direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Agrarisch gebied Buitenvaart
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0034.BP3Z16-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan regelt de bestemming en het gebruik van de gronden voor een bepaald gebied. Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridische plan. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De plantoelichting heeft geen rechtskracht. Een bestemmingsplan wordt tijdens de verschillende procedurestappen langs elektronische (digitale) en analoge weg beschikbaar gesteld. Wanneer de inhoud van het digitale en analoge bestemmingsplan verschillend zijn, is de inhoud van het digitale bestemmingsplan beslissend.

1.2 Aanleiding voor dit bestemmingsplan

In 1986 is de gemeente Almere gestart met het vestigen van glastuinders afkomstig uit het kassengebied Sloten. In datzelfde jaar is de eerste fase van de realisatie van het glastuinbouwgebied met een grootte van ca. 30 ha in ontwikkeling genomen. In 1988 is begonnen met de tweede fase van ongeveer 45 ha en de herziening van het bestemmingsplan "De Vaart Noord (ged.) en Oost" door het bestemmingsplan "Buitenvaart". Hierin zijn de eerste twee fasen voor de ontwikkeling van het glastuinbouwgebied opgenomen. In 1992 werd besloten tot de ontwikkeling van een derde fase en, vooruitlopend daarop, tot uitgifte en ontwikkeling van gronden bij de entree van het glastuinbouwgebied vanaf de Buitenring. Hiervoor zijn in 1994 de bestemmingsplannen "Entree Buitenvaart" en "Buitenvaart fase 3" vastgesteld.

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad telkens opnieuw een bestemmingsplan vast binnen een periode van tien jaar. Het is niet zo dat een bestemmingsplan na tien jaar vervalt, maar wel zodanig verouderd is dat een herziening noodzakelijk wordt geacht. Niet alleen deze tienjaarlijkse actualiseringsplicht vormt aanleiding voor voorliggend bestemmingsplan, maar ook de diverse visie-trajecten en ontwikkelingen die voor de Buitenvaart zijn doorlopen (zie 2.2 Nieuwe ontwikkelingen).

1.3 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied is gelegen in de uiterste noordoosthoek van de gemeente. Aan de oostkant volgt de grens van het plangebied de Jac. P. Thijsseweg en de E. Heimansweg met daarachter het Oostvaardersbos en daar weer achter de Oostvaardersplassen. De glastuinbouwbedrijven die ten oosten van de E. Heimansweg liggen, zijn gelet op de glastuinbouwfunctie in dit bestemmingsplan opgenomen. De Fluittocht met daarachter de bedrijventerreinen De Vaart I t/m VI vormt de plangrens aan de westzijde. Een kleine strook van het bestemmingsplan 'De Vaart IV/VI' wordt in dit nieuwe bestemmingsplan meegenomen met als doel het corrigeren van de bestemming van het Jaap Edenpad (deze heeft daarin de bestemming 'water'). De plangrens wordt aan de noordzijde bepaald door de watergang langs het Verbindingspad. Aan de zuidzijde wordt de grens gevormd door de watergang die aan de noordzijde langs de Buitenring loopt. De voornaamste reden hiervoor is gelegen in de wens om voor het gebruik van het groengebied langs de Buitenring als paintball-terrein een adequate regeling op te nemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z16-vg01_0002.png"

figuur: globale begrenzing plangebied

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

De volgende bestemmingsplannen worden met dit bestemmingsplan geheel of gedeeltelijk herzien:

Bestemmingsplan   Vastgesteld door raad/
Hoofddirecteur van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders  
Goedgekeurd door GS/ Minister van Verkeer en Waterstaat   Geheel of gedeeltelijke herziening  
Buitenvaart

Entree Buitenvaart

Buitenvaart fase 3

De Vaart-Noord (gedeeltelijk) en -Oost

Hoofdwegen

Verbindingszone De Vaart

De Vaart IV/VI

De Vaart IV

Hoofdwegen, 1e partiële herziening  
06 juli 1989

02 juni 1994

14 juli 1994

17 augustus 1983


09 augustus 1983

09 oktober 1997

25 september 2003

20 december 1982

04 april 2010  
21 augustus 1989

21 september 1994

02 november 1994

29 december 1983


22 november 1983

26 februari 1998

04 mei 2004

17 oktober 1983

n.v.t.  
Geheel

Geheel

Geheel

Gedeeltelijk


Gedeeltelijk

Gedeeltelijk

Gedeeltelijk

Gedeeltelijk

Gedeeltelijk  

1.5 Leeswijzer

Om de digitale raadpleegbaarheid van het bestemmingsplan te vergroten, is de toelichting opgezet rondom de in het plan gebruikte Bestemmingen. Na een beschrijving van het plangebied en de nieuwe ontwikkelingen (hoofdstuk 2) worden de Bestemmingen beschreven (hoofdstuk 3). Vanuit dit hoofdstuk worden koppelingen gemaakt naar het achterliggende Beleidskader (hoofdstuk 4) en de Omgevingstoets (hoofdstuk 5). In het hoofdstuk Implementatie (hoofdstuk 6) wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Karakteristieken plangebied

Het huidige Buitenvaart maakt deel uit van het grootschalige bedrijventerrein de Vaart. In 1977 startte de gemeente in het westelijk deel van de Vaart de uitgifte van grond aan bedrijven. Vanaf 1980 zijn in en om het plangebied bosvakken aangelegd. De aanleg bestond uit een grootschalige inplant langs de Buitenring, het Jaap Edenpad en het Oostvaardersbos (voorheen Fluitbos). Naast bosbouw zijn in deze bosvakken ook recreatieve functies, zoals volkstuinen, opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z16-vg01_0003.jpg"

Figuur: ontstaan en ontwikkeling van Buitenvaart

Om de tuinders (afkomstig uit Sloten, gemeente Amsterdam) te kunnen vestigen, is aan de oostkant van het bedrijventerrein een stuk grond van circa 30 ha bestemd voor uitsluitend glastuinbouwbedrijven. Door gelijktijdig met deze specifieke bestemming ook de naam "Buitenvaart' vast te stellen, kreeg het gebied een onderscheidende identiteit in de gemeente Almere. Het gebied werd op de Buitenring ontsloten via de Jac. P. Thijsseweg. In 1986 vestigden zich de eerste tuinders op Buitenvaart. In 1988 werd een tweede fase uitgegeven en in 1994, samen met het entreegebied, een derde fase. Voor de ontwikkeling van hoogwaardige natuur en op natuur gerichte recreatieactiviteiten is in 2003 begonnen met de aanleg van de verbindingszone aan het Oostvaardersbos. Vanuit het plangebied is het Oostvaardersbos via de Hugo de Vriesweg of de Jac. P. Thijsseweg bereikbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z16-vg01_0004.jpg"

Foto Jac. P. Thijsseweg

Structuur

Het (ontginnings)landschap heeft in belangrijke mate de structuur van het plangebied bepaald. Plangrenzen, hoofdrichtingen en geleding vallen samen of zijn gebaseerd op de oorspronkelijke verkaveling en het bijbehorende ontwateringstelsel. Deze structuur verbindt Buitenvaart ruimtelijk en functioneel met haar omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z16-vg01_0005.jpg"

foto's structuur Buitenhout

Vanuit het stadsdeel Almere Buiten en in de richting van de Oostvaarderdijk zijn langgerekte landschapszones aangelegd (Oostvaardersbos en de zone met het Jaap Edenpad/ W. Wagtmanspad). Min of meer haaks daarop en in de richting van de Vaart naar de Oostvaardersplassen wordt het gebied begrensd door de ecologische verbindingszone, de centrale groenzone van de Vaart, de Fluittocht en de bosvakken bij de Buitenring. Ook de verkavelingsopzet van de verschillende deelgebieden volgt deze twee hoofdrichtingen. Buitenvaart heeft een ruimtelijk hiërarchische opzet. De Jac. P. Thijsseweg vormt de hoofdontsluiting. De hiërarchische status van deze weg wordt onderstreept, doordat er op deze weg geen bedrijven worden ontsloten. De bedrijfspercelen hebben hun toegangen via de lusvormige zijwegen. Deze ontsluitingswegen hebben een aanmerkelijk smaller profiel (60m en 18m). De gehanteerde rooilijn voor de bedrijfswoningen en een terugliggende bebouwingsgrens voor de bedrijfsgebouwen werken structurerend in het gebied. Hierdoor wordt het straatbeeld gedomineerd door een zone met woonbebouwing, tuinen en erven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z16-vg01_0006.jpg"

kaart en foto's (vervolg) van het plangebied

Inrichting openbaar gebied

De openbare ruimte in het plangebied is afgestemd op een bedrijfsmatig en logistiek gebruik. De inrichting is daardoor vooral functioneel. De profielen bestaan aan weerszijde van de rijweg uit grasbermen met bomen. Greppels markeren de overgang tussen de bedrijfspercelen en de openbare ruimte. Door de eenduidige toepassing van de inrichtingselementen heeft het gebied een grote samenhang. Dominant in het tuinbouwgebied is de Jac. P. Thijsseweg. De weg is in totaal zo'n 60 meter breed, heeft drie rijen bomen en een vrijliggend fietspad. De zijwegen zijn circa 18 meter breed. De inrichting van de landschapszone is eveneens opgebouwd uit een beperkt aantal middelen. Bosvakken, waterlopen en lanen vormen het grootschalige landschap. Het Jaap Edenpad/ W. Wagtmanspad maakt hier onderdeel van uit. Het maaiveld is ingericht met gras en is alleen waar nodig verhard. afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z16-vg01_0007.jpg"

foto's openbaar gebied Buitenvaart

Werken

In het plangebied zijn zo'n 62 (tuinbouw)bedrijven gevestigd, vrijwel allemaal bloementelers, met hier en daar ook vaste plantenteelt. Op een paar percelene vindt met vergunning caravanstalling plaats. Bij de meeste bedrijven zijn één of meer bedrijfswoningen aanwezig. De bedrijven zijn veelal familiebedrijven, waar vader of moeder en één of meer kinderen werkzaam zijn. Daardoor wonen doorgaans meerdere gezinnen bij het bedrijf. Deze hebben allen een binding met het bedrijf. In het gebied is geen zelfstandige horeca, ambachtelijke bedrijven of zakelijke dienstverlening aanwezig. Ook zijn er geen zelfstandige instellingen op het gebied van welzijn of cultuur aanwezig. Zelfstandige detailhandel is er alleen in de vorm van het tuincentrum Almeerplant dat een paar jaar geleden vanuit Almere Stad is verhuisd naar een perceel langs de entree van Buitenvaart. Het glastuinbouwgebied functioneert nu bijna 30 jaar. De levensduur van een kas is gesteld op gemiddeld 15 jaar. Vergroting van de kavelstructuur is om technische reden moeilijk haalbaar, o.a. door de aanwezige watergangen (tochten). De oppervlakte nog uitgeefbaar terrein bedraagt circa 8,5 ha (ten noorden van de Blokkenmatweg en J. Huydecoperweg én een perceel ten noorden van het C. Commelinpad). Daarnaast is er nog de bosstrook tussen de plandelen 3Z7 en 3Z5, van ongeveer 12 ha groot. Deze grond kan ook worden uitgegeven ten behoeve van de verbrede agrarische bestemming.

De laatste jaren staan er steeds vaker glastuinbedrijven te koop. De glastuinders in het gebied willen daarom graag ten aanzien van het functioneren van hun bedrijfstak dat er iets verandert aan, in eerste instantie, de voor een eventuele schaalvergroting ongunstige verkaveling. Uit financieel-economische overwegingen komt er vanuit het gebied ook steeds vaker de vraag of, en zo ja, welke nevenactiviteiten er naast de glastuinbouw mogelijk zouden zijn; de roep om het inkomen aan te kunnen vullen met "gebiedsvreemde" bedrijfsactiviteiten wordt groter (zie onder 2.2).

(Recreatieve) voorzieningen

Tussen de Linnaeusweg en het Jaap Edenpad ligt volkstuinencomplex De Vaarttuin. Dit is een complex van volkstuinvereniging De Flevotuin. Op het terrein zijn in totaal circa 90 tuinen aanwezig, variërend qua grootte van 100 tot 200 m². Direct ten noorden hiervan zijn stadsweiden gevestigd waarop paarden worden gehouden. In de groenzone in het zuidoosten van het plan gebied is het bedrijf "Gladiator Sports" gevestigd. Hier kan men onder meer paintballen of laser gamen. Het is gevestigd op gronden van Staatsbosbeheer. Verder zijn in het gebied onder meer caravanstallingen gevestigd, een zorgboerderij en een hovenier.

Eisen van Welstand

De Buitenvaart is in de Welstandsnota aangewezen als welstandsvrij. Voor de voorzieningen in het groenblauwe netwerk langs de buitenranden van het plangebied (bijvoorbeeld het groene gebied tussen de Buitenring en de Buitenvaart en het nog onbebouwde Heinsiusbos) geldt de welstandstoets nog wel. Ook voor de bosstrook aan de Heinsiusweg (tussen fase 2 en 3) geldt de verplichte welstandstoets. Meer hierover in bijlage 1 bij paragraaf 1.3.

2.2 Nieuwe ontwikkelingen

Inleiding

Buitenvaart is een agrarisch bedrijventerrein, maar neemt gezien het vorige hoofdstuk een bijzondere positie in. De gemeente wil enerzijds het agrarisch karakter behouden, maar anderzijds moet het gebied ook dynamisch, ontwikkelingsgericht zijn, meegedacht worden bij gevraagde nieuwe ontwikkelingen met de ondernemers en nieuwe initiatieven mogelijk worden gemaakt, mits dit de bestaande bedrijven niet belemmert en het past in het agrarisch karakter van het gebied. Ook plannen die niet passen in het nieuwe bestemmingsplan zullen onze aandacht krijgen, zorgvuldig worden beoordeeld en mogelijk via een aparte vergunningsprocedure kunnen worden gerealiseerd. Dit zal per geval bekeken worden.

Afwegingskader (2010), Gebiedsvisie (2010) & Voorkeursbesluit (2011)

De ondernemers op Buitenvaart hebben aangegeven dat het moeilijk gaat in hun sector. Zij hebben de gemeente gevraagd te helpen. De gemeente heeft daarop in januari 2010 besloten om de tuinders meer mogelijkheden te bieden en in vervolg daarop een afwegingskader vastgesteld (juli 2010). Op basis van dit afwegingskader konden verzoeken om vrijstelling van het geldende bestemmingsplan worden beoordeeld. Begin 2010 is door de gemeente met de tuinders en hun eventuele vertegenwoordigers een stuurgroep gevormd. Door deze stuurgroep Buitenvaart is vervolgens een gebiedsvisie opgesteld. De gebiedsvisie beschrijft drie varianten voor de ontwikkeling van Buitenvaart voor de langere termijn.

  • Variant 1 is behoud van het gebied als agrarisch bedrijfsgebied met (glas)tuinbouw;
  • Variant 2: een ruimte-voor-ruimte regeling;
  • Variant 3 is voortzetting van de richting groen en duurzaam ondernemerschap.

De gemeenteraad heeft op 20 oktober 2011 besloten voor het behoud van de huidige agrarische functie (variant 1) als toekomstbeeld voor Buitenvaart.

Startdocument bestemmingsplan Buitenvaart (2013)

De in het voorkeursbesluit gekozen variant is verder ingekleurd en verduidelijkt als opmaat naar het bestemmingsplan in een startdocument voor het bestemmingsplan. Dit document is vastgesteld in het college van 20 augustus 2013 en besproken op de politieke markt van de gemeenteraad op 5 september 2013. Hoofduitgangspunt is het behoud van de agrarische functie glastuinbouw. Het gebied moet de uitstraling behouden of krijgen van een toekomstbestendig glastuinbouwgebied, zodat het aantrekkelijk wordt om in te investeren en een bedrijf te vestigen. Daarnaast wordt ruimte geboden aan ruimtelijk relevante duurzaamheidsontwikkelingen, gelieerd aan deze hoofdfunctie. Gebiedsvreemde maar vergunde functies horen niet in het gebied thuis en krijgen een maatbestemming met een uitsterfconstructie. In het Startdocument is het volgende (samengevat) vastgelegd :

  • 1. Het behoud van de agrarische functie glastuinbouw: activiteiten die het agrarisch gebruik kunnen belemmeren, zoals maneges, (paarden)fokkerijen of nieuwe caravanstallingen worden niet toegestaan. Reeds legaal (dus met vergunning) aanwezige, gebiedsvreemde functies (caravanstallingen, een hovenier, het paintballcentrum en tuincentrum Almeerplant) krijgen een specifieke aanduiding. Voor de caravanstallingen is conform afspraak een uitsterfregeling opgenomen, zodat de aanduiding geschrapt kan worden indien de stalling langere tijd niet meer aanwezig is;
  • 2. Het toestaan van verbrede agrarische functies, dat wil zeggen:
    • a. alle activiteiten die het produceren van voedsel onder glas betreffen of vergelijkbaar zijn met agrarisch, zoals een viskwekerij;
    • b. het onder glas telen van andere producten dan voedsel, zoals een algenkwekerij of de productie van olifantengras ten behoeve van duurzame energie (bio-ethanol);
    • c. nevenactiviteiten indien deze ondergeschikt en gelieerd zijn aan de hoofdfunctie, namelijk de verbrede agrarische bestemming zoals: horeca (tot maximaal categorie 2a), recreatievisvijvers, een kinderboerderij, een zorgboerderij (excl. bewoning en overnachting), een agricamping, kamperen in en nabij de kas en het bewerken van agrarische producten. Hieronder vallen ook functies die in een concreet geval samenhangen met de agrarische functie, zoals educatie, innovatie (R&D), stadslandbouw, duurzaam ondernemen of zorg. De maximale oppervlakte mag 100 m² bedragen;
    • d. paardenhouderijen of paardenpensions zijn toegestaan, mits aan de milieueisen uit het Activiteitenbesluit is voldaan. Het gaat dan om bedrijven gericht op het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden in pension te stallen en te laten weiden. Een manege (een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden houdt, zulks in combinatie met een of meer van de volgende activiteiten of voorzieningen: het houden van wedstrijden of andere evenementen en horeca (kantine)) of paardenfokkerij (gericht op het fokken van paarden en de verkoop ervan) zijn niet toegestaan;
    • e. detailhandel in de woning (tot 25 m² vvo), e-commerce en detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit, mits gerelateerd aan de verbrede agrarische bestemming, kunnen ook;
    • f. functies die in het kader van duurzaamheid verweven zijn met de agrarische functie zoals biovergistingsinstallaties, CO2-opslag of een warmte kracht centrale zijn ook mogelijk. Deze worden niet rechtstreeks toegestaan, maar uitsluitend via een wijzigingsbevoegdheid. Windmolens kunnen ook niet direct in het plangebied worden gerealiseerd (zie hieronder bij programma Energie Werkt!);
    • g. de strook voor de woning mag worden gebruikt ten behoeve van de verbrede agrarische functie. Dit kan alleen via een buitenplanse Waboprocedure;
  • 3. Bedrijfswoningen: per bedrijf zijn twee bedrijfswoningen toegestaan. Splitsing van het agrarisch bedrijf en de bedrijfswoning is nadrukkelijk niet toegestaan. Wel kunnen bedrijfswoningen via toepassing van een wijzigingsbevoegdheid worden omgevormd tot plattelandswoningen
  • 4. Heinsiusbos: de bosstrook tussen fase 2 en 3 (ten noorden van de H.W. Heinsiusweg) kan via toepassing van een wijzigingsbevoegdheid ook voor de verbrede agrarische functie worden gebruikt. In het ontwerp plan heeft dit echter een directe bestemming 'Agrarisch-verbreed' gekregen, omdat het deze bestemming ook al in het nog geldende bestemmingsplan had.

Het startdocument heeft de basis gevormd van dit bestemmingsplan. Het Afwegingskader uit 2010 werd met het accorderen van het startdocument ingetrokken.

Caravanstallingen

In het Startdocument 2013 is bepaald dat maximaal 80.000 m² (8 ha) aan caravanstallingen wordt toegestaan. Caravanstallingen vallen niet onder het uitgangspunt 'groen ondernemerschap', maar zijn een uitzondering hierop. Door maximaal 8 ha toe te staan, blijft de agrarische functie als hoofdfunctie gehandhaafd en ook het principe van groen en duurzaam. De omvang is het afwegen tussen de ruimtelijke afweging met betrekking tot vigerende bestemmingen, de bestaande tuindersbelangen en belangen van bestaande caravanstallers in de directe omgeving van de Buitenvaart en de wens een aantal ondernemers te ondersteunen en leegstand door faillissement te voorkomen.

In afwijking van het Startdocument is besloten om in bestaande caravanstallingen via een afwijkingsbevoegdheid ook gemotoriseerde voertuigen (campers en boten) toe te staan. Het onderscheid tussen on- en gemotoriseerde voertuigen is ruimtelijk-planologisch (o.a. geluid, lucht, verkeersaantrekkende werking en externe veiligheid) gezien niet te maken. Bovendien tast het opheffen van het onderscheid de ambitie voor een groen en duurzaam gebied niet verder aan. Ook is het aantal m² verhoogd van 80.000 m² naar 91.210 m². Voor de redenen hiervoor zie paragraaf 3.2.2.

Programma Energie Werkt! 2015

Almere wil in 2022 energieneutraal zijn. Zoveel mogelijk energie moet worden benut uit hernieuwbare bronnen. Dit vermindert de CO2-uitstoot en brengt een nieuwe economie met zich mee door nieuwe technieken en innovatie. Het programmaplan intensiveert alle inspanningen daartoe en geeft focus daaraan. De transitie naar hernieuwbare energie verloopt primair met de stimulering van zonne-energie, duurzame warmteopwekking, koud-/ warmteopslag en nieuwe technieken en minder met windenergie. Met name met betrekking tot warmte (biomassa, geothermie, koud-/ warmteopslag) liggen er kansen in Buitenvaart. Echter gemeentelijk beleid is er niet. Daarnaast kan bijvoorbeeld windenergie niet op massaal draagvlak rekenen. Windmolens kunnen alleen, als daartoe vanuit de stad initiatief komt en participatie van bewoners/ bedrijven is gegarandeerd. Een dergelijk initiatief is er niet. Er is vanuit het project “De Vaart erin” de wens geuit om iets te doen met Warmte Koude Opslag (WKO) en Geothermie in De Vaart en Buitenvaart. Geothermie en WKO zijn verschillende zaken. Geothermie betreft het dieper boren (dieper dan 2000 meter) en is op dit moment vanwege kosten nog niet opportuun. WKO kan vervolgens via open of gesloten systemen. Open systemen zijn vergunningplichtig, gesloten systemen niet. Ook kan er sprake zijn van MER beoordelingsplicht bij WKO. In de C-lijst valt dit in de categorie C 15.1 Een en ander is uiteraard afhankelijk van de grootte. Op de Buitenvaart zou WKO in beginsel wel mogelijk zijn. Concreet beleid over waar, hoe groot en onder welke voorwaarden is er nog niet van gemeentewege. Dit betekent op dit moment concreet dat we nog te weinig weten om iets in het bestemmingsplan (de regels) op te nemen. In dit bestemmingsplan worden dan ook geen concrete voorzieningen voor WKO opgenomen. Over de opslag en het gebruik van CO2 (een bijproduct van CO – vergisting) is bij het project “De Vaart erin” het volgende gezegd: “De uitdagingen voor de ondernemers op De Buitenvaart zijn scherper en urgenter van karakter dan voor de ondernemers op De Vaart. Beide bedrijventerreinen herkennen de diverse strategische kansen die in samenwerking verscholen liggen, zoals met betrekking tot de koppeling van CO2-overschot op De Vaart met CO2-behoefte op de Buitenvaart, rond de opwekking van energie uit biomassa met behulp van vergisting en door een verschuiving naar een meer op duurzaamheid en de lokale markt georiënteerde productie ('Local 4 Local')”. Op dit moment zijn er nog geen concrete initiatieven. Niet duidelijk is waar en in welke mate deze opslag plaats moet vinden. Omdat de opslag genoemd wordt als “mer- beoordelingsplichtig” onderdeel in de C 8.3 en D8.1 van de Lijst, en nog niet bekend is wat de initiatieven zijn, kan hier in dit plan niet op worden geanticipeerd. Voor Buitenvaart wordt samen met de ondernemers gekeken naar specifieke energieprojecten die (gezamenlijk) opgepakt kunnen worden. Deze zullen dan via de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid of een aparte planologische procedure gerealiseerd kunnen worden. Wel zijn opslagruimten en installaties ten behoeve van duurzame energievoorziening, zoals mestverwerkings- en vergistingsinstallaties als onderdeel van en ondergeschikt aan de bestemming 'Agrarisch - verbreed' toegestaan.

Programmaplan wijkgericht werken 2015-2019

In het Coalitieakkoord van de gemeente van 2014-2018 is beschreven dat de 'focus in de wijk' ligt. In de begroting van de raad uit 2015 is als één van de speerpunten genoemd het wijkgericht werken: gebiedsgerichte vraagstukken staan centraal. Eén van de focusgebieden in dit kader is de Buitenvaart. Samen met de ondernemers wil de gemeente het vestigingsklimaat in dit gebied versterken. Het programmaplan is een meerjarige aanpak met scherpe keuzes richting de toekomst. Voorafgaand was al het rapport De Vaart erin! opgesteld, waarin een duurzame gebiedsontwikkeling van bedrijventerreinen De Vaart en Buitenvaart werd beoogd. Ten aanzien van Buitenvaart gaat het in het programmaplan om 'experimenten'. Buitenvaart is een agrarisch bedrijventerrein met een kwetsbaar economisch profiel. Schaalvergroting is beperkt mogelijk. Uit onderzoek blijkt dat verduurzaming kansen biedt om de concurrentiekracht te vergroten. Daarnaast biedt de ligging naast de Oostvaardersplassen toeristische kansen. Op grond hiervan is er experimenteerruimte voor twee van de vier thema's van Growing Green Cities: feeding & energizing. Nieuwe initiatieven bieden ook nieuwe kansen, zoals het op innovatieve en biologische wijze produceren van voedsel en het kweken van lelies met innovatieve technieken. Dit type bedrijven zijn een katalysator van verduurzaming en vernieuwing van de Buitenvaart. Daarnaast kunnen initiatieven op gebied van natuurbeleving, educatie en toerisme een plek krijgen in het gebied. Er zijn nog geen concrete ontwikkelingen die in het nieuwe plan direct geregeld kunnen worden. Initiatieven kunnen wel via toepassing van een wijzigingsbevoegdheid.

Initiatief Nationaal Park Oostvaardersplassen

In 2014 is een initiatief bij de provincie Flevoland gestart om het natuurgebied De Oostvaardersplassen aan te wijzen als Nationaal Park 'nieuwe stijl' en passend in de 21e eeuw. Het moet duurzaam, toekomstbestendig en onderscheidend worden. Het is gericht op het versterken van het toeristisch recreatief gebruik zonder afbreuk te doen aan de bestaande natuur- en landschappelijke waarden. Zo is het idee om vier toegangs- en belevingspoorten te ontwikkelen, waaronder een Almeerse Poost, om de vindbaar- en toegankelijkheid van het Park te vergroten. Bij zo'n poort komen aantrekkelijke voorzieningen die een bezoek waard, zoals bijvoorbeeld dag- of verblijfsrecreatieve voorzieningen. Voor Almere vormt het Oostvaardersbos, dat grenst aan het plangebied en waarin reeds het natuurbelevingscentrum De Oostvaarders is gelegen, het hart van deze poort. Op dit moment is de stuurgroep (waarvan ook de gemeente Almere deel uitmaakt) bezig met de uitwerking van het initiatief. Er zijn nog geen concrete ontwikkelingen die in het nieuwe plan direct geregeld kunnen worden. Initiatieven kunnen wel via toepassing van een wijzigingsbevoegdheid.

Archeologie

Het is verplicht op grond van de Erfgoedwet (die per 1 juli 2016 de Monumentenwet heeft vervangen) en de Wet ruimtelijke ordening om (te verwachten) behoudenswaardige archeologische waarden te beschermen via het bestemmingsplan en daarin integraal op te nemen. Dit is vastgelegd in gemeentelijk beleid (zie bijlage 1, paragraaf 1.3.7 Sociale structuur, onderwijs en cultuur). Deze verplichting gold nog niet zo ten tijde van de vorige bestemmingsplannen. Dit leidt daarmee tot een wijziging met ruimtelijke gevolgen, zoals dat in bepaalde gevallen nu een onderzoeksplicht geldt. Zie verder paragrafen 3.3.1 en 3.3.2.

Gemeentelijke Visie op werklocaties (GVW) en Vestigingsvisie Horeca 2016

Dit nieuwe beleid zal qua functiemogelijkheden in het bestemmingsplan geen wezenlijke wijzigingen tot gevolg hebben. De Buitenvaart is en blijft een agrarisch bedrijventerrein. Wel is de horecacategorie-indeling gewijzigd. In dit ontwerp bestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen via een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid om de oppervlakte van ondergeschikte horeca te verruimen van 100 m² tot 350 m². Ook is het mogelijk via deze afwijking zelfstandige horeca te vestigen in het gebied. Via de wijzigingsbevoegdheid van 'agrarisch-verbreed' naar 'recreatie' is ook horeca ten behoeve van de recreatiefunctie mogelijk tot 350 m².

Hoofdstuk 3 Bestemmingen

In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen omschreven en zijn de planuitgangspunten voor de bestemmingen benoemd. Als de uitgangspunten voortkomen uit een beleidskader of een onderzoek uit de omgevingstoets dan is een koppeling opgenomen naar deze informatie.

3.1 Toelichting op de juridische regeling

Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen

De Wet ruimtelijke ordening en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden zijn van toepassing op bestemmingsplannen. De vormgeving van bestemmingen en planregels is hierin gestandaardiseerd. De standaarden zijn vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening. Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 en voldoet aan de vereisten op het gebied van digitalisering. Het bestemmingsplan voldoet tevens aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die per 1 oktober 2010 in werking is getreden.

Opzet van de planregels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn als volgt opgezet:

Flexibiliteitsbepalingen

In het bestemmingsplan zijn diverse regels opgenomen waarmee flexibiliteit ten opzichte van de hoofdbestemming wordt ingebouwd. Afwijkingsregels zijn bedoeld voor afwijkingen binnen de bestemming zelf. Op basis van de afwijkingsregels kan een omgevingsvergunning worden verleend. Met wijzigingsbevoegdheden kan het college van burgemeester en wethouders wijzigingen aanbrengen binnen een bestemming of een bestemming wijzigen in een andere bestemming. Afwijkings- en wijzigingsregels kunnen worden gekoppeld aan een enkele bestemming, maar kunnen ook gelden voor meerdere bestemmingen (de zogenaamde algemene afwijkings- of wijzigingsregels). Bij het toepassen van een afwijkings- of wijzigingsregel zijn voorwaarden opgenomen die in acht moeten worden genomen. Het gaat bijvoorbeeld om een maximum oppervlakte of het uitgangspunt dat er geen sprake mag zijn van onevenredige afbreuk aan de woon- of leefsituatie.

3.2 Bestemmingen

In dit hoofdstuk worden de bestemmingen omschreven en de planuitgangspunten voor de bestemmingen benoemd. Via de koppeling onderaan de paragraaf kan worden doorgeklikt naar de planregels. In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen.

3.2.1 Algemeen

Het plangebied is primair bestemd voor agrarisch-verbrede functies, zoals beschreven in Hoofdstuk 3. De hoofdfunctie is glastuinbouw. Daarnaast zijn ook viskwekerijen, produceren van bio-ethanol en paardenhouderijen toegestaan, mits dit geen belemmering oplevert voor de bestaande bedrijvigheid. Het plan is gedetailleerd en er wordt bestemd wat nu planologisch mag en legaal aanwezig is.

3.2.2 Agrarisch - Verbreed

Inleiding

De belangrijkste bestemming binnen het plangebied is de bestemming 'Agrarisch - verbreed'. Voor deze bestemming is gekozen voor een zo breed mogelijke invulling, waarbij de grenzen worden bepaald door de aanwezige omgevingsfactoren. De planologische mogelijkheden zijn daardoor ruimer dan in de voorgaande bestemmingsplannen. Uitgangspunt voor onderhavig bestemmingsplan is een zo breed mogelijke uitleg van de term 'agrarisch' (met name teelt) geweest. De grenzen van de agrarische bestemming zijn (ooit) bepaald door de aanwezige omgevingsfactoren (zoals het naastgelegen industrieterrein De Vaart VI en de natuurwaarden van de Oostvaardersplassen). Ook de invulling van de mogelijkheid voor aanvullende functies is in beginsel zo breed mogelijk uitgelegd, waarbij als grens is aangehouden dat deze functies de agrarische activiteiten niet mogen belemmeren. Bij nieuwe ontwikkelingen moet er op eigen terrein voorzien worden in voldoende mogelijkheden voor parkeren en laden en lossen conform de parkeernorm uit Lijst van parkeernormen bij de regels.

Functionele mogelijkheden

De functionele mogelijkheden binnen de bestemming 'Agrarisch - verbreed' zijn de volgende:

Agrarisch bedrijf

Hoofdfunctie in het plangebied is (en blijft) het huidige agrarisch gebruik, namelijk (glas)tuinbouw en akkerbouw. Niet alleen deze vorm van agrarisch gebruik is toegestaan, maar daarnaast ook alle activiteiten die het produceren van voedsel of telen van gewassen onder glas betreffen en vergelijkbaar zijn met dat huidig gebruik. Daaronder valt een viskwekerij, algenkwekerij of volkstuinen onder glas, productie van olifantengras ten behoeve van duurzame energie of het telen van bollen, fruit of siergewassen. Als nevenactiviteit mogen de agrarische producten ook be- en verwerkt worden op een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 100 m².

In de regels waren afstandseisen opgenomen, die moesten worden aangehouden tussen het bespuiten van gewassen en omliggende gevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld bedrijfswoningen van derden). Dit was opgenomen vanwege het voorzorgprincipe, zodat de gezondheidsrisico's zoveel als mogelijk beperkt konden worden. Echter bij de behandeling in de gemeenteraad is besloten deze afstandseisen te schrappen. Deze regels zijn overbodig, omdat op Europees en landelijk niveau (onder meer de EU-verordeningen (2009/128/EG geïntegreerde gewasbescherming en nr. 1107/2009, Wet Gewasbescherming, Activiteitenbesluit) al ruim voldoende is vastgelegd over hoe om te gaan met gewasbestrijdingsmiddelen. Regels in het bestemmingsplan met betrekking tot afstanden tussen teeltgronden en woningen van derden voegen daar niets aan toe. Volledigheidshalve is het advies in Bijlage 7 iogenomen.

Duurzame functies

Duurzame functies zijn toegestaan als ondergeschikte functie bij een agrarisch bedrijf. Via afwijking is het ook toegestaan onder voorwaarden om grondstoffen van andere bedrijven op het eigen bedrijf te gebruiken. Ook mogelijk is - ook via afwijking onder voorwaarden - een zelfstandige (los van een agrarisch bedrijf) installatie voor duurzame energieopwekking te realiseren. Dit is bijvoorbeeld een biomassacentrale, zonnevelden of een mestverwerkingsbedrijf.

Paardenhouderijen en -pensions

Op grond van het Startdocument uit 2013 is bepaald dat ook paardenhouderijen en -pensions vallen onder de agrarisch-verbrede bestemming. Een bedrijf wordt als houderij of pension beschouwd, indien de activiteiten uitsluitend zijn gericht op het houden, stallen, aftrainen of africhten van paarden en het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden in pension te stellen en te laten weiden. Een manege waar wordt lesgegeven aan derden of fokkerij zijn nadrukkelijk niet toegestaan, omdat die niet passend zijn binnen de primaire agrarische glastuinbouwfunctie. Een manege is niet wenselijk, omdat dit veel verkeer aantrekt. Een fokkerij wordt beschouwd als een bedrijfsmatige functie, die niet past in dit glastuinbouwgebied.

Voor paardenhouderijen en -pensions inclusief bijbehorende bouwwerken als stallen, buitenbakken en bedrijfsruimten zijn geen maximale oppervlakten opgenomen. Daarvoor gelden dezelfde regels als voor de hoofdbestemming 'agrarische bedrijven'. Wel zijn uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening (behoud van de agarische glastuinbouwfunctie) maximaal vijf vestigingen toegestaan en per vestiging maximaal 50 paarden. In artikel 3.4 zijn specifieke regels opgenomen om een aanvaardbare afstand van een dierenverblijf of mestopslag tot geurgevoelige objecten aan te houden. Deze afstand wordt gemeten vanaf de buitenzijde van het geurgevoelige object tot het dichtstbijzijnde emissiepunt (punt waar een relevante hoeveelheid geur buiten het dierenverblijf treedt). Indien niet overdekt, dan vanaf het dichtstbijgelegen punt van de begrenzing van het dierenverblijf.

Kleinschalige veehouderijen

Kleinschalige veehouderijen zijn binnen de bestemming mogelijk, maar dit gebruik moet wel ondergeschikt en gelieerd zijn aan de hoofdfunctie agrarisch-verbreed. In de regels zijn afstandseisen opgenomen, waaraan ten opzichte van een geurgevoelig object (zoals een bedrijfswoning van een naastgelegen perceel) moet zijn voldaan. Per kleinschalige veehouderij is 500 m² aan bebouwing toegestaan.

Zorgboerderij

Het uitoefenen van een zorgboerderij is mogelijk. Zo'n boerderij is in principe gerelateerd aan het agrarisch gebruik maar dat is niet verplicht. Het biedt zorg(opvang) of dagbesteding aan vooral verstandelijk beperkten door ze allerlei activiteiten te laten doen. Bebouwing is bij nieuwvestiging gemaximeerd tot 500 m² bvo. De bestaande zorgboerderij aan de Linnaeusweg 15 is middels een aanduiding positief bestemd, omdat deze groter is dan 500 m² en dus afwijkt van de maximale 500 m².

Recreatief medegebruik

Binnen de agrarisch-verbrede bestemming zijn beperkt recreatieve voorzieningen mogelijk, mits deze ondergeschikt en gelieerd zijn aan de verbrede agrarische hoofdbestemming. Te denken valt vooral aan stadslandbouw, kinderboerderij, kamperen in de kas, een agricamping en visvijvers ten behoeve van de hengelsport. Ten aanzien van een camping is het aantal mobiele kampeermiddelen beperkt tot maximaal 15. Dit is gedaan om de verkeersoverlast te beperken en ook om de agrarische hoofdfunctie niet te belemmeren. Permanente kampeermiddelen zoals vakantiehuisjes, blokhutten of stacaravans zijn niet toegestaan. Bebouwing ten behoeve van deze functie mag maximaal 500 m² bedragen.

Detailhandel

Zelfstandige detailhandel is in beginsel volgens de Detailhandelsvisie 2014 in het plangebied niet toegestaan, behalve in het tuincentrum, dat bij de entree van het plangebied via een afwijkingsprocedure is gerealiseerd. Deze is via een specifieke aanduiding bestemd. Afhaalpunten of een kringloopwinkel zijn niet mogelijk. Alleen detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit, gelieerd aan de hoofdfunctie (ofwel het moet gaan om ter plaatse van het bedrijf geproduceerde artikelen die verkocht mogen worden), is toegestaan. Ook ondergeschikte detailhandel in streekproducten, producten geproduceerd door agrarische bedrijven gevestigd op de Buitenvaart, vallen hieronder. Daarbij is de oppervlakte maximaal 20% van het totale bedrijfsvloeroppervlak van de vestiging met een maximum van 100 m² verkoopvloeroppervlak. In twee gevallen, ter plaatse van de aanduidingen 'hovenier' en 'specifieke vorm van detailhandel - 1' is meer oppervlakte toegestaan. Daar is in het verleden immers vergunning voor verleend. Ook in de bedrijfswoningen is per woning 25m² aan detailhandel (in het kader van het beroep of bedrijf aan huis) mogelijk.

Horeca

Een zelfstandige horecavestiging is niet direct mogelijk. Wel kan bij de agrarisch-verbrede hoofdbestemming een ondergeschikte horecafunctie worden gevestigd tot en met horecacategorie 1 uit de Staat van Horeca-activiteiten. Dit is beperkt tot een oppervlak van maximaal 100 m². Via afwijking kan deze oppervlakte worden vergroot tot 350 m² of een zelfstandige horecavestiging tot en met horecacategorie 3 worden gerealiseerd. Van belang daarbij zijn onder meer de ligging, omvang, en verkeersaspecten. In het plan zit ook een wijzigingsbevoegdheid van 'agrarisch verbreed' naar 'recreatie'. Binnen de recreatiebestemming is ook horeca mogelijk tot 350 m².

Workshops

Bij de agrarische hoofdfunctie is het mogelijk workshops te geven, mits gelieerd aan die hoofdfunctie, maximaal 100 m² aan bedrijfsvloeroppervlak en de verkeersaantrekkende werking beperkt is. Te denken valt aan een bloemschikcursus of plantencursus. Via een binnenplanse afwijking kan deze oppervlakte worden vergroot tot 350 m².

Aanduidingen 'caravanstalling', 'hovenier' en 'tuincentrum'

Voor de gebiedsvreemde functies die op grond van het Afwegingskader (zie de paragrafen 1.2 en 2.2) waren vergund of die nog op grond van het Afwegingskader vergund moeten worden, en die niet passen binnen de ontwikkelingsrichting van het voorkeursbesluit (verbreed agrarisch), is een specifieke aanduiding op de plankaart opgenomen. Het betreft de volgende aanduidingen: caravanstalling, tuincentrum en hovenier. Bij die aanduidingen horen specifieke bouw- en gebruiksregels.

Caravanstalling

Nadat besloten was, dat caravanstallingen tot maximaal 80.000 m² waren toegestaan, is aan alle tuinders in het gebied verzocht om een aanvraag in te dienen voor een caravanstalling. In totaal zijn zeven aanvragen ingediend. Zes aanvragen zijn via afwijking van het bestemmingsplan (projectbesluiten en kruimelontheffingen) vergund. Voor één perceel kon geen vergunning meer worden verleend, omdat het totaal aantal m² al was vergeven aan de andere zes percelen.

In 2016 is besloten om na controle van de vergunningen de vergunde m² per perceel te herverdelen en ook op het perceel, dat in 2012 geen vergunning had gekregen, een caravanstalling toe te staan. Vervolgens is in 2017 besloten om het maximaal aantal m² te verhogen tot 91.210 m². Reden was dat de termen 'daadwerkelijk in gebruik' en 'gebruiksklaar' in de voorwaarde bij de vergunningen te onduidelijk waren, voor meerdere uitleg vatbaar en daardoor lastig te handhaven. Als gevolg daarvan kunnen m² aan caravanstallingsruimte ten onrechte afgenomen worden. Dit is teruggedraaid maar zonder dat dit ten nadele komt van de herverdeelde m² aan de anderen. Deze verruiming tast het groene karakter van het gebied niet onevenredig aan en is kleinschalig op een totaal bedrijventerrein van circa 170 ha (5%). En deze kleinschaligheid garandeert dat het gebied een agrarisch glastuinbouwgebied blijft.

Overigens regelt het bestemmingsplan middels een aanduiding op de verbeelding dat op zeven percelen in totaal 91.210 m² aan bedrijfsvloeroppervlakte voor caravanstallingen zijn toegestaan. Daarmee is verzekerd dat dit maximum niet overschreden kan worden: indien een caravanstaller meer m² wil, zal dat in strijd zijn met het bestemmingsplan. De verdeling in m² per perceel is afzonderlijk vergund.

adres   vergund 2012 (in m²)   toegekend 2017 na definitieve herverdeling (in m²)  
Hugo de Vriesweg 5   28.000   28.000  
J. Huydecoperweg 11   18.183   18.183  
C. Commelinweg 15   16.912   16.912  
H. Heukelsweg 21   14.250   14.250  
H.W. Heinsiusweg 17   1.200   1.200  
Linnaeusweg 15   1.455   10.350  
Linnaeusweg 20   0   2.315  
Totaal   80.000   91.210  

Tabel: m² aan caravanstallingen in de Buitenvaart

In de vergunde en als zodanig op de verbeelding aangeduide caravanstallingen mogen volgens de planregels alleen ongemotoriseerde voertuigen worden gestald die primair voor recreatie worden gebruikt en aanhangers. Via afwijking zijn ook gemotoriseerde voertuigen toegestaan, zoals campers en boten, mits onder meer uit een deskundig rapport blijk dat de brandveiligheid voldoende gegarandeerd is en omliggende bedrijven niet in hun mogelijkheden daardoor worden beperkt (zie artikel 3.5 onder f). Dit wijkt af van het Startdocument uit 2013, want daarin waren alleen ongemotoriseerde voertuigen toegestaan (zie paragraaf 2.2 Nieuwe ontwikkelingen). Het gaat dan om (limitatieve opsomming) caravans, campers, boten met inbegrip van aanhangers (vouwwagens, boten- en paardentrailers. De voertuigen mogen niet voor (detail)handel worden opgeslagen of voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf. De bestaande kassen zijn voor het stallen van campers (gemotoriseerd voertuig) zonder bouwkundige aanpassingen waarschijnlijk ongeschikt. Alternatief is het realiseren van een nieuw gebouw dat wel voor dat gebruik geschikt is. Een dergelijk gebouw voor het stallen van motorvoertuigen moet onder andere voldoen aan strengere brandveiligheidseisen (compartimentering maximaal 1.000 m² in het kader van beperking van uitbreiding van brand) en ventilatie (eis voor sterk geventileerde ruimten). Daarnaast moet het plaatsen van motorvoertuigen op grond van het Activiteitenbesluit Milieubeheer worden gemeld. Er is immers een risico op verontreiniging van de bodem als gevolg van het lekken van brandstoffen.

Indien een caravanstalling gedurende zes maanden of langer niet meer als zodanig wordt gebruikt, kan de aanduiding via toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, nadat de exploitant of eigenaar is geïnformeerd, worden geschrapt uit het bestemmingsplan (zie artikel 3.6.3).

Hovenier

Op het perceel H. Heukelsweg 14 is een aanduiding 'hovenier' opgenomen conform de eerder verleende vergunning. Ten behoeve van de hoveniersfunctie is maximaal 300 m² aan oppervlakte toegestaan.

Tuincentrum

Het vergunde tuincentrum is positief bestemd waarbij het maximaal aantal m² verkoopvloeroppervlakte ongewijzigd is overgenomen (8.000 m²).

Bedrijfswoningen

Inleiding

Op grond van de geldende bestemmingsplannen zijn twee bedrijfswoningen per bedrijf mogelijk. De meeste bedrijven hebben hiervan gebruik gemaakt. Er zijn enkele met een tijdelijke bouwvergunning gerealiseerd. Alle tijdelijke bouwvergunningen zijn inmiddels verlopen.

Functionele mogelijkheden

Vrije beroepen

In de bedrijfswoningen is het uitoefenen van vrije beroepen in huis mogelijk. Dit is namelijk, net als in een gewone woning, in overeenstemming met een woonbestemming, tenminste voor zover het vrije beroep vanuit het gebouw waarin wordt gewoond, wordt uitgeoefend. Kenmerk van deze beroepen is een sterke verwevenheid tussen wonen en werken. De bij deze bestemming opgenomen bebouwingsmogelijkheden zijn ook van kracht bij het bouwen ten behoeve van een vrij beroep. Traditionele vrije beroepen, zoals een notaris, een huisarts, een tandarts, een accountant e.a. zijn binnen de woonbestemming altijd toegestaan, mits de woonfunctie in overwegende mate intact blijft en het beroepsmatig gebruik zich beperkt tot een vloeroppervlak van maximaal 33%. Via afwijking is gebruik tot 50% van de oppervlakte mogelijk.

Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten

Bij de aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis moet aan de volgende beroepen en bedrijven worden gedacht, zoals opgesomd in de onderstaande lijst. Deze lijst is niet limitatief en is bedoeld als voorbeeld.

Omschrijving   Voorwaarden/toelichting  
Vrije beroepen   bijv. notaris, huisarts, tandarts, accountant  
Uitgeverijen   Kantoren  
Grafische afwerking    
Reproductiebedrijven opgenomen media    
Vervaardiging van sieraden e.d.    
Reparatie t.b.v. particulieren   bijv. fietsen, maar reparaties van auto's en motorfietsen vallen hier niet onder  
Reisorganisaties    
Verzekeringsbedrijf/kantoor    
Verhuur van en handel in onroerend goed    
Computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d.    
Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek    
Hoveniersbedrijven   Bedoeld wordt een eenmanszaak die zijn auto thuis parkeert, kantoor aan huis heeft en eventueel spullen opslaat. Het mag geen kwekerij zijn  
Meubel- en woningstoffeerderijen    
Cursussen    
Workshops    
Kantoor algemeen    
Schoonheidsspecialisten, pedicures en manicures    
Bed&breakfast   Het gaat om het laten gebruiken van normale slaapkamers in een (bedrijfs)woning door reizigers/vakantiegangers, waarbij eventueel ook ontbijt mogelijk is. De (bedrijfs)woning moet wel een woning blijven. Er mag geen complete verbouwing plaatsvinden tot een hotel. De eigenaar/exploitant moet er ook blijven wonen. In beginsel zijn ten hoogste 5 gasten tegelijk mogelijk om nog ondergeschikt aan de woonfunctie te zijn.  
Gastouderschap, niet zijnde kinderdagverblijven   Opvang binnen de eigen woning, geen verbouwingen, geen professionele organisatie  
Wassalons en wasserettes   Geen wasmachines/drogers, alleen inzameling en afleveren van kleding  
Kappers    
Detailhandel   Maximaal 25 m² verkoopvloeroppervlak. Ook zijn webwinkels en internetwinkels toegestaan. Als daar ook een showroom of afhaalmogelijkheid bij hoort, valt dat onder de regeling van kleinschalige detailhandel aan huis (dus tot 25 m² verkoopvloeroppervlak).  
Buiten de hierboven genoemde gevallen   Activiteiten die naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bovengenoemde activiteiten  

Bouwen

Verruiming van de bouwmogelijkheden

De bedrijfswoningen zijn ruimer bestemd dan in de vorige bestemmingsplannen. In die plannen waren goot- en bouwhoogten gedetailleerd geregeld. In dit nieuwe plan is niet meer met goothoogten gewerkt behalve bij vrijstaande erfbebouwing. Van iedere bedrijfswoning is alleen de maximale bouwhoogte (10 m) geregeld, waardoor er meer ruimte komt voor dakopbouwen en dakkapellen. Voor de begane grondlaag wordt doorgaans vier meter bouwhoogte aangehouden, voor twee bouwlagen zeven meter en voor drie bouwlagen tien meter. Aan de inhoud een bedrijfswoning is een maximum inhoud van 1000 m³ verbonden.

Bebouwing in voortuinen

In de voortuinen is de voorgevelrooijlijn langs de aanwezige bebouwing gelegd (50% van de voorgevel van een woning moet ook in de voorgevelrooilijn worden gerealiseerd), waardoor er geen uitbreiding aan de voorzijde mogelijk is. Uitbouwen aan de voorzijde van de woningen vallen qua hoogte niet onder de basisregel van één bouwhoogte per bouwblok. Uitbouwen aan de voorzijde van de woning zijn qua hoogte bestemd zoals ze zijn.

Bebouwingsmogelijkheden aan de zij- en achterkant van bedrijfswoningen

De bedrijfswoningen liggen achter de voorgevelrooilijn waar ook bedrijfsbebouwing kan. Daardoor zijn uitbouwmogelijkheden aan de zij- en achterkant niet aan zeer strikte regels verbonden, behalve dat bouwen voor die lijn niet is toegestaan. Aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken vallen onder de maximale inhoudsmaat van 1000 m³. Vrijstaande bijbehorende bouwwerken mogen ook, maar zijn gebonden aan een oppervlakte van maximaal 60 m², een goothoogte van maximaal 3,5 m en een bouwhoogte van maximaal 6 m. Het is niet toegestaan bijbehorende bouwwerken vóór (het verlengde van) de voorgevel(rooilijn) van de bedrijfswoning te realiseren met uitzondering van bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheidingen.

Wijzigingsbevoegheid 

Artikel 3.6 bevat een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de functie plattelandswoning, recreatie, duurzaamheidsfuncties en een uitsterfregeling voor carvanstallingen.

Plattelandswoningen

Op 1 januari 2013 is de Wet plattelandswoning1 in werking getreden. Deze wet maakt het mogelijk om derden in (voormalige) bedrijfswoningen te laten wonen zonder dat sprake is van een functionele binding met het agrarisch bedrijf. De woning behoudt overigens altijd de agrarische bestemming. Niet langer het feitelijk gebruik maar het planologisch regime is daarmee bepalend voor de bescherming van de woning (gebouw of gebruik) tegen negatieve milieueffecten. In dit plan is het mogelijk via een wijzigingsbevoegdheid (zie artikel 3.6.1) een bedrijfswoning die niet langer noodzakelijk is voor bij het bedrijf om te zetten in een plattelandswoning. In het betreffende artikel staan de voorwaarden waaronder de wijziging toegepast kan worden.

Er is één plattelandswoning als zodanig aangeduid in het plan. Deze voldoet aan de voorwaarden voor het kunnen toepassen van de genoemde wijzigingsbevoegdheid en is daarom rechtstreeks mogelijk gemaakt. Voor deze plattelandswoning gelden dezelfde regels als voor een bedrijfswoning (vb bouwen, aan-huis-verbonden beroep).

Recreatie

Deze bevoegdheid is opgenomen om ten behoeve van recreatieve functies meer ruimte te geven dan het bestemmingsplan bij recht toestaat. Om hiervan gebruik te kunnen maken, moet wel aan een aantal voorwaarden zijn voldaan. Deze voorwaarden staan in de planregels.

Caravanstalling

Zie hiervoor onder caravanstalling in deze paragraaf.

In Artikel 3 zijn de planregels van de bestemming 'Agrarisch - verbreed' opgenomen.

3.2.3 Bos

Een stuk van het Heinsiusbos is bestemd voor Bos. Dit is gedaan in het kader van boscompensatie op grond van de Wet natuurbescherming en de daaruit volgende plicht om dit bos te behouden. Binnen de bestemming is het toegestaan extensief te recreëren, en het bos te gebruiken ten behoeve van de functie bosbeleving (speel- en sportvoorzieningen). Bebouwingsmogelijkheden zijn beperkt en het gebruik van de gronden mag niet zodanig worden gewijzigd dat dit de aanwezige ecologische waarden aantast.

3.2.4 Groen

Het groen in het gebied wordt met name gevormd door de bomenrijen inclusief de groene bermen langs de wegen. Binnen deze bestemming zijn ten behoeve van de openbare inrichting meerdere soorten bouwwerken toegestaan, zoals sluizen, kunstobjecten, nutsvoorzieningen, maar ook fiets- en voetpaden. Het is belangrijk dat deze gronden indien nodig ook voor waterberging kunnen worden gebruikt, daarom is deze functie aan de bestemming toegevoegd. Op grond van de gemeentelijke Sportnota is het plaatsen van sport- en speelvoorzieningen (in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde) ook mogelijk gemaakt. De regels van de bestemming 'Groen' zijn te vinden in Artikel 5.

3.2.5 Recreatie

De bosstroken aan de zuid- en westzijde van het plangebied die doorloopt in de bosstrook ten noorden van de Heinsiusweg kunnen worden gebruikt voor dagrecreatie en eventueel ook voor stadslandbouw. In het vorige bestemmingsplan De Vaart Noord (gedeeltelijk) en -Oost waren deze gronden al als (uit te werken) recreatieve bestemming bestemd. In de westelijke strook zijn al recreatieve voorzieningen gerealiseerd in de vorm van een outdoor paintballcentrum met enkele bouwwerken, een volkstuinencomplex met bijbehorende bouwwerken en een paar dierenweiden. Deze voorzieningen worden overeenkomstig de huidige functie specifiek aangeduid. Bij het paintballcentrum is ook ondergeschikte horeca tot en met maximaal horecacategorie 1 uit de Staat van Horeca-activiteiten toegestaan. In deze bestemming zijn verder onder meer dagrecreatieve voorzieningen mogelijk als fiets- en voetpaden, groen en water. Bij nieuwe ontwikkelingen moet er op eigen terrein voorzien worden in voldoende mogelijkheden voor parkeren en laden en lossen conform de parkeernorm uit Lijst van parkeernormen bij de regels.

In Artikel 6 Recreatie staan de regels van deze bestemming.

3.2.6 Verkeer

Algemeen

In Almere is sprake van een zelfverklarende infrastructuur met:

  • stroomwegen (A6, Hogering, Buitenring en Tussenring) = verkeersaders;
  • gebiedsontsluitingswegen (dreven) = verkeersaders;
  • erftoegangswegen (buurtwegen, woonstraten) = verblijfsgebied.

Deze infrastructuur past binnen het concept 'duurzaam veilig'. Kruisingen zijn namelijk uitgevoerd als rotondes of – in geval van hoge verkeersintensiteiten – met verkeerslichten. De verblijfsgebieden hebben zo veel mogelijk autoaansluitingen op de dreven (elke 250-400 m). Buitenvaart heeft als kassengebied grote bedrijven die relatief weinig verkeer genereren. Er is dan ook één hoofdontsluiting in de vorm van de Jac. P. Thijsseweg. Deze weg ontsluit het gehele gebied op de Buitenring welke een directe aansluiting op de A6 heeft. Intern worden de bedrijven via een 3-tal ringwegen die de J.P. Thijsseweg kruisen ontsloten. Daarnaast is het gebied via een drietal ondergeschikte erftoegangswegen verbonden met het naast gelegen bedrijventerrein De Vaart. Via de Blokkenmatweg, de H.W.Heinsiusweg en Linnaeusweg kan men tussen de bedrijventerreinen rijden. Het profiel van de Jac. P. Thijsseweg is liefst 60 m breed en bevat een asfaltweg, bomenrijen en een vrijliggend fietspad. De overige wegen zijn kleinschaliger (ca. 18 m breed). Buitenvaart is onderdeel van de bebouwde kom. Voor dit gebied geldt een maximum snelheid van 50 km/u.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z16-vg01_0008.png"

Figuur: verkeersstructuur

Langzaam verkeer

Alleen naast de J.P Thijsseweg is een vrijliggend fietspad gelegen. Dit fietspad loopt door tot aan de Oostvaardersdijk. Op de overige wegen rijdt de fietser mee met het overige verkeer over de openbare weg. Nabij de aansluiting van de Jac. P. Thijsseweg op de Buitenring ligt, in het verlengde van de E. Heimansweg, tevens een langzaamverkeerbrug over de ring naar de Oostvaardersbuurt. In het groen aan de randen van het gebied zijn wel solitaire fietspaden aangelegd die het gebied verbinden met het omliggende gebied. Tussen de Vaart en Buitenvaart in loopt het Jaap Edenpad/Wout Wagtmanspad dat de Oostvaardersdijk verbindt met Almere Buiten. Beide routes maken deel uit van het hoofdnet fiets. Binnen het gebied zijn geen speciale voetgangers voorzieningen zoals voetpaden of trottoirs aanwezig.

Openbaar vervoer

Er is geen openbaar vervoer-voorziening in het plangebied aanwezig. Het betreft hier namelijk in dat opzicht een buitengebied. Station Oostvaarders op een afstand van ten minste 2 kilometer is het dichtstbij gelegen NS-station,, dat met de auto via de Bosranddreef en Laan der VOC is te bereiken. Op termijn moet er rekening worden gehouden met het doortrekken van de bus die bij de Penitentiaire inrichting Almere een halte heeft, via de Blokkenmatweg naar J. Huydencoperweg .

Parkeren

Het parkeren van motorvoertuigen gebeurt in principe op het eigen terrein van de bedrijven. Aan de rand met het Oostvaardersbos, nabij het Jan van den Boschpad, bevindt zich een klein parkeerterrein.

De bestemming 'Verkeer' (zie Artikel 7) is gelegd op de belangrijkste wegen en fietspaden in het gebied. Ook de reservering van de Blokkenmatweg is als verkeersbestemming opgenomen

3.2.7 Water

In het plangebied liggen meerdere waterlopen. De Kottertocht doorkruist het plangebied tussen de Linneausweg en de H. Heukelsweg dwars doormidden. Deze watergang dient tevens als afwatering van het Oostvaardersplassengebied. Aan de westzijde loopt de Fluittocht. Deze watergangen zijn voor 'water' bestemd. Rondom de percelen, veelal langs de wegen, zijn kleine slootjes gegraven die dienen voor de afwatering van de afzonderlijke percelen. Deze slootjes wateren af op de Fluit- en Kottertocht, die weer zorgen voor de verdere waterafvoer op de Lage Vaart. De slootjes vallen binnen de groenbestemming. De regels van de bestemming 'Water' zijn te vinden in artikel Artikel 8.

3.3 Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen

Daar waar meerdere functies aanwezig zijn of verbijzondering van de juridische regeling nodig is, wordt (overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, afgekort de SVBP) gewerkt met dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen. In het bestemmingsplan zijn X dubbelbestemmingen en X gebiedsaanduidingen opgenomen.

3.3.1 Waarde - Archeologie 1

Binnen het plangebied zijn gebieden aanwezig die mogelijk archeologisch waardevol zijn. Ter bescherming van deze gebieden zijn zogenaamde dubbelbestemmingen opgenomen. Dit betekent dat er behalve de basisbestemming voor bijvoorbeeld groen of water, ook een bestemming voor archeologie geldt.

Gebieden, zoals aangeduid op de Archeologische Beleidskaart Almere 2016, met mogelijke archeologische waarden op een diepte vanaf 150 cm onder maaiveld (op dekzand en Oude Getijden-afzettingen), hebben de bestemming "Waarde - Archeologie 1" gekregen. Aan deze bestemming is een bouwverbod met afwijkingsmogelijkheid en een omgevingsvergunningstelsel voor de activiteit 'aanleggen' gekoppeld om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen. De bestemmingsregels bevatten ook een tweetal wijzigingsbevoegdheden om een bestemmingswijziging mogelijk te maken op basis van de resultaten van een eventueel uitgevoerd archeologisch onderzoek. Voor gronden waar in het onderzoek geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zijn vastgesteld, kan de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' komen te vervallen. Indien wel behoudenswaardige vindplaatsen worden aangetroffen, moet de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' worden opgewaardeerd naar 'Waarde -Archeologie 5'.

In Artikel 9 zijn de planregels van de bestemming Waarde - Archeologie 1 opgenomen.

3.3.2 Waarde - Archeologie 4

Gebieden, zoals aangeduid op de Archeologische Beleidskaart Almere 2016, met mogelijke archeologische waarden op een diepte vanaf 50 cm onder maaiveld (op oeverwallen), hebben in het plangebied een bestemmingswaarde gekregen van "Waarde - Archeologie 4". Aan deze bestemming is een bouwverbod met ontheffingsmogelijkheid en een omgevingsvergunningstelsel voor de activiteit 'aanleggen' gekoppeld om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen. In Artikel 10 staan de regels voor deze bestemming.

3.3.3 Gasdrukregel- en meetstations

In paragraaf 5.5 Externe veiligheid wordt ingegaan op de aanwezigheid van een tweetal gasdrukregel- en meetstations in het plangebied, namelijk ter hoogte van de Linnaeusweg 3 en 13. Op deze stations zijn de regels uit de Wet milieubeheer en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) van toepassing. Binnen een straal van 6 m rondom deze stations zijn (beperkt) kwetsbare objecten (o.a. (uitbreidingen van) woningen) op grond van het Activiteitenbesluit niet toegestaan. Gebruik als (onbebouwde) tuin is overigens wel toegestaan.

3.4 Overige regels

3.4.1 Inleidende regels

Begripsbepalingen

In Artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen van de regels. In dit artikel wordt uitgelegd wat onder bepaalde begrippen moet worden verstaan, die in de regels worden gebruikt. Bijvoorbeeld wat met een gebouw of met recreatieve voorzieningen wordt bedoeld.

Wijze van meten

In Artikel 2 is de wijze van meten opgenomen van de regels. In dit artikel staat hoe bij de toepassing van de regels moet worden gemeten. Bijvoorbeeld hoe de bouwhoogte van een bouwwerk moet worden gemeten. De wijze van meten is een standaardregeling, die is voorgeschreven in het SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen).

3.4.2 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

In Artikel 11 is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisatie daarvan, door feitelijke functie- of gebruiksverandering opnieuw (voor een tweede keer) gebruik zou kunnen worden gemaakt. Grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van een bouwplan, mag niet een tweede keer meetellen voor de toelaatbaarheid van andere bouwplannen. De anti-dubbeltelregel is een standaardregel, die is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

Overschrijding grenzen

In Artikel 12.1 is een regel opgenomen, dat bestemmings- en bouwgrenzen door bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals overstekken en afdaken) mogen worden overschreden. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen aan gebouwen.

Ondergeschikte bouwonderdelen op daken

In Artikel 12.2 is een regel opgenomen, dat bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals installatiecontainers en liftschachten) niet worden meegerekend bij het bepalen van de hoogte van een gebouw. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen op gebouwen.

Gebruiksregels

Bevi

Binnen de veiligheidszone van de bevi-inrichtingen (gasdrukregel- en meetstations) zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten toegestaan.

Laserstraalvrij gebied

In artikel 13.2 is een regeling opgenomen voor laserstraalvrije gebieden. Op basis van het Luchthavenbesluit Lelystad is het niet toegestaan om een bestemming voor of een gebruik door een laserstraal die de vliegveiligheid kan verstoren. Dit geldt voor zover de bestemming of het gebruik rechtmatig was op de dag vóór het tijdstip van inwerkingtreding van het Luchthavenbesluit Lelystad.

Afwijkingsregels

In Artikel 14 zijn vier afwijkingsregels opgenomen. Er kan worden afgeweken van de regels voor:

  • het afwijken van maten (maximaal 10 %). Dit geldt niet voor detailhandel of caravanstallingen;
  • het overschrijden van bouwgrenzen (maximaal 3 meter en het bouwvlak maximaal 10% groter);
  • het oprichten van ondergrondse pompgemalen voor riooltransportleidingen.
  • het oprichten van kleinschalige windmolens: kleinschalige windmolens mogen via een binnenplanse afwijking op een hoofdgebouw of aan de gevel ervan worden gerealiseerd. Dit is mogelijk bij elke bestemming, omdat een windmolen valt onder de overige functioneel met de bestemming verbonden voorzieningen. Voorwaarden voor oprichting zijn dat de maximum bouwhoogte van het hoofdgebouw met maximaal 3 m wordt overschreden en de rotordiameter maximaal 2 m bedraagt. Voor horizontale as windturbines (HAT) en verticale as windturbines (VAT) is in onderstaande figuur weergegeven hoe de rotordiameter wordt gemeten. Voordat deze windmolens kunnen worden opgericht, dient toetsing aan veiligheidseisen, Wet Geluidhinder en Wet milieubeheer plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z16-vg01_0009.png"

HAT VAT

De afwijkingsregels mogen niet worden gebruikt indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de (op grond van de bestemming gegeven) gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Wijzigingsregels

In Artikel 15 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om een bestemmingsvlak met maximaal 10% te vergroten. Dit mag indien dit nodig is voor een (steden)bouwkundig betere realisering van bestemmingen of bouwwerken of in verband met de werkelijke toestand van een terrein. Verder kan de Lijst van parkeernormen worden gewijzigd, indien ontwikkelingen op parkeergebied daartoe aanleiding geven.

Overige regelingen en verordeningen

In Artikel 16 is aangegeven dat indien in de regels wordt verwezen naar regelingen of verordeningen, dat het dan gaat om de regelingen of verordeningen die gelden op het moment dat het ontwerp bestemmingsplan ter inzage is gelegd.

3.4.3 Overgangs-en slotregels

In Artikel 17 is het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik opgenomen. In het overgangsrecht wordt bepaald op welke manier met situaties wordt omgegaan die op basis van het vorige bestemmingsplan wel waren toegestaan, maar niet in het nieuwe bestemmingsplan zijn opgenomen. Het overgangsrecht zijn standaardregels, die zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

In Artikel 18 is de slotregel opgenomen. Hierin staat onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders

Het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente werkt door in de manier van bestemmen van gronden en bouwwerken. In tabel 4.1 staat op welke manier de verschillende beleidsdocumenten doorwerken in het bestemmingsplan. In Bijlage 1 Beleidskader is een uitgebreide beschrijving opgenomen van het beleidskader. In deze bijlage worden ook beleidsdocumenten beschreven die niet direct tot een regeling in het bestemmingsplan leiden. Deze beleidsdocumenten zijn daarom niet in tabel 4.1 opgenomen.

Beleidsdocument   Beleidsuitgangspunt   Vertaling in het bestemmingsplan  
Rijksbeleid  
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)   Ladder voor duurzame verstedelijking   Het plan past in de SVIR.  
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)   Radarverstoringsgebieden   Geen mogelijkheid opnemen voor de bouw van windturbines.  
Monumentenwet (1988) (Deze wet is per 1-7-2016 vervallen, maar de relevante artikelen blijven van kracht totdat de Omgevingswet in werking treedt)   Beschermen van archeologische waarden   Opnemen van een dubbelbestemming voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde, die nog niet rechtstreeks via de Monumentenwet worden beschermd.  
Wet plattelandswoning   Vrijgevallen bedrijfswoningen aanwijzen als plattelandswoning (bewoning door derden)   Opnemen van een wijzigingsbevoegdheid om dit te kunnen doen. Daaraan wordt een aantal voorwaarden verbonden.  
Provinciaal en regionaal beleid  
Omgevingsplan Flevoland (2006)   Het gebied is aangewezen als stedelijk gebied, recreatief uitloopgebied en glastuinbouwgebied.   Het plangebied is aangewezen om economische ontwikkelingen te faciliteren, recreatieve mogelijkheden mogelijk te maken en de bestaande glastuinbouw te handhaven.  
Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening (2008)   Archeologisch aandachtsgebied   Opnemen van een dubbelbestemming Waarde-Archeologie 1 voor selectiegebieden zoals aangegeven op de laatst vastgestelde versie van de Archeologische Beleidskaart Almere (ABA).  
beleidsregel Windmolens (2008)   beleid voor windmolen: opschaling en sanering van de huidige situatie   met minder windmolens moet meer vermogen worden gegenereerd. Windmolens zijn niet direct mogelijk gemaakt n dit plan.  
Gemeentelijk beleid  
Structuurplan Almere 2010 (2003)   Centraal staat de afronding van de opgave van Almere naar een volwaardige stad met 250.000 inwoners met een verdere uitbreiding en verdieping van de voorzieningen, kwalitatieve werkgelegenheidsimpuls en ruimte voor ondernemingen   Het plangebied is in het Structuurplan als bestaande glastuinbouwgebied aangemerkt. Met name liggen er mogelijkheden voor een kwalitatieve werkgelegenheidsimpuls en ruimte voor ondernemers. In dit plan wordt ruimte gegeven aan agrarische brede functies. Dit past dus in het Structuurplan.  
Structuurvisie 2.0 (2010)
(CONCEPT)  
Ter uitwerking van het IAK (schaalsprong Almere): Almere ontwikkelt een sterke en gedifferentieerde economie (ambitie is 100.000 arbeidsplaatsen in 2030).   Het plan, waarin bredere agrarisch functies mogelijk worden gemaakt, past in deze concept structuurvisie  
Programmaplan wijkgericht werken 2015-2019 (2015)   De focus ligt in de wijken: er moet meer gedaan worden met initiatieven uit de wijken. Dit kan worden vertaald in kansen. Buitenvaart is één van de focusgebieden. Thema is Growing Green cities.   Voor het plangebied bieden 'experimenten' kansen met name ten aanzien van de thema's feeding & energizing. Het biologisch produceren van voedsel en innovatief kweken van planten biedt kansen. Dit wordt ook in het gebied mogelijk gemaakt.  
Beleidsnota kleine bouw (2010)   Beleidsuitgangspunten voor kleine bouwplannen en uitbreidingen. Regeling voor aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten aan huis   Toetsingskader uit de nota overnemen in en rond de bedrijfswoningen.  
Energie Werkt! (2015)   In 2022 is Almere energieneutraal (minder CO2 uitstoot). Dit leidt ook tot nieuwe economie: nieuwe technieken en innovatie. Primair gaat transitie door stimuleren van zonne-energie, duurzame warmteopwekking, koude-/ warmteopslag, nieuwe technieken en minder met windenergie   Er worden niet direct bestemmingen, maar via wijzigingsbevoegdheid in het plan opgenomen die deze functies mogelijk maken. Daarvoor is in de meeste gevallen eerst nader onderzoek (soms ook een MER) nodig. Bovendien is niet in de nota aangegeven waar deze voorzieningen gerealiseerd zouden moeten en kunnen worden. Aanvragen kunnen ook via een aparte planologische procedure worden vergund.  
Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet (1999)   Plaatsing van masten is in beginsel mogelijk maar bij voorkeur op bestaande masten, torens of hoogspanningsmasten.   Geen directe mogelijkheid opnemen voor het plaatsen van zendmasten. Dit zou betekenen dat overal in het gebied zendmasten geplaatst kunnen worden en dat is niet wenselijk. Indien een aanvraag komt, wordt deze aan dit beleid getoetst en via een aparte planologische procedure beoordeeld en indien mogelijk vergund.  
Aanwijzing en nadere regels ligplaatsen van vaartuigen in de gemeente Almere (2013)   Geen ligplaatsen in het plangebied. Langs de twee watergangen wel afmeeroevers toegestaan.   In de bestemming 'Water' mogelijkheid tot aanleggelegenheid opnemen.  
Nota bedrijfswoningen in buitengebied en groene stedelijke gebieden (2000)   Uitgangspunt is dat in beginsel bij elk bedrijf minimaal één (inpandige) bedrijfswoning mogelijk. Met afwijking kan een solitaire worden toegestaan. Bij bestaande plannen kunnen alleen de bestaande woningen worden gelegaliseerd en geldt een beperkte overgangsregeling.   In Buitenvaart zijn bij de meeste bedrijven 2 bedrijfswoningen aanwezig. Dit wordt in dit plan ook overgenomen: per oorspronkelijk uitgegeven bouwperceel zijn maximaal 2 bedrijfswoningen toegestaan. Meer bedrijfswoningen zijn niet toegestaan, tenzij deze al in de bestaande situatie legaal aanwezig zijn.  
Archeologienota (2016)   Beschermen van archeologische waarden   Onderzoeksplicht opnemen bij de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 4.  
Archeologieverordening (2016)   Archeologisch waardevolle terreinen op de ABA moeten overeenkomstig de verordening worden beschermd   Opnemen van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' en'Waarde - Archeologie 4.  
Vestigingsvisie Horeca Almere (2016)   Uitgangspunt is horeca te concentreren in centrummilieus, wijkcentra, Floriadegebied en kustzone Poort/ Strand Duin en te mengen met andere activiteite. In overige gebieden mag horeca alleen, mits inpasbaar op basis van de regelgeving en de goede ruimtelijke ordening.   Ondergeschikte horeca (horecacategorie 1) is bij recht mogelijk tot een maximale oppervlakte van 100 m². Via afwijking kan dit worden verruimd tot 350 m² en kan ook zelfstandige horeca worden toegestaan. Andere initiatieven (maximaal horecacategorie 3) kunnen eventueel alleen via een afzonderlijke procedure worden mogelijk gemaakt, mits passend in de regelgeving en er wordt voldaan aan de eisen van een 'goede ruimtelijke ordening'.  
Gemeentelijke Visie op
Werklocaties (2016)  
Gunstig vestigingsklimaat bieden voor bestaande en nieuwe bedrijven en voldoende werkgelegenheid bieden.
Het beleid beschrijft het gebruik wat op een agrarisch werkmilieu wordt voorgestaan. Op de Buitenvaart zijn voorzieningen, horeca t/m categorie 3 en ondergeschikte detailhandel toegestaan. Wonen mag alleen in een bedrijfs- of plattelandswoning.  
Voorzieningen kunnen eventueel alleen via een afzonderlijke procedure waarin wordt aangetoond dat het initiatief ruimtelijk inpasbaar (goede ruimtelijke ordening). Horeca t/m categorie 3 mag tot maximaal 350 m² en ondergeschikte detailhandel is positief bestemd. Overigens zijn diverse ondergeschikte voorzieningen toegestaan, mits gelieerd aan het agrarisch bedrijf. De bestaande bedrijfswoningen zijn positief bestemd en plattelandswoningen kunnen via een wijzigingsbevoegdheid.  
Detailhandelsvisie Almere (2014)   Uitgangspunten detailhandelsstructuur:
- Fijnmazigheid winkelvoorzieningen;
- Positie van het stadscentrum als hèt centrale (winkel)centrum van Almere; - Ruimte bieden aan ondernemers;
- E-commerce faciliteren.


 
Op Buitenvaart zijn detailhandel, perifere detailhandel, internetwinkels en afhaalpunten niet toegestaan. Detailhandel als ondergeschikte bedrijfsactiviteit mits het ter plaatse of elders in de Buitenvaart geproduceerde artikelen betreft, is wel toegestaan.
In bedrijfswoningen is per woning 25 m2 aan detailhandel toestaan. Webwinkels en internetwinkels zijn ook toegestaan. Afhaalpunten niet. Bij uitzondering is maximaal één tuincentrum toegestaan. Dit is al in het gebied gevestigd langs de entree van het gebied.  
Waterplan Almere (2005)   De gemeente en het waterschap dragen de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het water in de stad. Het waterplan biedt een kader voor deze samenwerking. Het waterplan is opgesteld om zowel de huidige knelpunten in het watersysteem op te lossen als te anticiperen op toekomstige veranderingen en kansen.   In overleg met het Waterschap een watertoets uitvoeren.  
Almere Waterstad! Toeristisch recreatief beleidsplan (1996)
 
Het stimuleren van toeristisch recreatieve (bedrijfs)vestigingen en gebruik(smogelijkheden) in Almere   Groene gebieden in het plangebied kunnen voor recreatief wandelen en fietsen worden gebruikt, oevers voor zonnen en picknicken.  
Kleur aan Groen (2014)   Spelregels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven in het groenblauwe raamwerk van Almere   Bestemmingen ' Groen' en Water' maken nieuwe initiatieven niet rechtstreeks mogelijk. Initiatieven worden getoetst aan de nota Kleur en Groen. Medewerking vindt plaats door (partiële) herziening van het plan of een afwijkingsprocedure op het moment van concrete plannen.
De omkleuring van het bos aan de Heinsiusweg kan worden gezien als 'transformatie'. Per abuis is dit niet verwerkt op de kaart van de beleidsnota. (zie de uitgebreide toelichting bij de nota onder 1.3.5. Dit zal nu alsnog bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden rechtgezet.  
Vuurwerknota 2005, ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit (2005), verwerkt in het Bestemmingsplan Parapluherziening opslag en verkoop vuurwerk   Vuurwerkopslag en -verkoop kan uitsluitend plaatsvinden in winkelcentra (zonder woningen erboven) en op bedrijventerreinen.   Vuurwerkopslag - en verkoop is binnen het plangebied niet mogelijk.  

Hoofdstuk 5 Omgevingstoets

Om aan te kunnen tonen dat een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan worden bekeken of de ontwikkelingen binnen het plan voldoen aan de regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water. Daarnaast zijn er aspecten zoals stedenbouwkundige uitgangspunten of het beheer die van invloed zijn o de bestemmingen in een gebied. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op al deze aspecten.

5.1 Archeologie en cultuurhistorie

Cultuurhistorische waarden is de verzamelnaam voor het geheel aan waarden die een historische, en menselijke oorsprong hebben. In het kader van dit bestemmingsplan kunnen historisch-geografische waarden, (steden)bouwkundige waarden en archeologische waarden worden onderscheiden.

Historische-geografische en (Steden)bouwkundige waarden

Historisch-geografische waarden zijn elementen in het landschap die door menselijk handelen zijn ontstaan. Bouwkundige waarden betreft bouwwerken bedoeld voor bewoning, huisvesting of bedrijvigheden. Stedenbouwkundige waarden betreft ingerichte gebieden in het stedelijk gebied, inclusief de openbare ruimte. In het plangebied Buitenvaart zijn geen waardevolle historisch-geografische structuren onderscheiden die in de toekomst een rol zouden kunnen spelen als elementen bij de inrichting van het gebied. Het stroomgebied en delta van de voormalige rivier de Eem vormen een belangrijke aardkundige waarde. Plangebied Buitenvaart wordt doorsneden door een hoofdgeul van de Eem.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z16-vg01_0010.png"

figuur: De hoofdgeul van de voormalige Eem in het plangebied Buitenvaart

Archeologische waarden

Algemeen

Aan het einde van het Paleolithicum (de Oude Steentijd), 11.500 jaar geleden, was Almere al bewoond. Het gebied van Almere bestond toen uit een glooiend zandlandschap waar de rivier de Eem doorheen stroomde. Door het alsmaar natter en warmer wordende klimaat, gepaard gaand met oprukkend veen en een oostwaartse verplaatsing van de kust, was het gebied van Almere rond 3800 voor Chr. veranderd in een uitgestrekt moerasgebied onder invloed van de zee. Wonen werd hier wordt steeds moeilijker en was uiteindelijk niet langer mogelijk. Maar voor die tijd was het leven hier goed: een landschap met allerhande voedselbronnen, groot en klein wild, vis, planten en vruchten. Hiervan hebben de mensen destijds gebruik van gemaakt. Zij woonden overal in het landschap en leefden als jagers en verzamelaars. Tijdens de Midden Steentijd en het vroege Jonge Steentijd is men langzaam aan overgegaan op een combinatie van jacht en akkerbouw. Rond het jaar nul was in het moeras een reeks meren gevormd. In de Romeinse tijd is door aaneensluiting van deze wateren één groot meer ontstaan, dat het Lacus Flevum genoemd werd. Hieruit ontstond later het Aelmere, dat rond 850 na Chr. een feit was en vanaf 1340 Zuiderzee genoemd werd. De Zuiderzee was lange tijd het economisch hart van Nederland. Er is in en na de Middeleeuwen druk gevaren, getuige de scheepswrakken die ook in Almere (maar nog niet in dit plangebied) zijn gevonden. Uit de onderzoeken blijkt dat dekzandkoppen van het oude landschap en de bij de Eem behorende oeverwallen in de Steentijd zeer geschikte locaties voor bewoning vormden. In het plangebied zijn nog geen archeologische onderzoeken uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z16-vg01_0011.png"

figuur: uitsnede Archeologische Beleidskaart met benaderde begrenzing van het plangebied Buitenvaart

Binnen de bestemmingsplangrenzen van dit bestemmingsplan zijn op de Archeologische Beleidskaart Almere (hierna: ABA) verschillende terreinen vrijgesteld van archeologische verplichtingen. Deze terreinen zijn vrijgesteld omdat ze bebouwd zijn of in het verleden bebouwd zijn geweest, of anderszins verstoord zijn. Deze terreinen zijn op de ABA aangeduid met een donker grijze kleur. De overige gebieden zijn aangeduid met “Waarde-Archeologie 1 en 4'. In deze gebieden moet in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met mogelijk aanwezige archeologische vindplaatsen uit de steentijd. Dergelijke vindplaatsen kunnen worden aangetroffen in de top van het pleistocene zand en in de daarboven gelegen Oude Getijdenafzettingen.

Een groot deel van het gebied is aangeduid met de bestemming “Waarde - Archeologie 1" (lichtgroene kleur). In deze gebieden moet in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met mogelijk aanwezige archeologische vindplaatsen uit de steentijd. Dergelijke vindplaatsen kunnen worden aangetroffen in de top van het pleistocene zand en in de daarboven gelegen Oude Getijdenafzettingen. Een beperkt deel is aangewezen met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' (oranje kleur). Ook hier moet rekening worden gehouden met mogelijke archeologische waarden. Er zijn in het plangebied geen prehistorische vindplaatsen of scheepswrakken bekend, maar de aanwezigheid van verdere vindplaatsen of scheepswrakken in de ondergrond is niet uit te sluiten.

In de Archeologieverordening worden regels gegeven die de gemeente hanteert in de omgang met bekende en verwachte archeologische waarden die zijn aangegeven op de Archeologische Beleidskaart Almere (zie paragraaf 1.3.7 Sociale structuur, onderwijs en cultuur).

Veranderingen in inrichting van vergunningsplichtige gebieden

Voor zover dat bodemingrepen niet in aanmerking komen voor een ontheffing, moet archeologisch vooronderzoek worden uitgevoerd en inzicht te worden verkregen in de aan-/afwezigheid van 'behoudenswaardige vindplaatsen van nationaal belang', en de noodzakelijke omgang daarmee. Het onderzoek moet voldoen aan wat daarover is vastgelegd in de Nota Archeologische Monumentenzorg 2016.

Toevalsvondsten

Het is denkbaar dat er zich binnen het plangebied onder het maaiveld nog onbekende scheepswrakken bevinden. Men dient er dan ook rekening mee te houden dat scheepsresten, evenals andersoortige archeologische resten, aangetroffen kunnen worden bij het uitvoeren van grondwerkzaamheden. Een dergelijk aantreffen dient conform de Erfgoedwet (voorheen artikel 53 lid 1 van de Monumentenwet 1988) gemeld te worden aan de stadsarcheoloog van de gemeente Almere. Ter voorkoming van verdere beschadiging dienen de werkzaamheden ter plaatste direct gestaakt te worden. Na vaststelling van de waarde en het belang van de aangetroffen resten, zal in overleg met de stadsarcheoloog besloten worden welke maatregelen nodig zijn.

 

5.2 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Bij bestemmingsplannen voor bestaande bedrijventerreinen en andere bestaande bedrijvenlocaties is milieuzonering volgens vaste jurisprudentie noodzakelijk vanwege de mogelijke vestiging van nieuwe bedrijfsactiviteiten, de toegestane uitbreiding van de activiteiten van gevestigde bedrijven en de benodigde afstemming hiervan met gevoelige functies in de omgeving van en/of op een bedrijventerrein. Hierbij dient de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG uit 2009 (hierna publicatie) als hulpmiddel. Voor de bestemming 'bedrijven' (bestemmingen waar bedrijven in engere zin zijn toegelaten) is het gebruikelijk om voor dit doel een zogenaamde Staat van Bedrijfsactiviteiten op te nemen. Deze Staat geeft inzicht in de toelaatbare milieucategorieën van bedrijfsactiviteiten. In de planregels wordt aangegeven welke milieucategorieën op welke locatie worden toegelaten.

Toepassing milieuzonering voor de Buitenvaart

Voor 'andere milieubelastende' activiteiten, in dit geval de bestemming 'Agrarische doeleinden/-glastuinbouw' verbreed met 'vergelijkbare functies', is het opnemen van een Staat van Bedrijfsactiviteiten niet noodzakelijk en in de praktijk ook niet gebruikelijk. Deze lijn, zoals gehanteerd in de vigerende bestemmingsplannen, wordt gecontinueerd.

Afstanden tot gevoelige gebieden en objecten:

De hoofdactiviteiten die in het plangebied wordt toegelaten zijn agrarische activiteiten in de zin van akker- of tuinbouwbedrijven. Volgens Bijlage 1 van de publicatie, zijn dit vooral bedrijven uit SBI-2008 code 01 in milieucategorie 2 of hooguit 3.2. De verbreding van agrarische functies betreffen o.a. produceren van voedsel, producten onder glas bv. viskwekerij. Volgens Bijlage 1 SBI-2008 03 betreft dit milieucategorie 3.1. Nevenactiviteiten mits ondergeschikt als visvijvers, zorgboerderij, agricamping, kleinschalige kinderboerderijen, stadslandbouw zijn beschouwd als activiteiten in milieucategorie 2. De mogelijkheden voor het fokken en houden van dieren zijn overigens beperkt (zie paragraaf 5.7.2 Het houden van landbouwhuisdieren). Duurzaamheidsfuncties zoals biovergistingsinstallaties, CO2-opslag, bodemenergiesystemen verweven met agrarische functies zijn toegestaan met een wijzigingsbevoegdheid. Dit betreft activiteiten in maximaal milieucategorie 3.2. In het gebied ligt verder een tuincentrum, milieucategorie 2 en een buiten-paintballcentrum, te vergelijken met een veldsportcentrum, met milieucategorie 3.1.

Geluidszone De Vaart

Het plangebied (globaal groen ingetekend in onderstaande figuur) maakt onderdeel uit van het gezoneerde industrieterrein De Vaart. Om dit terrein ligt de geluidszone (rood aangegeven) van de Vaart (zie indicatieve figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z16-vg01_0012.png"

figuur: kaart geluidzone De Vaart

In de omgeving van het plangebied liggen de volgende gebieden en omgevingstypen:

naam   functie en aard van de omgeving   omgevingstype   toelichting  
Oostvaarderszone   natuur, onderdeel EHS (type overig EHS)   gemengd gebied   Ecologische verbindingszone tussen Oostvaardersplassen en Wilgenbos. Gemengd vanwege de verkeer over Oostvaardersdijk en ligging binnen de geluidzone van de De Vaart.  
Oostvaardersbos   natuur, onderdeel EHS (type overig EHS)   gemengd gebied   Strook langs Jac P. Thijsseweg en E. Heimansweg. Hier verhoogde geluidbelasting dus gemengd gebied Oostvaardersdijk en ligging binnen de geluidzone van De Vaart.  
Woningen Bosrandpark   wonen   gemengd gebied   Strook langs Buitenring. Hier verhoogde geluidbelasting dus gemengd gebied Oostvaardersdijk en ligging binnen de geluidzone van De Vaart.  

De volgende richtafstanden dienen te worden aangehouden tot de in de vorige tabel bepaalde omgevingstypen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z16-vg01_0013.png"

Gelet op de ligging van de 50 dB(A)-contour van de geluidzone, op minimaal ca. 100 m van het plangebied, is een inwaartse zonering vanuit de omliggende gemengde gebieden, niet zinvol. De hier toegelaten bedrijven (maximaal milieucategorie 3.2) kunnen zonder problemen in het hele plangebied worden gevestigd (zelfs zonder wijzigingsbevoegdheid).

Gevoelige functies in het plangebied

Op het bedrijventerrein liggen gevoelige functies zoals bedrijfswoningen. Deze functies zijn hier bewust gesitueerd. Aan deze functies op een omgevingstype gemengd gebied en binnen de geluidzone van De Vaart, wordt een lager woon- en leefklimaat geboden t.o.v. woningen in een woonwijk. Direct naast de bedrijfswoningen worden bedrijfsactiviteiten toelaatbaar geacht in maximaal milieucategorie 3.2 indien het aspect geluid bepalend is voor de grootste afstand. Indien het aspect geur bepalend is voor de aan te houden afstand gelden de voorwaarden uit de paragraaf 5.7.2 Het houden van landbouwhuisdieren.

Conclusie 

In dit bestemmingsplan wordt door toepassing van milieuzonering zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de in de omgeving van het bedrijventerrein gelegen omgevingstypen en de in het plangebied gelegen bedrijfswoningen en worden de ''toegelaten milieubelastende activiteiten'' in het plangebied niet onaanvaardbaar in hun functioneren belemmerd.

 

5.3 Bodemkwaliteit

Uit onderzoek blijkt dat de bodem van het plangebied bestaat uit afzettingen van holocene klei, zavel en veenlagen, gelegen op een pleistoceen zandpakket. De dikte van dit holocene pakket varieert, vanwege opvulling van geulen, sterk, er is een variatie van 2 m naar 14 m. Het maaiveldniveau van het gebied, dat niet is opgehoogd met zand, ligt op circa 4,6 m onder NAP. Mede door deze variatie in de ondergrond treedt er een verschil op in maaiveldhoogte. Vanwege verdere inklinking/zetting van de ondergrond en wateronttrekking uit de holocene laag is de verwachting dat in de periode tot 2024 de bodem nog ca. 0,4 m. verder zal dalen. Het gebied is in het verleden voor agrarische doeleinden gebruikt. Er zijn geen aanwijzingen dat in het gebied percelen zijn bemest met zuiveringsslib. In het gebied is bij de helft van de bodemonderzoeken gevallen een verhoogd kwikgehalte in de bodem aangetroffen. Vermoedelijk is dit veroorzaakt door het gebruik van kwikhoudende grondontsmettings- en/of bestrijdingsmiddelen in het verleden. Ernstige bodemverontreiniging zijn in het gebied niet te verwachten.

5.4 Ecologie

Groen

Het plangebied wordt omgeven door groen in de vorm van het Oostvaardersbos (met daarachter de Oostvaardersplassen) aan de noordoostzijde en de ecologische verbindingszone tussen de Oostvaardersplassen en Lepelaarplassen aan de noordwestzijde. Belangrijk groen net buiten het plangebied wordt gevormd door de groenstrook (het voormalige Bufferbos) met fietspad in het zuidelijk deel van de Oostvaarderszone welke zorgt voor een goede buffer tussen het bebouwde gebied en de ecologische verbindingszone ten noorden ervan. Binnen het plangebied bestaat structuurbepalend groen uit de bosstrook ten noorden van de Heinsiusweg, welke naar het zuiden doorloopt in de bosstrook langs het Wagtmanspad en welke in het zuiden aansluit op de bosstrook langs de Buitenring. Deze strook zal overigens worden "omgekleurd" naar een agrarische bestemming, hetgeen al reeds lange tijd de bedoeling is. De bosstroken langs de Heinsiusweg en het Wagtmanspad sluiten redelijk aan op het voormalige Bufferbos. Het overige groen in het gebied wordt met name gevormd door de bomenrijen langs alle wegen. Verder is er nog ecologische waarde te vinden bij de oevers van het water langs het Wagtmanspad vanwege de natuurvriendelijke inrichting ervan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z16-vg01_0014.jpg"

figuur: kaartje aanwezig groen

Wettelijk kader
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming was tot voor kort in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998. Per 1 januari 2017 zijn de bepalingen van de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet opgegaan in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Daarbij zijn met name de verplichtingen die voortkomen uit de Europese wet- en regelgeving onveranderd gebleven. De zogenaamde 'nationale koppen' (bescherming van soorten en gebieden die verder gaat dan de Europese verplichtingen) zijn gesnoeid. Het gaat hierbij om Beschermde natuurmonumenten en een 200tal plant- en diersoorten. Daarentegen worden nu soorten beschermd die onder de Flora- en faunawet niet beschermd waren. Van deze lijst met 91 soorten is geen populatie in Almere aanwezig.

Gebiedsbescherming
De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn (VR) en de Habitatrichtlijn (HR); de aldus beschermde gebieden vormen samen Natura 2000. Nederland heeft de richtlijnen voor gebiedsbescherming geïmplementeerd in de Wnb. De Wnb heeft betrekking op de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden die Nederland bij de Europese Commissie heeft aangemeld. Ruimtelijke ingrepen die in of nabij deze gebieden plaatsvinden moeten worden getoetst op hun effecten op de instandhoudingsdoelen die voor deze gebieden zijn vastgelegd. Als uit deze voortoets blijkt dat het bestemmingsplan significante gevolgen kan hebben op het Natura 2000-gebied, dan moet een passende beoordeling worden gemaakt (artikel 2.8 van de Wnb). Indien blijkt dat er werkelijk sprake is van mogelijk significant negatieve effecten, dan kan alleen toestemming voor de activiteit gegeven worden als er geen alternatieven voor de activiteit zijn, er dwingende redenen van groot openbaar belang mee gediend zijn en de negatieve gevolgen gecompenseerd worden (de ADC-toets). Significant negatieve effecten dienen dus te worden voorkomen, zo nodig na het treffen van mitigerende maatregelen. Niet alleen activiteiten in een Natura 2000-gebied kunnen invloed hebben op de staat van instandhouding van het gebied, ook activiteiten buiten het gebied kunnen de natuurwaarden in een gebied beïnvloeden. Dit wordt "externe werking" genoemd. Er bestaat geen ruimtelijke grens voor externe werking: bepalend zijn de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de soorten en habitattypen in het Natura 2000-gebied, ongeacht de afstand tot het beschermde gebied.

Nationaal NatuurNetwerk (voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))

Hoewel de naam van het netwerk aan natuur in Nederland is veranderd, gelden dezelfde regels als voorheen voor de EHS. Het NNN is in 1990 in het leven geroepen om de achteruitgang van de natuur in Nederland een halt toe te roepen. Het is een netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuur- gebieden in Nederland dat moet voorkomen dat dieren en planten geïsoleerd raken en uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen en bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het vormt de basis voor het Nederlands natuurbeleid. De provincie bepaalt om welke gebieden het precies gaat. De provincie Flevoland heeft de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN op 23 april 2013 aangewezen. Het NNN is planologisch verankerd in de verordening fysieke leefomgeving Flevoland 2012 (VFL 2012, zie ook bijlage 1, hoofdstuk 2 Provinciaal en regionaal beleid). Onderscheid wordt gemaakt tussen NNN prioritair gebied, ecologische verbindingszones, waardevolle gebieden en overig NNN. Artikel 10.4 van de VFL 2012 geeft aan dat een ruimtelijk plan of besluit, voor zover het betrekking heeft op een gebied binnen of nabij de aangewezen ecologische hoofdstructuur:

  • a. mede tot bescherming, instandhouding en ontwikkeling strekt van de wezenlijke kenmerken en waarden van dat gebied;
  • b. geen activiteiten mogelijk maakt ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van deze titel van de verordening geldende bestemmingsplan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden.

De toelichting op het artikel zegt het volgende met betrekking tot het bestemmen van het NNN: het NNN in bestemmingsplannen moet worden voorzien van een bestemming die aansluit bij de actuele en potentiële natuurwaarden en de doelstelling van de ecologische hoofdstructuur. Dit moet tot uitdrukking komen in de doeleindenomschrijving bij de bestemming en bij de gebruiks- en bouwbepalingen. Welke benaming de bestemming krijgt is als zodanig minder relevant en is daarom niet voorgeschreven.

In het plangebied liggen geen structuren welke onderdeel uitmaken van het Nationaal Natuurnetwerk. Wel grenst het gebied in het noordwesten en het noordoosten aan gebieden van de NNN. In het noordwesten betreft dit de ecologische verbinding tussen de Oostvaardersplassen en Lepelaarplassen met daarachter het Markermeer. In het noordoosten betreft dit het Oostvaardersbos, de zone tussen de stad en de Oostvaardersplassen. De invloed vanwege de beschermingsstatus van de ecologische hoofdstructuur is beperkt. De groenstrook (het voormalige Bufferbos) fungeert namelijk als bufferzone zodat de invloed van de bebouwde omgeving op de ecologische verbindingszone wordt beperkt. De externe werking van de beschermde Oostvaardersplassen is wel van belang voor het plangebied. Dit is beschreven in de paragraaf "Natura 2000".

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z16-vg01_0015.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z16-vg01_0016.png"

figuur: (Provinciale) Ecologische hoofdstructuur, nu NNN

Natura 2000

Het plangebied ligt niet in een natuurgebied dat op basis van de Wnb wettelijke bescherming geniet (Natura 2000) maar het ligt wel in de nabijheid van beschermde natuurgebieden. Dit zijn het Markermeer en IJmeer in het noordwesten, de Oostvaardersplassen in het noordoosten en (op grotere afstand) de Lepelaarplassen in het zuidwesten. Als gevolg van Wnb is op het plangebied de externe werking van toepassing op de instandhoudingsdoelstellingen die zijn geformuleerd voor de Natura 2000 gebieden. Deze externe werking houdt in dat getoetst moet worden of de beoogde ontwikkelingen buiten het Natura 2000-gebied een negatieve invloed hebben op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen in het gebied. De verwachting is dat er geen negatieve effecten zijn ten opzichte van het vorige plan.

Soortbescherming

De soortbescherming in de Wnb heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een aantal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in een aantal bij de Wnb behorende besluiten en regelingen. De Wnb bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier -en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust of verblijfplaatsen. Artikel 1.11 van de Wnb schrijft voor dat iedereen de algemene zorgplicht voor de in wild levende planten en dieren in acht moet nemen. Dit houdt in dat handelingen die niet noodzakelijk verband houden met het beoogde doel, maar nadelig zijn voor de flora en fauna, achterwege moeten blijven. In de meeste gevallen kan voor de verbodsbepalingen een ontheffing worden aangevraagd voor de in het gebied voorkomende beschermde soorten. Bepaalde algemeen voorkomende soorten planten en dieren vallen onder de zogenaamde vrijstellingsregeling indien het werk te omschrijven is als bestendig beheer of onderhoud, of een ruimtelijke ontwikkeling. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, worden verschillende groepen soorten onderscheiden. Bovendien gelden naast landelijke vrijstellingen ook vrijstellingen op provinciaal niveau.

In 2012 is een deel van de stad, waaronder het gehele plangebied, geïnventariseerd op de zwaardere categorieën onder de Flora- en faunawet beschermde planten en dieren. Hierbij zijn geen zwaar beschermde planten, zoogdieren, vissen, amfibieën en jaarrond beschermde vogelnesten aangetroffen. Hetzelfde geldt voor de soorten die nu beschermd zijn onder de Wnb. Voor een aantal plant- en diersoorten geldt dat door GS vrijstelling van de relevante Flora- en faunawetverboden is verleend als handelingen worden verricht in het kader van (o.a.) bestendig beheer en ruimtelijke ontwikkelingen, al dan niet op basis van een door de minister goedgekeurde Gedragscode.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z16-vg01_0017.jpg"

figuur: zicht op de Oostvaardersplassen

Houtopstanden

Met de inwerkingtreding van de Wnb zijn de bepalingen van de Boswet daarin enigszins gewijzigd opgenomen. De bepalingen rond vellen en herplant zijn niet van toepassing op:

  • a. houtopstanden binnen de bij besluit van de gemeenteraad vastgestelde grenzen van de bebouwde kom;
  • b. houtopstanden op erven of in tuinen;
  • c. fruitbomen en windschermen om boomgaarden;
  • d. naaldbomen, kennelijk bedoeld om te dienen als kerstbomen, indien niet ouder dan twintig jaar;
  • e. kweekgoed;
  • f. uit populieren of wilgen bestaande:
    • 1. wegbeplantingen;
    • 2. beplantingen langs waterwegen, en
    • 3. eenrijige beplantingen langs landbouwgronden;
  • g. het dunnen van een houtopstand;
  • h. uit populieren, wilgen, essen of elzen bestaande beplantingen die kennelijk zijn bedoeld voor de productie van houtige biomassa, indien zij:
    • 1. ten minste eens per tien jaar worden geoogst;
    • 2. bestaan uit minstens tienduizend stoven per hectare per beplantingseenheid, zijnde een aaneengesloten beplanting die niet wordt doorsneden door onbeplante stroken breder dan twee meter, en
    • 3. zijn aangelegd na 1 januari 2013.

Bij de kap geldt een meldingsplicht en herplantplicht. De kap van houtopstanden moet een maand van tevoren worden gemeld bij Gedeputeerde Staten. De provincie ziet toe op de naleving van de herplantplicht.

De groenstroken langs de Buitenring, langs de Fluittocht en die ten noorden van de Heinsiusweg liggen buiten de bebouwde komgrens die nog op basis van de Boswet zijn bepaald en zijn overgenomen in de Wnb. Dit betekent dat de Wnb op dit gebied van toepassing is. In het kader van het gebiedsgerichte milieubeleidsproject OPAL (Oostvaardersplassen Almere) heeft een grondruil plaatsgevonden met als doel de vergroting van de recreatieve en natuurlijke kwaliteiten van de bestaande ecologische verbindingszone 'Oostvaarderszone' (Oostvaardersplassen - Lepelaarplassen). Hiertoe is dat gebied (omgeving Verbindingenpad) van ruim 5 ha gedeeltelijk ingericht als bos. Deze bosaanplant gold tevens als (pre)boscompensatie voor een deel van de bosstrook ten noorden van de H.W. Heinsiusweg. Het Heinsiusbos heeft een grootte van ruim 12 ha. Feitelijk zou bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid nog zo'n 7 ha aan bos gecompenseerd moeten worden. Bij nadere berekening is uitgegaan van het hele Bufferbos inclusief waterpartijen en gemeten van kruin tot kruin. Dat leidt er toe dat nog 0,75 ha gecompenseerd moet worden. Een strook grond langs de Fluittocht is daarom buiten de wijzigingszone gelaten. Op die wijze is boscompensatie niet aan de orde.

Ecologisch Masterplan Almere

Het plangebied is geen onderdeel van het bestaande groenblauwe casco, dat is vastgelegd in het Ecologisch Masterplan Almere (2006).

5.5 Externe veiligheid

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een externe veiligheidsonderzoek uitgevoerd, 'Onderzoek externe veiligheid bestemmingsplan Agrarisch gebied Buitenvaart, juli 2015 (zie bijlage 2 Onderzoek Externe veiligheid). De conclusies zijn dat de externe veiligheidsaspecten van risicovolle inrichtingen, buisleidingen en vervoer over water geen rol spelen bij dit bestemmingsplan.

Transport

Plaatsgebonden risico

Weg: de Buitenring (een niet Basisnetroute) heeft geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar. Hiermee wordt voldaan aan het wettelijk vereiste beschermingsniveau voor burgers.

Groepsrisico

Voor het wegvak Buitenring is geen sprake van een overschrijding van 0,1 x de oriëntatiewaarde.

Verantwoording groepsrisico en hulpverlening

Groepsrisico

Het groepsrisico van de Buitenring hoeft niet te worden verantwoord, omdat het toekomstig groepsrisico ten gevolge van dit bestemmingsplan lager is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Hulpverlening

Er zijn voldoende mogelijkheden om het plangebied van meerdere zijden te bereiken en tevens voldoende mogelijkheden om het plangebied te ontvluchten. De afstand van de bestemmingen in het plangebied tot de Buitenring is minimaal ca. 100 m. Deze liggen buiten de 100%-letaliteitsgrens (de afstand waarbinnen iedereen binnen of buiten in geval van een explosie van een LPG-ketelwagen) komt te overlijden. En ook buiten het effectgebied van een eventuele plasbrand. Dit is een zeer effectieve ruimtelijke maatregel ter beperking van het aantal doden (gewonden en materiële schade). Er worden geen nadere ruimtelijke maatregelen in dit bestemmingsplan getroffen om de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te verhogen.

Gasdrukmeet- en regelstations 

In het plangebied liggen twee gasdrukmeet- en regelstations. Deze zijn gelegen ter hoogte van de Linnaeusweg 3 en 13. Op deze stations zijn de regels uit de Wet milieubeheer en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) van toepassing. Volgens artikel 3.12 lid 6 van het Activiteitenbesluit geldt met betrekking tot de opstelplaats van een gasdrukmeet- en regelstation ten opzichte van buiten de inrichting gelegen kwetsbare objecten (o.a. woningen) en beperkt kwetsbare objecten (o.a. bedrijfsgebouwen) een veiligheidsafstand van respectievelijk 6 m en 4 m. Deze zones zijn met een aanduiding 'veiligheidszone-bevi' op de verbeelding aangegeven. In de algemene gebruiksregels is aangegeven dat het realiseren van (beperkt) kwetsbare objecten binnen deze zones niet is toegestaan.

5.6 Geluid

Inleiding

Geluidshinder van bedrijven wordt bestreden middels voorschriften in de omgevingsvergunning dan wel op grond van het Activiteitenbesluit waarin algemene regels zijn opgenomen. Hiernaast gelden krachtens de Wet geluidhinder normen voor geluidsoverlast. De Wet geluidhinder waarborgt in verband met geluidhinder tevens bepaalde hinderafstanden in de ruimtelijke ordening. De Wet geluidhinder regelt in dit kader geluidszones rond industrieterreinen, langs spoorwegen en langs autowegen. Voor het plangebied zijn twee bronnen van geluidhinder relevant, namelijk industrielawaai en wegverkeerslawaai.

Industrielawaai

De Buitenvaart maakt onderdeel uit van het op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde industrieterrein De Vaart. Op delen van het industrieterrein zijn inrichtingen toegestaan die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken en die worden genoemd in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht. De eerste zonering van De Vaart dateert van 18 december 1992. In het zogenaamde paraplu Bestemmingsplan Geluidzonering De Vaart, vastgesteld op 26 mei 2005 en goedgekeurd op 15 september 2005, is een nieuwe zonegrens vastgesteld. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting vanwege dat gehele industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. De zonegrens, de 50 dB(A)-contour genoemd, is onderdeel van het toetsingskader voor de omgevingsvergunning voor milieu. Op grond van artikel 2.14 lid 1 aanhef en onder c aanhef en onder 2 Wabo neemt het bevoegd gezag bij het besluit op de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor milieu de zonegrens in acht. De omgevingsvergunning moet worden geweigerd, indien er sprake is van een overschrijding van de zonegrens, ook indien die overschrijding wordt veroorzaakt door andere inrichtingen op het gezoneerde industrieterrein (behalve windturbines). Als een inrichting niet kan voldoen aan de gestelde voorschriften, kunnen maatregelen worden afgedwongen of vestiging dan wel kan uitbreiding van de inrichting worden geweigerd. Binnen het plangebied van De Buitenvaart zijn geen en is het niet toegestaan om zogenoemde "grote lawaaimakers" -zoals die worden genoemd in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht, te realiseren. In het zonebeheersmodel is per kavel geluid gereserveerd waarbij is uitgegaan van een geluidnorm van 50 dB(A) op 50 meter afstand. Hierbij is dus ook rekening gehouden met de oppervlakte van de kavel. Op grond van de wet behoort tot de geluidszone het gebied tussen het industrieterrein zelf en de buitengrens van de zone. Het industrieterrein zelf maakt dus geen deel uit van de zone. Voor het gezoneerde industrieterrein zelf en daarop aanwezige of geprojecteerde woningen gelden geen geluidsnormen. De geluidruimte wordt beheerst in een zonebeheersmodel. De volgende afbeelding geeft de huidige ligging van de geluidszone van industrieterrein De Vaart weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z16-vg01_0018.jpg"

figuur: Geluidzone bedrijventerrein De Vaart

Wegverkeerslawaai

Alle wegen binnen het plangebied van De Buitenvaart en de buiten het plangebied gelegen Buitenring zijn gezoneerde wegen als bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder. De wegen binnen het plangebied hebben een zone van 200 meter, de Buitenring heeft een zone van 350 meter. Deze zones zijn aandachtsgebieden waarbinnen akoestisch onderzoek dient plaats te vinden als er zich geluidgevoelige bestemmingen ((bedrijfs)woning) bevinden. En als het bestemmingsplan een geluidgevoelige bestemming mogelijk maakt, is sprake van een nieuwe situatie op grond van de Wet geluidhinder en is ook geluidsonderzoek noodzakelijk.

Agrarische bedrijfswoningen

Uit de berekening (zie Bijlage 4 Akoestisch onderzoek) volgt dat de 48 dB contour deels over het zuidelijk deel van het plangebied ligt. Omdat bedrijfswoningen minimaal voor de helft (zie artikel 3.2) in de voorgevellijn, die op 12,5 m van de voorste perceelsgrens ligt, moeten worden gebouwd, liggen deze vrijwel niet binnen de geluidszones van de Buitenring. Om te voorkomen dat bedrijfswoningen wel in de zone worden gerealiseerd, is in artikel 3.2 een voorwaardelijke verplichting opgenomen, dat woningen alleen mogen worden gebouwd indien is aangetoond dat de geluidsbelasting niet meer dan 48 dB bedraagt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z16-vg01_0019.png"

figuur: g eluidcontouren Buitenring 2030 (incl. 2 dB aftrek conform artikel 110g Wgh)

Plattelandswoningen

In het plan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om agrarische bedrijfswoningen, indien ze vrijkomen (lees: niet meer als bedrijfswoning fungeren) op grond van de Wet plattelandswoningen, om te vormen tot een 'gewone woning' zonder dat sprake is van een functionele binding met het bedrijf. Van belang hierbij is dat de 'plattelandswoningen' de agrarische bestemming behouden, met bijbehorende bouw- en gebruiksregels, omdat hiermee wat betreft beoordeling van geluid hetzelfde regime blijft behouden wat betreft de bestaande woningen op het gezoneerde industrieterrein. Verder gelden dezelfde voorwaarden, waaronder de voorwaardelijke verplichting, als bij de bedrijfswoningen.

5.7 Geurhinder

5.7.1 Bedrijven

Buiten het plangebied op een afstand van circa 350 m ligt Vetsmelterij Bosland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z16-vg01_0020.png"

figuur: Ligging van vetsmelterij Bosland (rood omcirkeld)

Deze heeft vergunde geurcontouren buiten de eigen kavel, waar nieuwe (geur)gevoelige, minder (geur)gevoelige en niet (geur) gevoelige bestemmingen conform provinciaal beleid 2 buiten gesitueerd moeten worden bij een ruimtelijk plan ter voorkoming van nieuwe hinder en/of ernstige hinder. Uit het uitgevoerd geuronderzoek (zie Bijlage 3 Geuronderzoek vetsmelterij) blijkt, op basis van de vergunde situatie, dat alleen de geurcontour voor vestiging van nieuwe gevoelige bestemmingen over het plangebied valt. Hieronder is deze geurcontour weergegeven. Binnen deze contour liggen alleen bedrijfswoningen, glastuinbouwbedrijven en dierenverblijven met toebehoren. Dit zijn geen gevoelige bestemmingen volgens provinciaal beleid. Gevoelige bestemmingen zijn volgens dat beleid gebieden waar grote aantallen mensen veelal langdurig verblijven. Hiertoe behoren woon- en leefgebieden, ziekenhuizen, verpleeghuizen, scholen, dagverblijven, winkelcentra, dag- en verblijfrecreatie (kampeerterreinen, volkstuinen met verblijfsaccommodatie, recreatiebungalows, drukbezochte recreatieobjecten) en kantoren gevestigd in algemene woon- en leefgebieden (niet op bedrijventerreinen). Daarbij geldt voor nieuwe gevoelige bestemmingen een strengere norm dan voor bestaande situaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z16-vg01_0021.png"

figuur:geurcontour

Bij nieuwe situaties (toetsing als nieuwe situatie betreft: o.a. toetsing ruimtelijke plannen voor nieuwe ontwikkelingen) mag géén 'geurgevoelige bestemming' binnen de geurcontour van 1,0 ouE/m3 als 99,5-percentielwaarde worden gevestigd. Conclusie is dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten gevolg van deze geurbron. Om dit in de toekomst te kunnen waarborgen, is een aanduiding op de verbeelding opgenomen en daaraan is een planregel verbonden die vestiging van nieuwe geurgevoelige objecten uitsluit.

5.7.2 Het houden van landbouwhuisdieren

Inleiding

Het houden van landbouwhuisdieren kan gepaard gaan met o.a. geur- en stofhinder, bijvoorbeeld van de dierenverblijven, de opslag van mest en de buitenbak. Niet alleen speelt dit bij het beoordelen van omgevingsvergunningen milieu en/of meldingen in het kader van het Activiteitenbesluit. Vanwege de zogenaamde omgekeerde werking, speelt dit indirect ook bij bestemmingsplannen. Reden voor de koppeling met ruimtelijke ordening is de duidelijke relatie tussen de milieuzone rond een bedrijf (van de milieuregelgeving) en de ruimtelijke ordening. Een milieuzone stuurt niet alleen de vestigings- en uitbreidingsmogelijkheden van het houden van landbouwhuisdieren, maar heeft ook gevolgen voor het beschermingsniveau van een geurgevoelig object. De beoordeling in het kader van de Wet ruimtelijke ordening is breder dan die volgens de Milieuwetgeving. Bij de beoordeling van de Wet milieubeheer (omgevingsvergunning en Activiteitenbesluit) blijft een aantal aspecten, zoals de cumulatie van geur, buiten beschouwing. Deze worden wel beoordeeld in het kader van een goede ruimtelijke ordening (= aanvaardbaar woon- en leefmilieu). De provinciale beleidsregel voor de beoordeling van geurhinder 2008, is niet van toepassing op het toetsen van de geurhinder van het houden van dieren.

Milieuwetgeving

Het houden van dieren valt al snel onder de definitie inrichting en daarmee onder de Wet milieubeheer, zelfs als het gaat om kleinschalige, niet bedrijfsmatige activiteiten. Volgens een brief van het ministerie van VROM uit 1999 (Kleinschalig houden van Dieren) is het steeds maatwerk om te beoordelen of sprake is van hobbymatig dan wel bedrijfsmatig houden van dieren, op basis van een aantal (niet limitatieve) criteria waaronder het aantal dieren. De activiteiten die we hier willen mogelijk maken vallen meestal onder de regels van het Activiteitenbesluit (voluit: Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim)). Deze bevat onder andere aan te houden afstanden in verband met geur tot geurgevoelige objecten voor dierenverblijven), opslag van mest en compost e.d. Een dierenverblijf is de ruimte waarbinnen de landbouwhuisdieren worden gehouden. Deze kan overdekt zijn, maar ook onoverdekt: in de buitenlucht dus. Bijvoorbeeld een uitloop bij een volièrestal. De uitloop telt alleen mee, als deze het bruikbare leefoppervlak en daarmee feitelijk het aantal dierplaatsen in de stal vergroot. Een buitenbak voor paarden is in principe dus geen dierenverblijf. Voor kinderboerderijen en kleinschalige veehouderijen, die weinig dieren houden, gelden maar enkele voorschriften omdat de milieugevolgen beperkt zijn. Een veehouderij is kleinschalig bij het houden van hoogstens: 10 schapen, paarden en pony's, 10 geiten, 25 kippen, eenden en parelhoenders, 25 konijnen en 10 overige landbouwhuisdieren. De dieren mogen gecombineerd worden: dus bijvoorbeeld 6 schapen, 25 konijnen en 2 ezels.

Uitgangspunten bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan maken we het houden van landbouwhuisdieren mogelijk inclusief kinderboerderijen, hertenkampen etc. met uitzondering van (grootschalige) veehouderijen, paardenfokkerijen en maneges. Landbouwhuisdieren worden voor productiedoeleinden gehouden, bijvoorbeeld voor de productie van melk, vlees, wol, eieren of voor bijvoorbeeld het berijden van de dieren (manege). Zoals koeien, varkens, schapen, paarden, kippen, kalkoenen, eenden, pelsdieren, waterbuffels, lama's, struisvogels, ganzen, fazanten en herten. Alle dieren die in de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) staan, zijn in ieder geval landbouwhuisdieren. Het houden van andere dieren, zoals siervogels, vissen, wormen en bijen, valt niet onder deze activiteit. Honden en katten zijn ook geen landbouwhuisdieren (ABRvS, 201110836/1/A4 van 3 april 2013). Een paardenhouderij (pension of stalling) en aftrainen van paarden mag. Lesgeven aan derden mag niet. Vestiging van nieuwe ('bijzonder') geurgevoelige objecten als burgerwoningen, ziekenhuizen/-sanatoria bejaarden/verpleeghuizen, woonwagenterreinen, dagverblijven, scholen maar ook het bieden van nachtverblijf (bv. agricamping) en (nacht)zorgboerderijen, wordt bij recht uitgesloten vanwege de beperkingen voor de economische activiteiten. Er is ruimte voor een agricamping in het gebied met een maximum aantal standplaatsen in verband met verkeer.

Geurgevoelige objecten

De in dit gebied toegestane bedrijfswoningen worden conform de handreiking Wet geurhinder en veehouderij beoordeeld als geurgevoelige objecten. Indien sprake is van één inrichting geldt dit niet voor de eigen (bedrijfs)woning bij een paardenhouderij.

Aard van de omgeving

Er is hier sprake van een overwegend agrarisch bedrijventerrein, een gebied dat overwegend een economische functie heeft en waarin per definitie relatief weinig mensen per oppervlakte-eenheid daadwerkelijk wonen of verblijven. Er is hier daarom sprake van een gebied buiten de bebouwde kom. Dit betekent dat de (bedrijfs)woningen in dit gebied een hogere geurbelasting anders gezegd, een lager beschermingsniveau krijgen.

Dierenverblijven in brede zin opvatten

Om omkleuring van 'andere ruimten waar dieren verblijven' naar 'dierenverblijven' in de toekomst te voorkomen en de hiermee gepaarde gaande overlast voor bewoners en paardenhouders voor te zijn, wordt in dit verband ook als dierenverblijf opgevat: buitenbak, paddock, binnenbak al dan niet overdekt met stalruimtes etc. Dit te meer omdat dit soort 'ruimtes' worden gebruikt voor het trainen van paarden (les, instructie etc.) en vaak ook gepaard gaan - naast geuroverlast - met hulpmiddelen die andere vormen van overlast kunnen geven zoals licht- en geluidinstallaties en ook stofoverlast kunnen geven.

Geur

Dierenverblijf

Volgens het Barim kan het oprichten, uitbreiden of wijzigen van een dierenverblijf niet plaatsvinden, indien de afstand van het emissiepunt van dierenverblijf op minder dan 50 m van een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom is gelegen (te garanderen minimale afstand). Deze afstand wordt gemeten vanaf de buitenzijde van het geurgevoelige object tot het dichtstbijzijnde emissiepunt ((punt waar een relevante hoeveelheid geur buiten het dierenverblijf treedt (zie verder Rgv)). Indien niet overdekt, dan wordt gemeten vanaf het dichtstbijgelegen punt van de begrenzing van het dierenverblijf. Verder geldt een minimale afstand tot de gevel van een dierenverblijf van respectievelijk 25 m tot een geurgevoelig object buiten dan wel binnen de bebouwde kom. Deze benedengrens mag niet worden overschreden. Voor de definitie van een geurgevoelig object wordt verwezen naar de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv): gebouw, bestemd voor en volgens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt, waarbij onder 'gebouw, bestemd voor menselijk wonen of menselijk verblijf' wordt verstaan: gebouw dat op grond van het bestemmingsplan, bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 of 3.28 van die wet daaronder mede begrepen, de beheersverordening, bedoeld in artikel 3.38 van die wet, of, indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van laatstgenoemde wet mag worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf. Als bebouwde kom is volgens de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel van de Wgv aan te merken: 'het gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- en verblijffunctie heeft' en waarin (dus) veel mensen per oppervlakte-eenheid daadwerkelijk wonen of verblijven." Verder staat er, dat de grens van de bebouwde kom 'niet wordt bepaald door de Wegenverkeerswetgeving, maar evenals in de ruimtelijke ordening door de aard van de omgeving. Binnen een bebouwde kom is de op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing geconcentreerd tot een samenhangende structuur.

Op grond van het Barim gelden geen afstandseisen (ook geen minimumeis) tot dierenverblijven voor kinderboerderijen en kleinschalige veehouderijen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt in dit bestemmingsplan uitgegaan van een afstandseis van 30 m. Deze is gebaseerd op de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (richtafstand voor geur voor kinderboerderijen uit bijlage 1).

Opslag van agrarische bedrijfsstoffen (o.a. mest, compost)

Volgens het Barim vindt de opslag van > 3 m3 agrarische bedrijfsafvalstoffen (hier o.a.: vaste mest) ten minste plaats op 50 m afstand van een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom. Afwijken van deze afstand is niet mogelijk met uitzondering van kinderboerderijen. Dat lijkt onlogisch omdat hier juist goede maatregelen tegen te treffen zijn: afdekken, verhogen afvoerfrequentie etc. Agrarische bedrijfsstoffen zijn in dit verband: dierlijke meststoffen die niet verpompbaar zijn (mest), kuilvoer, bijvoedermiddelen die niet verpompbaar zijn, gebruikt substraatmateriaal en restmateriaal afkomstig van de teelt van gewassen; Het begrip «agrarische bedrijfsstoffen» is in het besluit gedefinieerd, omdat voor verschillende stoffen onder deze gezamenlijke noemer regels gesteld worden, onder andere ten aanzien van geurhinder en bodembescherming. Hout- en snoeiafval wordt niet beschouwd als restmateriaal afkomstig van de teelt van gewassen. Hout- en snoeiafval is geen bodembedreigende stof en veroorzaakt ook geen geurhinder. De afstand wordt gemeten van de buitenzijde van het geurgevoelige object tot het dichtstbijzijnde punt van de plaats waar de agrarische bedrijfsstoffen zijn opgeslagen.

Cumulatieve geurbelasting

Bij het beoordelen van het woon- en leefklimaat wordt rekening gehouden met cumulatie van geur. Cumulatie van een aantal verschillende geurbronnen (dierenverblijf, mest etc.) wordt gelet op de aard van de omgeving en de economische functie van het gebied aanvaardbaar geacht.

Overige milieuaspecten (geluid, stof licht etc.)

Vanwege mogelijk stof- en geluidoverlast dient volgens de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG uit 2009, 30 m worden aangehouden van de bedrijfswoningen tot de dichtstbij gelegen punt van binnenbakken, buitenbakken, paddocks, stapmolens, etc, kortom onderdelen van een paardenstalling waar met paarden wordt geoefend.

Aanvaardbaar woon- en leefklimaat

Als de afstand tussen de hinderbron (zoals dierenverblijf, mestplaat, buitenbak) en een geurgevoelig object kleiner is dan nodig is volgens de hierboven genoemde afstanden, maar wel aan de minimumafstandeis tot dierenverblijven, is er niet zonder meer sprake van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. In zo'n geval moet extra worden gemotiveerd, waarom bij het geurgevoelig object toch een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Daarom wordt flexibiliteit geboden in de planregels via een afwijkingsbevoegdheid.

Conclusie

Het houden van landbouwhuisdieren kan in dit bestemmingsplan worden gefaciliteerd, wanneer aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan. Deze voorwaarden zijn conservatief (= bieden extra bescherming aan en de economische functie en het woon- en leefklimaat) zodat de preventieve werking van het bestemmingsplan ten volle wordt benut. E.e.a is uitgewerkt in de planregels.

5.8 Kabels en leidingen

Alle nutsvoorzieningen voor bebouwing op uitgegeven kavels worden geleverd via kabels en leidingen (K&L), gelegen in gemeentelijke ondergrond. Een uitzondering hierop zijn draadloze telecommunicatie verbindingen. De ligging in gemeentelijke ondergrond is voor de nutsbedrijven belangrijk, omdat deze ligging duurzaam is; er is een gegarandeerde toegang en daarmee zijn capaciteit, aanpassing en onderhoud gewaarborgd. Langs het Wout Wagtmanspad liggen tracés voor het voeden van het gebied. In het plangebied ligt geen leidingenstraat met de status als die langs de Hogering/Buitenring. Een bovengrondse hoogspanningslijn bevindt zich niet in dit gebied en ook is er geen straalverbinding met een beschermde status.

Toekomstige ontwikkelingen

Door aan de kabel- en leidingenbeheerder de ligging in de kabel- en leidingenzone voor te schrijven worden aanpassingen van- en ruimte claims in de bestaande en nog te ontwikkelen plannen binnen het gebied zoveel mogelijk voorkomen. In het kader van mogelijke reconstructies en toekomstige aanpassingen binnen het gebied zullen mogelijk diverse nutsleidingen en riolen verlegd kunnen gaan worden. Er zal in dat geval zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van de bestaande K&L infrastructuur. Voor het plangebied worden met betrekking tot hoogspanningslijnen of straalverbindingen dit onderwerp geen relevante ontwikkeling verwacht.

 

5.9 Lichthinder

Op dit gebied zijn in het bestemmingsplan geen extra eisen voorgeschreven dan die gelden op grond van het Activiteitenbesluit.

5.10 Luchtkwaliteit

Inleiding

Op 15 november 2007 zijn de Europese luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5 “Luchtkwaliteitseisen”). Dat betekent dat dit aspect wettelijk verplicht beschouwd moet bij het uitoefenen van een bestuurlijke bevoegdheid. Tevens legt het Rijk een grote nadruk op het principe van goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat elke situatie beoordeeld moet worden of het aanvaardbaar is om een project /bedrijf op een bepaalde locatie te realiseren. Luchtkwaliteit is een aspect waarmee de leefbaarheid van een gebied deels gekarakteriseerd kan worden.

Toetsingsregels

Het doel van hoofdstuk 5 van de Wm is het beschermen van het milieu tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging. De parameters die van belang zijn in Almere zijn met name stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10):

Stof   Daggemiddelde (µg/m3)   Jaargemiddelde (µg/m3)   Datum in werking (na derogatie EU)   Achtergrondconcen-tratie 2010 Almere (µg/m3)  
NO2   -   40   1-1-2015   < 25  
PM10   50
(mag 35x p/j worden overschreden)  
40   1-1-2011   < 25  

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • b. een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit
  • c. een project draagt slechts in 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging
  • d. een project is opgenomen in, of past binnen, het NSL of een regionaal programma van maatregelen.

Verder hoeft er niet getoetst worden op plekken die op grond van het toepasbaarheidbeginsel uit de Wet milieubeheer (art. 5.19 lid 2) zijn uitgesloten van toetsing:

  • a. locaties die zich bevinden in gebieden waartoe leden van het publiek geen toegang hebben en waar geen vaste bewoning is, en/of;
  • b. terreinen waarop een of meer inrichtingen zijn gelegen, waar bepalingen betreffende gezondheid en veiligheid op arbeidsplaatsen als bedoeld in artikel 5.6, tweede lid, van toepassing zijn, en/of;
  • c. de rijbaan van wegen en de middenberm van wegen, tenzij voetgangers normaliter toegang tot de middenberm hebben.

Beoordeling situatie

De Buitenvaart is een terrein die voldoet aan het toepasbaarheidsbeginsel zoals beschreven in het criterium onder b. Er zijn er geen verblijfsgebieden gesitueerd waar mensen gedurende langere tijd vertoeven of blootgesteld worden aan de emissie van luchtverontreinigende stoffen. Dit betekent dat de luchtkwaliteit niet hoeft te worden getoetst. De bestaande bedrijfswoningen langs de diverse wegen in het plangebied zijn reeds planologisch toegestaan en hoeven niet beoordeeld te worden. De optie om agrarische bedrijfswoningen, indien ze vrijkomen (lees niet meer als bedrijfswoning fungeren) op grond van de wet plattelandswoningen, om te vormen tot een 'gewone woning' zonder dat sprake is van een functionele binding met het bedrijf dient ook te worden beoordeeld wat betreft luchtkwaliteit. Er dient te worden beoordeeld of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hierbij is het van belang dat wordt voldaan aan de normen voor de luchtkwaliteit. Op de Buitenvaart zijn geen agrarische bedrijven aanwezig dan wel mogelijk met een relevante invloed op de luchtkwaliteit. Daarnaast zijn de verkeersintensiteiten op de wegen in het plangebied ook dermate gering dat ruimschoots wordt voldaan aan de normen voor de luchtkwaliteit. Er zijn geen belemmeringen wat betreft luchtkwaliteit om agrarische bedrijfswoningen op grond van de wet plattelandswoningen om te vormen tot een 'gewone woning'.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.

5.11 Milieu-effectrapportage

Voor besluiten en plannen die ontwikkelingen bevatten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de verplichting om de procedure voor milieueffectrapportage te doorlopen of te beoordelen of het doorlopen van een dergelijke procedure noodzakelijk is (een mer-beoordeling). Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De categorieën van activiteiten waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in het Besluit mer, bijlagen C en D. Het gaat dan bijvoorbeeld om de bouw van 4.000 woningen binnen de bebouwde kom en de aanleg of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject van 100 hectare of meer met inbegrip van de bouw van een winkelcentrum. In dit bestemmingsplan worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die worden genoemd in bijlagen C of D van het Besluit mer. Het plangebied ligt niet in een natuurgebied dat op basis van de Natuurbeschermingswet wettelijke bescherming geniet (Natura 2000) maar het ligt wel in de buurt ervan. Dit zijn het Markermeer en IJmeer in het noordwesten, de Oostvaardersplassen in het noordoosten en (op grotere afstand) de Lepelaarplassen in het zuidwesten. Als gevolg van Natuurbeschermingswet is op het plangebied de externe werking van toepassing op de instandhoudingsdoelstellingen die zijn geformuleerd voor de Natura 2000 gebieden. Deze externe werking houdt in dat getoetst moet worden of de beoogde ontwikkelingen buiten het Natura 2000-gebied een negatieve invloed hebben op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen in het gebied. De verwachting is dat er geen negatieve effecten zijn ten opzichte van het vorige plan. De groenstrook (het voormalige Bufferbos) fungeert namelijk als bufferzone zodat de invloed van de bebouwde omgeving op de ecologische verbindingszone wordt beperkt (zie ook paragraaf 5.4 Ecologie). Een milieueffectrapportage of een mer-beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.

 

5.12 Radarverstoringsgebied en laserstraalvrije gebied

Radars voor militaire luchtvaart

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is aangegeven dat op het plangebied het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing is (zie bijlage 1, 1.1 Rijksbeleid). Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is gelegen in de radarverstoringsgebieden van AOCS Nieuw Milligen en Soesterberg. Omdat het plangebied op grotere afstand dan 15 km van de daar opgestelde radarantennes is gelegen, zijn er geen hoogtebeperkingen voor bouwwerken, met uitzondering van windturbines. De hoogtebeperking voor windturbines is vanwege het radarverstoringsgebied van AOCS Nieuw Milligen 118 m en van Soesterberg 128 m; de tippen van de wieken van windturbines mogen deze hoogtes niet overschrijden, ander is een radarverstoringsonderzoek vereist. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk en voldoet aan de eisen van radarverstoringsgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z16-vg01_0022.png"

figuur radarstations

Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)

LVNL beheert technische installaties en systemen ten behoeve van de luchtverkeersbeveiliging. Een belangrijk deel hiervan betreft de apparatuur voor communicatie-, navigatie-, en surveillance infrastructuur (cns). CNS apparatuur wordt gebruikt om het radiocontact tussen de verkeersleiding en de piloten te onderhouden, navigatie in het naderingsgebied en en-route mogelijk te maken en de plaatsbepaling van vliegtuigen zeker te stellen.

LVNL is verplicht haar taken te verrichten overeenkomstig het bepaalde in Nederland verbindende verdragen (artikel 5.23, lid 7 Wet luchtvaart), zoals het verdrag van Chicago. Op basis van het verdrag van Chicago, dat Nederland heeft geratificeerd, is de International Civil Aviation Organisation (ICAO) opgericht. ICAO vaardigt internationale burgerluchtvaartcriteria uit die de Nederlandse Staat dient te implementeren. LVNL dient aldus te handelen conform ICAO.

Voor het veilig afwikkelen van vliegverkeer gelden rondom de technische systemen van LVNL maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten: de zogenaamde toetsingsvlakken. In dit kader beoordeelt LVNL of de uitvoering van voorgenomen (bouw)plannen inderdaad van invloed zijn op de correcte werking van cns apparatuur. De afmetingen van de toetsingsvlakken is gebaseerd op berekeningsvoorschriften in de internationale burgerluchtvaartcriteria (ICAO EUR DOC 015).

In onderstaande figuur is het toetsingsvlak voor de VOR/DME PAM opgenomen. Binnen een toetsingsvlak moet indien de maximaal aangegeven hoogte dit vlak doorsnijdt, advies worden ingewonnen bij LVNL over het effect hiervan op de correcte werking van de VOR/DME PAM. Het toetsingsvlak kent een 600 meter vrije straal gemeten vanaf de basis van de antenne op maaiveldhoogte. Vanaf het 0 meter vlak loopt het toetsingsvlak trechtervormig omhoog tot een hoogte van 51,56 m(NAP) op een afstand van 3 km. Vanaf de straal van 3 km geldt een apart windturbinevlak met een toetsingshoogte vanaf 51,56m (NAP) tot een straal van 10 km gemeten vanaf de basis van de antenne. Dit deel van het toetsingsvlak (vanaf 3 km tot 10 km) is enkel van toepassing op windturbines.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z16-vg01_0023.png"
figuur: Hoogteradialen luchtvaartverkeer

Voor het plangebied is dit toetsingsvlak, zoals blijkt uit de bovenstaande figuur, niet van toepassing.

Laserstraalvrijegebied Luchthavenbesluit Lelystad

Naast de grenswaarden en gebruiksregels bevat het Luchthavenbesluit de aanduiding van het luchthavengebied en de bestemmingen die daarin gelden. De regels binnen het luchthavengebied beperken zich tot het aanwijzen van de gronden bestemd voor de start- en landingsbanen. Ook bevat het Luchthavenbesluit de beperkingengebieden buiten het luchthavengebied met de daarin geldende ruimtelijke regels in verband met de geluidbelasting en het externe veiligheidsrisico van het luchtverkeer en in verband met de vliegveiligheid. De regels in de beperkingengebieden kennen verschillende regimes. Zo gelden in de beperkingengebieden in verband met de geluidbelasting en het externe veiligheidsrisico van het luchtverkeer regels omtrent de toelaatbaarheid van gebouwen. Er zijn gebieden waar voor bepaalde gebouwen geldt dat ze moeten worden gesloopt en gebieden waar bepaalde nieuwe gebouwen verboden zijn. In de gebieden in verband met de vliegveiligheid leiden de regels onder andere tot hoogtebeperkingen van bestaande objecten (zoals bomen) en nieuwe gebouwen of bouwwerken (zoals windmolens) en daarnaast tot beperking van vogelaantrekkende bestemmingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z16-vg01_0024.png"

figuur: laserstraalvrije gebied

Op een deel het plangebied is het laserstraalvrije gebied van toepassing. In dit gebied is het gebruik van laserstralen die een verstorend effect kunnen hebben op de vliegveiligheid verboden. Een reeds bestaand gebruik of een bestemming, overeenkomstig artikel 13, derde lid Luchthavenbesluit Lelystad, is toegestaan indien het gebruik of die bestemming rechtmatig was vóór het moment van inwerkingtreding van dit Luchthavenbesluit.

5.13 Verkeer

Autoverkeer

Ontsluiting

Passend binnen duurzaam-veilig is er in Almere sprake van een zelfverklarende infrastructuur. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in 3 typen wegen:

  • stroomwegen (A6, A27, Hogering/Buitenring/Tussenring) = verkeersader
  • gebiedsontsluitingswegen (dreven) = verkeersader
  • erftoegangswegen (buurtwegen/woonstraten) = verblijfsgebied

Buitenvaart heeft als kassengebied grote bedrijven die relatief weinig verkeer genereren. Er is dan ook 1 hoofdontsluiting in de vorm van de J.P. Thijsseweg. Deze weg ontsluit het gehele gebied op de Buitenring welke een directe aansluiting op de A6 heeft. Intern worden de bedrijven via een 3-tal ringwegen die de J.P. Thijsseweg kruisen ontsloten. Daarnaast is het gebied via een 3-tal ondergeschikte erftoegangswegen verbonden met het naast gelegen bedrijventerrein De Vaart. Via de Blokkenmatweg, de H.W.Heinsiusweg en Linnaeusweg kan men tussen de bedrijventerreinen rijden.

Snelheid

In Almere kennen de verblijfsgebieden, passend binnen duurzaam-veilig, een maximum snelheid van 30 km/h. Op de gebiedsontsluitingswegen bedraagt de maximum snelheid 50 km/h. Buitenvaart is onderdeel van de bebouwde kom. Voor dit gebied geldt een maximum snelheid van 50 km/u.

Parkeren

Het parkeren van motorvoertuigen gebeurt in principe op het eigen terrein van de bedrijven. Aan de rand met het Oostvaardersbos, nabij het Jan van den Boschpad, bevindt zich een klein parkeerterrein.

Openbaar vervoer

Er rijdt momenteel geen bus door het gebied. Station Oostvaarders is het dichtstbij gelegen NS-station, op een afstand van ten minste 2 kilometer, dat met de auto via de Bosranddreef en Laan der VOC is te bereiken. Op termijn (binnen de planperiode) moet er rekening worden gehouden met het doortrekken van de buslijn die bij de Penitentiaire Inrichting Almere halteert, via de Blokkenmatweg naar de J. Huydencoperweg. Deze strook is in dit bestemmingsplan opgenomen. In Almere is de Flevospoorlijn de hoofddrager voor de stedelijke ontwikkeling. Op termijn worden de Houtlijn en de IJmeerlijn hieraan toegevoegd. Op het onderliggende schaalniveau gelden de vrijliggende busbanen als hoofddragers voor de ontwikkeling van de wijken. De haltes aan de busbanen liggen op een onderlinge afstand van gemiddeld 600 m en hebben een invloedsgebied van circa 400 m (acceptabele loopafstand). De buslijnen lopen midden door de wijken. Zeker 90% van de woningen en 75% van de arbeidsplaatsen liggen binnen 400 m afstand van een bushalte. Voor de Flevospoorlijn geldt een strategische reservering (vrijwaringszone) zoals bedoeld in het NVVP.

Langzaam verkeer

Fietser

Alleen naast de J.P Thijsseweg is een vrijliggend fietspad gelegen. Dit fietspad loopt door tot aan de Oostvaardersdijk. Op de overige wegen rijdt de fietser mee met het overige verkeer over de openbare weg. Nabij de aansluiting van de J.P.Thijsseweg op de Buitenring ligt, in het verlengde van de E. Heimansweg, tevens een langzaamverkeerbrug over de ring naar de Oostvaardersbuurt. In het groen aan de randen van het gebied zijn wel solitaire fietspaden aangelegd die het gebied verbinden met het omliggende gebied. Tussen de Vaart en Buitenvaart in loopt het Jaap Edenpad/Wout Wagtmanspad dat de Oostvaardersdijk verbindt met Almere Buiten. Beide genoemde routes maken deel uit van het hoofdnet fiets.

Voetganger

Binnen het gebied zijn geen speciale voetgangers voorzieningen zoals voetpaden of trottoirs aanwezig.

 

5.14 Waterparagraaf

Maaiveldhoogten

Het gebied behoort tot de lager gelegen gebieden van Almere (zie onderstaande kaart met maaiveldhoogten). Het maaiveld is niet (integraal) opgehoogd met zand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z16-vg01_0025.png"

figuur: Maaiveldhoogten

De bodem van het gebied Buitenvaart bestaat uit holocene klei, zavel en veenlagen, gelegen op een pleistoceen zandpakket. De dikte van dit holocene pakket varieert, vanwege opvulling van geulen, sterk, er is een variatie van 2 m naar 14 m. Mede door deze variatie in de ondergrond treedt er een verschil op in maaiveldhoogte, er zijn dus delen van het gebied lager gelegen. Vanwege verdere inklinking/zetting van de ondergrond, is de verwachting dat in de toekomst de bodem zal blijven dalen. Het gebied wordt begrensd door de Oostvaardersplassen (het fietspad) in het oosten, de Hoge ring in het zuiden, de Fluittocht in het westen en het Bufferbos in het noorden. Deze grenzen fungeren ook tevens als waterscheidingen. Door het gebied loopt de Kottertocht, die het Oostvaardersplassengebied verbindt met de Lage Vaart. Het gebied wordt ontwaterd middels sloten, die afwateren op de Fluit- en Kottertocht. De afwatering naar de Lage Vaart geschiedt via de Kottertocht. Voor de Fluittocht en de Kottertocht ligt volgens het Waterplan in het plangebied het accent op een natuurvriendelijke inrichting. Het gebied maakt deel uit van het peilgebied van de Lage Vaart, het peilbesluit Lage Vaart is van toepassing. Conform dit peilbesluit heeft het oppervlaktewater een streefpeil van –6.20 m NAP.

Het volgende is geconstateerd:

  • De sloten in het aan de oostrand gelegen bosgebied en enkele kavelsloten in het zuidoostelijk deel van het gebied worden slecht onderhouden
  • De gemeente (SB, AIB) geeft aan dat op enige plaatsen wateroverlast is geconstateerd.
  • De werking van een aantal duikers is onvoldoende

Vanwege de lage ligging van het maaiveld en de constatering dat er wateroverlast plaatsvindt, is in 2007 nagegaan of het watersysteem aan de toen geldende normen (zie onder wateropgave) voldoet. In het gebied is een gescheiden stelsel aangelegd. Het hemelwater stroomt, al of niet via een HWA-systeem naar het oppervlaktewater, of wordt geborgen in bassins ten behoeve van de glastuinbouw. Zowel het huishoudelijk afvalwater als het bedrijfsafvalwater wordt via een DWA-systeem afgevoerd naar de RWZI. Dit gebeurd via vrij vervalleidingen naar rioolgemalen, vervolgens via drukriolering van rioolgemaal naar het hoofdrioolgemaal en de RWZI. Er is geconstateerd dat er in het systeem een overloop aanwezig is, dwz het is mogelijk dat, vooral wanneer de capaciteit van het DWA-systeem onvoldoende is, er bedrijfsafvalwater in oppervlaktewater stroomt. Er dient zowel in de huidige als de toekomstige situatie nagegaan te worden of het rioleringsstelsel aan de huidige normen voldoet.

De wateropgave

Uit de resultaten van onderzoek (Nelen & Schuurmans, november 2007) blijkt dat bij verdere ontwikkeling van het kassengebied, op basis van het toenmalige beleid, er een opgave is om berging te realiseren. In het uitgebrachte preadvies van waterschap Zuiderzeeland (2013) tbv het te actualiseren bestemmingsplan, wordt geconcludeerd dat het watersysteem op basis van de watersysteem –toets die in 2012 is uitgevoerd, nu op orde is. En dat het risico op wateroverlast als gevolg van inundatie zich binnen de Flevolandse norm bevindt. Daarbij wordt aangegeven dat, met name als gevolg van bodemdaling, in de toekomst wateroverlast zal kunnen ontstaan. Er wordt tevens aangeven dat de nieuwe beleidsregel compensatie toename verhard oppervlak nu van toepassing is. Ten behoeve van de actualisatie van het bestemmingsplan is het nodig de bergingsopgave van het glastuinbouwgebied te bepalen en vervolgens na te gaan in hoeverre sprake is van verhoogde inundatierisico's als gevolg van het verder verharden van het gebied. Op basis van de nieuwe beleidsregel heeft het waterschap aangeven dat middels een berekening en een watersysteemtoets, met behulp van oppervlaktewatermodel, de wateroverlastrisico's als gevolg van inundatie bepaald dienen te worden. Uit recente (2013) gegevens van de gemeente Almere blijkt het oppervlak van Buitenvaart verdeeld te zijn conform de onderstaande kaart en tabel. Deze gegevens komen overeen met die door het waterschap Zuiderzeeland zijn bepaald. Er is dus in de huidige situatie 13 ha aan open water oppervlak aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z16-vg01_0026.png"

Categorie   Oppervlak (m2)  
Groen onverhard   642051,5  
Onverhard   2087,2  
Open water   133801,2  
Gebouwen verhard   566512,3  
Braak liggend   1161301,1  
   
Eindtotaal   2505753,3  

In de toekomstige situatie (zie de onderstaande tabel en kaart) kan er, conform het te actualiseren bestemmingsplan, nog 116 ha (nu braakliggend) worden verhard.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z16-vg01_0027.png"

Categorie   Oppervlak (m2)  
Groen onverhard   642051,5  
Onverhard   2087,2  
Open water   133801,2  
Verhard   1727813,4  
   
Eindtotaal   2505753,3  

In overleg met het waterschap is afgesproken dat met het huidige watersysteemmodel van waterschap Zuiderzeeland berekeningen worden gedaan om te testen of de huidige en toekomstige situatie voldoen aan de Flevolandse normen voor wateroverlast. Met het model dat het waterschap heeft gebruikt voor haar watersysteemtoets in 2012 zijn berekeningen uitgevoerd of de verdere verharding (116 ha) tot een compensatie zal moeten leiden.

Resultaten modelberekening

Wanneer de huidige en toekomstige situatie wordt vergeleken dan blijkt dat door de toenemende verharding (bij gelijkblijvende berging) de maximale waterstanden slechts gering zullen stijgen. Het huidige watersysteem is dus berekend op verdere verharding van het glastuinbouwgebied. De berekende peilverhoging tussen de huidige en toekomstige situatie leidt dus niet tot inundatie in het glastuinbouw- gebied. Benedenstrooms van het glastuinbouwgebied ligt stedelijk gebied langs de Kottertocht. Ook daar treedt een beperkte peilverhoging op. Dit gebied is echter opgehoogd en daardoor leidt de berekende peilverhoging ook daar niet tot inundatie. Wanneer nu naar de gebeurtenissen wordt gekeken die de gemeente Almere hanteert voor de te ontwikkelen stedelijke gebieden (een glastuinbouwgebied heeft een andere en minder scherpe normering dan een stedelijk gebied). Dan blijkt het volgende:

Gebeurtenis   Stijging waterpeil (m) in Huidige situatie   Stijging waterpeil in toekomstige situatie  
T=10 Almere   -5.32   -5.30  
T=100 Almere   -5.12   -5.10  

Ook nu treedt er in het glastuinbouwgebied , zelfs bij de situatie , die met een kans van 1/100 optreedt, nauwelijks inundatie op. De norm (< 50 cm stijgen) bij een situatie die zich eens in de 10 jaar voordoet, wordt echter overschreden. Dit betekent met name dat de afvoer van hemelwater en daarmee het profiel van duikers en sloten op orde dient te zijn.

Conclusie

De nu aanwezige open water berging in het glastuinbouwgebied Buitenvaart is voldoende om de voorgenomen verharding uit het bestemmingsplan aan te leggen zonder dat dit tot inundatie leidt in het glastuinbouwgebied en het benedenstrooms gelegen stedelijk gebied van Almere. Wel is het van belang dat de weg- en kavelsloten en duikers goed worden beheerd en onderhouden om de afvoer- en bergingscapaciteit te garanderen.

 

Hoofdstuk 6 Implementatie

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd. Het moet gaan om een bouwplan, omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan altijd gekoppeld is aan de verlening van de bouwvergunning. In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met tenminste 1000m2 of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor kantoor- of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m2 (was 1000 m2) bedraagt;'
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m2.

Het begrip bouwplan moet bovendien zo worden uitgelegd, dat niet sprake hoeft te zijn van een concrete bouwaanvraag. Het feit dat het nieuwe bestemmingsplan een directe bouwtitel geeft voor een of meer van bovengenoemde bouwplannen, leidt tot verplichting voor de gemeente om zo'n exploitatieplan op te stellen. Echter, indien het voorgaande bestemmingsplan dezelfde mogelijkheid ook al bood, maar die rechten in de voorgaande planperiode niet zijn benut, hoeft geen exploitatieplan te worden gemaakt.

Op grond van artikel 6.12, tweede lid van de Wet ruimtelijke ordening kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan indien:

  • a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
  • c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels, als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is,

of

bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen (artikel 6.2.1a van het Bro):

  • d. het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19 van de wet kan worden verhaald, minder bedraagt dan €10.000,-;
  • e. er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro;
  • f. de verhaalbare kosten, bedoeld onder b., uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.

Een exploitatieplan is niet vereist, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld via gronduitgifte, precarioverordening of (exploitatie)overeenkomsten. Uiteraard is een exploitatieplan ook niet noodzakelijk, als realisering van het bouwplan geen kosten vergt van de overheid.

Toets of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is

Een plan is economisch uitvoerbaar, indien de te verwachten investeringen die voortvloeien uit het vast te stellen bestemmingsplan worden gedekt uit bijvoorbeeld verkoop van grond, exploitatiebijdragen van derden (ontwikkelende partijen) dan wel uit overige middelen als subsidie. Voor het bestemmingsplan Agrarisch gebied Buitenvaart is het opstellen van een exploitatieplan niet nodig, omdat het kostenverhaal op een andere wijze is verzekerd. Er zijn in het plan gronden bestemd voor nog te realiseren bestemmingen. Deze gronden zijn in eigendom van de gemeente. Indien een koper zich aan dient, zal via een koopovereenkomst en/ of gronduitgifte de eventuele kosten worden verhaald voor de bouw van de voorziening. Op grond van bovenstaande analyse blijkt dat de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is verzekerd waar het nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden betreft. Dientengevolge is het niet noodzakelijk gelijktijdig met het bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inleiding

Het afwegingskader en het startdocument (zie hoofdstuk 2.2 Nieuwe ontwikkelingen) is in overleg met vertegenwoordigers van het plangebied tot stand gekomen. Ook daarna zijn veel zaken met de belangengroepen besproken en wel of niet in het plan terechtgekomen.

Vooroverleg / consultatie belanghebbenden

In het kader van het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Bro is aan onderstaande instanties op 28 oktober 2015 per -email het concept ontwerpplan gezonden om desgewenst een reactie te geven:

  • Bedrijven Belangenbehartiging Buitenvaart;
  • Brandweer Flevoland;
  • Gasunie;
  • Gemeente Lelystad;
  • het Flevolandschap;
  • Kamer van Koophandel;
  • KPN;
  • Liander;
  • LTO Noord glaskracht;
  • ministerie van I&M/ Rijkswaterstaat IJsselmeergebied;
  • Ministerie van LNV;
  • Natuur en Milieu Flevoland;
  • Provincie Flevoland;
  • Recron;
  • Rijkswaterstaat regio Midden-Nederland
  • RVOB;
  • Staatsbosbeheer;
  • Tennet;
  • Vereniging Bedrijfskring Almere;
  • Vereniging Collectief Buitenvaart Duurzaam;
  • Vitens;
  • Vogel- en natuurwacht zuid-Flevoland;
  • Waterschap Zuiderzeeland.

Ook aan de tuinders zelf is om een reactie gevraagd, hetzij direct via de e-mail hetzij indirect via één van de belangenverenigingen (zie hierboven).

Tijdens de termijn van het vooroverleg van 28 oktober tot en met 25 november 2015 zijn 21 reacties ontvangen. In de bijgevoegde Nota reacties is aangegeven of en in hoeverre naar aanleiding van deze reacties het ontwerp bestemmingsplan ten opzichte van het concept is gewijzigd.

Zienswijzen

Vanaf 25 april tot en met 6 juni heeft het plan ter inzage gelegen voor zienswijzen. Tijdens deze periode zijn zeven zienswijzen ingediend. Deze zijn beoordeeld en meegenomen bij de besluitvorming omtrent de vaststelling van het plan. Voor de samengevatte zienswijzen en de gemeentelijke reactie daarop wordt verwezen naar Bijlage 8 Nota zienswijzen bij deze toelichting.

Bij de raadsbehandeling is een amendement aangenomen (RG-51/2017), waarin is besloten om de planregels met betrekking tot de gebruiksregels voor gewasbeschermingsmiddelen (spuitzones) te schrappen. Zie voor een nadere toelichting paragraaf 3.2.2 en de Nota zienswijzen.

Ook is bij de raadsbehandeling een motie (RG-61/2017) aangenomen, waarin het college is opgeroepen om met alle mogelijke middelen een locatie te zoeken in Almere voor de verplaatsing c.q. uitbreiding van het Almeers Caravan bedrijf (ACB). Dit bedrijf is nu gevestigd op bedrijventerrein De Vaart 123, maar kan daar naar eigen zeggen niet uitbreiden. Deze motie leidt niet tot aanpassingen van het bestemmingsplan.

Bijlagen

Bijlage 1 Beleidskader

1.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Ze schetst de ontwikkelingen en ambities voor Nederland in 2040. Ingezet wordt op het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen en laat meer over aan gemeenten en provincies. Deze nationale belangen zijn onder andere:

  • Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele plannen.

Daarnaast blijft het Rijk betrokken bij gebiedsontwikkelingen van nationaal belang, waaronder Schaalsprong Almere, de Zuidas en Rotterdam-Zuid.

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening moet de toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit de beschrijving blijkt dat er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. indien uit de beschrijving blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Dit bestemmingsplan en de nieuwe ontwikkelingen die hierin zijn opgenomen, zijn in overeenstemming met de nationale belangen in de SVIR. Het grootste deel van de gronden is uitgegeven ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering. Voor zover deze gronden met een agrarische bedrijfsfunctie nog niet zijn uitgegeven c.q. benut, kunnen die zonder dat daarvoor de Ladder van toepassing in dit nieuwe bestemmingsplan weer als zodanig worden bestemd. Dit geldt ook voor de gronden die in het vorige bestemmingsplan nog als uit te werken bestemming zijn aangegeven.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)

In de SVIR is aangegeven dat voor een aantal onderwerpen algemene regels door het Rijk moeten worden gesteld. Deze regels zijn concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (door tussenkomst van de provincie) door te werken in de ruimtelijke besluitvorming van provincies en gemeenten. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is deze algemene maatregel van bestuur waarin de nationale belangen uit de SVIR juridisch zijn geborgd. De ministeriële regeling die bij het Barro hoort (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening) is gelijk met het Barro in werking getreden. De onderwerpen waar het Rijk in het Barro ruimte voor vraagt zijn onder meer de Mainportontwikkeling Rotterdam en bescherming en behoud van de en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Op 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor onder andere de volgende onderwerpen: veiligheid rond rijksvaarwegen, elektriciteitsvoorziening, ecologische hoofdstructuur en verstedelijking in het IJsselmeer. De wijziging van het Barro ging vergezeld van een wijziging van de Rarro. Ook deze wijziging trad op 1 oktober 2012 in werking. De Rarro bevat een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart

Voor het plangebied zijn de nieuwe regels voor radarverstoringsgebieden van belang. Kern hiervan is dat tot 15 km horizontaal ten opzichte van het waarnemingspunt van de radar een hoogtebeperking voor gebouwen en windturbines geldt. De hoogtebeperking wordt mede bepaald door de hoogte van de waarnemingsradar ten opzichte van NAP. De hoogtebeperking voor windturbines geldt tot een afstand van 60 km van de radar. Voor Almere zijn de radars te Soesterberg en Nieuw Milligen van belang. Deze liggen op meer dan 15 km afstand van Almere, zodat in Almere geen beperkingen van bouwhoogten aan de orde zijn. Omdat Almere wel valt binnen de genoemde 60 km, geldt voor windturbines een maximumhoogte van 118 meter +NAP. Dit plan maakt echter de bouw van windturbines niet bij recht direct mogelijk (is dus strijdig met het bestemmingsplan). Slechts via een buitenplanse afwijkingsbevoegdheid voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing is realisatie mogelijk. Naast de primaire radars is er apparatuur die de luchtverkeersleiding en de luchtvaartnavigatie ondersteunen, zoals secundaire radars, bakens en landingsinstrumenten. In de omgeving van deze apparatuur gelden bouwbeperkingen. Deze apparatuur en de bouwbeperkingen zijn geen onderdeel van de regeling voor primaire radars in het Barro en Rarro. In paragraaf

5.12 Radarverstoringsgebied en laserstraalvrije gebied wordt ingegaan op het radarverstoringsgebied voor burgerluchtverkeer. Voor het overige is op het plangebied geen van de onderwerpen of gebieden van toepassing waarvoor in het Barro en Rarro ruimte voor wordt gevraagd.

Rijksbeleid en wetgeving cultuurhistorische waarden

Het nationaal beleid voor de archeologische monumentenzorg staat in het teken van het behoud en beheer van het erfgoed. Op gelijke voet staat het streven naar herkenbaarheid van het archeologisch erfgoed voor het publiek door het te gebruiken als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting van Nederland. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische, historisch-geografische als bouwkundige waarden. Het beginpunt van dit beleid is gelegen in de Nota Belvedère uit 1999. In deze nota geeft het Rijk te kennen dat de cultuurhistorische identiteit van gebieden sterker richtinggevend moet worden voor de ruimtelijke inrichting. Het Rijk streeft naar het ontwikkelingsgericht inzetten van bestaande cultuurhistorische kwaliteiten, waarbij vervlechting van cultuurhistorie in het ruimtelijke ordeningsbeleid uitgangspunt vormt. Het beleid is onder meer geworteld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz). Via de Wamz is het Verdrag van Malta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Daartoe zijn behalve de Monumentenwet 1988 ook de Woningwet, de wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet gewijzigd. Het beleid is daarnaast geworteld in de Nota Belvedère uit 1999 en de Notitie 'Kunst van leven' hoofdlijnen Cultuurbeleid uit 2007. In 2008 is de Monumentenwet 1988 opnieuw gewijzigd waardoor onder andere de rol van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) in het adviestraject voor vergunningverlening is beperkt. In 2007 is het Project Modernisering Monumentenstelsel (MoMo) van start gegaan. Doel hiervan is onder meer een integrale modernisering van de Monumentenwet 1988. Sinds december 2008 heeft de minister van OC en W drie beleidsstukken uitgebracht: De discussienotitie 'Een lust geen last' (2008), de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (eind 2009) en de Visie Cultureel Erfgoed 'Kiezen voor karakter' (juni 2011). Als consequentie van de Beleidsbrief is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Per 1 januari 2012 is de 50-jaren termijn voor wettelijk beschermde monumenten uit de wet gehaald. Ook is op 1 januari 2012 een wijziging van het Bro in werking getreden. Op grond van artikel 3.1.6 Bro moeten naast archeologische waarden nu ook bovengrondse cultuurhistorische waarden bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden meegewogen. In de SVIR is voor het onderwerp 'cultureel erfgoed' aangegeven dat het Rijk verantwoordelijk blijft voor cultureel en natuurlijk UNESCO Werelderfgoed (inclusief voorlopige lijst), kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en het maritieme erfgoed. Het beleid ten aanzien van het landschap is geen rijksverantwoordelijkheid meer, maar laat zij over aan de provincies. Op 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 herzien. Uitgangspunten van de wet zijn onder meer:

  • behoud in situ van waardevolle archeologische resten;
  • de verstoorder betaalt;
  • vooronderzoek, zo ver mogelijk voorafgaande aan de planontwikkelingen;
  • het is in de ruimtelijke ordening (bestemmingsplannen) verplicht om rekening te houden met (mogelijke) archeologische waarden;
  • gemeenten worden verantwoordelijk voor de archeologie en de archeologische monumentenzorg;
  • liberalisering van de opgravingsmarkt.

De notitie 'Kunst van Leven, hoofdlijnen cultuurbeleid' (juli 2007) is de agenda voor het cultuurbeleid in de komende jaren. Het kabinetsbeleid is in deze notitie uitgewerkt langs de thema's excellentie, innovatie en e-cultuur, participatie, mooier Nederland en een sterke cultuursector.

Op 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. De artikelen 11 t/m 14a blijven totdat de Omgevingswet van kracht wordt echter van toepassing op basis van de Erfgoedwet, artikel 9.1, lid 1, sub a. Deze wetswijziging heeft daarom geen consequenties voor de uitgangspunten van het beleid en regelgeving.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het rijksbeleid en de wetgeving voor cultuurhistorische waarden, omdat het de te verwachten archeologische waarden voldoende beschermt.

Wet Plattelandswoning

Op 1 januari 2013 is de Wet Plattelandswoning in werking getreden. Door de Wet Plattelandswoning kunnen in bestemmingsplannen voormalige agrarische bedrijfswoningen als plattelandswoning worden aangewezen. Een plattelandswoning is een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een agrarisch bedrijf, die door een derde bewoond mag worden, en die niet worden beschermd tegen de milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf. Dit geeft de woningen een speciale status. De boerderij houdt met de Wet Plattelandswoning wel het karakter van een bedrijfswoning, maar kan toch door iemand anders worden bewoond. Hiermee wordt voorkomen dat voormalige agrarische bedrijfswoningen belemmerend gaan werken voor het agrarische bedrijf waar ze eerst toe behoorden.

In het onderhavige bestemmingsplan zijn Burgemeester en wethouders bevoegd om via een wijzigingsbevoegdheid binnen de bestemming 'Agrarisch-verbreed'-de aanduiding ‘plattelandswoning’ op te nemen op een voormalig agrarische bedrijfswoning voor bewoning van een bedrijfswoning door (het huishouden van) een persoon die geen functionele binding heeft met het binnen het (gekoppelde) bouwvlak gevestigde bedrijf onder een aantal voorwaarden.

Overig rijksbeleid

Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet (direct) van (ruimtelijk) belang voor het plangebied (meer) bevonden. Het betreft de volgende nota's:

  • Europese Kaderrichtlijn Water (2000)
  • Het Nationaal Bestuursakkoord Water (2008)
  • Nationaal Waterplan 2009-2015 (2009)

1.2 Provincie en Waterschap

Omgevingsplan Flevoland (2006)

In het Omgevingsplan Flevoland 2006 (Omgevingsplan) is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het Omgevingsplan is een samenbundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan (onder de Wet ruimtelijke ordening nu een Structuurvisie), Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Het Omgevingsplan bevat tevens de hoofdlijnen van het economische, sociale en culturele beleid. Hoofddoel is het creëren van een goede woon-, werk- en leefomgeving in Flevoland, waarbij de verstedelijking is ingepast in een hoogwaardige landelijke omgeving en past bij de huidige en toekomstige infrastructuur. Creatie van aantrekkelijke woongebieden in een groen-blauwe omgeving maakt Flevoland onderscheidend van andere provincies.

Het plangebied Buitenvaart valt op grond van het Omgevingsplan van de provincie binnen de aanduidingen: 'stedelijk gebied 2015', 'speerpuntgebied Almere', 'glastuinbouw', 'recreatieve uitloop binnen stedelijk gebied' en 'aardkundig waardevol gebied',

Stedelijk gebied 2015

Almere is onderdeel van het stedelijk netwerk van de Noordvleugel en de Randstad. Het biedt dus ruimte aan functies vanuit de Randstad. In Almere kunnen groene woonmilieus worden gerealiseerd in samenhang met ecologische functies. Tot 2030 zullen daarom 60.000 nieuwe woningen in Almere worden gebouwd (afspraak Rijk en Noordvleugelpartners). Het stedelijk gebied omvat zowel huidig en toekomstig bebouwd als onbebouwd gebied en biedt voldoende ruimte aan woongebieden, werklocaties, infrastructuur, (recreatieve) voorzieningen, water, groengebieden en ecologische verbindingen. Het doel van het verstedelijkingsbeleid is de ontwikkeling van vitale steden en dorpen en gericht op behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke omgeving via efficiënt ruimtegebruik, kwaliteitsverbetering en herstructurering van het stedelijk gebied. Het provinciale bundelingsbeleid is gebaseerd op een aantal algemene uitgangspunten, waaronder:

  • De specifieke ruimtelijke kenmerken van steden en dorpen worden benut door behoud en versterking van de kwaliteit van die kenmerken.
  • De omvang van nieuwe ruimte voor wonen, werken en voorzieningen moet in verhouding staan tot de grootte van de kern en de positie ervan in de stedelijke en groen-blauwe hoofdstructuur.

De uitgangspunten zijn vertaald in stedelijke profielen. Van de gemeenten wordt verwacht dat zij het provinciale bundelingsbeleid vertalen in lokaal beleid en in concrete (ruimtelijke) plannen. De gemeenten dienen bij de uitwerking van het bundelingsbeleid een evenwichtige ontwikkeling van het stedelijk gebied mogelijk te maken, waarbij tijdig voldoende ruimte voor wonen, bedrijven, voorzieningen en overige stedelijke functies wordt geboden. Daarbij dient optimaal gebruik te worden gemaakt van het bestaande bebouwd gebied. Volgens het stedelijk profiel van Almere is de stedenbouwkundige ontwikkeling binnen Almere in hoofdzaak een gemeentelijke aangelegenheid. De gemeente neemt dus het initiatief. De provincie rekent het tot haar taak te zorgen voor een goede regionale inbedding van de groei van Almere in al haar facetten, zowel in Flevoland zelf als op bovenregionaal niveau. Meerzijdige ontwikkeling blijft het uitgangspunt en is ook noodzakelijk voor de voorziene opvangtaak van Almere.

De hoofdfunctie in het gebied is werken. Het Omgevingsplan is gericht op het versterken van bestaande steden en op regionale schaal te voorzien in behoeften aan werkgelegenheid. De provinciale nadruk ligt bij verdere stedelijke ontwikkelingen gelet op de gewenste bundeling van de verstedelijking langs de hoofdinfrastructuur op Almere. Voor economische ontwikkeling liggen de accenten op innovatie, internationalisering en starters- en arbeidsmarktbeleid. De verhouding tussen beroepsbevolking en arbeidsplaatsen moet tot 2030 groeien naar het landelijk gemiddelde. In het Omgevingsplan is een ruimtelijke reservering voor stedelijk gebied aangegeven met voldoende ruimte voor woon- en werklocaties. Deze ontwikkeltaak ligt met name bij gemeenten.

Speerpuntgebied Almere

Door de bouwopgave ontwikkelt Almere zich tot een grote stad. Daarom is onder meer van de provincie steun nodig middels een investeringsprogramma. Dit programma is gekoppeld aan bijdragen van andere overheden zodat een multipliereffect wordt bereikt. De beoogde hoofdlijnen zijn onder ander: versterking van de economische structuur, hoger onderwijs en algemene voorzieningenstructuur.

Glastuinbouw

De landbouw wijzigt in hoog tempo van een beschermde sector naar één die moet concurreren. Bedrijven reageren hierop met schaalvergroting, specialisatie, intensivering of verbreding van de bedrijfsvoering (verwerken van agrarische producten, telen van energie of andere gewassen, mestvergisting, recreatie en toerisme). De provincie wil deze ontwikkelingen steunen, zodat een duurzame vitale landbouwsector ontstaat en meer mogelijkheden voor ontwikkeling van andere functies. De provincie handhaaft de bestaande concentratie van glastuinbouw in Almere, Luttelgeest en Ens. Binnen deze gebieden kunnen ook bijbehorende activiteiten als verwerking, verpakking en logistiek worden gevestigd. Uitbreiding kan alleen bij Luttelgeest en Ens. De nog niet benutte bosstrook ten noorden van de Heinsiusweg kan niet als uitbreiding worden beschouwd. Ten behoeve van het OPAL-project (Oostvaardersplassen – Almere) heeft een uitruil met een gebied ten noorden van het plangebied plaatsgevonden. Hierdoor is deze strook nu vrijgekomen voor agrarische bedrijfsbebouwing. Bovendien is het gebied aangeduid als stedelijke gebied. Feitelijk is sprake van een inbreiding binnen het bestaande kassengebied.

Recreatieve uitloop binnen stedelijk gebied

De provincie ziet mogelijkheden om recreatie en toerisme verder te ontwikkelen door goede fietspaden aan te leggen, attractieve bossen en toegankelijke natuurgebieden. Een recreatief uitloopgebied is een groene rand langs de rand, die ruimte biedt aan intensieve en extensieve recreatiefuncties maar ook voor gebruiksnatuur, stadslandbouw of kleinschalig wonen. Almere is geschikt als vestiging van bovenregionale en intensieve vormen van recreatie. De groengebieden kunnen meer voor recreatief gebruik worden aangewezen, gelet op de voorgenomen groei van de stad.

Aardkundig waardevol gebied

De aardkundige waarden zijn de sporen van vroegere landschappen in de ondergrond. Dit zijn bijvoorbeeld oude geulsystemen, veenresten en zeer oude bodems. Hieruit is de ontstaansgeschiedenis van Flevoland af te lezen. Bescherming van de aardkundige waarden in de overige aardkundig waardevolle gebieden is geregeld via vergunningverlening in het kader van de Ontgrondingenwet, conform het toetsingskader in de beleidsregel vergunningverlening milieuwetgeving.

Partiële herzieningen Omgevingsplan Flevoland (2008, 2009, 2015)

In het kader van de komst van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 is het Omgevingsplan op onderdelen herzien. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de juridische doorwerking van het Omgevingsplan na inwerking treden van de Wro. Een tweede herziening van het Omgevingsplan heeft betrekking op de waterhuishouding. Bij de vaststelling van het Omgevingsplan op 2 november 2006 is bepaald dat het onderdeel waterhuishouding van het plan in 2009 op twee onderwerpen nader uitgewerkt wordt in een partiële herziening. Het eerste onderwerp is waterkwaliteit, naar aanleiding van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). In deze partiële herziening worden de waterlichamenkaart en de waterkwaliteitsdoelen en –maatregelen vastgelegd. Het tweede onderwerp is de wateropgave, ook wel bekend onder de naam Waterbeheer 21-ste eeuw of kortweg WB21. Bij de vaststelling van het Omgevingsplan in 2009 was er nog onvoldoende duidelijkheid over de omvang van de wateropgave en de wijze waarop deze in onze zich nog sterk ontwikkelende provincie kan worden opgelost. In deze partiële herziening zijn de aanpak en de rolverdeling bij het oplossen van de wateropgave nader bepaald en vastgelegd. Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele kleinere zaken te repareren c.q. meer uitvoeringsgericht te maken.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de partiële herzieningen van het Omgevingsplan.

Verordening op de fysieke leefomgeving Flevoland (2012)

In de Verordening op de fysieke leefomgeving Flevoland zijn in één verordening alle publiekrechtelijke regelingen voor Flevoland opgenomen. De verordening omvat de volgende onderwerpen: stortplaatsen en afvalwater, bodemsanering, watersystemen, grondwaterontrekkingen, wegen en vaarwegen, ontgrondingen, bescherming landschap en ecologische hoofdstructuur.

Op 18 december 2012 hebben Gedeputeerde Staten de wijziging van de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2012 (VFL2012) ten behoeve van de ecologische hoofdstructuur vastgesteld en de bijbehorende aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden. In de VFL2012 is onder andere uitgewerkt hoe gemeenten met de EHS om moeten gaan in hun ruimtelijke plannen. Doel is het begrenzen, aanwijzen en beschermen van de EHS, aanwijzen en veiligstellen van wezenlijke kenmerken en waarden én het geven van een afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen en voorwaarden voor herbegrenzing. Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied binnen de EHS strekt mede tot bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden, en maakt geen activiteiten mogelijk die per saldo leiden tot een significante aantasting van die kenmerken en waarden of significante vermindering van de oppervlakte of samenhang van die gebieden.

Spelregels EHS
Wanneer de gemeente binnen de aangewezen gebieden planologische ontwikkelingen mogelijk wil maken die niet passen in het geldende bestemmingsplan en die strijdig zijn met de instandhouding van de wezenlijke kenmerken en waarden en daarmee met de doelstellingen van de ecologische hoofdstructuur, dan geeft de VFL2012 een aantal mogelijkheden om de begrenzing aan te passen aan de gewenste ontwikkeling. Deze werkwijze is beschreven in de zogenaamde Spelregels EHS die door Provinciale Staten zijn vastgesteld als uitwerking van het Omgevingsplan Flevoland 2006. De kern van de spelregels is overgenomen in de VFL2012 en kent de volgende opbouw.

I. Nee, tenzij…(aanpassing EHS met compensatieregels):

A. Is de ontwikkeling van groot openbaar belang en zijn er geen reële alternatieven?

1. Zo ja, dan zorgvuldig inpassen (mitigeren) en de resterende negatieve effecten elders compenseren. Deze wijzigingsbevoegdheid is aan Provinciale Staten.

2. Zo nee, is sprake van een combinatie van ontwikkelingen die mede leiden tot een verbetering van de EHS op gebiedsniveau (saldobenadering).

  • Zo ja, dan herbegrenzen en aanpassen wezenlijke kenmerken en waarden door middel van wijzigingsbevoegdheid voor PS.
  • Zo nee, is het een kleinschalige ontwikkeling met beperkte negatieve effecten?

II. Ja, mits…(herbegrenzing):

A. Zo ja, dan maatregelen nemen om de EHS in kwaliteit te versterken en, afhankelijk van de ontwikkeltijd van de te ontwikkelen natuur, tenminste het verlies aan oppervlakte elders compenseren.

B. Zo nee, dan kan geen planologische medewerking worden verleend.

Wijzigen van de begrenzing is tevens mogelijk om de samenhang of de ruimtelijke inpassing van de EHS te verbeteren. Deze wijzigingsbevoegdheden zijn aan Gedeputeerde Staten.

Het plangebied ligt in de nabijheid van de EHS. Hiermee wordt rekening gehouden. Daarmee is de EHS beschermd overeenkomstig het provinciaal beleid.

Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied (2011)

In deze beleidsregel hebben Gedeputeerde Staten criteria genoemd die worden gebruikt bij het beoordelen van gemeentelijke ruimtelijke plannen. De provincie streeft naar een zodanige vestiging van bedrijven, kantoren en voorzieningen, dat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de vitaliteit van steden en dorpen. De provincie geeft in deze beleidsregel aan welke typen werklocaties worden onderscheiden en welke vestigingsvoorwaarden (kantorenomvang, ruimtelijke kwaliteit, bereikbaarheid en leefbaarheid) daaraan worden verbonden.

Op grond van de beleidsregel kan Buitenvaart worden aangemerkt als een specifiek werkmilieu omdat er bedrijven zijn gevestigd die qua schaal en functioneren (milieuhinder) niet passen in andere milieus. Het gebied is goed bereikbaar via de Buitenring en veroorzaakt weinig overlast voor de omgeving. en heeft daarbij kenmerken van een regulier bedrijventerrein maar komt daarmee niet geheel overeen. Het Omgevingsplan (zie hierboven) gaat echter wel specifiek in op de locatie van de Buitenvaart. De geplande omkleuring van de bosstrook ten noorden van de H.W. Heinsiusweg waarnaar wordt verwezen, kan worden gezien als een inbreiding die past bij het Omgevingsplan (zie hierboven bij 'Omgevingsplan' bij Omgevingsplan).

Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening (2008)

In deze beleidsregel hebben GS aangegeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten in het Omgevingsplan met betrekking tot archeologie. Hierbij maken GS onderscheid tussen behoudenswaardige en niet-behoudenswaardige archeologische waarden. Voor zover in een plangebied behoudenswaardige archeologische waarden en/of hoge archeologische verwachtingen liggen, mogen deze in principe niet als gevolg van de uitvoering van het ruimtelijk plan worden beschadigd of vernietigd. Met dien verstande dat een archeologische verwachting vervalt op het moment dat de archeologische waarden hierbinnen zijn gelokaliseerd en begrensd.

In dit bestemmingsplan worden de behoudenswaardige archeologische waarden beschermd (zie nadere uitwerking in paragraaf 5.1 Archeologie en cultuurhistorie en 1.3.7 van de Bijlagen).

Beleidsregel Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied (2008)

Deze beleidsregel geeft aan op welke wijze de provincie omgaat met de uitgangspunten zoals die in het Omgevingsplan Flevoland 2006 zijn geformuleerd met betrekking tot kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied. De provincie wil verdere ontwikkeling van de landbouw stimuleren zodat het landelijk gebied vitaal en duurzaam blijft. Zij vindt het daarom van belang meer ruimte te bieden aan nieuwe agrarisch aanverwante (maar ook niet- agrarische functies) en de mogelijkheid te bieden om (voormalige) agrarische bouwpercelen te vergroten. Dit mag er dan uiteraard niet toe leiden dat de reeds in het landelijk gebied aanwezige functies gehinderd worden, noch dat het landelijk gebied verstedelijkt. Puur agrarische activiteiten worden gestimuleerd. De uitbreiding van de oppervlakte aan agrarische bouwwerken is daarom goed mogelijk; het betreft een agrarische activiteit. De voorwaarden die gesteld worden aan een uitbreiding van het bouwperceel zijn:

  • 1. voor uitbreidingen van (voormalige) agrarische bouwpercelen tot in totaal 2,5 hectare kan een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid in het bestemmingsplan worden opgenomen voor zover dat niet reeds in het vigerende bestemmingsplan is opgenomen;
  • 2. Voor samenvoeging van twee naast elkaar gelegen (voormalige) agrarische bouwpercelen kan een binnenplanse vrijstelling in het bestemmingsplan worden opgenomen;
  • 3. voor uitbreidingen waarbij het (voormalige) agrarische bouwperceel in totaal groter wordt dan 2,5 hectare is een herziening van het bestemmingsplan of een projectprocedure noodzakelijk.

Verder is vergroting van het bouwperceel alleen mogelijk als het landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten wordt ingepast, door middel van het herstellen of opnieuw aanplanten van de erfsingel.

Buitenvaart valt volgens het provinciaal Omgevingsplan onder stedelijk gebied en niet onder landelijk gebied. Deze beleidsregel geldt dus niet voor het plangebied, maar is in lijn met de uitgangspunten voor de Buitenvaart: behouden van de agrarische waarde van het gebied, maar mét een zekere verruiming naar meer gebiedsvreemde functies, een en ander wel onder de voorwaarde dat dit relatie heeft met de agrarische bestemming.

Beleidsregel Windmolens (2008)

Het windmolenbeleid is uitgewerkt in deze beleidsregel. Dit voorziet in opschaling en sanering van de huidige situatie (= situatie 9 juni 2005). Door opschaling kan met minder molens meer vermogen worden gerealiseerd en tevens een kwaliteitsverbetering in ruimtelijke en landschappelijke zin worden gehaald. Door de tijdelijke stop op nieuwe windmolens is de huidige situatie geconsolideerd. Op 29 oktober 2014 hebben provinciale staten besloten een voorbereidingsbesluit te nemen om de bouw van nieuwe windmolens planologisch te bevriezen.

Dit plan maakt geen nieuwe grote windmolens mogelijk, wel kleinschalige. Zie bij bijlage 1 Beleidskader 3.1 Ruimtelijke ontwikkeling.

Partiële herziening Omgevingsplan Flevoland voor windenergie (2016)

De provincie wil optimaal gebruik maken van de milieuvoordelen en economische potenties van de opwekking van windenergie zonder de landschappelijke kwaliteiten aan te tasten. Daarvoor moet op termijn het aantal windmolens afnemen, maar tegelijk het opgesteld vermogen toenemen en de landschappelijke kwaliteit verbeteren door ordening van molens in lijnopstellingen op een beperkt aantal locaties: principe 'opschalen en saneren'. Nieuwe molens mogen ook alleen voor een bepaalde periode. Uitzondering zijn solitaire windmolens op bedrijventerreinen, kleine windmolens en testwindmolens te Lelystad. Nieuwe molens kunnen alleen na indienen van een projectplan en onder bepaalde voorwaarden.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe molens mogelijk. De realisatie van kleine windmolens op gebouwen is wel toegestaan. Het plan is in overeenstemming met deze partiële herziening.

Waterbeheerplan 2016-2021 (2015)

De Wet op de waterhuishouding verplicht waterbeheerders eens in de vier jaar een waterbeheerplan op te stellen. In dit plan geven zij aan hoe zij het rijks- en provinciebeleid op het gebied van water vertalen naar concrete doelen en maatregelen voor hun beheergebieden. Momenteel is het Waterbeheerplan 2016-2021 van het Waterschap Zuiderzeeland van kracht. Het Waterbeheerplan beschrijft welke doelen het waterschap zichzelf stelt en welke maatregelen worden genomen om die doelen te bereiken in de periode 2010-2015. Voor het waterschap is het Waterbeheerplan een belangrijk strategisch document dat een leidraad voor de organisatie is. Waterschap Zuiderzeeland streeft ernaar om samen te werken aan integraal waterbeheer voor een veilige, kwalitatief goede en aantrekkelijke leefomgeving op een open en verantwoorde werkwijze. Deze missie is vertaald naar vier belangrijke doelen: waterveiligheid, schoon water, voldoende water en water en ruimte

Waterveiligheid

Hoog water is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. De primaire keringen beschermen
Flevoland tegen deze bedreiging. In 2017 komen er nieuwe wettelijke veiligheidsnormen voor primaire waterkeringen. Die houden rekening met de kans op overstromingen en met de schade die daardoor kan ontstaan. Het waterschap wil ook in de toekomst de veiligheid blijven waarborgen door zich voor te bereiden op sociale, ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen. Ook worden de primaire waterkeringen getoetst aan de nieuwe normen en zonodig versterkt. De veiligheid van Flevoland tegen overstromingen wordt binnendijks ondersteund door een compartimenteringsdijk (de Knardijk). Ook de Knardijk wordt onderzocht om te kijken of versterking nodig is. De buitendijkse gebieden worden door middel van regionale keringen beschermd tegen de dreiging van hoog water. Maatschappelijk is er vraag naar bebouwing van of op de waterkeringen aan de randen van de polder. Technisch kan het en daarom werkt het waterschap aan ruimtelijke oplossingen mits de veiligheid gewaarborgd kan worden.

Schoon water

Samen met gebiedspartners wordt gewerkt aan een ecologisch gezond watersysteem in het stedelijk en landelijk gebied. Goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden (structuurdiversiteit) voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied zijn noodzakelijk. Zo worden natuurvriendelijke oevers en vispassages aangelegd. Tegelijk wordt vestiging en verspreiding van exoten tegengegaan. Het Waterschap streeft naar een goede oppervlaktewaterkwaliteit waarbij de aanwezigheid van schadelijke stoffen in het water en de waterbodems geen probleem is. Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat water wordt verontreinigd. Door goed om te gaan met afvalwater zorgt het Waterschap ervoor dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. Het waterschap zet de 1e stappen naar een duurzaam afvalwatersysteem: door energie en grondstoffen terug te winnen uit afvalwater wordt de uitstoot van broeikasgassen verminderd en wordt zuinig omgegaan met schaarse nutriënten.

Voldoende water

Het Waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige
klimaatveranderingen. Dit betekent dat het watersysteem zo is ingericht dat wateroverlast wordt
voorkomen tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De andere kant van de verwachte
klimaatveranderingen is dat ook extreem droge periodes vaker voor zullen komen. Het robuuste
watersysteem dat het Waterschap nastreeft zal dan ook in staat moeten zijn om te anticiperen op
watertekort tijdens extreme droogte. Daarbij is de feitelijke situatie van het watersysteem ook
daadwerkelijk zoals in de legger is beschreven. Het beheer en onderhoud richt zich op het goed
functioneren van het watersysteem, daarnaast is het ook afgestemd op het ter plekke gewenste ecologische functioneren van de watergang. Grondwaterbeheer (uitgezonderd drinkwaterwinning, grote industriële onttrekkingen van meer dan 500.000 m³ per jaar en koude-warmte opslag) ligt vanaf 2009 bij het Waterschap. De verschillende eisen die gebruiksfuncties stellen aan het peil, de voorraad en de kwaliteit van het grondwater zullen goed moeten worden afgestemd.

Water en ruimte

Samen met gemeenten gaat het waterschap op zoek naar nieuwe maatregelen om overlast van hevige neerslag of extreme droogte te voorkomen. De ruimtelijke ambities zijn groot (uitbreiding in Almere met 60.000 woningen) en het watersysteem biedt prachtige kansen. Daarom wil het waterschap vroeg bij nieuwe ontwikkelingen worden betrokken.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Waterbeheerplan.

Waterkader (2013)

Om aan te geven wat er voor het waterbeheer in, maar ook ná het watertoetsproces belangrijk is,
heeft Waterschap Zuiderzeeland dit Waterkader opgesteld. Het Waterkader geeft richting en houvast
voor waterzaken binnen ruimtelijke plannen. Voor het bestemmingsplan is de watertoets doorlopen en is het waterkader toegepast.

In hoofdstuk 5.14 is de watertoets voor het bestemmingsplan opgenomen.

1.3 Gemeente
1.3.1 Duurzaamheid

Almere Principles (2009)

Almere wil in 2030 de meest duurzame stad van Nederland zijn. In 2007 zijn op basis van de Cradle to cradle uitgangspunten zeven Almere Principles ontwikkeld. De principes dienen als leidraad bij de verdere ontwikkeling van de stad.

Almere kent een goede uitgangspositie om de schaalsprong vanuit duurzaamheidsprincipes te benaderen. De keuze is ook niet los te zien van de historie van de stad. Almere is vanaf het begin bedacht en opgebouwd vanuit duurzaamheid. Dat bewijzen de blauwgroene structuur, het meerkernige stadsconcept, het gescheiden verkeerssysteem en de doordachte afvalstructuur. Omdat Almere daarnaast een jonge stad is, is de basiskwaliteit van gebouwen en omgeving hoog. Almere stelt duurzaamheideisen aan zowel de bestaande stad als aan de nieuw te bouwen stadsdelen. Het gaat niet alleen om de gebouwde omgeving, maar ook om de openbare ruimte, om beheer en om duurzame sociale en economische processen.

In bestemmingsplannen is duurzaamheid geen apart benoemd thema. Ruimtelijke oplossingen voor structurerende duurzaamheidsthema's zoals water, ecologie en verkeer worden in de betreffende delen uitgewerkt. Omdat een bestemmingsplan niet het meest geëigende middel is, worden niet tot weinig ruimtelijke thema's als energiebesparing, materiaalkeuze en gezondheidsaspecten hier niet in uitgewerkt. Deze aspecten krijgen in andere stadia van projectontwikkeling voldoende aandacht.

Afspraken Duurzaam Almere 2012-2014 (2012)

Het gaat hier om een bestuurlijke inspanningsverplichting van het Rijk, de provincie Flevoland, de gemeente Almere en het Waterschap Zuiderzeeland om gezonde systemen te ontwerpen ten behoeve van de duurzame ontwikkeling van de stad. Dit geldt voor zowel de toekomstige stedelijke gebieden als voor de bestaande stad. Systeeminnovaties worden ontwikkeld ter bevordering van duurzame gebiedsontwikkeling. De innovaties hebben betrekking op energie, mobiliteit, water en productief landschap. De doelstellingen in de afspraken zijn:

  • Bij de ontwikkeling van Almere wordt ernaar gestreefd dat de gemeente – met gebruikmaking van de directe omgeving – energieneutraal (exclusief mobiliteit) is vanaf 2025. Hierbij wordt minimaal 40% van de energievraag binnen de gemeente op een duurzame manier opgewekt. De gebiedsontwikkelingen van Almere zijn energieneutraal en zo mogelijk energieproducerend. De energiedoelstelling wordt bereikt door energiebesparing en door toepassing van duurzame vormen van energieopwekking (o.a. zonne-energie, windenergie, groen gas, biogas, warmte-koudeopslag).
  • Bij de groeiopgave worden de mogelijkheden benut om duurzame vormen van mobiliteit uit te breiden. Focus ligt op schone en energiezuinige mobiliteit en voorkomen van milieuproblemen (geluid, fijnstof etc). Ambities zijn dat voor het personenvervoer nieuwe mogelijkheden ontstaan voor de gewenste verschuiving van het traditionele gemotoriseerd vervoer, in de richting van een groter aandeel openbaar vervoer en een groter aandeel elektrisch vervoer.
  • De groenblauwe omgeving wordt waar mogelijk en wenselijk – naast haar traditionele gebruiksvormen t.a.v. cultuur, natuur en recreatie – ingezet om ruimte te bieden aan de gezonde systemen van de stad. Het gaat hierbij om de gezonde systemen van energie, water en mineralen kringloop (o.a. lokale voedselproductie en gft-verwerking). Indien deze nieuwe functies in de groenblauwe omgeving leiden tot exploitatie-opbrengsten, zullen deze mede ingezet worden voor de uitbreiding, kwaliteitsverhoging en beheer van de groenblauwe omgeving.
  • De ontwikkeling van Almere zal gepaard gaan met de ontwikkeling van een bijbehorend duurzaam watersysteem. De opgaven van wateroverlast en droogte worden verbonden met de ruimtelijke opgaven van Almere. Almere wordt een klimaatbestendige stad.

De partijen bieden ruimte aan duurzaamheidinitiatieven die bijdragen aan het realiseren van de duurzaamheiddoelstellingen voor water, energie, mobiliteit en productief landschap conform deze Afspraken Duurzaam Almere.

Voor het plangebied betekent dit op gebouwen de mogelijkheid wordt geboden om kleinschalige windmolens te realiseren. Ook worden ruimere mogelijkheden geboden in het plan voor duurzame energieopwekking, behalve voor grote windmolens.

Energie Werkt (2015)

Almere wil in 2022 energieneutraal zijn. Zoveel mogelijk energie moet worden benut uit hernieuwbare bronnen. Dit vermindert de CO2-uitstoot en brengt een nieuwe economie met zich mee door nieuwe technieken en innovatie. Het programmaplan intensiveert alle inspanningen daartoe en geeft focus daaraan. De transitie naar hernieuwbare energie verloopt primair met de stimulering van zonne-energie, duurzame warmteopwekking, koud-/ warmteopslag en nieuwe technieken en minder met windenergie.

Met name met betrekking tot warmte (biomassa, geothermie, koud-/ warmteopslag) liggen er kansen in Buitenvaart. Echter concrete initiatieven zijn er nog niet. Daarnaast kan windenergie niet op massaal draagvlak rekenen. Windmolens kunnen alleen, als daartoe vanuit de stad initiatief komt en participatie van bewoners/ bedrijven is gegarandeerd. Bovendien is het aantal nieuwe molens in de gemeente maximaal tien. Verder gelden er strikte voorwaarden als een minimale afstand tot woningbouw, een maximale ashoogte. Kleinschalige windmolens zijn standaard mogelijk binnen de bebouwde kom op of aan de gevel van een hoofdgebouw. Voor Buitenvaart wordt samen met de ondernemers gekeken naar specifieke hernieuwbare energieprojecten die gezamenlijk opgepakt kunnen worden. Via een wijzigingsbevoegdheid kan de bestemming 'agrarisch verbreed' worden gewijzigd ten behoeve van een bedrijf voor duurzame energieopwekking.

1.3.2 Ruimtelijke ontwikkeling

Structuurplan Almere 2010 (2003)

Met dit structuurplan zijn de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Almere tot 2010 weergegeven. Tevens wordt een doorkijk geboden tot 2030.

Centraal staat de afronding van de oorspronkelijke opgave van Almere als een volwaardige en evenwichtige stad met 250.000 inwoners (met nieuwe stadsdelen zoals Almere Poort, Almere Hout en Almere Pampus (binnendijks, inclusief kustzone). De kwaliteitsimpuls voor de oorspronkelijke opgave leidt tot vier extra opgaven die betrekking hebben op de verbetering van het raamwerk van groen en water, en van infrastructuur. Dit zijn:

  • 1. kwaliteitsverbetering groenstructuur;
  • 2. betere benutting water;
  • 3. inhaalslag externe bereikbaarheid;
  • 4. verbetering interne bereikbaarheid;

Verder zijn er de vijf extra opgaven die de verschillende stedelijke milieus betreffen:

  • 5. verdere uitbreiding en verdieping voorzieningenaanbod;
  • 6. meer verscheidenheid in woningen en woonmilieus;
  • 7. actief beheer bestaand stedelijk gebied;
  • 8. kwalitatieve werkgelegenheidsimpuls;
  • 9. ruimte voor startende en groeiende ondernemingen.

Het structuurplan gaat uit van een westelijke oriëntatie voor Almere. Tevens wordt er gewerkt aan Overgooi en Almere Hout Hier komen, naast suburbane wijken, zogenaamde woon- werklandschappen.

In dit structuurplan is het plangebied aangemerkt als (bestaand) glastuinbouwgebied. Voor de werkgelegenheid is het nodig dat er voldoende aanbod is, maar ook meer variatie. Rekening wordt gehouden met een forse groei qua inwoners en arbeidsplaatsen. Voor het plangebied betekent dit dat onderzocht moet worden of er kansen zijn om de werkgelegenheid een kwaliteitsimpuls te geven en of er extra ruimte gemaakt kan worden voor startende en groeiende ondernemingen.

Concept structuurvisie Almere 2.0 (2010)

De Concept Structuurvisie Almere 2.0 is vastgesteld als richtinggevend integraal beleidskader (ecologie, sociaal, economie, ruimtelijk) voor de uitwerking van het Integraal Afspraken Kader (IAK), waarbij de belangrijkste richtinggevende inhoudelijke kaders betreffen:

  • 1. Almere benut en versterkt de oorspronkelijke suburbane meerkernige opzet van Almere
  • 2. De groenblauwe structuur is de drager van de huidige stad en de toekomstige ontwikkelingen
  • 3. Almere verkleurt van gezinsstad naar een diverse samenleving
  • 4. In Almere ontwikkelt een sterke en gedifferentieerde economie

Meer en diversere werkgelegenheid is van belang voor een duurzame ontwikkeling van de stad. De ambitie is het creëren van 100.000 arbeidsplaatsen tot 2030. Dat leidt tot een sterkere positie in de regio en een evenwichtige woonwerkbalans. De brede groeistrategie is gericht op maximalisatie van bevolkingsvolgende en autonome groei werkgelegenheid, en de (door)groei van economische clusters in de kenniseconomie (logistiek en handel, ict en media, luchthaven Lelystad, health, welness en life sciences, duurzaamheid), deels in samenhang met de metropoolregio en regio Utrecht.

  • 5. De primaire westelijke groei van Almere versterkt de Noordelijke Randstad met de IJmeerlijn als nieuwe drager van de metropoolvorming
  • 6. De grootschalige gebiedsontwikkelingen vinden plaats langs de schaalsprongas met dicht stedelijke ontwikkelingen aan de westzijde (Almere Pampus, eventueel Almere IJland), een nieuwe centrumontwikkeling (Almere Centrum Weerwater) en ruimte voor organische groei aan de oostkant (Almere Oosterwold)
  • 7. Almere loopt voorop bij innovaties op het gebied van duurzame gebiedsontwikkeling

De omvang van de schaalsprong biedt kansen om tot fundamentele systeemkeuzes bij de opzet van een stad te komen, namelijk systemen voor energie, mobiliteit, water en grondstoffen. Almere moet de (inter)nationale duurzame stad van de 21e eeuw worden.

Voor het plangebied betekent dit dat de Structuurvisie geen belemmeringen opwerpt voor het bestemmingsplan. Er is in Almere ruimte gereserveerd voor 100.000 nieuwe arbeidsplaatsen. Almere Buiten is een met groen raamwerk doorvlochten stadsdeel. Het structuurplan `Almere 2010´ wordt vooralsnog gehandhaafd als ruimtelijke ordeningskader.

Programmaplan Wijkgericht Werken 2015-2019 (2015)

In het Coalitieakkoord 2014-2018 is beschreven dat de 'Focus in de wijk' ligt. In de programmabegroting van de raad uit 2015 is als één van de speerpunten genoemd het wijkgericht werken. Er is meer ruimte voor initiatieven uit de wijk. Gebiedsgerichte vraagstukken staan centraal. Samenwerken staat centraal. In een aantal gebieden is sprake van zorg. Middels een integrale, preventieve, vraagstukgestuurde aanpak kan de zorg worden weggenomen en omgebogen naar kansen en nieuwe perspectieven. Eén van de focusgebieden is Buitenvaart. Samen met de ondernemers wil de gemeente het vestigingsklimaat versterken. Dit is een meerjarige aanpak met scherpe keuzes richting de toekomst. De aanpak is verwoord in het Programma wijkgericht werken tot 2019. Erin is aangegeven hoe het wijkgericht werken wordt doorontwikkeld. Voor een aantal focusgebieden is voor een specifieke aanpak gekozen.

Ten aanzien van Buitenvaart gaat het om 'experimenten'. Buitenvaart is een agrarisch bedrijventerrein met een kwetsbaar economisch profiel. Schaalvergroting is beperkt mogelijk. Uit onderzoek blijkt dat verduurzaming kansen biedt om de concurrentiekracht te vergroten. Op grond hiervan is experimenteerruimte voor twee van de vier thema's van Growing Green Cities: feeding & energizing. Nieuwe initiatieven bieden ook nieuwe kansen, zoals het op innovatieve en biologische wijze produceren van voedsel en het kweken van lelies met innovatieve technieken. Dit type bedrijven zijn een katalysator van verduurzaming en vernieuwing van de Buitenvaart. Initiatieven op gebied van natuurbeleving, educatie en toerisme kunnen een plek krijgen in het gebied. Daarnaast biedt de ligging naast de Oostvaardersplassen toeristische kansen. Via een wijzigingsbevoegdheid kan de bestemming 'agrarisch verbreed' worden gewijzigd ten behoeve van een bedrijf voor duurzame energieopwekking.

Welstandsnota Almere (2015)  

In de nieuwe Welstandsnota 2014 (geldend vanaf maart 2015) maakt Almere een radicale ommezwaai in het tot nu gevoerde welstandsbeleid. Was eerst vrijwel geheel Almere gebonden aan welstandsregels, nu is het uitgangspunt gekozen dat nieuwe en bestaande woongebieden en bedrijventerreinen in principe welstandsvrij zijn. De kwaliteit van bebouwing is bij de bewoners in goede handen en het stadsbeeld van Almere kan daarmee levendiger en verrassender worden. Overigens blijft Almere sturen op kwaliteit en actief blijven om een aantrekkelijk en eigen stadsbeeld te ontwikkelen. Instrumenten daarvoor zijn de kwaliteitsteams die planontwikkelingen begeleiden of afspraken met corporaties en ontwikkelende partijen. De welstandstoets blijft voor sommige gebieden en thema's gehandhaafd: groenblauwe raamwerk, (bebouwing langs) hoofdinfrastructuur, centrumgebieden, bijzondere gebieden en reclame.

Voor het plangebied betekent dit voor het agrarisch gebied zelf geen welstandseisen meer gelden. Voor de voorzieningen in het groenblauwe netwerk langs de buitenranden van het plangebied (bijvoorbeeld het groene gebied tussen de Buitenring en tussen de oostgrens van het plangebied én de bouwpercelen van Buitenvaart) geldt de welstandstoets nog wel. Ook voor de bosstrook aan de Heinsiusweg (tussen fase 2 en 3) geldt de verplichte welstandstoets. Voor de bebouwing langs de dreven en reclameobjecten in het plangebied blijven de welstandsregels ook van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z16-vg01_0028.png"

Nota kleine bouw (2010)

In deze nota worden kaders benoemd voor de uitbreiding van woningen, het gebruik van woningen voor beroepen en bedrijven aan huis, bouwwerken nabij woningen en bedrijven, de oprichting van antennemasten e.d.. Voor nieuwe bestemmingsplannen is het uitgangspunt dat de regeling uit de Nota hierin wordt overgenomen. Samengevat regelt de nota de volgende bouw- en gebruiksmogelijkheden:

  • a. uitbreiding van of een bijgebouw bij woongebouwen;
  • b. uitbreiding van of een bijgebouw bij niet-woongebouwen (bijvoorbeeld winkels, scholen, bedrijfsgebouwen);
  • c. realiseren van gebouwen voor openbaar nut, openbaar vervoer of wegverkeer;
  • d. oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (bijvoorbeeld schuttingen, kunstobjecten, overkappingen);
  • e. realiseren van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie;
  • f. regeling met betrekking tot aan-huis-gebonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in huis;
  • g. oprichten van antenne-installaties.

Voor dit plangebied betekent dit dat de uitgangspunten van de nota zijn verwerkt in de regels of verbeelding, bijvoorbeeld als het gaat om de aan-huis-gebonden beroepen.

Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet (1999)

Naast het nationale en provinciale antennebeleid heeft de gemeente ook een eigen 'antennebeleid'. Masten dienen zo dicht mogelijk bij hoofdinfrastructuur te worden gesitueerd. Plaatsing van masten is niet mogelijk in (toekomstige) woonwijken. Plaatsing van masten gebeurt zo min mogelijk in natuurgebieden, in parken en aan de rand van woongebieden. Bij de plaatsing van antennes dienen de aanvragers zoveel mogelijk gebruik te maken van elkaars opstelpunten, tenzij dit technisch niet mogelijk is. Plaatsing van antennes gebeurd bij voorkeur op bestaande verticale elementen: gebouwen, torens, bestaande masten en hoogspanningsmasten.

Voor het plangebied betekent dit masten en antennes beperkt mogelijk zijn tot 15 m hoog. In de bestemming 'verkeer' zijn via afwijking masten tot 40 m hoog mogelijk.

Prostitutiebeleid Almere (2000)

Het beleid is gericht op concentratie van bepaalde vormen van seksinrichtingen (in het uitgaanscentrum met bepaalde dominante functies zoals horeca en uitgaan, waar ruime mogelijkheden zijn m.b.t. sluitingstijden). In de Nota Prostitutiebeleid wordt vestiging van een bedrijf in een woonwijk ontoelaatbaar geacht. Daarnaast wordt het buitengebied uitgesloten omdat dit óf een blijvend recreatiegebied óf een toekomstig woongebied is. Er wordt afgezien van de aanwezigheid van raamprostitutie en straatprostitutie in Almere. Uitgangspunt is dat er enige concentratie is in de stadskernen van Almere-Stad, Almere-Haven en Almere-Buiten van de zichtbare prostitutie (seksclub, sekstheater, seksbioscoop, seksautomatenhal, erotheek en sekswinkel). Het vestigingsbeleid gaat uit van maximaal vijf seksclubs, maximaal vijf erotische massagesalons, maximaal vijf privé-huizen, maximaal vijf bedrijven in de seksbranche waar geen seksuele handelingen plaatsvinden en maximaal drie parenclubs in de gemeente Almere. Deze kunnen verdeeld worden over de centrumgebieden van de stadskernen van Almere-Stad, Almere-Haven en Almere-Buiten. De mogelijkheid bestaat dat steeds één van de vijf bedrijven zich kan vestigen op een bedrijventerrein. Vestiging op een bedrijventerrein is gebonden aan extra voorwaarden.

Voor het plangebied betekent dit dat seksinrichtingen, raam- en straatprostitutie niet zijn toegestaan. Thuisprostitutie als beroep-aan-huis is, met in acht neming van de in de bestemmingsplannen opgenomen omschrijving 'beroepsuitoefening aan huis' wel toegestaan.

Coffeeshopbeleid gemeente Almere (2010)

Het Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2010 bevat de uitgangspunten en criteria die worden gehanteerd bij de behandeling van de (aanvragen voor) vestiging van koffieshops in Almere. Binnen de gemeente Almere worden maximaal vier gedoogbeschikkingen afgegeven voor het exploiteren van een coffeeshop. Voor de stadskern Almere Stad maximaal twee, voor de stadskern Almere Haven maximaal één en voor de stadskern Almere Buiten maximaal één. Als dit maximum van vier is bereikt worden verdere aanvragen op grond daarvan afgewezen. Een coffeeshop kan slechts gevestigd worden op een locatie met een horecabestemming. Een coffeeshop valt onder Categorie I “ lichte horeca”. Vestigingscriteria ten aanzien van de locatie zijn onder andere:

  • geen vestiging van coffeeshops in woonwijken;
  • situering ten opzichte van scholen: de loopafstand dient minimaal 250 meter te zijn tussen een school en een coffeeshop
  • dermate gesitueerd dat maatschappelijke controle en controle door controlerende instanties mogelijk is;
  • vestiging aan de rand van industrieterreinen is toegestaan, tenzij geen controle mogelijk is;
  • vestiging in het centrum is toegestaan.

Voor het plangebied betekent dit dat er geen coffeeshops zijn toegestaan, omdat er geen locatie is met een (zelfstandige) horecabestemming.

Nota Bedrijfswoningen in het buitengebied en groene stedelijke gebieden (2000)

De nota 'bedrijfswoningen in het buitengebied en groene stedelijke gebieden' vormt het kader voor toetsing van verzoeken voor de bouw van een bedrijfswoning bij een voorziening/ bedrijf. Vanwege de bedrijfsvoering of veiligheidsoverwegingen is het vrijwel altijd noodzakelijk/wenselijk om een bedrijfswoning te realiseren bij een vestiging in het buitengebied of in de groene stedelijke gebieden. Vanuit deze gedachte is in beginsel één (inpandige) bedrijfswoning toegestaan. De bedrijfswoning dient wel inpandig in het bedrijfsgebouw te worden geïntegreerd. Hiermee kan opsplitsing van bedrijf en woning zoveel mogelijk worden voorkomen. Indien inpandig realiseren van een bedrijfswoning niet mogelijk is, kan met een afwijkingsprocedure een solitaire bedrijfswoning worden toegestaan. Bij herziening van de bestemmingsplannen voor bestaande (bedrijven)terreinen kunnen alleen de aanwezige bedrijfswoningen worden/blijven gelegaliseerd en zal een beperkte overgangsregeling gelden.

Het bestemmingsplan Buitenvaart uit 1989 bevat, in tegenstelling tot dit beleid, geen beperking van het aantal te realiseren bedrijfswoningen. In de bestaande situatie is er dan ook sprake van dat enkele bedrijven over meer dan 2 bedrijfswoningen beschikken. De bestemmingsplannen Buitenvaart 3e fase en Buitenvaart Entree stellen als maximum aantal bedrijfswoningen: 2 per perceel. Het maximum aantal bedrijfswoningen per perceel bedraagt feitelijk 2. Er zijn echter in ieder geval 2 bedrijven met 3 bedrijfswoningen. Deze twee zullen bij recht worden toegestaan, zoals ook is toegezegd bij de behandeling van het startdocument. Bestaande, legale bedrijfswoningen zullen positief (en gedetailleerd) worden bestemd met dien verstande dat op elk perceel twee bedrijfswoningen zijn toegestaan. Nieuwe derde bedrijfswoningen zullen mogelijk zijn via een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid. Het betreft hier namelijk een in hoofdzaak consoliderend plan. Bovendien kan elke nieuwe bedrijfswoning tot belemmeringen leiden voor bestaande bedrijven of qua geluid. Pas als uit onderzoek blijkt dat een bedrijfswoning aanvaardbaar is en ook noodzakelijk voor de bedrijfsvoering, kan via een aparte planologische procedure medewerking worden verleend aan de realisering ervan.

1.3.3 Bereikbaarheid en mobiliteit

Nota Mobiliteitsplan Almere (2012)

Keuzes op het gebied van verkeer en vervoer zijn in belangrijke mate voorwaardenscheppend voor stedelijke ontwikkelingen. Ze werken ook door in het dagelijks leven op straat. Het gaat dan met name om een goede bereikbaarheid, maar óók om de wijze waarop verkeer en vervoer wordt ingebed in het stedelijk weefsel. De volgende 8 hoofdkeuzes worden gemaakt:

  • Stimuleren economische ontwikkeling door verbeteren regionale bereikbaarheid, handhaven goede interne bereikbaarheid en versterken van wijkeconomie met introductie stadsstraten;
  • Betere inpassing infrastructuur in stedelijk weefsel en aanwenden infrastructuur ter ondersteuning van organische groei;
  • Handhaven van een gezond, verkeersveilig en duurzaam verkeerssysteem met aandacht voor initiatieven uit de markt;
  • Vasthouden kwalitatief hoogwaardig openbaar vervoer waarbij de sociale veiligheid en de inpassing in het stedelijk weefsel verbeteren;
  • Realiseren hoger fietsgebruik door het aanbieden van een kwalitatief hoogwaardig, sociaal veilig en kostenefficiënt hoofdfietsnetwerk;
  • Aanbieden van veilige en prettige looproutes in woonwijken en winkelcentra en openbaar vervoer voorzieningen;
  • Vasthouden van de goede interne bereikbaarheid per auto met aandacht voor inpassing, beleving en oriëntatie;
  • Parkeeroplossingen op maat voor bewoners, bezoekers en werknemers.

Doelstellingen met ruimtelijke betekenis zijn:

  • Meer functiemenging;
  • Maken van stadsstraten: straten of lanen die een meer stedelijke uitstraling hebben door het verkeer niet meer strikt van de omgeving te scheiden; ook ter versterking van de wijkeconomie;
  • Concentratie van voorzieningen rondom knooppunten (m.n. stations);
  • Verbetering sociale veiligheid op fietsroutes (onder andere bundeling met auto-infrastructuur cq langs (woon)bebouwing), looproutes en openbaar vervoer. Tenminste één sociaal veilige fietsroute tussen stadsdelen;
  • In nieuwe gebieden met de gebruikelijke Almeerse dichtheid en hoger wordt het systeem van verkeersscheiding grotendeels doorgezet (eventueel eigen rijstrook, in plaats van aparte infrastructuur). In nieuwe gebieden met lagere dichtheden kan in principe van dit systeem worden afgestapt. In bestaand gebied geen grote ingrepen;
  • Openbaar vervoer en fiets krijgen prioriteit boven de auto;
  • Hoofdfietsnetwerk met ongelijkvloerse kruising van de dreven;
  • Doorgaand autoverkeer weren uit woongebieden;
  • Aandacht voor verkeersveilige schoolomgeving;
  • Capaciteitsvergroting regionale vervoersverbindingen (ov en auto);
  • Op langere termijn een IJmeerverbinding als voorwaarde voor gezonde groei Almere;
  • Bij interne bereikbaarheid krijgen economisch belangrijke gebieden (zoals het Stadscentrum en het centrum van Almere Buiten inclusief Doemere) prioriteit.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de uitgangspunten van dit beleidsplan.

1.3.4 Werk in de stad

Gemeentelijke Visie op de Werklocaties (2016)

De Gemeentelijke Visie op Werklocaties (= GVW) vormt het beleidskader voor het vestigen van economische activiteiten. De dynamiek in de huisvesting van economische activiteiten is groot en de GVW geeft de kaders om te bepalen waar initiatieven kunnen komen en welke ruimtelijke randvoorwaarden daarbij gelden. Uitgangspunt is dat overal in Almere gewerkt kan worden. Daarbij passen een optimale flexibiliteit en functiemenging. De GVW bestaat uit een leidraad en kaartbeelden, de Vestigingsvisie Horeca Almere 2016 en het beleid voor Facilitypoints. De leidraad geeft op hoofdlijnen aan welke soorten economische activiteiten zich in welk soort milieu kunnen vestigen en vormt de basis voor bestemmingsplannen. Doel is om initiatieven zorgvuldig in te kunnen passen. De leidraad geeft richting aan waar wat is toegestaan, maar sluit tegelijk ook niets uit, mits dit geen afbreuk doet aan het milieu dat op die plek van toepassing is. Niet alle aspecten lenen zich daarom voor inpassing in bestemmingsplannen zonder dat er sprake is van concrete initiatieven. In individuele gevallen kan afgeweken worden van het beleid op basis van een goede ruimtelijke onderbouwing.

  • 1. Centrummilieus: mix aan activiteiten met wonen in hoge dichtheid naast elkaar; alleen activiteiten in categorieën A, B of C: winkels, horeca, werken aan huis.
  • 2. Woonmilieus: werken aan huis en kleinschalige, zelfstandige werkplekken in de wijken met beperkte effecten; Indische buurt, Floriadegebied en Duin zijn woon-werkmilieus met mix van wonen en werken (en horeca) onder voorwaarden.
  • 3. Werkmilieus:
    • a. Binnenstedelijk: ruimte voor verkleuren naar diverse activiteiten; binnen de kom van woonbebouwing; qua schaal en maat aansluitend op woonomgeving; vanwege ligging tegen woonmilieus alleen categorieën A, B of C; kantoorhoudendheid tot max 50% per bedrijf en/of 1500 m2 zelfstandige kantoren per kavel met een maximum van 25% van het bebouwd gebied per bedrijventerrein; voorzieningen mogen onder voorwaarden (goede ruimtelijke ordening); detailhandel niet met uitzondering van bestaande perifere en ondergeschikt; Naar aanleiding van concrete initiatieven kan wonen eventueel aan de randen van het terrein mits voldaan aan de goede ruimtelijke ordening. Horeca, anders dan ondergeschikt, kan eventueel ook naar aanleiding van concrete initiatieven worden toegestaan.
    • b. Regulier: geschikt voor grotere bedrijven (categorie 1 t/m 3.2); voorzieningen en horeca mogen onder voorwaarden (goede ruimtelijke ordening); detailhandel nee met uitzondering van bestaande perifere en ondergeschikt; geen wonen toegestaan.
    • c. Industrie: alleen op De Vaart; grootschalige en zware bedrijven (t/m categorie 5.3); mogelijkheden voor andere functies zijn beperkt; geen wonen toegestaan.
    • d. Kantoren: categorieën A, B of C; voorzieningen mogen; horeca en wonen mogen onder voorwaarden (goede ruimtelijk ordening); detailhandel mag alleen in Centrum Almere Stad.
    • e. Agrarisch: alleen op de Buitenvaart; voorzieningen, horeca (t/m horecacategorie 3) en detailhandel alleen ondergeschikt; wonen alleen in bedrijfswoning of plattelandswoning.
  • 4. Groene milieus: recreëren is de hoofdfunctie; landschap geeft richting aan de vorm en type gebruik van nieuwe initiatieven zodat elke toevoeging het groene milieu versterkt; kleinschalige bedrijven, voorzieningen en horeca zijn mogelijk onder deze voorwaarden.

Naast de GWV en de bestemmingsplannen zijn er andere instrumenten van toepassing voor het zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte: RRAAM 2013, de Ladder voor duurzame verstedelijking, stedelijk programma, regionale programma afspraken (metropoolregio Amsterdam), beheer bedrijventerreinen en aanpak leegstand/ taskforce wonen met welzijn en zorg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z16-vg01_0029.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z16-vg01_0030.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z16-vg01_0031.png"

Facilitypoints

Voor vestiging van Facilitypoints gelden de volgende uitgangspunten: (snel)weggebruikers als doelgroep, afslagen van A6 en A27 en minimale kavelgrootte is 3.000 m². Er zijn drie concepten: basisconcept (alleen horeca tbv kort doelgericht verblijf), plusconcept (horeca en aanvullende voorzieningen tbv kort en langer verblijf) en truckersconcept (parkeerplaats en voorzieningen voor vrachtwagens tbv kort en langer verblijf). Op negen locaties is een fp mogelijk:

  • 1. Al (min of meer) aanwezige fp (Basis en/ of plusconcept): Gooise Poort (Audioweg 2), Hollandsekant, Weerwater Zuid (Oorweg), Veluwsekant (Strubbenweg), Sallandsekant (Koningsbeltweg), De Vaart (Dukdalfweg). Doorgroei naar truckersconcept kan op Hollandsekant, Sallandsekant en De Vaart (Brugplein indien fp op Dukdalfweg is ontmanteld) . Doorgroei naar plusconcept kan op Veluwsekant, Weerwater Zuid en De Vaart (brugplein indien fp op Dukdalfweg is ontmanteld);
  • 2. Nieuwe fp kunnen op: Stichtsekant, Poort (Elementendreef) en Hout-Noord (A6-park).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z16-vg01_0032.png"

Het plangebied behoort tot het agrarisch werkmilieu. Toegestaan zijn agrarische activiteiten en als ondergeschikte activiteit: voorzieningen, horeca en detailhandel. Dit is ook zo geregeld in dit plan. Bestaande, legaal aanwezige bedrijfswoningen zijn positief bestemd en plattelandswoningen kunnen alleen via een wijzigingsbevoegdheid. Voor het plangebied is dit beleid niet direct relevant.

Vestigingsvisie Horeca Almere 2016

Uitgangspunt is om horeca te concentreren in centrummilieus, wijkcentra, het Floriadegebied en de Kustzone Poort/ Strand Duin en te mengen met andere activiteiten. In andere milieus is horeca alleen toegestaan, mits het inpasbaar is op basis van regelgeving en een goede ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z16-vg01_0033.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z16-vg01_0034.png"

* afweging voor 1 categorie hoger is mogelijk (B is hoger dan A, C is hoger dan B)

** Categorie 1 is mogelijk en categorie 2-5 is toegestaan onder voorwaarden van de algemene uitgangspunten

*** De Vaart is geen zelfstandige horeca mogelijk, behalve in combinatie met een eventueel business facility point en Bolderweg 1-2.

**** Kantoorlocaties buiten de centrumgebieden

In het plangebied zijn geen horecavestigingen aanwezig, met uitzondering van enkele ondergeschikte vestigingen (categorie 1). Dit past in de Vestigingsvisie Horeca Almere 2016. Categorie 2 (logies en zaalaccommodatie) en 3 bedrijven (lichte horeca als restaurant, cafetaria, lunchroom) zouden alleen via onder voorwaarden kunnen. Dat wil zeggen indien wordt voldaan aan de geldende regels en de 'goede ruimtelijk ordening'. Aan nieuwe initiatieven wil de gemeente meewerken, maar zullen via aparte planologische procedure moeten volgen. In deze gebieden is nog weinig horeca ontwikkeld. Ook is niet bepaald waar, welke soort horeca en in welke omvang deze gevestigd kan worden; concrete plannen voor dergelijke vestigingen zijn er niet.

Daarom wordt horeca niet direct in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt behalve ondergeschikte horeca tot 100 m² . Via een binnenplanse afwijking onder bepaalde voorwaarden is verruiming van de oppervlakte voor ondergeschikte horeca en kleinschalige zelfstandige horeca mogelijk tot 350 m². Via de wijzigingsbevoegdheid van 'agrarisch-verbreed' naar 'recreatie' is het mogelijk om horecavoorzieningen ten behoeve van de recreatiefunctie te realiseren tot 350 m².

Detailhandelsvisie Almere (2014)

De Detailhandelsvisie Almere 2014 geeft in hoofdlijnen antwoord op de vraag hoe Almere in de komende jaren met detailhandel in de stad wil omgaan.

De belangrijkste uitgangspunten voor de detailhandelsstructuur zijn:

  • de fijnmazigheid van winkelvoorzieningen;
  • de positie van het stadscentrum als hét centrale (winkel)centrum van Almere;
  • ruimte bieden aan ondernemers;
  • e-commerce faciliteren.

Dit vindt zijn uitwerking in:

  • Concentratie van dagelijkse detailhandel in of aan buurt-, wijk- en stadsdeelcentra
  • Concentratie van niet-dagelijkse detailhandel in of aan stadsdeelcentra
  • Prioriteit voor kansrijke innoverende concepten
  • Verruimen van mogelijkheden voor kleinschalige detailhandel buiten de winkelgebieden
  • Vergroten van de verzorgingsfunctie en complementariteit van warenmarkten
  • Behouden van ruime mogelijkheden winkelopening
  • Handhaven van regels
  • Programmering gericht op kwaliteit
  • Uitvoeringsparagraaf 'samenwerking markt en overheid'

De detailhandelsvisie bevat een aantal relevante begripsbepalingen, waaronder PDV en GDV. Het (toelatings)kader bevat een verdere vertaling van het beleid:

Economische segmenten   Dagelijks   Niet dagelijks   E-commerce  
    Recreatief   Doelgericht (PDV)   web- winkel   internet- winkel   afhaal-punten  
Milieus en Locaties              
stadscentrum en stadsdeelcentra   ja   ja   ja*   ja   ja   ja  
wijk- en buurtcentra   ja, supermarkt van (elk) maximaal 1.500 m² w.v.o.*/**   ja   nee   ja   ja   ja  
retailcentra***   nee   ja, mits passend binnen het thema   ja, mits passend binnen het thema   ja   ja   ja  
woonwijken (inclusief bedrijfs- woningen op bedrijventerreinen)   ja, mits < 25 m² w.v.o. aan huis   ja, mits < 25 m² w.v.o.   nee   ja   ja*   ja****  
binnenstedelijke, modern gemengde bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   alleen daar waar het volgens de geldende bestemmings- plannen mogelijk is, met uitzondering van ABC goederen¹)   ja   nee   ja****  
hoogwaardige bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   ja****  
logistieke bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   ja****  
industrieterreinen (De Vaart 1-3 en 4)   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   nee  
agrarische bedrijventerreinen, zoals Buitenvaart   ja, mits < 25 m² w.v.o. in de bedrijfswoning ***** en m.b.t. ondergeschikte detailhandel maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o. *****   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.*****   nee, met uitzondering van 1 tuincentrum   ja*****   ja*****   nee  

* Mits wordt voldaan aan de randvoorwaarden met betrekking tot bereikbaarheid, parkeren, laden, lossen en milieu-eisen (5 parkeerplaatsen per 100 m² b.v.o.).

** In stadsdeel Haven maximaal 1.200 m² w.v.o.

*** Retailcentra vallen onder het locatietype 'voorzieningenmilieu' uit de Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV, 2010) en Doemere is een voorzieningenmilieu voor PDV en het toekomstig retailpark Poort is een voorzieningenmilieu voor GDV. Ook de eventuele toekomstige detailhandelszone op Twentsekant is aangewezen als een voorzieningenmilieu voor PDV/GDV (pas op zijn vroegst na 2020 in ontwikkeling).

**** Op nog nader te bepalen locaties en onder nog nader te bepalen voorwaarden/criteria.

***** Gelieerd aan de hoofdbestemming (verbreed agrarisch) binnen het nieuwe bestemmingsplan Agrarisch gebied Buitenvaart.

¹) ABC-goederen kunnen zich ook vestigen op de binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen als voldaan wordt aan de ruimtelijk relevante criteria als goede bereikbaarheid en ruimtelijke inpassing buiten de PDV zones.

Voor het plangebied betekent dit dat detailhandel alleen mogelijk is tot maximaal 25 m² in de bedrijfswoning, mits gelieerd aan de verbrede agrarische bestemming. Daarnaast is ondergeschikte detailhandel mogelijk tot maximaal 20% van het bedrijfsvloeroppervlak tot een maximum van 100 m². Dan moet het wel gaan om ter plaatse (lees in de Buitenvaart) geteelde of geproduceerde producten die verkocht worden. Op de Buitenvaart is verder maximaal één tuincentrum toegestaan. Deze is reeds aanwezig langs de entree vanaf de Buitenring. Onder e-commerce wordt verstaan: een webwinkel, een internetwinkel of een afhaalpunt. Een webwinkel is een bedrijfsactiviteit waarbij er geen sprake is van fysiek klantcontact, en verzending van goederen uitsluitend digitaal en per post geschiedt. Een afhaalpunt is een locatie waar de consument uitsluitend via internet bestelde goederen kan afhalen of retourneren, en waar uitsluitend logistiek en opslag van bestelde goederen gedurende een korte periode plaatsvindt en waarbij geen sprake is van uitstalling ten verkoop en/of overige activiteiten. Een internetwinkel betreft een bedrijfsactiviteit waarbij de consument niet alleen via internet bestelde goederen kan afhalen of retourneren, maar waar ook sprake is van uitstalling ten verkoop en/of overige activiteiten. In het plangebied zijn web- en internetwinkels toegestaan mits gelieerd aan de verbrede agrarische hoofdbestemming. Een afhaalpunt is niet toegestaan. Een kringloopwinkel is ook niet toegestaan.

Kansenkaart vrijetijdseconomie Almere (2014)

Almere heeft de vrijetijdssector veel te bieden en wil de kansen niet laten liggen maar juist benutten. De vrijetijdssector is goed voor de kwaliteit van de stad en het imago. Bovendien trekken vrijetijdsvoorzieningen bezoekers en wordt met de ontwikkeling van de vrijetijdssector de werkgelegenheid vergroot en het investeringsklimaat verbeterd. De kansenkaart is opgesteld in samenwerking met de Stichting Leisurebelang Almere (SLBA) en Almere City Marketing (ACM). In de kansenkaart zijn 16 locaties in de stad aangewezen waar kansen liggen voor de ontwikkeling van vrijetijdsvoorzieningen. De locaties zijn geen volledige opsomming. Op de kaart zijn met name de locaties in het groen en aan het water opgenomen.

Voor het plangebied is geen locatie in de Kansenkaart aangewezen. Alleen het naastgelegen Oostvaardersbos is genoemd als locatie voor De Kansenkaart, met name ten behoeve van recreatievoorzieningen in het kader van de natuurbeleving. De Kansenkaart is met name bedoeld om initiatiefnemers expliciet te wijzen op deze locaties. Voor het plangebied zelf en de daarbij behorende regels heeft het geen directe gevolgen.

Agenda Toerisme & Recreatie 2016-2022

Almere biedt volop kansen voor de ontwikkeling van een sterke toeristisch-recreatieve sector. De markt ziet veel mogelijkheden en het is tijd daarop in te spelen. De agenda is gericht op meer bezoekers, bestedingen en grotere naamsbekendheid. De rol van de gemeente is vooral faciliterend maar ook aanvullend en investerend. Deze agenda borduurt voort op de Kansenkaart Vrijetijdseconomie door focus te geven en vervolgstappen te maken. Er zijn een drietal strategieën uitgewerkt:

  • 1. Placemaking: vier gebieden doorontwikkelen tot volwaardige toeristisch recreatieve bestemming: focus leggen, duidelijkheid. Het gaat om Almere Centrum, kustzone Almere Poort, Boswachterij Almeerderhout/ Kemphaan en Oostvaardersplassen.
  • 2. Thematische versterking: bepaalde toeristische thema's beter en slimmer onder de aandacht te brengen. Het gaat om shoppen, architectuur, waterrecreatie, natuurbeleving en evenementen.
  • 3. Samenwerking en organisatie: netwerken optimaal benutten.

Voor het plangebied is de agenda van belang inzake punt 1 en 3. De nabijgelegen Oostvaardersplassen, een uniek natuurgebied, bieden vele mogelijkheden voor nationale bekendheid, meer bezoekers, meer recreatieve voorzieningen (horeca, hotels, natuurgerichte voorzieningen), mits beter bereikbaar, de Almeerse Poort tot de Oostvaardersplassen wordt gerealiseerd. Dit is nog toekomstmuziek, maar het plan biedt via wijziging en direct enige mogelijkheiden voor kleinere recreatieve voorzieningen. Grootschaligere nieuwe initiatieven behoeven een afzonderlijke afweging via een aparte procedure.

1.3.5 Groene stad

Kleur aan Groen (2014)

De nota Kleur aan Groen geeft de spelregels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven binnen het groenblauwe raamwerk. Almere wil het unieke netwerk van natuur en landschap ook in de toekomst koesteren en behouden. De nota legt daarom de hoofdstructuur (het raamwerk) vast op kaart en beschrijft de betekenis ervan (de essentie). De essentie en de groene kwaliteit van de landschappen stellen voorwaarden aan alle ontwikkelingen in het raamwerk. Daarbij biedt Kleur aan Groen bewoners en ondernemers nadrukkelijk de ruimte om hun ideeën in het groen en blauw te realiseren. Op die manier kunnen zij de inrichting en gebruiksmogelijkheden versterken. De basis van de nota is de kaart van het groenblauwe raamwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z16-vg01_0035.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3Z16-vg01_0036.png"

Op de kaart zijn landschapstypes aangegeven. Zij laten zien dat er verschillende landschappen zijn met elk hun eigen ruimtelijke karakteristieken en kenmerkend gebruik. Er wordt onderscheid gemaakt in: bos, moeras, park, voorzieningenpark, water en identiteitsdragers. Om te kunnen beoordelen of een initiatief een verbetering voor (het gebruik van) het groenblauwe raamwerk oplevert, zijn de kwaliteiten van het raamwerk samengevat in 'de essentie'. Initiatieven zijn uitsluitend mogelijk als ze recht doen aan de essentie. Zo wordt bepaald of het raamwerk de beste plek is voor het initiatief, of dat het beter past op een bedrijventerrein of een centrumlocatie. De volgende essenties zijn opgenomen in de Nota Kleur aan Groen:

Het groenblauwe raamwerk:

  • 1. heeft een waarde op zichzelf;
  • 2. is voor de stad en haar bewoners;
  • 3. is het fundament van de groene stad Almere;
  • 4. is verbonden met de stad;
  • 5. geeft Almere identiteit.

In aanvulling op de essentie gelden ontwikkelprincipes. Ze geven de condities voor een zorgvuldige inpassing en het bereiken van een optimale kwaliteitsbijdrage aan het groen en blauw.

Deze ontwikkelprincipes zijn:

  • 1. De groengebieden en het water vormen een samenhangend geheel;
  • 2. Het initiatief versterkt de identiteit van het gebied;
  • 3. Het initiatief is verbonden met het gebied;
  • 4. Het initiatief draagt blijvend bij aan het beheer van het gebied. De kwaliteit van het groen staat hierbij centraal, niet de financiering ervan.
  • 5. Er geldt terughoudendheid bij het bouwen in het groen, waarbij ingrepen gericht zijn op de versterking van de kwaliteit van het groenblauwe raamwerk. Voor bebouwing geldt een extra kwaliteitstoets, op basis van de nota Kleur aan Groen.
  • 6. Het college informeert de raad vooraf per raadsbrief over initiatieven die daadwerkelijk in aanmerking komen voor realisatie, indien deze afwijken van de bepalingen in de nota Kleur aan Groen. Hierbij schetst het college waarom afwijken van de nota meerwaarde heeft.

Door deze spelregels verschuift de aandacht. De functie op zich is niet doorslaggevend. Het gaat om de kwaliteit die een initiatief op een specifieke plek kan toevoegen.

De Nota Kleur aan Groen is binnen het plangebied van dit bestemmingsplan van toepassing op de groene zone aan de westkant (grenzend aan bedrijventerrein De Vaart). Dit is aangeduid als 'bos'. Het kenmerkende gebruik hierin is natuurbeleving, wandelen, fietsen, natuureducatie, recreatie en cultuur. Het zijn gebieden met een dichte beplanting, waardoor het doorzicht veelal beperkt is. Het bos vormt een belangrijke, natuurlijke tegenhanger van het stedelijk gebied. Daarnaast is de watergang aan de westgrens aangeduid als 'water en recreatieve verbinding'. Het kan worden gebruikt om te varen, recreatie, sport en natuurbeleving. Op de oevers zijn in beginsel plekken voor eten&drinken en cultuur mogelijk. Omdat het gewenst is eventuele nieuwe initiatieven eerst goed te toetsen aan de nota Kleur aan Groen alvorens medewerking te verlenen, is ervoor gekozen deze bestemmingen niet op voorhand uit te breiden met mogelijke nieuwe functies. Eventuele initiatieven die niet passen binnen de bestemmingen worden beoordeeld aan de hand van de essentie en de ontwikkelprincipes van de nota Kleur aan Groen. Wanneer het initiatief op basis daarvan goed inpasbaar blijkt, kan worden besloten van het bestemmingsplan af te wijken, dan wel het bestemmingsplan (op onderdelen) te herzien. De nota Kleur aan Groen is binnen het plangebied van dit bestemmingsplan verder van toepassing op de strook bos aan de H.W. Heinsiusweg. De nota heeft deze strook abusievelijk als Bos aangeduid. Omdat in het kader van het OPAL traject lang geleden is afgesproken dat deze stook zal omkleuren naar de verbrede agrarische bestemming is dit niet de juiste categorie. Transformatie naar bebouwd gebied is hier op zijn plaats. In het kader van het bestemmingsplan proces zal dit recht worden gezet en wordt de raad gevraagd op dit punt de kaart aan te passen c.q. af te wijken van de Nota Kleur aan Groen.

Gemeentelijk Waterhuishoudingsplan 2011-2016

Per 1 januari 2008 is er veel veranderd voor alle gemeenten, met de Wet Gemeentelijke Watertaken. De nieuwe wetgeving stelt gemeenten beter in staat een bijdrage te leveren aan de aanpak van watervraagstukken in bebouwd gebied. Gemeenten krijgen zorgplichten voor de inzameling en verwerking van overtollig hemelwater en grondwater. De gemeente moet hiermee rekening houden bij het opstellen van haar Gemeentelijk Riolering Plan (GRP).

De gemeente heeft nu drie zorgplichten:

  • 1. de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater (Wet Milieubeheer);
  • 2. de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater (Waterwet);
  • 3. het treffen van maatregelen in het openbaar gebied teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken (Waterwet).

De noodzaak tot actualisatie en verbreding van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is aangegrepen om de bestaande beleidsdocumenten op het gebied van water te integreren en de samenhang in de waterhuishouding te verstevigen:

  • 4. Waterplan Almere (visie)
  • 5. Regionale bestuursovereenkomst stedelijk water Flevoland
  • 6. Maatwerkovereenkomst (hier is het B&O plan stedelijk water onderdeel van)
  • 7. Beleidskader onderhoud kapitaalgoederen
  • 8. Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)
  • 9. Nationaal Bestuursakkoord Water
  • 10. Bestuursakkoord Waterketen

Het Gemeentelijk Waterhuishoudingsplan Almere 2011-2016 bundelt de hoofdlijnen van deze beleidsdocumenten en geeft daarmee structuur en samenhang aan de gemeentelijke waterhuishouding. Met dit Gemeentelijk Waterhuishoudingsplan wordt nogmaals de visie uit het waterplan bevestigd.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Gemeentelijk Waterhuishoudingsplan. Voor uitgebreidere informatie over de waterhuishouding wordt verwezen naar 5.10 Waterparagraaf en Bijlage 3 van de toelichting.

Waterplan Almere (2005)

Het Waterplan geeft aan welke rol het binnendijks water binnen de stad speelt en wat er nodig is om die rol te vervullen. Bij herstructurering van de bestaande stad of nieuwbouw, geeft de watervisie richting aan de omgang met water. Een belangrijk onderdeel van de watervisie is de waterfunctiekaart waarop drie functies zijn weergegeven: een natuurlijke, recreatieve of stedelijke functie. De functie bepaalt hoe het water moet worden ingericht, beheerd en onderhouden. Gemeente en Waterschap dragen de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het water in de stad. Het waterplan biedt een kader voor deze samenwerking. Het waterplan is opgesteld om zowel de huidige knelpunten in het watersysteem op te lossen als te anticiperen op toekomstige veranderingen en kansen.

Voor het plangebied betekent dit dat in overleg met het Waterschap een watertoets wordt uitgevoerd.

Nadere regels ligplaatsen van vaartuigen in de gemeente Almere (2013)

De nadere regels ligplaatsen van vaartuigen zorgen ervoor dat de watergangen in de stad op een verantwoorde manier gebruikt kunnen blijven worden. In artikel 5:19, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening 2011 is een verbod opgenomen om met een vaartuig in openbaar water een ligplaats in te nemen, een ligplaats te hebben dan wel beschikbaar te stellen. In de aanwijzing en nadere regels ligplaatsen is geregeld dat dit verbod niet van toepassing is op de aangewezen gedeelten van het openbaar water die als ligplaatsen woonschepen zijn aangegeven op kaart die bij de aanwijzing hoort. Op de kaart bij de aanwijzing zijn ook vaste ligplaatsen, afmeeroevers, passantenligplaatsen, wachtplaatsen, particulier water en particuliere oevers aangegeven.

Binnen het plangebied zijn geen ligplaatsen voor woonschepen aangewezen. In de bestemming Water is in de bestemmingsomschrijving wel aanleggelegenheid opgenomen, waardoor het gebruik als afmeeroever op grond van het bestemmingsplan is toegestaan.

Waterstad Almere. Toeristisch recreatief beleidsplan (1996)

Het doel van het toeristisch recreatief beleidsplan is het verder in gang zetten van de toeristisch recreatieve ontwikkeling van Almere. Het aanbod van toeristisch recreatieve voorzieningen dient minimaal evenredig te zijn aan het aantal inwoners van Almere. Er wordt uitgegaan van een ruimtelijke concentratie van voorzieningen en investeringen. De interne en externe bereikbaarheid van gebieden en voorzieningen dient gewaarborgd te zijn. Bos en natuur zijn zeer geschikt voor toeristisch gebruik als wandelen, fietsen en paardrijden, maar ook zonnen, spelen, vogels kijken of planten bestuderen. Dit gebruik mag worden uitgebreid of geïntensiveerd.

Voor het plangebied betekent dit dat de groene gebieden voor recreatief wandelen en fietsen kunnen worden gebruikt en de oevers voor oeverrecreatie (zonnen, picknicken). Het plangebied is niet specifiek genoemd of aangeduid als speerpuntgebied of knooppunt in dit beleidsplan.

1.3.6 Veiligheid

Vuurwerknota 2005, Ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit (2005)

Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit in werking getreden, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk. De regels hebben betrekking op vervoer, opslag, verkoop en gebruik van vuurwerk. De meeste regels zijn technisch van aard en komen in het vergunningverlenings- of meldingstraject tot uitvoering. Er worden ook regels gegeven die een ruimtelijke betekenis hebben. De ruimtelijke regels van het Vuurwerkbesluit dienen te worden vastgelegd c.q. in acht genomen in nieuwe bestemmingsplannen, herzieningen, wijzigingen en vrijstellingen. Almere is niet aangewezen als opslaggebied voor professioneel vuurwerk. Het beleid geeft aan dat vuurwerkopslag en -verkoop kan plaats vinden in winkelcentra en op bedrijventerreinen. Verkoop en opslag geschiedt niet in woongebieden en kleine winkelcentra met woningen erboven.

In een parapluherziening ten aanzien van vuurwerk is voor dit gebied geen vuurwerkopslag of verkoop toegelaten. Voor het plangebied betekent dit dat verkoop en opslag van consumentenvuurwerk niet is toegestaan.

Uitgiftebeleid benzineverkooppunten (2000) 

Op 19 mei 2000 heeft het college van B&W het 'uitgiftebeleid benzineverkoop' vastgesteld. Het beleid gaat uit van de uitgifte van alleen solitaire tankstationlocaties. Daarnaast is in de nota een spreidingskaartje voor benzineverkooppunten opgenomen. Op deze kaart staat aangegeven waar benzineverkooppunten gerealiseerd mogen worden.

Op de kaart is in Buitenvaart geen (nieuwe) locatie voorzien. Dit betekent dat er geen benzineverkooppunt is toegestaan.

1.3.7 Sociale structuur, onderwijs en cultuur

Archeologienota (2016)

Almere voert een actief beleid inzake de archeologische monumentenzorg, gericht op

  • het veiligstellen van de meest waardevolle vindplaatsen in de gemeente;
  • het zoveel mogelijk integreren van deze locaties in de diverse inrichtingsplannen;
  • het kenbaar en herkenbaar maken van de bijzondere geschiedenis van Almere aan het publiek.

De hoofdlijnen van het beleid inzake de archeologische monumentenzorg in Almere staan beschreven in de Nota Archeologische Monumentenzorg 2016. Op 7 april 2016 heeft de raad dit beleid vastgesteld, evenals de Archeologieverordening 2016 en de toelichting daarop. De Archeologische Beleidskaart Almere (ABA) is als onderdeel van het door de raad vastgestelde beleid gelijktijdig vastgesteld. Het beleid is een uitwerking van de Monumentenwet 1988. Het beleid richt zich op het behoud van een representatief deel van behoudenswaardige vindplaatsen (scheepsresten en steentijdvindplaatsen). De vergunningsplichtige gebieden, behoudenswaardige vindplaatsen (waaronder wettelijk beschermde rijksmonumenten) en gebieden die zijn vrijgesteld van archeologische verplichtingen zijn op de ABA aangegeven. Om te zorgen dat het noodzakelijke onderzoek daadwerkelijk plaatsvindt worden daartoe aangewezen gebieden beschermd via het bestemmingsplan (zie paragrafen 3.3.1 en 3.3.2 van de plantoelichting). De onderzoeksplicht geldt alleen, indien aan twee voorwaarden is voldaan:

  • 1. de voorgenomen bouw- en aanlegactiviteiten komen niet in aanmerking voor een vrijstelling; en
  • 2. de betreffende gronden zijn niet eerder bebouwd / overbouwd is geweest met bijvoorbeeld een weg of woningen.

De inzet van beschikbare middelen van de gemeente inzake monumentenzorg richt zich op gebieden, waarin zich representatief te achten prehistorische landschappelijke zones bevinden. De verwachting is dat dit doorgaans de hogere delen van het prehistorisch dekzandlandschap betreffen en oeverwallen die voorkomen binnen de Oude Getijdenafzettingen. Voor ingrepen of wijzingen die niet in aanmerking komen voor een vrijstelling is een omgevingsvergunning vereist. Deze vergunning kan al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden, indien de werkzaamheden de archeologische waarden aantasten of risico´s daarop kunnen opleveren.

Archeologieverordening (2016)

In de Archeologieverordening 2016 is vastgelegd hoe Almere omgaat met behoudenswaardige archeologisch vindplaatsen en voor welke terreinen een archeologische vergunningsplicht dan wel een vrijstelling hiervan geldt. Onderscheid wordt gemaakt tussen de dubbelbestemmingen “Waarde-Archeologie 1 t/m 6”.

  Archeologisch relevante laag   Horizontale vrijstelling   Verticale vrijstelling  
Waarde 1   wad- en kwelderafzettingen, dekzand   500 m²   150 cm  
Waarde 2   dekzand   500 m²   100 cm  
Waarde 3   dekzand   500 m²   50 cm  
Waarde 4   oeverwallen/ rivierduinen   100 m²   50 cm  
Waarde 5   behoudenswaardige vindplaats   geen   geen  
Waarde 6   buitendijks   25.000 m²   geen  
Vrijgesteld   nvt   nvt   nvt  

Deze waarden zijn gekoppeld aan gebieden op de Archeologische Beleidskaart Almere. Binnen deze gebieden wordt gewerkt met een vergunningsplicht met afwijkingen en uitzonderingen. De eventueel vergunningsplichtige gebieden en behoudenswaardige vindplaatsen worden beschermd door een archeologievergunning (zie voor een uitgebreidere beschrijving hiervan paragrafen 3.3.1 en 3.3.2). De vergunning kan (al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden) worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden, indien het project/ de werkzaamheden de archeologische waarden aantast of risico's daarop kan opleveren.

Archeologisch waardevolle terreinen zijn gebieden, waar op basis van onderzoek behoudenswaardige archeologische vindplaatsen vastgesteld zijn. Uitgangspunt is om aangetroffen vindplaatsen en scheepswrakken van voldoende kwaliteit in situ te behouden door middel van inpassing, inrichting, monitoring en beheer. Voor de inpassing geldt dat op het terrein geen andere inrichting is toegestaan dan die het behoud, beheer, onderzoek en beleefbaarheid ten dienste staat. Voor deze terreinen geldt dat er, in bepaalde gevallen, wel kleinschalige ingrepen kunnen worden toegestaan, zolang deze ingrepen recht doen aan de archeologische betekenis van het terrein en de archeologische waarden niet schaden. Buiten de vastgestelde archeologisch waardevolle gebieden liggen gebieden ,waar archeologische vindplaatsen worden verwacht maar nog niet zijn vastgesteld.

Het is altijd mogelijk dat in de bodem niet ontdekte archeologische waarden bij toeval te voorschijn komen (de zogenaamde toevalsvondsten). In Almere zal het dan waarschijnlijk meestal gaan om scheepsresten of vliegtuigwrakken. Indien dergelijke resten buiten het kader van een officieel archeologisch (voor)onderzoek worden aangetroffen, geldt een meldingsplicht op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988. De meldingsplicht geldt voor heel Almere, dus ook voor gebieden buiten de behoudenswaardige vindplaatsen, evenals in gebieden waar het archeologische vooronderzoek is afgerond.

In de Archeologieverordening 2016 is dwingend opgenomen dat zowel de waardevolle terreinen als de vergunningsplichtige gebieden (als vermeld op de ABA) integraal in alle toekomstige ruimtelijke plannen en juridisch-planologische kaders moeten worden overgenomen, met een met de verordening overeenkomende bescherming.

Een deel van het plangebied van het bestemmingsplan 'Agrarisch gebied Buitenvaart' is aangemerkt als gebied dat is vrijgesteld. Daar geldt geen onderzoeks- of vergunningsplicht. Een veel groter deel is aangeduid als gebied, waar behoudenswaardige archeologische waarden aangetroffen zouden kunnen worden. Deze zijn via de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' beschermd, zodat er eerst onderzoek gedaan moet worden alvorens gebouwd kan worden of aanleg van werken kan plaatsvinden bij bouwwerken groter dan 500 m². Een klein deel van het gebied is aangemerkt met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Daar kunnen ook archeologische waarden worden aangetroffen. Dit gebied is beschermd en er kan pas worden gebouwd bij bouwwerken groter dan 100 m² na onderzoek.

Beleidsplan wandelen en hardlopen 2003-2010 "stap voor stap door Almere" (2003)

In dit beleidsplan is aangegeven dat op de eerste plaats de wandelinfrastructuur dient te worden uitgebreid. Daarbij gaat het om het aanleggen van paden in gebieden waar ze ontbreken en in nieuw te ontwikkelen gebieden. Daarnaast gaat de aandacht uit naar het verhogen van de kwaliteit van de paden. Door de groei van de stad neemt de druk op bestaande voorzieningen toe. Om de toegankelijkheid en de begaanbaarheid van de paden jaarrond te garanderen, is het van belang veel gebruikte graspaden te voorzien van (half)verharding. Tot slot is het wenselijk om gebruikersgroepen te scheiden. Op dit moment maken wandelaars op veel plaatsen gebruik van fietspaden. Dat komt noch de verkeersveiligheid, noch de belevingswaarde voor de recreant ten goede. Het aanleggen van specifieke voetpaden naast fietspaden moet nader uitgewerkt worden. Verder is geconstateerd dat verschillende gebruikersgroepen uiteenlopende eisen stellen aan de belevings- en gebruikswaarde van routes en voorzieningen. Er wordt naar gestreefd meer variatie aan te brengen in de gebieden, zodat alle gebruikersgroepen bediend kunnen worden. Er moeten mogelijkheden gecreëerd worden voor liefhebbers van struinnatuur en voor fysiek beperkte wandelaars. Het aantal hardlooproutes kan uitgebreid worden in Buiten en Haven. Naast het realiseren van routes wordt in het plan aandacht besteed aan voorzieningen die hiermee samenhangen. Voorbeelden hiervan zijn horecagelegenheden en uitspanningen, rustpunten, informatievoorzieningen op parkeerplaatsen in buitengebieden etc.

Voor het plangebied betekent dit dat de bestaande wandel- en fietspaden in het gebied een passende bestemming krijgen.

Sociale Structuurschets, 'Almere mensenwerk' (2004);

De kern van de sociale structuurschets vormen de begrippen sociale dynamiek, sociale diversiteit en sociale samenhang. Centraal staat in de ambitie de ontwikkeling naar meer stedelijkheid en het bieden van ruimte aan sociale diversiteit en sociale dynamiek. Dat betekent een trendbreuk met de eenzijdige suburbane ontwikkeling, die tot op heden plaatsvond. Almere wil ruimte bieden aan en aantrekkelijk zijn voor mensen met verschillende leefstijlen en leeftijden, inkomens van hoog tot laag en voor mensen vanuit verschillende herkomstlanden. Sociale binding van de huidige en inwoners aan de stad is cruciaal voor een duurzame, evenwichtige ontwikkeling van de toekomstige stad. Op basis van de sociale analyse van Almere zijn de volgende zes sociale ambities geformuleerd:

  • meer jongeren in het straatbeeld;
  • oog voor ouderen;
  • meer stedelijkheid;
  • kleur in de stad;
  • aanpak “onvermijdelijke” stadsproblemen;
  • groeimarkt vrije tijd voor stad en regio.

Voor het plangebied betekent dit groen en water kenmerkend zijn voor het gebied. Dit biedt mogelijkheden voor recreatie: wandelen, sport, uitgaan. Het bestemmingsplan past in dit beleidsplan. Bij een mogelijke (her)ontwikkeling moet aandacht worden besteed aan het realiseren van voorzieningen die de sociale cohesie (het elkaar kunnen ontmoeten) bevorderen.

Overig gemeentelijk beleid

Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet direct van belang voor het plangebied. Het betreft de volgende nota's:

  • Ecologisch Masterplan (2005)
  • Inrichting schoolpleinen (1999)
  • Sportnota 2013-2016 (2013)
  • Economisch Actieplan Almere (2007)
  • Nota Hotelmarkt Almere, hotelvestigingsbeleid Almere (2002);
  • Cultuurnota 2009-2012 (2008);
  • Verordening op de speelautomaten en speelautomatenhallen (2003);
  • Nota 'Evenementen in Almere' (2011).
  • Samenhangend jeugdbeleid "Jonge stad, stad voor jongeren en jeugd" (2005)
  • Cultuur 2.0 (2012)
  • Cultuurnota 2009-2012 (2008)
  • Verkeersveiligheid rond basisscholen (2001)

Bijlage 5 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten

Milieuzonering van horeca-activiteiten

De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door "gewone" niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de regels opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast. Voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer (Wm) en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich daarom in aanvulling op de Wet milieubeheer en Algemene Plaatselijke Verordening op de volgende vormen van hinder:

  • geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;
  • (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/parkeerdruk.

Analoog aan de regeling voor "gewone" bedrijven worden bij het ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:

  • het indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
  • het onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
  • het uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.

De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. In het bestemmingsplan vindt de nadere ruimtelijke afweging per locatie plaats.

Gehanteerde criteria

Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:

  • de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden;
  • de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.

Categorieën van horeca-activiteiten

Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende categorieën onderscheiden:

Categorie 1 Ondergeschikte horeca

Een inrichting die gericht is op het verstrekken van dranken of etenswaren en die fungeert als aan een hoofdfunctie ondergeschikte nevenactiviteit, waarbij het vloeroppervlak niet meer dan 20% bedraagt van de hoofdfunctie.

Het betreft horeca die plaatsvindt binnen een andere hoofdfunctie en die ondergeschikt is aan die hoofdfunctie.

Categorie 2 Logies en zaalaccommodatie

Een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van logies of zaalaccommodatie, al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden of dranken voor gebruik ter plaatse, zoals een hotel, een pension, een bed & breakfast of vergader- en congresfaciliteiten. 

Het betreft horeca waarin de mogelijkheid voor nachtverblijf of zaalverhuur voor vergaderingen of congressen wordt geboden, of een combinatie daarvan.

Categorie 3 Lichte horeca

Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse worden genuttigd, zoals een restaurant, cafetaria/snackbar/afhaalrestaurant, lunchroom of koffie- of theehuis.

Het betreft horeca waarin vooral maaltijden of etenswaren kunnen worden gekocht en genuttigd en die vooral overdag en ’s avonds geopend zijn.

Categorie 4 Middelzware horeca

Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische)dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse worden genuttigd, zoals een café of eetcafé.

Het betreft horeca waarin vooral (alcoholische) dranken kunnen worden genuttigd en die ook ’s nachts geopend kunnen zijn.

Categorie 5 Zware horeca

Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning door het bedrijfsmatig ten gehore brengen van muziek, het gelegenheid geven tot dansbeoefening en het verstrekken van (alcoholische) dranken voor de consumptie ter plaatse, al dan niet met de verstrekking van etenswaren of maaltijden, zoals een discotheek/bar-dancing/danscafé of een partycentrum.

Het betreft horeca waarin vooral gelegenheid wordt geboden voor het luisteren naar muziek, dansbeoefening of het nuttigen van (alcoholische) dranken, etenswaren of maaltijden, of een combinatie daarvan.

Flexibiliteitsbepalingen

De Staat van Horeca-activiteiten is een relatief grof hulpmiddel om hinder door horecaactiviteiten in te schatten en is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In de planregels is daarom bepaald dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die één categorie hoger zijn, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten. Dit kan bijvoorbeeld van categorie 4 naar 3, maar ook van categorie 5 naar 4. Deze mogelijkheid tot afwijken dient met name te worden getoetst aan de aspecten verkeersaantrekkende werking, bedrijfsvloeroppervlakte en openingstijden.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. In de planregels is daarom bepaald dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten.

Verder is het denkbaar dat in de planperiode het algemene beeld van de in de Staat van Horeca-activiteiten genoemde horeca-activiteiten zich als gevolg van bepaalde ontwikkelingen wijzigt. Om hierop adequaat te kunnen reageren, zijn burgemeester en wethouders bevoegd om via een wijziging de categorie-indeling van de bedrijven in de Staat van Horeca-activiteiten aan te passen.