direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Landelijk gebied, Wildeplaats 1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0037.BP2206-vs01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Een aantal ontwikkelaars is momenteel bezig met het ontwikkelen en bouwen van zonneparken in de provincie Groningen. Een aantal bestaande zonneparken uit de omgeving zijn reeds aangesloten op het bestaande transformatorstation. Deze bevindt zich ter hoogte van het zonnepark 'Stadskanaal' aan de Wildeplaats ten noorden van Stadskanaal. Voor het oprichten van het bestaande transformatorstation is een omgevingsvergunning verleend (16-10-2018). Het station is aanvankelijk opgericht ten behoeve van Zonnepark Stadskanaal Noord. De wens van de initiatiefnemer is om in de toekomstige situatie het aantal aangesloten zonneparken toe te laten nemen. Hierdoor wordt het opstellen van een tweede transformator noodzakelijk. De ligging van het bestaande transformatorstation is weergeven in figuur 2.1.

Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' van de gemeente Stadskanaal is de bouw en het in gebruik nemen van een tweede transformator niet toegestaan. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch toch te kunnen regelen is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. In het bestemmingsplan wordt de bestaande locatie van het transformatorstation ook meegenomen. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

In figuur 2.1 is de ligging van het plangebied weergegeven. De begrenzing van het plangebied is afgestemd op de geluidszone van de toekomstige inrichting van het transformatorstation inclusief de inrichting zelf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP2206-vs01_0001.png"

Figuur 1 Ligging plangebied

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' en is vastgesteld op 23 maart 2009. Binnen dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch'.

Op basis van de huidige bestemming 'Agrarisch' is de bouw en het in gebruik nemen van het transformatorstation niet toegestaan. De functie is namelijk niet opgenomen in de bestemmingsomschrijving.

Het project wijkt af van het bestemmingsplan, omdat er sprake is van een inrichting die onderdeel is van een elektriciteitsnetwerk. Bovendien is het, gelet op het opgesteld vermogen en de opstelling van het transformators een geluidszoneringsplichtige inrichting. Transformatorstations met – niet – in een gesloten gebouw ondergebrachte transformatoren, met een maximaal gelijktijdig in te schakelen elektrisch vermogen van 200 MVA of meer valt onder de grote lawaaimakers.

Omdat op grond van de Wet geluidhinder een geluidszone, te baseren op basis van een geluidsonderzoek, rondom het transformatorstation moet worden vastgelegd, kan de afwijking van het bestemmingsplan alleen worden opgelost door een nieuw bestemmingsplan vast te laten stellen door de gemeenteraad. Hierbij hoort een bestemmingsplanprocedure.

Verleende vergunning onderstation en zonnepark

Voor het bestaande transformatorstation is reeds een vergunning verleend (kenmerk: Z2019-00007105). In deze vergunning is aangegeven dat het onderstation onder de reikwijdte van de bestaande vergunning voor het zonnepark valt. Dit betreft de omgevingsvergunning van oktober 2018 (nummer Z2018-00005805). Deze omgevingsvergunning ziet op een zonnepark voor maximaal 30 jaar inclusief bijbehorende voorzieningen, zoals het plaatsen van een hek en het plaatsen van een trafostation en een opslagcontainer.

1.4 Nut en noodzaak

In verband met netcongestie zijn er in de omgeving van de andere zonneparken die worden aangesloten geen mogelijkheden voor een netaansluiting. Het betreft de zonneparken Drouwenerzon (nabij Drouwenermond), Buinerhorn (nabij Buinerveen), Fluitenberg, Pesse, Exloërmond en Vleddermond. Drouwenerzon en Buinerhorn worden ingelust op de bestaande kabelverbinding tussen zonnepark Buinerveen en het transformatorstation. De andere zonneparken worden aangesloten via een nieuw aan te leggen kabelverbinding.

Bij TenneT in Meeden is wel voldoende capaciteit om de zonneparken te kunnen aansluiten. Hiervoor dient echter de middenspanning eerst omgevormd te worden naar hoogspanning, wat bij het transformatorstation op zonnepark Stadskanaal ten behoeve van Zonnepark Stadskanaal Noord inmiddels al gebeurd. Vanuit Stadskanaal is een bestaande kabelverbinding met TenneT in Meeden aanwezig. In die zin moet er dus vanwege enerzijds netcongestie en anderzijds de beschikbare capaciteit bij TenneT in Meeden worden aangesloten vanuit het transformatorstation aan de Wildeplaats in Stadskanaal. Er zijn op dit moment geen alternatieve netaansluitingen beschikbaar voor de betreffende zonneparken. Indien het project niet doorgaat zullen er straks minimaal vijf zonneparken zijn zonder aansluiting.

De reeds aangesloten parken zijn al in bedrijf. De nog aan te sluiten parken zijn vergund en voorzien van SDE subsidie. Deze betreffende parken zijn in voorbereiding voor de start van de bouw (eind 2021 / begin 2022). Het nieuwe (hoogspannings)station in Ter Apelkanaal is geen optie, omdat deze pas vanaf medio 2022 wordt gebouwd en nog niet gereed is op het moment dat de genoemde zonneparken in bedrijf zijn. Daarnaast zal dan opnieuw netaansluiting moeten worden aangevraagd.

Het mogelijk maken van extra capaciteit ter plaatse van een reeds bestaand transformatorstation én waarbij bij de oprichting van het huidige station reeds rekening is gehouden met een toekomstige uitbreiding heeft de ontwikkeling een zeer beperkte ruimtelijke impact op de omgeving. In de bestaande situatie is het transformatorstation op een gebiedseigen wijze landschappelijk ingepast, de uitbreiding sluit daarop aan.

1.5 Leeswijzer

De juridisch-planologische regeling van dit bestemmingsplan wordt in de volgende hoofdstukken nader toegelicht en gemotiveerd. Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een toelichting gegeven op het plangebied en komt het plan aan de orde. Daarna volgt in hoofdstuk 3 een uiteenzetting van het relevante beleid. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de voor het plangebied relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld en onderbouwd. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 6 wordt tot slot de uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en ontwikkelingen

2.1 Huidige situatie plangebied

De toevoeging van de extra transformator wordt gerealiseerd binnen de grenzen van de inrichting van het bestaande transformatorstation. Deze bevindt zich nabij het zonnepark 'Stadskanaal' aan de Wildeplaats ten noorden van Stadskanaal. De ligging van het plangebied is weergeven in figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP2206-vs01_0002.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP2206-vs01_0003.png"

Figuur 2.1 Ligging plangebied

Op de locatie van het zonnepark aan de Wildeplaats te Stadskanaal (Stadskanaal Noord) is in 2020 een transformatorstation gebouwd en opgeleverd. Op dit onderstation zijn de zonneparken Stadskanaal (Van Boekerenweg) en Buinerveen (Paardetangendijk) aangesloten, middels een middenspanningsverbinding (33 kV). In het transformatorstation bevinden zich een transformator en schakeltuin waarmee de middenspanning wordt omgevormd naar hoogspanning. Vervolgens wordt de opgewekte stroom middels een 110 kV hoogspanningsverbinding geleverd op het net via het TenneT station nabij Meeden.

Het transformatorstation bevindt zich ten noorden van Stadskanaal en op circa 440 meter van de provinciale weg N378. Direct ten zuiden van de inrichting is een zonnepark van circa 83 hectare gelegen. Het transformatorstation is gelegen in het landelijk gebied met verspreid liggende (bedrijfs)woningen/boerderijen. De meest dichtbij gelegen woningen bevinden zich op een afstand van circa 830 meter ten zuidoosten van de inrichting aan de Barkelazathe. In noordwestelijke richting bevinden zich enkele woning op 900 meter afstand van de Dwarsdiep. In noordoostelijke en zuidelijke richting bevinden zich op 1000 à 1500 meter eveneens woningen. Overige geluidgevoelige bestemmingen bevinden zich op grotere afstand.

Voor de bouw van het transformation is in 2018 een omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' en 'handelen in strijd met de regels ruimtelijke ordening' verleend (kenmerk gemeente Stadskanaal (bevoegd gezag) Z-19-056763, kenmerk Omgevingsdienst Groningen Z2019-00007105, 30 augustus 2019). Bij de bouw is rekening gehouden met een toekomstige uitbreiding. Dat wil zeggen dat de transformatorruimte (compartiment voorzien van scherfmuren en een lekbak) alsmede de ruimte voor de schakeltuin dubbel is uitgevoerd. Een visuele impressie en enkele foto's van de bestaande situatie zijn terug te vinden in onderstaande figuren. Hierop is te zien dat bij de bouw reeds rekening is gehouden met de toekomstige uitbreiding. Het gaat om het 'lege' compartiment. Ten behoeve van de schakeltuin zijn de benodigde funderingen ook reeds aangelegd.

In de huidige situatie omvat het transformatorstation een 84/120 MVA transformator. De transformator staat opgesteld tussen scherfmuren (driezijdige cel, zuidzijde open, hoogte 6.3 m). Verder is het transformatorstation voorzien van een schakelgebouw, ten zuidoosten van de transformatorcellen. Een overzicht van de huidige situatie is weergeven in figuur 2.2. Enkele impressies in de daarop volgende figuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP2206-vs01_0004.png"

Figuur 2.2 Huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP2206-vs01_0005.png"

Figuur 2.3 Visuele impressie

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP2206-vs01_0006.png"

Figuur 2.4 Visuele impressie

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP2206-vs01_0007.png"

Figuur 2.5 Vooraanzicht; rechts bestaande trafo, links compartiment voor uitbreiding (2e trafo)

 afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP2206-vs01_0008.png"

Figuur 2.6 Aanzicht 'lege' compartiment bedoeld voor de uitbreiding

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP2206-vs01_0009.png"

Figuur 2.7 Vooraanzicht; bestaande trafo

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP2206-vs01_0010.png"

Figuur 2.8 Rechts aanzicht op de schakeltuin en links het bestaande zonnepark

 afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP2206-vs01_0011.png"

Figuur 2.9 Aanzicht op de schakeltuin (het rode kader weergeeft de fundering van de toekomstige schakeltuin)

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP2206-vs01_0012.png"

Figuur 2.10 Aanzicht op de schakeltuin

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP2206-vs01_0013.png"

Figuur 2.11 Aanzicht op de schakeltuin (het rode kader weergeeft de fundering van de toekomstige schakeltuin)

2.2 Beschrijving initiatief

Door de toename in opwekking van duurzame energie is de komst van de extra transformatorstation een wenselijke ontwikkeling: het zorgt ervoor dat de opgewekte stroom verder kan worden getransporteerd richting het nationale stroomnet. Op dit moment worden er andere zonneparken gerealiseerd die eveneens via het transformatorstation in Stadskanaal zullen worden aangesloten op het net. Dit transport zal plaatsvinden door middel van een verbinding tussen het station en het al bestaande TenneT station in Meeden. Vanaf het TenneT station gaat de stroom verder het nationale elektriciteitsnet op. Om dit mogelijk te maken zal het transformatorstation worden uitgebreid met een tweede transformator en bijbehorende schakeltuin. Het transformatorstation vormt een schakelpunt tussen spanningen van 33 kV en 110 kV. De plaatsing van de nieuwe transformator zorgt ervoor dat er binnenkomende stroom (33 kV) kan worden omgezet in een spanning van 110 KV. Met het plaatsen van de extra transformator zal het transformatorstation een totaal vermogen (kunnen) krijgen van meer dan 200 MVA, maar maximaal 240 MVA.

Bij de bouw van het eerste transformatorstation is rekening gehouden met een toekomstige uitbreiding. Er zal binnen het tweede compartiment de tweede transformator worden geplaatst en daarachter wordt de constructie voor de tweede schakeltuin geplaatst. Op de onderstaande afbeelding is e.e.a. verduidelijkt.

Feitelijk gezien wordt de situatie van het eerste compartiment (bestaande transformator) gekopieerd voor het tweede compartiment (uitbreiding).

De compartimenten waarbinnen de transformatoren staan (trafo 1) danwel worden opgesteld (trafo 2) betreffen geen gesloten bebouwing. Er is sprake van een opstelling in de open lucht. De transformatorruimte is al voorzien van scherfmuren en een lekbak. Deze lekbak is een olie-water scheider. De transformator zelf wordt niet in een gesloten gebouw ondergebracht. De scherfmuur betreft een brandwerende wand om te beschermen tegen eventueel brand- en explosiegevaar. Het verharde oppervlak bij het station wordt niet vergroot.

Het mogelijk maken van extra capaciteit ter plaatse van een bestaand transformatorstation, waar bij de oprichting rekening is gehouden met een toekomstige uitbreiding, heeft ruimtelijk gezien een beperkte ruimtelijke impact op zijn omgeving.

De muren van de compartimenten hebben een bouwhoogte van 6 meter en het aan de rechterkant gelegen gebouw heeft een bouwhoogte van 4 meter.

Het bestemmingsplan is vastgesteld in combinatie met een omgevingsvergunning voor het transformatorstation. Het transformatorstation is gekoppeld aan het zonnepark Van Boekerenweg te Stadskanaal, waarop het transformatorstation staat. Het betreft een tijdelijke situatie, zoals verwoord in de vergunningaanvraag en de vergunning zelf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP2206-vs01_0014.png"

Figuur 2.12 Tekening bestaande situatie en situering van de uitbreiding

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP2206-vs01_0015.png"

Figuur 2.13 Tekening bouwhoogtes

2.3 Landschappelijke inpassing

Van belang is dat nieuwe functies en bebouwing op een goede manier worden ingepast in de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied.

In de bestaande situatie is het transformatorstation op een gebiedseigen wijze landschappelijk ingepast. Voor de inpassing van het huidige zonnepark is een apart landschappelijk inpassingsplan opgesteld, waarbij reeds rekening is gehouden met het transformatorstation. Het landschappelijk inpassingsplan is als bijlage 1 toegevoegd. In dit plan maakt het plangebied deel uit van het noordoostelijk gebied van de inpassing van het zonnepark. Daar het plangebied al deel uit maakt van de landschappelijke inpassing van het zonnepark, worden aanvullende maatregelen niet nodig geacht.

Over bovenstaand aspect heeft de gemeente advies gevraagd aan de provincie Groningen. De provincie ziet de uitbreiding als onderdeel van het bestaande zonnepark. Immers, het trafostation staat er al, er wordt alleen een extra trafo binnen de bestaande constructie geplaatst.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk worden relevante planologische beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau beschreven. Deze beleidskaders zijn richtinggevend voor het nieuw op te stellen bestemmingsplan.

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. Regio Groningen is aangewezen als voorlopig NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;
  • 2. de economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • 3. steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • 4. een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Op land schiet de hoofdinfrastructuur voor transport en opslag van duurzame energie in gebieden soms nu al tekort. Naar 2050 toe neemt het aandeel duurzame energie alleen maar toe. Dan zijn veel meer aanpassingen aan de infrastructuur voor energie nodig. Ook de opgave voor ruimte voor de bronnen van duurzame energie zelf is groot.

Realiseren opgaven

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • 1. De Omgevingsagenda.
    Voor Noord-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld, waar Groningen onderdeel van uitmaakt. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.
  • 2. De NOVI-gebieden.
    Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.

Conclusie

Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI. Sterker nog, door de uitbreiding van het transformatorstation wordt aangesloten bij opgave 1 'ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie'.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) van 2012 zet het Rijk de nationale belangen in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein uiteen en wordt vermeld welke instrumenten hiervoor worden ingezet. Er wordt gestreefd naar een Nederland dat concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Het Rijk stelt op het gebied van energie dat voor de opwekking en het transport van energie voldoende ruimte gereserveerd moet worden.

Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op dertien nationale belangen, waarvoor zij verantwoordelijk is. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. In de SVIR wordt ten aanzien van energieontwikkelingen en transitie aangegeven dat een toekomstbestendige energievoorziening van vitaal belang is voor de Nederlandse economie. Daarin speelt leveringszekerheid van energie (gas, elektriciteit) een cruciale rol.

De komende decennia groeit de vraag naar elektriciteit en gas in Nederland nog gestaag (uitgaande van Global Economy-scenario). Het opvangen van deze groei en het handhaven van het huidige hoge niveau van leveringszekerheid, vraagt om uitbreiding van het productievermogen en de energienetwerken.

Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Eén van deze hoofddoelen is relevant voor voorliggend bestemmingsplan. Het betreft het versterken van de ruimtelijkeconomische structuur van Nederland. Subdoelen daarbij zijn onder andere het efficiënt gebruik van de ondergrond en ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het beleid dat in de SVIR is geformuleerd, is in het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (hierna: Barro) vastgelegd in regelgeving. In het Barro zijn nationale belangen vastgelegd waar provincies en gemeenten rekening mee moeten houden als zij inpassingsplannen en bestemmingsplannen opstellen. De elektriciteitsvoorziening is aangemerkt als een nationaal belang.

Voor hoogspanningsverbindingen, waaronder ook de schakel- en transformatorstations vallen, zijn de volgende regels opgenomen in het Barro:

  • Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een hoogspanningsverbinding bevat het tracé van die hoogspanningsverbinding en laat het gebruik als hoogspanningsverbinding toe.
  • Een bestemmingsplan wijst geen ander tracé van de hoogspanningsverbinding aan.
  • In afwijking van het tweede punt kan, na schriftelijk advies van de beheerder van het hoogspanningsnet, een ander tracé voor de hoogspanningsverbinding worden aangewezen, mits de hoogspanningsverbinding als zodanig in het bestemmingsplan wordt gehandhaafd, het bestemmingsplan het gebruik van dat gewijzigde tracé als hoogspanningsverbinding toelaat en het tracé aansluit op het tracé van de hoogspanningsverbinding in de naastliggende bestemmingsplannen.

Het voorliggende bestemmingsplan is niet in strijd met de regels van het Barro.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Het artikel is op 12 mei 2017 gewijzigd. Deze wijziging is op 1 juli 2017 in werking getreden. Deze regeling houdt in dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het ruimtelijk plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een nieuwe regeling voor een bestaand transformatorstation. De uitbreiding van het transformatorstation betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Er hoeft dan ook niet te worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt meer bebouwing mogelijk gemaakt dan er op grond van het vigerende bestemmingsplan kan worden gerealiseerd. Deze uitbreiding vindt plaats op gronden waarvoor reeds een vergunning voor het afwijken van de regels ruimtelijke ordening is verleend.

3.2 Provinciaal beleid

Geconsolideerde Omgevingsvisie februari 2021 (Provincie Groningen)

Op 1 juni 2016 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsvisie 2016 - 2020 vastgesteld. Sindsdien zijn hier enkele herzieningen op geweest, waarna in februari 2019 een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie is vastgesteld. De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie Groningen op de fysieke leefomgeving. Deze is in de plaats van het Provinciaal Omgevingsplan (POP) gekomen. Uit de Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgesteld in de provinciale Omgevingsverordening.

In de Omgevingsvisie heeft de provincie al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakvlak heeft met de fysieke leefomgeving, geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen'.

De omgevingsvisie bevat uitgangspunten en strategische keuzes en informeert de bestuurlijke en maatschappelijke partners van de provincie over de ambities, verwachtingen en doelen van de provincie op deze belangen. De omgevingsvisie is een kaderstellend document voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie zelf en door gemeenten en waterschappen. Ook voor andere partijen die iets willen dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, biedt de omgevingsvisie houvast. De provincie wil met de omgevingsvisie ruimte bieden voor en uitnodigen tot ontwikkelingen. Uit de omgevingsvisie vloeien ook richtlijnen en voorschriften voort welke zijn vastgelegd in de provinciale omgevingsverordening.

De transitie naar duurzame energie is na het bereiken van 20% duurzame energie in de regio Groningen in een versnelling terecht gekomen. Groningen is Europese topregio op het gebied van duurzame energie: Energetic region. Duurzame energie is één van de speerpunten van de provincie. Om die reden willen zij de ontwikkeling van duurzame energie maximaal faciliteren. De provincie wil voorwaarden scheppen voor een goede energie-infrastructuur ten behoeve van de veilige winning, transport en opslag van energie.

Geconsolideerde Omgevingsverordening februari 2021 (Provincie Groningen)

In de Omgevingsverordening is het beleid uit de Omgevingsvisie vertaald naar regels. Uit de omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, welke zijn vastgelegd in de omgevingsverordening. De omgevingsverordening bevat de regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. Met voorliggend bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de relevante bepalingen uit de omgevingsverordening.

In de omgevingsverordening zijn regels opgenomen voor niet-functioneel aan het buitengebied gebonden functies. In artikel 2.13.1 staat dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied geen bestemmingen mag bevatten die voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een transformatorstation is niet-functioneel aan het buitengebied gebonden, maar in de omgevingsverordening, artikel 2.13.1 lid 2 sub b, is opgenomen dat voornoemde niet geldt voor voorzieningen van openbaar nut. Een transformatorstation is een voorziening van openbaar nut.

3.3 Gemeentelijk beleid

Duurzame energie en energiebesparing 2018 – 2022

Stadskanaal wil op het gebied van duurzaamheid tot de meerderheid van voorlopende gemeenten behoren. In 2018 is de nota 'Duurzame energie en energiebesparing 2018 – 2022' opgesteld. Hierin zijn onder andere de doelstellingen en ambities tot 2050 geformuleerd. Investeringen in infrastructuur en grote projecten worden vaak voor langere tijd gedaan en hebben afschrijvingstermijnen tussen de 25 en 50 jaar. Dit betekent dat de investeringen die de komende 10 jaar gedaan worden, bepalend zijn voor de energiemix en infrastructuur in 2050.

Met doelstelling van 100% duurzame energie in 2050 loopt de gemeente Stadskanaal in de pas met de gestelde ambities in het klimaatakkoord van Parijs. Volgens het PBL is tenminste 80% hernieuwbare energie nodig in 2050, om de 2°C doelstelling te behalen.

De doelstelling van de gemeente Stadskanaal is om 100% energieneutraliteit in 2050 te realiseren. De gemeente zet hierbij onder andere in op duurzame energie opwekking, zoals zonneparken.

Door een gebrek aan capaciteit op het elektriciteitsnet kunnen energieprojecten in sommige plaatsen niet doorgaan. Bovendien kunnen nieuwe grootschalige zonneweiden ook niet meer worden aangesloten. Derhalve dient de netcapaciteit vergroot te worden om aan de doelstelling van de gemeente te kunnen voldoen. Met de uitbreiding van het tranfsformatorstation wordt de lokale netcapaciteit vergroot.

Op basis van het bovenstaande past het planvoornemen binnen het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Planologische randvoorwaarden

In onderstaande paragrafen wordt een overzicht gegeven van de voor het nieuw op te stellen ruimtelijk plan relevante milieuaspecten. Milieuaspecten zijn een belangrijk onderdeel van de belangenafweging die ten grondslag ligt aan het ruimtelijk plan. Eventuele milieuaspecten kunnen, voorzover mogelijk en noodzakelijk, vertaald worden in de regeling van dit ruimtelijk plan.

4.1 Geluid

Wet geluidhinder

Indien bij de vaststelling van een bestemmingsplan aan gronden een zodanige bestemming wordt gegeven dat daardoor een industrieterrein (waarop zoneringsplichtige activiteiten zijn toegestaan) ontstaat, wordt daarbij tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone vastgesteld, waarbuiten de geluidbelasting vanwege de representatieve bedrijfssituatie op dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. Geluidzonering is een belangrijk ruimtelijke ordeningsinstrument om geluidbelastende functies te scheiden van geluidgevoelige bestemmingen.

In dit geval is sprake van een geluidzoneringsplichtige inrichting. Dit omdat de tranfsformatoren worden ondergebracht in een niet gesloten gebouw, waarbij het elektrisch vermogen meer is dan 200 MVA. Om te voorkomen dat er nieuwe geluidsgevoelige functies worden gerealiseerd in de nabijheid van een geluidzoneringsplichtige inrichting wordt voor zo'n inrichting conform artikel 41 van de Wet geluidhinder voorzien van een geluidzone. Buiten deze geluidzone mag de geluidsbelasting vanwege het hoogspanningsstation, zoals aangegeven, niet meer dan 50 dB(A) bedragen.

Vanwege de zoneringssystematiek blijft de geluidbelasting bij geluidgevoelige bestemmingen buiten de zone beperkt tot ten hoogste 50 dB(A). Binnen de zone gelden de voorwaarden zoals opgenomen in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder.

Het doel van het vaststellen van een geluidzone is tweeledig. Enerzijds worden geluidgevoelige functies (zoals woningen) beschermd tegen een te hoge geluidbelasting vanwege industrielawaai. Anderzijds wordt door het vastleggen van een geluidzone de maximale geluidruimte gedefinieerd waarover het transoformatorstation op het gezoneerde industrieterrein kan beschikken. Zowel bij de vaststelling van ruimtelijke plannen als bij het verlenen van omgevingsvergunningen dient rekening te worden gehouden met de geluidzone.

Om de geluidzone te bepalen is een geluidsonderzoek uitgevoerd. Zie hiervoor bijlage 2. Op basis van het geluidsonderzoek is de huidige situatie vastgesteld. Daarnaast is aan de hand van de technische gegevens van de uitbreiding de toekomstige situatie berekend. Hieruit komt naar voren dat de ten gevolge van het transformatorstation optredende geluidsniveaus in de omgeving voldoen aan de redelijkerwijs te stellen criteria op grond van de Wet milieubeheer en de Wet geluidhinder in zowel de huidige als de toekomstige situatie. Gelet hierop kan worden gesteld dat er sprake is van een toelaatbare en inpasbare situatie.

In navolgende afbeelding wordt een voorstel voor de zonegrens aangegeven gebaseerd op de genoemde geluidcontour voor de toekomstige situatie. Hierbij is de berekende geluidcontour enigszins gestileerd. Binnen de voorgestelde zone zijn geen woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen gelegen. Het vaststellen van de voorgestelde geluidzone ontmoet op grond hiervan geen overwegende bezwaren van geluidstechnische aard.

Het terrein rondom het transformatorstation is momenteel nog niet gezoneerd in het kader van de Wgh. De resultaten van het akoestisch onderzoek dienen als basis voor de vast te stellen zonegrens. De zonegrens dient ten minste de contour van de 50 dB(A) etmaalwaarde te omvatten van alle mogelijke bedrijfssituaties. Op de zonegrens mag de geluidbelasting van de gezoneerde inrichting nooit meer bedragen dan 50 dB(A) etmaalwaarde. Het terrein tussen de zonegrens en de inrichting geldt als de zone. Het vaststellen van de geluidzone wordt in dit bestemmingsplan geregeld. Deze geluidzone is opgenomen op de planverbeelding. De contour van de geluidszone is in figuur 4.1 weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP2206-vs01_0016.png"

Figuur 4.1 Geluidscontour toekomstige situatie

Conclusie

Samenvattend kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt.

4.2 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs uit te sluiten is.

Volgens de VNG-richtlijn geldt voor een elektriciteitsdistributiebedrijf, met transformatorvermogen van 200 tot 1.000 MVA, een maximale richtafstand (= grootste aan te houden afstand) van 300 meter in een rustige woonwijk. Binnen een straal van 300 meter bevinden zich geen gevoelige objecten. Daarmee vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor dit plan.

4.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Het schakelstation is geen risicovolle inrichting zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast is het schakelstation geen BRZO (Besluit Risico's Zware Ongevallen 2015)- of VR (Veiligheidsrapport)-plichtig bedrijf. Dit betekent dat de veiligheidsrisico's voor de omgeving (ook in termen van risicobeheersing) zeer klein zijn.

Het schakelstation heeft conform de VNG Brochure Bedrijven en Milieuzonering een richtafstand van 50 meter voor gevaar. Het gevaaraspect bij schakelstations betreft het risico op brand. Aan de richtafstand wordt daarmee voldaan. Daarnaast geldt dat bij calamiteiten direct melding plaatsvindt aan het bedrijfsvoeringcentrum waar de bedrijfstoestand van het schakelstation continu bewaakt wordt. De desbetreffende installatie wordt onmiddellijk automatisch buiten bedrijf gesteld.

De complete installatie wordt continu gemonitord door beveiligingsrelais die de conditie bepalen aan de hand van spanning- en stroomtransformatoren. Deze relais “grijpen” in wanneer zich ergens een fout voordoet in de installatie, transformatoren of kabels en schakelt, indien noodzakelijk, af. De afschakeltijden van het relais bepalen hoe lang een fout blijft staan. Ook het besturen van de diverse componenten vindt plaats door middel van deze beveiligingsrelais. De bediening van de componenten gebeurt of lokaal in het station of door op afstand het relais te benaderen en een schakelcommando te geven.

Bij calamiteiten zullen geen noemenswaardige veiligheidseffecten buiten de inrichting ontstaan. De afstanden tussen de installaties, de gebouwen en de buitenzijde van de inrichting en dichtstbijzijnde aangrenzende bebouwing zijn daarvoor te groot. Op grond van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het schakelstation geen noemenswaardig veiligheidsrisico voor zijn omgeving vormt.

Binnen gebouwen van het transformatorstation is sprake van hoogspanning. Onderhoud zal door specialistische teams worden gedaan onder veilige omstandigheden. Het terrein is afgesloten en niet vrij toegankelijk

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt voor dit bestemmingsplan dan ook geen beperkingen en aanvullend onderzoek kan achterwege blijven.

4.4 Magneetveldzone

Rondom bovengrondse hoogspanningslijnen ontstaan elektrische en magnetische velden. Rondom ondergrondse kabels ontstaan enkel magnetische velden, de elektrische velden worden geïsoleerd door een metalen mantel. De ontwikkeling betreft een risicovolle bron op basis van de microtesla contour. Bij transport van elektriciteit ontstaan magnetische velden. De Europese Unie heeft - in een aanbeveling (1999/519/EG Europese Gemeenschap Europese Gemeenschap) - een referentieniveau van 100 microtesla voor bescherming van leden van de bevolking vastgelegd. Gemeenten en netbeheerders worden geadviseerd nieuwe situaties te voorkomen waarin kinderen langdurig worden blootgesteld aan een veldsterkte die (jaargemiddeld) hoger is dan 0,4 microtesla.

Bij ondergrondse hoogspanningslijnen is 5 tot 15 meter aan weerszijden van de lijn de veldsterkte hoger dan 0,4 microtesla. Bij het bepalen van de tracés van de kabels dient hier rekening mee gehouden te worden. Hierdoor is het uitgesloten dat kinderen langdurig worden blootgesteld aan meer dan 0,4 microtesla.

4.5 Verkeer en parkeren

Verkeer

Het transformatorstation is een onbemand station. Maandelijks zullen er voor de benodigde inspecties beheerders een bezoek brengen aan het station. Verder zal er, indien noodzakelijk, op termijn toestand-afhankelijk onderhoud plaatsvinden.

De verkeersbewegingen kunnen goed worden afgewikkeld op het omliggende wegennet. De toename aan verkeersbewegingen zal opgaan in de het heersende verkeersbeeld van de omliggende wegvakken en kruispunten.

Parkeren

Op het terrein zal voorzien worden in voldoende parkeerplaatsen ten behoeve van beheer en onderhoud. Hiermee wordt de parkeerbehoefte van de beoogde activiteit op eigen terrein opgevangen.

Conclusie

Het plangebied is goed bereikbaar. De verkeersbewegingen veroorzaakt door onderhoud en beheer kunnen zonder knelpunten worden afgewikkeld over het omliggend wegennet. Parkeren gebeurt op het terrein van de inrichting. Het aspect verkeer en parkeren staat de bedrijfsvoering op dit perceel niet in de weg.

4.6 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Dit is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europese regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot zowel het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 9,8 km en tot het dichtstbijzijnde NNN -gebied bedraagt circa 1,6 km. In de Omgevingsverordening van de provincie is het gebied geclassificeerd als akkervogelgebied. Gezien het feit dat de huidige situatie al voorbereid is om de gewenste situatie, zal geen sprake zijn van een aantasting van het akkervogelgebied.

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie Groningen staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Natura 2000-gebieden: stikstofdepositie

In Nederland staan veel Natura 2000-gebieden onder druk door een overbelasting van stikstofdepositie. In dit geval is er geen sprake van stikstofdepositie in de gebruiksfase met uitzondering van enkele verkeersbewegingen ten behoeve van onderhoud en monitoring. Effecten van stikstof vanwege wegverkeer hebben een beperkt bereik. Dergelijke bronnen zijn namelijk dicht bij de grond geplaatst, waardoor de stikstof snel neerslaat. Het aantal verkeersbewegingen is daarnaast zeer minimaal. Voor de aanlegfase is een stikstofberekening uitgevoerd. Zie hiervoor bijlage 3 en 4. Uit de berekening van de bouwfase blijkt dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar.

 

Daarom hoeft voor dit plan geen vergunning op grond van de Wnb te worden aangevraagd. Negatieve effecten als gevolg van de beoogde ontwikkeling op de Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland kunnen dan ook worden uitgesloten.

Soortenbescherming

Voor de soortenbescherming gelden onder andere algemene verboden voor het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort.

Het plangebied is in de huidige situatie in gebruik als transformatorstation. Door dit gebruik is het plangebied geen geschikt habitat voor beschermde soorten. Ook worden er geen sloop of rooiwerkzaamheden uitgevoerd waarbij verstoring of vernietiging van habitat optreedt. Door uitvoering van het project zal geen conflict met de Wet natuurbescherming ontstaan ten aanzien van vogels, mits het verstoren van broedende vogels en hun nesten wordt voorkomen. Verder geldt de algemene zorgplicht.

4.7 Bodem

Op grond van het Bro moet in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het bepalen of deze mogelijk een belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

Het bestemmingsplan voorziet niet in de realisatie van nieuwe gevoelige functies. In het geval dat bodemverontreinigingen worden aangetroffen tijdens de werkzaamheden is de Wet bodembescherming van kracht. Daarmee is de milieuhygiënische bodemkwaliteit in relatie tot het project voldoende gewaarborgd.

4.8 Water

Sinds 1 november 2003 is het verplicht plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening te toetsen op water. Het doel van deze watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen. De waterhuishouding bestaat uit de overheidszorg die zich richt op het op en in de bodem vrij aanwezige water met het oog op de daarbij behorende belangen. Het oppervlaktewater en het grondwater vallen onder de zorg voor de waterhuishouding. Naast veiligheid en wateroverlast (waterkwantiteit) worden ook de gevolgen van het plan voor de waterkwaliteit en verdroging onderzocht.

Het voorgenomen plan is aan Hunze en Aa's kenbaar gemaakt via de digitale watertoets. Hieruit blijkt dat de normale procedure van toepassing is. Op basis hiervan heeft het waterschap een automatisch gegenereerde uitgangspuntennotitie gestuurd. Deze is als bijlage 5 bij de toelichting toegevoegd. Deze uitgangspuntennotitie bevat relevante waterhuishoudkundige streefbeelden, strategieën en randvoorwaarden van Waterschap Hunze en Aa's. Hieronder worden de relevante randvoorwaarden voor het project/de ontwikkeling besproken.

Waterveiligheid

Waterveiligheid betreft het voorkomen, zo mogelijk uitsluiten, van levensbedreigende overstromingsrisico's voor mens en dier en het voorkomen van schade aan have en goed. Risico's die met name zullen optreden bij het doorbreken van een zeekering (primaire kering) of boezemkade (secundaire kering). Binnen dit thema zijn, indien van toepassing, alle waterschapsbelangen beschreven die vanwege de waterveiligheid extra bescherming genieten of anderzijds van belang zijn voor de waterveiligheid.

Boezemkaden

De boezemkaden, de zogenaamde secundaire kering, beschermen het beheergebied tegen overstromingen vanuit de boezem. De kades hebben een minimale provinciale veiligheidsnorm van 1:100 jaar, welke in sommige delen van het beheergebied kan oplopen tot 1:300 jaar of maximaal 1:1000 jaar. Een hogere norm is gebaseerd op de impact van een overstroming; grotere economische schade door een overstroming resulteert in een hogere norm (Beheerprogramma 2016-2021). Om de werking van de secundaire kering te beschermen ligt aan weerszijden van de kades een beschermingszone van 5 m. Binnen deze zone is voor het uitvoeren van werkzaamheden nodig de werkzaamheden vooraf te melden dan wel een watervergunning aan te vragen, zoals is geregeld in de Keur van het waterschap. Het ingediende plan ligt binnen de beschermingszone van een boezemkade.

De beschermingszone van 5 meter van de hoofdwatergang blijft met dit project obstakelvrij.

Waterkwantiteit

Het waterschap heeft als primaire doel om voor voldoende water te zorgen, zowel in natte als in droge perioden, nu en in de toekomst. Een vergrote kans op wateroverlast of watertekort dient dus voorkomen te worden. Binnen dit thema zijn (indien nodig) alle, voor dit planspecifieke, waterschapsbelangen beschreven die de waterkwantiteit kunnen beïnvloeden.

Hoofdwatergang

Binnen het plangebied ligt langs het zuidelijke deel van de westgrens een hoofdwatergang in eigendom van het waterschap. Aan weerszijden van alle hoofdwatergangen ligt een beschermingszone van 5 m breed. Deze beschermingszone moet worden gerekend vanaf de insteek. De beschermingszone langs hoofdwatergangen moet vrij blijven van obstakels, zoals: heggen, afrastering, bomen, schuttingen, schuurtjes, of verharde paden. Zoals is vastgesteld in de Keur van het waterschap is binnen deze beschermingszone en binnen het profiel van de watergang zelf voor de meeste werkzaamheden een watervergunning nodig. Het waterschap moet te alle tijden toegang hebben tot de hoofdwatergang om onderhoudswerkzaamheden uit te kunnen voeren.

Met dit project worden geen sloten gedempt, sloten gegraven en/of duikers verplaatst of nieuw geplaatst. De beschermingszone van 5 meter van de hoofdwatergang blijft met dit project obstakelvrij.

Schouwsloten

Binnen het plangebied zijn schouwsloten gelegen. Schouwsloten zijn sloten die niet in eigendom zijn van het waterschap, maar wel een belangrijke functie vervullen voor de ontwatering. Vanwege deze ontwateringsfunctie is het van belang dat een schouwsloot schoon is; de eigenaren van de schouwsloot zijn verplicht de schouwsloot jaarlijks schoon te maken en het waterschap ziet hierop toe. Het profiel van een schouwsloot mag niet zonder toestemming van het waterschap gewijzigd worden (Keur Waterschap Hunze en Aa’s).

Met dit project blijven de profielen van de schouwsloten ongewijzigd.

Grondwaterstand en ontwateringsdiepte

Om grondwateroverlast te voorkomen is een minimale ontwateringsdiepte (de afstand tussen het maaiveld en de grondwaterstand) nodig. In het plangebied is Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (plaatselijk) relatief hoog waardoor de kans op overlast toeneemt; de voor het plan noodzakelijke ontwateringsnorm wordt mogelijk niet in het hele plangebied gehaald. Voor primaire wegen is de ontwateringsnorm 1 m, voor woningen met kruipruimtes, industrieterreinen en secundaire wegen is dit 0,7 m, voor tuinen en plantsoenen is dit 0,5 m, en voor woningen zonder kruipruimte is de norm 0,3 m. Mocht de beoogde functie van het ingediende plan overlast kunnen ondervinden door onvoldoende drooglegging, is het te adviseren om hiermee rekening te houden in het ontwerp en bij de inrichting.

Waterkwaliteit

Om de waterkwaliteit te waarborgen heeft het waterschap als voornaamste doel om te zorgen voor schoon en ecologisch gezond water, waarin systeem-specifieke dieren en planten voorkomen. In de eerste plaats is dit van belang voor de grotere beken, kanalen en meren waarvoor binnen de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) doelen en maatregelen zijn opgesteld. Hiernaast is een goede waterkwaliteit van belang voor zwemwater en voor het stelsel van kleinere watergangen voor water aan- en afvoer. In dit thema zijn, indien nodig, alle voor dit plan specifieke waterschapsbelangen beschreven die impact hebben op de waterkwaliteit.

Vervuiling van het oppervlaktewater moet in ieder geval zoveel mogelijk voorkomen worden. Om deze reden vraagt het waterschap om de toepassing van uitlogende materialen zoveel mogelijk te beperken en om vervuiling door bedrijfsmatige activiteiten te voorkomen. Afstromend hemelwater dat vervuild is geraakt moet zo veel mogelijk gescheiden worden afgevoerd, of moet worden gezuiverd. Dit volgt de trits ; ''schoonhouden. scheiden, zuiveren''.

Het beoogde voornemen heeft in beginsel beperkte gevolgen voor de waterhuishouding. De verhardingen zijn reeds aanwezig. Er wordt daarnaast geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen.

Verdere betrokkenheid waterschap

Voor de verdere procedurele afhandeling van de watertoets is het van belang om het waterschap te blijven betrekken en rekening te houden met de uitgangspunten. In deze waterparagraaf is aangegeven op welke wijze omgegaan wordt met de uitgangspunten. Het waterschap wordt geraadpleegd voor overleg en nadere uitleg.

4.9 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Op basis van de provinciale verordening (kaart 7) ligt het plangebied in het gebied 'Kanalen en wijken'. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7 aangegeven 'Kanalen en wijken' bevat regels gericht op bescherming van de herkenbaarheid van de kanalen- en wijkenstructuur. In het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorische objecten.

Wel maakt het plangebied deel uit van een gebied dat voorheen als agrarische gronden in cultuur is gebracht. Het maakt deel uit van een grootschalig open agrarisch productieland. Met de tostandkoming van de landschappelijke inpassing van het huidige zonnepark is het transformatorstation meegenomen. Het huidige transformatorstation is derhalve op een verantwoorde wijze in het landschap ingepast. Hierdoor wordt geen afbreuk gedaan aan de structuren in de omgeving. Het is dan ook niet noodzakelijk om nadere regels te stellen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.

4.10 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

In het kader van het geldende bestemmingsplan Landelijk Gebied is het aspect archeologie onderzocht. Gronden waar mogelijk archeologische resten voorkomen zijn in dit bestemmingsplan beschermd met de dubbelbestemming Archeologisch waardevol gebied I of Archeologisch waardevol gebied II. De gronden ter hoogte van het plangebied zijn niet voorzien van de archeologische dubbelbestemming.

Voor de realisatie zijn geen bodem ingrepen nodig. Met de benodigde fundering voor de schakeltuin is al rekening gehouden in de huidige vergunning. Omdat er geen bodemroerende werkzaamheden plaatsvinden, worden mogelijke archeologische waarden ook niet verstoord. Archeologisch onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

4.11 Luchtkwaliteit

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen.

Het project maakt de uitbreiding van het transformatorstation mogelijk. Er worden geen ontwikkelingen toegelaten die leiden tot een substantiële toename van het verkeer. Enkel voor aanleg en onderhoud van het transformatorstation zijn verkeersbewegingen noodzakelijk. Het transformatorstation zelf produceert geen uitstoot die kan leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De verwachting is dat er in de toekomst geen overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen zal plaatsvinden. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Conclusie

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer de beoogde bedrijfsontwikkeling niet in de weg staan.

4.12 Kabels en leidingen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling. Het aspect kabels en leidingen vormt daarom geen belemmering voor dit plan.

4.13 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In het Besluit milieueffectrapportage (hierna Besluit m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn kolommen weergegeven waarin activiteiten genoemd staan met daarbij drempelwaarden. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden behorende bij een bepaalde activiteit, moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

Voor het transformatorstation en het onderhavige bestemmingsplan geldt dat deze niet genoemd wordt bij de activiteiten zoals weergegeven in de bijlagen van het Besluit m.e.r. Op basis van het Besluit m.e.r.  is er geen m.e.r. plicht of m.e.r. beoordelingsplicht.

Daarnaast is er nog de EEG-richtlijn / EU-richtlijn milieueffectrapportage (hierna Richtlijn m.e.r.) die een beoordeling die toeziet op het uitvoeren van een milieueffectbeoordeling op bepaalde publieke en private werken. In bijlage III van de Richtlijn m.e.r. staan drie punten genoemd waarop beoordeeld wordt. Deze punten zijn onderstaand weergegeven, met daarbij een beoordeling voor het onderhavige bestemmingsplan / het transformatorstation.

1. Kenmerken van de projecten

Er is sprake van een relatief klein transformatorstation dat reeds aanwezig is en werkend is. Het bestaande transformatorstation wordt, binnen de bestaande constructie, uitgebreid met een tweede transformator. Het transformatorstation is gesitueerd op een bestaand zonnepark en daaraan gekoppeld. Er zijn geen risico's op zware ongevallen of rampen en op de menselijke gezondheid door de aard van de activiteit (transformator) en teven de plaats van de transformator (weg buiten de bewoonde gebieden). De tweede transformator wordt in gebruik genomen met een omgevingsvergunning waarin voorschriften zijn opgenomen ten aanzien van de veiligheid. De enige hinder die ontstaat is geluid. Een geluidsonderzoek en -studie toont aan dat de geluidscontour niet reikt tot de dichtstbijzijnde bebouwing.

2. De plaats van de projecten

Zoals bovenstaand weergegeven is er sprake van een bestaand transformatorstation die wordt uitgebreid met een tweede transformator. Het project heeft daarom geen invloed op het grondgebruik (bestaande situatie). Er is tijdens de bouw van het transformatorstation en het zonnepark waar deze staat aandacht besteed aan de ecologie en archeologie. Gezien de uitbreiding binnen het bestaande transformatorstation zijn hier geen nieuwe nadelige effecten.

3. Kenmerken van het potentiële effect

Zoals in de bovenstaande punten weergegeven betreft het een bestaande inrichting en situatie. De enige hinder die ontstaat is geluid. Er is geen bevolking in de omgeving die daardoor getroffen wordt, aangezien de nieuwe geluidscontour niet tot bestaande bebouwing reikt. Binnen het bestemmingsplan is geen ruimte voor woningbouw.

Op basis van het ontbreken van de onderhavige activiteit in het Besluit m.e.r. en de bovenstaande beoordeling uit de Richtlijn m.e.r. is er geen sprake van een m.e.r. plicht danwel beoordeling.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Verder sluit de regeling in het voorliggende bestemmingsplan aan bij het bestaande bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Beschrijving juridische regeling

Bedrijf - Nutsvoorzieningen

De gronden waarop (de uitbreiding van) het transformatorstation zich bevindt zijn bestemd met de enkelbestemming ‘Bedrijf – Nutsvoorzieningen’. Op gronden met deze bestemming is een transformatorstation toegestaan. Binnen de bestemming is een bouwvlak opgenomen waarbinnen de gebouwen en bouwwerken mogen worden gerealiseerd. De bouwhoogte bedraagt maximaal 6 meter. Deze hoogte is afgestemd op het bestaande transformatorstation. Voor het bouwen van andere bouwwerken geldt dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 3 m zal bedragen en de bouwhoogte van overige andere bouwwerken ten hoogste 8 m.

Gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie'

Het wettelijk kader voor geluid is grotendeels geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Hierin is een normering opgenomen voor wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Tot laatstgenoemde behoort de geluidsbelasting als gevolg van industrieterreinen waarop inrichtingen zijn gevestigd, die bij Algemene Maatregel van Bestuur zijn aangemerkt als een inrichting die 'in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken'.

Door in een bestemmingsplan een bestemming op te nemen waarmee de vestiging van een inrichting die 'in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken' mogelijk wordt gemaakt, ontstaat er een industrieterrein op basis van de Wgh. Hierdoor ontstaat de plicht om eveneens een geluidzone rond het industrieterrein in het bestemmingsplan op te nemen. Derhalve is de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' in dit bestemmingsplan opgenomen. In dit geval is een zone vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege het transformatorstation de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

Buiten de zone gelden er met het oog op de zoneringsplichtige inrichting geen beperkingen voor geluidsgevoelige bestemmingen. Binnen de zone zijn er wel beperkingen voor het bestemmen van geluidsgevoelige bestemmingen. Voor woningen en andere geluidgevoelige objecten in de zone geldt een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Door middel van een hogere waarde procedure kan een hogere geluidsbelasting (hogere waarde) worden toegestaan op woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen. Deze verhoging is mogelijk tot een maximale ontheffingswaarde. Deze maximale ontheffingswaarde is afhankelijk van de situatie.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke plan. Deze is gedeeltelijk aangetoond in de voorgaande paragrafen. Ook spelen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid een rol.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het ruimtelijk plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling is een particulier initiatief. De gemeente heeft hiermee geen directe financiële bemoeienis. De kosten voor de procedure worden verhaald via leges. De kosten voor het realiseren van de ontwikkeling worden gedragen door de initiatiefnemer. Aangenomen wordt dat deze over voldoende financiële middelen beschikt om het transformatorstation te kunnen realiseren. Het plan is daarmee financieel haalbaar.

Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Voor vaststelling van het planologisch besluit dient duidelijk te zijn op welke wijze de kosten zullen worden verhaald.

In dit geval wordt een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemers gesloten om het kostenverhaal te verzekeren. Hierin is onder andere het aspect planschade afgedekt. De gemeenteraad besluit dan ook bij de vaststelling van dit bestemmingsplan om geen exploitatieplan vast te stellen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is voorgelegd aan de overlegpartners. In dit kader heeft de Veiligheidsregio Groningen een overlegreacties gegeven. Deze is als bijlage opgenomen en de inhoudelijke reactie hierop is hieronder weergeven. Verdere overlegreacties heeft de gemeente niet ontvangen.

Mate van ontwrichting

Het transformatorstation maakt deel uit van een privaat elektriciteitsnet, en maakt daarom niet uit van de vitale, openbare elektriciteitsnet van de nationale en regionale netbeheerders. Indien er sprake is van een extreme situatie waarbij het transformatorstation uit zou vallen, zou er minder stroom worden geleverd aan het hoogspanningsnet van Tennet. Er zou geen sprake zijn van directe gevolgen voor aangeslotenen op de openbare, vitale elektriciteitsnetten van de nationale en regionale netbeheerders. In die zin is er dan ook geen sprake van een maatschappelijk ontwrichting bij het uitvallen van het transformatorstation te Stadskanaal.

Overstroming door doorbraak regionale waterkering

Het transformatorstation te Stadskanaal is gelegen op 3,76 meter boven NAP, waarmee het maaiveld 3,23 hoger ligt dan het waterpeil van het A.G. Wildervanckkanaal. Het waterpeil van het A.G. Wildervanckkanaal is gelegen op 0,53 m boven NAP. De regionale waterkering langs het A.G. Wildervanckkanaal biedt extra bescherming, al is bij extreem hoge waterstanden een doorbraak nooit te voorkomen. Gezien het een transformatorstation van een privaat elektriciteitsnet betreft is geen sprake van maatschappelijk ontwrichting. Daarmee staan de effecten van een uitval van het transformatorstation in verhouding tot de kans van uitval.

Extreme bui

Een extra hoofdwatergang tussen de waterkering en het transformatorstation zorgt ervoor dat water bij extreme neerslag kan worden afgevoerd. Door de hoge ligging van het transformatorstation en de afwateringsmogelijkheden, is het risico op schade minimaal.

Informatiebijeenkomst

Verder is er een bewonersbijeenkomst georganiseerd en deze heeft op zaterdag 11 december 2021 plaatsgevonden. Voorafgaand hieraan is het bijgevoegde communicatieplan bij de gemeente Stadskanaal ingediend. Dit plan is als bijlage 6 toegevoegd. Onderstaand een kort verslag, door Chinst, van de bijeenkomst.


Op zaterdag 11 december 2021 is door Chint Solar in samenwerking met PowerField een bewonersbijeenkomst georganiseerd op het zonnepark Stadskanaal. Dit is georganiseerd conform het hiervoor opgestelde communicatieplan. Middels een advertentie in de plaatselijke krant en een website waarop omwonenden en belangstellenden zich konden aanmelden, is met de belanghebbende gecommuniceerd. In drie groepen / tijdsloten (10.00, 11.00 en 12.00 uur) zijn de deelnemers rondgeleid over het zonnepark en langs het transformatorstation. Daarbij hebben we uitleg gegevens over de ontwikkeling van het zonnepark (o.a. inrichting, ecologie en gebiedsfonds), de werking en techniek van het zonnepark, de kabelaansluitingen van diverse zonneparken in de omgeving en het transformatorstation (aansluiting op TenneT in Meeden en plaatsing tweede transformator). De uitleg is gegeven door de heer J. van Leeuwen (projectmanager PowerField, de oorspronkelijke ontwikkelaar), de heer Q. Stelwagen (Zonnepark Services Nederland, onderhoud en beheer) en de heer A.G. Wegman (MUG Ingenieursbureau, namens Chint Solar, aanvrager vergunning en bestemmingsplan). Tijdens de rondleiding zijn vanuit de deelnemers veel vragen gesteld die beantwoord zijn en daarnaast waren er ook veel positieve reacties.

Zienswijze

Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan is daarom voor 6 weken ter inzage gelegd. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Vaststelling

Het bestemmingsplan is vervolgens ongewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.