direct naar inhoud van 5.1 Cultuurhistorische aspecten en Archeologie
Plan: Hippisch Recreatiepark
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0037.BP0902-vs01

5.1 Cultuurhistorische aspecten en Archeologie

Bij het maken van ruimtelijke plannen moet rekening gehouden worden met het bekende en het nog niet bekende archeologische “bodemarchief”. Om vast te stellen of er archeologische waarden in het gebied zijn te verwachten is een bureauonderzoek (projectcode 2007/231) uitgevoerd. Doel van het archeologische bureauonderzoek is het, aan de hand van bekende gegevens, opstellen van een specifiek archeologisch verwachtingsmodel voor de onderzoekslocaties. Om tot dit verwachtingsmodel te komen wordt gekeken naar de huidige situatie, de historische situatie en bekende archeologische en aardwetenschappelijke waarden. Het onderzoek is als Bijlage 3 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

De onderzoekslocatie ligt in een veenontginningsgebied dat tussen 1850 en 1900 is ontgonnen. Ten noorden van de locatie ligt een beekdal dat al eerder is ontgonnen. De archeologische verwachting van de locatie is afhankelijk van de aan-/afwezigheid van intacte podzolbodems op de locatie. Op basis van de bodemkaart valt te verwachten dat op circa 2/3 van de locatie podzolbodems aanwezig zijn. Deze hebben een middelhoge tot hoge archeologische trefkans. Deze trefkans betreft archeologica uit de periode Laat-Paleolithicum–Neolithicum, maar mogelijk ook uit de Brons- en IJzertijd. Archeologica worden verwacht in de top van het dekzand, dat zich aan het maaiveld of binnen 120 cm hieronder bevindt. Niet bekend is in hoeverre de podzols intact zijn gebleven bij de ontginning van het gebied.

Op grond van het archeologische verwachtingsmodel wordt in het onderzoek de aanbeveling gedaan om in eerste instantie een inventariserend veldonderzoek (IVO) door middel van een verkennend booronderzoek uit te voeren om de bodemopbouw en eventuele verstoringen vast te leggen. Hierbij gaat het specifiek om het uitkarteren van aanwezige podzolbodems. De gebieden waar een (deels) intacte podzol aanwezig is, dienen vervolgens door middel van een karterend booronderzoek op de aanwezigheid van archeologica te worden onderzocht. Het karterende booronderzoek is overigens alleen noodzakelijk als in die gebieden bodemverstoring plaats zal vinden.

Aan de hand van de resultaten van het karterende booronderzoek moet worden vastgelegd of aanvullend onderzoek noodzakelijk is. Mochten archeologische vondsten worden gedaan die behoudenswaardig zijn, dan zullen deze ter plaatse van de zandwinning moeten worden opgegraven. De archeologische verwachtingskansen zijn echter laag in het gebied waar een groot deel van de zandwinning is geprojecteerd. De eventuele vondsten bevinden zich op maximaal 120 cm onder het maaiveld. Voor het recreatiepark kan de uitkomst van het karterende bodemonderzoek zijn dat bij nader aangewezen gebieden elke ingreep van enige omvang begeleid of voorafgegaan dient te worden door archeologisch onderzoek. De bouw van het recreatiecomplex en de inrichting van het gebied zullen in dat geval archeologisch moeten worden begeleid. Indien één en ander aan de orde en mogelijk is, kunnen archeologische vondsten of bevindingen in het ruimtelijke ontwerp van het park worden geïntegreerd.

Op basis van de resultaten van het verkennend booronderzoek (projectcode 2009/20) wordt voor het westelijk deel van het plangebied aanbevolen een proefsleuvenonderzoek te verrichten. Voor een deel van de gronden in het zuiden van het plangebied zullen nog een aantal extra boringen dienen te worden verricht. Dit geldt ook voor een klein deelgebied in het noordoosten van het plangebied. Voor een exacte ligging van deze gebieden wordt verwezen naar de Bijlage 4 waarin een kopie van het verkennend booronderzoek is opgenomen.

Uit de resultaten van het karterend booronderzoek (2009/466) blijkt dat voor de onderzochte deellocaties in het onderzoeksgebied waarvoor extra boringen waren aanbevolen de kans gering moet worden geacht om daar archeologische resten aan te treffen. Een kopie van het bureauonderzoek is in de Bijlage 5 opgenomen.
Indien bij de uitvoering van werkzaamheden grondsporen en/of vondsten worden aangetroffen, dient hiervan per direct melding worden gemaakt bij het bevoegde gezag, de gemeente Stadskanaal of de provinciaal archeoloog.