direct naar inhoud van 5.2 Bodem
Plan: Hippisch Recreatiepark
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0037.BP0902-vs01

5.2 Bodem

5.2.1 Bodemtypen en grondgebruik

Uit de bodemkaart van Nederland blijkt dat de locatie op de rand van een veenkoloniaal gebied ligt. De grond is tot 1850 ongemoeid gelaten. De dan al zichtbare verkavelingstructuur wijkt af van de omliggende gebiedsdelen. De bodemopbouw in het plangebied bestaat uit een sterk humeuse zandige bovengrond met een dikte van circa 40 cm, met daaronder een zandige laag van fijn zand. De bodemkaart van Nederland geeft aan dat er in het plangebied meerdere bodemtypen voorkomen. Het gaat om de hoofdgroepen: randveengronden, veengronden met koloniaal dek, moerige eerdgronden en podzolgronden.

Rond 1900 bedroeg de hoogte van het nog niet vergraven veen ten westen van de locatie circa 5,2 m +NAP. Het maaiveld ter hoogte van de buurtschap Ter Maars bevindt zich op een hoogte van circa 5,3 m +NAP. Thans is er sprake van een redelijk hoogteverschil met het omringende bouwland. Het maaiveld is enigszins golvend en loopt naar het noordoosten flauw af en wel van 4,7 naar 4,2 m +NAP.

Door de schaalvergroting zijn de aanwezige kavels vergroot. Hiertoe zijn sloten gedempt. Tot op heden is sprake geweest van een agrarisch gebruik; de bedrijvigheid was voornamelijk gericht op de akkerbouw. Op de locatie zijn zowel veengronden als zandgronden aanwezig, de grondwaterstand is relatief hoog en er is sprake van een matige doorlatendheid van de grond.

5.2.2 Beleidskader

Het provinciale beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is gebaseerd op het principe dat de bodem geschikt moet zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt daarom de gewenste bodemkwaliteit. Volgens het vastgestelde gemeentelijke bodembeleid mag er alleen gebouwd worden op een bodem met een kwaliteit die voldoet aan de streefnormen die voor die kwaliteit wettelijk zijn vastgelegd.

Bij een gewenste herinrichting van een terrein waarvoor een bestemmingsplan noodzakelijk is, zoals het onderhavige, dient ten minste het eerste deel van een verkennend bodemonderzoek, te weten een historisch bodemonderzoek, te worden verricht. Indien uit dat onderzoek blijkt dat in het verleden activiteiten hebben plaatsgevonden met een verhoogd risico op bodemverontreiniging dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van geconstateerde belemmeringen uit dat onderzoek kan vervolgens worden nagegaan welke maatregelen moeten worden genomen om die belemmeringen weg te nemen (functiegericht saneren).

5.2.3 Bodemkwaliteit

In het kader van deze notitie is een vooronderzoek uitgevoerd om de bodemkwaliteit in beeld te krijgen. Het plangebied heeft een jonge geschiedenis en is in de afgelopen decennia in agrarisch gebruik geweest. De onderzoeksrapportage d.d. 19 oktober 2007, met projectnummer 07.1878, is als Bijlage 6 opgenomen.

Tijdens een locatiebezoek zijn er geen waarnemingen gedaan die aanleiding geven te vermoeden dat sprake is (geweest) van voorzieningen en/of activiteiten met een potentieel bodembedreigend karakter.

Uit het onderzoek komt wel naar voren dat er een aantal locaties binnen het plangebied vanwege hun specifieke gebruik of verschijningsvorm in het vervolgtraject nadere aandacht verdienen. Voor het overgrote deel van het terrein kan echter de kwalificatie voor een grootschalige onverdachte locatie worden gehanteerd. Voor de in het gebied aanwezige gedempte watergangen en bestaande watergangen wordt een onderzoeksstrategie voor een verdachte locatie als passend aangemerkt.
Hetzelfde geldt voor puinverharding rond de mestsilo. Hierbij dient echter ook te worden gekeken naar de mogelijke aanwezigheid van asbest. Voor de gronden rond de (reeds gesloopte) ponystal wordt een onderzoeksstrategie behorende bij een onbekende bodembelasting voorgeschreven. Uit navraag bij de provincie en de gemeente is gebleken dat zich ten zuiden het plangebied een voormalige stortlocatie bevindt.

Tot slot wordt aanbevolen om voorafgaande aan de uitvoering van het verkennende onderzoek conform NEN 5740 de voor de verschillende deellocaties als passend aangemerkte onderzoeksstrategiën te bespreken met het bevoegde gezag.
In vervolg hierop heeft in juni 2009 een verkennend veldonderzoek plaatsgevonden.Dit onderzoek is als Bijlage 7 opgenomen. De geconstateerde verhoogde gehalten (na herbemonstering van enkele peilbuizen) liggen onder het “criterium voor nader onderzoek” en vormen géén aanleiding tot het instellen van een nader bodemonderzoek.

Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek vormt de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering voor het gebruik, de functiewijziging, de voorgenomen transactie, noch voor een eventuele toekomstige afgifte van een bouwvergunning in het kader van woon- en/of werkfuncties.
Voor de volledigheid kan nog worden vermeld dat de grond, bij eventuele ontgravingswerkzaamheden, naar verwachting zonder beperkingen kan worden hergebruikt. Hierbij dient te worden opgemerkt dat dit een indicatieve toetsing aan de Regeling en het Besluit Bodemkwaliteit betreft; het onderzoek is immers niet uitgevoerd conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit.

Voor grond welke op het perceel wordt toegepast gelden gezien de geringe overschrijdingen ten opzichte van de achtergrondwaarden geen gebruiksbeperkingen.

Voor de zandwinning geldt dat er sprake is van een ontgronding. Een geotechnisch onderzoek heeft de exacte contouren van de winning in beeld gebracht. Door middel van stabiliteitsberekeningen zijn de hellingen van de begrenzingen van de winning bepaald.

5.2.4 Maatregelen en effecten

De bodem zal ter plekke van de nieuwbouw geroerd worden. Deze roering is oppervlakkig (tot 0,5 m –mv). Bij de bouw van de nieuwe woningen en voorzieningen zullen duurzame materialen worden benut. Het regenwater dat in het plangebied infiltreert zal daardoor niet verontreinigd raken met stoffen die de bodemkwaliteit kunnen aantasten. In het kader van de milieuregelgeving en het waterbeheer zullen nog meer maatregelen worden genomen om de bestaande bodemkwaliteit te beschermen.

5.2.5 Conclusie

De onderzoeksresultaten en het voortdurende agrarische gebruik van de grond rechtvaardigen de conclusie dat het gebied als een grootschalige onverdachte locatie moet worden aangemerkt. Uitzondering hierop vormen de in het onderzoek genoemde deellocaties. Nader onderzoek - overeenkomstig de voor de verschillende (deel)locaties als passend aangemerkte onderzoeksstrategieën - heeft uitgewezen dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functies.