedrijfsplannen na 2012 niet direct werden opgestart en er alleen gewoond werd is de bestemming gewijzigd naar 'Wonen'.

Het plan voorziet in het vervangen van twee bijgebouwen door een nieuwe bedrijfsloods. De bestaande (woon)boerderij is verbouwd en blijft behouden. De totale oppervlakte aan bijgebouwen neemt door het plan met bijna 50% af (sloop van 600 m²). Onderdeel van het bouwplan is ook een landschappelijke inpassing, dat voorziet in aanplant van enkele bomen en herstel van een deel van de singelgracht.

Ambtshalve aanpassingen:

  • Kolham, percelen U 264, U 536 en U 2613 (tussen dorp en A7)

Het betreft hier percelen welke in het kader van een tijdelijke bosbouwregeling in de jaren 90 beplant zijn met bomen. De eigenaren hebben vrijstelling van de herplantplicht van het ministerie van LNV. De percelen hebben in het bestemmingsplan 2012 de bestemming 'Bos' gekregen. Nu de afgesproken bosbouwtermijn is verstreken willen de eigenaren de bomen van het productiebos kappen en deze weer als agrarische cultuurgrond gebruiken. Het gaat om de percelen U 264, U 536 en U 2613. De percelen wijzigen van de bestemming 'Bos' naar de bestemming 'Agrarisch-Cultuurgrond'.

  • Luddeweer, Luddeweersterweg 15

Gedurende de procedure voor het bestemmingsplan Buitengebied 2012 is er een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van een stal aan de Luddeweersterweg 15 in Luddeweer. De stal was mogelijk op basis van het oude bestemmingsplan Buitengebied herziening 1997, maar niet meer op basis van het voorontwerp bestemmingsplan Buitengebied 2012. Het bouwvlak werd aangepast, waarbij de uitbreidingsruimte naar achteren werd gesitueerd. Verdere uitbreiding in de breedte was niet meer mogelijk. Op het moment van de aanvraag had het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen en was de aanhoudingsplicht vervallen. De gemeente kon de aanvraag voor de stal dus niet weigeren. Het bouwvlak moet in overeenstemming gebracht worden met de verleende vergunning. De gronden krijgen de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" met bouwvlak.

  • Steendam, perceel S 2293 (nabij Damsterweg/Roegeweg Steendam).

Bij de actualisering van het bestemmingsplan Steendam is een braakliggend stukje grond bestemd als bos. Dit had voorheen een agrarische bestemming. De locatie van de voormalige boerderij heeft een woonbestemming gekregen. Dit perceel wordt inmiddels weer bewoond. De braakliggende grond is inmiddels verkocht aan een agrariër. Deze gebruikt de grond inmiddels weer agrarisch. Er is daarom wenselijk om deze gronden weer de agrarische bestemming te geven. De gronden krijgen de bestemming "Agrarisch - Cultuurgrond".

  • Overschild, Graauwedijk 67

Bij dit perceel is bij de herziening van het bestemmingsplan "Kleine kernen" de aanduiding "opslag" weggevallen. Dit wordt in dit bestemmingsplan hersteld.

1.2 Plangebied Bestemmingsplan Verzamelplan Gemeente Slochteren 2016-1

1.2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied bestaat uit diverse losse percelen in de gemeente Slochteren. De verschillende percelen worden ieder apart weergegeven op de verbeelding.

Hieronder volgt een opsomming van de betreffende percelen. Hierbij wordt tevens aangegeven onder welk moederplan zij vallen.

Bestemmingsplan Buitengebied 2012 vastgesteld d.d. 4 april 2013:

  • Luddeweersterweg 15, Luddeweer
  • Roegeweg 2, Steendam
  • Percelen tussen A7 en dorp Kolham (U 264, U 536 en U 2613)
  • Graauwedijk 16, Overschild (gedeeltelijk)
  • Graauwedijk 75, Overschild

Bestemmingsplan Steendam vastgesteld d.d. 4 juli 2013:

  • Nabij Damsterweg/Roegeweg Steendam: perceel S 2293

Bestemmingsplan Kleine Kernen vastgesteld d.d. 22 april 2010, partiële herziening
19 september 2013;

  • Graauwedijk 16, Overschild (gedeeltelijk)

Bestemmingsplan Kolham-Froombosch vastgesteld d.d. 4 juli 2013:

  • Hoofdweg 14, Froombosch

1.3 Leeswijzer

In vervolg op dit inleidende hoofdstuk wordt in Hoofdstuk 2 verder ingezoomd op het plangebied. Hierbij zal na een algemene historische beschrijving ingegaan worden op de huidige ruimtelijke en functionele kenmerken van de onder 1.2.1 genoemde percelen.

Hoofdstuk 3 vormt een overzicht van het beleidskader dat als bovenliggend toetsingskader valt aan te merken. De (milieu)onderzoeken die ten grondslag liggen aan het plan worden in hoofdstuk 4 toegelicht. In hoofdstuk 5 wordt aangegeven op welke manier de opgestelde beleidsregels zijn verwerkt in het plan. In dit zelfde hoofdstuk wordt ook ingegaan op de doorvertaling van ruimtelijke thema's uit het provinciaal beleid (POP en omgevingsverordening). Hoofdstuk 7 beschrijft de financiële consequenties van het plan en geeft een toets weer of het plan economisch uitvoerbaar is. Tenslotte wordt in hoofdstuk 8 het verloop van de voorbereidende procedure weergegeven waaronder een verslag van de inspraak en reacties van overlegpartners. In een bijgevoegde Nota Inspraak en Overleg zijn aanpassingen genoemd naar aanleiding van de inspraak en het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Gebiedsverkenning

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt eerst ingegaan op de (historische) ontwikkeling van het grondgebied van Slochteren en vervolgens ingezoomd op het plangebied. Deze inventarisatie is gesplitst in een ruimtelijke en een functionele analyse.

2.2 Historische ontwikkeling

2.2.1 Gemeente

De gemeente Slochteren beslaat een groot deel van de streek 'Duurswold'. Het Duurswold heeft zijn naam te danken aan het karakter dat het vroeger bezat. Er was sprake van lage gronden waarop struiken en bomen elkaar afwisselden. Het gebied werd ook wel de Zevenwolden genoemd, naar de zeven concentraties die op de zandrug waren ontstaan. De streek behoort tot de laagste delen van de provincie. Vroeger stroomde het water van de hogere klei- en zandgronden hier naar toe en ontstonden er meren. Het huidige Schildmeer is hiervan nog een overblijfsel. Bewoning ontstond op de hogere, drogere zandrug in het Duurswold. Het huidige bewoningspatroon is nog steeds op deze rug, die loopt van Ruischerbrug (via Harkstede, Slochteren en Siddeburen) naar Wagenborgen, gesitueerd. Door deze concentratie van bebouwing is een groot deel van het open buitengebied. Buiten de lintbebouwing liggen slechts enkele bebouwingsconcentraties, waaronder Overschild en Tjuchem vallen.

2.2.2 Luddeweer

Luddeweer is een klein buurtschap. Luddeweer bestaat met name uit boerderijen, arbeiderswoningen en gebouwen die van een oorsprong een andere dan de huidige woonfunctie hadden. Een deel van de boerderijen is als karakteristieke bebouwing aangemerkt. In het zuidoostelijk deel van de gemeente is vrijwel geen bebouwing aanwezig. Daarnaast bevinden zich ook (burger)woningen in het gebied en andere (bedrijfs)bebouwing. Deze bebouwing is veelal nog authentiek (arbeidershuisjes) en draagt daarmee bij aan de identiteit van het Duurswold.

De landbouw is de grootste grondgebruiker in Slochteren. Naar verhouding neemt de akkerbouw daarbij een iets groter aandeel in dan de melkveehouderij. Ongeveer 60% van de agrarische gronden is als bouwland in gebruik. Daarbij is met name het gebied Luddeweer-Overschild in gebruik bij melkveehouderijen en het gebied aan weerszijden van het dorpslint bij akkerbouwers.

Daarnaast zijn er enkele grotere bedrijven gevestigd in het buitengebied, die in functioneel opzicht geen binding hebben met het landelijk gebied. In Luddeweer bevindt zich op een voormalig agrarisch bouwstede een palletrecyclingsbedijf, dit bedrijf maakt onderdeel uit van een in Groningen gevestigd bedrijf.

2.2.3 Steendam

Tussen Appingedam en Siddeburen ligt aan de Damsterweg het dorp Steendam, een
belangrijk watersport- en recreatiecentrum aan het Schildmeer. Het Schildmeer was
een deel van het Woldjermeer. Door dit merengebied liep de weg, die vroeger iets
westelijker moet hebben gelegen, ongeveer naast de Schipsloot. Een strook grond ten oosten deze sloot heet nu nog Oudeweg. Ter hoogte van Steendam is de weg zo
drassig geweest, dat men hier een stenen dam heeft aangelegd. Vermoedelijk is
hierdoor de naam Steendam ontstaan.


Het Schildmeer en de omringende polders maken deel uit van het overgangsgebied
tussen de dekzandgronden en de zeekleigronden. Deze 'lage landen' zijn ontgonnen in de 18e eeuw, daarvoor was het een grillig en moeilijk toegankelijk gebied. Het Schildmeer was aan de zuidzijde groter en lag dichter bij Hellum. Rond 1830 is het dorp Steendam voor het eerst te zien op landkaarten. Het dorp bestaat dan uit een kleine groep huizen. De meeste woningen in het dorp zijn geconcentreerd langs de Damsterweg. Uit de cijfers van het centraal bureau van de statistiek (CBS) blijkt dat de woningvoorraad in Steendam bestaat uit 133 woningen.

2.2.4 Kolham

Vanuit het bebouwingslint op de zandrug werd vanaf de Middeleeuwen veen afgegraven onder leiding van kloosters en door particulieren. De dorpsstructuur van Kolham wordt bepaald door de ontstane strokenverkaveling begrensd door de van oorsprong natuurlijke wateren (Scharmer Ae, Slochter Ae en Siepsloot). Ten oosten en westen van Kolham was sprake van natte vervening. De vrijkomende petgaten werden na verlanding weer in cultuur gebracht. In de 18e eeuw werden veel landerijen verkocht aan boeren. Grote delen werden toen ontgonnen en definitief in cultuur gebracht. Met de ontginning werd ook een zekere mate drooglegging gerealiseerd door bemaling met windmolens. Hierdoor werd bewoning op grotere schaal mogelijk. Na landbouwers kwamen ook middenstanders, ambachtelijke bedrijven, horeca en burgerbewoning in Kolham. Nabij de kerk van Kolham vond een lichte concentratie van bebouwing plaats. Door de economische crisis rond 1930 gingen veel agrarische bedrijven failliet. Daarnaast werd met de invoering van arbeidsbesparende methoden en toenemende mechanisatie ook het aantal werkenden in de agrarische sector kleiner. Werkgelegenheid werd in andere gemeenten en andere sectoren gezocht, veelal in de handel en industrie. Na de Tweede Wereldoorlog vond er in de omgeving van Kolham een uitbreiding van de woonbebouwing plaats. De uitbreiding concentreerde zich ten noorden van het dorp (omgeving Eikenlaan). Daarnaast werden de Rengerslaan en de Knijpslaan in deze periode verder bebouwd.

2.2.5 Overschild

Overschild is een van de oudste kleine kernen van Slochteren. De eerste bebouwing langs de Graauwedijk is al ontstaan in middeleeuwen. Rond het einde van de 13e eeuw zouden er kloostergronden en een kloosterhuis hebben gelegen in de omgeving van het huidige Overschild. Uit een oud register, dat namen bevat van boerderijen die schatplichtig waren aan het bisdom van Munster, komt ook Sibraht te Extyra Schaldmeda voor: Sibracht van Overschild. Pas in de 19e eeuw werden er voorzieningen gebouwd en aangelegd als de kerk, begraafplaats en molen.

De structuur van het dorp is eenvoudig en duidelijk. Het dorp is geconcentreerd rond de kruising van de Graauwedijk met de Kanaalweg en de Meerweg. De bebouwing is als linten langs deze wegen gesitueerd. Er heeft geen planmatige uitbreiding plaatsgevonden in aanvulling op deze structuur zodat de bebouwingsstructuur die met name in de 19e eeuw is ontstaan en ontwikkelt nog goed in tact is. Deze kenmerkende structuur draagt sterk bij aan het karakter en identiteit en versterkt het contrast tussen het compacte besloten dorp en het omliggende open buitengebied.

De Graauwedijk vormt de belangrijkste weg binnen de kern en ontsluit het dorp in noordoostelijke en zuidwestelijke richting.

2.2.6 Froombosch

Vanaf de 12 eeuw werd hier veen afgegraven in opdracht van het klooster in Wittewierum. In de omgeving van de Eerste en Tweede muggenbeeklaan woonden veenarbeiders, die werkten in de aangrenzende veenafgravingen. In die tijd woonde men daar in plaggenhutten of baggelhutten. Uit die tijd stamt de andere naam voor Froombosch: namelijk Baggelhutten. Later in de geschiedenis werden deze hutten vervangen door arbeiderswoningen. De door veenafgraving ontstane, opstrekkende strokenverkaveling bepaalt nog steeds de huidige dorpsstructuur en verkaveling.

Froombosch is vernoemd naar het bos van de familie Froma, welke rond 1600 de Ruitenborg bewoonde. De Ruitenborg lag aan het beekje "De Ruiten Ae". Ter hoogte van de Ruitenweg 43 is nog steeds de Ruitenborg te vinden. Hoewel dit niet meer de originele borg is, zijn er binnen nog wel historische details te vinden, zoals muren met een dikte van 45 centimeter. In de omgeving van de Ruitenborg werden op de zandrug boerderijen gesticht. Dit lint van boerderijen sloot aan op de bebouwingslinten van Kolham en Slochteren. Het lint van Froombosch is van oudsher niet heel dicht bebouwd.

Een bijzonder element in Froombosch is De Langewijk. De Langewijk vormde een gegraven waterverbinding met het natuurlijke beekje "de Ruiten Ae". De waterweg kruiste in Froombosch met de Hoofdweg. Via de Langewijk kon naar Sappemeer en Hoogezand (in het zuiden) worden gevaren. Vanaf Hoogezand kon via het Winschoterdiep naar de stad Groningen worden gevaren. Via deze waterwegen werden passagiers, turf en andere goederen vervoerd. Tot in de jaren 70 was er een haventje aan de Langewijk nabij de Hoofdweg in Froombosch. Hier werden oorspronkelijk goederen overgeladen. De Langewijk en de Ruiten Ae zijn deels gedempt.

In de 20e eeuw zijn er enkele kleinschalige woningbouwontwikkelingen in de kern geweest. In de jaren '20 van de vorige eeuw leidde de komst van het Woldjerspoor tot woningbouw langs de Ruitenweg, welke de Hoofdweg met het station Froombosch verbond. Na de oorlog heeft er op kleine schaal (twee woonstraten) woningbouw plaatsgevonden ten noorden van de hoek Hoofdweg-Ruitenweg. In de jaren vijftig werd de gasbel van Slochteren ontdekt. In het landschap verschenen boorinstallaties. Ook bij Froombosch is een gasinstallatie opgericht. Tevens zijn de sportvelden aan de Ruitenweg gerealiseerd en is in 1978 het multifunctioneel centrum 'De Ruitenvelder' opgericht. Voor het overige zijn de ontwikkelingen beperkt gebleven tot enkele in-/uitbreidingen en/of vervangende nieuwbouw (al dan niet in combinatie met functieverandering) in het bestaande lint.

2.3 Ruimtelijke en functionele analyse

2.3.1 Froombosch, Hoofdweg 14

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00040-41vg_0001.jpg"

Hoofdweg 14 in Froombosch was een agrarisch bedrijf. Inmiddels zijn de landbouwpercelen en de gebouwen van elkaar gesplitst. Het agrarisch bedrijf is gestopt. Het gebouw is aangemerkt als een karakteristiek pand. De huidige eigenaar heeft het pand zo veel mogelijk in stijl gerestaureerd. De vrijkomende boerderij heeft een nieuwe functie gekregen, waarbij het karakteristieke gebouw in stand kan blijven.

2.3.2 Kolham, percelen U 264, U 536 en U 2613 (tussen dorp en A7)

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00040-41vg_0002.jpg"

Deze percelen zijn gelegen tussen de A7 en het dorp Kolham. Begin jaren 90 zijn deze percelen beplant met een productiebos. In de productiebos zijn de bomen in lange rechte rijen aangeplant. Inmiddels is de instandhoudingstermijn vervallen. Dit betekent dat de bomen weer gekapt mogen worden en de grond weer als landbouwgrond gebruikt mag worden.

2.3.3 Luddeweer, Luddeweersterweg 15

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00040-41vg_0003.jpg"

Op dit perceel is een melkveehouderij gevestigd. Het bedrijf heeft uitbreidings/vernieuwingsplannen en wil daarbij aansluiten op de meest recente bebouwing, een melkveestal, aan de noordzijde van het erf. Een deel van deze stal is in 2012 nog gerealiseerd op basis van het oude bestemmingsplan maar valt nu buiten het bouwvlak. In het geldende bestemmingsplan is onvoldoende rekening gehouden met de wensen om het bedrijf in noord(westelijke) richting uit te breiden. Het bestemmingsplan wordt daar nu op aangepast door het bouwvlak aan te passen aan de gerealiseerde bebouwing. De totale omvang van het bouwvlak neemt door het bestemmen van de gerealiseerde melkveestal en de kleine uitbreidingsruimte aan de voorzijde slechts beperkt toe en beslaat ongeveer 1,2 ha. De bestaande dubbelbestemmingen (Archeologie en Landschap- Inversierug) blijven ongewijzigd. Bij toekomstige (bodem)ingrepen blijven een toets aan deze waarden noodzakelijk.

Omdat de aanpassing van het bestemmingsplan volgt op eerdere besluiten is de maatwerkmethode niet uitgevoerd. Er is wel getoetst aan de 6 ruimtelijke criteria:

  • 1. Respecteren van de historisch gegroeide landschapsstructuur: De omvang van het bebouwde erf past blijft in grote lijnen hetzelfde. De aanpassing van het bestemmingsplan is het vastleggen van eerder verleende (omgevings)vergunningen in het bestemmingsplan en een kleine verruiming van het bouwvlak aan de voorzijde van de nieuwe melkveestal. Op basis van mogelijkheden in het inmiddels vervallen bestemmingsplan is een aantal jaren geleden een nieuwe melkveestal ten noordwesten aansluitend aan de bestaande stal gerealiseerd. Het bouwvlak wordt hier nu op aangepast in aansluiting op de zijgevel van de stal. Verdere verbreding is niet passend binnen de historisch gegroeide landschapsstructuur. Eventuele toekomstige uitbreidingsmogelijkheden liggen achter de bestaande bebouwing (waar ook een zone is aangegeven voor uitbreiding).
  • 2. Rekening houden met afstand tot andere ruimtelijke elementen: Bij de aanpassing van het bouwvlak wordt ook de gewenste uitbreiding in de vorm van een wachtruimte voor vee aan de voorzijde meegenomen. Deze uitbreiding (< 200 m²) heeft niet of nauwelijks invloed op omliggende percelen. De 2 andere bouwpercelen in de nabijheid liggen op ruime afstand (minimaal 100 meter) en zijn bovendien ook bedrijfsmatig in gebruik (een melkveebedrijf en een palletrecycle-bedrijf).
  • 3. Toereikendheid van de infrastructurele ontsluiting: De aanpassing van het bestemmingsplan geen impact op de ontsluiting van het bedrijf. De huidige inrit/ ontsluiting blijft hetzelfde.
  • 4. Evenwichtige ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen: De beperkte aanpassing van het bestemmingsplan heeft niet of nauwelijks invloed op de ordening, maatvoering en vormgeving. Door de jaren heeft de bedrijfsbebouwing zich in de breedte ontwikkelt met meerder bouwvolumes parallel naast elkaar. Door gedeeltelijke vernieuwing van de bebouwing is er meer eenheid in maatvoering en vormgeving ontstaan. De kleine verruiming aan de voorzijde (voor bouw wachtruimte) sluit hier bij aan. Een verdere groei in de breedte is ruimtelijke niet wenselijk. Toekomstige uitbreidingsmogelijkheden liggen op de achterzijde van het perceel.
  • 5. Inpasbaarheid van de erfinrichting in het landschapstype: De aanpassing van het bestemmingsplan is het vastleggen van eerder verleende (omgevings)vergunningen in het bestemmingsplan en een kleine verruiming van het bouwvlak aan de voorzijde van de nieuwe melkveestal. Er zijn geen afspraken gemaakt met Libau over een landschappelijke inpassing. Vanwege de beperkte verruiming aan de voorzijde is dit nu ook niet nodig.
  • 6. Sloop niet meer in gebruik zijnde opstallen op het bouwperceel: Er is in het recente verleden bestaande bedrijfsbebouwing (binnen het bouwvlak) gesloopt en vervangen door nieuwe bedrijfsbebouwing.
2.3.4 Overschild, Graauwedijk 16

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00040-41vg_0004.jpg"

Dit adres betreft een bestaande melkveehouderij aan de rand van het dorp Overschild. Het bedrijf is enkele jaren geleden uitgebreid met een nieuwe melkveestal. Verdere uitbreiding de komende jaren wordt niet voorzien. Door plaatsen van zonnepanelen op de nieuwe stal en een kleine windturbine op het erf kan het bedrijf zijn eigen stroomverbruik duurzaam opwekken.

Het plan van verzoekers behelst de bouw van een nieuwe bedrijfswoning ten zuidwesten van het huidige erf. De bestaande bedrijfswoning zal een functie als kantoor en opslagruimte krijgen. Daarnaast is onderdeel van het plan verplaatsing van de dit jaar geplaatst windturbine naar een locatie op de noordwestpunt van het erf (voor een betere windvang). Op basis van deze laatste variant wordt het bestemmingsplan aangepast. Hierbij wordt aan de zuidwestzijde een hoek aan het bouwvlak toegevoegd, met ruimte voor een bedrijfswoning van maximaal 300m². Aan de noordwestkant komt een kleine toevoeging voor het plaatsen van een kleinschalige windturbine.

Maatwerkmethode

De gemeente heeft een keukentafelgesprek gevoerd met de aanvrager en met de welstandscommissie Libau om de inpassingsmogelijkheden van een nieuwe woning en de kleine windturbine te bespreken (maatwerkmethode).

Onderdeel van de maatwerkmethode is toetsing aan 6 ruimtelijke criteria. Deze staan hieronder weergegeven:

  • 1. Respecteren van de historisch gegroeide landschapsstructuur: De omvang van het bebouwde erf past blijft in grote lijnen hetzelfde. Het erf met de nieuwe bedrijfswoning en de kleine windturbine vormen de enige toevoegingen. Wel treedt het erf daarbij in het open buitengebied aan de westkant van het bedrijf. Dit is niet direct de meest logische locatie gelet op de historisch gegroeide landschapsstructuur. De voorkeursvariant ging uit van situering van een nieuwe woning vóór de bestaande kuilvoeropslag, aan de voorzijde van het erf rechts van de oprit. Deze situering sluit aan bij het bebouwingspatroon van de kern Overschild. Op verzoek van de initiatiefnemers is er alternatieve variant uitgewerkt: een locatie net buiten het erf aan de zuidwestkant. Voordeel van deze situering voor de bewoners is een wijds uitzicht over de landerijen. Ondersteund door een goede landschappelijke inpassing, de maatregelen hiervoor zijn opgenomen in het bijbehorende plan, is de ruimtelijke aanvaardbare oplossing.
  • 2. Rekening houden met afstand tot andere ruimtelijke elementen: Zowel bij de windturbine als de nieuwe bedrijfswoning wordt voldoende rekening gehouden met andere ruimtelijke elementen. De nieuwe locatie van de windturbine is op voldoende afstand tot woningen gelegen. De afstand tussen de nieuwe bedrijfswoning en dichtstbijzijnde woningen van derden is ongeveer 70 meter. Voor de woningen Graauwedijk 19 en 21 (en in mindere mate 23) heeft de positie van de nieuwe woning invloed op het uitzicht. Door de ruime afstand en een goede landschappelijke inpassing, waarbij de bestaande groensingel haaks op de Graauwedijk wordt versterkt, wordt de ruimtelijke impact zoveel mogelijk beperkt.
  • 3. Toereikendheid van de infrastructurele ontsluiting: Het erf van de nieuwe bedrijfswoning sluit aan op het bestaande erf. Er is geen nieuwe inrit/ ontsluiting op de Graauwedijk nodig.
  • 4. Evenwichtige ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen: De nieuwe bedrijfswoning is een relatief forse woning heeft ook een inpandige garage en berging. Door het aansprekende ontwerp, ruime overkapping en gedeeltelijk lage goot heeft de woning het karakter van een moderne boerderij. Door het open karakter van de woning richting het open buitengebied en de Graauwedijk krijgt het erf van Graauwedijk 16 een extra 'voorkant', die in het oog springt bij het naderen van het dorp vanuit zuidwestelijke richting. In combinatie met de landschappelijke inpassing (zie 5.) voegt dit nieuwe erf een eigen kwaliteit toe aan het bestaande erf. De kleine windturbine krijgt door verplaatsing naar de noordwestpunt van het erf niet alleen meer wind maar ook een meer prominente plek. Door verlenging van de bomenrij die de erfgrens richting het open buitengebied markeert, kan de turbine goed aansluiten bij het erf.
  • 5. Inpasbaarheid van de erfinrichting in het landschapstype: Libau heeft een erfinrichtingsplan opgesteld. De landschappelijke inpassing maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan, zie Bijlage 14. Het plan voorziet in verlenging van een bestaande singel aan de westzijde van het bouwvlak. Rond de nieuwe woning wordt een normale tuinrichting ingepast. Het nieuwe erf mag zich onderscheiden van het bestaande erf, waarbij de nieuwe bedrijfswoning duidelijk zichtbaar mag zijn bij het benaderen van het dorp. Aan de dorpskant van het bouwperceel wordt het aanzicht op de voorzijde van de sleufsilo's/ kuilvoeropslag verbetert door de aanleg van een aardenwal, ingezaaid met akkerkruidenmengsel. Dit is met name voor de aanwonenden aan de Graauwedijk, die op het terrein uitkijken, een verbetering.
  • 6. Sloop niet meer in gebruik zijnde opstallen op het bouwperceel: Er wordt geen bebouwing gesloopt. De huidige bedrijfswoning krijgt een nieuwe functie als kantoor en opslagruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00040-41vg_0005.jpg"

2.3.5 Overschild, Graauwedijk 67

Bij dit perceel is bij de herziening van het bestemmingsplan "Kleine kernen" de aanduiding "opslag" weggevallen. Dit wordt in dit bestemmingsplan hersteld.

2.3.6 Overschild, Graauwedijk 75

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00040-41vg_0006.png"

Dit verzoek heeft betrekking op vestiging van een agrarisch dienstverlenend bedrijf (reparatie van landbouwmachines) op het perceel Graauwedijk 75 in Overschild.

Op het perceel staat voormalige agrarische bebouwing, waarbij het hoofdgebouw nu als woonboerderij wordt gebruikt. Initiatiefnemer wil de bestaande 2 bijgebouwen (een oude agrarische schuur en een voormalige paardenstal) slopen en vervangen door 1 nieuwe loods voor vestiging van een reparatiebedrijf in landbouwmachines. De oude agrarisch schuur is in zeer slechte staat, vanwege onder meer aardbevings- en stormschade. De voormalige paardenstal is op zich in redelijke staat maar is niet geschikt voor de gewenste bedrijfsfunctie.

De ondernemer is in de basis zelfstandige zonder persoon (zzp-er), die af en toe ook die ook persoon inhuurt voor bepaalde klussen. De werkzaamheden worden hoofdzakelijk elders uitgevoerd, bij agrariërs die de voornaamste klantenkring van het bedrijf vormen.

Maatwerkmethode

De gemeente heeft een keukentafelgesprek gevoerd met de aanvrager en met de welstandscommissie Libau om de inpassingsmogelijkheden van de nieuwe loods te bespreken (maatwerkmethode).

Onderdeel van de maatwerkmethode is toetsing aan 6 ruimtelijke criteria. Deze staan hieronder weergegeven.

  • 1. Respecteren van de historisch gegroeide landschapsstructuur: De omvang het bebouwde erf past blijft in grote lijnen hetzelfde. De bestaande (woon)boerderij blijft behouden. De bijgebouwen worden vervangen door 1 nieuwe loods. De nieuwe loods wordt in afwijking van de bestaande bijgebouwen dezelfde richting gesitueerd als de boerderij. Dit sluit goed bij de historisch gegroeide landschapsstructuur. Doordat de hoofdvorm van de loods als kapschuur wordt uitgevoerd is er ondanks een grotere bouwhoogte t.o.v. de bestaande bijgebouwen, een goede samenhang met de boerderij. De invloed van de nieuwe bebouwing op het omringende (open) landschap is door uitvoering van het erfinrichtingsplan beperkt.
  • 2. Rekening houden met afstand tot andere ruimtelijke elementen: Het bedrijf ligt in het buitengebied op ruime afstand van de kern Overschild. Op het naast gelegen perceel staat een woning. De kortste afstand tot deze woning is, gerekend vanaf de perceelsgrens tot de gevel van de woning: 15 meter. De afstand tussen de nieuw te bouwen loods en deze woning is 50 meter. De bedrijfsactiviteit valt onder 'agrarische dienstverlenende bedrijven'. Het perceel dat bij de functieverandering is betrokken is groter dan 500 m². Bij een bedrijfsoppervlakte groter dan 500 m² geldt een milieucategorie 3.1 en een minimale afstand van 50 meter (tussen bestemmingsgrens en gevel woning). Bij de situering van de loods kan hier aan voldaan worden. Het buitenterrein ligt op een kortere afstand. Buitenopslag is niet toegestaan en ook worden er regels opgenomen over het beperken van de activiteiten tot de bebouwing (zie bestemming transportbedrijf Weereweg).
  • 3. Toereikendheid van de infrastructurele ontsluiting: Het erf wordt direct ontsluiten aan de Graauwedijk. Vanaf de Graauwedijk kan het bedrijf het verzorgingsgebied (agrariërs in de omgeving) goed bereiken. Ditzelfde geldt voor leveranciers en (eventuele) bezoekers voor het bedrijf.
  • 4. Evenwichtige ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen: De huidige agrarische schuur, die oorspronkelijk goed aansluit bij de bestaande boerderij, is vanwege de bouwkundige staat en slechte functionele mogelijkheden niet te handhaven. De voormalige paardenstal sluit ruimtelijk matig aan op de boerderij en agrarische schuur. Door sloop van de twee bijgebouwen en nieuwbouw van 1 loods die qua oriëntatie en uitstraling aansluit bij de boerderij verbetert de ordening van het erf. Door de lage goot van de nieuwe loods naar het buitengebied en de overhangende kap sluit de maatvoering (ondanks de bouwhoogte) goed aan bij de boerderijbouwstijl. Door kleurgebruik en kleine details kan de vormgeving ook aansluiten.
  • 5. Inpasbaarheid van de erfinrichting in het landschapstype: Libau heeft een erfinrichtingsplan opgesteld. Deze inpassing maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan (zie Bijlage 15). De inpassing voorziet in aanplant van enkele bomen voor en naast de nieuwe loods en herstel van een deel van de singelgracht. De landschappelijke inpassing is gericht op het verzachten van de harde hoeken op het achtererf, het verduidelijken van de erfsituatie en het verbeteren van het karakteristieke beeld van het voorerf. Dit wordt bereikt door:
      • a. scheiding van de twee erven;
      • b. plaatsing van bomen op meest zichtbare hoeken;
      • c. herstel van de singelgracht bij het voorerf.
  • 6. Sloop niet meer in gebruik zijnde opstallen op het bouwperceel: Een oude agrarische schuur/ werktuigberging en paardenstal wordt gesloopt om plaats te maken voor de nieuwe bedrijfsloods. De bestaande agrarische schuur verkeert in matige staat en is niet geschikt voor het gewenste hergebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00040-41vg_0007.jpg"

2.3.7 Steendam, Perceel S 2293 (nabij Roegeweg/ Damsterweg)

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00040-41vg_0008.jpg"

Het betreft hier een agrarisch perceel nabij de golfbaan in Steendam. Het perceel heeft enige tijd braak gelegen en heeft bij de actualisering van het bestemmingsplan Steendam de bestemming 'Groen' en de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie - 3' gekregen. Het perceel hoorde bij een agrarisch bedrijf nabij Damsterweg 2 in Steendam. Op de plek van het voormalig agrarisch bedrijf is nu een woning gebouwd. Een deel van het agrarisch perceel is tuin geworden. Het andere deel is nu weer agrarisch in gebruik genomen.

Hoofdstuk 3 Planologisch beleidskader

3.1 Europees beleid

3.1.1 Wet op de Archeologische Monumentenzorg

Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta (Malta). Daarna heeft de rijksoverheid beleid ontwikkeld voor een zorgvuldige omgang met het archeologisch erfgoed. Het uitgangspunt is het behoud van archeologische waarden “in situ” (ter plekke; in de bodem).

In 2007 heeft het verdrag zijn neerslag gekregen in de Nederlandse wetgeving. Op 1 september van dat jaar trad de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking. In samenhang daarmee werden ook de Monumentenwet 1988 en drie andere wetten aangepast.

De Monumentenwet (1988) regelt de bescherming van het archeologisch erfgoed en de inpassing van archeologische waarden in de ruimtelijke ordening. De regelt onder meer dat een initiatiefnemer onderzoeken betaalt die nodig zijn als zijn initiatief archeologische waarden verstoort. Onder dat onderzoek valt het hele archeologisch proces zoals beschreven in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) of een daarop gebaseerd Programma van Eisen (PvE).

Ook regelt de wet dat overheden archeologische waarden moeten laten meewegen in ruimtelijke planprocedures. Omdat de invulling van ruimtelijke plannen vooral een gemeentelijke taak is, zijn gemeenten, zoals de wetgever het heeft beoogd, de belangrijkste speler in het 'archeologische' veld geworden. De gemeenten zijn verplicht om het archeologisch bodemarchief te beschermen en daarvoor passend archeologiebeleid te formuleren.

De gemeente Slochteren heeft een archeologische beleidskaart en -nota laten opstellen. Die geven voor de hele gemeente weer in hoeverre archeologische waarden worden verwacht, de zogenaamde de archeologische verwachtingswaarde. In de paragraaf 'Archeologie en Cultuurhistorie' gaan wij nader op dit beleid in.

3.1.2 Ecologie

Sinds 1979 geldt de Europese Vogelrichtlijn. Die bevat een lijst van vogelsoorten waarvan het leefgebied (habitat) of het overwinteringsgebied beschermd moet worden. Die gebieden vormen de zogenaamde Speciale BeschermingsZones (SBZ).

Sinds 1992 geldt ook de Habitatrichtlijn. Die bevat een lijst met andere dier- en plantensoorten waarvan de habitats ook beschermd moeten worden. Ook hiervoor zijn SBZ's aangewezen.

De Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn in Nederland uitgewerkt in de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet regelt de soortenbescherming, de Natuurbeschermingswet regelt de gebiedsbescherming van de SBZ's.
Op Europees initiatief zijn de beschermde natuurgebieden (de SBZ's op grond van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn) bijeengebracht in een netwerk: Natura 2000. Slochteren kent geen Vogelrichtlijngebieden en Habitatrichtlijngebieden en dus ook geen Natura 2000-gebieden. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn de Waddenzee, het Zuidlaardermeergebied en het Leekstermeergebied.

Naast de SBZ's wijst de Natuurbeschermingswet de beschermde natuurmonumenten en wetlands aan die niet vallen onder de Vogelrichtlijn of de Habitatrichtlijn. De noordoever van het Schildmeer is aangewezen als beschermd natuurmonument.

Nederland kent daarnaast op nationaal niveau de Ecologische hoofdstructuur (EHS), een netwerk van bestaande en nieuwe natuur. Doel is een samenhangend en robuust natuurnetwerk. Daarvoor wordt nieuwe natuur toegevoegd en worden waar nodig verbindingen gelegd. De EHS is daarmee groter en fijnmaziger dan het Natura 2000-netwerk. De Habitatrichtlijngebieden vallen geheel in de EHS en de Vogelrichtlijngebieden gedeeltelijk. De EHS is vooral uitgewerkt in het provinciaal beleid, in de provinciale omgevingsplannen en de provinciale omgevingsverordeningen.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 AMvB Ruimte

Op 17 december 2011 heeft het kabinet de AMvB Ruimte vastgesteld. De officieel naam van het besluit is overigens Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Voor de overzichtelijkheid van het beleid is gekozen voor één AMvB voor alle deelaspecten van ruimtelijke ordening en infrastructuur. Daar waar sprake is van beleidsdoelen die gelijkwaardig worden geborgd is daarvoor gekozen. Daarbij wordt ingezet op nationale regels voor onder andere zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast. De inhoud van de Algemene Maatregel van Bestuur moet worden verwerkt in plannen van lagere overheden zoals structuurvisies en bestemmingsplannen van provincies en gemeenten.

In 2012 is het Barro uitgebreid en aangepast.

3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is vastgesteld op 13 maart 2012. De SVIR vervangt verschillende oudere nota’s zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland. De SVIR bevat een aantal elementen die het jaar ervoor eigenlijk al geregeld waren in de AMvB Ruimte.

Het Rijk doet een stapje (verder) terug en laat meer over aan burgers, bedrijven en andere overheden. Het Rijk ziet zijn rol vooral in het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen van Nederland als geheel. Het Rijk concentreert zijn bemoeienis op deze nationale belangen, hetzij via het planningsstelsel, hetzij via concrete uitvoeringsprogramma's en -projecten.

Het Rijk heeft 13 Nationale belangen gedefinieerd:

  • 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur met een aantrekkelijk vestigingsklimaat en een goede internationale bereikbaarheid van stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren; de regio Groningen-Eemshaven-Delfzijl is daarbij aangemerkt als stedelijke regio met een concentratie in de sectoren chemie en energie (Energyport);
  • 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.


Op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur komen binnen de gemeente Slochteren de volgende elementen voor:

  • hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer (waaronder buisleidingen);
  • energie en natuur;
  • ondergrond;
  • ruimte voor militaire activiteiten;
  • waterveiligheid;
  • milieukwaliteit (lucht, bodem, geluid, bodem, water en externe veiligheid);
  • bescherming van werelderfgoed.

In de SVIR staan verder de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden.

Ladder voor duurzame verstedelijking (Nationaal belang 13)

Het Rijk vindt dat het roer om moet in de gebiedsontwikkeling. De daadwerkelijke vraag van bewoners, bedrijven en organisaties moet leidend worden. Om een zorgvuldig gebruik van schaarse ruimte te bevorderen is sinds 1 oktober 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Bij ruimtelijke plannen die voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de ladder worden toegepast. De ladder bestaat uit 3 tredes:

Trede 1: Is er vraag naar een nieuwe stedelijke ontwikkeling?

Trede 2: Is de behoefte op te vangen binnen het bestaande stedelijk gebied?

Trede 3: Zoek een locatie buiten het bestaand stedelijk gebied met een optimale bereikbaarheid voor meerdere vormen van transport.

Onder voorwaarde van toepassing van deze ladder laat het Rijk de concrete keuzes in het verstedelijkings- en landschapsbeleid over aan provincies en gemeenten. Provincies en gemeentes krijgen daarmee meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciaal Omgevingsplan

Op 17 juni 2009 hebben Provinciale Staten het derde Provinciaal Omgevingsplan Groningen (POP) vastgesteld. Daarin is, net als in het tweede POP, gekozen voor concentratie van wonen en werken in de stedelijke centra en centrumdorpen. Deze keuze ondersteunt de centrumfunctie van de steden met bijbehorende voorzieningen, beperkt de ruimteclaims op het landelijk gebied en gaat mobiliteit tegen.

Dit betekent niet dat alle overige dorpen op slot zijn gezet. In dorpen waar de meest wezenlijke voorzieningen nog aanwezig zijn (de zogenaamde “complete dorpen”), kunnen woningen worden gebouwd voor de lokale behoefte, die wordt bepaald door de te verwachten groei van het aantal huishoudens als gevolg van de gezinsverdunning. De grotere kernen in de gemeente (Slochteren/Schildwolde, Harkstede en Siddeburen) behoren tot deze categorie dorpen. Om de leefbaarheid en de lokale voorzieningen in stand te houden, kunnen “complete dorpen” gebaat zijn bij beperkte nieuwbouw.

In de kleinste dorpen mag alleen incidenteel worden gebouwd, bijvoorbeeld om het beeld van dorp of landschap te versterken of voor specifieke doelgroepen, zoals ouderen en gehandicapten. In de kleine kernen van Slochteren is hiervoor nagenoeg geen ruimte.

Ook wat de economische activiteiten betreft, streeft de provincie naar bundeling. Uitgangspunt is de bedrijvigheid te concentreren in de economische kernzones. Het overal laten ontstaan van kleine bedrijventerreinen noemt de provincie niet in het belang van het vestigingsklimaat en de kwaliteit van het landschap. Wel is uitbreiding van bestaande lokale bedrijven(terreinen) mogelijk als het bestaande lokale bedrijfsleven daar duidelijk behoefte aan heeft. Aard, schaal en omvang van terreinen of uitbreidingen moeten zijn aangepast aan de lokale situatie en een relatie hebben met de beeldkwaliteit van de dorpen.

Vanuit dit oogpunt staat de provincie ook positief tegenover de vestiging van kleine bedrijven in waardevolle vrijkomende panden, zoals oude boerderijen. Behoud van het pand en het eigen karakter is daarbij uitgangspunt.

Inmiddels is de provincie bezig met de voorbereidingen voor de opvolger van het Provinciaal Omgevingsplan: de provinciale Omgevingsvisie. Dit plan wordt naar verwachting medio 2016 vastgesteld. Tot die tijd blijft het huidige POP van kracht.

3.3.2 Omgevingsverordening

De provinciale omgevingsverordening (POV) is een beleidsinstrument uit de Wro. De verordening wordt vastgesteld door Provinciale Staten en bevat provinciale beleidsregels waarvan wordt verwacht dat gemeenten deze doorvertalen in hun bestemmingsplannen. In de Groninger omgevingsverordening zijn die onderwerpen opgenomen:

  • 1. waarvoor de provincie in belangrijke mate verantwoordelijk is;
  • 2. die een algemene betekenis hebben;
  • 3. waarvan borging in een ruimtelijk plan mogelijk is;
  • 4. die blijvend moeten worden beschermd of veilig worden gesteld (waarborgfunctie);
  • 5. waarvan borging door middel van eenduidige kaderstelling nodig is (rechtszekerheid).

De verordening richt zich op de thema's milieu, water en ruimte.

Het hoofdstuk Ruimtelijke ordening bevat regels over de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen, (bepaalde) omgevingsvergunningen en beheersverordeningen. De regels zijn een vertaling van de beleidsintenties uit het POP.
Deze regels hebben onder meer betrekking op de volgende thema's:

  • agrarische bouwpercelen;
  • niet-agrarische functies in het buitengebied (o.a. bedrijven en wonen);
  • bescherming van landschappelijke waarden (open gebieden, groene linten);
  • molenbiotopen;
  • vestiging van detailhandel.


De regels richten zich tot de gemeenten, die verplicht zijn hun bestemmingsplannen hieraan aan te passen. Zolang dit niet is gebeurd, gelden de bestaande bestemmingsplannen. Echter, voor een aantal onderwerpen waaraan de provincie een groot belang hecht, zijn rechtstreeks werkende regels opgenomen (o.a aanleg bedrijventerreinen en plaatsing windmolens).

De laatste wijziging van de Omgevingsverordening provincie Groningen was op 20 maart 2013. Op het vlak van de ruimtelijke ordening is daarbij het nodige aangepast.

Gelijktijdig met de nieuwe Provinciale Omgevingsvisie wordt er ook een nieuwe omgevingsverordening opgesteld en in procedure gebracht (vaststelling medio 2016).

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regio Groningen-Assen

Twaalf gemeenten en twee provincies werken sinds 1996 samen in de Regio Groningen-Assen. Zij zien de noodzaak om gezamenlijk op te trekken in de ruimtelijke ontwikkeling.

De provincies en gemeenten kijken daarbij over hun grenzen heen. Het uitgangspunt is dat de steden niet zonder de omliggende regio kunnen, maar de omliggende regio ook niet zonder de steden. De regio wordt beschouwd als was zij één gemeente. Het collectieve belang weegt zwaarder dan de belangen van de individuen. Door samen te werken ontstaan betere kansen voor ontwikkelingen in het hele regiogebied: kansen op goed werk, goed onderwijs, goede voorzieningen en op een goede betaalbare woning in een uitstekende woonomgeving.

De toekomstvisie voor de regio is neergelegd in de Regiovisie. De Regiovisie is een ruimtelijke ontwikkelingsvisie voor de lange termijn. Voor de uitvoering van de regiovisie zijn vier regionale programma's geformuleerd, te weten: Wonen & Verstedelijking, Bedrijventerreinen & Economie, Bereikbaarheid en Regiopark.

De afspraken over de hoofdlijnen van de samenwerking, de organisatie, de uitvoering, de financiële aspecten, de evaluatie, de monitoring en de vervolgactiviteiten zijn vastgelegd in een convenant. Het convenant loopt tot en met 1 januari 2030.

3.4.1.1 Buitengebied in de Regiovisie

Voor het buitengebied van Slochteren is met name het programma Regiopark van belang. Binnen dit programma staat het behoud en ontwikkeling van de groene ruimte (cultuurlandschap) binnen de regio centraal. Het doel is het initiëren en ondersteunen van projecten met een duidelijke toegevoegde waarde voor landschap, natuur en recreatief medegebruik in de regio. Het programma is gericht op samenhang in initiatieven van de overheden en maatschappelijke organisaties in het landelijk gebied.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Woonplan

Op 27 januari 2011 hebben wij het Woonplan 2010-2020 vastgesteld. Daarin staat de gemeentelijke visie op het wonen en de volkshuisvesting.

Een woonplan was toen niet (meer) verplicht, maar de gemeente Slochteren vond een Woonplan wel nodig. Met het Woonplan 2010-2020 konden en kunnen wij namelijk een goede afweging maken over de locatie van nieuwe ontwikkelingen, het aantal nieuw te bouwen woningen, de doelgroepen waarvoor gebouwd wordt en het tempo waarin gebouwd zou moeten worden.

Het Woonplan bepaalt voor de periode 2010-2020 waar nieuwe woningen kunnen worden gebouwd. Ook staat er in waar herstructurering of transformatie kan plaatsvinden: welke woningen zouden kunnen worden gesloopt en herbouwd. Door transformatie en herstructurering kunnen oude woningen worden vervangen door nieuwe, om te kunnen voldoen aan de huidige normen en eisen. Ook kan worden gebouwd voor nieuwe doelgroepen.
Naast deze kwantitatieve bouwopgave (aantallen) vermeldt het woonplan ook de gewenste woonkwaliteiten. Dat gaat bijvoorbeeld over duurzaam bouwen en leefbaarheid. Dit wordt ook wel de kwalitatieve bouwopgave genoemd.

Het Woonplan is gebaseerd op de toekomstverwachtingen, onder meer bevolkingsprognoses (o.a. leeftijd).
Daarnaast moest het Woonplan rekening houden met een aantal eerder vastgestelde plannen, die ook van invloed zijn op het wonen binnen de gemeente Slochteren. In de Toekomstvisie 2020 hadden wij er al voor gekozen in beginsel alleen te bouwen in de drie hoofdkernen (Harkstede, Slochteren en Siddeburen). Daarbuiten is incidentele woningbouw uitsluitend nog onder bepaalde voorwaarden mogelijk. Voor Slochteren en Siddeburen lagen er ook al gebiedsvisies waarin nieuwe bouwlocaties zijn beschreven. Die locaties zijn in principe richtinggevend voor de locatie van nieuwbouw.

Op 10 september 2015 heeft de raad een aanvulling op het woonplan vastgesteld. Hiermee ontstaat er enige flexibiliteit met betrekking tot het verplaatsen van nieuwbouwruimte binnen dorpen.

3.5.2 Welstandsnota

Bouwaanvragen (tegenwoordig heten die formeel aanvragen om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen) worden onder andere beoordeeld op de welstandseisen. Bouwplannen die niet voldoen aan redelijke eisen van welstand worden geweerd.
De welstandseisen staan in de Welstandsnota. Zo is voor alle partijen vooraf duidelijk waaraan een bouwwerk moet voldoen: voor de aanvragers, voor de architect/aannemer, voor de aanwonenden én voor de welstandscommissie.

De Welstandsnota is onderdeel van het integrale ruimtelijke kwaliteitsbeleid en draagt bij aan de schoonheid en aantrekkelijkheid van de gemeente Slochteren. De nota hangt daarom ook nauw samen met de bestemmingsplannen.
Een bestemmingsplan bepaalt of gebouwen of bouwwerken van bepaalde afmetingen op een bepaalde plaats zijn toegestaan. Voor de welstandstoets is dat een gegeven. De welstand kan wel de plaats en de omvang van gebouwen en bouwwerken nader bepalen, maar mag de bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan niet frustreren. Daarbij is ook de bedoeling van het bestemmingsplan van belang. Als een bestemmingsplan weinig regelt over de bebouwing, kan de welstand dat verder invullen. Behalve als die vrijheid in het bestemmingsplan juist bedoeld was om veel vrijheid te bieden. Dan is het niet de bedoeling dat de welstand die vrijheid alsnog gaat inperken.

Welstand gaat dus over de omvang en situering van gebouwen en bouwwerken, maar ze gaat ook over de architectuur: vormgeving, verhoudingen, materiaalgebruik, kleurgebruik en dergelijke. Daarbij speelt de relatie met de omgeving een rol. In dit plangebied geldt de Welstandsnota 2015.

3.5.3 Toekomstvisie het Land van Slochteren

Op 29 mei 2008 hebben wij de Toekomstvisie vastgesteld. Hierin staat onze visie op Slochteren in 2020. Die is uitgewerkt in een aantal thema's.

Kernbegrippen uit de Toekomstvisie zijn:

  • 1. rechten en plichten, eigen verantwoordelijkheid voor alle partijen: inwoners, maatschappelijk middenveld, ondernemers, partners en overheid;
  • 2. partijen zijn verantwoordelijk voor zichzelf, maar samen ook voor de gemeenschap. Samen staan we sterk;
  • 3. er mogen verschillen zijn: verschillen in voorzieningen, in woonmilieus, in werk- en ontwikkelmogelijkheden. Door die verschillen kunnen we als gemeente ruimte bieden om de eigen verantwoordelijkheid te nemen;
  • 4. variatie in eigenheid (identiteit): het karakteristieke van de dorpen en de mensen is een groot goed. Dat moet behouden en versterkt worden;
  • 5. verder ontwikkelen en versterken van kwaliteiten: de sociale cohesie ofwel noaberschap (nodig voor de ontmoeting), het goede voorzieningenniveau, het prettig wonen. We moeten de ingezette koers doorzetten;
  • 6. kwaliteit gaat voor kwantiteit. Dit geldt zowel voor voorzieningen, ondernemerschap en wonen. Liever betere voorzieningen op één plek dan versnipperde voorzieningen.

De visie is geen structuurvisie in de zin van de Wet ruimtelijke ordening. Een ruimtelijke visie en een kaartbeeld staan er niet in. Er staat niet in hoe de dorpen en straten er straks uit zullen zien. De visie is vooral bedoeld om hoofdlijnen uit te zetten. Op basis daarvan gaan we verder beleid uitwerken.

Dat uitwerken gebeurt onder andere bij de actualisering van bestemmingsplannen.
Het behoud van de functiemenging met kleinschalige bedrijven en woon-werkcombinaties in en bij de dorpen is een belangrijk uitgangspunt in de visie. We proberen daar in de bestemmingsplannen zo goed mogelijk randvoorwaarden voor te scheppen. De verantwoordelijkheid ligt echter bij de ondernemers. Zij moeten het zelf doen. Daarnaast wordt ook toekomstgericht ondernemerschap gestimuleerd.

3.5.4 Landschaps- en groenvisie

Wij hebben in 2000 de Landschaps- en groenvisie vastgesteld. Op basis daarvan is een Basisdocument integraal beheerplan opgesteld dat vervolgens weer uitgewerkt is in een Beheerplan groen Slochteren.

De Groen- en landschapsvisie schetst de gewenste ontwikkelingslijn van de groene ruimte binnen de gemeente. De visie maakt onderscheid tussen de groenstructuur in de kernen en de groenstructuur in het buitengebied.

Het groen in de kernen wordt onderverdeeld in drie typen:

  • het lint (tunnelbos);
  • bossingels en struwelen;
  • groen in de woonomgeving.


In het buitengebied ligt de schaal op landschapsniveau. Wij zetten in op de volgende doelen:

  • vergroten van de herkenbaarheid van het landschap en beschermen van de karakteristieke onderdelen ervan;
  • tot stand brengen ecologische verbindingen, gekoppeld aan het vergroten van de ecologische waarde van de elementen zelf;
  • vergroten mogelijkheden recreatief gebruik;
  • ontwikkelen aantrekkelijke woonmilieus;
  • bieden van mogelijkheden voor nieuwe functies.
3.5.5 Bomen

Onze Algemene Plaatselijke Verordening (APV) kent een kapvergunningstelsel dat waardevolle en monumentale bomen beschermt tegen kap. Beschermd zijn door de gemeente aangewezen waardevolle en monumentale bomen, maar ook bomen die zijn geregistreerd bij de Bomenstichting.

De monumentale bomen die bij de Bomenstichting geregistreerd zijn, krijgen via de bestemmingsplannen nog een extra bescherming. Die krijgen namelijk een aanduiding op de verbeelding. Binnen de aanduiding is voor diverse bedreigende activiteiten een omgevingsvergunning nodig. Bij de vergunningverlening wordt beoordeeld of de boom niet onevenredig wordt aangetast.
Daarmee worden deze bomen ook beschermd tegen indirecte gevaren, zoals beschadiging of verstikking van het wortelgestel. Graven, het aanleggen van funderingen, maar ook uit bouwwerken, verhardingen, ophogingen en dergelijke kunnen de bomen namelijk bedreigen.

3.5.6 Ecologische basiskaart

Ruimtelijke ontwikkelingen en werkzaamheden kunnen gevolgen hebben voor beschermde en/of bedreigde planten en dieren. De Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet stellen daar regels voor. Ook heeft het toenmalige ministerie van LNV een gedragscode “Bestendig beheer gemeentelijke groenvoorzieningen” opgesteld.

Concrete ontwikkelingen, werkzaamheden en beheer en onderhoud moeten daaraan getoetst worden. Als hulpmiddel daarbij heeft de gemeente Slochteren de 'Ecologische basiskaart en leidraad Slochteren’ opgesteld.

De ecologische basiskaart bestaat uit meerdere kaarten, waarop onder meer de ligging van natuurgebieden en de populaties van soorten zijn aangegeven.
In de bijbehorende leidraad is aangegeven wanneer bepaalde werkzaamheden op het vlak van bouwen (en slopen) en groenbeheer kunnen plaatsvinden.

Er is vooral gekeken buiten de reeds beschermde natuurgebieden. Binnen de natuurgebieden zijn de bijzondere waarden namelijk al beschermd door de planologische status van die gebieden.
De aandacht is vooral gevestigd op bijzondere soorten en waarden uit de Flora- en faunawet die voorkomen in bepaalde typen gebieden, zoals agrarische cultuurgronden, bosgebieden en landschapselementen.

Ruimtelijk worden er vier gebieden onderscheiden:

  • 1. het lint van Harkstede tot Siddeburen;
  • 2. Midden-Groningen;
  • 3. het gebied Luddeweer-Overschild en
  • 4. het overige deel van de gemeente aan weerszijden van het lint.

Het het bebouwingslint heeft een relatief lage natuurwaarde en weinig bijzondere soorten, met uitzondering van een aantal vogel- en vleermuissoorten.
De gebieden 3 en 4 zijn hoofdzakelijk agrarisch in gebruik en bezitten met uitzondering van enkele specifieke locaties eveneens lage natuurwaarden. Die specifieke locaties zijn meest in beheer bij natuurbeherende organisaties, zoals Staatsbosbeheer (o.a. De Baggerputten) of een stichting (o.a. De Fraeylemaborg).

De beheerdoelstellingen voor de (gemeentelijke) bermen, oevers en beplantingen staan in het Beheerplan Groen uit 2004.

3.5.7 Nota Duurzaam Slochteren

Op 29 oktober 2009 hebben wij de Nota Duurzaam Slochteren vastgesteld, met het beleid op het gebied van milieu en duurzaamheid. De beleidsvisie sluit aan op de koers in de Toekomstvisie Land van Slochteren.

Voor het thema Buitengebied en recreatie en toerisme zijn de ambities als volgt:

  • Een duurzaam gebruik van het buitengebied, met een balans tussen de verschillende functies en gebruikers. Alleen door de verschillende functies goed op elkaar af te stemmen, kunnen de kwaliteiten van het buitengebied worden benut en behouden.
  • Bestaand beleid voor landschap, groen en water voortzetten en waar nodig of mogelijk aanscherpen.
  • In een duurzaam buitengebied past geen grootschalig toerisme. Kleinschalig toerisme daarentegen sluit uitstekend aan bij de structuur van het buitengebied en bij de verschillende functies in het buitengebied.
  • Kansenbeleid voor het kleinschalig toerisme verankeren in het bestemmingsplan.
  • Stimuleren van kleinschalig toerisme; andere vormen van duurzaam ondernemen inbrengen in Vitaal Platteland.
  • Aanleggen en verbeteren van fiets-, wandel en vaarmogelijkheden.
3.5.8 Gemeentelijk cultuurbeleid

Wij hebben op 20 december 2012 het cultuurbeleid vastgesteld voor de periode 2013-2016. De cultuurnota – onder de naam ‘Syncope’ - beschrijft de ambities voor de komende jaren op het gebied van kunst en cultuur. Vanuit de gedachte dat cultuur een belangrijke bijdrage levert aan een aantrekkelijk woon-, werk- en leefgebied, kiezen wij expliciet voor méér samenhang met andere beleidsterreinen. Ook de beperkte financiële middelen spelen daarbij een rol.
Kunst en cultuur in al hun verschijningsvormen maken de kwaliteit van onze gemeente zichtbaar en voelbaar. Cultuur verbindt mensen. De eigenheid van een gemeenschap komt tot uitdrukking in lokale culturele evenementen, vaak geworteld in een lange traditie.
Wij zien het cultuurbeleid als een onderdeel van de gebiedsmarketing: het verhaal van het Land van Slochteren. Daarbij past ook een respectvolle omgang met cultureel erfgoed en met de monumenten in onze gemeente. Kenmerkende elementen als de borg, oude en jonge monumenten en culturele evenementen versterken het beeld van Slochteren als een gemeente waar het goed wonen, werken en recreëren is. Zo vergroten we de aantrekkingskracht voor nieuwe bedrijven, ondernemers en inwoners en investeren we in de economische ontwikkeling van de gemeente. Daarbij geven we ruimte voor eigen initiatief en verantwoordelijkheid, ook in het cultuurbeleid. We bevorderen cultureel ondernemerschap. Creatieve relaties binnen het culturele domein, maar ook tussen cultuur en andere aspecten van de samenleving worden aangemoedigd.

3.5.9 Geluidsplan

Op 15 november 2010 hebben wij het Geluidsplan vastgesteld. Daarin hebben wij aangegeven hoe wij met het onderwerp geluidhinder willen omgaan. De gemeente heeft diverse verantwoordelijkheden en bevoegdheden op het terrein van het geluid. De gemeente neemt besluiten over bedrijfsactiviteiten, industriële installaties, horeca en wegverkeer, maar ook over tijdelijke activiteiten zoals evenementen. Bij dit soort plannen beoordeelt de gemeente welke geluidsbelasting en -hinder acceptabel is en of er in redelijkheid maatregelen getroffen kunnen worden. Bij de afweging over de toelaatbare geluidsbelasting spelen de volgende zaken een rol:

  • de mate van hinder voor de bewoners in de omgeving;
  • in aanmerking komende maatregelen om de geluidsbelasting te verminderen;
  • de kosten van de maatregelen;
  • het economisch of maatschappelijk belang van de activiteit.

Het resultaat van de afweging is een geluidsnorm. Wij willen ook nadrukkelijk rekening houden met de effecten op de gezondheid. Daarom zullen wij waar nodig behalve geluidsnormen ook voorwaarden stellen aan plannen en activiteiten.

Het geluid heeft een bijzondere relatie met de ruimtelijke ordening. Het geluid neemt immers af met de afstand tot de geluidsbron. In bestemmingsplannen moeten wij daarom ook altijd rekening houden met het onderwerp geluidhinder. Aan de ene kant omdat het een wettelijke verplichting is vanuit de Wet geluidhinder. Aan de andere kant ook los van die wet. Wij moeten immers beoordelen of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Dat geldt bij nieuwe geluidsbronnen in de buurt van woningen en andere gevoelige functies, maar ook omgekeerd: de bouw van nieuwe woningen en geluidgevoelige functies bij bestaande geluidsbronnen.

Het Geluidsplan gaat ook over de autonome ontwikkelingen. Dat zijn de situaties waarbij zich geen nieuwe functies aandienen, maar er wel dingen veranderen. Door toenemend verkeer bijvoorbeeld kan de geluidhinder toenemen.

Het Geluidsplan geeft ons een handvat voor deze situaties. Voor verschillende situaties geeft het plan weer wat u van ons kunt verwachten, maar ook wat wij van u verwachten. Het plan heeft de status van beleidsregel.

3.5.10 Structuurvisies

Wij hebben een aantal structuurvisies vastgesteld. Voor de dorpen Slochteren (en gedeeltelijk Froombosch) en Siddeburen ligt er al enkele jaren een visie. Zo ook voor Steendam en het Schildmeergebied. Voorafgaand aan het actualiseren van het bestemmingsplan Buitengebied is ook een structuurvisie voor het buitengebied opgesteld. De nu voorliggende initiatieven zijn niet in strijd met deze structuurvisies.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat de resultaten van de verschillende onderzoeken naar de randvoorwaarden voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en de bijbehorende regelingen. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt in de volgende thema's: milieuaspecten, externe veiligheid, luchtkwaliteit, water, archeologie en cultuurhistorie, flora en fauna en civieltechnische aspecten.

4.2 Milieuaspecten

4.2.1 Wegverkeerslawaai
4.2.1.1 Wet geluidhinder

De Wet geluidhinder hanteert voorkeursgrenswaarden en geeft criteria aan voor het toelaten van een hogere geluidsbelasting indien de voorkeurswaarde niet gehaald kan worden. De Wet geluidhinder schrijft voor dat bij het voorbereiden van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, waar wegen in zijn opgenomen die een zone kennen als bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder, een akoestisch onderzoek wordt ingesteld. Daarbij wordt onder meer gekeken naar de geluidsbelasting op woningen binnen de zone, de doeltreffendheid van de in aanmerking komende verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat de in de toekomst vanwege de weg de hoogste toelaatbare normen worden overschreden.

Bij woningen is de voorkeursgrenswaarde 48 dB. Er kan in bepaalde situaties een hogere grenswaarde worden toegestaan (tot maximaal 68 db). De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting is daarbij onder meer afhankelijk van het gebruik (burgerwoning of agrarische bedrijfswoning), de ligging (stedelijk of landelijk gebied), aard geluidsbron (nieuwe weg of bestaande weg) en het feit of het gaat om totale nieuwbouw of vervanging van een bestaande woning. In de Nota Wegverkeerslawaai Gemeente Slochteren (WMA, 2008) worden voor alle situaties de voorkeurgrenswaarden en toelaatbare waarden getoond.

Op basis van de verzamelde verkeers- en omgevingsgegevens zijn de geluidcontouren per wegvak berekend met behulp van Standaard rekenmethode I. Hierbij zijn de volgende geluidcontouren in beeld gebracht: 48 dB, 53 dB en 58 dB.

De geluidcontouren zijn berekend inclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder (2 dB voor wegen met snelheid van 70 km/uur of meer en 5 dB voor de overige wegen). In de bijlage zijn de onderzoeksresultaten en geluidcontouren opgenomen. In dit onderzoek is de ontwikkeling van Meerstad inbegrepen. De verkeersprognoses gaan daarbij uit van een nieuwe verkeersstructuur t.b.v. de ontsluiting van Meerstad.

In het plangebied heeft alleen de Hoofdweg een geluidszone. Er gelden verschillende snelheidsregimes voor de Hoofdweg binnen het plangebied. De bouwvlakken op de Hoofdweg zijn gebaseerd op de bestaande situering. De bouwvlakken vallen binnen de 48 dB en/of 53 dB zone. In het plangebied treden geen wijzigingen op ten opzichte van de positionering van woningen tot de weg.  

4.2.2 Industrielawaai

In het plangebied liggen geen inrichtingen waar een geluidscontour van uitgaat (geluidszoneringsplichtige bedrijven).

4.2.3 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

De VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) biedt een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau en geeft informatie over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. Bedrijven worden met behulp van de publicatie ingedeeld in milieucategorieën met bijbehorende richtafstanden ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten. Op basis van de milieukenmerken van de verschillende typen bedrijven en inrichtingen wordt een indicatie van de afstanden gegeven die als gevolg van deze kenmerken moeten worden aangehouden tussen de diverse typen bedrijven en/of woningen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in omgevingstypen: rustige woonwijk, rustig buitengebied, en gebied met functiemenging (gemengd gebied).

Naast het afwegingskader van de brochure kunnen ook wettelijke normen van toepassing zijn. Zo heeft een melkveehouderij bijvoorbeeld te maken met de Wet milieubeheer, het Besluit landbouw milieubeheer en/of de Wet geurhinder en veehouderij. Van geval tot geval moet worden beoordeeld hoe eventuele wettelijke normen en de VNG-richtlijn zich tot elkaar verhouden, beide bevatten immers maximum afstanden tot omliggende objecten. In zijn algemeenheid geldt dat in ieder geval aan de wettelijke normen moet worden voldaan. In sommige gevallen kan er uit het oogpunt van een goed woon- en leefklimaat aanleiding bestaan op basis van de VNG-brochure een grotere afstand aan te houden.

Plangebied

In de volgende subparagrafen wordt kort ingegaan op de percelen in het plangebied en de categorisering in de VNG-brochure bedrijven en milieuzonering.

4.2.3.1 Froombosch, Hoofdweg 14

Bij Hoofdweg 14 in Froombosch wijzigt de agrarische bestemming naar een gemengde bestemming. Het betreft hier een houtbouw en restauratiebedrijf. Op grond van de VNG-brochure valt dit onder bouwnijverheid (aannemersbedrijf met bedrijfsoppervlakte kleiner dan 1000m2). Hierbij wordt een afstand aanbevolen van 30 meter wanneer er sprake is van een rustige woonwijk. Van deze afstand kan in gemengd gebied gemotiveerd worden afgeweken naar 10 meter. De Hoofdweg wordt door ons aangemerkt als gemengd gebied, waar wonen en werken elkaar afwisselen. Aan de vereiste afstand wordt voldaan.

4.2.3.2 Kolham, percelen U 264, U 536 en U 2613 (tussen dorp en A7)

Bij deze percelen gaat het in dit bestemmingsplan om productiebos dat weer in gebruik zal worden genomen als agrarische cultuurgrond. Voor agrarische cultuurgrond gelden geen richtafstanden vanuit de VNG-brochure. Agrarische grond mag direct aan een tuin grenzen. Agrarische cultuurgrond levert in de praktijk weinig tot geen hinder op.

4.2.3.3 Luddeweer, Luddeweersterweg 15

In de voorliggende situatie is er geen sprake van nieuwe hinder veroorzakende activiteiten. Daarnaast wordt de afstand van bedrijven tot nabij gelegen burgerwoningen ook niet kleiner door dit bestemmingsplan. Er wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-brochure.

4.2.3.4 Overschild, Graauwedijk 16

Het wijzigen van het bestemmingsplan voor een nieuwe bedrijfswoning heeft geen gevolgen voor richtafstanden die vanuit de VNG-brochure worden gehanteerd.

Een kleinschalige windturbine met een wiekdiameter van 12 meter is niet opgenomen in de VNG-brochure. De kleinste categorie die is vermeld (wiekdiameter van 20 meter) gaat uit van een richtafstand van minimaal 100 meter tot gevoelige objecten. Vanwege regels uit het Activiteitenbesluit wordt bij de kleinschalige windturbine uit de aanvraag hier ruimschoots aan voldaan (in verband met geluid afstand 150 meter van dichtstbijzijnde woning van derden).

4.2.3.5 Overschild, Graauwedijk 67

Bij dit perceel betreft het een bestaande opslag, waarbij de aanduiding is weggevallen bij de herziening van het bestemmingsplan Kleine kernen. Er kan worden voldaan aan de richtafstanden van de VNG-brochure.

4.2.3.6 Overschild, Graauwedijk 75

De bestemming wijzigt van 'Wonen-1A' naar 'Gemengd-2'. Een selectie van lichte bedrijven (milieucategorie 1 en 2) is daarbij toegestaan. Een reparatiebedrijf voor landbouwmachines valt onder de categorie 'agrarische dienstverlening'. Tot 500 m² vallen deze bedrijven onder milieucategorie 2. Daarboven onder categorie 3.1. Vanwege de oppervlakte van de loods (624 m²) wordt een bedrijf van deze schaal gerekend onder milieucategorie 3.1.

Het toestaan van dit bedrijf is ondanks de oppervlakte (> 500 m²) aanvaardbaar omdat:

  • het grootste deel van de werkzaamheden elders plaatsvindt (bij agrariërs waar het materieel zich bevindt);
  • de vloeroppervlakte van de loods nodig is om een grote landbouwmachine te kunnen stallen;
  • De werkzaamheden uitsluitend binnen in de loods plaatsvinden;
  • De kortste afstand tussen de loods en de woning van derden 50 meter is.
  • De ruimte in het bestemmingsplan voor het reparatiebedrijf wordt beperkt tot de loods;
  • De totale oppervlakte aan bebouwing op het perceel aanzienlijk vermindert (er wordt ongeveer 600 m² gesloopt).
4.2.3.7 Steendam, Perceel S 2293 (nabij Roegeweg/ Damsterweg)

Het gaat bij dit perceel om een stukje akkerbouwgrond dat enkele jaren braak heeft gelegen. Het perceel wordt nu weer agrarisch gebruikt. Voor agrarische cultuurgrond gelden geen richtafstanden vanuit de VNG-brochure. Agrarische grond mag direct aan een tuin grenzen. Agrarische cultuurgrond levert in de praktijk weinig tot geen hinder op.

4.2.4 Geur

Met betrekking tot de twee melkveehouderijen in het plangebied geldt het volgende. Het gaat om een bestaand bedrijf in Luddeweer en om een bestaand bedrijf in Overschild. Op deze bedrijven is het Besluit landbouw milieubeheer (voortaan Besluit genoemd) van toepassing.

Bij het bedrijf in Luddeweer houdt de aanpassing van het bestemmingsplan in dat het bouwvlak in overeenstemming wordt gebracht met de verleende vergunning voor een stal. Bij het bedrijf in Overschild gaat het om een nieuwe locatie voor de bedrijfswoning (direct naast het bestaande bouwvlak) en een verleende vergunning voor een kleine windmolen. Qua milieuhinder is er in beide gevallen geen sprake van een verandering ten opzichte van de oude situatie. Door de in het Besluit landbouw milieubeheer genoemde afstanden aan te houden wordt voorkomen dat omliggende (burger)woningen onevenredig gehinderd worden door geuroverlast. Daarnaast dienen gebouwen, in het kader van duurzaamheid, te voldoen aan de moderne bouw- en milieuregelgeving, waardoor potentiële negatieve effecten voor het milieu en/of de omliggende woningen kleiner worden.

Naast het besluit geeft ook VNG-brochure (bedrijven en milieuzonering) afstanden aan die bij nieuwe (hinder veroorzakende) ontwikkelingen aangehouden moeten worden tot burgerwoningen. De richtafstand tot burgerwoningen in landelijk gebied is 100 meter voor nieuwe bedrijven. Hiervan kan gemotiveerd worden afgeweken.

In de voorliggende situatie is er geen sprake van nieuwe hinder veroorzakende activiteiten. Daarnaast wordt de afstand van bedrijven tot nabij gelegen burgerwoningen ook niet kleiner door dit bestemmingsplan. Er wordt voldaan aan de vereisten uit de VNG-brochure.

4.2.5 Bodem algemeen
4.2.5.1 Bodemkwaliteit

De aanwezige milieuhygiënische bodemkwaliteit behoort te passen bij het huidige of het toekomstige gebruik van de bodem. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door menselijk handelen (zorgplicht).

Informatie over uitgevoerde bodemonderzoeken, bodemsaneringen en historisch verdachte locaties staan vermeld op de Bodeminformatiekaart (via www.provinciegroningen.nl).

4.2.5.2 Grondverzet

Voor toepassing van grond, bouwstoffen en baggerspecie gelden de regels van het Besluit bodemkwaliteit. Een deel van de regels voor hergebruik van grond staan beschreven in de gemeentelijke de Regionale bodemkwaliteitskaart Groningen en de Regionale Nota bodembeheer provincie Groningen (2014).

4.2.5.3 Bodemtoets

Bij graafwerkzaamheden, bouwactiviteiten, uitbreiding of verandering van (bedrijfs-) activiteiten dient de initiatiefnemer bij de gemeente na te gaan of een actueel bodemonderzoek ingediend moet worden of niet.

4.2.6 Bodem in het plangebied

In het plangebied gaat het over het algemeen over bestaande bouwpercelen. Het betreft hier alleen lichte bedrijven die vallen onder categorie A van het Activiteitenbesluit. Naar verwachting hebben deze activiteiten geen negatieve invloed op de bodemkwaliteit. In de volgende subparagrafen wordt per perceel kort ingegaan op de bodemkwaliteit.

4.2.6.1 Froombosch, Hoofdweg 14

Bij dit perceel is het agrarisch bedrijf gestopt met de werkzaamheden. De eindsituatie met betrekking tot bodem moet hierbij in kaart worden gebracht. De initiatiefnemers leveren een bodemonderzoek conform NEN 5740 aan.

4.2.6.2 Kolham, percelen U 264, U 536 en U 2613 (tussen dorp en A7)

Bij deze percelen is geen sprake van bouwactiviteiten voor verblijfsfuncties. Er is daarom geen bodemonderzoek nodig. Het productiebos wordt weer omgevormd tot landbouwgrond.

4.2.6.3 Luddeweer, Luddeweersterweg 15

Op dit perceel (bestaande melkveehouderij) is geen sprake van bouwactiviteiten ten behoeve van verblijfsfuncties. Er is daarom geen bodemonderzoek nodig.

4.2.6.4 Overschild, Graauwedijk 16

Het perceel Graauwedijk 16 in Overschild, kadastraal bekend als sectie X nummer 89 (ged.) is in gebruik als landbouwbedrijf. Op het perceel staan een boerderij, twee schuren en een mestsilo.

Op een deel van het perceel heeft Wiertsema & Partners bv een milieukundig bodemonderzoek verricht (rapportnummer VN-633332-1, datum 3 november 2015). Het gaat hierbij om het terreindeel waar de nieuwe bedrijfswoning is gesitueerd.

Uit de onderzoeksresultaten is gebleken dat er op het onderzochte terreindeel, waar een nieuwe woning gepland is, geen verontreinigingen zijn aangetoond.

Op de niet-onderzochte terreindelen is de milieuhygiënische bodemkwaliteit niet bekend omdat daar geen bodemonderzoek is verricht.

4.2.6.5 Overschild, Graauwedijk 67

Op dit perceel is geen sprake van (nieuwe) bouwactiviteiten. Er is geen bodemonderzoek nodig.

4.2.6.6 Overschild, Graauwedijk 75

Het perceel Graauwedijk 75, kadastraal bekend als gemeente Slochteren sectie X nummer150, heeft een oppervlak van ongeveer 1,6 hectare. In 2012 is het perceel van eigenaar veranderd. Het landbouwbedrijf dat er gevestigd was, werd daarmee beëindigd.

Vanwege de beëindiging van het bedrijf is in het bestemmingsplan Buitengebied 2012 (vastgesteld in 2013) de agrarische bestemming gewijzigd naar wonen. De huidige eigenaar is voornemens zijn bedrijf (reparatie van landbouwmachines) te vestigen op het perceel. Het is de bedoeling dat de bestemming van het verandert van een woonbestemming naar een gemengde bestemming in 2016.

Op grond van de wetgeving is er milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd. Gebaseerd op artikel 2.4 Mor (Regeling omgevingsrecht); paragraaf 4 van de gemeentelijke bouwverordening; op artikel 3.1.6 Bro (Besluit ruimtelijke ordening); artikel 2.11 van het Activiteitenbesluit milieubeheer; artikel 13 (Wet bodembescherming) en hoofdstuk 8 (Wet milieubeheer).

Uitgevoerde bodemonderzoeken:

  • Verkennend bodemonderzoek. Onderzoek omvat zes boringen op de voorgenomen plek van nieuwbouw van een schuur (Wiertsema&Partners, rapportnummer VN-64045-1; 16 november 2015);
  • Nader bodemonderzoek. Onderzoek omvat zeven boringen bij de plek van de voormalige dieselolietank (Wiertsema&Partners, rapportnummer VN-64045-2; 29 maart 2016).

Op basis van beschikbare gegevens, heeft er op de locatie een bodembedreigende activiteit plaatsgevonden: opslag en levering van dieselolie (bovengrondse dieselolietank). Rondom die plek is er ongeveer 20 vierkante meter bodem verontreinigd in de bodem van 0,4-1,5 meter beneden maaiveld. Deze plek is niet geschikt als moestuin. Mochten er graafwerkzaamheden plaatsvinden, dan dient deze grond als verontreinigde grond afgevoerd te worden. Voor de rest is het perceel niet verdacht voor bodemverontreiniging. De resultaten van de onderzoeken geven op de onderzochte plaatsen geen verhoogde gehalten aan waarvoor nader onderzoek of beperkingen voor het gebruik zouden gelden.

4.2.6.7 Steendam, Perceel S2293 (nabij Damsterweg/ Roegeweg)

Op dit perceel (landbouwgrond) is geen sprake van bouwactiviteiten ten behoeve van verblijfsfuncties. Het gaat uitsluitend om (bestaande) agrarische cultuurgrond. Er is daarom geen bodemonderzoek nodig.

4.2.7 Plattelandswoning

Op initiatief van het kamerlid Ruud van Heugen (CDA) is in 2009 de initiatiefnota 'Beter wonen op het platteland' verschenen. Hier in wordt voorgesteld om in de Wet milieubeheer het begrip 'plattelandswoning' te introduceren en te bepalen dat voor dergelijke woningen de milieukwaliteitseisen dezelfde zijn als die milieukwaliteitseisen die aan een agrarische bedrijfswoning behorende bij een inrichting worden gesteld. Aansluitend daarbij wordt voorgesteld om in de Wet geluidhinder te bepalen dat de geluidsbelasting die van toepassing is op een agrarische bedrijfswoning ook van toepassing is op een 'plattelandswoning'.

De mogelijkheden voor het toepassen van een plattelandswoning zijn afhankelijk van de landelijke wetgeving op dit punt. Het wetsvoorstel is aangenomen door de Tweede Kamer. Op 12 juli 2012 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het voorstel en na bekendmaking van de nieuwe wet op 23 oktober 2012 is deze op 1 januari 2013 in werking getreden.

Het wetsvoorstel behelst een wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en enkele andere wetten om de planologische status van gronden en opstallen bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming alsmede om de positie van agrarische bedrijfswoningen aan te passen (plattelandswoningen).

De wetgeving voor plattelandswoningen is alleen toepasbaar op (voormalige) agrarische bedrijfswoningen waarvan het agrarische bedrijf nog actief is. Voormalige agrarische bedrijven waarvan het agrarische bedrijf beëindigd is, dienen een “gewone” woonbestemming te krijgen.

De wet is doorvertaald in dit bestemmingsplannen door het toevoegen van nieuwe afwijkingsregels. Hierdoor kan in de toekomstig in voorkomende gevallen worden afgeweken van het bestemmingsplan om het bewonen van een agrarische bedrijfswoning door een derde mogelijk te maken. Er zijn nu geen bestaande plattelandswoningen in het bestemmingsplan opgenomen.

In de juridische toelichting worden de regels uiteengezet.

4.2.8 Milieu Effect Rapportage

Wettelijk kader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan (of omgevingsvergunning) planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

In dit bestemmingsplan zijn geen nieuwe activiteiten opgenomen zijn aan te merken als één van de onderscheiden activiteiten uit de D-lijst in de bijlage bij het Besluit m.e.r.

4.3 Externe veiligheid

4.3.1 Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen

Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen is het wettelijk kader waarin (afstands)normen worden gesteld met betrekking tot risicovolle inrichtingen. Met name de relatie met risicogevoelige objecten in de omgeving van deze inrichtingen is daarbij van belang. Doel is te voorkomen dat personen die permanent op een plaats verblijven een onevenredig groot risico lopen als gevolg van een ramp met een risicobron. Naast inrichtingen is deze normstelling ook van toepassing op het transport van gevaarlijke stoffen.

Het besluit onderscheidt twee categorieën risicogevoelige objecten, namelijk kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Dit onderscheid is gebaseerd op maatschappelijke opvattingen over de groepen mensen die in het bijzonder moeten worden beschermd en op gegevens zoals het aantal personen en de verblijfstijd van groepen mensen.

Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten

Bij kwetsbare objecten kan bijvoorbeeld worden gedacht aan woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, scholen, kinderopvang, grote kantoren, hotels en winkelcomplexen en grote kampeer- en recreatieterreinen. Beperkt kwetsbare objecten zijn volgens het besluit verspreid liggende woningen, dienstwoningen van derden, kleinere kantoren, hotels, winkels, bedrijfsgebouwen, sporthallen, zwembaden, overige sport- en kampeerterreinen en objecten van hoge infrastructurele waarde zoals elektriciteitscentrales.

Er worden daarnaast twee vormen van risico onderscheiden: plaatsgebonden risico en groepsgebonden risico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats waarbij het niet van belang is of op die plaats daadwerkelijk een persoon aanwezig is. In het besluit is het plaatsgebonden risico gedefinieerd als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met een gevaarlijke stof. Dit risico laat zich goed ruimtelijk vertalen aangezien het gaat om punten waar zich een bepaald risico voordoet. Deze punten kunnen worden verbonden tot een contour.

De grenswaarde voor kwetsbare objecten is 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten wordt dit als richtwaarde gehanteerd.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is een maat voor het overlijdensrisico voor een groep personen in een bepaald gebied als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en van een ongeval in die inrichting, waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken.

Vanuit het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) geldt een plicht tot verantwoording van het groepsrisico bij het opstellen van ruimtelijke plannen en/of het voeren van planprocedures. Bij deze motivering wordt aandacht geschonken aan:

  • het aantal personen in het invloedsgebied;
  • het groepsrisico;
  • de mogelijkheden tot risicovermindering;
  • de alternatieven;
  • de mogelijkheden om de omvang van de ramp te beperken;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid.
4.3.2 Provinciaal basisnet

Het Provinciaal Basisnet Groningen is het antwoord op de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen waarin een borging van risico-afstanden als gevolg van transporten van gevaarlijke stoffen wordt aangekondigd. Het doel is om deze transportroutes vast te leggen en een systeem te creëren waarbij rekening kan worden gehouden met de dynamiek van transport en toekomstige groei. Om dit bereiken wordt langs een aantal aangewezen transportroutes (de grotere weg-, spoor- en waterinfrastructuur) in beginsel een zone van 200 meter aangehouden waarin de beleidsvrijheid voor bepaalde functies mogelijk wordt beperkt. Dit heeft betrekking op gebouwen voor beperkt zelfredzame personen (ziekenhuizen, zorgcentra of scholen). Daarnaast zal binnen dit gebied het groepsrisico moeten worden verantwoord. Voor Slochteren is de volgende infrastructuur opgenomen in het provinciaal basisnet: A7, N33, N387, N860, N865, N987 en Eemskanaal. De A7, N33 en het Eemskanaal zijn tevens opgenomen in het nationaal basisnet.

Voor deze infrastructuur geldt dat binnen een zone van 30 meter geen nieuwe kwetsbare objecten worden opgericht en tevens het vestigen van nieuwe functies (scholen, zorgwoningen, zorgcentra, et cetera) voor beperkt zelfredzame personen wordt uitgesloten. Daarnaast geldt voor een zone van 200 meter een verantwoording van het groepsrisico.

4.3.3 Wetgeving aardgastransportleidingen

Voor ruimtelijke plannen binnen toetsingszones van risicovolle buisleidingen waren de circulaire 'Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen' uit 1984 en de circulaire 'Bekendmaking van de voorschriften ten behoeve van de zonering langs brandbare vloeistoffen van de K1, K2 en K3 categorie' uit 1991 van belang. Deze circulaires zijn per 1 januari 2011 vervangen door het Besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb). Hieronder wordt dan ook alleen dit Bevb aangehaald, waarbij rekening wordt gehouden met zowel het plaatsgebonden als groepsrisico.

4.3.4 Wetgeving risicovolle transportassen

Voor ruimtelijke plannen binnen het invloedsgebied (1% letaliteitsgebied) van de risicovolle transportassen (spoor, weg of water) is de circulaire "RisicoNormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen" (RNVGS) van toepassing. Deze circulaire zal naar verwachting binnenkort worden door vervangen door het Besluit transportroutes externe veiligheid (BTEV)en het daaraan gekoppelde basisnet. De procedure voor het BTEV wordt gekoppeld aan de wijziging Wet gevaarlijke stoffen. De circulaire RNVGS blijft gelden totdat het BTEV in werking treedt. Voor provincie Groningen is inmiddels het provinciaal basisnet vastgesteld.

4.3.5 Plangebied

In het plangebied treden geen veranderingen op met betrekking tot externe veiligheid. Er zijn derhalve ook geen wijzigingen in het plaatsgebonden en groepsrisico. Er is geen sprake van risicovolle inrichtingen en/of veranderingen in infrastructuur of (hoge druk) leidingen.

Met betrekking tot de omgeving van Hoofdweg 14 in Froombosch geldt dat er in 2012 in het kader van de actualisering een berekening in het kader van de externe veiligheid heeft plaatsgevonden. De reden hiervoor is dat een hoofdgasleiding hier de weg kruist.

De leiding met risicocontour is ook als zodanig in het bestemmingsplan Kolham-Froombosch opgenomen. Een stukje van de contour en de bestemming (Leiding-Gas) is in het plangebied gelegen. In het plangebied wordt een dienstwoning een burgerwoning. Dit heeft geen invloed op de risico-contour met betrekking tot externe veiligheid.

Bij de beoordeling in 2012 is geconcludeerd dat het restrisico binnen het plangebied
acceptabel wordt geacht. Nu er in het plangebied geen wijzigingen plaatsvinden die van invloed kunnen zijn op het plaatsgebonden en groepsrisico geldt deze conclusie nog steeds. De paragraaf externe veiligheid is bijgevoegd als bijlage 1: Paragraaf externe veiligheid Froombosch.

4.4 Luchtkwaliteit

Uit het luchtkwaliteitsonderzoek (WMA, juni 2008), is gebleken dat de achtergrondconcentraties van alle onderzochte stoffen ruim onder de luchtkwaliteitsnormen liggen. Ook nabij drukke wegen in de gemeente, op 5 en 10 meter van de wegkant, voldoet de luchtkwaliteit aan de geldende normen. Nu en in de toekomst (inclusief Meerstad).

Ook bij de realisatie van nieuwe functies met een verkeersaantrekkende en/of genererende werking blijft de totale concentratie als gevolg van de toename beneden de normen. Dit betekent, dat er vanwege de luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de vaststelling en realisering van nieuwe bestemmingsplannen tot aan de scenario's die zijn beschreven in het luchtkwaliteitsonderzoek (waaronder realisering 1500 nieuwe woningen, aanleg recreatiegebied). Alleen bij bestemmingsplannen met een nog grotere verkeersaantrekkende werking zal aanvullend onderzoek moeten plaatsvinden. Nabij rijks-, provinciale of gemeentelijke wegen zijn er vanwege de luchtkwaliteit geen belemmeringen om gevoelige functies toe te staan. Omdat bij deze actualisering er slechts in beperkte mate nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt kan er ruimschoots worden voldaan aan de normen.

4.5 Civieltechnische aspecten

4.5.1 Kabels en leidingen

In het plangebied bevinden zich liggen geen kabels en leidingen, waarvoor een specifieke planologische bescherming van belang is.

4.6 Water

4.6.1 Waterbeleid

Het opnemen van een waterparagraaf in een bestemmingsplan is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het overleg met het waterschap wordt gevoerd op basis van artikel 3.1.1 Bro. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater.

Het waterbeleid, zoals opgenomen in de nota Waterbeleid 21e eeuw, heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd, te weten de tritsen:

  • vasthouden, bergen en afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

De trits vasthouden, bergen en afvoeren houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Op gemeentelijk niveau zijn drie beleidsdocumenten relevant: het Waterplan Slochteren – Watersysteemplan Duurswold (2008), het gemeentelijk rioleringsplan (GRP, 2008) en de voorloper van deze plannen, de visie 'Het water van Slochteren' (2007).

4.6.1.1 Het water van Slochteren

Vooruitlopend op het gemeentelijke waterplan is er een watervisie opgesteld 'Het water van Slochteren'. In het Waterplan wordt de visie van Slochteren t.a.v. de waterkwaliteit en ecologie en de visie t.a.v. water en ruimtelijke ordening verwoord in ambitieniveaus. Er is gekozen voor drie oplopende ambitieniveaus die voor het watersysteem van de bebouwde omgeving in Slochteren mogelijk zijn: basis ('eerlijk water'), midden ('heerlijk water') dat hogere ambities heeft dan basis water, en hoog ('begeerlijk'), het hoogste niveau. Voor elk niveau gelden maatstaven t.a.v. de waterkwaliteit, de waterbodem, natuur, inrichting, cultuur en gebruik.

De watervisie kent de volgende beleidsuitgangspunten:

  • Bestaande watergangen zo mogelijk benutten als drager voor de verbinding tussen natuur en cultuur.
  • Aantrekkelijkheid van de grotere wateren (onderdeel van de boezem) voor toervaart verbeteren.
  • Aantrekkelijkheid van de kleinere watergangen en sloten voor kano gebruik verhogen.
  • De visuele aantrekkelijkheid en verschillende gebruiksmogelijkheden van watergangen en waterpartijen benutten ten behoeve van de kwaliteit van de woonomgeving.
  • Water inpassen bij nieuwbouw en herstructurering van woonwijken en bedrijventerreinen.
  • Inrichtingprincipes: vasthouden-bergen-afvoeren.
  • Géén verslechtering van watersysteem bij ruimtelijke ingrepen (stand-still principe), anders compensatie maatregelen elders.
  • Géén verslechtering van waterkwaliteit bij ruimtelijke ingrepen (stand-still principe).
  • Watertoets bij elk ruimtelijk plan.
  • Aansluiten bij de gemeentelijke visies op dorpsniveau.
  • Versterken van de cultuurhistorische waarden in relatie met water.
  • Versterken van de recreatieve waarden in relatie met water.
4.6.1.2 Watersysteemplan

De gehele gemeente Slochteren maakt onderdeel uit van het watersysteem Duurswold, dat een samenhangend watersysteem vormt dat binnen het gebied valt waar het waterschap Hunze en Aa's het waterbeheer voert.

Het waterschap heeft samen met Slochteren een watersysteemplan opgesteld (2008) voor het gebied Duurswold. Het grondgebied van Slochteren omvat ongeveer 75% van het watersysteem Duurswold.

Binnen het watersysteem worden drie componenten onderscheiden: het boezemgebied, het landelijk gebied en het bebouwd gebied.

Boezemsysteem

Het boezemsysteem bestaat in hoofdlijnen uit het Schildmeer, de Groeve het Afwateringskanaal Duurswold, Slochterdiep, Scharmer Ae en zijtakken van deze waterlopen. De boezem ligt grotendeels tussen kaden, verhoogd in het landschap. De boezem voert het overtollig water, dat uit de omliggende polders naar de boezem wordt gemalen, af naar zee. In perioden van watertekort voert de boezem water aan voor de polders. Daarnaast heeft de boezem ook een belangrijke ecologische functie en heeft een groot deel van de boezem ook een vaarweg functie en is het van belang voor diverse vormen van recreatie en beleving.

Om in de toekomst voldoende ruimte te hebben voor verbetering, versterking en eventuele verhoging van kaden streeft het waterschap er naar om langs de boezemkaden een vrijwaringzone langs boezemkaden te handhaven van ten minste 5 m breedte. De bedoeling is dat zich in deze vrijwaringzone geen ontwikkelingen voordoen die beperkingen zouden kunnen inhouden voor toekomstige kadeverbetering. Het streven is dat de vrijwaringzones ook als zodanig in bestemmingsplannen wordt opgenomen. Hoewel het ambitieniveau op bepaalde plaatsen hoger ligt, wordt vooralsnog uitgegaan van een beschermingszone van 5 meter vanuit de teen van de waterkering.

Landelijk gebied

Het systeem van watergangen en poldergemalen is in het landelijk gebied van Duurswold zodanig ingericht dat wateroverlast nu niet en naar verwachting in de komende jaren ook geen probleem vormt. Knelpunten die lokaal kunnen ontstaan door bodemdaling (onder invloed van veenoxidatie en gaswinning) kunnen naar verwachting worden opgelost door aanpassingen in het peilbeheer en eventueel aanpassingen in de detailontwatering.

In het kader van functieveranderingen in de landinrichtingen Midden-Groningen, Meerstad en Westerbroek zullen in delen van het landelijk gebied de komende jaren aanpassingen in de waterhuishouding worden doorgevoerd. Daarbij zal gezorgd worden dat hiervan geen negatieve effecten voor de rest van de waterhuishouding zal ontstaan.

Bebouwde gebieden

In de bebouwde gebieden is over het algemeen de waterhuishouding op orde. Een groot deel van het bebouwde gebied beschikt nog over een gemengd rioolstelsel. In nieuw te ontwikkelen gebieden wordt een gescheiden stelsel aangelegd, waarbij hemelwater apart wordt opgevangen en gescheiden van het afvalwater. Ook wordt bij de aanleg van nieuwe bebouwde gebieden als woonwijken en bedrijventerreinen extra waterberging aangelegd ter compensatie van de toename aan verharding/bebouwd oppervlak.

4.6.1.3 Gemeentelijk rioleringsplan

Gemeenten hebben op grond van artikel 10.33 Wm een zorgplicht ten aanzien van de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater. Onder stedelijk afvalwater wordt afvalwater verstaan dat bestaat uit huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater.

Deze zorgplicht wordt doorvertaald in een rioleringsplan. De speerpunten van het gemeentelijk rioleringsplan (2008) zijn:

  • zoveel mogelijk hemelwater van schoon oppervlak rechtstreeks naar oppervlaktewater afvoeren;
  • doelmatig reduceren van de vuilemissie via overstorten;
  • doelmatig beheren van de rioleringsobjecten;
  • tijdig inspelen op toekomstige ontwikkelingen.

Bij uitbreiding van de bebouwing moet worden afgekoppeld van het bestaande rioleringsstelsel. Bij rioolvervanging wordt een nieuw gescheiden rioolstelsel aangelegd.

In 2008 Is de bestaande RWZI in Slochteren gesloten. Door de aanleg van een rioolpersleiding richting de RWZI Foxhol, zijn de locaties in Slochteren en Siddeburen overbodig geworden. Er is nog geen nieuwe functie/ bestemming voor de voormalige RWZI gevonden.

4.6.2 Keur waterschap

In de keur van waterschap Hunze en Aa's (2010) is opgenomen dat binnen het beheersgebied zonder vergunning van het bestuur geen verhard oppervlak mag worden aangebracht, voor zover dit leidt tot een versnelde afvoer richting oppervlaktewaterlichamen. Hierbij geldt binnen de bebouwde kom een norm van 150 m² en daarbuiten 1500 m². Bij nieuwe verharding met een oppervlak boven deze normen zullen compenserende maatregelen moeten worden genomen.

In 2003 is door het waterschap Hunze en Aas de notitie Stedelijk Waterbeheer vastgesteld. Hierin zijn doelstellingen en aandachtspunten geformuleerd inzake stedelijk waterbeheer waar alle betrokken partijen hun rol in moeten pakken, waaronder gemeenten in hun ruimtelijke plannen. Dit gebeurt mede door de verplichte waterparagraaf in bestemmingsplannen waardoor de volgende doelstelling moet worden bereikt: “Water wordt als ordenend principe door overheden, stedenbouwkundigen en projectontwikkelaars geaccepteerd en gehanteerd. Het waterschap is de vanzelfsprekende wateradviseur bij locatiekeuze en inrichting.“

Aandachtspunten in de notitie die relevant zijn voor bestemmingsplannen zijn:

Onderwerp   Probleem   Oplossingsrichting  
Ruimte voor water   Onvoldoende inspelen op wateraspecten bij ruimtelijke plannen, wateroverlast, slechte waterkwaliteit in nieuwe gebieden.   Waterschap eerder betrekken, deskundigheid gebruiken.  
Taakverdeling   Onduidelijkheid voor gemeenten en burgers.   Heldere afspraken, eenduidigheid, helder communiceren over taken en verwachtingen.  
Watersysteem   Slechte waterkwaliteit, wateroverlast, vervuilde waterbodem, weinig natuurvriendelijke oevers, verstoring watersysteem.   Duurzame inrichting, basisinspanning/ waterkwaliteitspoor intensiveren, alternatieve
oplossingen, aanpak diffuse bronnen, wateroverlastmaatregelen met gemeente, oplossingen op maat, herstel watersysteem.  

Deze aandachtspunten zijn betrokken bij het opstellen van het gemeentelijk waterplan, dat in 2008 is vastgesteld.

4.6.3 Watereffecten per adres
4.6.3.1 Froombosch, Hoofdweg 14

Dit perceel betreft een voormalige agrarisch bedrijf. De bestaande karakteristieke boerderij (woonhuis met aangebouwde schuur) wordt omgevormd tot woning met werkruimte. Er zijn geen effecten op de waterhuishouding. Het betreft alleen een gebruikswijziging.

4.6.3.2 Kolham, percelen U 264, U 536 en U 2613 (tussen dorp en A7)

Het gaat hierbij om productiebos dat weer wordt omgevormd tot agrarische grond. Qua waterhuishouding vinden er geen veranderingen plaats.

4.6.3.3 Luddeweer, Luddeweersterweg 15

Het betreft hier een bestaande schuur en een bestaand bouwperceel. Hemelwaterafvoer dient te worden afgevoerd via bestaande watergangen. Met de eerder gerealiseerde uitbreiding van de stal, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, is het bebouwde en/of verharde oppervlak toegenomen met circa 700 m². Bij een toename van de verhardingsoppervlakte boven 1500 m² met een rechtstreekse afwatering op het oppervlaktewatersysteem zijn er compenserende maatregelen verplicht. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de Keur en bijbehorende algemene regels.

4.6.3.4 Overschild, Graauwedijk 16

De enige extra bebouwingsruimte die ontstaat is een nieuwe bedrijfswoning (met een oppervlakte van maximaal 300 m². De vuilwater afvoer van de woning wordt aangesloten op het rioleringstelstel. De hemelwaterafvoer van de woning moet worden afgeleid naar het slotensysteem nabij het bouwperceel. De toename van het verhard oppervlak blijft ruimschoots beneden 1500 m², zodat er geen compenserende maatregelen nodig zijn.

4.6.3.5 Overschild, Graauwedijk 67

Het betreft hier een bestaand gebouw. Er vinden geen veranderingen plaats met betrekking tot hemelwaterafvoer.

4.6.3.6 Overschild, Graauwedijk 75

Het plan gaat uit van sloop van 2 bestaande bijgebouwen. Deze worden vervangen door 1 nieuwe loods. De totale verharding op het perceel neemt hierdoor af met ongeveer 600 m² af. Daarnaast wordt een deel van de oude singel herstelt, waardoor er extra waterberging ontstaat. Het plan heeft een positieve impact op de waterhuishouding.

4.6.3.7 Steendam, Perceel S2293 (nabij Damsterweg/Roegeweg)

Het gaat hierbij om een bestaand agrarisch perceel. Met betrekking tot de waterhuishouding of waterafvoer zijn er geen veranderingen.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

4.7.1 Archeologisch onderzoek

Nederlandse gemeenten zijn vanwege wetgeving op het gebied van archeologische monumentenzorg (Wet op de archeologische monumentenzorg) verplicht om archeologische waarden in de ruimtelijke planprocedures te betrekken en waardevolle resten te beschermen. Om deze wettelijke taak goed te kunnen uitvoeren en direct mee te kunnen nemen in de actualisering van bestemmingsplannen is gemeentelijk archeologiebeleid, bestaande uit een beleidsnota en beleidskaart, opgesteld. Op de archeologische beleidskaart is aangegeven welk archeologisch beleid van toepassing is in het bestemmingsplan.

Door het archeologisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan dit beleid is duidelijk geworden waar (hoge) archeologische verwachtingswaarden zijn en waar deze laag zijn. Door deze kaart is nu vooraf duidelijk voor bouw- en graafwerkzaamheden wel en voor welke geen inventariserend archeologisch onderzoek vooraf meer benodigd is om uit te sluiten dat archeologische waarden worden aangetast. Wanneer de beleidskaart aangeeft dat de verwachtingswaarden hoog zijn moet de aanvrager middels een onderzoek aantonen of er ter plaatse waarden aanwezig zijn. De kaart is gebruikt als input voor het bestemmingsplan.

4.7.2 Lage verwachtingswaarde

Aan een deel van het plangebied is een lage archeologische verwachtingswaarde toegekend. Dit heeft te maken met de bodemverstorende activiteiten in het verleden (aanwezige woonbebouwing, aanleggen woonwijken en sportterreinen). Dit betekent dat bij het aanvragen van een omgevingsvergunning geen archeologisch onderzoek is vereist. In deze gebieden zijn is ook geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden nodig op grond van archeologie.

4.7.3 Archeologische gebieden

Er zijn binnen de gemeente verschillende terreinen waar vanwege de (hoge) archeologische (verwachtings)waarden specifieke regels gelden ten aanzien van bouwen en gebruik, in aanvulling op de basisbestemming. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen: AMK terreinen, borgterreinen, historische bebouwing en boerderijplaatsen. In de eerste twee gebieden zijn de ingrepen die onderzoeksplichtig zijn het kleinst (vanaf 50 m²). Bij historische kernen en bebouwing en boerderijplaatsen ligt de grens op 100 m².

Aan een groot deel van de cultuurgronden grenzend aan het plangebied is een hoge archeologische verwachtingswaarde toegekend. Hier zijn archeologische vondsten niet uit te sluiten. Ingrepen in de bodem zijn hier onderzoeksplichtig vanaf 200 m².

Binnen het plangebied betreft het enkele percelen waar een gedeeltelijke dubbelbestemming (waarde archeologie 3) op ligt. Bij bepaalde bodembewerkingen is een aanlegvergunning nodig.

4.7.4 Cultuurhistorie
4.7.4.1 Karakteristieke agrarische bebouwing

Gemeentebreed is er een inventarisatie uitgevoerd naar karakteristieke (voormalige) agrarische bebouwing. Dit heeft geleidt tot de 'Lijst karakteristieke agrarische bebouwing' met daarop bijna 200 boerderijpanden die bijdragen aan de ruimtelijke identiteit van Slochteren en behoudenswaardig zijn. Deze bebouwing is in het bestemmingsplan als 'karakteristiek' aangeduid. Ter plaatse van deze aanduiding is behoud van de hoofdvorm van de agrarische bebouwing het uitgangspunt. Dit betekent dat de uitwendige hoofdvorm, bestaande uit oppervlakte, goot- en bouwhoogte, nokrichting en dakhelling van de zodanig aangeduide (delen van) gebouwen mogen niet meer dan 10% afwijken van de bestaande maatvoering. In aangewezen gevallen, als bijvoorbeeld sprake is van een slechte bouwkundige staat waarbij instandhouding niet reëel is en/of er geen karakteristieke kenmerken aanwezig zijn en/of met de aanpassing de karakteristieke waarden niet worden aangetast kan een omgevingsvergunning worden verleend.

In samenhang met de omgevingsvergunning voor het geheel of gedeeltelijk slopen van de bebouwing kan ook een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de bestaande maatvoering. Mits voldaan wordt aan de overige bestemmingsregels die van toepassing zijn, kan hierdoor medewerking worden verleend aan vervangende nieuwbouw met een afwijkende maatvoering.

4.7.4.2 Waardevolle erven

Een deel van de karakteristieke en/of monumentale agrarische bebouwing in de gemeente Slochteren bezit een waardevol erf, bijvoorbeeld een slingertuin of een erf met monumentale bomen. Een aantal van deze erven is de afgelopen jaren, dankzij een stimuleringsregeling, in oude luister hersteld. Met name in het lint van Schildwolde en Hellum bevinden zich veel boerderijen met fraaie erven. Erven met een behoudenswaardige en/of waardevolle inrichting zijn aangeduid met een bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bouwwerken' waardoor het plaatsen van bouwwerken is uitgesloten.

4.7.4.3 Tunnelbos / Groen lint

De Hoofdweg door het dorpenlint van Harkstede tot Siddeburen vormt met het aanliggende groen, de laanbomen en plaatselijk monumentale bomen in tuinen een zeer kenmerkende structuur. De bomen langs de weg vormen samen met aangrenzende houtsingels en bosjes achter bebouwing een besloten, langgerekt 'tunnelbos'. De laanbomen zorgen voor continuïteit en structuur, ondanks dat ze op sommige stukken ontbreken en uit verschillende soorten bestaan. In Slochteren maakt de laanstructuur onderdeel uit van het beschermd dorpsgezicht. Waardevolle erven binnen dit gebied worden specifiek beschermd (zie 4.7.3.2). Waardevolle houtopstanden in het tunnelbos (op zowel particuliere als openbare gronden) zijn op een bomenlijst. Het kappen van deze bomen is verbonden aan een omgevingsvergunning. Daarnaast is er nog een dubbelbestemming 'Waarde - Landschap - Groen lint' opgenomen die samenvalt met het gehele wegprofiel van de Hoofdweg en kap van bomen in dit profiel ook verbindt aan een omgevingsvergunning. Hierbij is aangesloten bij de grenzen van de openbare ruimte, private gronden vallen hier dus buiten.

4.7.4.4 Waardevolle doorzichten

Naast het genoemde tunnelbos maken ook de doorzichten richting het buitengebied onderdeel uit van de cultuurhistorische waarden van het dorpenlint. Ter plaatse van deze zichtlijnen kan vooral het contrast tussen de openheid van het buitengebied en de beslotenheid van het lint goed worden ervaren. De te behouden waardevolle doorzichten zijn bestemd als 'Agrarisch met waarden - landschap', waardoor het plaatsen van bebouwing en het aanbrengen van hoogopgaande beplanting op basis van het bestemmingsplan kan worden uitgesloten. Normaal agrarisch gebruik van de gronden ten behoeve van akkerbouw of gebruik als grasland is toegestaan.

4.7.5 Cultuurhistorie per adres
4.7.5.1 Froombosch, Hoofdweg 14

Het betreft hier vrijkomende agrarische bebouwing. Het pand is door de gemeente aangemerkt als karakteristiek (Lijst karakteristieke agrarische bebouwing 2010).
In dit plan krijgt de boerderij met woning de bestemming "Gemengd-VAB" met de aanduiding karakteristiek. Het pand en de hoofdvorm worden met deze bestemming in stand gehouden.

4.7.5.2 Kolham, percelen tussen A7 en dorp

Deze percelen hebben als dubbelbestemming: Waarde-archeologie 3. Dit betekent onder anderen dat bij ingrepen als ophogen of afgraven van gronden over een oppervlakte van meer dan 200m2 een aanlegvergunning benodigd is. Ook bij ingrepen dieper dan 45 centimeter is een aanlegvergunning nodig. Hierbij is ook een archeologische beoordeling vereist. In dit verzamelbestemmingsplan zal dit perceel deze dubbelbestemming houden.

4.7.5.3 Luddeweer, Luddeweersterweg 15

De bestaande boerderij heeft geen speciale cultuurhistorische waarde en is niet aangewezen als karakteristieke boerderij op de Lijst karakteristieke agrarische bebouwing uit 2010. De actualisatie van het bouwvlak heeft geen ingrijpende gevolgen voor de omgeving.

4.7.5.4 Overschild, Graauwedijk 16

Op dit adres is een bestaand agrarisch bedrijf gevestigd. Het pand is niet als karakteristiek aangemerkt. Cutuurhistorisch gezien zijn er geen bijzonderheden. De nieuwe woning wordt gedeeltelijk geplaatst binnen de huidige dubbelbestemming "Waarde archeologie 3". Er heeft een archeologisch bureauonderzoek plaatsgevonden. Hieruit is gebleken dat er op de betreffende locatie geen archeologische resten worden verwacht. Deze conclusie wordt gedeeld door de senior archeoloog van Libau. Worden er toch archeologisch waardevolle resten aangetroffen, dienen gemeente en senior archeoloog hiervan zo spoedig mogelijk op de hoogte worden gesteld.

4.7.5.5 Overschild, Graauwedijk 67

Bij dit perceel is geen sprake van cultuurhistorische waarden. Er vinden ook geen veranderingen op het perceel plaats. Een gebouw op het achtererf krijgt weer de aanduiding "opslag".

4.7.5.6 Overschild, Graauwedijk 75

Het plan voorziet in hergebruik van vrijgekomen agrarische bebouwing. De voormalige boerderij is de afgelopen jaren gerenoveerd. De bestaande 2 bijgebouwen worden gesloopt. De huidige agrarische schuur heeft in samenhang met de boerderij een cultuurhistorische waarde. De bouwkundige staat van de schuur is slecht. Daarnaast is het pand niet meer functioneel voor het gewenste bedrijf (agrarische dienstverlening). Behoud en renovatie is niet reëel. In samenhang met sloop van de voormalige paardenstal (zonder cultuurhistorische waarde) verbeteren de gebruiksmogelijkheden van het perceel. In het ontwerp van de schuur is rekening gehouden met een agrarische uitstraling. Daarnaast maakt een goede landschappelijke inpassing onderdeel uit van het bestemmingsplan.

4.7.5.7 Steendam, perceel S 2293 (nabij Damsterweg/ Roegeweg)

Het perceel heeft nu als dubbelbestemming: Waarde-archeologie 3. Dit betekent onder anderen dat bij ingrepen als ophogen of afgraven van gronden over een oppervlakte van meer dan 200m2 een aanlegvergunning benodigd is. Ook bij ingrepen dieper dan 45 centimeter is een aanlegvergunning nodig. Hierbij is ook een archeologische beoordeling vereist. In dit verzamelbestemmingsplan zal dit perceel deze dubbelbestemming houden.

4.7.6 Molenbiotoop

Een maalvaardige (gerestaureerde) molen en een enthousiaste molenaar alleen zijn niet voldoende om en molen te laten functioneren. Het werktuig stelt ook eisen aan zijn omgeving: er moet, in het geval van een windmolen, wind zijn om de wieken in beweging te kunnen zetten. In 1973 werd om dit omgevingselement aan te duiden het begrip 'molenbiotoop' geïntroduceerd. De molenbiotoop heeft betrekking op de hele omgeving van een molen, voor zover die van invloed is op het functioneren van die molen als maalwerktuig en monument. Gebouwen en bomen kunnen de molenbiotoop aantasten.

Naast windvang dient dan ook te worden gelet op de belevingswaarde van de molen. Molens zijn een belangrijk element in het landschap en hebben vaak te maken met de onstaansgeschiedenis van dat landschap. Omdat molens wind moesten kunnen ontvangen, stonden ze in een open landschap of staken ze in ieder geval uit boven hun omgeving.

De provincie hecht ook belang aan het beschermen van molenbiotoop. In de omgevingsverordening is dit opgenomen met welke molens gemeenten in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden (opnemen van een molenbeschermingszone).

Er is een biotoopformule ontwikkeld (bron: vereniging de Hollandsche Molen) waarmee berekend kan worden hoe de obstakelhoogte zich verhoudt tot de afstand van de molen.

Ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone – molenbiotoop” gelden nadere regels voor het beschermen van de functie van de in dit gebied voorkomende molen als werktuig, onder andere gelet op de windvang en van de waarde als landschapsbepalend element. In paragraaf 6.7.2 wordt nader ingegaan op de regels die gelden binnen de vrijwaringszone.

Er zijn 2 onderdelen uit dit bestemmingsplan die zijn gelegen binnen de invloedszone (molenbiotoop) van de stellingmolen in Overschild: Graauwedijk 16 en Graauwedijk 67.

De ontwikkelingsmogelijkheden in het plandeel 'Graauwedijk 16' hebben naar verwachting geen negatieve invloed op het functioneren van de molen. De afstand tussen het nieuwe deel van het bouwvlak en de molen is meer dan 300 meter. Tussen de beoogde plek van de nieuwe woning en de molen is ook al andere (hogere) bedrijfsbebouwing aanwezig. De windvang en het zicht op de molen wordt hierdoor niet beperkt ten opzichte van de huidige situatie.

Voor het plandeel 'Graauwedijk 67' blijven dezelfde bouwregels gelden, waardoor er ook geen veranderingen zijn voor de molenbiotoop.

4.8 Flora en fauna

4.8.1 Algemeen

In algemene zin geldt dat bij (planologisch) nieuwe ontwikkelingen beoordeeld moet worden of deze geen bedreiging kunnen vormen voor beschermde dier- en plantensoorten, dan wel een beschermd natuurgebied. Deze onderzoeksverplichting komt voort uit de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Natuurbeschermingswet (gebiedsbescherming). Deze wetten bieden, uit het oogpunt van natuurbehoud, bescherming aan plant- en diersoorten die in het wild leven en hun leefomgeving (habitat). Indien in de directe nabijheid van de nieuwe ontwikkeling soorten voorkomen uit de zogenaamde 'strenge' categorieën (genoemd in de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn of in één van de Rode Lijsten) kan dit een belemmering vormen voor het plan. Dit is het geval wanneer de mogelijkheden in het bestemmingsplan (significant) nadelige effecten hebben voor deze beschermde soorten dan wel het beschermde gebied.

Indien nodig dient voor de ontwikkeling in het kader van de Flora en Faunawet ontheffing bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) te worden aangevraagd, dan wel in het kader van de Natuurbeschermingswet een vergunning bij het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen. Overigens worden deze ontheffing en vergunning in relatie met een omgevingsvergunning op grond van de Wabo 'een verklaring van geen bedenkingen' genoemd. Voor algemene soorten heeft het Rijk via een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) een algemene vrijstelling verleend. Voor deze soorten hoeft in het kader van het bestemmingsplan dus niet meer afzonderlijk een t te worden aangevraagd.

4.8.2 Plangebied Verzamelbestemmingsplan 2016-1

Bij dit verzamelbestemmingsplan gaat het voornamelijk om bestaande bewoonde en bebouwde percelen. In de meeste gevallen gaat het om vastleggen van de bestaande situatie en het bestaande gebruik. Uit toetsing flora- en faunawet van Koeman en Bijkerk (Rapport 2006-092) blijkt dat in de gemeente in specifieke gebieden en bij specifieke bebouwing beschermde flora,- en fauna voorkomen. Ook in het onderzoek van Dillerop natuuradvies (Ecologische basiskaart Gemeente Slochteren, oktober 2009) is in kaart gebracht waar beschermde soorten voorkomen. Voor de adressen waar in feite geen fysieke veranderingen plaatsvinden, komen wij op basis van voornoemde onderzoeken tot de conclusie dat hier geen beschermde flora en fauna aangetast worden.

Natuurbeschermingswet en Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of een ander gebied beschermd middels de Natuurbeschermingswet, noch van Natuurnetwerk Nederland. Er is geen sprake van externe werking. De voorgenomen bouw van een nieuwe bedrijfswoning heeft om deze reden geen negatieve effecten op het functioneren van Natuurnetwerk Nederland.

Zorgplicht

Voor alle beschermde soorten geldt de bepaling van de zorgplicht. Deze houdt in dat bij de uitvoering van werkzaamheden rekening moet worden gehouden met kwetsbare perioden van dieren, zoals winterslaap en voortplantingstijd. Door een zorgvuldige planning van de werkzaamheden kan de zorgplicht goed worden ingepast in het werk.

Voor onderstaande adressen gaan wij nader in op de flora en faunabeoordeling. Het gaat hierbij om de locaties waar fysieke veranderingen plaatsvinden en er dus theoretisch ook flora,- en fauna kunnen worden aangetast.

4.8.2.1 Overschild, Graauwedijk 16

Voor het initiatief op dit adres is een flora en faunaonderzoek (quick scan) uitgevoerd. In het plandeel 'Graauwedijk 16' bevinden zich geen strikt beschermde dier- of plantensoorten die door de voorgenomen bouw van een nieuwe bedrijfswoning wezenlijk kunnen worden beïnvloed. In het kader van de te doorlopen planologische procedure zijn er vanuit de beschermde flora en fauna geen belemmeringen. In het plangebied komen mogelijk wel enkele algemene kleine zoogdieren en amfibieën soorten voor, die weliswaar beschermd zijn, maar zo algemeen, dat hun voortbestaan niet wordt bedreigd. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing ex. art. 75 van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd voor het overtreden van verbodsbepalingen.

Door de voorgenomen werkzaamheden zullen voor vleermuizen geen verblijfplaatsen, vliegroutes en geen significant oppervlak aan foerageergebied worden aangetast. Er treden geen negatieve effecten op. Derhalve hoeft geen ontheffing ex. art. 75 van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd.

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen jaarronde vaste rust- of verblijfplaatsen (van strenger beschermde soorten) aangetroffen; hier zijn geen effecten te verwachten.

4.8.2.2 Overschild, Graauwedijk 75

Voor het initiatief op dit adres is een flora en faunaonderzoek (quick scan) uitgevoerd. De verwachting is dat er bij het plan geen leefgebieden of beschermde soorten worden aangetast. Mocht dit toch het geval zijn, dan moeten er voorzorgsmaatregelen of mitigerende maatregelen worden genomen.

In het plangebied bevinden zich geen strikt beschermde dier- of plantensoorten die door de voorgenomen sloop van een tweetal schuren en nieuwbouw van een kapschuur wezenlijk kunnen worden beïnvloed. In het kader van de te doorlopen planologische procedure zijn er vanuit de beschermde flora en fauna geen belemmeringen. In het plangebied komen mogelijk wel enkele algemene kleine zoogdieren en amfibieën soorten voor, die weliswaar beschermd zijn, maar zo algemeen, dat hun voortbestaan niet wordt bedreigd. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing ex. art. 75 van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd voor het overtreden van verbodsbepalingen.

Door de voorgenomen werkzaamheden zullen voor vleermuizen geen verblijfplaatsen, vliegroutes en geen significant oppervlak aan foerageergebied worden aangetast. Er treden geen negatieve effecten op. Derhalve hoeft geen ontheffing ex. art. 75 van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd. De twee schuren die worden gesloopt zijn geïnspecteerd op de aanwezigheid van vogelnesten. In schuur nummer 2 (de voormalige paardenstal) zijn enkele nesten aangetroffen van de boerenzwaluw. In de ‘Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten’ wordt de boerenzwaluw aangegeven als categorie 5. Deze (nesten) zijn buiten het broedseizoen niet beschermd. Het gaat hier om nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De boerenzwaluw zal in zijn voortbestaan niet worden bedreigd, omdat er voldoende geschikt leefgebied aanwezig is in de directe omgeving. In schuur nummer 1 (de agrarische schuur) zijn sporen (braakballen) van de kerkuil aangetroffen. Gezien het relatief lage aantal braakballen en het ontbreken van (grote hoeveelheden) uitwerpselen en ruiveren kan geconcludeerd worden dat de kerkuil het plangebied (erf en opstallen) niet als broedlocatie gebruikt. De schuur biedt ook geen broedmogelijkheden gezien de constructie van de schuur (er is geen nestkast aanwezig). Het gaat hier om een solitair exemplaar, die de schuur incidenteel als rustplaats gebruikt. Een incidenteel gebruikte rustplaats van de kerkuil, zoals in deze situatie aanwezig is, is niet jaarrond beschermd.

Door de sloop van de schuur zal de rustplaats voor de kerkuil wel verdwijnen, maar er zijn voor de kerkuil in het omliggende landschap diverse rustplekken beschikbaar in boerderijen en schuren. Door het verdwijnen van de rustlocatie in het plangebied zal deze soort geen relevante schade ondervinden. Bovendien blijft de woonboerderij op het erf gehandhaafd, die de kerkuil ook incidenteel als rustplaats gebruikt en kan de nieuw te bouwen kapschuur in de toekomst ook als rustlocatie fungeren. Het ophangen van een nestkast in de nieuw te bouwen kapschuur biedt de kerkuil een mogelijkheid om daar te broeden.

Er wordt aanbevolen om de voorgenomen werkzaamheden, het slopen van de schuren, buiten het broedseizoen uit te voeren. Boerenzwaluwen broeden vanaf april tot half augustus. Het kan voorkomen dat boerenzwaluwen in september nog broeden. Eveneens wordt aanbevolen om in de nieuw te bouwen kapschuur rust en nestgelegenheid aan te bieden voor de kerkuil door middel van het ophangen van een nestkast. De kerkuilenwerkgroep kan een kast aanleveren en ophangen.

4.8.2.3 Kolham, percelen U 264, U 536 en U 2613

Dit initiatief is getoetst aan de ecologische onderzoeken van Koeman en Bijkerk (2006-092) en van Dillerop (oktober 2009). Hieruit blijkt dat dit productiebos een geringe ecologische waarde heeft. In z'n algemeenheid is de omgeving rondom het bos overigens erg geschikt als weidevogelgebied. Er zijn geen beschermde plantensoorten in het bos bekend. Ook zijn er geen waarnemingen van bijzondere vleermuizen, zoogdieren, reptielen en amfibieën bekend. Wellicht heeft te maken met de monotone inrichting van het productiebos. Mogelijk is het productiebos niet het meest geschikte habitat voor veel soorten.

Uit de ecologische basiskaart van Dillerop (2009) blijkt dat aan de zuidkant van het productiebos wel een nest van een buizerd aanwezig is geweest. Dit betekent dat bij uitvoering van eventuele werkzaamheden wel een zorgplicht geldt. De werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd buiten het broedseizoen, zodat geen nesten worden verstoord. Mochten er bij de werkzaamheden wel beschermde soorten worden aangetroffen, dan geldt ook een zorgplicht en moeten voorzorgsmaatregelen en of mitigerende maatregelen worden genomen.

Hoofdstuk 5 Planuitgangspunten

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk vormt een uiteenzetting van verschillende uitgangspunten die in het bestemmingsplan hun doorwerking vinden. Enerzijds heeft dit betrekking op beleidsregels die door het college zijn vastgesteld en anderzijds gaat het om aspecten die op grond van de provinciale omgevingsverordening (vastgesteld d.d. 17 juni 2009) onderdeel uitmaken van het bestemmingsplan.

5.2 Beleidsregels

5.2.1 Proces

Vooruitlopend op de actualisering zijn voor een aantal specifieke ruimtelijke thema's beleidsnotities en/of regels opgesteld die als afwegingskader voor het meewerken aan ruimtelijke plannen zullen worden gebracht en als input voor nieuwe bestemmingsplannen. Het gaat daarbij om de volgende beleidsregels:

  • aan-huis-verbonden beroepen,
  • recreatieve verblijfsaccommodaties,
  • (ho)reca en ondersteunende (ho)reca,
  • theetuinen & verbreding agrarische bedrijven,
  • biomassa- en mestvergisting,
  • paardenhouderijen en
  • paardenbakken.
  • vrijkomende agrarische bebouwing (VAB beleid)

Voorgaande beleidsregels hebben het inspraaktraject doorlopen en zijn vastgesteld op 7 april 2009. Een uitzondering hierop vormen de beleidsregel Kamperen (eerst vastgesteld op 10 juni 2008 en gewijzigd vastgesteld op 16 augustus 2011) en het VAB beleid (vastgesteld op 8 februari 2011).

5.2.2 Doorvertaling bestemmingsplan

De beleidsregels zijn waar mogelijk opgenomen in de planregels. De beleidsregels vormen daarbij het afwegingskader voor het verlenen van medewerking voor een omgevingsvergunning voor het (binnenplans) afwijken van de bestemmingsregels of een bestemmingswijziging. In de bestemmingsregels wordt volstaan met een verwijzing naar de relevante beleidsregels of eventueel een beperkte weergave van de inhoud. Per beleidsthema/ beleidsregel zijn een aantal kernpunten aangestipt.

Theetuinen en verbreding agrarische bedrijven

  • theetuinen (of theeschenkerij) onder voorwaarden bij recht bij agrarische bedrijven en ruime woonpercelen;
  • kleinschalige activiteiten van recreatieve, educatieve of verzorgende aard bij agrarische bedrijven ondergeschikt aan de agrarische functie (boerderijwinkel, zorg, recreatieve verhuur, rondleidingen etc).

Recreatieve verblijfsaccommodaties

  • onderscheid in bed en breakfast en groepsaccommodaties;
  • bed en breakfast onder voorwaarden bij woningen;
  • groepsaccommodaties als neventak bij woningen en agrarische bedrijven.

Horeca en ondersteunende horeca

  • onderscheid in verschillende horeca-categorieën en bijbehorende bestemmingsregels;
  • mogelijkheden voor ondersteunende horeca bij maatschappelijke voorzieningen en detailhandel (voorbeeld: koffiecorner in een winkel).

Paardenbakken

  • regels voor hobbymatige paardenbakken op (agrarische) gronden bij woningen;
  • voorwaarden omtrent omvang en afstand t.o.v. bijbehorende woning en omliggende woningen derden.

Paardenhouderijen

  • onderscheid in verschillende categorieën paardenhouderijen;
  • scheiding tussen agrarische paardenhouderij en niet-agrarische paardenhouderij (bijzondere paardenhouderij en manege);
  • mogelijkheden in vrijkomende agrarische bebouwing zowel bedrijfsmatig en als neventak bij woningen.

Aan-huis-verbonden beroepen

  • onderscheid vrije beroepen en overige aan-huis-verbonden beroepen;
  • woonfunctie blijft in alle gevallen in overwegende mate gehandhaafd;
  • limitatieve lijsten met beroepen en activiteiten.

De voor dit bestemmingsplan relevante beleidsregels zijn als bijlage bij de regels opgenomen.

VAB's (Vrijkomende agrarische bebouwing)

  • ruimere mogelijkheden voor gebruik van karakteristieke (woon)boerderijen;
  • wijzigingsregels voor omzetten agrarische bestemming in een woon- of een niet-agrarische bedrijfsmatige bestemming;
  • gebruiksmogelijkheden gekoppeld aan behoud karakteristieke bebouwing;
  • mogelijkheden voor sanering niet-karakteristieke bebouwing en vervangende nieuwbouw.

5.3 Ruimtelijke kwaliteit

5.3.1 Algemeen

In de nieuwe bestemmingsplannen bieden wij ruimere bouwmogelijkheden dan voorheen.
Wij zijn ons ervan bewust dat gevolgen kan hebben voor de ruimtelijke kwaliteit. Ongekanaliseerde bouwlust en creativiteit en beperkte middelen kunnen immers leiden tot bouwplannen die minder goed aansluiten bij de omgeving. Excessen geven al snel weer aanleiding tot nieuwe regeldrift. Het is echter een illusie dat strakke regels per definitie tot goede bouwplannen leiden; er blijven altijd mazen in de regels.

Het vroegere beperktere regime nodigde in zekere zin zelfs uit tot gekunstelde bouwplannen, onder meer vanwege de beperkte oppervlakte aan bijgebouwen. De aandacht ging bij het ontwerpen vooral uit naar het optimaal uitnutten van de beperkte ruimte, terwijl de vormgeving weinig aandacht kreeg.
Ook nodigt een te strak regime uit tot afwijken. Veel op zich aanvaardbare bouwplannen pasten niet binnen de regels. Dat leidde tot veel planologische procedures en daarmee extra werk en kosten voor de burger en de overheid.

Wie kiezen daarom voor een ruime basisregeling, met allereerst verantwoordelijkheid voor de burger, maar wel met een bruikbaar instrument om uitwassen te blokkeren. Dit instrument krijgt algemene werking, waardoor het ook vat heeft op de zogenaamde mazen in het bestemmingsplan en niet alles op slot gezet hoeft te worden.

5.3.2 Doorwerking ruimtelijke kwaliteit in regels

De standaardnorm is ruim. Waar nodig voor de ruimtelijke kwaliteit zijn de ruime standaardmaten ingeperkt en bebouwingsgrenzen op de plankaart aangegeven, bijvoorbeeld in de vorm van bouwvlakken strak om karakteristieke bebouwing (waarbij onder meer de krimpen van boerderijen zijn gevolgd). Ook zijn gevellijnen gelegd op plaatsen waar het ruimtelijk wenselijk is dat bebouwing in de gevellijn staat.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 RO standaarden en regels 2012

6.1.1 Algemeen

Onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden alle planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur (Wro-instrumenten) digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld. Ten behoeve van de eenheid en de uitwisselbaarheid zijn er standaarden en regels ontwikkeld. Sinds 1 oktober 2012 gelden de RO standaarden en regels 2012 (ter vervanging van de RO Standaarden en regels 2008). Sinds 1 juli 2013 moeten deze verplicht worden toegepast.

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt er naast een digitaal bestemmingsplan ook een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier vastgesteld (de vroegere plankaart). Als de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

In het Bro zijn ook regels opgenomen over de inhoud van een bestemmingsplan. In par. 3.1 staan een aantal verplichte en facultatieve onderdelen voor de bestemmingsplanprocedure. Daarnaast staan in par. 3.2 een aantal verplichte standaardregels voor bestemmingsplannen.

Door de standaardisering en digitalisering is het bestemmingsplan duidelijker voor de gebruiker van het bestemmingsplan. Burgers en ondernemers kunnen snel een juist beeld krijgen van de planologische mogelijkheden en beperkingen op één of meer locatie(s). Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen sterk verbeterd en kunnen verschillende afzonderlijke plannen in grotere samenhang worden bezien. Dit is met name van belang voor partijen die betrokken zijn bij planvoorbereiding, planmonitoring en planbeoordeling.

In de onderstaande alinea's worden de onderdelen van de RO Standaarden en regels die voor bestemmingsplannen van belang zijn verder toegelicht.

6.1.2 IMRO 2012

Het Informatie Model Ruimtelijke Ordening IMRO 2012 is de codetabel voor de digitale Wro-instrumenten, die wordt gebruikt bij het opstellen en uitwisselen van digitale plannen tussen organisaties in het veld van de ruimtelijke ordening en ook naar andere werkvelden.

6.1.3 IMROPT 2012

IMROPT 2012 maakt het mogelijk om de teksten van ruimtelijke instrumenten objectgericht op te bouwen. IMROPT 2012 beschrijft de wijze waarop objectgerichte planteksten worden opgebouwd en uitgewisseld binnen de RO Standaarden 2012. Toepassing van IMROPT 2012 is verplicht wanneer de bronhouder ervoor kiest de planteksten in objectgerichte vorm (XML) beschikbaar te stellen.

6.1.4 SVBP 2012

De Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP 2012) maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw van de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit om de gewenste vergelijkbaarheid zeker te stellen.
De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. De toelichting maakt immers geen deel uit van het bestemmingsplan. Wel dient het bestemmingsplan van een toelichting vergezeld te gaan.

Ten opzichte van de SVBP 2008 zijn de eisen voor de analoge verbeelding (de papieren plankaart) versoepeld, in paragraaf 6.1.7 wordt hier op ingegaan.

Met het oog op de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen is het belangrijk dat er eenheid is in de wijze waarop de diverse functies in bestemmingen worden ondergebracht. Eenduidigheid in de naamgeving van bestemmingen is daarbij een vereiste. Daarom is een lijst met mogelijke in een plangebied voorkomende functies opgesteld. Deze functies zijn gegroepeerd binnen zogeheten hoofdgroepen van bestemmingen. Deze hoofdgroepen van bestemmingen spelen een grote rol bij de naamgeving en de verbeelding van een bestemmingsplan. De naam van een in een bestemmingsplan op te nemen bestemming begint altijd met de naam van de hoofdgroep. De systematiek van hoofdgroepen laat het toe een bestemming te specificeren en slechts één of enkele functies van een hoofdgroep binnen een bestemming mogelijk te maken. Een bestemming hoeft dus niet alle bij een hoofdgroep aangegeven functies te bevatten.

6.1.5 STRI 2012

De STRI 2012 beschrijft hoe ruimtelijke plannen en besluiten beschikbaar gesteld moeten worden. Deze standaard is (eveneens) wettelijk verankerd in een Ministeriële regeling. Deze standaard is nodig om drie redenen:

1. waarborgen van de bruikbaarheid en interoperabiliteit van de Wro-instrumenten door middel van het vaststellen van technische vormvereisten;

2. waarborgen van de vindbaarheid en raadpleegbaarheid van de Wro-instrumenten door middel van het vaststellen van regels rondom de elektronische beschikbaarstelling;

3. waarborgen van de rechtszekerheid door middel van het vaststellen van vereisten rondom integriteit, authenticiteit en volledigheid van de Wro-instrumenten.

6.1.6 Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen

IMRO 2012 is normstellend voor de codering van ruimtelijke instrumenten. IMRO 2012 is van belang voor applicatiebouwers en als referentie voor andere IMRO 2012-gerelateerde documenten. IMRO 2012 wordt beschreven zonder in te gaan op de praktische toepassing van het model voor het coderen van digitale ruimtelijke instrumenten. Alle voor dit toepassingsdoel benodigde informatie over bestemmingsplannen is opgenomen in toelichtingen, de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP 2012) en de Praktijkrichtlijn voor Planteksten (PRPT 2012).

Deze PRBP is naast toelichting op de IMRO 2012 ook een toelichting op de SVBP 2012.

6.1.7 Praktijkrichtlijn Analoge Bestemmingsplankaart

Er is ook een Praktijkrichtlijn Analoge Bestemmingsplankaart. Dit is een aanvullende, niet wettelijk bindende richtlijn naast de SVBP 2012 die gebruikt kan worden voor het maken van de analoge bestemmingsplankaart. De opmaak van de papieren verbeelding is vormvrij. Als de analoge verbeelding wordt gebruikt, wordt geadviseerd de voorschreven werkwijze te hanteren.

6.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Op 1 oktober 2010 is de Wabo in werking getreden, waarmee een groot aantal vergunningen en toestemmingen zijn samengevoegd tot één omgevingsvergunning. In het Besluit omgevingsrecht (Bor) is vastgelegd welke bouwwerken zonder omgevingsvergunning mogen worden gebouwd en onder welke voorwaarden. In artikel 3 van het Bor is uiteengezet welke bouwwerken mogen worden gebouwd zonder omgevingsvergunning, mits ze passen binnen de bepalingen van het bestemmingsplan. Vanwege deze verruiming van het vergunningvrij bouwen binnen de kaders van het bestemmingsplan zijn de bouwregels van de Slochter bestemmingsplannen aangepast en toegesneden op artikel 3 van het Bor.

6.3 Plantoelichting

Op basis van artikel 3.1.6 Bro gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een beeld van de wijze waarop het plan is ingericht en wat met het plan wordt beoogd. De toelichting geeft een onderbouwing van de in het plan gemaakte keuzes en bevat de resultaten van het onderzoek uit de inspraak en vooroverleg. De toelichting geeft alleen een toelichting op de regels en de verbeelding. De toelichting heeft geen bindende werking. Wel kan zij een functie kan hebben bij de interpretatie van de bedoelingen van onverhoopt onduidelijke regels. Aan een vermelding in de toelichting kunnen derhalve geen rechten worden ontleend.

6.4 Planregels

6.4.1 Inleidende regels
6.4.1.1 Begripsbepalingen

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen. De begripsbepalingen zijn, met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingsplan, in alfabetische volgorde opgenomen. Een aantal van deze begrippen zijn vastgelegd vanuit het Bro. Sommige van de omschreven begrippen zijn overigens nog nader toegelicht c.q. uitgewerkt in (vastgestelde) beleidsregels. Dit omdat sommige zaken zo complex zijn dat een verhandeling nodig zou zijn die niet past binnen het kader van de begripsbepalingen. Om de betekenis van de begrippen in de regels zo makkelijk mogelijk duidelijk te maken aan de lezer (van de digitaal geraadpleegde versie) is waar mogelijk gebruik gemaakt van hyperlinks naar de begrippen.

6.4.1.2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ter verduidelijking van het doel wordt de wijze van meten voor een aantal opgenomen aspecten toegelicht.

de breedte van een gebouw

Om te voorkomen dat vanaf de straat gezien een zeer uitgestrekte bouwmassa ontstaat door zijdelingse uitbreidingen aan het hoofdvolume wordt de grootste breedte van een gebouw in de regels gebruikt.

de horizontale diepte van een gebouw

De ten hoogste toegestane diepte van een gebouw moet hetzelfde bereiken als in het bovenstaande voor de breedte is beschreven, maar dan om zogenoemde pijpenlaantjes te voorkomen door aaneengeschakelde, achter elkaar geplaatste bebouwing op een bouwperceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00040-41vg_0009.jpg"

de goothoogte van een bouwwerk

De wijze van meten voor de goothoogte is overgenomen uit het SVBP 2008. Vanwege de definitie van 'goot, boeiboord of druiplijn', de laagste snijlijn van het dakvlak naar de gevel, wordt hiermee de hoogte bedoeld waar het dakvlak snijdt met het gevelvlak.

Met de goothoogte wordt zodoende beoogd de maximum hoogte van de basismassa te regelen. De te toetsen hoogte moet dan ook plaatsvinden aan de hand van de goothoogte die representatief kan worden geacht voor de hoofdmassa.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00040-41vg_0010.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00040-41vg_0011.jpg"

de overbouwde oppervlakte

Het begrip overbouwde oppervlakte wordt toegepast voor alle bouwwerken die boven het maaiveld zijn gelegen. Uitgangspunt is dat de neergeslagen oppervlakte van de ruimste omtrek van een bouwwerk meetelt, tenzij overstekken, balkons e.d. minder dan 0,50 meter uitsteken ten opzichte van het gedeelte dat met de grond is verbonden. Indien overstekken, balkons meer dan 0,50 meter uitsteken, wordt ook de eerste 0,50 meter meegenomen in de overbouwde oppervlakte.

6.4.2 Bestemmingsregels
6.4.2.1 Bestemmingsomschrijving

Hier worden de aan de gronden toegekende functie(s) omschreven, waar nodig onderverdeeld in hoofdfunctie(s) en daaraan ondergeschikte functies. De bestemmingsomschrijving bevat behalve functie(s) ook inrichtingsaspecten: de gebouwen en bouwwerken ten behoeve van de toegestane functies.

Daarnaast kan bij sommige bestemmingen het behoud van bepaalde karakteristieke waarden worden nagestreefd, zoals cultuurhistorische waarden. De gronden worden dan, naast bijvoorbeeld de woonfunctie, tevens bestemd voor het behoud en het herstel van de in het gebied voorkomende cultuurhistorische waarden. Hiervoor worden gebiedsaanduidingen en dubbelbestemmingen gebruikt.

6.4.2.2 Bouwregels

De bouwregels geven de bebouwingsbepalingen waaraan bouwwerken moeten voldoen. Dit kunnen zijn bepalingen ten aanzien van hoogte, horizontale diepte, breedte, oppervlakte, bouwgrenzen, afstanden tot perceelsgrenzen et cetera. Voor een deel gebeurt dit door middel van een verwijzing naar een aanduiding op de verbeelding.

Vergunningplichtige bouwactiviteiten worden aan deze bepalingen getoetst. Vergunningvrije bouwwerken behoeven niet aan de bouwregels te voldoen. Het gebruik van dergelijke bouwwerken is overigens wel weer onderworpen aan de bepalingen van het bestemmingsplan (zie gebruiksbepalingen).

6.4.2.3 Afwijken van de bouwregels

Hier wordt aangegeven van welke bouwregels het bevoegd gezag (in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders) een omgevingsvergunning voor het afwijken van bepaalde regels in het bestemmingsplan kan verlenen. Deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

De afwijkingsbepalingen kunnen worden opgenomen om een bepaalde flexibiliteit of verruiming van het bestemmingsplan mogelijk te maken, maar waarvoor om welke reden dan ook een nadere afweging per geval gewenst is. De criteria en afwegingskaders zijn opgenomen in dit artikel zelf en zijn zo objectief mogelijk geformuleerd. In ieder geval zijn de algemene afwijkingsvoorwaarden als opgenomen in Hoofdstuk 3 van toepassing.

6.4.2.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 2.1 van de Wabo regelt dat het verboden is gronden of bouwwerken te gebruiken in strijd met de bepalingen van -onder meer- een bestemmingsplan. In beginsel is uit de bestemmingsomschrijving af te leiden wat wel of niet is toegestaan. In aanvulling daarop geven de specifieke gebruiksregels voor bepaalde gevallen een nadere uitwerking of extra duidelijkheid wat wel of juist niet is toegestaan binnen de bestemming. In sommige gevallen zijn voorwaarden opgenomen waaronder een bepaalde activiteit is toegestaan. Soms wordt daarbij verwezen naar beleidsregels die als bijlage zijn toegevoegd en zodoende onderdeel van het bestemmingsplan zijn.

6.4.2.5 Afwijken van de gebruiksregels

Er kan ook een omgevingsvergunning voor het afwijken van het gebruik worden verleend ten behoeve van een concrete vorm van gebruik van gronden en of bouwwerken op basis van artikel 3.6 Wro.

Een dergelijke afwijkingsbepaling kan worden opgenomen om een bepaalde flexibiliteit of verruiming van het bestemmingsplan mogelijk te maken, maar waarvoor om welke reden dan ook een nadere afweging per geval gewenst is. De criteria en afwegingskaders zijn opgenomen in de regels van de betreffende bestemming en in ieder geval in de algemene regels en zijn zo objectief mogelijk geformuleerd. In een aantal gevallen wordt voor de criteria verwezen naar de beleidsregels die als bijlage van de regels zijn opgenomen.

6.4.2.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk

Een vergunningenstelsel, gebaseerd op artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening, maakt het mogelijk een omgevingsvergunning te eisen voor specifieke inrichtingsactiviteiten. Een dergelijke regeling kan worden opgenomen om bepaalde werkzaamheden binnen een bestemming te reguleren. Een vergunningenstelsel kan daarmee extra bescherming bieden aan specifieke waarden, zoals bijvoorbeeld archeologische waarden, landschappelijke of natuurlijke waarden, ecologische waarden of de groen- en/of waterstructuur. De criteria en afwegingskaders zijn opgenomen in de regels van de betreffende bestemming of in de algemene regels en zijn zo objectief mogelijk geformuleerd.

6.4.2.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening biedt ook de mogelijkheid om de sloop van bepaalde bouwwerken te koppelen aan een omgevingsvergunning. Doel van dit vergunningstelsel is bouwwerken met architectonische, cultuurhistorische of archeologische waarden te beschermen en te voorkomen dat deze worden gesloopt zonder belangenafweging door het bevoegd gezag en daardoor voorgoed verdwijnen.

6.4.2.8 Wijzigingsbevoegdheid

De wijzigingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wro en geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om de betreffende bestemming op de aangegeven punten te wijzigen. Soms wordt verwezen naar een reeds bestaande bestemming of naar een bestemming die nog niet in het plan voorkomt, maar al wel als bijlage bij de regels is opgenomen. Ook komt het voor dat nog geen verwijzing naar een specifieke bestemming is opgenomen, maar dat de bepalingen aanwijzingen en regels bevatten voor de wijziging.

6.4.3 Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De regels worden in onderstaande volgorde opgenomen. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen:

6.4.3.1 Antidubbeltelbepaling (verplicht)

Met de antidubbeltelregel wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. De antidubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden onder het geldende bestemmingsplan. Het is dus niet zo dat gronden die zijn meegeteld bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten onder een vorig bestemmingsplan, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen onder het nieuwe bestemmingsplan ook buiten beschouwing moeten worden gelaten.

6.4.3.2 Algemene bouwregels

In dit artikel wordt aangegeven in welke mate de maximum bouwgrenzen van ondergeschikte onderdelen van bouwwerken zonder omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan mogen worden overschreden. Dit kan echter ook plaatsvinden in de betreffende bestemmingen zelf.

Daarnaast wordt aangegeven wanneer ondergronds bouwen wel en niet in de bouwregels is begrepen.

6.4.3.3 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel kunnen eventuele regels worden opgenomen ten aanzien van de algemene bouw- en functieaanduidingen en gebiedsaanduidingen die niet toerekenbaar zijn aan één specifieke bestemming of juist identiek in verschillende bestemmingen worden toegepast waarbij toepassing middels de algemene aanduidingsregels bijdraagt aan uniformiteit van de regels.

6.4.3.4 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de gevallen waarvoor een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het afwijken van bepaalde regels. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan, ten zij anders is aangegeven in de bepalingen.

6.4.3.5 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de gevallen waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid en houdt geen verplichting in. Deze bevoegdheid mag nadrukkelijk niet worden gebruikt om zodanig aanzienlijke wijzigingen van bestemmingen te bewerkstelligen, dat daarmee de essentie van het plan wezenlijk wordt veranderd.

6.4.4 Overgangs- en slotregels

In de overgangs- en slotregels zijn de overgangsbepalingen uit het Besluit ruimtelijke ordening overgenomen. In de slotregel is aangegeven op welke wijze de planregels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.5 Toelichting basisbestemmingen

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven over de bestemmingsregels die in het plangebied voorkomen.

6.5.1 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

Deze bestemming is in dit plan onder anderen toegekend aan het agrarisch bedrijf op het perceel Graauwedijk 16 in Overschild.

Het agrarische bouwperceel is bestemd voor de vestiging van 1 grondgebonden agrarisch bedrijf met bijbehorende bebouwing en 1 bedrijfswoning. Alle bebouwing dient binnen het aangegeven bouwvlak te zijn gesitueerd, inclusief voer- en mestopslag. De oppervlakte van de bedrijfsbebouwing binnen het bouwvlak is niet gebonden aan een maximum. Ondanks de theoretische bebouwingsmogelijkheden zal een bebouwingspercentage van ongeveer 70% in de praktijk vanwege de agrarische bedrijfsvoering, niet worden overschreden.

De grootte van het bouwvlak is ongeveer 1 hectare.

Bij recht is ook een agrarische paardenhouderij toegestaan. Daarnaast zijn binnen de bandbreedte van de beleidsregels bij recht de volgende nevenactiviteiten toegestaan: loonbedrijf, caravan- en of botenstalling, zorgboerderij (dagopvang), boerderijwinkel en een theetuin.

Onder voorwaarden kan daarnaast een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de regels voor recreatieve functies als een minicamping, groepsaccommodatie of bijzondere paardenhouderij. Daarnaast is ook een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het exploiteren van een mest- en/of biomassavergistingsinstallatie.

Tenslotte is in verband met het in werking treden van de 'plattelandswoningwet' een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een agrarische bedrijfswoning te gebruiken als plattelandswoning. Hierdoor kan het bewonen van een (voormalige) agrarische bedrijfswoning door derden, bewoners zonder relatie met het bijbehorende agrarisch bedrijf, worden toegestaan. Voorwaarden hierbij zijn dat er geen sprake is van onevenredige milieuhygiënische belemmeringen voor omliggende (agrarische) bedrijven, het bijbehorende agrarisch bedrijf blijft gehandhaafd en ten behoeve van het agrarisch bedrijf is geen nieuwe bedrijfswoning toegestaan.

In de bestemmingsregeling zijn ook een aantal wijzigingsregels opgenomen om de bestemming Agrarisch te wijzigen naar een niet-agrarische bestemming. Met een wijzigingsprocedure op grond van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening kan de bestemming worden gewijzigd naar Wonen -1A, Wonen - VAB (karakteristieke agrarische bebouwing), Gemengd - 2, Gemengd - VAB (karakteristieke agrarische bebouwing) en Agrarisch - Paardenhouderij. Een voorwaarde bij het wijzigen naar een bedrijfsmatige bestemming (Gemengd) is dat een deel van de voormalige niet-karakteristieke bedrijfsgebouwen wordt gesloopt. De oppervlakte van het te slopen gedeelte is afhankelijk van de gewenste gebruiksruimte. De omvang van het te slopen bebouwing neemt toe naarmate ook de oppervlakte die gebruikt gaat worden voor een nieuwe functie, of wordt vervangen door nieuwbouw, toeneemt. Het pand waarin de woning zich bevindt (de oorspronkelijke boerderij of voormalige bedrijfswoning) mag in zijn geheel in stand blijven.

Bij het wijzigen van de agrarische bestemming naar Agrarisch - Paardenhouderij is de sloopregeling niet van toepassing.

Landschappelijke inpassing

In de bestemmingsregeling is ook landschappelijke inpassing, bijvoorbeeld in de vorm van hoge beplanting ter afscherming van de bebouwing, opgenomen. Dit geldt ook voor behoud, herstel en ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden die ter plaatse voorkomen.

Specifiek voor het plandeel 'Graauwedijk 16' is in de gebruiksregels is de uitvoering van het erfinrichtingsplan als voorwaardelijke verplichting opgenomen. Dit betekent dat het gebruik van nieuwe bouwwerken zonder aanleg en instandhouding van het erfinrichtingsplan, zoals opgenomen in Bijlage 14 Erfinrichtingsplan Graauwedijk 16, Overschild, in strijd is met de bestemmingsregels;

6.5.2 Agrarisch - Cultuurgrond

Deze bestemming is specifiek voor agrarische cultuurgronden. Ook houtsingels rondom agrarische bedrijven vallen onder deze bestemmingsregeling.

Bebouwing is niet toegestaan. Alleen door toepassing van afwijkingsregels en wijzigingsregels, voor uitbreiding of wijziging van het bouwvlak, kan nieuwe bebouwing worden toegestaan.

6.5.3 Agrarisch met waarden

Deze bestemmingsregeling is een verbijzondering van de bestemming Agrarisch - Cultuurgrond, waarbij ter plaatse voorkomende landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden zijn aangeduid. Het betreft de waarden openheid, verkavelingspatroon en verkavelingsrichting. Ter bescherming van deze waarden zijn gebruiksregels opgenomen en bepaalde activiteiten zijn gekoppeld aan een omgevingsvergunning (voor aanlegactiviteiten).

6.5.4 Agrarisch - Paardenhouderij

De gronden en gebouwen die zodanig zijn bestemd mogen worden gebruikt voor een bijzondere paardenhouderij, waaronder worden geschaard:

  • africhtingsstallen;
  • trainingsstallen;
  • handelsstallen;
  • stalhouderijen;
  • pensionstalling.

Om deze bestemming toe te kennen moet er sprake zijn van een reëel bedrijf (gericht op 1 of een combinatie van typen die zijn genoemd onder 'doel van de bestemming'. Het is ook mogelijk dat het bedrijf een combinatie is van een agrarische paardenhouderij (fokkerij) en een bijzondere paardenhouderij.

Binnen de bestemming is rekening gehouden met de afstand tot woningen. In een gemengd gebied is de minimum afstand tussen een paardenhouderij en woningen 30 meter. Deze zone wordt aangeduid indien van toepassing.

Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een nieuwe binnenrijbak te realiseren. Bij recht zijn alleen bestaande binnenrijbakken toegestaan.

6.5.5 Gemengd - 2

De bestemming 'Gemengd- 2' voorziet in een bestemmingsregeling waarbij uitwisseling en combineren van de volgende functies mogelijk is: wonen, dienstverlening en lichte bedrijven. De bestemming is in dit bestemmingsplan toegepast in verband met herbestemming van vrijgekomen agrarische bebouwing.

Binnen de bestemming 'Gemengd - 2' is in principe geen detailhandel en/of horeca toegestaan, met uitzondering van ondersteunende horeca en tenzij detailhandel specifiek is toegestaan middels een aanduiding.

De bebouwingsmogelijkheden is afgestemd op de bestaande hoofdgebouwen (woning of indien sprake is van een boerderijvorm de boerderij met inpandige woning).

In de bestemmingsregeling is ook landschappelijke inpassing, bijvoorbeeld in de vorm van hoge beplanting ter afscherming van de bebouwing, opgenomen.

Agrarische dienstverlening

Specifiek voor het plandeel 'Graauwedijk 75' is de bedrijfsactiviteit 'repareren van landbouwmachines' via de aanduiding 'agrarische dienstverlening' opgenomen in de regels. Vanwege de vervangende nieuwbouw, waarbij de huidige 2 bijgebouwen worden vervangen door 1 bedrijfsloods, zijn er ook 'specifieke bouwregels' opgenomen. Het nieuwe bijgebouw wijkt qua maatvoering af van de 'standaard' bouwregels, waarbij aan één zijde van het gebouw (de oostzijde) een goothoogte van maximaal 5,2 meter is toegestaan.

Daarnaast is in de gebruiksregels de uitvoering van het erfinrichtingsplan als voorwaardelijke verplichting opgenomen. Dit betekent dat het gebruik van nieuwe bouwwerken zonder aanleg en instandhouding van het erfinrichtingsplan, zoals opgenomen in 'Bijlage 15 Erfinrichtingsplan Graauwedijk 75, Overschild', in strijd is met de bestemmingsregels.

6.5.6 Gemengd - VAB

De bestemming 'Gemengd- VAB' voorziet in een bestemmingsregeling voor vrijgekomen karakteristieke agrarische bebouwing waar een nieuwe (bedrijfsmatige) functie aan is toegekend. Overeenkomstig de bestemming Gemengd - 2 is er uitwisseling van de volgende functies mogelijk: wonen, dienstverlening, lichte bedrijven, maatschappelijk en kantoor.

Deze bestemming is in dit plan toegepast op het perceel Hoofdweg 14 in Froombosch.

De bestemming streeft ook behoud en herstel van de karakteristieke hoofdvorm van de oorspronkelijke agrarische bebouwing na door de (hoofd)gebouwen te voorzien van de aanduiding 'karakteristiek'. Dit betekent dat de uitwendige hoofdvorm, bestaande uit oppervlakte, goot- en bouwhoogte, nokrichting en dakhelling van de zodanig aangeduide (delen van) gebouwen mogen niet meer dan 10% afwijken van de bestaande maatvoering.

6.5.7 Wonen

Woningen en bijbehorende gronden (tuinen en erven) worden binnen deze bestemming begrepen. In het plan wordt indien nodig een verdeling gemaakt in woningtypen.

Wonen is in dit bestemmingsplan gesplitst in meerdere bestemmingen: 'Wonen - 1A', 'Wonen - 1B', 'Wonen - 1D', 'Wonen - 2', 'Wonen - 3', 'Wonen - 4' en 'Wonen - VAB'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00040-41vg_0012.jpg"

6.5.7.1 Wonen - 1A

De bestemming 'Wonen - 1A' onderscheidt zich van andere woonbestemmingen doordat het traditionele onderscheid tussen hoofd- en aangebouwde bijgebouwen niet wordt gehanteerd. De regeling biedt meer flexibiliteit door het hanteren van het begrip 'woongebouw' zijnde een gebouw of een complex van aan elkaar verbonden gebouwen waarin tenminste één woning is gelegen. In voorliggend bestemmingsplan is woongebouw dus geen definitie voor een gebouw met daarin meerdere woningen die via één gemeenschappelijke toegang worden bereikt.

Deze bestemming wordt slechts toegepast op ruime, brede percelen waar de vrijstaande woning min of meer midden op het perceel is gesitueerd. De regeling is ontwikkeld om een oplossing te bieden bij uitbreidingsbehoefte bij met name de traditionele kleinere arbeiderswoningen op een groot perceel. Doel is om meer flexibiliteit te creëren en meer nadruk te leggen op concentratie van woonbebouwing op het bouwperceel zonder afbreuk te doen aan de ruimtelijke kwaliteit in het gebied.

De opgenomen regeling laat het onderscheid tussen het hoofdgebouw en ondergeschikte verbonden delen los, voorzover dit wordt ingevuld binnen het bouwvlak. Daarnaast wordt de spreiding van de aan de woning verbonden ruimten beperkt, waardoor de relatie met de hoofdvorm behouden blijft. De grootte van dat bouwvlak hangt af van de locatie, het overwegende bebouwingsbeeld, belendende percelen et cetera.

Met deze regeling wordt binnen het bebouwingsvlak geen onderscheid gemaakt in of gebouwtypen ondergeschikt of niet ondergeschikt zijn. Zo ontstaat meer ontwerpvrijheid bij uitbreiding van woningen. Wel worden eisen gesteld aan de vormgeving; zo geldt een maximum breedte en horizontale diepte van het woongebouw en moet tenminste 50% van het woongebouw door een kap worden afgedekt, waarbij tenminste de naar de weg gekeerde gevel door een kap wordt voorzien. Een plat afgedekte voorzijde van een woongebouw is dus niet toegestaan.

Verschil met de andere woonbestemmingen is dat vrijstaande bijgebouwen die net buiten het bouwvlak zijn gelegen niet meer kunnen worden verbonden aan het woongebouw door een tussenvolume.

Door de situering van bouwvlak en de bouwregels wordt geregeld dat de flanken van de voorzijde van het bouwperceel worden vrijgehouden van bebouwing en - voorzover wel bebouwing is toegestaan - dat de maatvoering beperkter is. Zo wordt sturing gegeven aan de concentratie van bebouwing en bovendien wordt bepaald waar geen hoge bebouwing (hoger dan bijgebouwen/ overkappingen) kan staan. Eén en ander in verband met privacy, bezonning e.d. voor aanliggende percelen.

 

6.5.7.2 Algemeen

Bouwregels

Bij alle woonbestemmingen wordt de situering van de bebouwing bepaald door 3 vlakken die op de verbeelding zijn aangegeven in combinatie met de bouwregels:

  • het bestemmingsvlak;
  • het bouwvlak waarbinnen het woongebouw c.q. hoofdgebouw moet zijn gesitueerd, zodoende wordt de bebouwing geconcentreerd;
  • het bouwperceel waarbinnen alle bebouwing behorend bij het woongebouw c.q. hoofdgebouw is gesitueerd.

Het bouwperceel is bedoeld om de schaal en intensiteit van de bebouwing in de hand te houden door een bebouwingspercentage van ten hoogste 50% voor alle bebouwing vast te stellen. De keuze voor een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing zorgt voor het onderscheid met het bestemmingsvlak. Hierdoor wordt namelijk geregeld dat binnen het bouwperceel slechts één hoofdgebouw c.q. woongebouw wordt toegestaan en dat bijgebouwen daaraan worden gekoppeld. Om in gevallen waarbij meerdere woningen op één kadastraal perceel staan een juiste benadering bij bijgebouwen te hanteren, wordt de koppeling met een woning gelegd. De relatie tussen de grond en één bestemmingsvlak moet duidelijkheid bieden dat slechts gronden binnen een bestemming worden meegerekend voor de bouwmogelijkheden; aankoop gronden bestemd als (openbaar) groen of agrarische grond biedt geen extra bebouwingsmaatregelen. Daarom geldt voor het bepalen van het bouwperceel de ondergrond behorende bij het voorliggende plan. Daarnaast kan nog een aanduiding binnen het bestemmingsvlak zijn opgenomen die specifiek regelt waar bebouwing wel en niet mag worden gesitueerd.

Voor het woon- en/of hoofdgebouw zijn verschillende specifieke regels opgenomen die de grootte en situering bepalen. Bij W-1A en W-1B is de maximum breedte gesteld op 10 meter. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen tot een breedte van 15 meter als blijkt dat de bebouwing voldoet aan afwijkingsregels.

Bijgebouwen

Overkappingen worden onder hetzelfde regime geschaard als (vrijstaande) bijgebouwen. Dit omdat de ruimtelijke impact van overkappingen nauwelijks beperkter is dan die van (vrijstaande) bijgebouwen en onderlinge uitwisselbaarheid in toegestane oppervlakten op bouwpercelen te versimpelen. Bijgebouwen zijn toegestaan op een gedeelte van het bouwperceel. Vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen zijn toegestaan in het gebied tenminste 3 meter achter de voorgevel van het hoofd- of woongebouw en moeten binnen het bouwvlak, dan wel binnen 25 meter daar vandaan zijn gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00040-41vg_0013.jpg"

Om de invloed van vrijstaande bijgebouwen (en vrijstaande overkappingen) op het straatbeeld te beperken geldt er in het gebied op minder dan 10 meter achter het voorerf een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 30 m². Om bij achter elkaar gelegen woningen langs laantjes of met de achtergevels naar elkaar gerichte woningen met ondiepe achtererven in woonwijken te voorkomen dat aangebouwde bijgebouwen te dicht op bebouwing op achtergelegen bouwpercelen wordt gebouwd, moet tenminste 7,50 meter afstand tot de achterliggende perceelsgrens worden gehouden. In hoeksituaties wordt daarnaast de voorwaarde gesteld dat bijgebouwen, die buiten het bouwvlak worden gesitueerd, op tenminste 5 meter van de kant van de weg staan en wanneer een andere woning om de hoek staat, het bijgebouw achter de voorgevel van die woning is gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00040-41vg_0014.png"

Om uitbreidingsmogelijkheden aan de voorgevel te regelen worden erkers & entreeportalen met een diepte van ten hoogste 1,50 meter, dan wel 0,75 meter en een hoogte van ten hoogste 3 meter toegestaan. De toegestane diepte is afhankelijk van de bestemming, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  • daarna blijft tenminste 2 meter onbebouwd gebied tot bestemmingsgrens over, en
  • de uitbreiding betreft minder dan 50% van de breedte van het hoofdgebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00040-41vg_0015.jpg"

Afmetingen

De toegestane maatvoering van (vrijstaande) bijgebouwen en overkappingen is als volgt:

  Goothoogte   Bouwhoogte
 
Dakhelling  
Bijgebouw of overkapping
 
ten hoogste 3 m   ten hoogste 5,50 m   platte afdekking of meerzijdige kap van ten hoogste 60°
 

Om te voorkomen dat belendende percelen worden geconfronteerd met relatief lange wanden hoger dan 3 meter (topgevels) en bescherming van woon- en/of gebruiksgenot te geven is een voor bebouwing de zone op minder dan 3 meter van de zijdelingse perceelsgrens een specifieke regeling. Voor bijgebouwen hoger dan 3 meter geldt dat de nok min of meer evenwijdig aan de richting van die perceelsgrens moet liggen of, als dat niet zo is een wolfseind aan de zijde van de perceelsgrens moet worden toegepast. Uitzondering vormen bijgebouwen die zich uitstrekken over beide aan elkaar grenzende bouwpercelen. Hier zijn namelijk geen hinderlijke effecten voor de buren, als gevolg van de hoge topgevel, omdat die ook op hun eigen perceel staat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00040-41vg_0016.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00040-41vg_0017.jpg"

Oppervlaktes

De toegestane gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen is afhankelijk van de grootte van het bouwperceel. Mits het toegestane bebouwingspercentage niet wordt overschreden, is minimaal 50 m² aan bijgebouwen en overkappingen toegestaan. Des te groter het bouwperceel is, des meer oppervlakte aan (vrijstaande) bijgebouwen en overkappingen wordt toegestaan, met een maximum van 150 m² op een bouwperceel groter dan 1000 m².

Als voorbeeld is in onderstaande tabel aangegeven welke oppervlakte (afhankelijk van de perceelsgrootte) is toegestaan. Dit voorbeeld betreft de bestemming Wonen 1A. De linker kolom geeft de de totale perceelsgrootte weer. De middelste kolom geeft de totale toegestane bebouwing weer. De rechterkolom geeft de bijbehorende maximale toegestane oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen weer.

Oppervlakte bouwperceel in m²   Ten hoogste toegestane overbouwde oppervlakte per bouwperceel in m²  
  Totale overbouwde oppervlakte gebouwen + overkappingen   Totale overbouwde oppervlakte vrijstaande bijgebouwen + vrijstaande overkappingen  
kleiner dan 250   125   50  
250-600   50% van het bouwperceel, met ten hoogste 200   75  
600-1000   250   100  
groter dan 1000   300   150  

Afwijken bouwregels

afwijking mits positief advies door stedebouwkundige commissie

Als gevolg van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) is het voor een aantal uitbreidingen of toevoeging van bijbehorende bouwwerken niet langer nodig om een omgevingsvergunning aan te vragen. Met name de categorie onder artikel 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht is relevant voor bestemmingsplannen. Deze categorie vergunningsvrij bouwen geldt voor het bouwen van bouwwerken, mits passend in het bestemmingsplan, gesitueerd op het achtererf of zijerf (mits 1 meter achter de voorgevel) en niet hoger dan 5 meter. Als het om een dergelijk geval gaat wordt een aanvraag niet meer vooraf getoetst worden door een ambtenaar of een welstandscommissie: de burger of ondernemer die een vergunningvrij bouwwerk wil bouwen moet er voortaan zelf voor zorgen dat het aan alle regels voldoet.


Situatie Slochteren na inwerkingtreding van de Wabo

De komst van de Wabo kan door artikel 3 van bijlage II van het Bor - Vergunningvrij bouwen, voorzover in overeenstemming met het bestemmingsplan - verstrekkende gevolgen hebben voor het ruimtelijk beeld in Slochteren, gezien de genoemde ruime bouwregels.

Let wel: dat betekent dat iemand die een omvangrijk bouwwerk wil realiseren op zijn achtererf voortaan nooit meer een omgevingsvergunning nodig heeft: als zijn plan niet past in het bestemmingsplan is het voldoende om een verzoek in te dienen om af te wijken van de bestemmingsplan-bepalingen om zonder verdere vergunning zijn gang te gaan.

Voor de voorgestelde situatie in Slochteren onder de nieuwe bestemmingsplannen zal met name het eerste aspect: bouwen op het achtererf tot een hoogte van 5 meter, mits passend binnen de regels van het bestemmingsplan verstrekkende gevolgen hebben. Dit aangezien het achtererfgebied ingevolge de Wabo het gebied is dat 1 meter en verder achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw ligt. Hier worden in de bestemmingsplannen ruime bouwmogelijkheden geboden (waarbij de toegestane oppervlakte afhankelijk van de oppervlakte van het bouwperceel).


Daarom is er nu voor gekozen om de bouwmogelijkheden bij recht te beperken, voor wat betreft het gaat om de breedte van het woongebouw of het hoofdgebouw inclusief aangebouwde bijgebouwen.

  Oud   Nieuw  
Breedte van woongebouw   15   10  
Goothoogte woongebouw en hoofdgebouw.   4,50   3 m  
Oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen   150 m² bij percelen >1000 m²   Op zijerfgedeelte 3-10 meter achter voorgevel zijn (gedeelten van) vrijstaande bijgebouwen met een gezamenlijke opp. van ten hoogste 30 m² toegestaan, rest van de regel ongewijzigd.  


Slagboomconstructie

Het verschil in de bebouwingsruimte tussen de oude en nieuwe situatie is 'achter de slagboom' gezet door binnenplanse afwijkingbevoegdheden op te nemen om af te wijken van bouwregels. De maximum afwijkingsbevoegdheid komt gelijk te liggen aan de 'oude' bouwregels bij recht. De enige afwijkingsvoorwaarde om aan die gevallen mee te werken is dat het college advies bij een door haar aangewezen stedebouwkundige commissie heeft ingewonnen, dit om te ruimtelijke kwaliteit te borgen. Wanneer het verzoek om af te mogen wijken door de commissie positief is beoordeeld kan de omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan worden verleend, waarna de aanvrager alsnog vergunningvrij ten aanzien van bouwen de uitbreiding mag realiseren.


Toegestaan gebruik

Binnen de bestemmingen in de hoofdgroep Wonen moet de woonfunctie de belangrijkste functie zijn, met dien verstande dat deze niet is toegestaan in vrijstaande bijgebouwen. Binnen de bestemming wonen zijn vrije beroepen bij recht toegestaan daarnaast kan een omgevingsvergunning voor het afwijken van de regels worden verleend voor bepaalde andere aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsactiviteiten. Deze zijn opgenomen in de bijlage op een limitatieve lijst. Bij de vrijstaande woningen is een bed & breakfast toegestaan, mits wordt voldaan aan hetgeen is gesteld in de beleidsregels recreatieve verblijfsaccommodaties. Om tegemoet te komen aan de opkomst van internetverkoop wordt het in de woonbestemmingen toegestaan om administratieve werkzaamheden met betrekking tot internetwinkels en telefonische verkoop van goederen uit te voeren onder enkele voorwaarden. Paardenbakken die hobbymatig worden gebruikt zijn ook toegestaan binnen de bestemming Wonen. Voor een situering op aangrenzende (cultuur)gronden kan onder voorwaarden een omgevingsvergunning worden verleend.

Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met van de woonbestemmingen wordt in ieder geval begrepen het gebruik ten behoeve van bewoning dan wel de mogelijkheid daartoe essentiële woonvoorzieningen als de al dan niet gecombineerde aanwezigheid van de een slaapkamer, toilet, badkamer en keuken, in vrijstaande bijgebouwen. Hiermee wordt voorkomen dat een zelfstandige woning op een oneigenlijke manier ontstaat.

  Goothoogte   Bouwhoogte   Dakhelling  
Bijgebouw of overkapping   ten hoogste 3 m   ten hoogste 5,50 m   platte afdekking of meerzijdige kap van ten hoogste 60°  

met de daarbij behorende tuinen, erven en additionele voorzieningen;

en tevens voor:

6.6 Toelichting dubbelbestemmingen

Aan een dubbelbestemming bestaat de behoefte, wanneer een bestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoeleinden die op de gronden toelaatbaar zijn of wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig moeten worden gesteld die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd. Een dubbelbestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak.

In de SVBP is een drietal hoofdgroepen vastgelegd waarbij moet worden aangesloten voor het toekennen van een dubbelbestemming. Dit zijn de hoofdgroepen:

  • Leiding: waarbinnen beschermingszones van o.a. gasleidingen en hoogspanningsleidingen worden geregeld. Op en binnen de beheerszone van deze leidingen mag niet gebouwd worden en mag niet in de bodem worden gegraven, noch beplanting worden aangebracht.
  • Waarde: bijv. landschappelijke en/of archeologische waarden.
  • Waterstaat: bijv. waterbergingsgebieden of waterkeringen.

De bouw- c.q. gebruiksregels in de dubbelbestemming bepalen de verhouding van de basisbestemming ten opzichte van de dubbelbestemming.

6.6.1 Leiding - Gas

Ter bescherming van de aardgastransportleidingen is deze dubbelbestemming opgenomen. Binnen de vrijwaringszone van deze leidingen mogen gronden niet in gebruik zijn op een manier die strijdig is met het beheer van de leidingen. Ter plaatse mogen geen bouwwerken worden opgericht en mag geen bewerking van de bodem plaatsvinden, tenzij die uitgezonderd is van de vergunningplicht voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden.

6.6.2 Waarde - Archeologie

Op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg, die onderdeel uitmaakt van de Monumentenwet, moeten archeologische (verwachtings)waarden worden gewaarborgd in het bestemmingsplan.

Op basis van het archeologiebeleid zijn ook planregels voor toepassing in het bestemmingsplan opgesteld. Er is onderscheid gemaakt in een drietal regelingen, elk specifiek van toepassing op bepaalde archeologische (verwachtings)waarden.

Waarde - Archeologie 1: van toepassing op Archeologische monumenten en cultuurhistorisch waardevolle terreinen. Bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m² zijn verbonden aan een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn bepaalde werken of werkzaamheden, zoals egaliseren, diepploegen en ontginnen, vergunningsplichtig.

Waarde - Archeologie 2: van toepassing op historische kernen en bebouwing. Bouwwerken en werken of bepaalde werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 100 m² zijn verbonden aan een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan.

Waarde - Archeologie 3: van toepassing op gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Bouwwerken en werken of bepaalde werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 200 m² zijn verbonden aan een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan.

6.6.3 Waarde - Landschap - Inversierug

Deze dubbelbestemming is bedoeld om het reliëf en de zichtbaarheid van de inversieruggen te waarborgen. Het egaliseren, afgraven en ontgronden van gronden is niet toegestaan een ook de aanleg van nieuw bos is uitgesloten.

6.7 Toelichting gebiedsaanduidingen

6.7.1 Algemeen

Indien een dubbelbestemming niet tot de mogelijkheden behoort en er - bijvoorbeeld op grond van sectorale regelgeving - toch aanleiding bestaat om extra mogelijkheden of beperkingen in het plan op te nemen, kan van gebiedsaanduidingen gebruik worden gemaakt. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt, hetzij ter beperking van de gebruiksmogelijkheden hetzij ter verruiming daarvan.

Gebiedsaanduidingen overlappen meestal meerdere bestemmingen. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en (deel)gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. In alle gevallen gaan gebiedsaanduidingen vergezeld van een daarop betrekking hebbende regeling (meestal in Hoofdstuk 3 - Algemene Regels, van de regels). Indien dit niet het geval is en de gebiedsaanduiding louter een informatief doel dient, dient gebruik van deze aanduiding achterwege te blijven. Met het oog hierop kunnen aan een gebiedsaanduiding specifieke bouw- of gebruiksregels worden gekoppeld. Om belangen nader te kunnen afwegen, kan een gebiedsaanduiding ook vergezeld gaan van een vergunningenstelsel of een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid.

In de SVBP 2008 is een limitatieve lijst met te gebruiken gebiedsaanduidingen opgenomen. onderstaande lijst zijn gegroepeerd naar hoofdgroepen de in een bestemmingsplan te hanteren gebiedsaanduidingen opgesomd. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet voor zover van toepassing - van deze gebiedsaanduidingen gebruik worden gemaakt.

In het voorliggende bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de volgende gebiedsaanduidingen:

6.7.2 Vrijwaringszone- molenbiotoop

Er zijn 2 onderdelen uit dit bestemmingsplan die zijn gelegen binnen de invloedszone (molenbiotoop) van de stellingmolen in Overschild: Graauwedijk 16 en Graauwedijk 67.

De molenbeschermingszone rondom een molen heeft als doel het gebied binnen de invloedssfeer van de molen te vrijwaren van hoge bebouwing en beplanting om de windvang en het zicht op de molen te behouden.
Bij het toepassen van de molenbeschermingszone wordt gewerkt met een formule (bron: vereniging de Hollandsche Molen) , op basis waarvan de toegestane bouwhoogte kan worden berekend.

Bij de bouw van bouwwerken op de gronden die zijn aangeduid als molenbeschermingszone dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • binnen 100 meter mag de bouwhoogte maximaal de hoogte van de stelling of belt bedragen;
  • in het gebied tussen 100 en 400 van de voet van de molen geldt als maximum bouwhoogte de uitkomst van de volgende formule (afstand tot de molen / n) + (0,2 * askophoogte).

Er wordt een uitzondering gemaakt voor bestaande bouwwerken en de gronden binnen de molenbeschermingszone waar een andere maximum bouwhoogte is toegestaan op grond van de Toetsingskaart molenbiotoop (zie bijlage Regels). Hier is een afwijkende bouwhoogte mogelijk omdat dit situaties betreft waar de vrije windvang en/of het zicht op de molen reeds is beperkt door bestaande bebouwing. Uit een inventarisatie van bestaande hogere bebouwing (bouwhoogte minimaal 7 meter) en situaties direct in het verlengde van deze bebouwing (verder afgaand van de molen) zijn de oranje aangeduide percelen voortgekomen. Voor deze situaties is binnen de bouwvlakken een bouwhoogte toegestaan van ten hoogste 7 meter. Voor percelen binnen de molenbeschermingszone die niet oranje zijn aangeduid, geldt de regeling van biotoopformule.

Er is in de regels een afwijkingsmogelijkheid voor hogere bebouwing dan de biotoopformule (en de aanduiding op de toetsingskaart) aangeeft. Bij deze afweging wordt het advies van een molendeskundige betrokken.

Toelichting formule:
De waarde 'n' staat voor ruwheidscategorie. Voor open gebied bedraagt deze waarde 140; voor ruw en gesloten (stedelijk) gebied bedraagt de waarde 75 respectievelijk 50.

De askophoogte is de hoogte waarop de wieken zijn bevestigd, gemeten vanaf het peil van waaraf de hoogte van de in de aanhef van artikel 1.2 bedoelde bouwwerken wordt gemeten. Bij de aanwezigheid van een stelling of belt wordt deze hoogte meegeteld. De askophoogte kan op de volgende manier worden bepaald (voorbeeld op basis van de molen in Overschild): de helft van de vlucht (17.60 m / 2 = 8.80 m) + stellinghoogte (= 4.60 m), totaal = 13.60 m (dit is de askophoogte).
Onderstaande afbeeldingen tonen twee typen molens, links: een grondzeiler (de Ruiten, Slochteren) en rechts: een stellingmolen ( Windlust, Overschild)

 afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00040-41vg_0018.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00040-41vg_0019.jpg"

6.7.3 Wetgevingzone - afwijkingsgebied - detailhandel

In delen van het lint (binnen bestaand bebouwd gebied) waar sprake is van functiemenging is een aanduiding weergegeven om een omgevingsvergunning (voor het afwijken van de bestemmingsregels) te kunnen verlenen voor kleinschalige detailhandel bij woningen. De regeling sluit aan bij verschillende verzoeken van (aspirant) ondernemers in het lint. Door de strikte voorwaarden, waardoor de activiteit ondergeschikt blijft aan de woonfunctie, kan de kleinschaligheid worden gewaarborgd en wordt er geen afbreuk gedaan aan de bestaande detailhandelstructuur in de kernen.

De voorwaarden van de beleidsregels aan-huis-verbonden beroep zijn hierbij grotendeels van toepassing, met een aantal afwijkingen:

  • de maximum oppervlakte is vastgelegd op 30 m²;
  • het verbod op detailhandel is losgelaten;
  • de limitatieve lijst met activiteiten is niet van toepassing voor detailhandel.

De regel kan worden toegepast bij vrijstaande woningen langs het lint (bestemming Wonen - 1A en 1B), bedrijfswoningen (bestemming Bedrijf), agrarische bouwpercelen (bestemming Agrarisch) en gemengde percelen buiten het centrumgebied (bestemming Gemengd – 2).

6.7.4 Wetgevingzone - wijzigingsgebied -2

Deze gebiedsaanduiding wordt toegepast binnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf om het gebied aan te duiden waar onder voorwaarden, in aanvulling op het bouwvlak, uitbreiding van agrarische bebouwing kan plaatsvinden. Eén van de voorwaarden hierbij is dat wordt voldaan aan de zes ruimtelijke criteria die zijn gekoppeld aan de maatwerkbenadering voor schaalvergroting van agrarische bedrijven.

6.8 Verbeelding

6.8.1 Algemeen

Het onderscheid tussen de digitale en de analoge verbeelding van het bestemmingsplan is een nieuw element in de RO-standaarden 2008. Per wijze van verbeelding is steeds aangegeven hoe de inhoud van een bestemmingsplan moet worden weergegeven.

De analoge verbeelding van een bestemmingsplan leidt altijd tot een concreet en afgerond product, te weten een analoge oftewel papieren kaart. Bij de eisen die worden gesteld aan de digitale verbeelding, is dit niet het geval. Dit komt omdat er bij de digitale verbeelding - gebaseerd op een geometrische plaatsbepaling van plangebied en bestemmingen niet alleen sprake is van een standaard cartografische weergave door middel van kleuren en symbolen, maar ook van dynamiek en interactie met de digitale informatie. Aldus wordt de uiteindelijke digitale verbeelding mede bepaald door de functionaliteit van de interface/viewer die wordt gebruikt.

In het Bro wordt de verbeelding niet langer als onderdeel van het bestemmingsplan genoemd. Dit komt omdat in de nieuwe wettelijke regelingen wordt uitgegaan van het primaat van digitalisering. Wel wordt door het Bro een volledige verbeelding van het bestemmingsplan op papier verplicht gesteld. In dat verband blijft de analoge verbeelding van het bestemmingsplan van belang. Overigens bepaalt het Bro dat bestemmingen en hun aansluiting op aangrenzend gebied moeten worden vastgesteld met gebruikmaking van een duidelijke ondergrond.

De analoge verbeelding van het bestemmingsplan bevat naast verklaringen met een verhelderende functie (bijvoorbeeld topografische gegevens, kadastrale ondergrond, straatnamen en dergelijke) alleen normen die juridisch relevant zijn. De normatieve regelingen die op een analoge verbeelding van het bestemmingsplan vermeld staan, zijn daarom terug te vinden in de regels.

Als ondergrond voor de verbeelding van het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) aangevuld met kadastrale gegevens. Daardoor is snel en helder te zien waar percelen, bebouwing, wegen, waterlopen etc. zich bevinden. De GBKN geeft de situatie weer zoals deze was ten tijde van de vaststelling van het plan.

Op de verbeelding wordt de plangrens vermeld. Daarnaast worden de grenzen van de bestemmingen vermeld. De verschillende bestemmingen worden op de verbeelding in verschillende kleuren weergegeven, aangevuld met één of meer letters. Dubbelbestemmingen daarentegen worden weergegeven met een arcering.

Verder zijn, daar waar nodig, bouwvlakken opgenomen. Een bouwvlak betreft het gebied waarbinnen (hoofd- en woon)gebouwen gebouwd mogen worden. De begrenzing van een bouwvlak wordt aangegeven door middel van een bouwgrens.

Binnen een bestemmingsvlak of bouwvlak kan met een symbool of arcering een aanduiding op de plankaart een aanvullend kenmerk zijn aangegeven. De betekenis daarvan is terug te vinden in de planregels.

Op de verbeelding is een legenda opgenomen met de verklaring van de in het plan voorkomende bestemmingen, bouwvlakken, dubbelbestemmingen, lijnen, arceringen en aanduidingen, met de daarbij behorende artikelnummers.

Dwarsprofielen zijn in een afzonderlijke figuur opgenomen.

Op de verbeelding is tevens het transfer (of stempel) opgenomen. Hierin is de naam van het bestemmingsplan aangegeven, alsmede de status van het plan, met data van de tervisielegging en (afhankelijk van de fase in de procedure) het besluit tot vaststelling door de gemeenteraad.

De ligging van de bebouwingsgrenzen en dergelijke op de verbeelding of plankaart is bepaald aan de hand van onder meer:

  • ruimtelijke aspecten zoals gewenste rooilijnen, weg- en bebouwingsprofielen, zichtlijnen etc.;
  • overzichtelijkheid van hoek- en verkeerssituaties;
  • particuliere belangen samenhangend met uitzicht, toegankelijkheid e.d.;
  • ligging van kabels en leidingen;
  • ligging van hindercirkels en milieuzoneringen.

Als in het bestemmingsplan uitwerkings- of wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen, zijn deze met een arcering op de kaart aangegeven.

Omdat een aantal aanduidingen is opgenomen in de algemene regels wordt hier niet altijd naar verwezen in de bestemmingen. Daarom is het essentieel dat het bestemmingsplan door middel van de (digitale) verbeelding wordt geraadpleegd. Zodoende worden alle van toepassing zijnde regels uit zowel hoofdstuk 2 als hoofdstuk 3 zichtbaar gemaakt.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Algemeen

Dit plan heeft primair het doel de bestaande situatie te actualiseren. De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente. In het plan wordt een aantal (kleinschalige) ontwikkelingsmogelijkheden geboden. Deze ontwikkelingen kunnen hoofdzakelijk mogelijk worden gemaakt door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bestemmingsregels of het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid. Het betreft in de meeste gevallen particulier initiatief waaraan in beginsel geen kosten voor de gemeente zijn verbonden, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van aanvragen. Deze laatste kosten worden door middel van leges gedekt.

7.2 Exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12 van de Wro kan de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan ook een exploitatieplan vaststellen. Dit is niet noodzakelijk indien:

Het voorliggende bestemmingsplan heeft hoofdzakelijk betrekking op de bestaande situatie in het plangebied van en omvat dan ook grotendeels een regeling die conserverend van karakter is. In een aantal gevallen wordt voortgeborduurd op besluitvorming in het verleden, waarbij de economische uitvoerbaarheid al aan de orde is geweest.

Weliswaar zijn ook nieuwe ontwikkelingen voorzien, doch deze zijn veelal nog niet op hun financiële merites te beoordelen (het betreft dan zaken die via flexibiliteitsbepalingen te zijner tijd mogelijk worden gemaakt). Verder gaat het om particuliere initiatieven, waarvan de economische uitvoerbaarheid in handen ligt van de initiatiefnemers.

Daarom is het weergeven van de economische uitvoerbaarheid in de vorm van een exploitatieplan niet noodzakelijk.

7.3 Planschade

In artikel 6.1 Wro is bepaald dat burgemeester en wethouders een belanghebbende die als gevolg van een bepaling van een bestemmingsplan (of een ander ruimtelijk besluit) schade lijdt, in de vorm van inkomensderving of waardevermindering van een onroerende zaak, op zijn verzoek een tegemoetkoming in de schade toekennen. Daarbij geldt dat de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en dat een tegemoetkoming op een andere wijze niet is verzekerd. Binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager. Daarnaast wordt ook een waardevermindering van maximaal 2% ontstaan door een verandering in het planologisch regime binnen het normale maatschappelijke risico gerekend.

Het voorliggende bestemmingsplan is veelal een actualisering van de bestaande situatie waarin niet wordt voorzien in planologische wijzigingen die het normale maatschappelijk risico zoals hiervoor genoemde overschrijden. Voor de locaties waar een (grotere) planologische verandering plaats vindt, is met initiatiefnemers een planschadeovereenkomst afgesloten.

 

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Vooroverleg

8.1.1 Vooroverlegpartners

Op grond van artikel 3.1.1 van het Bro wordt bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg gepleegd met het waterschap, diensten van het rijk en provincie die betrokken zijn bij de ruimtelijke ordening en eventueel andere gemeenten.

Gelet op de verschillende instanties die belangen hebben in het plangebied wordt voorgesteld het aantal vooroverlegpartners uit te breiden. De vooroverlegpartners hebben gedurende 8 weken de gelegenheid gehad te reageren op het plan.

Het plan is in het kader van het vooroverleg beschikbaar gesteld aan de volgende partners:

  • Provincie Groningen
  • Waterschap Hunze en Aa's
  • Regionale Brandweer
  • Enexis B.V.
  • N.V. Waterbedrijf Groningen
  • NAM B.V.
  • N.V. Nederlandse Gasunie

8.2 Inspraak

8.2.1 Inspraakprocedure

De Wro verplicht niet om een voorontwerp bestemmingsplan ter inzage te leggen voor inspraak, niet anders dan de procedure op grond van de Awb. Om betrokkenen in een vroeg stadium bij de planvorming te betrekken en eventuele onjuistheden er uit te halen en specifieke wensen in te passen is er gekozen om op het voorontwerp bestemmingsplan inspraak toe te passen.

Het voorontwerp bestemmingsplan heeft gedurende 6 weken voor een ieder voor inspraak ter inzage te leggen in het gemeentehuis en is daarnaast beschikbaar gesteld op de gemeentelijke website.

8.3 Verwerken reacties

Er zijn tijdens de inspraakperiode 3 vooroverlegreacties en 5 (schriftelijke) inspraakreacties ingediend. Een weergave van de reacties, voorzien van commentaar en eventuele wijzigingen voor het plan die eruit voortkomen, is opgenomen in de Nota Inspraak en Overleg. Deze nota is als Bijlage 4 Nota Inspraak en Overleg toegevoegd aan het bestemmingsplan.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 2016-1 heeft ter inzage gelegen van 10 maart 2016 tot en met 20 april 2016 ter inzage gelegen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen ingediend. Ook de vooroverlegpartners hebben geen inhoudelijke reacties gegeven.