direct naar inhoud van 5.3 Watertoets
Plan: Hippisch Recreatiepark
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0037.BP0902-vs01

5.3 Watertoets

5.3.1 Inleiding

Eind 2000 heeft het kabinet het standpunt “Anders omgaan met water” vastgesteld. Het op een andere manier omgaan met water én ruimte is nodig om in de toekomst het land beter te kunnen beschermen tegen overstromingen en wateroverlast. De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst aan de mate waarin zij rekening houden met het nieuwe beleid dat het water meer ruimte geeft. De toets heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten die van betekenis zijn voor het gebruik van de grond in het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied. Voorbeelden van deze aspecten zijn: veiligheid (overstromingsgevaar), wateroverlast en waterkwaliteit.

Over het hippisch recreatiepark is overleg opgestart met het Waterschap Hunze en Aa's. De In deze paragraaf wordt eerst het bestaande watersysteem beschreven en vervolgens de gevolgen van het recreatiepark op het watersysteem en de maatregelen die genomen worden om het park in hydrologische zin op een goede manier in te passen. In de navolgende paragrafen is een onderverdeling gemaakt naar de te onderscheiden aspecten, te weten: “Watersysteem”, “Regionale geohydrologische gegevens", “Ontwateringsregiem”, “Waterkwaliteit”, “Regen- en afvalwatersysteem” en “Gebruiks-, belevings- en toekomstwaarden”.

Beschrijving watersysteem
Tussen de plaats Stadkanaal en de onderzoeklocatie ligt het kanaal Veendam – Musselkanaal. Ten noorden van de locatie ligt een watergang met een breedte van de waterspiegel van circa 4 meter. Op enige afstand van het plangebied in noordelijk richting ligt het Pagediep. Het beekdalgebied van het Pagediep is nauwelijks nog herkenbaar in het landschap.

De overige buiten het plangebied aanwezige watergangen (sloten) zijn van geringere afmeting en hebben een afwateringsfunctie voor het plaatselijk overtollige regenwater en de wateraanvoer ten behoeve van het landbouwkundig gebruik. De omzomende watergangen maken geen deel uit van de kadastrale percelen, waaruit de onderzoeklocatie is opgebouwd.

Regionale geohydrologische gegevens
De regionale geohydrologische gegevens zijn ontleend aan de Grondwaterkaart van Nederland, kaartblad 12 oost, 13 west, Assen-Winschoten, DGV/TNO november 1984. Onder de onderscheiden toplagen komt een tiental meters (> 160 m) dik aaneengesloten watervoerend pakket voor, bestaande uit voornamelijk fijnzandige afzettingen behorend tot de Formaties van Twente, Peelo en Scheemda. De fijnzandige afzettingen kunnen op verschillende dieptes worden afgewisseld door grofzandige afzettingen en dunne leemlagen. De basis van het hydrologisch systeem ligt waarschijnlijk aan de top van de zandige kleien van de Formatie van Breda. Westelijk van Onstwedde ligt het maaiveld hoger dan het omringende gebied met als gevolg dat ook de grondwaterstand hoger ligt. Het grondwater stroomt vanuit dit hoger gelegen gebied in de richting van de lagere delen. De regionale grondwaterstroming is noordelijk gericht, maar wordt ter hoogte van het plangebied beïnvloed door de stroming vanuit Onstwedde, waardoor de stroming in noordwestelijke richting afbuigt. De grondwaterstand ligt tussen NAP +3 à 4 m.

Het kanaal Veendam – Musselkanaal (A.G. Wildervanckkanaal) is gegraven eind jaren 80 van de 19e eeuw en aangelegd om overtollig regenwater af te voeren en in droge tijden IJsselmeerwater aan te voeren. De Groninger veenkoloniën hebben verschillende keren te maken gehad met door hevige regenval veroorzaakte oververzadiging van de akkers met kleine overstromingen en misoogsten tot gevolg. Het kanaal Veendam – Musselkanaal moest helpen daar een einde aan te maken. Het westelijk gelegen kanaal werkt lokaal drainerend en heeft ter plekke van het plangebied geen invloed op de stromingsrichting van het grondwater.

De globale bodemopbouw bestaat uit een sterk humeuse en zandige bovengrond met een dikte van ongeveer 40 centimeter, waaronder zich een laag met fijn zand bevindt. Vroeger bestond de bodem uit veen, maar dit is afgegraven. De resterende veenlagen zijn verdwenen door oxidatie. Met uitzondering van de veldpodzolgrond (grondwatertrap VI) (zie hiervoor de paragraaf over bodem) hebben de genoemde gronden grondwatertrap V. Dit houdt in dat het grondwater 5 tot 10 maanden ondieper is dan 120 cm en minder dan 1 maand ondieper dan 25 cm. Grondwatertrap VI betekent een periode van 5 tot 10 maanden ondieper dan 120 cm en minder dan 1 maand ondieper dan 40 cm. De grondwaterstand in het plangebied is dus relatief ondiep gedurende het gehele jaar. De doorlatendheid van de zandlagen wordt ingeschat als matig, 0,5 à 1,0 m/dag.
Er zijn geen onttrekkingen bekend die van invloed zijn op de locale grondwaterbeweging.

Ontwateringsregiem
Het grondwater ligt volgens Grondwaterkaart op circa NAP +3,8 m (Variatie waarschijnlijk tussen NAP +3 en +4 m). Het ondiepe grondwaterpeil ligt derhalve, op basis van de Grondwaterkaart, op een peil van circa 0,6 – 0,9 m-mv. In een normale situatie geldt: 0,7 m ontwatering en 1,2 m drooglegging. Op basis van de geschatte variatie ligt de GHG vrij hoog, namelijk tussen 25 en 40 cm-mv. Deze hoge grondwaterstand zou in geval van bebouwing zonder aanvullende maatregelen voor wateroverlast in kruipruimtes kunnen zorgen. Bouwen zonder kruipruimtes wordt derhalve aanbevolen. Van infiltratievoorzieningen kan niet zonder meer sprake zijn. De mogelijkheden tot infiltratie dient nader te worden aangetoond.

Waterkwaliteit
Vooralsnog is er geen aanleiding te veronderstellen dat het grondwater en het oppervlaktewater niet van goede kwaliteit zouden zijn. De kwaliteit van het oppervlaktewater wordt nader onderzocht.

Regen- en afvalwatersysteem
Regenwater kan momenteel in het plangebied overal vrij in zijgen. De verharding neemt door de bebouwing van het recreatiepark toe. Het park is ingericht op paarden en grote delen zullen dus onverhard blijven. Verder is het uitgangspunt dat zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van open verhardingen. Afstromend water kan zo worden geborgen en in de bodem worden geïnfiltreerd en indien nodig gecontroleerd worden afgevoerd naar aanliggende watergangen. De huidige gebiedsafvoer bedraagt dan 0,67 l/s/h.

In de directe omgeving ontstaat tengevolge van de zandwinning een waterplas. Deze waterplas wordt geïsoleerd, dat wil zeggen dat er geen hemel- en vuilwater afgevoerd wordt naar deze waterpartij .

Gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde
Het waterbeheer in het plangebied is thans optimaal afgestemd op het agrarische gebruik van de grond. De vormgeving van de bestaande sloten binnen het plangebied wordt voornamelijk (nog) bepaald door de afwateringsfunctie en wateraanvoerfunctie die zij vervullen voor de agrarische gronden.

5.3.2 Gevolgen van het initiatief voor het watersysteem (maatregelen en effecten)

In de huidige situatie zijn de gronden die zijn gelegen in het plangebied niet bebouwd of verhard. Als het plan gerealiseerd wordt neemt de verharding toe, hetgeen een versnelde afvoer van hemelwater naar oppervlaktewater of rioolstelsel tot gevolg zal hebben als er geen maatregelen worden genomen om die versnelde afvoer te voorkomen. Het plan dient tenminste maatregelen te bevatten om deze versnelde afvoer te voorkomen. Hiervoor dienen naar verwachting voorzieningen te worden getroffen.

Watersysteem
Het hippisch recreatiepark zal het benodigde drinkwater betrekken via het drinkwaternet. Wellicht dat in incidentele gevallen water onttrokken wordt van de recreatieplas (ten behoeve van het onderhoud van borders en grasland). Er is geen behoefte aan het slaan van een put voor het zelfstandig onttrekken van grondwater.

Ontwateringsregiem (veiligheid en wateroverlast)
Middels een geohydrologische studie is de invloed van de zandwinning op de grondwaterstand in beeld gebracht. Deze studie is opgenomen in Bijlage 8. Uit de resultaten van deze studie blijkt dat de zandwinning geen invloed zal hebben op de grondwaterstand in het omliggende gebied. Factoren die hierbij in het voordeel van de ontgronding werken zijn:

  • 1. De plas krijgt een vrij waterpeil. Het waterpeil past zich aan de omstandigheden in de omgeving. Indien er was gekozen voor een opgezet (of verlaagd) waterpeil dan waren de effecten op de omgeving groter.
  • 2. Het verhang van de grondwaterspiegel is zeer gering. Door deze situatie veroorzaakt de aanleg van plas geen verdroging aan de hoge zijde en geen vernatting aan de lage zijde.
  • 3. De plas ligt in een watertoevoergebied. Via het kanaal wordt er zorg gedragen voor een relatief hoog zomerpeil en een laag winterpeil. De plas profiteert hiervan.

Voorts wordt aanbevolen de waterplas niet in directe verbinding te brengen met het omliggende slotenstelsel. Het gemiddelde grondwaterpeil blijft naar verwachting hetzelfde als in de huidige (landbouw)situatie. Er worden geen ontwateringsmiddelen (sloten, greppels, drainage) toegevoegd. Door de zandwinning ontstaat een waterpartij met een uiteindelijke oppervlakte van circa 20,5 hectare.

Voor het uitwerken van de waterhuishouding zullen de volgende uitgangspunten worden gehanteerd.

  • 1. Prioriteit heeft de optimale instandhouding van de plas als zwemwater. Dat betekent dat de plas zo weinig mogelijk belast moet worden met stromen die mogelijk leiden tot vervuiling. In de praktijk betekent dit dat de plas geïsoleerd wordt aangelegd. Eerder geformuleerde ideeën om het oppervlaktewater vanaf het park direct af te voeren naar de plas zijn verlaten. De kans dat dit water te veel vervuiling bevat in de vorm van nutriënten is groot. De vervuiling kan worden veroorzaakt door paardenmest en/of de rijkdom van de teelaarde die gebruikt is als ophoogzand voor de bouw van de recreatiewoningen.
  • 2. De afvoer vanuit het plangebied op de omliggende watergangen mag niet veranderen. De maximaal toegelaten afvoer is 0,67 liter per hectare per seconde.
  • 3. De aanleg van verhard oppervlak in de vorm van daken en verharding leidt tot een piekafvoer, die moet worden gebufferd om deze geleidelijk af te voeren naar de omgeving. Het water moet in het plangebied worden opgeslagen. Dit kan in de vorm van waterelementen op het park. De eventuele restafvoer (deze is afhankelijk van de omvang van de waterelementen) kan gedoseerd worden afgevoerd naar watergangen van het waterschap.
  • 4. Mestopslag dient droog met een vloeistofdichte bodem en onder een dak te gebeuren.

Waterkwaliteit
Na beëindiging van het agrarische gebruik van de grond valt de lokale belasting van het water door bestrijdingsmiddelen grotendeels weg. Een deel van de grond zal echter wel beweid worden door paarden die er ook mest zullen achterlaten. Het is de bedoeling om deze mest zo veel mogelijk te verzamelen in verzonken en overdekte mestputten die verspreid in het park zullen worden aangelegd.
De stallen van de particulieren en de centrale stallen worden voorzien van afvoerputten die op diverse plaatsen worden aangesloten op mestputten. De inhoud van de mestputten (die vloeistofdicht worden uitgevoerd) wordt afgevoerd zodat de lokale bodem- en grondwaterkwaliteit niet worden belast. Verder wordt in het kader van de bouwvergunningsprocedure voorgeschreven dat geen uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen worden toegepast.

De kwaliteit van het grondwater is ook onderzocht in het kader van een verkennend bodemonderzoek . Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat er geen aanleiding bestaat tot het instellen van een nader onderzoek.

Regen- en afvalwatersysteem
De gronden van het plangebied zijn niet overal geschikt om het hemelwater te laten infiltreren. Delen van het plangebied, met name de gronden waar de meeste bebouwing zal worden opgericht, zullen worden opgehoogd. De teelaarde die vrijkomt bij de aanleg van de recreatieplas zal hier worden opgebracht om infiltratie mogelijk te maken. De noodzakelijke ophoging van het terrein wordt nader onderbouwd en uitgewerkt in een grondbalans.

Het park is ingericht voor het gebruik van paarden en daarom zullen grote delen onverhard blijven. Verder is het uitgangspunt dat zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van open verhardingen. Op centrale parkeerplaatsen binnen het plangebied zal het afstromend water via een bodempassage geïnfiltreerd worden. Het afstromend water van de dakvlakken met een totale oppervlakte van circa 30.000 m² zal in de bodem worden geïnfiltreerd. Indien in het park waterpartijen worden aangelegd kunnen deze als eerste opslag dienen om vandaar uit te infiltreren. Bergingsruimte kan ook worden gecreëerd door de aanleg van wadi's of technische oplossingen met grindkoffers indien geen waterpartijen in het park worden aangelegd.

Het huishoudelijk afvalwater van de centrale voorzieningen en de woningen wordt via een nieuw aan te leggen rioolleiding afgevoerd. De initiatiefnemers, de gemeente en het Waterschap Hunze en Aa's zullen hierover met elkaar nadere afspraken maken.

Mest
Een adequaat mestinzameling- en mestopslagsysteem wordt opgezet om verontreiniging van (grond)water te voorkomen. De opslagfaciliteiten dienen overdekt te worden uitgevoerd (zie waterkwaliteit).

Gebruiks-, belevings- en toekomstwaarden
Het oppervlaktewater in het plangebied heeft in de toekomst niet alleen een functie voor de ontwatering van het gebied, maar ook een ecologische functie en een visueel landschappelijke functie. Zo zal de nieuwe waterpartij, die ontstaat na de ontgronding deels worden voorzien van een dusdanige profilering dat een groot waterbergend vermogen gecombineerd kan worden met een grote ecologische waarde (flauwe taluds en brede “plas-dras”-randen). De waterpartij speelt tevens een belangrijke rol in de ruimtelijke geleding van het complex.

5.3.3 Conlusie

Middels een geohydrologische studie is de invloed van de zandwinning op de grondwaterstand in beeld gebracht. De conclusie luidt dat de aanleg van de plas niet leidt tot significante effecten op de waterhuishouding.

De aan te leggen recreatieplas wordt een geïsoleerde plas waar niet op wordt geloosd. Onttrekking van het water van deze plas voor het onderhoud van groenvoorzieningen is mogelijk.

Uit de resultaten van het bodemonderzoek waarbij ook het grondwater is onderzocht blijkt dat er geen aanleiding bestaat tot het instellen van een nader onderzoek.

Het hemelwater wordt geïnfiltreerd - na ophoging van de gronden van het hippisch recreatiepark - in de bodem. In de uit te voeren grondbalans zal de noodzakelijke hoogte van de op te brengen grond worden aangegeven om infiltratie mogelijk te maken.

Verder zal de ontwatering moeten worden vormgegeven. Eén en ander zal in nauw overleg met het Waterschap Hunze en Aa's moeten geschieden. Het plan zal op basis van de inbreng van het Waterschap Hunze en Aa's in overeenstemming gebracht moeten worden met het door het waterschap vastgestelde waterbeleid.