direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan LTS-Park
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0037.TAMOP2405-on01

Regels

Dit TAM-IMRO omgevingsplan is gericht op het faciliteren van gebiedsontwikkeling op de locatie van TAM-omgevingsplan LTS-Park die is voorzien van de functies 'Groen', 'Groen - Bouwen', 'Verkeer - Verblijfsgebied bouwen', 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Wonen', 'Wonen - Kern bouwen' in de verbeelding behorende bij dit plan en is als een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22a) opgenomen in het omgevingsplan van de gemeente Stadskanaal. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1, tweede lid, van het Besluit elektronische publicaties, bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening www.omgevingswet.overheid.nl.

De in deze wijziging uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22a van het omgevingsplan van de gemeente Stadskanaal. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage [22a] gelezen worden. Bijlagen 1 en 2 uit dit TAM-omgevingsplan LTS-Park zijn gelijk aan bijlagen 3 en 5 uit het Chw-bestemmingsplan gemeente Stadskanaal.

In dit deel weergegeven artikelen moet in de artikel kop na het woord 'Artikel' en de spatie en direct voor het artikelnummer '22a.' gelezen worden.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Toepassingsbereik

  • 1. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in het Chw-bestemmingsplan gemeente Stadskanaal op de locatie, bedoeld in het derde lid en voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit TAM-omgevingsplan LTS-Park.
  • 2. De regels in hoofdstuk 22 blijven van toepassing en zover die regels in strijd zijn met dit TAM-omgevingsplan LTS-Park gaan de regels in hoofdstuk 22 voor.
  • 3. De regels in dit TAM-omgevingsplan LTS-Park zijn van toepassing op de locatie TAM-omgevingsplan LTS-Park, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand [NL.IMRO.0037.TAMOP2405-on01].

Artikel 2 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk. Daarnaast geldt dat bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de aanvrager dient te motiveren waarom hij/zij van oordeel is dat voldaan wordt aan de beoordelingsregels.

Artikel 3 Algemene begripsbepalingen

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in:

  • a. bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving;
  • b. bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;
  • c. bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving
  • d. bijlage I bij het Omgevingsbesluit; en
  • e. bijlage I bij de Omgevingsregeling;

zijn van toepassing op dit hoofdstuk.

Artikel 4 Aanvullende begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden de volgende begripsbepalingen:

4.1 TAM-omgevingsplan

het TAM-omgevingsplan LTS-Park met identificatienummer NL.IMRO.0037.TAMOP2405-on01 van de gemeente Stadskanaal;

4.2 omgevingsplan

het omgevingsplan van de gemeente Stadskanaal;

4.3 aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk

een bijbehorend bouwwerk dat in directe fysieke verbinding staat met het hoofdgebouw waaraan het wordt aan- of uitgebouwd. Een aangebouwd bijbehorend bouwwerk houdt een toevoeging in van een afzonderlijke ruimte behorende bij een hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel, terwijl een uitgebouwd bijbehorend bouwwerk een vergroting van een bestaande ruimte is;

4.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

4.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

4.6 aanleggelegenheid

gelegenheid voor het afmeren en het vervolgens doen of laten liggen van een vaartuig aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan of op een natuurlijke of een voor dit doel aangebrachte voorziening of aan een ander vaartuig, gedurende de tijd die daadwerkelijk gebruikt wordt voor een recreatief verblijf op of in de omgeving van het vaartuig;

4.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

4.8 bed & breakfast

een bedrijfsmatige voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als toeristisch-recreatieve activiteit, welke bedrijfsmatige voorziening ondergeschikt is aan de hoofdfunctie;

4.9 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

4.10 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

4.11 beperkt kwetsbaar object

een object zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden, met dien verstande dat conform artikel 1 lid 2 Bevi de eigen inrichting niet onder de bescherming valt;

4.12 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte

de totale bruto vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een broeps- en bedrijfsactiviteit aan huis, een (dienstverlenend) bedrijf en/of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

4.13 beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis

beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten, die door hun beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend, zoals aangegeven in bijlage 1;

4.14 bestaand
  • 1. bij bouwwerken: een legaal bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • 2. bij gebruik: het legaal gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
4.15 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

4.16 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

4.17 bijbehorend bouwwerk

een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw/bedrijfswoning verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd(e) gebouw of overkapping;

4.18 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

4.19 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

4.20 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

4.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

4.22 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

4.23 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

4.24 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

4.25 cultuurgrond

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden;

4.26 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

4.27 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waaronder e-commerce niet is begrepen zonder showroom en toonbankfunctie;

4.28 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

4.29 erf

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

4.30 erker

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een 'lichte' constructie met een overwegend transparante uitstraling;

4.31 evenement
  • a. elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
    • 1. bioscoopvoorstellingen;
    • 2. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;
    • 3. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
    • 4. het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;
    • 5. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
    • 6. activiteiten als bedoeld in artikel 2.6.1a en een snuffelmarkt als bedoeld in artikel 5.2.4 van de van de geldende Algemene plaatselijke verordening gemeente Stadskanaal;
  • b. onder een evenement wordt in ieder geval verstaan voor het publiek toegankelijke verrichtingen van vermaak op het gebied van kunst, ontwikkeling, ontspanning, sport of vermaak alsmede herdenkingsplechtigheden, tentoonstellingen, optochten (niet zijnde een betoging als bedoeld onder artikel 2.1.2.2 uit de geldende Algemene Plaatselijke Verordening Stadskanaal), kermissen, circussen, filmopnamen, feesten, braderieën en dergelijke;
4.32 gebouw

elk bouwwerk, dat voor een mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

4.33 hakhout

één of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

4.34 handelsreclame

iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

4.35 hoofdgebouw

een gebouw, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

4.36 houtopstand

zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend die:

  • 1. een oppervlakte van grond beslaat van tien are of meer, of
  • 2. bestaat uit een rijbeplanting die meer dan twintig bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen;
4.37 huishouden

persoon of groep personen, die een huishouden voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling daarvan;

4.38 kampeermiddel

een onderkomen dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatief verblijf, maar zonder een met de grond verbonden constructie en zonder een plaatsgebonden karakter, waaronder wordt begrepen:

  • 1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto/camper of een caravan;
  • 2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde;
  • 3. één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
4.39 kampeerterrein

een terrein ter beschikking gesteld voor het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;

4.40 kunstobject

voortbrengsel van de beeldende kunsten al dan niet in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

4.41 kunstwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

4.42 landschappelijke waarden

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;

4.43 natuurlijke waarden

biotische en abiotische waarden van een gebied;

4.44 nutsvoorzieningen

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede energieopwekking of -buffering en soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, bergbezinkbassins, telefooncellen en zendmasten;

4.45 overkapping

elk bouwwerk dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

4.46 peil
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
4.47 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een seksclub of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

4.48 stacaravan

een caravan, die als een gebouw valt aan te merken;

4.49 standplaats

het vanaf een vaste plaats op of aan de weg of op een andere voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of het anderszins aanbieden van goederen of diensten, al dan niet gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen, een tafel of enig ander middel, waaronder niet wordt begrepen:

  • a. vaste plaatsen of jaarmarkten of markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid onder h van de Gemeentewet;
  • b. vaste plaatsen op evenementen.
4.50 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel daarvan die door de ligging, de situatie ter plaatse en de indeling van het gebouw het sterkst op de weg is gericht;

4.51 vrijstaande bijbehorende bouwwerken

een bijbehorend bouwwerk dat vrijstaand van het hoofdgebouw waar het bij hoort wordt/is gebouwd en hoort bij het hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel;

4.52 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten;

4.53 windturbine

door wind aangedreven molen die wordt gebruikt voor de productie van elektriciteit;

4.54 wonen

het gehuisvest zijn van een huishouden in een woning;

4.55 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding voor permanent gebruik;

Artikel 5 Meet- en rekenbepalingen

De meet- en rekenbepalingen uit artikel 22.24 van het omgevingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit hoofdstuk in m, m2 of m3 zijn uitgedrukt, voor zover hiervan niet is afgeweken in 5.1 tot en met 5.6.

5.1 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

5.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil c.q. de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen als goten van dakkapellen niet meegerekend;

5.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

5.4 de oppervlakte van een bouwwerk

de oppervlakte gemeten op vloerniveau langs de verticale projectie van de buitenomtrek van de overkapping c.q. van de opgaande scheidingsconstructies inclusief de overstekken;

5.5 de afstand tot de (zijdelingse) (bouw)perceelgrens

vanaf enig punt van een (hoofd)gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, tot de (zijdelingse) perceelgrens.

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, alsmede het plaatsen van een nieuwe muur om een bestaande gevel en het verlengde daarvan, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen ten hoogste 0,5 m bedraagt;

5.6 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Hoofdstuk 2 Regels gebruiksactiviteiten

Artikel 6 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden om gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de in dit hoofdstuk toegestane gebruiksactiviteiten.

Artikel 7 Groen

7.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Groen.

7.2 Aanwijzing toegestane gebruiksactiviteiten

De gronden mogen worden gebruikt voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen en beplanting;
  • c. plantsoenen;
  • d. voet- en fietspaden;
  • e. waterlopen en waterpartijen;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. kunstobjecten;

met de daarbijbehorende:

  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. speelvoorzieningen.
7.3 Verboden gebruiksactiviteiten

De gronden mogen in ieder geval niet worden gebruikt voor:

  • a. parkeervoorzieningen.

Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied

8.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Verkeer - Verblijfsgebied.

8.2 Aanwijzing toegestane gebruiksactiviteiten

De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor:

  • a. (woon)straten en pleinen;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. terrassen, erven en terreinen;
  • d. parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  • e. parkeren in bovengrondse parkeervoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. het innemen van standplaatsen ten behoeve van ambulante handel, markten, braderieën, verenigingsactiviteiten en dergelijke;
  • g. kunstobjecten;

met de daarbij behorende:

  • h. groenvoorzieningen;
  • i. wegen, paden en verhardingen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. parkeervoorzieningen;
  • l. nutsvoorzieningen;
  • m. erven en terreinen.

Artikel 9 Wonen

9.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Wonen.

9.2 Aanwijzing toegestane gebruiksactiviteiten

De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor:

  • a. wonen al dan niet in combinatie met de volgende bij het wonen toegestane functies:
    • 1. bed & breakfast in het hoofdgebouw voor ten hoogste 4 personen;
    • 2. aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, zoals genoemd in bijlage 1;

met de daarbijbehorende:

  • b. groenvoorzieningen;
  • c. wegen, paden en verhardingen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. erven en terreinen;
9.3 Algemene regels aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, mits:

  • a. de bedrijfsvloeroppervlakte in het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 30% van de oppervlakte van de op het bouwperceel aanwezige hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte in alle gebouwen in totaal niet meer bedraagt dan 90 m²;
  • b. de beroeps- en (kleinschalige) bedrijfsmatige activiteiten aan huis worden uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
  • c. de woonsituatie en/of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast;
  • d. geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;
  • e. er geen melding- dan wel vergunningplichtige milieubelastende activiteiten plaatsvinden;
  • f. reclame-uitingen niet groter zijn dan 0,5 m²;
  • g. detailhandel als nevenactiviteit voor zover de verkoop van producten een relatie hebben met de beroeps- of (kleinschalige) bedrijfsmatige activiteiten aan huis.
9.4 Algemene regels verblijfsrecreatieve activiteiten

De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor verblijfsrecreatie onder de volgende voorwaarden:

  • a. bed & breakfast in hoofdgebouwen.
9.5 Verboden gebruiksactiviteiten

De gronden en bouwwerken mogen in ieder geval niet worden gebruikt voor:

  • a. het wonen en daaraan gerelateerde vormen van huisvesting in vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
  • b. meer dan het bestaande aantal woningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal woningen ten hoogste het in de aanduiding aangegeven aantal bedraagt;
  • c. het houden van een kleinschalig kampeerterrein.

Hoofdstuk 3 Regels bouwactiviteiten

Artikel 10 Groen - Bouwen

10.1 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 gelden tevens de volgende beoordelingsregels in onderstaande leden.

10.2 Gebouwen en overkappingen

Binnen de als Groen - Bouwen aangewezen locaties mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

10.3 Overige bouwwerken

Binnen de als Groen - Bouwen aangewezen locaties zijn de volgende beoordelingsregels voor overige bouwwerken van toepassing:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  • b. de hoogte van palen en (reclame)masten bedraagt ten hoogste 6 m;
  • c. de hoogte van andere overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 5 m.

Artikel 11 Verkeer - Verblijfsgebied bouwen

11.1 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 gelden tevens de volgende beoordelingsregels in onderstaande leden.

11.2 Gebouwen en overkappingen

Binnen de als Verkeer - Verblijfsgebied bouwen aangewezen locaties mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

11.3 Overige bouwwerken

Binnen de als Verkeer - Verblijfsgebied bouwen aangewezen locaties zijn de volgende beoordelingsregels voor overige bouwwerken van toepassing:

  • a. de hoogte van palen en masten bedraagt ten hoogste 8 m, met dien verstande dat de hoogte van reclamemasten ten hoogste 6 m bedraagt;
  • b. de hoogte van de overige bouwwerken, anders dan rechtstreeks voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, bedraagt ten hoogste 5 m;
  • c. de hoogte van kunstwerken bedraagt ten hoogste 15 m.

Artikel 12 Wonen - Kern bouwen

12.1 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 gelden tevens de volgende beoordelingsregels in onderstaande leden.

12.2 Beoordelingsregels omgevingsvergunning bouwwerk algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken dient, als regels bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, aanhef en onder b, naast de artikelen 12.3, 12.4 en 12.5, tevens te worden voldaan aan de eisen voor gebouwen, (erf)inrichting, aanzichten, kleur, materiaal en duurzaamheid uit het beeldkwaliteitsplan zoals opgenomen in bijlage 3.

12.3 Gebouwen en overkappingen
12.3.1 Algemeen

Binnen de als Wonen - Kern bouwen aangewezen locaties zijn de volgende beoordelingsregels voor van toepassing:

  • a. het bebouwingspercentage per bouwperceel mag ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedragen tot een maximum van 1.000 m², tenzij het bestaande bebouwingspercentage en/of de bestaande oppervlakte meer bedraagt, dan geldt het bestaande percentage en/of de bestaande oppervlakte als maximum.

12.3.2 Hoofdgebouwen

Binnen de als Wonen - Kern bouwen aangewezen locaties zijn de volgende beoordelingsregels voor hoofdgebouwen van toepassing:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' worden uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen gebouwd;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' worden hoofdgebouwen uitsluitend aaneen gebouwd;
  • e. de voorgevel van een hoofdgebouw dient te worden gebouwd in de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' de voorgevel in de gevellijn moet worden gebouwd;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' bedraagt het aantal te bouwen hoofdgebouwen ten hoogste het in de aanduiding aangegeven aantal;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden' bedraagt het aantal aaneen te bouwen hoofdgebouwen ten hoogste het in de aanduiding aangegeven aantal;
  • h. de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 2 m;
  • i. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogten;
  • j. een hoofdgebouw mag uitsluitend zijn voorzien van een kap met een minimale en maximale dakhelling van 45° en 60°.
12.3.3 Bijbehorende bouwwerken

 Binnen de als Wonen - Kern bouwen aangewezen locaties zijn de volgende beoordelingsregels voor bijbehorende bouwwerken van toepassing:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden opgericht ten minste 1 meter achter de naar de weg gekeerde gevel van de woning;
  • b. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  • c. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 6 m;
  • d. wanneer de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk meer dan 3 m bedraagt, wordt het dak gevormd door een of meer schuine dakvlakken met een hellingshoek van ten hoogste 55°;
  • e. voor zover de bijbehorende bouwwerken zijn gelegen binnen een strook van 2 meter vanaf de zijdelingse bouwperceelgrens geldt: daknokhoogte [m] = (afstand daknok (evenwijdig gemeten) tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3.
12.4 Overige bouwwerken

Binnen de als Wonen - Kern bouwen aangewezen locaties zijn de volgende beoordelingsregels voor overige bouwwerken van toepassing:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel(s) van het hoofdgebouw ten hoogste 1 bedraagt;
  • b. de hoogte van palen en masten bedraagt ten hoogste 6 m;
  • c. de hoogte van andere overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 5 m.
12.5 Aanvullende beoordelingsregels voor vergunningplichtige bouwactiviteiten

De omgevingsvergunning in de zin van artikel 22.26 wordt ook verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de milieusituatie, brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, in de volgende gevallen en in afwijking van:

  • a. het bepaalde in lid 12.3.2 sub b in die zin dat hoofdgebouwen gedeeltelijk buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens ten minste 4,5 m bedraagt;
  • b. het bepaalde in lid 12.3.2 sub e in die zin dat de voorgevel van een hoofdgebouw achter de naar de weg gekeerde bouwgrens wordt gebouwd, mits rekening wordt gehouden met de oppervlakte, de ligging en de afmetingen van de hoofdgebouwen op de aangrenzende bouwpercelen;
  • c. het bepaalde in lid 12.3.2 sub h in die zin dat een hogere goothoogte van het hoofdgebouw wordt toegestaan ten behoeve van verspringen in de gevel (krimpen) en variaties in de gootlijn over ten hoogste 25% van de lengte van de gevel, waarbij:
    • 1. de maximale toegestane afwijking van de goothoogte wordt bepaald door de afstand van het gebouw tot aan de bouwperceelsgrens gedeeld door drie;
    • 2. de maximale afwijking bedraagt nooit meer dan 1,5 m.

Hoofdstuk 4 Algemene regels activiteiten

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene regels bouwactiviteiten

14.1 Vergunningvoorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen vergunningvoorschriften opnemen waarin eisen worden gesteld aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. het bebouwings- en/of landschapsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. de cultuurhistorische waarden;
  • d. de natuurlijke waarden;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de sociale veiligheid;
  • g. de verkeersveiligheid;
  • h. de watersituatie;
  • i. de woonsituatie.
14.2 Bestaande afmetingen en situeringen
  • a. Daar waar bestaande afstanden meer of minder bedragen dan ingevolge de bouwregels is voorgeschreven, worden de bestaande afstanden als ten hoogste respectievelijk ten minste toelaatbaar aangehouden.
  • b. In die gevallen dat bestaande percentages, dakhellingen, kapvormen, bouw- en goothoogten, inhoud, oppervlakten en/of gevelindelingen afwijken van de bouwregels, worden de bestaande maatvoeringen als toelaatbaar aangehouden.
  • c. In die gevallen waar wordt afgeweken van de ingevolge de bouwregels vereiste situering van bouwwerken, wordt de bestaande situering van een bouwwerk als toelaatbaar aangehouden.
14.3 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen mogen in afwijking van dit plan uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), liftschachten, galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.

Artikel 15 Algemene gebruiksregels

15.1 Verboden gebruiksactiviteiten algemeen

De gronden en bouwwerken mogen in ieder geval niet worden gebruikt voor:

  • a. het storten van puin en afvalstoffen, anders dan in het kader van de in het plan toegestane bedrijfsvoering;
  • b. de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan voor de uitvoering van krachtens dit omgevingsplan toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • c. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • d. een seksinrichting;
  • e. kamperen en kampeermiddelen, voorzover niet toegelaten op grond van dit omgevingsplan.

Artikel 16 Aanvullende beoordelingsregels voor vergunningplichtige bouwactiviteiten

De omgevingsvergunning in de zin van artikel 22.26 wordt ook verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd stadsgezicht, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, in de volgende gevallen:

  • a. het bepaalde in de van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande:
    • 1. dat de bouwhoogte van reclamemasten ten hoogste 6 m bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van windturbines ten hoogste 15 m bedraagt;
  • b. de regels ten behoeve van het vergroten van overige bouwwerken, tot ten hoogste 10 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van reclamemasten ten hoogste 6 m bedraagt;
  • c. de regels ten behoeve van het bouwen van gebouwen en overige bouwwerken, van openbaar nut, zoals gemalen, transformatorstations, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, wachthuisjes en dergelijke, met dien verstande dat:
    • 1. de inhoud ten hoogste 100 m³ bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedraagt.

Artikel 17 Regels met betrekking tot bomen

17.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - regels met betrekking tot bomen'.

17.2 Algemeen
  • a. In dit artikel wordt verstaan onder:
    • 1. houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;
    • 2. hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.
  • b. In dit artikel wordt onder vellen mede verstaan:
    • 1. omzagen;
    • 2. rooien;
    • 3. knotten of kandelaberen;
    • 4. het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben;
    • 5. verplanten, met uitzondering van het ter plaatse lichten of laten zakken van bomen binnen een straal van één meter.
17.3 Aanwijzing vergunningplicht vellen houtopstanden

Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders:

  • a. een houtopstand te vellen of te doen vellen;
  • b. gevelde bomen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren, indien het een boomsoort betreft die de desbetreffende bomenziekte kan verspreiden.
17.4 Uitzondering vergunningplicht
  • a. De vergunningplicht onder 17.3 sub a geldt niet voor de volgende soorten bomen:
    • 1. wegbeplantingen en éénrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;
    • 2. alle hagen;
    • 3. alle soorten naaldbomen (waaronder coniferen, dennen en sparren);
    • 4. alle soorten fruitbomen;
    • 5. meidoornbomen;
    • 6. berken;
    • 7. kweekgoed;
    • 8. houtopstand, die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouw- ondernemingen en niet gelegen is binnen de bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt en ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are, ofwel in geval van rijbeplanting, gerekend over het totale rijen, niet meer bomen omvat dan 20.
  • b. De vergunningplicht 17.3 sub a geldt verder niet indien:
    • 1. de burgemeester toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen;
    • 2. het periodiek vellen van een houtopstand betreft ter uitvoering van regulier onderhoud.
17.5 Beoordelingsregels

Een vergunning als bedoeld in 17.3 sub a wordt verleend indien:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de natuurwaarde van de houtopstand;
    • 2. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
    • 3. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
    • 4. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
    • 5. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand.
  • b. in het geval van vellen van een boom een belangenafweging heeft plaatsgevonden waarbij ten minste één van de volgende belangen aan de orde is:
    • 1. waardering;
    • 2. overlast;
    • 3. kwaliteit;
    • 4. dringende redenen.
17.6 Vergunningvoorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen aan de in lid 17.3 bedoelde vergunning voorschriften verbinden:

  • a. ter bescherming van in- en rond de houtopstand voorkomende flora en fauna;
  • b. bestaande uit een herplantplicht of een financiele compensatie.
17.7 Gebod bestrijding boomziekten
  • a. Indien zich op een terrein één of meer bomen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van ziekteverspreiders, zoals insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:
    • 1. de houtopstand te vellen;
    • 2. conform richtlijnen van de gemeente de gevelde houtopstand direct zodanig te behandelen dat verspreiding van de boomziekte wordt voorkomen.
  • b. Het niet voldoen aan de sub a bedoelde aanschrijving biedt een basis voor de toepassing van bestuursdwang, waarbij de noodzakelijke werkzaamheden, voor risico en voor rekening van aangeschrevene, door of namens de gemeente kunnen worden verricht.

Artikel 18 Regels met betrekking tot reclame-uitingen

18.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - regels met betrekking tot reclame-uitingen'.

18.2 Aanwijzing vergunningplicht hinderlijke of gevaarlijke reclame

Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

18.3 Uitzondering vergunningplicht hinderlijke of gevaarlijke reclame

Het verbod in lid 18.2 is niet van toepassing in gevallen waarin door burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning is verleend en het gevaar en de hinder zijn betrokken in de afweging.

18.4 Beoordelingsregels

Een vergunning als bedoeld in 18.2 wordt verleend:

  • a. indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving voldoet aan redelijke eisen met welstand;
  • b. er geen verkeersonveilige situatie ontstaat;
  • c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van het in de nabijheid gelegen onroerend goed.

Artikel 19 Regels met betrekking tot het aanleggen of veranderen van een uitweg

19.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - regels met betrekking tot het aanleggen of veranderen van een uitweg'.

19.2 Aanwijzing vergunningplicht voor het maken of veranderen van een uitweg

Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders:

  • a. een uitweg te maken naar de weg;
  • b. van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;
  • c. verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
19.3 Beoordelingsregels

Een vergunning als bedoeld in 19.2 wordt verleend indien:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bruikbaarheid van de weg;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de veiligheid en doelmatig gebruik van de weg;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van groenvoorzieningen;
  • f. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het milieu;
  • g. de uitweg:
    • 1. niet breder is dan 3,5 meter ten behoeve van een woning;
    • 2. niet breder is dan 6 meter ten behoeve van een bedrijf;
  • h. het gebouw, adres en/of perceel niet reeds door een uitweg wordt ontsloten;
  • i. het maximaal één uitweg betreft ten behoeve van een nieuw uit te geven bouwperceel of kavel.
19.4 Uitzondering vergunningplicht

Het bepaalde in lid 19.2 is niet van toepassing op beperkingenactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale verordening of waterschapsverordening.

Artikel 20 Regels met betrekking tot het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg

20.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - regels met betrekking tot regels met betrekking tot het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg'.

20.2 Aanwijzing vergunningplicht voor het plaatsen van voorwerpen op de weg

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de weg of een weggedeelte voor het plaatsen van voorwerpen te gebruiken anders dan overeenkomstig de bestemming daarvan is toegestaan.

20.3 Beoordelingsregels

De vergunning als bedoeld in 20.2 wordt verleend indien:

  • a. het beoogde gebruik:
    • 1. geen schade toebrengt aan de weg;
    • 2. geen gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan; dan wel
    • 3. geen belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
  • b. het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving, voldoet aan de redelijke eisen van welstand;
  • c. geen sprake is van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
20.4 Uitzondering vergunningplicht
  • a. Het verbod als bedoeld in 20.2 geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatwerken, de Wegenverkeerswet 1994 of het Provinciaal wegenreglement.
  • b. De vergunningplicht als bedoeld in 20.2 geldt niet voor:
    • a. evenementen;
    • b. standplaatsen.
20.5 Bevoegdheid stellen vergunningvoorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen nadere voorschriften verbinden aan de vergunning voor het plaatsen van objecten op of aan de weg om het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel het doelmatig beheer en onderhoud van de weg te bevorderen.

Artikel 21 Welstandsregels

21.1 Redelijke eisen van welstand

Bouwwerken voldoen aan redelijke eisen van welstand. Of hiervan sprake is wordt per deelgebied beoordeeld aan de hand van de welstandscriteria die zijn opgenomen in de volgende leden:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - welstandsgebied algemeen' gelden naast de gebiedsgerichte welstandscriteria de algemeen geldende welstandscriteria, zoals opgenomen in Bijlage 2 Welstandsnota.

Artikel 22 Regels met betrekking tot parkeren

22.1 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of gebruikt wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  • b. De omgevingsvergunning voor het bouwwerk wordt beoordeeld aan de hand van de parkeernormen in de CROW-uitgave 2024 (publicatie 744), met dien verstande dat indien voornoemde uitgave gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging.
  • c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 5 Overgangsregels

Artikel 23 Overgangsrecht

23.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
  • c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan of de daarvoor geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan of die beheersverordening.
23.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het TAM-omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan of de daarvoor geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of die beheersverordening.