direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Indische Buurt
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0034.BP3KNS04-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan regelt de bestemming en het gebruik van de gronden voor een bepaald gebied. Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridische plan. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De plantoelichting heeft geen rechtskracht. Een bestemmingsplan wordt tijdens de verschillende procedurestappen langs elektronische (digitale) en analoge weg beschikbaar gesteld. Wanneer de inhoud van het digitale en analoge bestemmingsplan verschillend zijn, is de inhoud van het digitale bestemmingsplan beslissend.

1.2 Aanleiding voor dit bestemmingsplan

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) schrijft voor dat bestemmingsplannen een geldigheidsduur van tien jaar hebben. Als deze periode afloopt, moet de gemeenteraad een nieuw bestemmingsplan of een nieuwe beheersverordening hebben vastgesteld (actualisatieplicht). Eventueel zou de gemeenteraad ook een verlengingsbesluit kunnen nemen, zodat de geldigheidsduur met tien jaar wordt verlengd. Dan moet het bestemmingsplan nog wel voldoende actueel zijn. Het is overigens niet zo dat na tien jaar het bestemmingsplan vervalt: het blijft gewoon gelden en er moet aan worden getoetst. Alleen het innen van leges voor vergunningen, die de gemeente op basis van het bestemmingsplan verleend, is niet langer mogelijk. In het kader van deze wettelijk voorgeschreven actualisatieplicht voor bestemmingsplannen is een nieuw bestemmingsplan opgesteld voor het gebied Indische Buurt. Omdat er in het plan een aantal kleinschalige maar wel nieuwe - na 2009 - gerealiseerde ontwikkelingen en wijzigingen als gevolg van het overnemen van nieuw beleid en wet- en regelgeving wordt verwerkt, is het niet mogelijk met een beheersverordening te werken.

1.3 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied wordt globaal begrensd door de Flevospoorlijn (de spoorlijn zelf en het treinstation vallen buiten het plangebied) aan de noordwestkant, de Buitenring aan de noord oostzijde, de Evenaar (in het plangebied) aan de zuidoostelijke zijde en daarachter de woonwijken Regenboog-, Eilanden- en Stripheldenbuurt en het Meridiaanpark aan de zuid westzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3KNS04-vg01_0002.png"

figuur: plangrenzen

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

  bestemmingsplan   belangrijkste bestemming(en)   In werking   Vervalt na inwerkingtreding nieuw bp?  
1   Indische Buurt (3KNS, Almere Buiten)   Gemengd, Centrum, Wonen en Groen   30 april 2009   geheel  
2   Indische Buurt, 1e partiële herziening   herziening Gemengd m.b.t. zone horeca III   8 juni 2010   geheel  
3   Indische Buurt, 2e partiële herziening   herziening voorschriften m.b.t. erfbebouwing en afstanden tussen kavels   8 juni 2010   geheel  
4   Indische Buurt, 3e partiële herziening   herziening Waarde - archeologie 2 en Gemengd   25 november 2014   geheel  
5   Wegaanpassingen Dreven   Verkeer   20 januari 2015   deels  

1.5 Leeswijzer

Om de digitale raadpleegbaarheid van het bestemmingsplan te vergroten, is de toelichting opgezet rondom de in het plan gebruikte Bestemmingen. Na een beschrijving van het plangebied en de nieuwe ontwikkelingen (hoofdstuk 2) worden de Bestemmingen beschreven (hoofdstuk 3). Vanuit dit hoofdstuk worden koppelingen gemaakt naar het achterliggende Beleidskader ( hoofdstuk 4) en de Omgevingstoets (hoofdstuk 5). In het hoofdstuk Implementatie (hoofdstuk 6) wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Karakteristieken plangebied

2.1.1 Almere Buiten

Almere voorziet sinds midden jaren '70 van de vorige eeuw in de ruimtebehoefte van de randstad door het huisvesten van burgers en bedrijven en het bieden van diverse voorzieningen en recreatiemogelijkheden. Tot voor enige jaren geleden was de bouwproductie geconcentreerd op de stadsdelen Haven, Stad en Buiten. De laatste jaren is ook gestart met de ontwikkeling en bouw van de stadsdelen Poort en Hout. In het stadsdeel Almere Buiten is vanaf 1983 gestart met de bouw en als gevolg van de voltooiing van de laatste woonbuurten in 2008 is Almere Buiten uitgegroeid tot een stadsdeel met circa 55.000 inwoners. De ruimtelijke structuur van Almere Buiten wordt gekenmerkt door een ruime hoeveelheid groen in de vorm van een netwerk van brede, groene zones in noord-zuid richting en smallere zones daar loodrecht op. Binnen dat netwerk liggen de buurten. Het centrum met een treinstation bevindt zich midden tussen de woongebieden. In 1994 zijn het centrum en de woonbuurten in het westelijke deel (de Molen-, de Bouwmeester-, Landgoederen-, Fauna- en Bloemenbuurt) voltooid en is begonnen met de bouw van de Regenboogbuurt (Almere Buiten-Oost). Ook is toen gestart met het verlengen van de Evenaar als bindend ruimtelijk element en interne hoofdontsluitingsweg voor Almere Buiten-oost. Na de Regenboogbuurt zijn de andere buurten, te weten de Seizoenen-, Oostvaarders-, Eilanden-, Sieraden- en Stripheldenbuurt gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3KNS04-vg01_0003.png"

Kaart met het plangebied Indische Buurt (in rood aangegeven) in Almere Buiten

2.1.2 Indische Buurt

Hoofdstructuur

Voor Almere Buiten-oost is in juli 1999 een Structuurvisie vastgesteld. Dit bevat de stedenbouwkundige hoofdopzet, het programma en het planologisch kader voor de woonbuurten, het landschap en middenin het gebied de 'strip'. Deze strip is de Indische Buurt geworden die een schakel vormt tussen de woonbuurten. De Indische Buurt is een centrale zone van ruim 2,5 km lang, een breedte variërend tussen de 180 - 300 m en een oppervlakte van zo'n 60 hectare. Het is deels al ontwikkeld en deels nog in ontwikkeling als een stedelijk en gemengd woon- en werkgebied met diverse voorzieningen voor de omliggende wijken. De belangrijkste kenmerk van het gebied is een grote flexibiliteit en diversiteit in programma middels een flexibele combinatie van wonen, werken en voorzieningen. Gekozen is om de functies niet specifiek van te voren vast te leggen, maar een kader te bieden met ruimte en vrijheid. Ook de vormen en omvang van bebouwing mogen zeer verschillend zijn. In de stedenbouwkundige hoofdopzet is het plangebied opgedeeld in drie deelgebieden die samen bepalend zijn voor het karakter van het gebied:

  • 1. Evenaar

De Evenaar vormt een centrale rol. Deze weg bestaat uit twee gescheiden rijbanen en een middenzone met een breedte van zo'n 50 m. Het is hét bindend element in het gebied en fungeert als een groene loper vanuit het centrum van Almere Buiten via het Meridiaanpark naar de Oostvaardersplassen. Het accent ligt op de ruimtelijk-landschappelijke samenhang: een moderne brink, waar gras, hagen, bomen, grind en asfalt het beeld bepalen. Via bomenrijen is een casco gerealiseerd in de lengterichting. In dat casco is de invulling vrij voor allerlei functies zoals een park, sport- en speelvoorzieningen, een arboretum en een vijftal paviljoens ten behoeve van een horeca - of een maatschappelijke functie.

  • 2. De Strip

Het gebied tussen de Evenaar en de Flevolijn is door het groene casco onderverdeeld in verschillende kavels (groene kamers) waarbinnen bebouwing kan worden gerealiseerd. Het bebouwingsbeeld kent een grote diversiteit in afmetingen, gebouwtypen en functies. Het is bewust geen architectonische eenheid. Oorspronkelijk was het de bedoeling om de kavels uit te geven, zoals aangegeven in de onderstaande figuur. Dit is wegens veranderde (markt)omstandigheden enigszins gewijzigd: de kavels worden ook, indien gewenst, in delen uitgegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3KNS04-vg01_0004.png"

Oorspronkelijke verkavelingsopzet Indische Buurt

  • 3. Tuinen

Langs de spoorzijde ligt een strook, die met groene functies ten behoeve van het openbaar belang is ingericht. Te denken valt aan schooltuinen of grond voor kwekerijverenigingen. Momenteel zijn deze gronden vooral in gebruik als parkeerterrein of als groenstrook met voet- en fietspaden.

Functies

Wonen

Het plangebied bevat meerdere woningtypen die verspreid door het hele gebied zijn gerealiseerd: van grondgebonden woningen, appartementencomplexen al dan niet met andere functies in de plint, vrijstaande tot tweekappers. Ook qua soort woningen is de spoeling divers: huur- en koopwoningen, woningen voor starters of senioren, woonwerkunits en zorgwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3KNS04-vg01_0005.png"

Foto: appartementencomplexen aan de Tempo Doeloestraat

Maatschappelijke voorzieningen

Maatschappelijke voorzieningen zijn er in diverse soorten aanwezig in het plangebied:

  • gezondheidscentra Prisma en Compagnie op respectievelijk de Soerabajastraat 1 en de Balistraat 1;
  • op de Makassarweg 41-45 en de Balistraat 5-81 staan complexen met begeleid wonen;
  • school De Dukdalf in combinatie met een kindercentrum op perceel Makassarweg 64-68;
  • een kerk van Jehova's getuigen en kerk De Wegwijzer op de Makassarweg 47-51 en 80;
  • de Van Hanh pagode (boeddhistische tempel), Sumatraweg 350;
  • buurtontmoetingscentrum EveNaarHuis aan de Sumatraweg 352
  • op de Ambonstraat 1 en 2 is het Buitenhoutcollege gevestigd, een VMBO-school;
  • het Montessori Lyceum Flevoland, een school voor Gymnasium, Atheneum, HAVO en VMBO, Ambonstraat 5;
  • kindercentrum De Kleine Tuin, Betjakstraat 2;
  • hindoetempel Shri Vishnu Mandir, Tempo Doeloestraat 250;
  • moskee Omar Ibn Al Khattab, Bintangweg 3;
  • in één van de 5 paviljoens in de middenzone van de Evenaar zit een tandartspraktijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3KNS04-vg01_0006.png"

Foto: Buitenhoutcollege

Daarnaast zijn in de plinten van enkele gebouwencomplexen kleinschalige maatschappelijke functies gevestigd, zoals een tandarts en een buitenschoolse opvang.

Bedrijven en kantoren

In de plinten van diverse complexen zitten meerdere kleinschalige bedrijven. Verder zijn de volgende bedrijven en kantoren aanwezig:

  • een brandweerkazerne aan de Makassarweg 61;
  • kantoorruimten op de Makassarweg 64-68;
  • tien woon-werkunits op de Tempo Doeloestraat 151-174 en nog eens vier aan de Selendrostraat 5-15;

Horeca

Aan de Sumatraweg zitten twee horecapanden: een multiculinair Aziatisch restaurant, genaamd Tang Dynastie en het TMG party- en congrescentrum. Verder bevatten de vijf paviljoens in de middenzone van de Evenaar horecafuncties en zit er in de plinten van meerdere gebouwencomplexen ook horeca. Dit bestaat bijvoorbeeld uit pizzabezorgings- en afhaalbedrijven, een cafetaria, een sushibar en een aantal restaurants. De kiosken op het Insulindeplein worden ook voor kleinschalige horeca gebruikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3KNS04-vg01_0007.png"

Foto: twee horecapanden in de Indische Buurt

Detailhandel

In het gebied is nabij het station De Oostvaarders een klein wijkwinkelcentrum voorzien. Daar is in maart 2016 (op de Lombokstraat nr. 2) is een supermarkt gerealiseerd. Deze heeft de tijdelijke supermarkt die meer naar het oosten van het plangebied stond vervangen. De bouw van andere winkels zal in de toekomst moeten gebeuren. Op het naastgelegen Insulindeplein staan drie kiosken waar onder andere kebab, ijs en bloemen worden verkocht. Verder zijn diverse bedrijfsruimten in de plinten van gebouwen voor detailhandel in gebruik.

Openbaar gebied

Het openbaar gebied bestaat uit de woonstraten in het bebouwde gebied die voor verkeer en parkeren worden gebruikt. Een groot openbaar gebied is het Insulindeplein, dat grenst aan het Station Oostvaarders. Op dit plein is een busstation en staan de drie eerder genoemde kiosken. De Evenaar is een gebied dat wordt gedomineerd door de doorgaande wegenstructuur. Echter in de middenzone is ruimte voor diverse doeleinden, met name sport en spelvoorzieningen. Zo is er een voetbalkooi, basketbalveld en een skatepark en er zijn ook tennis- en jeu de boules-banen gerealiseerd. De rest van de zone is als park of groen ingericht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3KNS04-vg01_0008.jpg"

Foto: Insulindeplein

Archeologische vindplaatsen

In het gebied, ten noorden van de rotonde Zenit, zijn twee archeologische vindplaatsen aangetroffen. Deze worden momenteel archeologisch vriendelijk, herkenbaar en beleefbaar ingericht met school- en moestuinen, een archeologische speelplaats, een voedselbos, een klein amfitheater, dat alles omgeven door een aarden omwalling met daarop beplanting (zie paragraaf 2.2 Nieuwe ontwikkelingen).

Flevospoorlijn

De Flevospoorlijn loopt in oost-west richting aan de noordwestzijde langs het gebied. Het spoor is vanwege de hogere ligging ten opzichte van het plangebied goed zichtbaar en daardoor mede-structuurbepalend voor het gebied. De spoorlijn zelf maakt geen onderdeel uit van het plangebied maar heeft wel een veiligheidszone die van invloed is op het plangebied (zie paragraaf 3.3.2).

2.2 Nieuwe ontwikkelingen

In het plangebied spelen enkele nieuwe ontwikkelingen die relevant zijn voor het bestemmingsplan. Op de algemene ontwikkelingen wordt hieronder ingegaan, de kleinere ontwikkelingen op kavelniveau zijn beschreven in Hoofdstuk 3.

Toekomstvisie 3KNS 2012

De visie biedt een 'nieuw en realistisch toekomstperspectief. Het gebied heeft een uniek karakter door de centrale doch solitaire ligging en de goede bereikbaarheid. Dit maakt het geschikt voor bovenwijkse en incidenteel stedelijke voorzieningen. Ten opzichte van het vorige bestemmingsplan 'Indische Buurt' uit 2009 bevat de visie een aantal wijzigingen. Qua functies is er wat minder ruimte voor woningbouw, kantoren en detailhandel, maar juist meer ruimte voor commerciële en maatschappelijke voorzieningen en horeca. Verder wordt van gestapelde functies omgeschakeld naar beperkte of geen stapeling bij een project en is functiemenging niet langer verplicht. Hierdoor wordt de ontwikkeling meer aan de markt overgelaten, al blijft de gemeente sturen en faciliteren.

Detailhandel

Uit de Detailhandelsvisie 2014 komt naar voren dat Almere ruimte wil bieden aan ondernemers. Een vraaggericht locatieaanbod is het streven. Wat de gemeente wil, is voorzien in vestigingsmogelijkheden en het faciliteren van kansrijke ontwikkelingen. Gelet hierop is kleinschalige detailhandel in de plinten van wooncomplexen, in woningen èn e-commerce mogelijk gemaakt. Ook afhaalpunten en kringloopwinkels zijn mogelijk, zij het onder voorwaarden (afhankelijk qua fysieke inpassing en logistieke bevoorrading). Het vorige bestemmingsplan stond in de bestemming 'Centrum' twee supermarkten toe van elk 2.000 m² bedrijfsvloeroppervlak (bvo). In maart 2016 is een nieuwe supermarkt gebouwd met een bvo van 2.000 m². Dit is dus conform het toen geldende bestemmingsplan en ook conform de koopovereenkomst met de eigenaar van de supermarkt uit 2014. In dezelfde overeenkomst is bepaald dat een tweede supermarkt van maximaal 800 m² bvo ook tot de mogelijkheden behoort. Deze maxima zijn overgenomen in het bestemmingsplan. Hiermee is de beschikbare ruimte voor supermarkten in het gebied verlaagd van 4.000 m² naar 2.800 m² bvo. Dit sluit beter aan bij het bepaald in de Detailhandelsvisie en biedt tegelijkertijd ook voldoende ruimte aan de centrumfunctie die het gebied heeft.

Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV)

In plangebied 'Indische Buurt' is op basis van de GVV uit 2010 functiemenging mogelijk gemaakt. Daarom is de functiemengingslijst uit de VNG-brochure "Bedrijven en Milieuzonering" 2009 toegepast, waarbij activiteiten uit categorie A, B en C zijn toegestaan. Dit kan alleen als de bedrijvigheid naar aard en omvang passend is in de omgeving. Daarnaast mogen bedrijven geen last hebben van gevoelige functies (bijvoorbeeld wonen) en vice versa. Dit is in de toelichting (paragraaf 5.5 Bedrijven en milieuzoneringhoofdstuk 5) verder uitgewerkt.

Nieuwbouwprojecten

Het gebied is nog niet geheel volgebouwd. Er loopt nog een aantal projecten. Sommige projecten zijn in de realisatiefase, andere in de planontwikkelingsfase en voor een aantal percelen zijn nog geen concrete plannen.

  • A. Realisatiefase:
    • 1. gebieden K2 en K3: bouw van de Indische Toren met 61 appartementen voor starters;
    • 2. gebied K2n: bouw van 24 rug-aan-rug woningen (oplevering 2016) (op de kaart hieronder staat dit project nog in de planontwikkelingsfase);
    • 3. gebied K4: realisatie van een kerkgebouw (op de kaart hieronder staat dit project nog in de planontwikkelingsfase);
    • 4. gebieden N8-N10: een bouwplan voor realisatie van een supermarkt met winkels (op de kaart hieronder staat dit project nog in de planontwikkelingsfase). De supermarkt is inmiddels gereed, de winkels nog niet;
  • B. Planontwikkelingsfase:
    • 1. gebieden N8-N10: een bouwplan voor realisatie van een gebouw voor centrumdoeleinden met bedrijfsruimten op de begane grond en woningen daarboven;
    • 2. gebied N3: realisatie van een theehuis annex infocentrum bij de archeologische vindplaatsen Zenit;
    • 3. gebied N4: bouw van een aantal zorgwoningen;
    • 4. Gebied N5n: bouw van circa 40 appartementen;
    • 5. gebied S1: bouw van ca 70 eengezinswoningen;
    • 6. gebied S4: bouw van zo'n 70 appartementen (zorg/ 55+);
    • 7. gebieden S12-S13: bouw van 16 twee-onder-een-kapwoningen;
    • 8. gebieden S16-S17: bouw van ca. 50 goedhuurwoningen;
  • C. In de volgende gebieden zijn nog geen concrete plannen bekend:
    • 1. gebied K1z;
    • 2. gebied N1n;
    • 3. gebieden N2m en N5;
    • 4. gebied S6n;
    • 5. gebieden S18 en S19 (op de kaart hieronder staat hier nog een project vermeld, maar dat gaat niet door).

Voor zover er nog geen concreet plan is, krijgt een perceel overeenkomstig het bestemmingsplan 'Indische Buurt' uit 2009 een (globale) gemengde bestemming. Dit geldt sowieso voor de gebieden waar nog geen concreet plan is. Zodoende staan alle opties nog open. Als een plan concreet genoeg is, bijvoorbeeld woningbouw, dan krijgt dat gebied een woonbestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3KNS04-vg01_0009.png"

Kaartje projecten in Indische buurt

Archeologie

Het is verplicht op grond van de Erfgoedwet (die per 1 juli 2016 de Monumentenwet heeft vervangen) en de Wet ruimtelijke ordening om (te verwachten) behoudenswaardige archeologische waarden te beschermen via het bestemmingsplan en daarin integraal op te nemen. Dit is vastgelegd in gemeentelijk beleid (zie bijlage 1, paragraaf 3.6 Sociale structuur, onderwijs en cultuur). Deze verplichting gold nog niet zo ten tijde van het vorige bestemmingsplan, al waren in dat vorige plan de twee vindplaatsen al wel planologisch beschermd.

Het overgrote deel van het plangebied is archeologisch onderzocht en vrijgegeven (dat wil zeggen dat geen archeologisch onderzoek nodig is). In het gebied liggen echter ook twee archeologisch behoudenswaardige vindplaatsen, genaamd Zenit 1 en 2. Ook bevat het gebied gebieden, waar mogelijk archeologische waarden aanwezig zijn. Deze archeologische waarden zijn in dit nieuwe bestemmingsplan via dubbelbestemmingen beschermd. Zie verder paragraaf 5.9 Archeologie en cultuurhistorie.

De eerder genoemde verplichting leidt gelet op de aangetroffen archeologische waarden tot een wijziging met ruimtelijke gevolgen, zoals bijvoorbeeld in bepaalde gevallen een onderzoeksplicht bij bouw- en/of aanlegwerkzaamheden (zie verder paragraaf 3.3.1). De al bekende vindplaatsen Zenit 1 en 2 zijn in dit bestemmingsplan eveneens beschermd. Daarbij is van belang dat in 2014 de begrenzing van de vindplaatsen is aangepast middels de 3e partiële herziening van het bestemmingsplan Indische Buurt. Reden was dat uit onderzoek bleek dat de vindplaatsen opnieuw begrensd moesten worden op basis van de nieuwste regels om ze zo goed mogelijk te kunnen behouden. Daarnaast is het toegestaan bepaalde bouwwerken op deze archeologische waarden te realiseren en de gronden te gebruiken om de vindplaatsen 'leefbaar en herkenbaar' te kunnen inrichten. Dit draagt bij aan de culturele identiteit van Almere en krijgt het gebied een onderscheidend karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3KNS04-vg01_0010.png"

figuur: inrichtingsplan Zenit 1 en 2

De gemeente wil beide vindplaatsen duurzaam behouden, maar daarnaast ook beperkte bouwplannen realiseren op de gronden rondom de vindplaatsen en deels in de buffer. Hierbij staat het archeologisch belang altijd voorop. Daarom heeft de gemeente in samenwerking met provincie Flevoland een plan opgesteld om de vindplaatsen herkenbaar en beleefbaar in te richten (zie Bijlage 9 Brief provincie beperkte bebouwing vindplaatsen). Zo worden ze voor iedereen zichtbaar en geeft het vorm aan de culturele identiteit van Almere. Met het zichtbaar maken krijgt het gebied ook een onderscheidend karakter waarmee men zich kan profileren. Er zijn plannen, in vergaand en minder vergaand stadium, voor het realiseren van een theehuis, één of meer woongebouwen en een nog nader in te vullen maatschappelijke voorziening. Deze projecten worden deels in de buffer gerealiseerd. Voorwaarde is wel dat er 'archeologie-vriendelijk' wordt gebouwd. Dit betekent bijvoorbeeld bij de bouw uitsluitend gebruik maken van niet-grondverdringende heipalen. Het theehuis is het resultaat van een burgerinitiatief, in gang gezet door de Koninklijke Nederlandsche Heidemij en het Ontwikkelcentrum Stadslandbouw Almere, met wijkbewoners, maatschappelijke organisaties en ondernemers. Men heeft, verenigd in de 'Stichting Zenit', gezamenlijk een plan bedacht voor de inrichting van de twee vindplaatsen. Deze moeten functioneel, educatief en aangenaam worden. Binnen een aarden omwalling zijn gerealiseerd of komen op de grootste vindplaats een voedselbos, een archeologische speelplaats en school- en moestuinen. Op de kleinste vindplaats wordt een kleinschalig amfitheater gemaakt. Net ten zuiden van de grote vindplaats is het theehuis voorzien. In dit theehuis is ook ruimte voor een informatieruimte gepland, waarin bezoekers meer te weten kunnen komen over het leven van de vroegste bewoners van Almere Buiten.

Hoofdstuk 3 Bestemmingen

In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen omschreven en zijn de planuitgangspunten voor de bestemmingen benoemd. Als de uitgangspunten voortkomen uit een beleidskader of een onderzoek uit de omgevingstoets dan is een koppeling opgenomen naar deze informatie.

3.1 Toelichting op de juridische regeling

Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden. Met de invoering van de Wet ruimtelijke ordening is de vormgeving van bestemmingen en planregels gestandaardiseerd. De standaarden zijn vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening. Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 en voldoet aan de vereisten op het gebied van digitalisering. Het bestemmingsplan voldoet tevens aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die per 1 oktober 2010 in werking is getreden.

Opzet van de planregels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn als volgt opgezet:

  • in hoofdstuk 1 zijn de begrippen gedefinieerd en is de wijze van meten bepaald;
  • hoofdstuk 2 bevat de regels voor de verschillende bestemmingen;
  • in hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen, die gelden voor meerdere of alle bestemmingen;
  • hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotbepalingen.

Flexibiliteitsbepalingen

In het bestemmingsplan zijn diverse regels opgenomen waarmee flexibiliteit ten opzichte van de hoofdbestemming wordt ingebouwd. Afwijkingsregels zijn bedoeld voor afwijkingen binnen de bestemming zelf. Op basis van de afwijkingsregels kan een omgevingsvergunning worden verleend. Met wijzigingsbevoegdheden kan het college van burgemeester en wethouders wijzigingen aanbrengen binnen een bestemming of een bestemming wijzigen in een andere bestemming. Afwijkings- en wijzigingsregels kunnen worden gekoppeld aan een enkele bestemming, maar kunnen ook gelden voor meerdere bestemmingen (de zogenaamde algemene afwijkingsregels of algemene wijzigingsregels). Bij afwijkings- en wijzigingsregels zijn voorwaarden opgenomen die in acht moeten worden genomen. Het gaat bijvoorbeeld om een maximum oppervlakte of het uitgangspunt dat er geen sprake mag zijn van onevenredige afbreuk van de woon- of werksituatie.

3.2 Bestemmingen

In dit hoofdstuk worden de bestemmingen omschreven en de planuitgangspunten voor de bestemmingen benoemd. Voor zover de uitgangspunten voortvloeien uit een beleidsuitspraak of de omgevingsaspecten, is een koppeling naar de bijbehorende paragraaf opgenomen. Via de koppeling onderaan de paragraaf kan worden doorgeklikt naar de planregels.

3.2.1 Algemeen

Uitgangspunt van dit conserverend plan is dat in beginsel de bestaande, feitelijke en vergunde situatie op grond van de rechtszekerheid is overgenomen en percelen als zodanig worden bestemd. Dit kan anders zijn bijvoorbeeld op grond van gewijzigde planologische inzichten, na afweging van alle (ruimtelijk relevante) belangen of onbenutte bouwmogelijkheden die in de nieuwe regeling zijn geschrapt. Ook als gevolg van nieuw beleid (Detailhandelsvisie, GVV) of nieuwe wet- en regelgeving (Wabo) is het bestemmingsplan gewijzigd ten opzichte van de vorige bestemmingsplannen. Verder zijn alleen concrete plannen in het nieuwe plan als zodanig bestemd, mits deze tijdig zijn ingediend en de planologische aanvaardbaarheid ervan kan worden beoordeeld. De gronden in het plangebied krijgen, indien ruimtelijk aanvaardbaar, zo veel mogelijk een directe bestemming, zodat omgevingsvergunningen zonder afwijkingsprocedures verleend kunnen worden. Voor nieuwe ontwikkelingen is de Ladder Duurzame Verstedelijking van belang. Het doel van de ladder is zorgen voor een goede ruimtelijke ordening door het optimaal benutten van stedelijk gebied. Gemeenten moeten ervoor zorgen dat nieuwbouwprojecten zoveel mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd, voordat uitleglocaties worden ontwikkeld. Onbenutte planologische mogelijkheden, zoals aanwezig in de Indische Buurt, vallen buiten de invloedssfeer van de Ladder (recente jurisprudentie). Dit wordt namelijk niet beschouwd als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Deze onbenutte percelen krijgen een gemengde bestemming, overeenkomstig het geldende bestemmingsplan. Voor zover een nieuwe ontwikkeling concreet genoeg is, bijvoorbeeld als vaststaat dat er woningbouw komt, krijgt het perceel een woonbestemming.

3.2.2 Centrum

Algemeen

De bestemming 'Centrum' is gelegd op gronden nabij station Oostvaarders. Dit maakt de realisatie van een wijkwinkelcentrum mogelijk, genaamd De Oostvaarders. Binnen deze bestemming is maximaal 5.000 m² bedrijfsvloeroppervlakte aan detailhandel toegestaan, waaronder ook kringloopwinkels. Daarvan is 2.800 m² bedrijfsvloeroppervlakte te gebruiken voor maximaal twee supermarkten, waarvan één van maximaal 2.000 m² bedrijfsvloeroppervlakte én één van maximaal 800 m² bedrijfsvloeroppervlakte. Daarnaast zijn op deze bestemming toegestaan bedrijven en voorzieningen ten behoeve van cultuur/ ontspanning, dienstverlening, kantoor, maatschappelijke functies, recreatie en sport. Deze functies zijn toegestaan tot maximaal categorie C uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten (zie voor motivering paragraaf 5.5 Bedrijven en milieuzonering).

Op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan was er nieuw beleid (Gemeentelijke Visie Werklocaties (GVW), 2016) in de maak. Vaststelling van dit beleid kan mogelijk inhouden dat het beleid ten aanzien van functiemenging op woon-werkmilieus, waar een mix van wonen en werken mogelijk is zoals de Indische Buurt, wordt gewijzigd. De nu opgenomen regels laten al een mix van wonen en werken in het gebied in ruime mate toe. De inwerkingtreding van het nieuwe beleid zal dan ook naar verwachting weinig tot geen gevolgen hebben voor de planregeling in dit nieuwe bestemmingsplan. Als de mogelijkheden toch nog meer worden verruimd ten opzichte van de regels in dit bestemmingsplan, kan aan initiatieven worden meegewerkt met een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan op grond van het nieuwe vastgestelde beleid.

Horeca mag ook tot maximaal categorie 2a uit de Staat van Horeca-activiteiten. Het betreft hier namelijk, zoals gezegd, een centrumgebied (wijkwinkelcentrum), waarin dergelijke horeca op basis van de Horecanota mogelijk is. Wonen is toegestaan, maar alleen op de 1e verdieping en hoger. Reden hiervoor is de mogelijke overlast van de centrumvoorzieningen, zoals parkerende auto's en bezoekers van het centrum. Er zijn daarom ook geen regels opgenomen ten behoeve van bijbehorende bouwwerken voor wonen, omdat er geen erven voor woningen zijn om met bijbehorende bouwwerken te kunnen bebouwen. Opslag en verkoop van vuurwerk en risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan.

Ook voor horeca was nieuw beleid in voorbereiding (Horecavisie 2016). Dit ging tegelijk op met de GVW. Vaststelling kan inhouden dat het horecabeleid wordt gewijzigd. De Indische Buurt is echter beschouwd als een specifiek terrein dat niet in het schema is opgenomen. Daarom is het zeer aannemelijk dat de nieuwe Horecavisie geen gevolgen heeft voor het plangebied.

Geluid

Nieuw te bouwen geluidsgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en maatschappelijke voorzieningen als scholen of kinderdagverblijven) zijn slechts mogelijk, voor zover de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder in acht wordt genomen dan wel de hogere waarden, die zijn vastgesteld (zie Bijlage 5 Besluit hogere waarden). Om voor de hogere waarden in aanmerking te komen is een aantal uitgangspunten geformuleerd en bij de regels in Bijlage 4 Eisen Wet geluidhinder gevoegd, waaraan woningen moeten voldoen. Via monitoring kan de gemeente de geluidsbelasting checken, zodat een optimale situatie en daarmee een voldoende aanvaardbaar woon- en leefklimaat ontstaat voor wat betreft de Wet geluidhinder.

Nadere eisen in verband met externe veiligheid

In verband met externe veiligheid vanwege het spoor (Flevolijn) geldt voor een strook van 200 m (dat is de breedte van het plangebied dus geldt dit overal (lees voor elke relevante bestemming (Centrum, Gemengd-1, Maatschappelijk, Wonen - 1 en Wonen - 2) in het bestemmingsplan) vanaf het spoor een bevoegdheid bij nieuwe gebouwen voor het stellen van nadere eisen voor de situering van gebouwen, het inrichten van terreinen en het ontwerp van gebouwplattegronden en de plaats, de afmeting en inrichting van vluchtroutes en nooduitgangen. Bij toepassing van deze bevoegdheid is een advies vereist van de Brandweer Flevoland. In paragraaf 5.4 Externe veiligheid met de daarbij behorende Bijlage 6 wordt daarop nader ingegaan. De mogelijke ontwerpregels en enkele illustraties van het gebruik ervan zijn opgenomen in Bijlage 7 Ontwerpregels externe veiligheid.

Bouwen

Bouwen mag tot een hoogte van maximaal 20 m. Op 30% van het bestemmingsvlak is een afwijkende hoogte van 40 m mogelijk is. Het bebouwingspercentage bedraagt maximaal 60%: dat betekent dat 60% van het bestemmingsvlak (niet het bouwvlak) mag worden bebouwd. Hoofdgebouwen moeten in het bouwvlak zijn gesitueerd, maar bijbehorende bouwwerken mogen ook daarbuiten. Een zone langs de Evenaar moet worden vrijgehouden van gebouwen (gronden met de aanduiding 'zonder gebouwen'), maar bouwwerken, geen gebouwen of ondergrondse bebouwing zijn daar wel mogelijk. Bij nieuwe ontwikkelingen moet er op eigen terrein voorzien worden in voldoende mogelijkheden voor parkeren en laden en lossen conform de parkeernorm uit Lijst van parkeernormen bij de regels.

Afwijken

Met toepassing van de afwijkingsregels kunnen gebouwen onder voorwaarden ook buiten het bouwvlak of in de zone met de aanduiding 'zonder gebouwen' worden gebouwd. Bedrijven die niet staan in de Staat van bedrijfsactiviteiten kunnen worden toegestaan via een afwijkingsmogelijkheid. Met behulp hiervan zijn ook afhaalpunten realiseerbaar, mits er op eigen terrein voldoende ruimte is voor parkeren en laden en lossen èn de beoogde locatie goed en direct ontsloten is op de hoofdwegenstructuur.

Alle regels ten behoeve van de bestemming 'Centrum' zijn opgenomen in Artikel 3.

3.2.3 Gemengd-1

Algemeen

Het hele plangebied is te beschouwen als een gemengd gebied. Naast woningen zijn vrijwel overal in het gebied voorzieningen toegestaan, terwijl in de woningen zelf ook kleinschalige bedrijvigheid mogelijk is. De niet-woonfuncties zijn verschillend van aard. Gelet hierop wordt niet meer, zoals vroeger, in bestemmingsplannen uitgegaan van functiescheiding tussen gevoelige (wonen, kinderopvang) en niet-gevoelige (bedrijf, horeca) functies, maar van functiemenging. Daarom wordt ook de Staat van Bedrijfsactiviteiten-functiemenging gehanteerd uit de VNG-brochure 'bedrijven en milieuzonering' 2009. Activiteiten uit categorie A, B en C uit deze lijst zijn toegestaan. Alle bestaande activiteiten vallen binnen de toegestane activiteiten uit de lijst. Zie verder over functiemenging paragraaf 5.5 Bedrijven en milieuzonering.

Op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan was er nieuw beleid (Gemeentelijke Visie Werklocaties, 2016) in de maak. Vaststelling van dit beleid kan mogelijk inhouden dat het beleid ten aanzien van functiemenging op woon-werkmilieus, waar een mix van wonen en werken mogelijk is zoals de Indische Buurt, wordt gewijzigd. De nu opgenomen regels laten al een mix van wonen en werken in het gebied in ruime mate toe. De inwerkingtreding van het nieuwe beleid zal dan ook naar verwachting weinig tot geen gevolgen hebben voor de planregeling in dit nieuwe bestemmingsplan. Als de mogelijkheden toch nog meer worden verruimd ten opzichte van de regels in dit bestemmingsplan, kan aan initiatieven worden meegewerkt met een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan op grond van het nieuwe vastgestelde beleid.

Functies

De bestemming 'Gemengd-1' is gegeven aan het grootste deel van het plangebied. In het vorige bestemmingsplan uit 2009 hadden deze percelen dezelfde functiemogelijkheden. De functionele mogelijkheden zijn de volgende:

Bedrijven

Op deze bestemming zijn bedrijven tot en met categorie C van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging toegestaan. Ook is bij het bedrijf behorende horeca en detailhandel als ondergeschikte bedrijfsactiviteit toegestaan. Webwinkels (geen fysiek klantcontact, alleen verzending van goederen) die onder het begrip 'bedrijf' vallen, zijn ook toegestaan. Afhaalpunten zijn alleen via afwijking van het bestemmingsplan mogelijk, mits voldoende ruimte op eigen terrein voor parkeren èn laden en lossen en er een korte en directe ontsluiting is op de hoofdwegenstructuur. Afhaalpunten worden beschouwd in dit plan als een (logistiek) bedrijf zonder showroom en niet als detailhandel, omdat de consument er uitsluitend via internet bestelde goederen kan afhalen en dus niet ter plekke kan kopen.

Detailhandel

Alle vormen van detailhandel zijn op grond van deze bestemming toegestaan, waaronder een kringloopwinkel en een internetwinkel. De totale maximale bedrijfsvloeroppervlakte mag 1.500 m² bedragen. Om de kleinschaligheid van de afzonderlijke vestigingen te garanderen is per vestiging maximaal 100 m² verkoopvloeroppervlakte toegestaan. Supermarkten in de zin van dit bestemmingsplan (met een verkoopvloeroppervlakte van 500 m² of groter) zijn binnen de bestemming 'Gemengd-1' niet toegestaan. Grotere winkels als kringloopwinkels en dus supermarkten zijn alleen toegestaan binnen de centrumbestemming.

Dienstverlening

Onder deze functie vallen bedrijfsfuncties waarbij het publiek rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen. Daarbij kan een balie aanwezig zijn, maar dat hoeft niet. Het gaat bijvoorbeeld om een belwinkel, accountants- of reclamebureau.

Horeca

In het plangebied zijn al meerdere horecavestigingen aanwezig, maar ook nog mogelijk. Maximaal zijn horecavestigingen uit de categorie 2a van de Staat van Horeca-activiteiten toegestaan tot een totaal maximum van 5.000 m² bedrijfsvloeroppervlakte. Zwaardere horeca, zoals cafés, bars, discotheken en dancings zijn niet toegestaan, omdat deze vanwege de nachtelijke openingstijden en mogelijke verkeersaantrekkende werking door de vele bezoekers onevenredige overlast en daardoor een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden kunnen veroorzaken.

In het gebied is één horecavoorziening uit categorie 3 positief bestemd middels een specifieke aanduiding. Dit betreft een congres- en partycentrum. Dit kon ook al op basis van het vorige bestemmingsplan en het centrum is ook vergund en gebouwd op grond van dat vorige plan. Om hinder zoveel mogelijk te voorkomen ligt rond het partycentrum een zone 'wonen-uitgesloten', waarin geluidsgevoelige objecten niet zijn toegestaan voor zover deze niet zijn voorzien van een dove gevel in de zin van de Wet geluidhinder.

Maatschappelijke voorzieningen

Binnen deze bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Dit zijn in het plangebied met name religieuze gebouwen, scholen en kinderdagverblijven. Maar ook andere maatschappelijke functies, zoals een gezondheidscentrum, instellingen voor zorg en welzijn kunnen hier gevestigd worden, zodat een hoge mate van flexibiliteit is gegeven.

Wonen

Wonen is ook mogelijk binnen deze bestemming. Dit zal voornamelijk op de 1e verdieping en hoger zijn, aangezien op de begane grond (in de plint) de niet-woonfuncties zijn gevestigd. Maar ook op de begane grond is wonen toegestaan. Net als bij de bestemmingen 'Wonen - 1 en Wonen - 2' zijn vrije beroepen, aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis mogelijk onder bepaalde voorwaarden. Zie daarvoor paragraaf 3.2.11.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3KNS04-vg01_0011.png"

Foto: gemengd gebouw met bedrijfsruimten in de plint, een school en gestapelde woningen

Nadere eisen in verband met Externe veiligheid 

Net als bij de bestemming Centrum kan de gemeente nadere eisen stellen aan gebouwen, terreinen en ontwerpen van gebouwen. Verwezen wordt naar paragraaf 3.2.2.

Geluid

Voor geluidsgevoelige objecten geldt dat deze dienen te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder dan wel een toe te kennen of vastgestelde (bij woningen) hogere waarde. Zie paragraaf 3.2.2

Bebouwing

In Artikel 4 zijn de planregels van de bestemming 'Gemengd-1' opgenomen. De maximale bouwhoogten en bebouwingspercentages zijn conform de huidige en/ of vergunde situatie. Afwijken naar een hogere hoogte mag onder voorwaarde dat het stedenbouwkundig, verkeerskundig aanvaardbaar is en het woon- en leefklimaat van omwonenden en de gebruiksmogelijkheden van omliggende percelen niet onevenredig worden geschaad. Bij nieuwe ontwikkelingen moet er op eigen terrein voorzien worden in voldoende mogelijkheden voor parkeren en laden en lossen conform de parkeernorm uit Lijst van parkeernormen bij de regels.

3.2.4 Gemengd-2

Deze bestemming ligt op de vijf paviljoens die in de middenzone van de Evenaar liggen. Deze gebouwen mogen worden gebruikt voor een maatschappelijke functie of een horecafunctie tot en met maximaal categorie 1 uit de Staat van Horeca-activiteiten. Het hele bouwvlak mag worden bebouwd en de bouwhoogte is gemaximaliseerd tot zes meter. Direct naast de paviljoens zijn parkeerplaatsen mogelijk gemaakt. Hiermee is de huidige overlast van op de weg of stoep geparkeerde auto's van personen, die het paviljoen bezoeken, opgelost.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3KNS04-vg01_0012.png"

foto: paviljoen in de middenzone van de Evenaar

Geluid

Voor geluidsgevoelige objecten geldt dat deze dienen te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder dan wel de toe te kennen of ingeval van woningen vastgestelde hogere waarde. Zie paragraaf 3.2.2.

In Artikel 5 staan de overige regels van deze bestemming.

3.2.5 Groen

De bestemming 'Groen' is toegewezen aan de structurele groengebieden in dit plan. Dit zijn structurele groene gebieden tussen de bebouwing ten noorden van de Evenaar en langs de busbaan. Het groengebied rondom en in het midden van de Evenaar is ook als zodanig bestemd. Binnen deze bestemming zijn, behalve groen, ten behoeve van de openbare inrichting meerdere bouwwerken toegestaan, zoals bruggen, sluizen, kunstobjecten, maar ook voet- en fietspaden. Het is verder belangrijk dat gronden met een groenbestemming indien nodig voor waterberging gebruikt kunnen worden. Daarom is deze functie aan de bestemming toegevoegd. Uit de Sportnota (zie beleidskader bijlage 1 paragraaf 3.6) blijkt dat het wenselijk is dat bewoners dichtbij huis laagdrempelige sportmogelijkheden hebben. In de bestemmings- omschrijving is dan ook opgenomen dat het plaatsen van sport- en speelvoorzieningen in de groenbestemming (alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde) is toegestaan. In de middenzone van de Evenaar zijn als gevolg hiervan al meerdere sport- en spelvoorzieningen gerealiseerd, zoals een basketbalveld, een skatepark en een voetbalkooi. Artikel 6.3 bevat een afwijkingsbevoegdheid om onder voorwaarden een jongerenontmoetingsplaats te kunnen realiseren. Een voorwaarde is bijvoorbeeld dat de afstand van de JOP (het bouwwerk) tot aan de woonbestemming (grens van het bestemmingsvlak) minimaal 50 m bedraagt. In artikel 6.5 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee in geval van grondverkoop in verband met tuinvergroting de bestemming 'Groen' gewijzigd kan worden in de bestemming 'Wonen - 1' of 'Tuin'.

In Artikel 6 zijn de planregels van de bestemming 'Groen' opgenomen.

3.2.6 Maatschappelijke voorzieningen

Het plangebied bevat een aantal maatschappelijke voorzieningen die uitsluitend voor 'maatschappelijk' zijn bestemd. Deze bestemming is ruim, in die zin dat alle soorten maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan. Hierdoor is een zo groot mogelijke mate van flexibiliteit mogelijk. Andere functies zijn niet rechtstreeks toegestaan. Het plangebied bevat wel meer maatschappelijke voorzieningen, maar die vallen onder een andere bestemming, zoals Gemengd-1 of Centrum.

Nadere eisen in verband met Externe veiligheid 

Net als bij de bestemming Centrum kan de gemeente nadere eisen stellen aan gebouwen, terreinen en ontwerpen van gebouwen. Verwezen wordt naar paragraaf 3.2.2.

Geluid

Voor geluidsgevoelige objecten geldt dat deze dienen te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder dan wel de toe te kennen of ingeval van woningen vastgestelde hogere waarde. Zie paragraaf 3.2.2.

In Artikel 7 zijn de planregels van de bestemming 'Maatschappelijk' opgenomen. Qua bouwmogelijkheden zijn een maximaal bebouwingspercentage en een maximale bouwhoogte of een bouwvlak opgenomen.

3.2.7 Tuin

De bestemming 'Tuin' is gegeven aan de voor- en/ of zijtuinen bij met name woningen, maar soms ook bij andere bestemmingen. Het is niet de bedoeling dat de gronden worden volgebouwd met schuurtjes of andere bouwwerken. Daarom zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot 1 m hoog toegestaan. Ook zijn trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers en overstekken mogelijk. Voor erkers gelden beperkingen qua omvang. Artikel 8 geeft alle regels voor het gebruik en de bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming'.

3.2.8 Verkeer

Algemeen

In heel Almere is een 'duurzaam veilig' verkeerssysteem aangelegd. Dit betekent dat de verschillende soorten verkeer (auto, bus, fiets en voetgangers) gescheiden zijn en functies, inrichting en gebruik op elkaar zijn afgestemd. Passend binnen het systeem 'duurzaam-veilig' is sprake van een zogenaamde 'zelfverklarende' infrastructuur. Deze bestaat uit:

  • 1. stroomwegen (A6, A27, Hogering/ Buitenring/ Tussenring/ Waterlandseweg);
  • 2. gebiedsontsluitingswegen (dreven);
  • 3. erftoegangswegen zoals buurtwegen/woonstraten (verblijfsgebieden).

De kruispunten van de Almeerse gebiedsontsluitingswegen zijn uitgevoerd in de vorm van rotondes of, in het geval van hoge verkeersintensiteiten, met verkeerslichten. De verblijfsgebieden hebben zo veel mogelijk auto-aansluitingen op de gebiedsontsluitingswegen (om de 250 à 400 m). Elk gebied kent dus een gescheiden verkeersstelsel met in principe een autohoofdontsluiting, een fietsnetwerk en een busbaan.

Verkeer

Extern gemotoriseerd verkeer

De hoofdontsluiting van het gebied gaat via de Evenaar. Deze weg, bestaande uit twee gescheiden rijbanen met daartussenin en omheen een brede groene zone, loopt van oost naar west door het plangebied. Op de Evenaar zijn diverse kruispunten en rotondes gerealiseerd. De Evenaar sluit direct aan op ontsluitingswegen als de Bintangweg (naar en van Sieradenbuurt), de Atlasdreef (naar en van de Seizoenenbuurt), de Spectrumdreef en de Buitenhoutsedreef die leiden naar de andere woonwijken, stadsdelen of naar de rijksweg A6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3KNS04-vg01_0013.png"

foto: Evenaar

De hoofdinfrastructuur in het plangebied vormt een belangrijk structurerend element (ontsluiting/ bereikbaarheid). Op de Evenaar, de Bintangweg en de Atlasdreef (voor zover gelegen in het plangebied) geldt een snelheidslimiet van 50 km p/u. Deze wegen zijn voor 'Verkeer' bestemd.

Openbaar vervoer

Door het gebied lopen meerdere busbanen in noord-zuid richting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3KNS04-vg01_0014.png"

figuur: busbanen in het plangebied (paarse kleur)

De Bintangweg in het oostelijk deel van het plangebied kan door zowel bussen als gewone motorvoertuigen worden gebruikt. Deze weg sluit direct aan op busbanen ten noorden en ten zuiden van het plangebied. Middenin het plangebied ligt naast het Station Oostvaarders (het station zelf ligt buiten het plangebied) het Insulindeplein, dat mede als busstation fungeert. Alleen op dit plein zijn bushaltes te vinden. Andere bushaltes liggen buiten het plangebied maar wel dicht in de buurt, waardoor het plangebied ook met het openbaar vervoer goed bereikbaar is. De vrije busbanen die door het gebied lopen en het busstation zijn bestemd als 'Verkeer'. Op gronden met deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen. Aan de noordkant van het gebied loopt de Flevospoorlijn. Die valt net buiten het plangebied. In artikel 9 zijn de planregels van de bestemming 'Verkeer' opgenomen.

3.2.9 Verkeer-Verblijfsgebied

Intern gemotoriseerd verkeer

Alle andere wegen dan in de vorige paragraaf genoemd zijn voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' bestemd. Dit zijn de ventwegen, evenwijdig aan de Evenaar, de intern gerichte wegen in de buurten en de erftoegangswegen. Op de wegen, die onder deze bestemming vallen, is de maximaal toegestane snelheid voor gemotoriseerd verkeer 30 km p/u.

Langzaam verkeer

Onder de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' vallen ook bermen, groenvoorzieningen, voet- en fietspaden (al vallen sommige hiervan ook onder de bestemming 'Groen'), parkeerplaatsen en pleinen. Evenwijdig aan de Evenaar loopt een basisfietsroute. Via een brug sluit deze aan de uiterste oostgrens van het gebied aan uit het Kotterbos en de Oostvaardersplassen. Deze fietsroute, onderdeel van het basisfietsnetwerk heeft in noordelijke en zuidelijke richtingen vertakkingen. De straten in de wijk maken deel uit van een fijnmazig netwerk en zijn toegankelijk voor (brom)fiets, skaters en voetgangers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3KNS04-vg01_0015.png"

figuur: fietspaden in het plangebied

Overige functies in de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied

Parkeren door bewoners vindt plaats op eigen terrein (binnen de woonbestemming) dan wel in het openbaar gebied op de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Eigenaren van niet-woonfuncties (bijvoorbeeld centrum-, maatschappelijke of gemengde gebouwen) moeten in principe op eigen terrein voorzien in parkeergelegenheid.

Wat betreft de groenvoorzieningen in de wijk is gekeken of het structureel groen betreft of meer snippergroen. Ook is gekeken naar de bestemming op basis van de vorige bestemmingsplannen. Het niet-structurele snippergroen heeft de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gekregen. Voordeel daarvan is de flexibiliteit qua inrichting van het openbaar gebied. Bijvoorbeeld de aanleg van groen of extra parkeerplaatsen wordt zo eenvoudiger om te realiseren, want het bestemmingsplan hoeft niet te worden gewijzigd. Op de gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' mogen geen gebouwen worden gebouwd, behalve ten behoeve van nutsvoorzieningen en via afwijking een jongerenontmoetingsplaats (JOP). Voor het toepassen van de afwijkingsmogelijkheid moet aan een aantal voorwaarden zijn voldoen. De afstand van de JOP (bouwwerk) tot aan de woonbestemming (grens van het bestemmingsvlak) moet bijvoorbeeld minimaal 50 m bedragen.

Almere wil laagdrempelige sportmogelijkheden voor de burgers dichtbij huis (zie bijlage 1 bij de toelichting ten aanzien van de Sportnota in paragraaf 3.6 Sociale structuur, onderwijs en cultuur). Daartoe is in de bestemmingsomschrijving de mogelijkheid voor sport- en speelvoorzieningen (uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde) opgenomen. In artikel 10.4 is verder een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee in geval van grondverkoop in verband met tuinvergroting de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gewijzigd kan worden in de bestemmingen 'Wonen - 1' of 'Tuin'.

In Artikel 10 zijn de planregels van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' opgenomen.

3.2.10 Water

In het plangebied ligt één watergang ter hoogte van de Reijgersdaalstraat (tussen de kavels N15, N16 en S1). Deze heeft een waterbergings- en afwateringsfunctie. De watergang is bestemd voor 'Water'. De regels van deze bestemming zijn te vinden in Artikel 11.

3.2.11 Wonen - 1

De gronden met de bestemming 'Wonen - 1' zijn bestemd voor het wonen. Ook de bij woningen behorende erven, toegangspaden, in- en uitritten, parkeervoorzieningen e.d. zijn toegestaan op deze bestemming. Bij rijwoningen en vaak ook bij meergezinswoningen vindt parkeren in openbaar gebied plaats. Bij twee-onder-één-kap woningen (en ook vrijstaande woningen, maar die zijn voor Wonen - 2 bestemd) is er vaak ook parkeergelegenheid op eigen terrein. In de regels is opgenomen dat bij een vergunningsaanvraag moet zijn aangetoond dat er voldoende parkeergelegenheid is. Afwijken is mogelijk.

Aanduiding gemengd

Ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' zijn naast wonen ook functies als (ambachtelijke) bedrijven tot maximaal categorie B uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging, dienstverlening, kantoor, detailhandel en maatschappelijke voorzieningen toegestaan tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 120 m². Bij detailhandelsvestigingen mag van die bedrijfsvloeroppervlakte de verkoopvloeroppervlakte maximaal 100 m² bedragen. Deze kleinschalige bedrijfsruimten waren ook al in het vorige bestemmingsplan toegestaan om de levendigheid te vergroten zonder onevenredige hinder te veroorzaken aan omliggende woningen. Het betreft buurtverzorgende bedrijven, die goed zichtbaar en bereikbaar zijn (veelal in of bij hoekwoningen, langs doorgaande wegen) maar die niet in een centrum of op een bedrijventerrein thuishoren. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld dieren-, huis- en tandartsen, fietsenmakers, onderhoudsbedrijven of adviesbureaus. Horeca mag niet.

Vrije beroepen

Het uitoefenen van vrije beroepen in huis is in overeenstemming met de bestemming 'Wonen - 1' , tenminste voor zover het vrije beroep vanuit het gebouw waarin wordt gewoond, wordt uitgeoefend. Kenmerk van deze beroepen is een sterke verwevenheid tussen wonen en werken. De in de bestemming opgenomen bebouwingsmogelijkheden zijn ook van kracht bij het bouwen ten behoeve van een vrij beroep. Traditionele vrije beroepen, zoals een notaris, een huisarts, een tandarts, een accountant e.a. zijn binnen de woonbestemming altijd toegestaan, mits de woonfunctie in overwegende mate intact blijft en het beroepsmatig gebruik zich beperkt tot een vloeroppervlak van maximaal 33%.

Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten

Bij de aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis moet aan de volgende beroepen en bedrijven worden gedacht, zoals opgesomd in de onderstaande lijst. Deze lijst is niet limitatief en is bedoeld als voorbeeld.

Omschrijving   Voorwaarden/toelichting  
Vrije beroepen   bijv. Notaris, huisarts, tandarts, accountant  
Uitgeverijen   Kantoren  
Grafische afwerking    
Reproductiebedrijven opgenomen media    
Vervaardiging van sieraden e.d.    
Reparatie t.b.v. particulieren   bijv. fietsen, maar reparaties van auto's en motorfietsen vallen hier niet onder  
Reisorganisaties    
Verzekeringsbedrijf/kantoor    
Verhuur van en handel in onroerend goed    
Computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d.    
Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek    
Hoveniersbedrijven   Bedoeld wordt een eenmanszaak die zijn auto thuis parkeert, kantoor aan huis heeft en eventueel spullen opslaat. Het mag geen kwekerij zijn  
Meubel- en woningstoffeerderijen    
Cursussen    
Workshops    
Internetbedrijven / e-commerce   Max 25 m² v.v.o. verkoop aan huis c.q. afhaalpunt  
Kantoor algemeen    
Schoonheidsspecialisten, pedicures en manicures    
Bed&breakfast   Het gaat om het laten gebruiken van normale slaapkamers in een (bedrijfs)woning door reizigers/vakantiegangers, waarbij eventueel ook ontbijt mogelijk is. De woning wel een woning blijven. Er mag geen complete verbouwing plaatsvinden tot een hotel. De eigenaar/exploitant moet er ook blijven wonen. In beginsel zijn ten hoogste 5 gasten tegelijk mogelijk om nog ondergeschikt aan de woonfunctie te zijn.  
Gastouderschap, niet zijnde kinderdagverblijven   Opvang binnen de eigen woning, geen verbouwingen, geen professionele organisatie  
Wassalons en wasserettes   Geen wasmachines/drogers, alleen inzameling en afleveren van kleding  
Kappers    
Detailhandel   Maximaal 25 m² v.v.o.  
Buiten de hierboven genoemde gevallen   Activiteiten die naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bovengenoemde activiteiten  

Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten in een woning zijn alleen onder voorwaarden toegestaan. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de specifieke gebruiksregels van de bestemming 'Wonen - 1'.

Tuinvergrotingen

Bewoners kunnen stukjes openbaar terrein kopen ter vergroting van hun tuin. In het plangebied is dat nog vrijwel niet gebeurd, omdat het nog een relatief nieuw ontwikkeld gebied is. Echter mogelijk worden in de komende jaren toch gronden verkocht aan bewoners. Daarom is in de planregels een wijzigings- bevoegdheid opgenomen om in het geval van verkoop van gronden een wijziging naar de bestemmingen 'Wonen - 1' of 'Tuin' mogelijk te maken. Voor zover gronden de afgelopen jaren zijn verkocht, hebben deze in het nieuwe bestemmingsplan de bestemming 'Wonen - 1' of 'Tuin' gekregen. Gronden die niet zijn verkocht maar alleen in bruikleen zijn gegeven aan bewoners, omdat ze vanwege de aanwezigheid van kabels of leidingen niet kunnen worden verkocht, zijn bestemd voor 'Groen' of 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Om de aanwezige kabels en leidingen te beschermen, mogen deze gronden namelijk niet worden bebouwd met bijvoorbeeld een schuur.

Bebouwing

Verruiming van de bouwmogelijkheden

De woonbestemming is ruimer bestemd dan in de vorige bestemmings- of uitwerkingsplannen. In die plannen waren goot- en bouwhoogten gedetailleerder geregeld. In dit nieuwe plan is niet meer met goothoogten gewerkt. Van iedere woning is alleen de bouwhoogte geregeld, waardoor er meer ruimte komt voor dakopbouwen en dakkapellen. Voor de begane grondlaag wordt doorgaans vier meter bouwhoogte aangehouden, voor twee bouwlagen zeven meter en voor drie bouwlagen tien meter, tenzij de bestaande maat daarvan duidelijk afwijkt. Voor veel bouwblokken is een hoogtemaat genomen, waarbij het hoogste deel bepalend is. Er is ook minder met aanduidingen gewerkt en meer met rechtstreekse bouwmogelijkheden.

Bebouwing in voortuinen

In de voortuinen is de grens van het bouwvlak van het hoofdgebouw in principe strak om de aanwezige bebouwing, waardoor er geen uitbreiding aan de voorzijde mogelijk is. Uitbouwen aan de voorzijde van de woningen vallen qua hoogte niet onder de basisregel van één bouwhoogte per bouwblok. Uitbouwen aan de voorzijde van de woning zijn qua hoogte bestemd zoals ze zijn.

Bebouwingsmogelijkheden aan de achterzijde van woningen

Bij het bepalen van het bouwvlak van het hoofdgebouw is aan de achterzijde van de hoofdgebouwen in principe een rechte lijn getrokken langs de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw. Later gebouwde uitbouwen vallen daardoor onder de regeling voor bijbehorende bouwwerken. Dit is om iedereen gelijke bouwrechten te geven. Als de achtergevel van het hoofdgebouw geen rechte lijn is (dus zonder eventuele uitbouwen) is het bouwvlak van het hoofdgebouw in principe wel recht getekend, waardoor er dus uitbreidingsruimte in het bouwvlak ontstaat. Waar dit tot hinder van de buren zou kunnen leiden (schaduw of verminderde lichttoetreding) is de oorspronkelijke achtergevel gevolgd. Voor de bebouwingsmogelijkheden ten behoeve van bijbehorende bouwwerken is aangesloten bij de regeling uit de Nota Kleine Bouw (zie beleidskader bijlage 1 paragraaf 3.1). Deze regeling is van toepassing op bijvoorbeeld schuurtjes, bergingen en garages. Om te voorkomen dat het erf helemaal wordt volgebouwd is een maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken toegestaan (60 m²) en mag maximaal 50% van het erf worden bebouwd. Qua maatvoering en positionering moeten de bijbehorende bouwwerken ondergeschikt zijn aan de hoofdbebouwing. De diepte van aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 4 m. De maximale bouwhoogte van aanbouwen is 0,30 m boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, tot een maximum van 4 m. Vrijstaande bijbehorende bouwwerken hebben een goothoogte van maximaal 3 m. Alleen op de aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag een dakterras worden gebouwd.

Bebouwingsmogelijkheden aan de zijkant van woningen

Aan de zijkant van woningen is in principe uitbreidingsgelegenheid geboden tot op de grens van het bouwperceel. Wel moet minimaal 1 m achter de voorgevel worden gebouwd. Het bouwvlak van het hoofdgebouw is hier dus doorgetrokken tot de zijdelingse perceelsgrens. Uitbreidingsgelegenheid is niet geboden, waar dit leidt tot parkeerproblemen, tot verminderd zicht in bochten voor langsrijdend verkeer of als omwonenden hier last van hebben doordat de zijgevel van de woning dan dichter bij hun perceel komt te liggen. Overigens zijn hierbij zoveel mogelijk de rechten uit het vorige bestemmingsplan aangehouden.

Nadere eisen in verband met Externe veiligheid 

Net als bij de bestemming Centrum kan de gemeente nadere eisen stellen aan gebouwen, terreinen en ontwerpen van gebouwen. Zie paragraaf 3.2.2.

Geluid

Voor geluidsgevoelige objecten geldt dat deze dienen te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder dan wel de toe te kennen of bij woningen vastgestelde hogere waarde. Zie paragraaf 3.2.2

In artikel 12 zijn de planregels van de bestemming 'Wonen - 1' opgenomen.

3.2.12 Wonen - 2

De bestemming 'Wonen - 2' bevat een regeling voor de bestaande vrijstaande woningen op de Kebajastraat 3-43. Bij vrijstaande woningen wordt geen bouwvlak aangegeven, maar conform de nota Kleine Bouw is een bebouwingspercentage van maximaal 50% toegestaan en zijn de regels rond bijbehorende bouwwerken iets anders dan in de hiervoor geldende bestemmingsplannen. Qua functionele en bouwmogelijkheden én ten aanzien van externe veiligheid en geluid geldt hetzelfde als bij de bestemming 'Wonen - 1' (zie paragraaf 3.2.11). Parkeren vindt plaats op eigen terrein (veelal is er een oprit waarop wordt geparkeerd met één of twee auto's), maar kan ook in openbaar gebied plaatshebben. In de regels is opgenomen dat bij een vergunningsaanvraag moet zijn aangetoond dat er voldoende parkeergelegenheid is, maar afwijken is mogelijk. In artikel 13 zijn de planregels van de bestemming 'Wonen - 2' opgenomen.

3.3 Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen

Daar waar meerdere functies aanwezig zijn of verbijzondering van de juridische regeling noodzakelijk is, wordt (overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) gewerkt met dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen. Het bestemmingsplan bevat de volgende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen.

3.3.1 Waarde-Archeologie

Inleiding

Binnen het plangebied zijn gebieden aanwezig die mogelijk archeologisch waardevol zijn. Ook is door middel van onderzoek een aantal behoudenswaardige vindplaatsen opgespoord die zeker archeologisch waardevol zijn. Ter bescherming van deze gebieden zijn zogenaamde dubbelbestemmingen opgenomen. Dit betekent dat er behalve de basisbestemming voor bijvoorbeeld groen of water, ook een bestemming voor archeologie geldt.

Waarde-Archeologie 1

Gebieden, zoals aangeduid op de Archeologische Beleidskaart Almere 2016, met mogelijke archeologische waarden op een diepte vanaf 150 cm onder maaiveld (op dekzand en Oude Getijden-afzettingen), hebben de bestemming "Waarde - Archeologie 1" gekregen. Aan deze bestemming is een bouwverbod met afwijkingsmogelijkheid en een omgevingsvergunningstelsel voor de activiteit 'aanleggen' gekoppeld om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen. De bestemmingsregels bevatten ook een tweetal wijzigingsbevoegdheden om een bestemmingswijziging mogelijk te maken op basis van de resultaten van een eventueel uitgevoerd archeologisch onderzoek. Voor gronden waar in het onderzoek geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zijn vastgesteld, kan de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' komen te vervallen. Indien wel behoudenswaardige vindplaatsen worden aangetroffen, moet de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' worden opgewaardeerd naar 'Waarde - Archeologie 5'. De regels van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' staan in artikel 14.

Waarde-Archeologie 5

In het plangebied zijn twee behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig. Een archeologische vindplaats bestaat uit twee onderdelen: een kern met de behoudenswaardige archeologische resten en een 10 meter brede bufferzone rondom de kern. Deze buffer kan verspreide archeologische resten bevatten, dient ter fysieke bescherming van de vindplaatskern en fungeert als garantie voor de toegankelijkheid van de kern in de toekomst. De kern van de vindplaatsen heeft de basisbestemming 'Groen', terwijl de buffers zijn bestemd voor 'Gemengd-1'. Ter bescherming van de archeologische waarden geldt voor de archeologische vindplaatsen (kern en buffer) de bestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Op gronden met deze dubbelbestemming is het oprichten van bouwwerken voor gebruik ten behoeve van de bestemming toegestaan, mits de archeologische waarden niet worden geschaad. Dit zijn bouwwerken en gebruik die ten dienste staan van een herkenbare en beleefbare inrichting van de vindplaats, maar waaraan geen risico zit op beschadiging van de archeologische waarden. In dit geval gaat het in ieder geval om archeologische hutten, moestuinen, speelvoorzieningen en het amfitheater (zie paragraaf 2.2). Voor bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen geldt een bouwverbod, maar met een omgevingsvergunning voor afwijking van de bouwregels kunnen onder bepaalde, strikte voorwaarden toch bouwwerken worden opgericht. Bouwen mag alleen, indien de archeologische waarden niet worden geschaad, "archeologievriendelijk" wordt gebouwd (geboorde heipalen of schroefpalen) en de archeologie zichtbaar is gemaakt. Maximaal 40% van het totale bestemmingsvlak mag worden bebouwd. Dit geldt alleen voor de bestemming 'Gemengd-1', niet voor 'Groen'. Overigens was deze regeling al in het vorige bestemmingsplan 'Indische Buurt, 3e partiële herziening' opgenomen. Daarnaast geldt een omgevingsvergunningstelsel voor de aanleg van werken ter bescherming van de archeologische waarden.

In Artikel 15 zijn de planregels van de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' opgenomen.

3.3.2 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 2

Volgens het Basisnet Spoor geldt voor de Flevolijn een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter aan weerszijden van de spoorbaan, gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf. In het PAG dient rekening te worden gehouden met de effecten van een incident met brandbare vloeistoffen. Bij een incident kan de stof uit de ketelwagen vrijkomen en ontbranden (plasbrand). Dit kan in een gebied tot circa 30 meter van de spoorbaan tot slachtoffers leiden. Voor het PAG geldt volgens artikel 8 van het (concept) Besluit transport routes externe veiligheid een bijzondere verantwoordingsplicht voor nieuwe bouwwerken (aanvullend op de verantwoordingsplicht groepsrisico) speciaal gericht op het effect van een eventuele plasbrand. Verder worden in dit gebied via het Bouwbesluit 2012 en daarbij behorende ministeriële regeling aanvullende bouweisen opgelegd met het oog op het veilig kunnen vluchten bij een brand, ontploffing of een drukgolf in een dergelijk gebied. Om schadelijke effecten zo veel mogelijk te voorkomen heeft het PAG de aanduiding 'Veiligheidszone-vervoer ' gekregen, De vestiging van een nieuw kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object is hier in beginsel niet mogelijk. Deze objecten kunnen uitsluitend worden toegestaan via een afwijkingsbevoegdheid, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is sprake van een aantoonbare behoefte om de vestiging van een (beperkt) kwetsbaar object mogelijk te maken binnen een PAG;
  • er is serieus gekeken naar de mogelijkheden om het object buiten het PAG te vestigen;
  • de bestrijdbaarheid van een plasbrand is voldoende gemotiveerd.

In artikel 19.1 zijn de planregels van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-vervoer gevaarlijke stoffen 2' opgenomen.

3.4 Overige regels

3.4.1 Inleidende regels

Begripsbepalingen

In artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen van de regels. In dit artikel wordt uitgelegd wat onder bepaalde begrippen moet worden verstaan, die in de regels worden gebruikt. Bijvoorbeeld wat met maatschappelijke voorzieningen wordt bedoeld.

Wijze van meten

In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen van de regels. In dit artikel staat hoe bij de toepassing van de regels moet worden gemeten. Bijvoorbeeld hoe de bouwhoogte van een bouwwerk moet worden gemeten.

3.4.2 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

In artikel 16 is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisatie daarvan, door feitelijke functie- of gebruiksverandering opnieuw (voor een tweede keer) gebruik zou kunnen worden gemaakt. Grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van een bouwplan, mag niet een tweede maal meetellen voor de toelaatbaarheid van andere bouwplannen. De anti-dubbeltelregel is een standaardregel, die is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

Overschrijding grenzen

In artikel 17.1 is een regel opgenomen, dat bestemmings- en bouwgrenzen door bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals overstekken en afdaken) mogen worden overschreden. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen aan gebouwen.

Ondergeschikte bouwonderdelen op daken

In artikel 17.2 is een regel opgenomen, dat bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals installatiecontainers en liftschachten) niet worden meegerekend bij het bepalen van de hoogte van een gebouw. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen op gebouwen.

Algemene gebruiksregels

In artikel 18.1 is een regeling opgenomen voor laserstraalvrije gebieden. Op basis van het Luchthavenbesluit Lelystad is het niet toegestaan om een bestemming voor of een gebruik door een laserstraal die de vliegveiligheid kan verstoren. Dit geldt voor zover de bestemming of het gebruik rechtmatig was op de dag vóór het tijdstip van inwerkingtreding van het Luchthavenbesluit Lelystad.

Afwijkingsregels

In artikel 20 zijn vier afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze mogen niet worden gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de (op grond van de bestemming gegeven) gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

  • 1. het afwijken van maten (maximaal 10 %). Deze afwijkingsregel geldt niet voor de bedrijfs- en verkoopvloeroppervlakte van supermarkten, omdat dit niet in overeenstemming is met de Detailhandelsvisie 2014;
  • 2. het overschrijden van bouwgrenzen (maximaal 3 meter en het bouwvlak maximaal 10% groter);
  • 3. het oprichten van ondergrondse pompgemalen voor riooltransportleidingen;
  • 4. het oprichten van kleinschalige windmolens: deze kunnen op een hoofdgebouw of aan de gevel ervan worden gerealiseerd. Dit mag bij elke bestemming, omdat een windmolen valt onder de overige functioneel met de bestemming verbonden voorzieningen. Voorwaarden zijn dat de maximum bouwhoogte van het hoofdgebouw met maximaal 3 m wordt overschreden en de rotordiameter maximaal 2 m bedraagt. Voor horizontale as windturbines (HAT) en verticale as windturbines (VAT) is in onderstaande figuur weergegeven hoe de rotordiameter wordt gemeten. Voordat deze windmolens kunnen worden opgericht, dient toetsing aan veiligheidseisen, Wet Geluidhinder en Wet milieubeheer plaats te vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3KNS04-vg01_0016.png"
HAT VAT

Wijzigingsregels

In artikel 21 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een bestemmingsvlak met maximaal 10% te vergroten. Dit mag, indien dit nodig is voor een (steden)bouwkundig betere realisering van bestemmingen of bouwwerken of in verband met de werkelijke toestand van een terrein. Verder kan de Lijst van parkeernormen worden gewijzigd indien ontwikkelingen op parkeergebied daartoe aanleiding geven.

Overige regelingen

In artikel 22 is aangegeven dat indien in de regels wordt verwezen naar regelingen of verordeningen, dat het dan gaat om de regelingen of verordeningen die gelden op het moment dat het ontwerp bestemmingsplan ter inzage is gelegd.

3.4.3 Overgangs- en slotregels

In artikel 23 is het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik opgenomen. Daarin is bepaald op welke manier met situaties wordt omgegaan die op basis van het vorige bestemmingsplan wel waren toegestaan, maar niet in het nieuwe bestemmingsplan zijn opgenomen. Het overgangsrecht zijn standaardregels, die zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. De slotregel staat in artikel 24. Hierin is opgenomen onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders

Het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente werkt door in de manier van bestemmen van gronden en bouwwerken. In de onderstaande tabel staat op welke manier de verschillende beleidsdocumenten doorwerken in het bestemmingsplan. In Bijlage 1 Beleidskader is een uitgebreide beschrijving opgenomen van het beleidskader.

Beleidsdocument   Beleidsuitgangspunt   Vertaling in het bestemmingsplan  
Rijksbeleid  
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
 
Ontwikkelingen motiveren op grond van de Ladder voor duurzame verstedelijking   Nieuwe ontwikkelingen vinden plaats binnen het bestaand stedelijk gebied of op percelen waar al een bebouwingsmogelijkheid was opgenomen.  
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)   Radarverstoringsgebieden   Geen mogelijkheid opnemen voor de bouw van windturbines.  
Provinciaal en regionaal beleid  
Omgevingsplan Flevoland (2006)   Het gebied is aangeduid als 'stedelijk gebied, speerpuntgebied, recreatief uitloopgebied en top-10 archeologische locatie.   Als stedelijk en speerpunt gebied biedt het gebied ruimte voor evenwichtige ontwikkeling van wonen en werken. Almere moet zich snel ontwikkelen tot grote stad, Daarvoor krijgt het extra steun van Rijk en provincie voor versterking van de economie en voorzieningenniveau, verbeteren van de kwaliteit van de groen-blauwe structuur. Voor recreatie is meer ruimte gecreëerd. De twee archeologische vindplaatsen vallen onder de top-10 locaties, waar extra aandacht is voor bescherming en instandhouding.  
Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening (2008)   Bescherming van archeologische waarden.   De in het gebied te verwachten archeologische waarden en de twee vindplaatsen worden conform de beleidsregel beschermd.  
Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied (2011)   Het gebied valt onder 'overig centrummilieu'.   Het bestemmingsplan biedt ruimte voor werken, kantoren en voorzieningen.  
Gemeentelijk beleid  
Ruimtelijke ontwikkeling  
Structuurplan Almere 2010 (2003)   Hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Almere: uitbreiding en verdieping voorzieningenaanbod, meer verscheidenheid qua woningen, ruimte bieden aan ondernemers.   Het gebied is onderdeel van bestaand stedelijk gebied en leent zich goed voor functiemenging, verschillende soorten woningen (grondgebonden (vrijstaand, twee-onder-één-kap, rijtjes), appartementen) en heeft een ruim voorzieningenaanbod.  
Concept structuurvisie Almere 2.0 (2010)   Uitwerking van het IAK: Integraal richtinggevend beleidskader voor de schaalsprong Almere (60.000 inwoners extra en 100.000 arbeidsplaatsen).: meerkernige opzet benutten, verkleuren naar diverse samenleving, sterke en gedifferentieerde economie.   Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid tot verbetering en uitbreiding van woningen, voorzieningen en bedrijven. Dit draagt bij aan versterking van de bestaande stad en een sterkere economie. Inzet op verdere sociale differentiatie zodat iedereen een goed woon- en leefklimaat heeft. Langs de Evenaar zijn economische activiteiten mogelijk gemaakt. Dit was al in het vorige bestemmingsplan.  
Programmaplan Almere Buiten (2007)   Ontwikkel de eigen identiteit van Almere Buiten, benut de groen-blauwe kansen, versterk de eigen kracht van het stadsdeel faciliteer wenselijke ontwikkelingen. Specifieke aandacht voor de stedelijke as: stadscentrum-centrum Almere Buiten-3KNS.   De ontwikkeling van het gebied als zone voor vrije tijd en bijzondere voorzieningen kan de identiteit versterken en het imago van Buiten positief beïnvloeden. Verdere ontwikkeling leidt tot vernieuwing, maakt de hoofdstructuur zichtbaar en biedt ruimte voor diverse uitbreidings- mogelijkheden. Functiemenging en zoveel mogelijk flexibiliteit staan centraal.  
Toekomstvisie 3KNS (2012)   Gebied 3KNS is een uniek gebied dat geschikt is voor bovenwijkse en stedelijke voorzieningen. Het (t.o.v. vorige bestemmingsplan aangepaste) programma biedt mogelijkheden voor maatschappelijke - en horecavoorzieningen, woningen, kantoor en detailhandel. De eerdere doelstellingen zijn echter naar beneden bijgesteld.   Het aangepaste, nieuwe programma is voor zover ruimtelijk relevant in het bestemmingsplan overgenomen.  
Woonvisie 2.0 (2009)   Almere wordt een gedifferentieerde stad, aantrekkelijk voor alle doelgroepen; wonen is betaalbaar en toegankelijk voor iedereen, levensbestendig en de eindgebruiker staat centraal.   In de Indische Buurt is en wordt een divers scala aan woonvormen gerealiseerd: grondgebonden woningen, appartementen, woningen voor starters en senioren, huur- en koopwoningen en woonwerkunits.  
Beleidsnota kleine bouw
(2010)  
Beleidsuitgangspunten voor kleine
bouwplannen en uitbreidingen. Regeling
voor aan-huis-verbonden beroepen of
bedrijfsmatige activiteiten aan huis  
Toetsingskader uit de nota
overnemen in de woonbestemming.  
Werk in de stad  
Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (2010)   Een gunstig vestigingsklimaat bieden voor bestaande en nieuwe bedrijven en het bieden van voldoende werkgelegenheid.   Uitgangspunt is zoveel mogelijk functiemenging toestaan in het gebied.  
Detailhandelsvisie Almere (2014)   Uitgangspunten detailhandelsstructuur:
- Fijnmazigheid winkelvoorzieningen
- Positie van het stadscentrum als hèt centrale (winkel)centrum van Almere
- Ruimte bieden aan ondernemers
- E-commerce faciliteren
 
In de plinten van gebouwen en in woningen (maximaal 25 m² vvo) is kleinschalige detailhandel mogelijk. Daarnaast zijn twee supermarkten toegestaan (uit bestaand bestemmingsplan) van 2.000 m² en 800 m2 bvo. Ook e-commerce is mogelijk. In het gebied is verder kleinschalige detailhandel mogelijk.  
Werken in de wijk (2005)   Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis mogen maximaal 50% van het woonoppervlak in beslag nemen. Mogelijkheid tot aanwijzen van kansenzones waarin woningen volledig kunnen worden omgezet in bedrijfsruimten.   Opnemen criteria uit de nota in woonbestemming. Geen nieuwe kansenzones aanwijzen.  
Afhaalpunten (2014)   Afhaalpunten toestaan op alle bedrijventerreinen met uitzondering van De Vaart en Buitenvaart   Afhaalpunten (vallen onder bestemming bedrijf) zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:
- voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden, lossen en manoeuvreren op eigen terrein;
- goede ontsluiting: een directe en korte aansluiting op de hoofdwegenstructuur.  
Kringloopwinkels (2014)   Kringloopwinkels toestaan op binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen   In het plangebied zijn kringloopwinkels vallen onder bestemming detailhandel) toegestaan onder de volgende voorwaarde:
- parkeren, laden, lossen en manoeuvreren op eigen terrein.  
Horecanota (2000)   De nota is een weergave van de situatie op moment van vaststelling ervan (2000), geeft uitgangspunten maar biedt ruimte
voor uitzonderingen. Horeca wordt geconcentreerd in (stadsdeel)centra. Voor woongebieden geldt dat solitaire horeca in beginsel niet is toegestaan, tenzij op specifiek geschikte locaties voor lichte horeca of naar aard en omvang passend in de omgeving. In buurthuizen is (ondergeschikte) lichte horeca toegestaan.  
Het gebied heeft kenmerken van een centrumgebied maar ook een woonwijk. Een dergelijk gebied is niet expliciet benoemd in de Horecanota. Gelet op het vorige bestemmingsplan zijn horecacategorie-2 vestigingen toegestaan. Op één perceel is horeca 3 mogelijk. Dit perceel is specifiek aangeduid.  
Groene stad  
Kleur aan Groen (2014)   Spelregels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven in het groenblauwe raamwerk van Almere   Van toepassing op de Evenaar: dit is voorzieningenpark en een recreatieve verbinding. Mogelijke voorzieningen zijn sport, evenementen binnen een groene omgeving, fiets- en wandelpaden en ondersteunende functies als eten&drinken, kunst en cultuur. In de groene middenzone zijn al vijf paviljoens gebouwd met een maatschappelijke of horecabestemming. Verder liggen er sportfuncties (voetbalkooi, basketbal- en tennisvelden). Dit past in de Nota Kleur aan groen.  
Waterplan Almere (2005)
 
De gemeente en het waterschap dragen de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het water in de stad. Het waterplan biedt een kader voor deze samenwerking. Het waterplan is opgesteld om zowel de huidige knelpunten in het watersysteem op te lossen als te anticiperen op toekomstige veranderingen en kansen.   In overleg met het Waterschap een watertoets uitvoeren.  
Energie werkt! (2015)   Energieneutraliteit in Almere in 2022 door middel van 5 werklijnen   Binnen het plangebied zijn zonnepanelen, zonnecollectoren en kleine windmolens op of aan gebouwen mogelijk.  
Veiligheid  
Vuurwerknota 2005, ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit (2005)   Vuurwerkopslag en -verkoop kan uitsluitend plaatsvinden in winkelcentra (zonder woningen erboven) en op bedrijventerreinen.   Verkoop en opslag van vuurwerk is niet mogelijk in het plangebied.  
Sociale structuur, onderwijs en cultuur  
Archeologienota (2016)   Beschermen van archeologische waarden   Opnemen van de dubbelbestemmingen 'Waarde -
Archeologie 1' en voor de twee behoudenswaardige vindplaatsen 'Waarde-Archeologie 5'  
Archeologieverordening
(2016)  
Archeologisch waardevolle terreinen op de ABA moeten overeenkomstig de verordening worden beschermd   Opnemen van de dubbelbestemmingen 'Waarde -
Archeologie 1' en voor de twee behoudenswaardige vindplaatsen 'Waarde-Archeologie 5'  
Sportnota 2013   Almere: sportieve stad!   Sportvoorzieningen die dichtbij huis liggen zijn in het plangebied gevestigd (speel- en sportvoorzieningen in de openbare ruimte).  
Inrichting schoolpleinen (1999)   Schoolpleinen dienen zowel een wijkvoorziening als een voorziening
voor de school te zijn.  
Het begrip speelterrein wordt expliciet toegevoegd aan de bestemmingsomschrijving van de bestemming Maatschappelijk.  

Hoofdstuk 5 Omgevingstoets

Om aan te kunnen tonen dat een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan worden bekeken of de ontwikkelingen binnen het plan voldoen aan de regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water.

5.1 Milieu-effectrapportage

Inleiding

In 2002 is voor het gebied een MER-beoordelingsrapport opgesteld. Daarin is bepaald dat voor de woningen in het gebied geen MER vereist is. De te realiseren aantallen woningen en type voorzieningen zijn daarin meegewogen en liggen ver onder de drempelwaarden van de C- en D-lijst van het besluit MER. Ook uitbreidingen of veranderingen van voorzieningen zoals bedoeld op die lijsten zijn niet aan de orde. Het bestemmingsplan vormt het vangnet voor het beheersen van de te verwachten milieueffecten. Met zekerheid is daarom gezegd dat er geen effect wordt veroorzaakt op het milieugebied dat nabij ligt: de Oostvaardersplassen. Ook werden geen significante gevolgen voorzien voor speciale beschermingszones in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Conclusie was dat geen sprake was van een Plan-mer plichtig of Besluit-mer plichtig plan.

Huidig kader

Voor plannen en besluiten die ontwikkelingen bevatten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de verplichting om de procedure voor milieueffectrapportage te doorlopen of te beoordelen of het doorlopen van een dergelijke procedure noodzakelijk is (een
mer-beoordeling). Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De categorieën van activiteiten waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer).

De activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben staan genoemd in het Besluit milieueffectrapportage in de bijlagen. Het gaat om de C-lijst en de D-lijst waarin alle activiteiten staan genoemd waarvoor mer-verplichtingen kunnen gelden. De aard en omvang van de activiteit bepaalt in belangrijke mate welke verplichtingen gelden ten aanzien van de rapportages. Er is sprake van een vormvrije mer-beoordeling, een mer-beoordeling of een mer-plicht.

De gevallen waarvoor een milieueffectrapportage verplicht is, staan in onderdeel C. De gevallen waarvoor een mer-beoordeling verplicht is, staan in onderdeel D. De gevallen in onderdeel D zijn overigens indicatief. De verplichting voor een mer-beoordeling geldt ook wanneer op grond van de selectiecriteria in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Deze omstandigheden zijn:

  • 1. de kenmerken van de projecten (omvang project, gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder, risico en ongevallen en de cumulatie met andere projecten);
  • 2. de plaats van de projecten (bijzondere gebieden, bestaand grondgebruik, rijkdom/kwaliteit/regeneratievermogen van natuurlijke hulpbronnen van het gebied, het opnamevermogen van het natuurlijk milieu);
  • 3. de kenmerken van de potentiële effecten (in samenhang met de eerste twee criteria: bereik, grensoverschrijdende karakter van het effect, orde/grootte/complexiteit effect, waarschijnlijkheid effect, duur/frequentie/onomkeerbaarheid van het effect).

Beoordeling

Het nieuwe bestemmingsplan wijzigt weinig ten aanzien van de te realiseren voorzieningen en woningen. Wat wijzigt is het programma: meer ruimte voor commerciële, maatschappelijke en horecavoorzieningen en minder voor woningen, detailhandel en kantoren. Dit wordt in het bestemmingsplan, voor zover nog nodig (aangezien het meeste al is gerealiseerd op basis van het vorige bestemmingsplan), overgenomen. In dit bestemmingsplan worden gelet hierop geen activiteiten mogelijk gemaakt of zijn activiteiten voorgenomen die (nieuwe ten opzichte van het vorige bestemmingsplan) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, die worden genoemd in bijlagen C of D van het Besluit mer. Het gebied ligt wel enigszins in de buurt van een Natura-2000-gebied, namelijk de Oostvaarderplassen. Al in 2002 is bepaald dat de mogelijkheden uit het bestemmingsplan daarop geen (negatief) effect hebben. Gelet hierop kan worden uitgesloten dat de ontwikkelingen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Een mer of mer-beoordelingsbesluit voor het bestemmingsplan is daarom niet nodig.

5.2 Geluid

Geschiedenis

Op 20 juli 2007 is door de provincie Flevoland een beschikking verleend voor hogere grenswaarden inzake het weg- en railverkeer voor woningen en een school in het plangebied:

hogere grenswaarde wegverkeer
- etmaalwaarde
- Lden  


51-55 dB(A) of 49-53 dB Lden  
     
hogere grenswaarde railverkeer
- etmaalwaarde
- Lden  
 

58-60 dB(A) of
56-58 dB Lden  


61-65 dB(A) of
59-63 dB Lden  


66-69 dB(A) of
64-67 dB Lden  
totaal aantal te bouwen woningen met hogere grenswaarde  
253  

86  

76  

46  

Bij elke aanvraag om omgevingsvergunning wordt akoestisch onderzoek gedaan om te bepalen of aan de Wet geluidhinder wordt voldaan of aan de voorwaarden van het ontheffingsbesluit hogere grenswaarde uit 2007. In het bestemmingsplan Indische Buurt (3KNS, Almere Buiten) uit 2009 staan in artikel 3 lid 5 deze voorwaarden vermeld: voorzieningen treffen die de geluidsbelasting verlaagt tot de voorkeursgrenswaarde of de hogere grenswaarde of een dove gevel wordt gerealiseerd. Op 15 december 2011 is het Tracébesluit Spooruitbreiding Schiphol, Amsterdam, Almere, Lelystad vastgesteld (OV SAAL). Dit is 'vertaald' in de beheersverordening 'Flevolijn (Tracébesluit)', die op 5 september 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad van Almere. Voor het Tracébesluit is akoestisch onderzoek gedaan. Daaruit bleek dat er hogere geluidschermen geplaatst dienen te worden bij de in 2007 aanwezige woningen en scholen. Bij een aantal woningen en scholen kan echter de toename van de geluidsbelasting niet geheel worden weggenomen. Daar zijn dus hogere waarden voor nodig. Omdat echter met het treffen van maatregelen wordt bewerkstelligd dat de toekomstige akoestische situatie gelijk is aan de situatie van het bestemmingsplan uit 2009, blijven de eerder vastgestelde hogere grenswaarden in stand. De geluidswaarden zijn wel omgezet naar de actuele maat 'Lden'. Als blijkt dat een aanvraag omgevingsvergunning niet voldoet aan de voorkeursgrenswaarde volgens de Wet geluidhinder, wordt een hogere waarde toegekend. De aantallen vastgestelde hogere waarden worden bijgehouden. De huidige situatie is als volgt:

hogere grenswaarde wegverkeer
- etmaalwaarde
- Lden  


51-55 dB(A) of 49-53 dB Lden  
     
hogere grenswaarde railverkeer
- etmaalwaarde
- Lden  
 

58-60 dB(A) of
56-58 dB Lden  


61-65 dB(A) of
59-63 dB Lden  


66-69 dB(A) of
64-67 dB Lden  
totaal aantal te bouwen woningen met hogere grenswaarde  
253  

86  

76  

46  
woningen gerealiseerd   140   67   88   8  
restant   113   19   -12 *   38  
restant gecorrigeerd   113   19   0   26 *  

* In de klasse 59-63 dB zijn nu 12 woningen tekort. Deze zijn in mindering gebracht bij de klasse 64-67 dB.

Wettelijk kader

Voor nieuwe situaties bedraagt ingevolge het wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde 48 dB en voor railverkeerslawaai 55 dB. Is de geluidsbelasting lager, dan gelden er volgens de Wgh geen beperkingen. Is deze hoger, dan kan een hogere waarde van maximaal 58 dB (weg) en 68 dB (rail) door het college van Almere worden vastgesteld. Ontheffing is alleen mogelijk als maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting tot 48 of 55 dB onvoldoende doeltreffend zijn of stuiten op stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële bezwaren. Te allen tijde dient een geluidsniveau van maximaal 33 dB binnenin de woning gewaarborgd te zijn. Wettelijk is er aftrek mogelijk met maximaal 5 dB. Verder moet rekening worden gehouden met de cumulatie van verschillende geluidsbronnen, waarvan de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde overschrijdt. Als akoestisch relevant jaar voor het onderzoek inzake wegverkeer zijn de cijfers voor 2030 gebruikt. Almere zal de komende jaren namelijk groeien (groeiopgave RRAAM) met 60.000 woningen en 100.000 arbeidsplaatsen. In de cijfers van 2030 is daar rekening mee gehouden (worst-case scenario). Voor het railverkeer is gebruik gemaakt van het model van het Tracébesluit OVSAAL met als prognosejaar 2020.

Akoestisch onderzoek

In en rondom het plangebied zijn wegen en een spoorlijn aanwezig met een zone op grond van de Wet geluidhinder, te weten de Buitenring, de Bintangweg, de Atlasdreef, de Evenaar, de busbaan en de Flevospoorlijn. Voor het bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 4). In het plangebied zijn vele kavels al bebouwd, maar nog niet alle (zie kopje nieuwbouwprojecten in paragraaf 2.2). Op grond van de Wet geluidhinder dient opnieuw akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd voor de locaties waar geluidsgevoelige objecten worden mogelijk gemaakt. Het nog te realiseren programma en de reële inschatting voor de kavels waar nog geen concreet initiatief is, is als volgt:

Kavel   programma   status   aantal nog te realiseren woningen  
K1 zuid   wonen (appartementen): 4 lagen   initiatief   25  
N1 noord   voorzieningen      
N2 midden   voorzieningen      
N4 noord   wonen (appartementen) / voorzieningen     75  
N4 midden   begeleid wonen (appartementen)   initiatief   36  
N5 noord   wonen (appartementen)   initiatief   50  
N5 zuid   wonen (appartementen) / voorzieningen     25  
N8-9-10   wonen (appartementen) / voorzieningen: 4 lagen   initiatief   30  
N15-16   wonen (appartementen)   initiatief   64  
S1   wonen (eengezinswoningen): 3 lagen   ontwikkelfase   73  
S4   wonen (appartementen): 9 lagen   initiatief   72  
S6 noord   wonen (appartementen) / voorzieningen     4  
S12-13   wonen (eengezinswoningen): 3 lagen   ontwikkelfase   16  
S16-17   wonen (appartementen)   initiatief   75  
S18-19   wonen (appartementen)     75  
-   onvoorzien     55  
Totaal       675  

Resultaten onderzoek

Uit het onderzoek blijkt dat drie wegen (busbaan, Buitenring en Evenaar) en de Flevospoorlijn op de nog in te vullen kavels een geluidsbelasting veroorzaken die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. Op basis van het programma is een berekening gemaakt van het aantal woningen die een hogere waarde nodig hebben. Daarbij is geen rekening gehouden met compenserende maatregelen; dit kan pas als het ontwerp van het te bouwen gebouw vaststaat. Voor het wegverkeerslawaai en het railverkeerslawaai zijn de volgende hogere waarden nodig (zie paragrafen 4.1-4.3 uit het Akoestisch onderzoek bp Indische Buurt weg- en railverkeerslawaai):

  • 1. Wegverkeer
    • a. 217 woningen in klasse 48-53 dB
    • b. 12 woningen in klasse 54 dB
  • 2. Railverkeer
    • a. 154 woningen in klasse 56-58 dB
    • b. 77 woningen in klasse 59-63 dB
    • c. 160 woningen in klasse 64-68 dB

Hogere waarden

Nu vaststaat dat de voorkeurswaarden voor zowel weg- en railverkeerslawaai op meerdere woningen worden overschreden, moet worden beoordeeld of hogere waarden vastgesteld mogen worden. Hogere waarden mogen namelijk alleen worden vastgesteld, indien maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting op overwegende bezwaren stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard. Het geluidscherm langs de Flevolijn wordt vanwege het Tracébesluit OVSAAL deels vervangen door een hoger scherm. Het is ondoelmatig om de schermen verder te verhogen. Om het geluid vanwege de busbaan en de Evenaar te reduceren is de enige optie het vervangen van het huidige asfalt door een geluidsreducerend type asfalt. Vanuit financieel oogpunt is dit echter niet doelmatig. Een deel van de Evenaar was in het verleden van dergelijk asfalt voorzien, maar dit had een zeer korte levensduur door het grote aantal kruisingsvlakken, oversteken en snelheidsremmers. Woningen op kavel S19 (meest oostelijke kavel, grenzend aan de Buitenring) zijn alleen mogelijk, indien de oostelijke gevel bijvoorbeeld als dove gevel worden uitgevoerd. Het nemen van bronmaatregelen in de vorm van geluidsreducerend asfalt of in de overdracht zijn als niet doelmatig beschouwd. Vanwege de soms hoge geluidsbelasting moet per bouwblok/ kavel worden gezocht naar een effectieve verdeling van geluidgevoelige en geluidongevoelige functies, waarbij de geluidonvoelige functies afscherming bieden voor de geluidgevoelige functies. Net als in het voorheen geldende bestemmingsplan wordt gestreefd naar een zo laag mogelijk geluidsniveau. Bij de bouwplanontwikkeling dient met behulp van maatregelen een voldoende aanvaardbaar woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd. Daarom gelden de volgende compenserende randvoorwaarden:

  • 1. woningen t/m drie bouwlagen:
      • één geluidsluwe gevel/ buitenruimte;
      • afschermende functie.
  • 2. woningen vanaf vier bouwlagen en hoger:
      • één geluidsluwe gevel;
      • zo mogelijk het balkon aan de geluidsluwe zijde;
      • akoestisch gunstige woningindeling;
      • zo mogelijk afscherming door niet-geluidsgevoelige functies;
      • zoveel mogelijk creatief omgaan met geluidsafschermende elementen in het ontwerp.

Bij het vaststellen van hogere waarden wordt beoordeeld of sprake is van een onaanvaardbare gecumuleerde geluidsbelasting. Uit het onderzoek blijkt (zie paragraaf 4.4 en bijlage 5 van Bijlage 4) dat de gecumuleerde geluidsbelasting maximaal 66 dB bedraagt. Dit is minder dan de maximaal vast te stellen hogere waarde van 68 dB vanwege het railverkeerslawaai. Van een onaanvaardbare gecumuleerde geluidsbelasting is geen sprake.

De benodigde hogere waarden zijn in een apart besluit, waarvan de procedure parallel loopt aan de bestemmingsplanprocedure, vastgesteld (zie Bijlage 5).

5.3 Luchtkwaliteit

Inleiding

In Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer worden normen gesteld aan de luchtkwaliteit wat betreft een zestal stoffen. Voor de normen voor zwaveldioxide, koolmonoxide, benzeen en lood geldt dat overschrijding daarvan in Nederland nauwelijks valt te verwachten. De norm voor stikstofdioxide (NO2) wordt in Nederland met name in de directe omgeving van drukke (snel)wegen overschreden. De norm voor fijn stof (PM10) wordt eveneens op diverse locaties overschreden. In de Wet milieubeheer is een indirecte koppeling gelegd met ruimtelijke plannen: bij het voorbereiden van ruimtelijke plannen, waaronder een bestemmingsplan, moeten de gevolgen voor de luchtkwaliteit worden onderzocht. Deze gevolgen hangen direct samen met de eventuele verkeersaantrekkende werking van het plan ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Bij de start van een plan moet worden onderzocht of het effect ervan relevant is voor de luchtkwaliteit. Zo kan blijken uit het onderzoek dat de luchtkwaliteit 'niet in betekende mate' wordt aangetast. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de regeling NIBM vastgesteld. Aan de hand daarvan kan snel worden vastgesteld of de bijdrage van een project op de luchtkwaliteit valt onder NIBM. NIBM is sinds de inwerkingtreding van het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De bijlage bij de regeling geeft een omschrijving van een aantal gevallen die onder NIBM vallen. Voor woningbouw is dat bij één ontsluitingsweg een aantal van 1.500 nieuwe woningen netto en bij twee ontsluitingswegen een aantal van 3.000 woningen. Voor de bouw van kantoren geldt bij één ontsluitingsweg een bedrijfsvloeroppervlak van 100.000 m² en bij twee ontsluitingswegen is dat een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m². In het geval van een combinatie van woningbouw en kantoren geldt toepassing van de formule: 0,0008 * aantal woningen + 0,000012 *bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 microgram/m³. De vastgestelde grenzen voor woningen en kantoren komen overeen met een maximale concentratietoename van 1,2 microgram/m³. Op basis daarvan kan worden bepaald of een plan dat zowel woningen als kantoren omvat, niet in betekenende mate bijdraagt.

Programma

In de Toekomstvisie 3KNS van 13 februari 2012 is op basis van de keuze voor het scenario “Organische groei” en op basis van de marktonderzoeken door de gemeente het onderstaande indicatieve programma opgenomen voor wonen en werken. In de toekomstvisie worden 638 woningen voorzien en voor werken een totaal aantal van 81.000 m² bruto vloeroppervlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3KNS04-vg01_0017.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3KNS04-vg01_0018.png"

Toename concentratie

Het programma voor werken bestaat naast kantoren uit maatschappelijke voorzieningen en een relatief geringe hoeveelheid commerciële voorzieningen. Voor het bepalen van de toename van de concentratie is uitgegaan van het totale oppervlak aan vloeroppervlak. Uitgaande van de formule 0,0008 * 638 (aantal woningen) + 0,000012 * 41.934 (bruto vloeroppervlak kantoren en voorzieningen in m²) is de toename 1,01 microgram/m³ en dit is lager dan de maximale toename van 1,2 microgram/m³.

Conclusie

Het voorliggende plan draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit, dat wil zeggen dat het geen bijdrage levert aan een eventuele verslechtering van de luchtkwaliteit in de directe omgeving. Derhalve hoeft er ook geen onderzoek en geen verdere toetsing aan de normen uit de Wet milieubeheer plaats te vinden.

5.4 Externe veiligheid

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is het 'Onderzoek externe veiligheid bestemmingsplan Indische Buurt', januari 2016 (zie Bijlage 6) uitgevoerd. De conclusies zijn als volgt:

Inrichtingen

Er wordt voldaan aan het wettelijk vereiste beschermingsniveau voor burgers (= plaatsgebonden risico). Met dit bestemmingsplan worden alleen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die deze milieukwaliteitseis op gebied van externe veiligheid in stand houden. De verantwoordingsplicht groepsrisico en hulpverlening zijn niet van toepassing op deze risicobron.

Transport

Plaatsgebonden risico

Weg: het relevante wegvak van de Buitenring (een niet Basisnetroute) heeft geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar.

Spoor: het spoor heeft een basisnetafstand van 1 m of 6 m, gemeten uit het hart van de spoorbundel. Deze basisnetafstand ligt binnen de spoorbundelbreedte van ca. 13 m en daarmee binnen de plangrenzen van de Beheersverordening en dus buiten het onderhavige plangebied. Hiermee voldoet dit bestemmingsplan aan de toe te passen basisnetafstand conform artikel 3 van het Besluit externe veiligheid transportroutes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3KNS04-vg01_0019.png"

foto: Flevospoorlijn en bebouwing in het plangebied

Groepsrisico

Weg: voor de Buitenring is volgens vuistregels geen sprake van een overschrijding van 0,1 x de oriëntatiewaarde.

Spoor: Het groepsrisico van de Flevolijn voor het planbesluit bedraagt ca. 0,17 maal de oriëntatiewaarde. Na het planbesluit neemt het groepsrisico toe tot ca. 0,19 maal de oriëntatiewaarde.

Verantwoording groepsrisico, hulpverlening en plasbrandaandachtsgebied

Verantwoording groepsrisico

Weg: het groepsrisico van de Buitenring hoeft niet te worden verantwoord, omdat het toekomstig groepsrisico niet hoger wordt dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Spoor: het groepsrisico van het spoor hoeft niet te worden verantwoord, omdat het groepsrisico niet met meer dan 10% toeneemt en de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden.

Verantwoording hulpverlening

Er zijn voldoende mogelijkheden om het plangebied van meerdere zijden te bereiken en tevens voldoende mogelijkheden om het plangebied te ontvluchten. Er worden geen ruimtelijke maatregelen in dit bestemmingsplan getroffen om de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te verhogen.

Verantwoording plasbrandaandachtsgebied spoor

Deze verantwoording is van toepassing. Het planbrandaandachtsgebied ligt buiten de plangrenzen van de Beheersverordening van de Flevolijn en daarmee binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. Om de omvang van risico's te beperken wordt geadviseerd om gebruik te maken van de "ontwerpregels slim ontwerp van kavel- en gebouwen". In dit kader gaat het om het treffen van 'slimme ontwerpmaatregelen' op kavel- en/of gebouwniveau (zie Bijlage 7 Ontwerpregels externe veiligheid), met als gevolg een hogere veiligheid van personen in en buiten gebouwen en een beperking van de omvang van een eventuele ramp (in termen van aantal gewonden en de materiële schade) en grotere mogelijkheden voor hulpverlening, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid bij een eventuele ramp. Het treffen van deze ruimtelijke maatregelen wordt vanwege de effectiviteit, wel begrensd tot een afstand van ca. 200 m vanaf het spoor. Een 'slim kavel- en/of gebouwontwerp' is gericht op de scenario's:

  • warmtebelasting door een explosie van een LPG-ketelwagen op het spoor;
  • toxische belasting vanwege het vrijkomen van een toxische vloeistof of een toxisch gas bij een incident met een dergelijk ketelwagen op het spoor.

Middels deze bevoegdheid wordt invulling gegeven aan de zorgplicht voor het bevoegd gezag om te bevorderen, dat het onderwerp externe veiligheid zo vroeg mogelijk in het planproces wordt betrokken en tegelijkertijd aan de groepsrisicoverantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag op het moment dat zich een concrete situatie voordoet, bij het verlenen van een omgevingsvergunning. Het treffen van bouwkundige maatregelen wordt in deze situatie als niet (kosten)effectief beschouwd.

Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 2

In het plasbrandaandachtsgebied dient rekening te worden gehouden met de effecten van een incident met brandbare vloeistoffen. Bij een incident kan deze stof uit een ketelwagen vrijkomen en ontbranden (plasbrand). Dit kan in een gebied tot circa 30 meter langs de spoorbaan tot slachtoffers leiden. Voor het plasbrandaandachtsgebied geldt volgens artikel 10 van het Besluit externe veiligheid transportroutes een bijzondere verantwoordingsplicht bij het toelaten van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten (kantoor, woningen, bedrijven), speciaal gericht op het effect van een eventuele plasbrand. Verder worden in dit gebied via het Bouwbesluit 2012 en de daarbij behorende ministeriële regeling, aanvullende bouweisen opgelegd met het oog op het veilig kunnen vluchten bij een brand, ontploffing of een drukgolf in een dergelijk gebied.

Het plasbrandaandachtsgebied heeft de aanduiding 'Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 2' gekregen. De vestiging van een nieuw (beperkt) kwetsbaar object is hier niet direct toegestaan, maar uitsluitend via toepassing van de afwijkingsbevoegdheid, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is sprake van een aantoonbare behoefte om de vestiging van een (beperkt) kwetsbaar object mogelijk te maken binnen een plasbrandaandachtsgebied;
  • de mogelijkheden om het object buiten het plasbrandaandachtsgebied te vestigen zijn onderzocht;
  • de bestrijdbaarheid van een plasbrand is voldoende gemotiveerd.

Voor deze nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten gelden verder aanvullende bouweisen (via Bouwbesluit 2012 en de daarbij behorende ministeriële regeling). Hierin zijn voorschriften opgenomen voor het bouwen in zogenoemde veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden. Deze voorschriften zijn tegelijk met de wijziging van de Wet Basisnet en het Besluit transportroutes externe veiligheid in werking getreden.

Ruimtelijke consequenties voor het bestemmingsplan

Uit veiligheidsoogpunt is voor het plasbrandaandachtsgebied de aanduiding 'Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 2' opgenomen, zodat alleen via afwijking onder strike voorwaarden (beperkt) kwetsbare objecten hier gerealiseerd zijn. Daarnaast is het mogelijk ter plaatse van de aanduiding 'nadere eisen' nadere eisen te stellen aan de vestiging van nieuwe bedrijven of andere functies op nog te ontwikkelen kavels in het plangebied.

5.5 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Volgens vaste jurisprudentie dient de toelaatbaarheid van 'milieubelastende activiteiten' (= bedrijven en andere milieubelastende functies zoals cultuur, sport, recreatie, detailhandel, horeca, dienstverlening en openbare instellingen) in bestemmingsplannen te worden afgestemd op de aanwezigheid van 'milieugevoelige functies' (woningen, ziekenhuizen, scholen, kinderdagverblijven en voorzieningen ten behoeve van verblijfsrecreatie) in de omgeving hiervan. De in dit bestemmingsplan toegepaste functiemenging is gebaseerd op de publicatie ''Bedrijven en milieuzonering'' van de VNG uit 2009. Deze publicatie is een vast hulpmiddel om de benodigde afstemming tussen bedrijven en gevoelige functie te kunnen beoordelen en uit te voeren. In Bijlage 2 is een algemene toelichting hierover te vinden. Hieronder wordt specifiek ingegaan op de toepassing van de publicatie in dit bestemmingsplan.

Plangebied

Het plangebied is te beschouwen als een gebied met functiemenging vanwege de aanwezige menging van milieugevoelige functies (in ieder geval woningen, kinderdagverblijven en scholen) met milieubelastende activiteiten als bedrijven en horeca en voorzieningen. In de Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid 2010 is dit gebied ook aangewezen als een gebied waar functiemenging mogelijk is. Daarom wordt niet uitgegaan van functiescheiding maar van functiemenging en is de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' toegepast. In deze Staat worden niet alleen 'bedrijven', maar ook (maatschappelijke) voorzieningen, kantoren, bedrijven in de cultuur-, sport en recreatiesector etc. genoemd. Categorie A, B en C activiteiten zoals bedoeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging zijn toegestaan binnen de bestemmingen 'Centrum' en 'Gemengd-1'. Belangrijk is, dat binnen deze bestemmingen ook milieugevoelige objecten als woningen, kinderdagverblijven en scholen mogelijk zijn. Aanpandig aan woningen kunnen alleen categorie A activiteiten toegelaten. Categorie B-bedrijven kunnen alleen bouwkundig afgescheiden (dat wil zeggen dat de gebouwen met de bedrijfs- en de gevoelige functie los staan van elkaar of zodanige maatregelen dat daarvan in feite sprake is) van milieugevoelige functies. Categorie C-activiteiten (grote verkeersaantrekkende werking) zijn ook toegestaan. Omdat het gebied een hoge geluidbelasting kent vanwege de spoorlijn en de Evenaar, is voor de gevoelige functies in dit gebied een lager kwaliteitsniveau van het woon- en leefklimaat aanvaard. Verder heeft het gebied zelf op verschillende punten een directe ontsluiting op de Evenaar. De woningen aan de zuidkant van de Evenaar worden relatief hoog geluidbelast, met andere woorden hebben een lager kwaliteitsniveau van het woon- en leefklimaat, door het wegverkeer over de Evenaar. De bijdrage hieraan van de categorie C bedrijfsactiviteiten die normaal gesproken een grote verkeersaantrekkende werking hebben is verwaarloosbaar.

Bij de totstandkoming van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging is verder gekeken of bedrijfsactiviteiten al dan niet in het plangebied thuishoren. Bedrijfsactiviteiten die niet passend zijn voor het plangebied zijn niet in de lijst opgenomen. Dit geldt voor de handel en opslag in vuurwerk: het past niet binnen het vigerende beleid om deze activiteit in het plangebied (geen binnenstedelijk bedrijventerrein) toe te staan. Verder is horeca uit de Staat van bedrijfsactiviteiten gehaald, omdat hiervoor een aparte Staat van Horeca-activiteiten geldt. Uit een inventarisatie van de bestaande bedrijven (zie Bijlage 8 Inventarisatie bedrijven gebied Indische Buurt via 'deskresearch' en 'veldonderzoek', april 2016), blijkt dat alle bestaande bedrijven binnen de toelaatbare activiteiten uit de categorieën A, B en C vallen.

Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt door toepassing van de hiervoor gemotiveerde functiemenging zorg gedragen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en andere milieugevoelige functies en worden de milieubelastende activiteiten niet onaanvaardbaar in hun functioneren belemmerd.

5.6 Ecologie

Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 (Nbwet) heeft betrekking op de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden die Nederland bij de Europese Commissie heeft aangemeld (Natura 2000-gebieden) en beschermde natuurmonumenten. Ruimtelijke ingrepen die in of nabij deze gebieden plaatsvinden, moeten worden getoetst op hun effecten, zowel direct als indirect, op deze gebieden. Het plangebied voor de Indische Buurt maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied, maar ligt wel in de nabijheid van een Natura 2000-gebied, namelijk op zo'n 160 m van de Oostvaardersplassen. Het plangebied en de Oostvaardersplassen worden echter van elkaar gescheiden door de Flevolijn, de Ringweg, een brede groen/recreatieve strook en het Kotterbos. Effecten als gevolg van de aanleg van en het in gebruik nemen van het plangebied zijn daarmee verwaarloosbaar klein. Effecten op de instandhoudingsdoelen van dit Natura 2000-gebied zijn daarom op voorhand uit te sluiten.

Nationaal Natuurnetwerk

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) die nu Nationaal Natuurnetwerk (NNN) wordt genoemd, is in 1990 in het leven geroepen om de achteruitgang van de natuur in Nederland een halt toe te roepen. Hoewel de naam is veranderd, gelden dezelfde regels als voorheen voor de EHS. Het is een netwerk van gebieden in Nederland dat moet voorkomen dat dieren en planten geïsoleerd raken en uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het Rijk en de provincies hebben spelregels afgesproken met betrekking tot de planologische en kwalitatieve bescherming van dit netwerk aan natuur. Deze zijn opgenomen in de 'Spelregels EHS' (LNV, 2007). Hierin zijn de voorwaarden voor nieuwe ontwikkelingen uitgewerkt. In de EHS geldt het 'nee, tenzij'-principe: ingrepen waarbij de oppervlakte of de 'wezenlijke kenmerken en waarden' van de EHS significant worden aangetast zijn niet toegestaan, tenzij aangetoond wordt dat sprake is van groot openbaar belang, er geen reële alternatieven aanwezig zijn èn effecten worden voorkomen en resteffecten worden gecompenseerd. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het NNN en het dichtstbijzijnde NNN-gebied overlapt met de begrenzing van het Natura 2000-gebied de Oostvaardersplassen. De regelgeving omtrent de Natuurbeschermingswet 1998 is in dat geval vigerend (zie vorige alinea).

Gebiedsbescherming

In het Ecologisch Masterplan 2006 is de visie van de gemeente Almere op het gebied van ecologie vastgelegd. In acht uitgangspunten staat concreet aangegeven hoe Almere als natuurstad versterkt kan worden, onder andere de realisatie van een aantal ecologische verbindingszones die de brongebieden voor planten en dieren met elkaar verbinden. Deze zones en brongebieden bevinden zich niet binnen of in de directe omgeving van het plangebied.

Boswet

Bij het kappen van bomen die vallen onder het regime van de Boswet dient een melding te worden gedaan en is sprake van een herplantplicht. Onder de Boswet vallen alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are of, als het een rijbeplanting betreft, uit meer dan 20 bomen bestaan en die zich buiten de bebouwde kom inzake de Boswet bevinden. Een aantal boomsoorten valt niet onder de Boswet: linde, paardekastanje, Italiaanse populier en treurwilg. Ook éénrijige beplantingen van populier en wilg langs landbouwgronden vallen niet onder de Boswet, net als boomgaarden en kwekerijen van kerstbomen of van bosplantsoen en erfbeplanting. In het plangebied is ten behoeve van het vorige bestemmingsplan uit 2009 159,5 are bos gekapt. De mogelijkheden voor boscompensatie zijn besproken met Stichting Flevolandschap en Staatsbosbeheer. In augustus 2007 is voor de herplant een overeenkomst gesloten met Staatsbosbeheer. Op basis van de huidige grens van de bebouwde kom ligt het plangebied geheel binnen de bebouwde kom zoals die is vastgesteld voor de Boswet (zie onderstaande figuur). Een melding van voorgenomen velling en herplanting van gevelde houtopstanden is daarmee voor de Boswet niet meer aan de orde. De Boswet is voor het bestemmingsplangebied niet van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3KNS04-vg01_0020.png"

Figuur: Uitsnede van de kaart met de bebouwde kom in het kader van de Boswet met rode arcering weergegeven.

Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet (Ffwet) heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. De precieze soorten planten en dieren welke wettelijke bescherming genieten, zijn vastgelegd in een aantal bij de Ffwet behorende besluiten en regelingen. De Ffwet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier -en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust of verblijfplaatsen. Zo schrijft artikel 2 voor dat iedereen de algemene zorgplicht voor de in wild levende planten en dieren in acht moet nemen. Dit houdt in dat handelingen die niet noodzakelijk verband houden met het beoogde doel, maar nadelig zijn voor de flora en fauna, achterwege moeten blijven.

In 2012 is het plangebied geïnventariseerd op onder de Flora- en faunawet beschermde plant- en diersoorten. Deze inventarisatie heeft plaatsgevonden in het kader van de cyclus waarbij de gehele bestaande stad iedere vijf jaar onderzocht wordt. Bij de inventarisatie zijn in het plangebied geen beschermde soorten aangetroffen. Daarnaast is de Nationale Database Flora en Fauna geraadpleegd. Het plangebied maakt onderdeel uit van het leefgebied van een aantal beschermde soorten. Het betreffen algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren (Tabel 1 Ffwet), waarvoor een algemene vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling geldt. Er zijn geen zwaarder beschermde soorten aangetroffen. Mogelijk zijn verblijfplaatsen van gebouw-bewonende vleermuizen binnen de bestaande bebouwing aanwezig. Daarnaast zijn mogelijk nestlocaties van huismus en/of gierzwaluw (vogels met jaarrond beschermde nesten) aanwezig.

Met dit bestemmingsplan zijn geen ontwikkelingen voorzien waarbij de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten in het geding komt. Als werkzaamheden plaatsvinden, zal voorafgaand onderzoek naar aanwezigheid van beschermde soorten moeten plaatsvinden en zal daar indien noodzakelijk rekening mee gehouden moeten worden.

Nieuwe Wet natuurbescherming

Momenteel is de nieuwe Wet natuurbescherming in voorbereiding. In deze wet worden de bepalingen uit de Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet opgenomen. Daarnaast wordt zorg gedragen voor de totstandkoming en instandhouding van het Natuurnetwerk Nederland. Wanneer deze nieuwe wet van kracht wordt, is op dit moment nog niet duidelijk (waarschijnlijk 1 januari 2017). De inmiddels bekend geworden conceptteksten geven echter geen aanleiding om een ander oordeel ten aanzien van de wettelijke en bestuurlijke kaders te vellen dan hierboven is gedaan.

5.7 Waterparagraaf

Watertoets

Bij een nieuw plan dient aangegeven te worden hoe en op welke wijze gevolg is gegeven aan de Watertoets. Doel is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen in beschouwing worden genomen. Het watersysteem in het plangebied maakt onderdeel uit van het watersysteem van geheel Almere Buiten en dient aldus beoordeeld te worden. Het watersysteem voor geheel Almere Buiten is ontwikkeld, toen er nog geen sprake was van een uit te voeren Watertoets. Dit watersysteem is dan ook mogelijk met andere achterhaalde richtlijnen/criteria tot stand gekomen dan nu in het kader van de watertoets zou gebeuren. Voor het goed doorlopen van de watertoets is er alsnog advies aan het waterschap gevraagd. Het waterschap heeft aangegeven dat zij evenals bij de gebieden 3T en 3R een toetsing van het gehele watersysteem van Almere Buiten voorstaat.

In het plan worden op nog onbebouwde gebieden nieuwe bebouwing of verhardingen toegestaan. In het nog geldende bestemmingsplan was dit ook al mogelijk. Er wordt bij nieuwe ontwikkelingen in de toekomst in overleg met het waterschap bekeken of en zo ja welke (aanvullende) maatregelen nodig zijn. Het normale waterpeil in het gebied is - 5,80 m NAP. Er loopt één watergang door het gebied. Deze loopt van de Oostvaardersbuurt via de Indische buurt naar de Eilandenbuurt. Deze watergang is, samen met het oppervlaktewater in de rondom gelegen buurten, belangrijk voor de afwatering van het oppervlaktewater. Door het gescheiden rioolstelsel wordt schoon regenwater afgevoerd naar het oppervlaktewater. Vuilwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie op De Vaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3KNS04-vg01_0021.png"

figuur: watergang in het plangebied

Toetsing watersysteem

Om na te gaan of het watersysteem in Almere Buiten ook aan de huidige richtlijnen kan voldoen, is een onderzoek verricht.

Waterkwantiteit

Uit berekeningen blijkt dat de peilstijgingen niet worden overschreden, maar dat de afvoer van water uit Almere Buiten als geheel naar de Lage Vaart groter zijn dan de nu toegestane 1.5 l/sec/ha. Het waterschap adviseert om het watersysteem in Almere Buiten als geheel nader te bezien op de mogelijkheden hoe deze afvoer beperkt kan worden.

Waterkwaliteit

Uit het rapport en de bestaande gegevens blijkt dat de waterkwaliteit in geheel Almere Buiten matig is. Vooral in droge perioden kan de waterkwaliteit extra verslechteren, doordat geen aanvoer van water is voorzien. Tevens blijkt dat in droge perioden het streefpeil niet kan worden gehandhaafd. De aanvoermogelijkheid van water van elders is daartoe nodig. Met name zijn problemen te verwachten voor het leven in het water, de aanblik en mogelijk stankoverlast. Deze problemen zijn te wijten aan een te laag zuurstofgehalte in het water, een slecht en troebel doorzicht en algendrijflagen. Op basis van het rapport "Waterhuishouding Almere Buiten" zijn naar oordeel van het waterschap de volgende maatregelen in ieder geval van belang: de verbetering dan wel het bewerkstelligen van de doorstroming, de aanvoer en het vasthouden van goed water en het optimaliseren van inrichting en beheer van de grachten. Deze maatregelen zijn als maatregel "aanpassing waterhuishouding Almere Buiten" in het waterplan Almere opgenomen en zullen samen met het waterschap worden uitgevoerd.

Waterhuishouding

Oppervlaktewater

In het gebied is wat betreft oppervlaktewater alleen een verbinding tussen de noordelijk gelegen wijken van Almere Buiten (3M en 3R) en de zuidelijke (3O en 3T) gepland. Het peil in dit oppervlaktewater is -5.80 NAP en heeft een ontwerpdiepte van 1.2 m. Dit water stroomt via vaste stuwen naar de Lage Vaart met een streefpeil van -6.2 m NAP. De streefpeilen zijn aan schommelingen onderhevig. Maatgevend voor de inrichting van het openbare gebied en de vloerpeilen van de woningen is een maximale peilstijging van de Lage Vaart, die via de vaste stuwen in het gebied kan stromen, met 1.2 m tot een peil van -5.0 m NAP.

Riolering

In gebied 3K is en in gebieden 3N en 3S wordt een gescheiden rioolstelsel aangelegd. Huishoudelijk-/ bedrijfsafvalwater wordt via de droogweerafvoerstelsel afgevoerd naar de rioolwaterzuivering (RWZI)op De Vaart. Regenwater wordt afgevoerd via regenwaterafvoerstelsel naar oppervlaktewater. Bij drukke verkeerswegen is gedeeltelijk sprake van een verbeterd gescheiden rioolstelsel, waardoor ook de first flush (meest verontreinigde deel van het regenwater) wordt afgevoerd naar de RWZI.

Regenwaterafvoer

Regenwater dat bijvoorbeeld op drukke parkeerplaatsen en wegen valt en verontreinigd raakt, moet via een lokale zuivering (bv. bodempassage met zuiverende werking) worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Afvoer vanaf de Evenaar wordt afhankelijk van het type rioolstelsel lokaal gezuiverd of afgevoerd naar het rioolstelsel. Vanaf de kruising met de Spectrumdreef naar het westen ligt een gescheiden stelsel met afvoer van regenwater via een lokale zuivering naar oppervlaktewater. Vanaf dit kruispunt naar het oosten wordt het regenwater dat op de zuidelijke rijbaan valt afgevoerd naar een filterberm. Het regenwater dat op de noordelijke rijbaan valt wordt via een verbeterd gescheiden stelsel afgevoerd naar de RWZI. De evenaar bij gebied 3T wordt uitgerust met een gescheiden stelsel met een lokale zuivering en vervolgens afvoer naar oppervlaktewater.

Huishoudelijk-/bedrijfsafvalwater

De vuilwaterafvoer vindt plaats door middel van 'vrij verval' leidingen vanuit het gebied, die lozen op rioolgemalen en dat vervolgens via persleidingen naar het hoofdrioolgemaal wordt getransporteerd. Vanaf het hoofdrioolgemaal wordt het vuilwater via een rioolpersleiding naar de RWZI afgevoerd.

5.8 Bodemkwaliteit

Historie

De bodem van Almere ligt op de bodem van de voormalige Zuiderzee. In de ondergrond komen voornamelijk pleistocene dekzanden voor die tijdens de laatste ijstijd (Weichselien) zijn afgezet als gevolg van verstuivingen en rivierafzettingen. Na de laatste ijstijd is tijdens het Holoceen (ca. 10.000 jaar geleden) een pakket slappe klei-, zavel- en veenlagen op het pleistoceen zandpakket afgezet. Hierna ontstond een zoetwatermeer dat eerst 'Flevo' heette maar in de Romeinse tijd de naam 'Aelmere' kreeg. Vanaf het begin van onze jaartelling veranderde het zoetwatermeer langzaam in de zoute 'Sudersee' waardoor lokale afzettingen nog steeds veel zout bevatten. Na de aanleg van de afsluitdijk in 1932 veranderde de Zuiderzee in het zoete 'IJsselmeer'. In 1968 is de zuidelijke IJsselmeerpolder drooggevallen, waarmee de voormalige zeebodem een landbodem werd. Voordat met de bouw van woningen werd begonnen, is de grond met circa 1 m zand uit het Markermeer opgehoogd. In de oorspronkelijke zeebodem (klei) zijn historisch geen bodemverontreinigingen te verwachten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3KNS04-vg01_0022.png" figuur: bodem Almere Buiten met in rood het plangebied

Bodemkwaliteit

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In het plangebied is in het verleden een aantal bodemonderzoeken uitgevoerd. Hierbij zijn in de bodem plaatselijk licht verhoogde gehalten gemeten voor enkele metalen en minerale olie. In het grondwater zijn plaatselijk licht verhoogde concentraties voor arseen, barium, xylenen, koper en/of naftaleen vastgesteld. Uit de bodemkwaliteitskaart van Almere blijkt dat voor zowel de kwaliteit van ontgraven grond (ontgravingskaart) als de toepassingseisen voor de toe te passen grond (toepassingskaart) in het plangebied de bodemkwaliteitsklasse 'Landbouw/ Natuur' van toepassing is.

Op grond van de Woningwet moet elke aanvraag voor een omgevingsvergunning vergezeld gaan van de resultaten van bodemonderzoek. Als hieruit blijkt dat de bodem geschikt is of wordt gemaakt voor woningbouw wordt door de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek een geschiktheidsverklaring afgegeven. Ook bij uitgifte is een bodemonderzoek vereist om de juridische aansprakelijkheid van eventueel aanwezige verontreinigde grond te regelen. Indien er aanwijzingen zijn voor mogelijke aanwezigheid van explosieven, moet onderzoek (explosievenonderzoek) hierover uitsluitsel geven. Ten aanzien van de geldigheid van bodemonderzoeken wordt door de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek een termijn aangehouden van vijf jaar, tenzij een vermoeden bestaat van bodembedreigende activiteiten.

Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) stelt regels voor het gebruik van steenachtige bouwstoffen, grond en baggerspecie die in contact kunnen komen met regenwater, grondwater of oppervlaktewater. Het gaat om onder meer asfalt, bitumineuze dakbedekkingen, baggerspecie, ophoogzand, grond, dakpannen, tegels, nieuwe bakstenen, heipalen, straatstenen, beton- en menggranulaat. In sommige gevallen moet de gebruiker die een bouwstof gebruikt dit melden aan het bevoegd gezag. Het bevoegde gezag beoordeelt de meldingen van eigenaren en opdrachtgevers van een werk over de toepassing van bouwstoffen. Ook ziet het bevoegd gezag toe op de naleving van het Bbk. Hergebruik van vrijkomende grond en/of zand zou idealiter zo veel mogelijk binnen het gebied plaats moeten vinden. Over de hergebruiksmogelijkheden en voor nadere informatie over het Besluit bodemkwaliteit, de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan kan contact worden opgenomen met de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek.

Grondwater en kwel

De grondwaterstand in het plangebied wordt in Almere op ca 1,0 tot 1,5 meter onder het maaiveld gehouden. Door handhaving van vaste polderpeilen zijn de fluctuaties in de grondwaterstand gering. Als gevolg van de kweldruk van het grondwater zou in een ongereguleerde situatie het grondwater net boven of net onder het maaiveld staan. Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied waardoor er geen belemmeringen zijn voor mogelijkheden voor warmte- en koudeopslag in de bodem.

5.9 Archeologie en cultuurhistorie

Cultuurhistorische waarden is de verzamelnaam voor het geheel aan waarden die een historische en menselijke oorsprong hebben. In het kader van dit bestemmingsplan kunnen historisch-geografische waarden en archeologische waarden worden onderscheiden.

Historische-geografische waarden

Historisch-geografische waarden zijn elementen in het landschap die door menselijk handelen zijn ontstaan. In het plangebied zijn geen historisch-geografische waarden aanwezig.

Archeologische waarden

Inleiding 

Aan het einde van het Paleolithicum (de Oude Steentijd), 11.500 jaar geleden, was Almere bewoond. Almere bestond toen uit een glooiend zandlandschap, waar de rivier de Eem doorheen stroomde. Door het alsmaar natter en warmer wordende klimaat, gepaard gaand met oprukkend veen en een oostwaartse verplaatsing van de kust, was het gebied van Almere rond 3800 voor Chr. onder invloed van de zee veranderd in een uitgestrekt moerasgebied. Wonen werd hier steeds moeilijker en was uiteindelijk niet langer mogelijk. Maar voor die tijd was het leven hier goed: een landschap met allerhande voedselbronnen, groot en klein wild, vis, planten en vruchten. Hiervan hebben de mensen destijds gebruik gemaakt. Zij woonden overal in het landschap en leefden als jagers en verzamelaars. Tijdens de Midden Steentijd en het vroege Jonge Steentijd is men langzaam aan overgegaan op een combinatie van jacht en akkerbouw. Rond het jaar nul was in het moeras een reeks meren gevormd. In de Romeinse tijd is door aaneensluiting van deze wateren één groot meer ontstaan, dat het Lacus Flevum genoemd werd. Hieruit ontstond later het Aelmere, dat rond 850 na Chr. een feit was en vanaf 1340 Zuiderzee genoemd werd. De Zuiderzee was lange tijd het economisch hart van Nederland. Er is in en na de Middeleeuwen druk op gevaren, getuige de scheepswrakken die ook in Almere maar (nog) niet in dit plangebied zijn gevonden. Uit de onderzoeken blijkt dat dekzandkoppen van het oude landschap en de bij de Eem behorende oeverwallen in de Steentijd zeer geschikte locaties voor bewoning vormden.

Indische Buurt

Algemeen

Het gebied is voor het grootste deel al onderzocht op archeologische waarden. Op basis van die onderzoeken is volgens de Archeologische Beleidskaart Almere 2016 (hierna: ABA) het grootste deel van het gebied vrijgesteld van archeologische (onderzoeks- of vergunnings)verplichtingen, omdat er geen archeologische waarden zijn aangetroffen, ze bebouwd zijn of in het verleden bebouwd zijn geweest, of anderszins verstoord zijn. Deze terreinen zijn op de ABA aangeduid met een donker grijze kleur. Een deel van het gebied is aangeduid met de bestemming “Waarde - Archeologie 1" (lichtgroene kleur). In deze gebieden moet in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met mogelijk aanwezige archeologische vindplaatsen uit de steentijd. Dergelijke vindplaatsen kunnen worden aangetroffen in de top van het pleistocene zand en in de daarboven gelegen Oude Getijdenafzettingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3KNS04-vg01_0023.png"

Uitsnede Archeologische Beleidskaart met: vrijgegeven gebieden (donkergrijs), behoudenswaardige vindplaatsen (rood) en selectiegebieden (lichtgroen)

Bij regulier archeologisch onderzoek, uitgevoerd in de periode 2001-2006, zijn in het plangebied twee archeologische vindplaatsen gevonden, genaamd Zenit 1 en 2. Gezien het grote archeologisch belang ervan heeft de provincie Flevoland deze in het provinciaal Omgevingsplan opgenomen in de Top-10 vindplaatsen van Flevoland. Behoud is situ daardoor van (provinciaal) belang. De begrenzing van de archeologische vindplaatsen is in 2006 gezamenlijk vastgelegd volgens de toen geldende kaders door gemeente, de ROB (thans Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (=RCE)) en de provincie. Voor het bestemmingsplan Indische Buurt uit 2009 was archeologisch onderzoek gedaan. Op basis daarvan zijn de begrenzingen van de vindplaatsen op de plankaart opgenomen. Gedurende dit bestemmingsplantraject is de Beleidsregel Archeologie en ruimtelijke ordening in 2008 aangepast. Daarin zijn bepalingen opgenomen die afwijken van wat eerder in 2006 ten aanzien van de begrenzing van vindplaatsen tussen gemeente, provincie en RCE was overeengekomen. In 2009 zijn op basis hiervan de grenzen van de vindplaatsen opnieuw vastgelegd om de vindplaatsen goed te kunnen beschermen en behouden: door cirkels te trekken rondom boringen met harde en zachte archeologische indicatoren. De buitenste grens van deze gezamenlijke cirkels geldt als begrenzing van de vindplaatsen, die op basis van de aardkundige situatie nog verschoven is naar een "natuurlijke" begrenzing. Dit vormt de kern van de vindplaats. Ter bescherming van de vindplaatsen is rondom de buitenste grens een bufferzone van 10 m breed aangehouden. Deze zone, waar bij onderzoek geen archeologische waarden zijn aangetroffen, dient ter bescherming van de vindplaatsen en om de toegankelijkheid ervan voor de toekomst te garanderen. Effecten van naastliggende (bouw)activiteiten kunnen zo opgevangen worden. De buffer wordt als integraal deel van de behoudenswaardige vindplaatsen beschouwd. Zoals uit onderstaande figuur blijkt, bevonden zich delen van de vindplaatsen buiten de eerder vastgestelde grenzen, terwijl de oude begrenzing elders te ruim blijkt te zijn geweest. In het bestemmingsplan Indische Buurt, 3e partiële herziening is de begrenzing aangepast. Dit wordt in dit nieuwe bestemmingsplan overgenomen. Zoals al in deze partiële herziening is opgenomen, zijn op beperkte schaal gebouwen ten behoeve van de samenvallende bestemming 'Gemengd-1' toegestaan. Zie daarvoor paragraaf 3.3.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3KNS04-vg01_0024.png"

Figuur: relatie tussen de begrenzing van het archeologisch monument zoals opgenomen in het bestemmingsplan Indische Buurt 2009 (blauwe rechthoeken) en de kern en buffer van de vindplaatsen (rood en lichtrood) volgens de nieuwste inzichten .

Veranderingen in inrichting van vergunningsplichtige gebieden

Voor zover dat bodemingrepen niet in aanmerking komen voor een vrijstelling, moet archeologisch vooronderzoek worden uitgevoerd en inzicht te worden verkregen in de aan-/afwezigheid van 'behoudenswaardige vindplaatsen van nationaal belang', en de noodzakelijke omgang daarmee. Het onderzoek moet voldoen aan wat daarover is vastgelegd in de Nota Archeologische Monumentenzorg 2016.

Veranderingen in inrichting van behoudenswaardige vindplaatsen

Overeenkomstig de vastgestelde beleidsuitgangspunten, moeten vastgestelde behoudenswaardige archeologische vindplaatsen beleidsconform worden ingepast, dat wil zeggen, de vindplaats moet herkenbaar, beleefbaar en recht doend aan de aangetroffen archeologische waarden worden ingericht. Inrichtingsplannen, gecombineerd met monitoring- en beheerplannen, moeten ter goedkeuring aan de stadsarcheoloog worden voorgelegd. Binnen terreinen met behoudenswaardige vindplaatsen zijn bodemingrepen zonder vergunning niet toegestaan. Zoals beschreven in paragraaf 2.2 Nieuwe ontwikkelingen zijn de twee vindplaatsen Zenit al ingericht.

Toevalsvondsten

Het is denkbaar dat er zich binnen het plangebied onder het maaiveld nog onbekende scheepswrakken bevinden. Men dient er dan ook rekening mee te houden dat scheepsresten, evenals andersoortige archeologische resten, aangetroffen kunnen worden bij het uitvoeren van grondwerkzaamheden. Een dergelijk aantreffen dient conform de Erfgoedwet gemeld te worden aan de stadsarcheoloog van de gemeente Almere. Ter voorkoming van verdere beschadiging dienen de werkzaamheden ter plaatste direct gestaakt te worden. Na vaststelling van de waarde en het belang van de aangetroffen resten, zal in overleg met de stadsarcheoloog besloten worden welke maatregelen nodig zijn.

 

5.10 Kabels en leidingen

Bestaande situatie

Alle nutsvoorzieningen voor bebouwing op uitgegeven kavels worden geleverd via kabels en leidingen (K&L), gelegen in gemeentelijke ondergrond. Een uitzondering hierop zijn draadloze telecommunicatie verbindingen. De ligging in gemeentelijke ondergrond is voor de nutsbedrijven belangrijk omdat deze ligging duurzaam is; er is een gegarandeerde toegang en daarmee zijn capaciteit aanpassing en onderhoud gewaarborgd. Evenwijdig en langs de Evenaar ligt hoofdinfrastructuur voor de nutsvoorzieningen voor naastliggende gebieden en het plangebied. Evenwijdig aan de busbaan-tracés ligt zoals gebruikelijk in Almere, hoofdinfrastructuur voor de nutsvoorzieningen voor een gedeelte van het plangebied.

In het plangebied ligt geen leidingenstraat met de status als die langs de Hogering. In dit gebied is geen hoogspanningslijn aanwezig of een straalverbinding met een beschermde status.

Toekomstige ontwikkelingen

Door aan de kabel- en leidingenbeheerder de ligging in de kabel- en leidingenzone voor te schrijven worden aanpassingen van- en ruimteclaims in de bestaande en nog te ontwikkelen plannen binnen het gebied zoveel mogelijk voorkomen.

5.11 Radarverstoringsgebied en laserstraalvrijegebied

Radars voor militaire luchtvaart

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is aangegeven dat op het plangebied het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing is (zie bijlage 1, Hoofdstuk 1 Rijksbeleid). Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is gelegen in de radarverstoringsgebieden van AOCS Nieuw Milligen en Soesterberg. Omdat het plangebied op grotere afstand dan 15 km van de daar opgestelde radarantennes is gelegen, zijn er geen hoogtebeperkingen voor bouwwerken, met uitzondering van windturbines. De hoogtebeperking voor windturbines is vanwege het radarverstoringsgebied van AOCS Nieuw Milligen 118 m en van Soesterberg 128 m; de tippen van de wieken van windturbines mogen deze hoogtes niet overschrijden, ander is een radarverstoringsonderzoek vereist. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk en voldoet aan de eisen van radarverstoringsgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3KNS04-vg01_0025.png"

figuur radarstations

Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)

LVNL beheert technische installaties en systemen ten behoeve van de luchtverkeersbeveiliging. Een belangrijk deel hiervan betreft de apparatuur voor communicatie-, navigatie-, en surveillance infrastructuur (cns). CNS apparatuur wordt gebruikt om het radiocontact tussen de verkeersleiding en de piloten te onderhouden, navigatie in het naderingsgebied en en-route mogelijk te maken en de plaatsbepaling van vliegtuigen zeker te stellen.

LVNL is verplicht haar taken te verrichten overeenkomstig het bepaalde in Nederland verbindende verdragen (artikel 5.23, lid 7 Wet luchtvaart), zoals het verdrag van Chicago. Op basis van het verdrag van Chicago, dat Nederland heeft geratificeerd, is de International Civil Aviation Organisation (ICAO) opgericht. ICAO vaardigt internationale burgerluchtvaartcriteria uit die de Nederlandse Staat dient te implementeren. LVNL dient aldus te handelen conform ICAO.

Voor het veilig afwikkelen van vliegverkeer gelden rondom de technische systemen van LVNL maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten: de zogenaamde toetsingsvlakken. In dit kader beoordeelt LVNL of de uitvoering van voorgenomen (bouw)plannen inderdaad van invloed zijn op de correcte werking van cns apparatuur. De afmetingen van de toetsingsvlakken is gebaseerd op berekeningsvoorschriften in de internationale burgerluchtvaartcriteria (ICAO EUR DOC 015).

In onderstaande figuur is het toetsingsvlak voor de VOR/DME PAM opgenomen. Binnen een toetsingsvlak moet indien de maximaal aangegeven hoogte dit vlak doorsnijdt, advies worden ingewonnen bij LVNL over het effect hiervan op de correcte werking van de VOR/DME PAM. Het toetsingsvlak kent een 600 meter vrije straal gemeten vanaf de basis van de antenne op maaiveldhoogte. Vanaf het 0 meter vlak loopt het toetsingsvlak trechtervormig omhoog tot een hoogte van 51,56 m(NAP) op een afstand van 3 km. Vanaf de straal van 3 km geldt een apart windturbinevlak met een toetsingshoogte vanaf 51,56m (NAP) tot een straal van 10 km gemeten vanaf de basis van de antenne. Dit deel van het toetsingsvlak (vanaf 3 km tot 10 km) is enkel van toepassing op windturbines.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3KNS04-vg01_0026.png"
Figuur hoogteradialen luchtvaartverkeer

Voor het plangebied is dit toetsingsvlak, zoals blijkt uit de bovenstaande figuur, niet van toepassing.

Laserstraalvrijegebied Luchthavenbesluit Lelystad

Naast de grenswaarden en gebruiksregels bevat het Luchthavenbesluit de aanduiding van het luchthavengebied en de bestemmingen die daarin gelden. De regels binnen het luchthavengebied beperken zich tot het aanwijzen van de gronden bestemd voor de start- en landingsbanen. Ook bevat het Luchthavenbesluit de beperkingengebieden buiten het luchthavengebied met de daarin geldende ruimtelijke regels in verband met de geluidbelasting en het externe veiligheidsrisico van het luchtverkeer en in verband met de vliegveiligheid. De regels in de beperkingengebieden kennen verschillende regimes. Zo gelden in de beperkingengebieden in verband met de geluidbelasting en het externe veiligheidsrisico van het luchtverkeer regels omtrent de toelaatbaarheid van gebouwen. Er zijn gebieden waar voor bepaalde gebouwen geldt dat ze moeten worden gesloopt en gebieden waar bepaalde nieuwe gebouwen verboden zijn. In de gebieden in verband met de vliegveiligheid leiden de regels onder andere tot hoogtebeperkingen van bestaande objecten (zoals bomen) en nieuwe gebouwen of bouwwerken (zoals windmolens) en daarnaast tot beperking van vogelaantrekkende bestemmingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3KNS04-vg01_0027.png"

Op het plangebied is het laserstraalvrije gebied van toepassing. In dit gebied is het gebruik van laserstralen die een verstorend effect kunnen hebben op de vliegveiligheid verboden. Een reeds bestaand gebruik of een bestemming, overeenkomstig artikel 13, derde lid Luchthavenbesluit Lelystad, is toegestaan indien het gebruik of die bestemming rechtmatig was vóór het moment van inwerkingtreding van dit Luchthavenbesluit.

Hoofdstuk 6 Implementatie

6.1 Planning en fasering

De Indische Buurt wordt organisch ontwikkeld en uitgegeven. In totaal bestaat het gebied uit circa 45 deelprojecten. Van die deelprojecten zijn er inmiddels 26 gerealiseerd. Op dit moment zijn er nog vier projecten in aanbouw en elf projecten in de initiatief- en/ of ontwikkelingsfase. Enkele kavels zijn op dit moment nog beschikbaar. De verwachting is dat de komende vijf jaar het merendeel van de nog niet uitgegeven kavels wordt ontwikkeld en daarna bebouwd en binnen tien jaar het gebied volledig is afgerond.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Het exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd. Het moet gaan om een bouwplan, omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan altijd gekoppeld is aan de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. In het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan (zie artikel 6.2.1):

  • de bouw van één of meer woningen of één of meer hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met tenminste 1000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor kantoor- of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m² bedraagt;'
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m².

Op grond van artikel 6.12, tweede lid van de wet kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan indien:

  • a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
  • c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels, als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is,

of bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen (artikel 6.2.1a van het Bro):

  • d. het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19 van de wet kan worden verhaald, minder bedraagt dan €10.000,-;
  • e. er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro;
  • f. de verhaalbare kosten, bedoeld onder b., uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.

Een exploitatieplan is niet vereist, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld via gronduitgifte, precarioverordening of (exploitatie)overeenkomsten. Uiteraard is een exploitatieplan ook niet noodzakelijk, als realisering van het bouwplan geen kosten vergt van de overheid. Het begrip bouwplan moet bovendien zo worden uitgelegd, dat niet sprake hoeft te zijn van een concrete bouwaanvraag. Het feit dat het nieuwe bestemmingsplan een directe bouwtitel geeft voor een of meer van bovengenoemde bouwplannen, leidt in principe tot verplichting voor de gemeente om zo'n exploitatieplan op te stellen. Echter, indien het voorgaande bestemmingsplan dezelfde mogelijkheid ook al bood, maar die rechten in de voorgaande planperiode niet zijn benut, hoeft geen exploitatieplan te worden gemaakt. Een plan is economisch uitvoerbaar, indien de te verwachten investeringen die voortvloeien uit het vast te stellen bestemmingsplan worden gedekt uit bijvoorbeeld de verkoop van grond, exploitatiebijdragen van derden (ontwikkelende partijen) dan wel uit overige middelen, zoals subsidie.

Grondexploitatie

Voor het plangebied 'Indische Buurt' is in 2002 voor het eerst een grondexploitatie opgesteld. Destijds was het de ambitie om een bebouwingsstrook te creëren met een hoogstedelijk karakter. Per functie, waaronder horeca, detailhandel en bedrijven, is daartoe een programma vastgesteld, waarop de grondexploitatie is gebaseerd. Het destijds vastgestelde programma kon echter niet geheel worden gerealiseerd en is onder de huidige marktomstandigheden ook niet meer realistisch. Daarom is in 2012 in de 'Toekomstvisie 3KNS' een aangepast programma vastgelegd. Op basis daarvan is toen ook de grondexploitatie herzien.

De grondexploitatie is gebaseerd op een globaal verkavelingsplan, waaruit de hoeveel uitgeefbaar gebied en de hoeveelheden groen, water en verharding zijn herleid. Samen met de programmatische en kwalitatieve uitgangspunten zijn hieruit de kosten en opbrengsten van de gebiedsontwikkeling bepaald. Op basis van een voorzichtige waardering en verkoopfasering van de uitgeefbare grond zijn de kosten en opbrengsten verwerkt in de grondexploitatie. Deze grondexploitatie sluit nu licht positief. Dat wil zeggen dat met de te verwachten inkomsten uit grondverkoop de kosten kunnen worden gedekt voor verwerving, bouwplanontwikkeling, rente, het bouwrijp maken, de inrichting van de openbare ruimte, de infrastructuur, de gronduitgifte en de bijbehorende plankosten. De gemeenteraad heeft de herziene exploitatiebegroting Indische Buurt op 25 juni 2015 vastgesteld.

Toets of bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is

Met het bestemmingsplan Indische Buurt is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Het betreft een actualiseringsplan, waarin ten opzichte van het vorige bestemmingsplan geen nieuwe, andere ontwikkelingen zijn meegenomen. Echter een deel van het gebied is nog niet ontwikkeld c.q. gerealiseerd. De gemeente is zelf eigenaar van de nog niet bebouwde gronden in het plangebied. Bij uitgifte van deze gronden zijn de kosten van de grondexploitatie in de grondprijs verdisconteerd (zie hierboven). Het kostenverhaal is daarmee anderszins verzekerd. Verder is het niet nodig om een tijdvak of fasering op te nemen of eisen en/of regels voor het bouwrijp maken te stellen (zie artikel 6.13, lid 1 onder c respectievelijk artikel 6.13 lid 2 onder b, c of d Wet ruimtelijke ordening). Voor de gronden van het plangebied die niet (meer) in eigendom van de gemeente zijn geen verhaalbare kosten aanwezig (voor zover het voorliggend bestemmingsplan een aangewezen bouwplan behelst als bedoeld in artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening). Deze terreinen zijn al ingericht en de kosten daarvan zijn in het verleden bij de gronduitgifte verhaald.

Conclusie is dat op basis van een actuele marktanalyse en grondexploitatie kan worden geconstateerd dat het bestemmingsplan Indische Buurt economisch uitvoerbaar is en dat het uitgeefbaar terrein naar verwachting binnen de bestemmingsplanperiode kan worden uitgegeven.

Planschade

Het vaststellen van een bestemmingsplan is op grond van afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening een aangewezen handeling die in aanmerking kan komen voor een tegemoetkoming in de planschade. De inschatting is dat met het vaststellen van voorliggend bestemmingsplan niet of slechts beperkt tot een tegemoetkoming in de planschade leidt aangezien het voorliggend bestemmingsplan voornamelijk een actualisatie en voortzetting van het vigerend planologisch regime betreft.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak

De gemeente Almere hanteert bij het maken van bestemmingsplannen als uitgangspunt de beleidslijn, zoals die is neergelegd in de inspraakverordening. Inspraak vindt plaats indien sprake is van nieuw beleid en/of nieuwe ontwikkelingen. Dit nieuwe bestemmingsplan voor de 'Indische Buurt' is in hoofdzaak een actualisatie van de vorige, geldende bestemmingsplannen. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet in dit plan opgenomen en nieuw beleid heeft weinig tot geen gevolgen voor het plan. Er is daarom voor gekozen om geen voorafgaande inspraak te houden.

Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Bro zijn onderstaande instanties gevraagd om een reactie te geven op het concept ontwerp bestemmingsplan:

  • Brandweer Flevoland;
  • Gasunie;
  • Kamer van Koophandel;
  • KPN;
  • Liander;
  • ProRail;
  • Provincie Flevoland;
  • Tennet;
  • Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;
  • Vereniging Bedrijfskring Almere;
  • Vitens;
  • Waterschap Zuiderzeeland.

Tijdens de periode van het vooroverleg (van 6 januari tot en met 3 februari 2016) zijn vijf reacties ontvangen. Deze reacties geven aanleiding het bestemmingsplan op een aantal punten aan te passen. Van de andere aangeschreven instanties is geen reactie ontvangen

1. Gasunie: de Gasunie heeft per e-mail op 12 januari 2016 laten weten dat ze het plan hebben getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid. Het plangebied valt buiten de 1% letaliteitsgrens van de dichtst bij gelegen gasleiding. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Reactie: dit nemen we ter kennisname aan.

2. ProRail: ProRail geeft per e-mail van 28 januari 2016 aan dat naar hun mening de toetsing van het plan aan de binnen het Tracébesluit SAAL gehanteerde uitgangspunten ten aanzien van geluid ontbreekt. Verzocht wordt in de verdere planvorming met het vorenstaande rekening te houden.

Reactie: inmiddels is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Daarin wordt aan de uitgangspunten, zoals gehanteerd in het Tracébesluit OVSAAL, getoetst.

3. Brandweer: De brandweer geeft per brief van 21 januari 2016 aan dat ze het plan heeft beoordeeld conform artikel 13 lid 3 van het Besluit Externe veiligheid inrichtingen:

  • Risicobron: aan de noordwestzijde ligt de Flevospoorlijn die de voornaamste risicobron vormt. De noordoostzijde grenst aan de Buitenring waarover transport plaatsvindt en er ligt een tankstation op enige afstand van het gebied.
  • Beperking van de omvang: voor de nog te ontwikkelen kavels is het raadzaam gebruik te maken van de 'ontwerpregels slim ontwerp van kavels en gebouwen' om enige veiligheidswinst te behalen.
  • Zelfredzaamheid: om zelfredzaam te zijn bij een incident moeten burgers op de hoogte zijn van de risico's in de omgeving en een idee hebben wat ze dan kunnen doen. De communicatie wordt gedaan door de Veiligheidsregio en de gemeente bij een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen. Het gebied heeft voldoende vluchtmogelijkheden van de risicobronnen af richting de Evenaar.
  • Bestrijdbaarheid: het gebied is in z'n algemeenheid voldoende bereikbaar en bezit voldoende bluswater. In het kader van het Tracébesluit OVSAAL worden voorzieningen voor spoorincidentbestrijding verder verbeterd.

Reactie: Er zijn op (gebiedsniveau) voldoende mogelijkheden om het plangebied van meerdere zijden te bereiken en tevens voldoende mogelijkheden om het plangebied te ontvluchten. De bestrijdbaarheid is in orde. Daarom worden geen ruimtelijke maatregelen in dit bestemmingsplan getroffen om de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te verhogen.

Het advies om in het kader van 'beperking van de omvang' voor de nog te ontwikkelen kavels de omvang van risico's te beperken door gebruik te maken van de "ontwerpregels slim ontwerp van kavel- en gebouwen" wordt opgevolgd. De gemeente interpreteert dit als het treffen van 'slimme ontwerpmaatregelen' op kavel- en/of gebouwniveau, met als gevolg een hogere veiligheid van personen in en buiten gebouwen en een beperking van de omvang van een eventuele ramp (in termen van aantal gewonden en de materiële schade) en grotere mogelijkheden voor hulpverlening, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid bij een eventuele ramp. Het treffen van deze ruimtelijke maatregel wordt vanwege de effectiviteit, wel begrensd tot een afstand van ca. 200 m vanaf het spoor.

In dit concrete geval richt een 'slim kavel- en/of gebouwontwerp' zich op de scenario's:

  • warmtebelasting door een explosie van een LPG-ketelwagen op het spoor;
  • toxische belasting vanwege het vrijkomen van een toxische vloeistof of een toxisch gas bij een incident met een dergelijk ketelwagen op het spoor.

Het treffen van bouwkundige maatregelen wordt in deze situatie als niet (kosten)effectief beschouwd.

In voorliggend bestemmingsplan is besloten om een bevoegdheid om 'nadere eisen' te stellen voor wat betreft de situering en de inrichting voor nieuw te vestigen bedrijven (dat is dan binnen de bestemming Gemengd-1. Daarmee wordt de omvang van risico's zo veel en goed mogelijk beperkt. Hierbij is een adviesverplichting opgenomen voor de Brandweer Flevoland. Deze bepaling is opgenomen in Artikel 4. In paragrafen 3.2.3 Gemengd-1 en 5.4 Externe veiligheid met bijbehorende Bijlage 6 uit de toelichting wordt deze regeling nader toegelicht. Middels deze bevoegdheid wordt invulling gegeven aan de zorgplicht voor het bevoegd gezag om te bevorderen, dat het onderwerp externe veiligheid zo vroeg mogelijk in het planproces wordt betrokken en tegelijkertijd aan de groepsrisicoverantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag op het moment dat zich een concrete situatie voordoet, bij het verlenen van een omgevingsvergunning.

4. Waterschap Zuiderzeeland per brief op 9 februari 2016: In het plan wordt een aantal kleinschalige al gerealiseerde ontwikkelingen alsmede wijzigingen als gevolg nieuw beleid en nieuwe wet- en regelgeving verwerkt. Verder is het een actualisatie van de huidige vigerende plannen. De waterhuishoudingsaspecten zijn over het algemeen goed verwerkt in het plan, maar het waterschap heeft over het beleid een opmerking. In bijlage 1 beleidskader wordt verwezen naar het Waterbeheerplan 2010-2015 en het Waterkader 2007. Op 27-10-2015 is het nieuwe Waterbeheerplan 2016-2021 vastgesteld en het Waterkader 2007 is al in 2013 vervangen door het Waterkader 2013. Verzocht wordt het beleidskader hierop aan te passen.

Reactie: het beleidskader wordt aangepast conform de opmerkingen van het waterschap.

5. Provincie Flevoland: per e-mail van 26 februari 2016 dit plan levert vanuit provinciaal belang geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

Reactie: dit nemen we ter kennisname aan.

Zienswijzen

Voor het ontwerp bestemmingsplan is de Wro-procedure gevolgd. Dit betekent dat het nieuwe bestemmingsplan als ontwerp voor een periode van zes weken ter visie is gelegd (vanaf 16 juni t/m 27 juli 2016) conform het bepaalde in artikel 3.8 Wro en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht). Ook is tijdens de terinzagelegging een inloopavond gehouden, waar bewoners en bedrijven informatie konden verkrijgen over het plan. In totaal zijn drie zienswijzen ingediend. In de Nota zienswijzen (zie Bijlage 10) is beschreven of de zienswijzen aanleiding hebben gegeven om het ontwerp aan te passen. Ook zijn daarin de ambtshalve wijzigingen op het ontwerp bestemmingsplan opgenomen. Na verwerking van de zienswijzen wordt het bestemmingsplan ter vaststelling aan de gemeenteraad voorgelegd. Tegen het vastgestelde bestemmingsplan staat desgewenst beroep open bij de Raad van State.

Bijlagen

Bijlage 1 Beleidskader

Hoofdstuk 1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Ze schetst de ontwikkelingen en ambities voor Nederland in 2040. Ingezet wordt op het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen en laat meer over aan gemeenten en provincies. Deze nationale belangen zijn onder meer:

  • 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 3. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 4. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 5. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 6. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele plannen.

Daarnaast blijft het Rijk betrokken bij gebiedsontwikkelingen van nationaal belang, waaronder de Schaalsprong Almere. Almere maakt onderdeel uit van het MIRT-gebied Noordwest-Nederland. Het MIRT-gebied Noordwest-Nederland beslaat de provincies Noord-Holland en Flevoland en het IJsselmeergebied. De Metropoolregio Amsterdam is binnen dit gebied de grootste stedelijke regio. Een opgaven van nationaal belang in dit gebied is onder meer het mogelijk maken van de drievoudige schaalsprong in het gebied Amsterdam-Almere-Markermeer (woningbouw, infrastructuur en groen/blauw) samen met betrokken overheden (RRAAM). Het gebied van en rond de Metropoolregio Amsterdam kent een grote ruimtedruk. De regio staat voor een forse woningbouwopgave, zowel kwantitatief als kwalitatief. In het gebied van de Noordvleugel (exclusief het Utrechtse deel) is er tot 2040 vraag naar bijna 290.000 extra woningen om in de groei van het aantal huishoudens te voorzien. Tegelijkertijd is er de opgave om woningen die niet meer voorzien in de behoefte te vervangen (tot 2040 ruim 140.000 woningen). Naast woningbouw is het van belang ook andere functies mogelijk te maken, zodat een sociale, diverse en leefbare stad ontstaat. Te denken valt aan werk- en woonmilieus, experimenten, onderwijs, culturele en sportvoorzieningen.

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 Bro moet de toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • indien uit de beschrijving blijkt dat er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • indien uit de beschrijving blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het bestemmingsplan voorziet in de nieuwbouw van woningen en voldoet daarmee op de opgave van nationaal belang om te voldoen aan de vraag naar nieuwe woningen tot 2030, zodat de groei van het aantal huishoudens kan worden opgevangen. Daarnaast zijn diverse andere functies mogelijk, zodat wordt voldaan aan het uitgangspunt om een diverse, sociale en leefbare stad te realiseren.

In het onderhavige bestemmingsplan zijn geen 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' opgenomen. Het plangebied bevat een aantal nieuwbouwlocaties, waar op dit moment nog niet gebouwd is. Echter in het vorige bestemmingsplan waren deze locaties al bestemd voor gemengde of centrumdoeleinden. Voor dit soort locaties is de ladder niet van toepassing, aangezien het niet om een nieuwe stedelijke ontwikkeling gaat. Het bestemmingsplan is daarom in overeenstemming met de nationale belangen uit de SVIR en met de ladder voor duurzame verstedelijking.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011 inclusief de wijziging uit 2012)

In de SVIR is aangegeven dat voor een aantal onderwerpen algemene regels door het Rijk moeten worden gesteld. Deze regels zijn concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (door tussenkomst van de provincie) door te werken in de ruimtelijke besluitvorming van provincies en gemeenten. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is deze algemene maatregel van bestuur waarin de nationale belangen uit de SVIR juridisch zijn geborgd. De ministeriële regeling die bij het Barro hoort (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening) is gelijk met het Barro in werking getreden. De onderwerpen waar het Rijk in het Barro ruimte voor vraagt zijn de Mainportontwikkeling Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het Kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee, waddengebied en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en de uitoefening van defensietaken. Op 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld (eerste aanvulling) met de ruimtevraag voor de volgende onderwerpen: veiligheid rond rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, elektriciteitsvoorziening, ecologische hoofdstructuur, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament, verstedelijking in het IJsselmeer en de toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. De wijziging van het Barro ging vergezeld van een wijziging van de Rarro. Ook deze wijziging trad op 1 oktober 2012 in werking. De Rarro bevat een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.

Voor het plangebied zijn de nieuwe regels voor radarverstoringsgebieden van belang. Kern hiervan is dat tot 15 km horizontaal ten opzichte van het waarnemingspunt van de radar een hoogtebeperking voor gebouwen en windturbines geldt. De hoogtebeperking wordt mede bepaald door de hoogte van de waarnemingsradar ten opzichte van NAP. De hoogtebeperking voor windturbines geldt tot een afstand van 60 km van de radar. Voor Almere zijn de radars te Soesterberg en Nieuw Milligen van belang. Deze liggen op meer dan 15 km afstand van Almere, zodat in Almere geen beperkingen van bouwhoogten aan de orde zijn. Omdat Almere wel valt binnen de genoemde 60 km, geldt voor windturbines een maximumhoogte van 118 meter +NAP. Het plan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk. Naast de primaire radars is er apparatuur die de luchtverkeersleiding en de luchtvaartnavigatie ondersteunen, zoals secundaire radars, bakens en landingsinstrumenten. In de omgeving van deze apparatuur gelden bouwbeperkingen. Deze apparatuur en de bouwbeperkingen zijn geen onderdeel van de regeling voor primaire radars in het Barro en Rarro. In paragraaf 5.11 Radarverstoringsgebied en laserstraalvrijegebied wordt ingegaan op het radarverstoringsgebied voor burgerluchtverkeer. Voor het overige is op het plangebied geen van de onderwerpen of gebieden van toepassing waarvoor in het Barro en Rarro ruimte voor wordt gevraagd.

Rijksbeleid en wetgeving cultuurhistorische waarden

Het nationaal beleid voor de archeologische monumentenzorg staat in het teken van het behoud en beheer van het erfgoed. Op gelijke voet staat het streven naar herkenbaarheid van het archeologisch erfgoed voor het publiek door het te gebruiken als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting van Nederland. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische, historisch-geografische als bouwkundige waarden. Het beginpunt van dit beleid is gelegen in de Nota Belvedère uit 1999. In deze nota geeft het Rijk te kennen dat de cultuurhistorische identiteit van gebieden sterker richtinggevend moet worden voor de ruimtelijke inrichting. Het Rijk streeft naar het ontwikkelingsgericht inzetten van bestaande cultuurhistorische kwaliteiten, waarbij vervlechting van cultuurhistorie in het ruimtelijke ordeningsbeleid uitgangspunt vormt. Het beleid is onder meer geworteld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz). Via de Wamz is het Verdrag van Malta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Daartoe zijn behalve de Monumentenwet 1988 ook de Woningwet, de wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet gewijzigd. Het beleid is daarnaast geworteld in de Nota Belvedère uit 1999 en de Notitie 'Kunst van leven' hoofdlijnen Cultuurbeleid uit 2007. In 2008 is de Monumentenwet 1988 opnieuw gewijzigd waardoor onder andere de rol van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) in het adviestraject voor vergunningverlening is beperkt. In 2007 is het Project Modernisering Monumentenstelsel (MoMo) van start gegaan. Doel hiervan is onder meer een integrale modernisering van de Monumentenwet 1988. Sinds december 2008 heeft de minister van OC en W drie beleidsstukken uitgebracht: De discussienotitie 'Een lust geen last' (2008), de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (eind 2009) en de Visie Cultureel Erfgoed 'Kiezen voor karakter' (juni 2011). Als consequentie van de Beleidsbrief is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Per 1 januari 2012 is de 50-jaren termijn voor wettelijk beschermde monumenten uit de wet gehaald. Ook is op 1 januari 2012 een wijziging van het Bro in werking getreden. Op grond van artikel 3.1.6 Bro moeten naast archeologische waarden nu ook bovengrondse cultuurhistorische waarden bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden meegewogen. In de SVIR is voor het onderwerp 'cultureel erfgoed' aangegeven dat het Rijk verantwoordelijk blijft voor cultureel en natuurlijk UNESCO Werelderfgoed (inclusief voorlopige lijst), kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en het maritieme erfgoed. Het beleid ten aanzien van het landschap is geen rijksverantwoordelijkheid meer, maar laat zij over aan de provincies. Op 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 herzien. Uitgangspunten van de wet zijn onder meer:

  • behoud in situ van waardevolle archeologische resten;
  • de verstoorder betaalt;
  • vooronderzoek, zo ver mogelijk voorafgaande aan de planontwikkelingen;
  • het is in de ruimtelijke ordening (bestemmingsplannen) verplicht om rekening te houden met (mogelijke) archeologische waarden;
  • gemeenten worden verantwoordelijk voor de archeologie en de archeologische monumentenzorg;
  • liberalisering van de opgravingsmarkt.

Op 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen en vervangen door de Erfgoedwet. De artikelen 11 t/m 14a uit de Monumentenwet blijven, totdat de Omgevingswet van kracht wordt echter van toepassing op basis van de Erfgoedwet, artikel 9.1, lid 1, sub a. Deze wetswijziging heeft daarom geen consequenties voor de uitgangspunten van het beleid en regelgeving. De notitie 'Kunst van Leven, hoofdlijnen cultuurbeleid' (juli 2007) is de agenda voor het cultuurbeleid in de komende jaren. Het kabinetsbeleid is in deze notitie uitgewerkt langs de thema's excellentie, innovatie en e-cultuur, participatie, mooier Nederland en een sterke cultuursector.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het rijksbeleid en de wetgeving voor cultuurhistorische waarden, omdat het de aangetroffen en te verwachten archeologische waarden voldoende beschermt.

Overig beleid

De volgende beleidsstukken zijn beoordeeld maar niet direct relevant voor het plangebied:

  • Structuurvisie Windenergie op land (2014);
  • Europese Kaderrichtlijn Water (2000);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (2008);
  • Nationaal Waterplan 2016-2021 (2015);

Hoofdstuk 2 Provinciaal en regionaal beleid

Omgevingsplan Flevoland 2006 inclusief partiële herzieningen van 2008, 2009, 2015)

In het Omgevingsplan Flevoland 2006 (Omgevingsplan) is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het Omgevingsplan is een samenbundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan (onder de Wet ruimtelijke ordening nu een Structuurvisie), Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Het Omgevingsplan bevat tevens de hoofdlijnen van het economische, sociale en culturele beleid. Hoofddoel is het creëren van een goede woon-, werk- en leefomgeving in Flevoland, waarbij de verstedelijking is ingepast in een hoogwaardige landelijke omgeving en past bij de huidige en toekomstige infrastructuur. Creatie van aantrekkelijke woongebieden in een groen-blauwe omgeving maakt Flevoland onderscheidend van andere provincies.

In het kader van de komst van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 is het Omgevingsplan op onderdelen herzien. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de juridische doorwerking van het Omgevingsplan na inwerking treden van de Wro. Een tweede herziening van het Omgevingsplan heeft betrekking op de waterhuishouding. Bij de vaststelling van het Omgevingsplan op 2 november 2006 is bepaald dat het onderdeel waterhuishouding van het plan in 2009 op twee onderwerpen nader uitgewerkt wordt in een partiële herziening. Het eerste onderwerp is waterkwaliteit, naar aanleiding van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). In deze partiële herziening worden de waterlichamenkaart en de waterkwaliteitsdoelen en –maatregelen vastgelegd. Het tweede onderwerp is de wateropgave, ook wel bekend onder de naam Waterbeheer 21e eeuw of kortweg WB21. Bij de vaststelling van het Omgevingsplan in 2009 was er nog onvoldoende duidelijkheid over de omvang van de wateropgave en de wijze waarop deze in onze zich nog sterk ontwikkelende provincie kan worden opgelost. In deze partiële herziening zijn de aanpak en de rolverdeling bij het oplossen van de wateropgave nader bepaald en vastgelegd. Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele kleinere zaken te repareren c.q. meer uitvoeringsgericht te maken.

Het plangebied Indische Buurt valt op grond van het Omgevingsplan binnen de aanduidingen 'Stedelijk gebied 2015', 'speerpuntgebied', 'recreatieve uitloop binnen stedelijk gebied' en is specifiek opgenomen op de 'Archeologische Beleidskaart'.

Stedelijk gebied

Almere is onderdeel van het stedelijk netwerk van de Noordvleugel en de Randstad. Het biedt dus ruimte aan functies vanuit de Randstad. In Almere kunnen groene woonmilieus worden gerealiseerd in samenhang met ecologische functies. Tot 2030 zullen daarom nog zo'n 60.000 nieuwe woningen in Almere worden gebouwd (afspraak Rijk en Noordvleugelpartners). Daarnaast moet voldoende ruimte worden geboden voor werklocaties, zodat de verhouding tussen beroepsbevolking en arbeidsplaatsen naar het landelijk gemiddelde stijgt. Het stedelijk gebied omvat zowel huidig en toekomstig bebouwd als onbebouwd gebied en biedt voldoende ruimte aan woongebieden, werklocaties, infrastructuur, (recreatieve) voorzieningen, water, groengebieden en ecologische verbindingen. Het doel van het verstedelijkingsbeleid is de ontwikkeling van vitale steden en dorpen en gericht op behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke omgeving via efficiënt ruimtegebruik, kwaliteitsverbetering en herstructurering van het stedelijk gebied. Het provinciale bundelingsbeleid is gebaseerd op een aantal algemene uitgangspunten, waaronder:

  • De specifieke ruimtelijke kenmerken van steden en dorpen worden benut door behoud en versterking van de kwaliteit van die kenmerken.
  • De omvang van nieuwe ruimte voor wonen, werken en voorzieningen moet in verhouding staan tot de grootte van de kern en de positie ervan in de stedelijke en groen-blauwe hoofdstructuur.

De uitgangspunten zijn vertaald in stedelijke profielen. Van de gemeenten wordt verwacht dat zij het provinciale bundelingsbeleid vertalen in lokaal beleid en in concrete (ruimtelijke) plannen. De gemeenten dienen bij de uitwerking van het bundelingsbeleid een evenwichtige ontwikkeling van het stedelijk gebied mogelijk te maken, waarbij tijdig voldoende ruimte voor wonen, bedrijven, voorzieningen en overige stedelijke functies wordt geboden. Daarbij dient optimaal gebruik te worden gemaakt van het bestaand bebouwd gebied. Volgens het stedelijk profiel van Almere is de stedenbouwkundige ontwikkeling binnen Almere in hoofdzaak een gemeentelijke aangelegenheid. De gemeente neemt dus het initiatief. De provincie rekent het tot haar taak te zorgen voor een goede regionale inbedding van de groei van Almere in al haar facetten, zowel in Flevoland zelf als op bovenregionaal niveau. Meerzijdige ontwikkeling blijft het uitgangspunt en is ook noodzakelijk voor de voorziene opvangtaak van Almere. Verder is de ontwikkeling van de culturele infrastructuur belangrijk voor de bevordering van een stedelijk klimaat in Almere met een bovenregionale uitstraling.

Een belangrijke functie in het gebied is wonen. Uitgangspunt is een goede woonkwaliteit voor iedereen en dan niet alleen de woning zelf maar ook de woonomgeving: goede voorzieningen, groenstructuren, recreatiemogelijkheden, veiligheid en schoon. Kernpunten zijn: goedkopere (huur)woningen voor starters, tekorten aan zorgwoningen inhalen, differentiatie van woonmilieus en menging van wonen, werken en voorzieningen. Daarnaast zijn werken en voorzieningen van groot belang. De provincie vindt dat de economie gestimuleerd moet worden en de accenten liggen daarbij op innovatie, internationalisering en starters- en arbeidsmarktbeleid. Bij de ontwikkeling van voorzieningen ligt de nadruk op jeugdzorg, cultuur en hoger onderwijs. Met gemeenten is afgesproken dat bij de ontwikkeling van bedrijvigheid rekening wordt gehouden met de karakteristieken van de individuele gemeenten en er maatwerk wordt verricht. Ter uitvoering hiervan stelt elke gemeente een Gemeentelijke visie op het vestigingsbeleid op. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.3 Werk in de stad.

Speerpuntgebied

Door de bouwopgave ontwikkelt Almere zich in snel tempo tot een grote stad. Daarvoor is bijzondere steun nodig van Rijk en provincie in de vorm van geld op basis van een investeringsprogramma (van andere overheden en marktpartijen). Hoofdlijnen zijn versterking van de economische structuur, kwaliteitsslag groen-blauwe structuur van de stad, versterking algemeen voorzieningenniveau en hoger onderwijs én aanpak infrastructurele knelpunten.

Recreatieve uitloop binnen stedelijk gebied

De provincie ziet mogelijkheden om de sector recreatie en toerisme verder te ontwikkelen (verwachte groei van 5% p/j). Daarvoor is nodig onder meer het ontwikkelen van goede en veilige fietspaden, wandelroutes en vaarroutes. Almere staat bekend om de ruime en groene opzet. De toegankelijkheid en diversiteit kan nog verbeterd worden. Zo is er op grond van het recreatiebeleid behoefte aan nieuw recreatief uitloopgebied. In stedelijke groengebieden wil de provincie dan ook dat er meer ruimte wordt geboden voor de recreatieve functie ervan.

Archeologische beleidskaart

De provincie maakt onderscheid in provinciaal archeologische en aardkundige kerngebieden, archeologische aandachtsgebieden en de Top-10 archeologische locaties. Deze acht de provincie van groot belang. Een groot deel van Almere is archeologisch aandachtsgebied. Dit is verder uitgewerkt in gemeentelijk beleid (zie paragraaf 3.6). Daarnaast bevinden zich in het plangebied de twee archeologische vindplaatsen Zenit: een nederzetting uit de prehistorie. Dit valt onder één van de Top-10 locaties, waaraan de provincie extra aandacht en voorrang geeft qua bescherming en instandhouding. Ook dit is verder uitgewerkt in gemeentelijk beleid.

Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met het Omgevingsplan.

Partiële herziening Omgevingsplan Flevoland voor windenergie (2016)

De provincie wil optimaal gebruik maken van de milieuvoordelen en economische potenties van de opwekking van windenergie zonder de landschappelijke kwaliteiten aan te tasten. Daarvoor moet op termijn het aantal windmolens afnemen, maar tegelijk het opgesteld vermogen toenemen en de landschappelijke kwaliteit verbeteren door ordening van molens in lijnopstellingen op een beperkt aantal locaties: principe 'opschalen en saneren'. Nieuwe molens mogen ook alleen voor een bepaalde periode. Uitzondering zijn solitaire windmolens op bedrijventerreinen, kleine windmolens en testwindmolens te Lelystad. Nieuwe molens kunnen alleen na indienen van een projectplan en onder bepaalde voorwaarden.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe molens mogelijk. De realisatie van kleine windmolens op gebouwen is wel toegestaan. Het plan is in overeenstemming met deze partiële herziening.

Verordening op de fysieke leefomgeving Flevoland (2012)

In de Verordening op de fysieke leefomgeving Flevoland zijn in één verordening alle publiekrechtelijke regelingen voor Flevoland opgenomen. De verordening omvat de volgende onderwerpen: stortplaatsen en afvalwater, bodemsanering, watersystemen, grondwaterontrekkingen, wegen en vaarwegen, ontgrondingen, bescherming landschap en ecologische hoofdstructuur.

Voor het plangebied heeft deze verordening geen directe gevolgen en is dus daarmee in overeenstemming..

Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011 en Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011

De Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011 is op 28 september 2011 vastgesteld door Provinciale Staten en is een nadere concretisering van het Omgevingsplan Flevoland 2006. De Structuurvisie heeft betrekking op bedrijventerreinen en kantorenlocaties in de stedelijke gebieden van de provincie en geeft invulling aan de programmatische uitwerking van het economisch beleid. In de Structuurvisie wordt een meer vastomlijnd kader gegeven voor een Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV). Dit houdt onder ander het volgende in:

  • er wordt inzicht verlangd in de bestaande en geplande omvang van bedrijvigheid;
  • voor het aanwijzen van vestigingslocaties moet de SER-ladder worden toegepast (eerst intensiveren en herstructureren, dan pas nieuwe locaties ontwikkelen);
  • gemeenten wordt nadrukkelijk gevraagd te overwegen om een herstructureringsfonds en parkmanagement op nieuwe - en zo mogelijk op bestaande - bedrijventerreinen in te stellen en een visie op zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit op te stellen;
  • gemeenten wordt aanbevolen om in de GVV grondbeleid en beleid voor het ontwikkelen van duurzame bedrijventerreinen op te nemen;
  • het verdient de voorkeur om de GVV in een structuurvisie neer te leggen;
  • zowel overschotten als tekorten aan bedrijventerreinen moeten worden voorkomen. De omvang van nieuw aan te leggen bedrijventerreinen en kantoorlocaties is neergelegd in de provinciale Visie werklocaties Flevoland 2030+;
  • de provincie wil dat ook ruimte geboden wordt aan informele werklocaties;
  • de provincie hecht nadrukkelijker aan (bestuurlijke) afstemming op bovengemeentelijke schaal.

Naar aanleiding van de Structuurvisie is de Beleidsregel Locatiebeleid Stedelijk Gebied (uit 2008) in 2011 aangevuld. In de Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011 hebben Gedeputeerde Staten criteria genoemd die worden gebruikt bij het beoordelen van gemeentelijke ruimtelijke plannen. De motivering die aan een ruimtelijk plan ten grondslag ligt dient opgenomen te worden in een Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV) voor zover dit betrekking heeft op vestigingslocaties in het stedelijk gebied van de gemeente. In de GVV wordt voor een periode van telkens 4 jaar, met een doorkijk over 10 en 20 jaar, de concrete kwalitatieve en kwantitatieve uitbreidingsbehoefte vastgelegd voor de gemeente op het gebied van vestigingslocaties en wordt de inzet benoemd voor instandhouding en herstructurering van de bestaande voorraad.

De kaders voor het opstellen van de GVV worden gevormd door het Omgevingsplan Flevoland 2006, de Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011, de provinciale Visie Werklocaties Flevoland 2030+ (waarmee de gemeenten voor de komende tijd akkoord mee zijn gegaan), het Provinciaal Herstructureringprogramma (PHP), het Convenant Bedrijventerreinen 2010-2020 en de beleidsregel. Gedeputeerde Staten zullen aan de hand van deze beleidskaders beoordelen of een GVV voldoet aan het provinciaal beleid. De beoordeling van een verzoek aan Gedeputeerde Staten om in te stemmen met de GVV zal plaatsvinden op basis van algemene criteria en inhoudelijke criteria.

Met betrekking tot algemene criteria houden de gemeenten het volgende aan:

  • Voor de huidige en toekomstige werklocaties wordt in het plan beschreven tot welke provinciale locatietype(n) deze worden gerekend;
  • Per locatie wordt binnen het provinciale locatietype aangegeven welke typen bedrijven er gevestigd kunnen worden;
  • De voorgestelde locatietype(n) en de hierbinnen bestaande en geplande omvang van de bedrijvigheid passen binnen het Omgevingsplan Flevoland 2006 en Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011 en daarnaast binnen de herijking van het rapport Visie Werklocaties Flevoland dat een doorkijk geeft naar de komende 10 jaar en gemiddeld om de 3 à 4 jaar wordt herzien;
  • Als een gemeente voor een locatie geheel of gedeeltelijk wil overgaan tot een ander type bedrijvigheid dan in een eerder vastgestelde GVV is mogelijk gemaakt, dan wordt in het ruimtelijk plan ingegaan op de noodzaak, de gevolgen voor het aanbod voor het oorspronkelijke type bedrijvigheid en eventuele compensatie hiervan;
  • De GVV bevat een onderbouwde gemeentelijke opgave op het gebied van werklocaties voor de korte en de lange termijn;
  • Over de planning en programmering van werklocaties heeft afstemming plaats gevonden op regionaal niveau.

Met betrekking tot inhoudelijke criteria houden de gemeenten het volgende aan:

  • Bij de aanwijzing van werklocaties dient de SER-ladder onverkort toegepast te worden zodat ligging, omvang en categorie van de locaties conform de SER-ladder wordt afgewogen door te toetsen aan:
    • 1. de behoefte als gevolg van de vervangings- en uitbreidingsvraag;
    • 2. de mogelijkheid om deze behoefte door herstructurering of intensivering van bestaande locaties te ondervangen;
    • 3. clustering binnen of in aansluiting op bestaand bebouwd gebied;
    • 4. de inpasbaarheid ten opzichte van woonbebouwing;
    • 5. het optimaliseren van bereikbaarheid en vervoersaspecten.
  • De herstructureringsopgave is afgestemd op de meest recente versie van het Provinciaal Herstructureringsprogramma (PHP);
  • Intergemeentelijke afstemming vindt plaats ten aanzien van de aanbodzijde (programmering en ontwikkeling van zowel bestaande als nieuwe bedrijven- en kantorenlocaties) en herstructurering van bestaande bedrijven- en kantoren locaties;
  • De GVV wordt bij voorkeur als structuurvisie (een thematische structuurvisie of als onderdeel van een integrale structuurvisie) vastgesteld. Indien de gemeente besluit de GVV niet vast te stellen als thematische structuurvisie of als onderdeel van een integrale structuurvisie dient zij dat nader te onderbouwen hoe het GVV-beleid is afgestemd op het beleid voor andere beleidsterreinen.

De provincie geeft in de beleidsregel aan welke 7 typen werklocaties worden onderscheiden en welke vestigingsvoorwaarden (kantorenomvang, ruimtelijke kwaliteit, bereikbaarheid en leefbaarheid) daaraan worden verbonden.

Als vervolg op de beleidsregel heeft de provincie een nieuwe visie op de werklocaties in voorbereiding genomen: de RO Visie Werklocaties 2015.

Het plangebied is geen specifiek bedrijventerrein, maar biedt ruimte voor werklocaties en voorzieningen en wonen. Daarom kan het gebied als 'overig centrummilieu' worden aangemerkt in de zin van de beleidsregel. Dit zijn de centra van kernen met meer dan 15.000 inwoners, locaties bij een regionaal ontsloten openbaarvervoersknooppunt of locaties nabij haltes van de vrije busbaan in Almere.

RO Visie Werklocaties 2015 (2015)

Gedeputeerde Staten van Flevoland hebben op 24 februari 2015 het ontwerp van de RO visie Werklocaties Flevoland 2015 vrijgegeven. De ontwerp visie heeft van 6 maart tot en met 17 april 2015 ter inzage gelegen. Het doel van de visie is om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik van werklocaties zodat het aanbod passend is bij de behoefte en regionaal is afgestemd. Het maatschappelijk effect dat de provincie daarmee wil bereiken is slim en zuinig ruimtegebruik. Om dit te bereiken worden acht leidende principes gehanteerd:

  • 1. Ladder voor duurzame verstedelijking staat centraal. Aangezien de juridische borging van de ladder al sinds 1 oktober 2012 is geregeld in het Bro, gaat de provincie geen aanvullende juridische vereisten toevoegen. De provincie is verantwoordelijk voor het generiek toezicht op de toepassing van de ladder.
  • 2. Echte stappen zetten in creëren van marktspanning en deprogrammeren. Met de (samenwerkende) gemeenten in Flevoland zal de provincie de (regionale) behoefteraming voor bedrijventerreinen, kantoren en winkels uitwerken en confronteren met het aanwezige en toekomstige aanbod. Waar nodig zal de provincie met de gemeenten extra stappen zetten om te komen tot het deprogrammeren van plannen en locaties.
  • 3. Dynamisch voorraadbeheer: centraal hierin staan drie zaken: 1) werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad, 2) waar mogelijk schrappen van plannen die niet de beoogde kwaliteit toevoegen en 3) onder voorwaarden toevoegen en goede, nieuwe voorraad.
  • 4. Aanpak herstructurering en duurzaam beheer: tot eind 2015 kunnen aanvragen voor de PHP-regeling worden ingediend. Verwacht wordt dat de middelen uit het PHP dan ook op zijn. Om de herstructureringsopgave in de toekomst ook aan te pakken ziet de provincie twee sporen: 1) terugbrengen van het overaanbod en 2) met (nieuw) instrumentarium meer private actie op bedrijventerrein stimuleren.
  • 5. Duurzaamheid: de provincie streeft naar energiezuinige en klimaatbestendige werklocaties. Dit wil de provincie bereiken door de energievraag te beperken, duurzame energiebronnen in te zetten en energiebronnen zuinig en efficiënt te gebruiken. Daarnaast streeft de provincie naar duurzame mobiliteit. Voor een goede bereikbaarheid dienen nieuwe werklocaties daarom geaccommodeerd te worden rond multimodale verkeersknooppunten.
  • 6. Grip op de bestaande voorraad en monitoring: doel is het verbreden van de ontwikkeling van het instrument van de kwaliteitskaart naar alle Flevolandse gemeenten en voor de overige segmenten. Mogelijk kan hierbij aangehaakt worden op systemen die in omliggende regio's zijn en worden ontwikkeld, zoals de monitor werklocaties van het Ontwikkelingsbedrijf Noord-Holland Noord.
  • 7. Meer ruimte aan het veld via uitnodigingsplanologie: de komende jaren ligt er een flink aantal opgaven ten aanzien van de ontwikkeling en realisatie van werklocaties. Het is echter niet zo dat de provincie deze problemen alleen gaat oplossen. De rol van de provincie is voornamelijk regisserend en bovenlokaal. De daadwerkelijke aanpak geschiedt in cocreatie met gemeenten, marktpartijen en andere partners. De provincie gebruikt daarbij de 'Ladder van Overheidsparticipatie' om de precieze provinciale rol te bepalen.
  • 8. Stimuleren van pioniers en ruimte voor experiment: de voorliggende veranderopgave roept om creatieve oplossingen. De provincie wil daarom ruimte blijven bieden aan pioniers en 'het experiment'. Per gemeente of regio wil de provincie één of enkele experimenten of voorbeeld projecten starten.

Met het oog op de verschuivende behoefte van formele naar informele locaties neemt de provincie afscheid van de zeven locatietypen uit de beleidsregel 'Locatiebeleid stedelijk gebied 2011'. In het locatiebeleid worden voortaan twee verschillende concepten van werklocaties voor het stedelijk gebied onderscheiden: formele en informele werklocaties. De visie wordt afgesloten met een veranderagenda. Als aanzet voor het noodzakelijke transitieproces dat partijen in de provincie Flevoland de komende jaren moeten ondergaan bij werklocaties. Hierbij ligt de focus op elf agendapunten waaraan inhoudelijke en procesindicatoren zijn gekoppeld om de voortgang hiervan te monitoren. Gemeenten zijn in de 'lead' op de agendapunten die direct raken aan de ontwikkeling en de realisatie van werklocaties. De provincie is in de 'lead' op de agendapunten met een bovenlokale impact.

Voor het plangebied heeft deze visie weinig gevolgen. De Ladder is als gezegd bij de SVIR niet van toepassing. Daarnaast is het plan flexibel (gemengde bestemming) waarin meerdere functies zijn toegestaan. In een groot deel van het gebied zijn de gemengde functies al gerealiseerd. Uitwisseling tussen bedrijfs-, kleinschalige horeca- en detailhandelsvoorzieningen is daar mogelijk. Voor het deel dat nog gerealiseerd moet worden is voornamelijk woningbouw voorzien.

Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening 2008

In deze beleidsregel is opgenomen dat de begrenzing van een archeologische waarde wordt bepaald door zijn omvang of zijn ensemble van roerende en/of onroerende zaken die in tijd, ruimte en/of sociaaleconomische context een directe relatie met elkaar hebben, dan wel aanvullend hierop op basis van de aardkundige situatie, voor zover het aannemelijk is dat de aardkundige situatie de verwachte spreiding of ensemble van de roerende en/of onroerende zaken vertegenwoordigt. In de Beleidsregel zijn verder criteria uitgewerkt die de provincie hanteert bij de toetsing van gemeentelijke ruimtelijke plannen. Het gaat om de volgende criteria:

  • archeologische waarden en verwachtingen moeten gelokaliseerd, gewaardeerd en begrensd zijn;
  • archeologisch onderzoek en de producten hiervan moeten voldoen aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie;
  • voor zover in het plangebied behoudenswaardige archeologische waarden en/of hoge archeologische verwachtingen liggen, mogen deze in principe niet als gevolg van de uitvoering van het ruimtelijk plan worden beschadigd of vernietigd. Met dien verstande dat een archeologische verwachting vervalt op het moment dat de archeologische waarden hierbinnen zijn gelokaliseerd en begrensd;
  • in alle ruimtelijke plannen moeten behoudenswaardige archeologische waarden en hoge archeologische verwachtingen zijn gekoppeld aan het bouwverbod en/of te zijn opgenomen in stelsels van omgevingsvergunningen, waarbij ingrepen die de archeologische waarde of verwachting kunnen beschadigen, vernietigen of ontoegankelijk maken, vergunningplichtig zijn.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening. In aanvulling daarop zijn met de provincie afspraken gemaakt over kleinschalige bebouwing in de dubbelbestemmingen Waarde-Archeologie. In dit bestemmingsplan worden de behoudenswaardige archeologische waarden beschermd (zie nadere uitwerking in paragraaf 5.9 Archeologie en cultuurhistorie).

Beleidsregel Windmolens (2008)

Het windmolenbeleid is neergelegd in het Omgevingsplan Flevoland 2006. Het voorziet in opschaling en sanering van de huidige situatie gericht op het bereiken van een grotere ruimtelijke kwaliteit van het landschap. Door middel van opschaling kan met minder windmolens meer vermogen gerealiseerd worden en tevens een kwaliteitsverbetering in ruimtelijke en landschappelijke zin gehaald worden. Daarmee kunnen de nadelen van de huidige situatie worden weggenomen en kan ingespeeld worden op ontwikkelingen in de markt. Om de bestaande situatie geleidelijk over te laten gaan in een nieuwe situatie met meer ruimtelijke kwaliteit, is het nodig sanering en ontwikkeling bij het nemen van planologische besluiten aan elkaar te koppelen en gericht ontwikkelingsplanologie te bedrijven. Met het instellen van de tijdelijke stop op de plaatsing van windmolens is de huidige situatie geconsolideerd. De voortzetting van de exploitatie van de windmolens betekent (op termijn) meegaan in de schaalvergroting die de marktontwikkeling oplegt aan de windenergiebranche. Dit bepaalt tegelijkertijd het kader voor de bedrijfsvoering, de herinvesteringen en de acceptatie van de gewenste sanering. In de praktijk zullen de huidige eigenaren hun belangen en verkregen rechten dienen samen te brengen in nieuwe exploitatievormen waarmee minder maar grotere windmolenopstellingen in Flevoland ontstaan. Alleen op deze manier kan de gewenste landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitsverbetering worden bereikt. Ook dient aandacht besteed te worden aan uniformering qua type en grootte van de windmolens.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe opstellingen mogelijk van turbines voorzien van wieken op een hoge mast. De realisatie van kleine windmolens op hoofdgebouwen is wel mogelijk via een afwijking. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de beleidsregel windmolens.

Waterbeheerplan 2016-2021 (2015)

De Wet op de waterhuishouding verplicht waterbeheerders eens in de vier jaar een waterbeheerplan op te stellen. In dit plan geven zij aan hoe zij het rijks- en provinciebeleid op het gebied van water vertalen naar concrete doelen en maatregelen voor hun beheergebieden. Momenteel is het Waterbeheerplan 2016-2021 van het Waterschap Zuiderzeeland van kracht. Het Waterbeheerplan beschrijft welke doelen het waterschap zichzelf stelt en welke maatregelen worden genomen om die doelen te bereiken in de periode 2010-2015. Voor het waterschap is het Waterbeheerplan een belangrijk strategisch document dat een leidraad voor de organisatie is. Waterschap Zuiderzeeland streeft ernaar om samen te werken aan integraal waterbeheer voor een veilige, kwalitatief goede en aantrekkelijke leefomgeving op een open en verantwoorde werkwijze. Deze missie is vertaald naar vier belangrijke doelen: waterveiligheid, schoon water, voldoende water en water en ruimte

Waterveiligheid

Hoog water is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. De primaire keringen beschermen
Flevoland tegen deze bedreiging. In 2017 komen er nieuwe wettelijke veiligheidsnormen voor primaire waterkeringen. Die houden rekening met de kans op overstromingen en met de schade die daardoor kan ontstaan. Het waterschap wil ook in de toekomst de veiligheid blijven waarborgen door zich voor te bereiden op sociale, ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen. Ook worden de primaire waterkeringen getoetst aan de nieuwe normen en zonodig versterkt. De veiligheid van Flevoland tegen overstromingen wordt binnendijks ondersteund door een compartimenteringsdijk (de Knardijk). Ook de Knardijk wordt onderzocht om te kijken of versterking nodig is. De buitendijkse gebieden worden door middel van regionale keringen beschermd tegen de dreiging van hoog water. Maatschappelijk is er vraag naar bebouwing van of op de waterkeringen aan de randen van de polder. Technisch kan het en daarom werkt het waterschap aan ruimtelijke oplossingen mits de veiligheid gewaarborgd kan worden.

Schoon water

Samen met gebiedspartners wordt gewerkt aan een ecologisch gezond watersysteem in het stedelijk en landelijk gebied. Goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden (structuurdiversiteit) voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied zijn noodzakelijk. Zo worden natuurvriendelijke oevers en vispassages aangelegd. Tegelijk wordt vestiging en verspreiding van exoten tegengegaan. Het Waterschap streeft naar een goede oppervlaktewaterkwaliteit waarbij de aanwezigheid van schadelijke stoffen in het water en de waterbodems geen probleem is. Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat water wordt verontreinigd. Door goed om te gaan met afvalwater zorgt het Waterschap ervoor dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. Het waterschap zet de 1e stappen naar een duurzaam afvalwatersysteem: door energie en grondstoffen terug te winnen uit afvalwater wordt de uitstoot van broeikasgassen verminderd en wordt zuinig omgegaan met schaarse nutriënten.

Voldoende water

Het Waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige
klimaatveranderingen. Dit betekent dat het watersysteem zo is ingericht dat wateroverlast wordt
voorkomen tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De andere kant van de verwachte
klimaatveranderingen is dat ook extreem droge periodes vaker voor zullen komen. Het robuuste
watersysteem dat het Waterschap nastreeft zal dan ook in staat moeten zijn om te anticiperen op
watertekort tijdens extreme droogte. Daarbij is de feitelijke situatie van het watersysteem ook
daadwerkelijk zoals in de legger is beschreven. Het beheer en onderhoud richt zich op het goed
functioneren van het watersysteem, daarnaast is het ook afgestemd op het ter plekke gewenste ecologische functioneren van de watergang. Grondwaterbeheer (uitgezonderd drinkwaterwinning, grote industriële onttrekkingen van meer dan 500.000 m³ per jaar en koude-warmte opslag) ligt vanaf 2009 bij het Waterschap. De verschillende eisen die gebruiksfuncties stellen aan het peil, de voorraad en de kwaliteit van het grondwater zullen goed moeten worden afgestemd.

Water en ruimte

Samen met gemeenten gaat het waterschap op zoek naar nieuwe maatregelen om overlast van hevige neerslag of extreme droogte te voorkomen. De ruimtelijke ambities zijn groot (uitbreiding in Almere met 60.000 woningen) en het watersysteem biedt prachtige kansen. Daarom wil het waterschap vroeg bij nieuwe ontwikkelingen worden betrokken.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Waterbeheerplan.

Waterkader 2013

Om aan te geven wat er voor het waterbeheer in, maar ook ná het watertoetsproces belangrijk is, heeft Waterschap Zuiderzeeland dit Waterkader opgesteld. Het Waterkader geeft richting en houvast voor waterzaken binnen ruimtelijke plannen.

Voor dit bestemmingsplan is de watertoets doorlopen en het waterkader toegepast. In paragraaf 5.7 Waterparagraaf wordt hier verder op ingegaan.

Overig provinciaal en regionaal beleid

Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet direct van belang voor het plangebied. Het betreft de volgende nota's:

  • Beleidsregel Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied (2008);
  • Verordening groenblauwe zone;

Hoofdstuk 3 Gemeentelijk beleid

Het beleidskader van de gemeente Almere en een overzicht van de beleidsdocumenten kan worden geraadpleegd via de website: http://www.almere.nl/bestuur/gemeentelijk-beleid.

3.1 Ruimtelijke ontwikkeling

Almere Principles (2009)

Almere wil in 2030 de meest duurzame stad van Nederland zijn. In 2007 zijn op basis van de Cradle to cradle uitgangspunten zeven Almere Principles ontwikkeld. De principes dienen als leidraad bij de verdere ontwikkeling van de stad en luiden als volgt:

1. Koester diversiteit

2. Verbind plaats en context

3. Combineer stad en natuur

4. Anticipeer op verandering

5. Blijf innoveren

6. Ontwerp gezonde systemen

7. Mensen maken de stad.

Almere kent een goede uitgangspositie om de schaalsprong vanuit duurzaamheidsprincipes te benaderen. De keuze is ook niet los te zien van de historie van de stad. Almere is vanaf het begin bedacht en opgebouwd vanuit duurzaamheid. Dat bewijzen de blauwgroene structuur, het meerkernige stadsconcept, het gescheiden verkeerssysteem en de doordachte afvalstructuur. Omdat Almere daarnaast een jonge stad is, is de basiskwaliteit van gebouwen en omgeving hoog. Almere stelt duurzaamheideisen aan zowel de bestaande stad als aan de nieuw te bouwen stadsdelen. Het gaat niet alleen om de gebouwde omgeving, maar ook om de openbare ruimte, om beheer en om duurzame sociale en economische processen.

In bestemmingsplannen is duurzaamheid geen apart benoemd thema. Ruimtelijke oplossingen voor structurerende duurzaamheidsthema's zoals water, ecologie en verkeer worden in de betreffende delen uitgewerkt. Omdat een bestemmingsplan niet het meest geëigende middel is, worden niet tot weinig ruimtelijke thema's als energiebesparing, materiaalkeuze en gezondheidsaspecten hier niet in uitgewerkt. Deze aspecten krijgen in andere stadia van projectontwikkeling voldoende aandacht. Voor opwekking van elektriciteit op duurzame wijze worden in de woonwijken op vrijwel alle bestemmingen kleinschalige windmolens mogelijk gemaakt. Formeel conflicteert dit met de beleidsregel windmolens van de provincie, maar de provincie staat uitzonderingen op perceelsniveau toe. Plaatsing van grootschalige windmolens is niet mogelijk met dit bestemmingsplan. Zie een nadere uitwerking in paragraaf 3.2.11 Wonen - 1 .

Structuurplan Almere 2010 (2003)

Met dit structuurplan zijn de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Almere tot 2010 weergegeven. Tevens wordt een doorkijk geboden tot 2030. Centraal staat de afronding van de oorspronkelijke opgave van Almere als een volwaardige en evenwichtige stad met 250.000 inwoners (met nieuwe stadsdelen zoals Almere Poort, Almere Hout en Almere Pampus (binnendijks, inclusief kustzone). De kwaliteitsimpuls voor de oorspronkelijke opgave leidt tot vier extra opgaven die betrekking hebben op de verbetering van het raamwerk van groen en water, en van infrastructuur. Dit zijn:

  • 1. kwaliteitsverbetering groenstructuur;
  • 2. betere benutting water;
  • 3. inhaalslag externe bereikbaarheid;
  • 4. verbetering interne bereikbaarheid;

Verder zijn er de vijf extra opgaven die de verschillende stedelijke milieus betreffen:

  • 5. verdere uitbreiding en verdieping voorzieningenaanbod;
  • 6. meer verscheidenheid in woningen en woonmilieus;
  • 7. actief beheer bestaand stedelijk gebied;
  • 8. kwalitatieve werkgelegenheidsimpuls;
  • 9. ruimte voor startende en groeiende ondernemingen.

Het structuurplan gaat uit van een westelijke oriëntatie voor Almere. Opgenomen is dat er wordt gewerkt aan de ontwikkeling van Almere Poort en aan het planvormingsproces voor het binnendijkse deel van Almere Pampus (inclusief kustzone). Tevens wordt er gewerkt aan Overgooi. Voor Almere Hout is er in het structuurplan in de periode tot 2010 een rol weggelegd in het kader van de kwaliteitsverbetering van de stad als geheel.

In het structuurplan is het plangebied aangewezen als 'kantorengebied' en 'centrumrand'. Deze gebieden zijn onderdeel van het stedelijk milieu. Het motto daarvan is het vergroten van de differentiatie: het toevoegen van stedelijke en landschappelijke milieus en het bouwen van meer bijzondere suburbane milieus. Specifiek voor het plangebied houdt dit in dat bij het treinstation Oostvaarders het kantoorgebied verder ontwikkeld wordt. De kantoorgebieden zijn kennis- en arbeidsintensief. Er is veel aandacht voor architectuur, functiemenging met voorzieningen en intensief ruimtegebruik. Daarnaast is de opgave om centrumrandmilieus van de 21e eeuw te ontwikkelen. Centrumranden zijn de uitloopgebieden van in dit geval het stadsdeelcentrum Almere Buiten, waarin galeries, kleine winkeltjes, atelierruimten, werkplaatsen, cafés etc. een plaats kunnen vinden. Traditionele centrumrandmilieus zijn er legio in Nederland. Het zijn de vooroorlogse ‘gordels’ rondom de stadscentra, waar zich een belangrijk deel van het dynamische stedelijke leven afspeelt. De traditionele centrumrandmilieus kennen hoge dichtheden, aanzienlijke functiemenging, een heterogene bevolkingssamenstelling en een veelheid aan stedelijke voorzieningen en arbeidsplaatsen, maar kleiner van schaal dan in de stadscentra zelf. Lage grond- en huurprijzen maken de komst van starters aantrekkelijk. In Almere was dit stedelijke milieu anno 2003 nog niet aanwezig. In het plangebied is het de bedoeling dat de Almeerse kwaliteiten (ruimte en groen, kwalitatief goede woningen) worden gecombineerd met de hierboven genoemde traditionele centrumrandmilieu-kwaliteiten. Het worden gebieden met programmatische mixen, individuele vrijheden, hoge bebouwingsdichtheden (minimaal 45 woningen per ha), ruimte voor transformatie en spontane vernieuwing. Dit houdt onder meer in: een gedifferentieerd woningaanbod, een evenwichtig woon-werkbalans door meer werkgelegenheid te bieden en het vergroten van het aanbod van en de verscheidenheid aan voorzieningen (zorg, sport, cultuur, religie e.d.). Hierbij moet de mate van flexibiliteit hoog zijn om (onverwachte) initiatieven een plek te kunnen geven. Dit bestemmingsplan draagt derhalve bij aan de doelstellingen uit het Structuurplan.

Concept structuurvisie Almere 2.0 (2010)

De Concept Structuurvisie Almere 2.0 is vastgesteld als richtinggevend integraal beleidskader (ecologie, sociaal, economie, ruimtelijk) voor de uitwerking van het Integraal Afspraken Kader (IAK), waarbij de belangrijkste richtinggevende inhoudelijke kaders betreffen:

  • 1. Almere benut en versterkt de oorspronkelijke suburbane meerkernige opzet van Almere

De suburbane meerkernige opzet in een blauwgroene omgeving wordt verbreed en versterkt door het toevoegen van nieuwe milieus in Pampus, de Weerwaterzone en Oosterwold. Een klassieke grootschalige binnenstedelijke verdichting in kader van de schaalsprong past niet in de oorspronkelijk meerkernige suburbane opzet. De meerkernige opzet is tevens basis voor de diversiteit en leefbaarheid van de stad.

  • 2. De groenblauwe structuur is de drager van de huidige stad en de toekomstige ontwikkelingen
  • 3. Almere verkleurt van gezinsstad naar een diverse samenleving

De bevolkingssamenstelling in Almere is nog weinig gedifferentieerd. De bestaande stad moet versterkt worden door kwaliteiten toe te voegen en de diversiteit te vergroten. Bij de verdere groei van Almere moeten nieuwe bevolkingsgroepen (studenten, 55- plussers, hoger opgeleiden en creatieve beroepen, bevolkingsgroepen die belangrijke dragers zijn van een stedelijke cultuur) worden aangetrokken. De ruimtelijke keuzes, het woningaanbod en het voorzieningenpakket worden hierop afgestemd.

  • 4. In Almere ontwikkelt een sterke en gedifferentieerde economie

Meer en diversere werkgelegenheid is van belang voor een duurzame ontwikkeling van de stad. De ambitie is het creëren van 100.000 arbeidsplaatsen tot 2030. Dat leidt tot een sterkere positie in de regio en een evenwichtige woonwerkbalans. De brede groeistrategie is gericht op maximalisatie van bevolkingsvolgende en autonome groei werkgelegenheid, en de (door)groei van economische clusters in de kenniseconomie (logistiek en handel, ict en media, luchthaven Lelystad, health, welness en life sciences, duurzaamheid), deels in samenhang met de metropoolregio en regio Utrecht.

  • 5. De primaire westelijke groei van Almere versterkt de Noordelijke Randstad met de IJmeerlijn als nieuwe drager van de metropoolvorming
  • 6. De grootschalige gebiedsontwikkelingen vinden plaats langs de schaalsprongas met dicht stedelijke ontwikkelingen aan de westzijde (Almere Pampus, eventueel Almere IJland), een nieuwe centrumontwikkeling (Almere Centrum Weerwater) en ruimte voor organische groei aan de oostkant (Almere Oosterwold)
  • 7. Almere loopt voorop bij innovaties op het gebied van duurzame gebiedsontwikkeling

De omvang van de schaalsprong biedt kansen om tot fundamentele systeemkeuzes bij de opzet van een stad te komen, namelijk systemen voor energie, mobiliteit, water en grondstoffen. Almere moet de (inter)nationale duurzame stad van de 21e eeuw worden.

Het structuurplan `Almere 2010´ wordt vooralsnog gehandhaafd als ruimtelijke ordeningskader.

De schaalsprong Almere respecteert de suburbane opzet van het bestaand stedelijk gebied. Grote fysieke ingrepen zijn hier niet voorzien. In de bestaande gebieden wordt ingezet op een verdergaande sociale differentiatie zodat diverse doelgroepen een aangenaam woon- en leefklimaat hebben. Almere Buiten heeft een groen raamwerk waarbinnen woonbuurten zijn gerealiseerd. De Evenaar vormt de ruggengraat waarlangs economische activiteiten een plaats hebben gekregen, zoals het centrum van Almere Buiten met Doemere en Buitenmere (buiten het plangebied). Voor de Indische Buurt is verder geen specifiek beleid opgenomen.

Woonvisie Almere 2.0 op weg naar 2030 (2009)

Deze visie geeft het beleid van de gemeente ten aanzien van het wonen weer. De Woonvisie zet in op vijf ambities:

  • 1. Almere wordt de proeftuin van cradle-to-cradle bouwen: duurzaamheid wordt (nog meer dan voorheen) een leidend principe bij de ontwikkeling en het beheer van de bestaande en de nieuwe stad. Het blauwgroene casco blijft een sturend element.
  • 2. Almere wordt een gedifferentieerde stad: door toe- en invoeging van nieuwe woon- en werkmilieus wordt Almere een complete stad en wordt aantrekkelijk voor 'nieuwe' doelgroepen (bijvoorbeeld studenten, creatievelingen en startende ondernemers). Hierbij denken we onder meer aan woonmilieus 'centrum-stedelijk', 'centrumrand', 'villawijk' en 'landelijk'.
  • 3. Wonen is betaalbaar en toegankelijk voor iedereen: Almere blijft functioneren als een emancipatiemachine en biedt dus voldoende betaalbare woningen (koop en huur) aan, goed verspreid over de verschillende stadsdelen. Uitgangspunt is een kernvoorraad van 30% sociale woningbouw per stadsdeel. Van alle nieuwbouw is 35% sociaal, waarvan 25% huur en 10% koop.
  • 4. Almere is een zorgzame en leefbare stad: mensen de mogelijkheid bieden om zo lang mogelijk zelfstandig te wonen (voldoende rolstoelgeschikte, aanpasbare en gelijkvloerse woningen).
  • 5. De eindgebruiker staat centraal: mensen moeten directe zeggenschap krijgen over de bouw van hun eigen woning. Doelstelling is 30% van de woningbouw in de vorm van particulier opdrachtgeverschap. Daarnaast moeten bewoners meer te zeggen krijgen over de woonomgeving. De gemeente Almere wil corporaties en beleggers nog meer bij de stad betrekken.

Het plangebied is onderdeel van de bestaande stad maar er worden nog wel nieuwe woningen gebouwd. Er is met name behoefte aan starters- en seniorenwoningen. De woonopgaven voor Almere Buiten zijn dan ook het realiseren van woningen geschikt voor senioren, starters maar ook meer welgestelde doorstromers: grondgebonden huurwoningen, appartementen, tweekappers en vrijstaande woningen. Het plangebied bevat een breed scala aan woningen: rijtjeswoningen, rug-aan-rugwoningen, appartementen voor starters en ouderen (zorg), huur- en koopwoningen c.q. appartementen, vrijstaande woningen en woonwerkunits. Het voldoet daarmee aan de ambities die zijn gesteld in de Woonvisie.

Kaderplan Bestaande Stad (2004)

De gemeente geeft met dit plan haar visie op de gewenste ontwikkeling van de bestaande stad. De eerste wijken zijn 30 jaar oud en vragen om meer aandacht dan alleen het onderhoud. Woonwijken, groengebieden en werkgebieden vragen om aanpassing aan de eisen van de tijd maar ook neemt de bestaande stad nog steeds in omvang toe. Dit kaderplan is een integraal plan en geeft de prioriteiten voor beheer en vernieuwing tot 2015 en beschrijft daarin de bijdrage van de gemeente in samenwerking met andere partijen. Het kaderplan is daarbij geen blauwdruk maar een leidraad. De doelstellingen uit het Structuurplan (sep. 2003) en de Sociale Structuurschets (jan. 2004) worden hierin uitgewerkt.

Met het vaststellen van het kaderplan wordt aangegeven:

voor de verbindende koers;

  • 1. De kwaliteitspijlers als leidend uitgangspunt te kiezen voor alle kleinere en grotere ingrepen in de bestaande stad (diversiteit waarborgen en bevorderen, vergroten (beeld-)kwaliteit, en meer ruimte voor eigen initiatief, creativiteit en eigen verantwoordelijkheid).
  • 2. Bewoners en instellingen meer de ruimte te willen geven, en tegelijkertijd meer te willen  aanspreken op de eigen verantwoordelijkheid; daar andere vormen van verantwoording afleggen en samenwerking voor te gaan zoeken.

voor de differentiatie van woonmilieus;

  • 1. De komende periode concreet vorm te willen geven aan differentiatie van woonmilieus in de stad.
  • 2. Daarbij met name in de centrumranden met een actieve strategie te willen sturen op meer functiemenging, en op meer woonfunctie in het stadscentrum.
  • 3. Diversiteit een meerwaarde te willen geven door zorg te dragen voor het behouden en vernieuwen van ontmoetingsplekken.
  • 4. Wat huisvesting betreft vooral de doelgroepen jongeren en ouderen c.q. één- en tweepersoonshuishoudens meer te willen bedienen in de bestaande stad, door omvorming en nieuwbouw. Vooral in het centrum, de centrumranden, en de stadsdeelcentra.
  • 5. Een aantal gebieden de komende periode kleinschalig te willen vernieuwen, herstructuren of transformeren.
  • 6. Ruimte te willen geven om te variëren met de omvang van sociale woningvoorraad in de bestaande stad in relatie tot de nieuwe stad.

voor de verlevendiging van een aantal wijken;

  • 1. Te willen spelen met 'drukte' in de suburbane woonmilieus, in de ene wijk meer voorzieningen en bedrijvigheid dan de andere, en dit tezamen met inwoners wilt uitwerken.
  • 2. Voorkeur te willen geven aan sociaal levendige wijken, met voorrang aan 'kwetsbare' buurten.
  • 3. Ervoor te willen zorgen dat de kleine (startende) ondernemer een geschikte bedrijfsruimte kan vinden in de bestaande stad.
  • 4. Te willen onderzoeken waar een stapeling van regels en wetten ons en anderen te veel belemmeren in het concretiseren van ambities: instellen dereguleringsteam.

voor de ruimtelijke doorontwikkeling;

  • 1. Actief te willen zoeken naar meer ontwikkelingsruimte voor voorzieningen, wonen en werken in de stad.
  • 2. Daartoe een aantal strategieën voor de groengebieden / parkbossen en de ruimte langs dreven het komende jaar verder uit te willen  werken.
  • 3. Tegelijkertijd erg zuinig met deze ruimte om te willen  gaan (meervoudig ruimtegebruik, clustering): instellen regieteam dat zichzelf na twee jaar overbodig maakt.
  • 4. Een sociale effectrapportage en een hoogbouw effectrapportage in te willen voeren.
  • 5. Meer te willen doen met bestaande bebouwing en voorzieningen.
  • 6. Op korte termijn de bereikbaarheid van het stadscentrum en de capaciteit van de dreven te willen onderzoeken, en de effecten van spoorverdubbeling en mogelijke oplossingen in beeld te willen brengen.

voor de slag van ambities naar uitvoering:

  • 1. De stadsdeelvisies van Almere Haven, Almere Buiten Almere Stad Oost en West te hanteren als kader voor de uitvoeringsprogramma's van de stadsdelen.
  • 2. Jaarlijks de uitvoeringsprogramma's (stedelijk en per stadsdeel) vast te willen stellen.
  • 3. Een aantal centrale afspraken te willen vastleggen over financiering en uitvoering, en nut en noodzaak te willen onderzoeken voor een reserve voor de bestaande stad en/of een ontwikkelingsmaatschappij.
  • 4. De benodigde investeringen voor de komende tien jaar in beeld te willen brengen.
  • 5. In de stadsdeelvisies is een concretisering naar gebieden en wijken uitgewerkt.

De Indische Buurt is onderdeel van Almere-Buiten. Daarbij staan het vele groen en landelijkheid centraal. Het is er rustig en comfortabel wonen. Qua stedelijkheid is er een enorme potentie, met name in het centrum en langs het spoor (Indische Buurt). Wens is om een bruisend en compact centrumgebied. Erom heen liggen de verschillende suburbane woonbuurten met hun eigen specifieke kenmerken en voorzieningenniveau. Aandacht moet worden besteed aan het verlevendigen van de woonwijken door meer variatie in woningaanbod, functies en stedelijkheid. De voorzieningen sluiten aan bij de behoeften van de bewoners met extra aandacht voor senioren, jongeren en allochtonen. Ook meer werkgelegenheid verbindt de bewoners en wordt daarom gestimuleerd. In de Indische Buurt zijn voorzieningen mogelijk die het stadsdeelcentrum ondersteunen. Daardoor ontstaat een duidelijk centrumrandgebied dat ruimte biedt voor bedrijven die zich niet in het centrum willen vestigen.

Programmaplan Almere Buiten (2007)

In 2004 heeft de raad het kaderplan Bestaande Stad en de stadsdeelvisies voor Almere Haven, Buiten en Almere-Stad vastgesteld. De gemeente Almere heeft deze stadsdeelvisies vertaald naar gebiedsgerichte programmaplannen. Met de externe partners en gemeentelijke diensten zijn hoofddoelen en opgaves voor de stadsdelen mede op basis van sociale- economische en ruimtelijke analyses geformuleerd en uitgewerkt in projecten en acties. Daarbij heeft een integratie plaatsgevonden van de werkplannen van de partners en gemeentelijke diensten.

  • 1. Identiteit en imago
    Focus: Ontwikkel de eigen identiteit van Almere Buiten
  • 2. Buitenste Binnenhalen
    Focus: benut de specifieke blauw-groene kansen
  • 3. Versterk de eigen kracht van de buurten en het stadsdeel
    Focus: toe-eigenen van openbare ruimte
  • 4. Ontwikkel kansrijke gebieden & binnenstedelijke locaties
    Focus: faciliteer organische ontwikkelingen
  • 5. Versterk bereikbaarheid en mobiliteit
    Focus: in balans met leefmilieu

Almere Buiten is een vrij jong en kansrijk stadsdeel. het heeft een eigen identiteit en aantrekkelijk imago: wonen staat centraal, er is een grote diversiteit aan leefstijlen en woonmilieus, een goed aanbod van sport, culturele en vrijetijdsvoorzieningen, het is goed bereikbaar en de bedrijvigheid en werkgelegenheid is fors toegenomen. De groene assen (openbare ruimte) zijn aantrekkelijk voor recreatie en sport. Was het voorheen gericht op groei, nu is het zaak om de bestaande functies goed te monitoren. Daarbij is specifiek aandacht nodig voor de ontwikkeling van de stedelijke as: stadscentrum - centrum Almere Buiten - Evenaar/ 3KNS (= Indische Buurt). Voor het plangebied betekent dit specifiek dat ten aanzien van opgave 1 (identiteit en imago) dat de verdere ontwikkeling van de Indische Buurt als zone voor vrije tijd en bijzondere voorzieningen de identiteit kan versterken en een positief effect kan hebben op het imago van Almere Buiten. Dit leidt tot vernieuwing van het programma. De ontwikkeling van het plangebied maakt de hoofdstructuur van Almere Buiten zichtbaar en het biedt ruimte voor ontwikkel- en inbreidingsmogelijkheden (bijdrage aan opgave 4: ontwikkel kansrijke gebieden en binnenstedelijke locaties). Daarnaast is de Indische Buurt een dynamische zone, waarin functiemenging en het bieden van (meer) vrijheid aan functies centraal staat.

Toekomstvisie 3KNS (2012)

In 2002 was de ambitie voor dit plangebied een bebouwingsstrook creëren met een hoogstedelijk karakter en een hoog ambitieniveau. Daarvoor was per functie een programma vastgesteld. Deze ambities zijn opgeschreven in het Ontwikkelingsplan 3K-oost, 3N, 3S. Echter dit plan is nooit vastgesteld door het college. Daarnaast zijn deze ambities niet geheel waargemaakt en zijn ze in de huidige omstandigheden niet meer haalbaar gebleken. Daarom is in 2012 de Toekomstvisie 3KNS een aangepast programma vastgesteld. Daarbij is ook de grondexploitatie herzien. De nieuwe visie biedt een 'nieuw en realistisch toekomstperspectief'. Het gebied heeft een uniek karakter door de centrale doch solitaire ligging. Daarnaast is het gebied goed bereikbaar. Dit maakt het geschikt voor bovenwijkse en incidenteel stedelijke voorzieningen. Er zijn ten opzichte van het plan van 2002 de volgende wijzigingen:
afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3KNS04-vg01_0028.png"
Ook met betrekking tot het beleid zijn er dingen gewijzigd. Van gestapelde functies is omgeschakeld naar geen of beperkte stapeling per project. Daarnaast is ondergronds parkeren niet meer verplicht, maar kan er geparkeerd worden op het maaiveld. Ook is er geen verplichting meer voor menging op kavels. Op deze manier wordt meer ontwikkelruimte gegeven aan de markt. De gemeente gaat minder sturen en meer faciliteren. De markt krijgt de verantwoordelijkheid voor ontwikkelingen.

De uitgangspunten van de Toekomstvisie, voor zover ruimtelijk relevant, zullen in het nieuwe bestemmingsplan worden overgenomen. Daarnaast wordt in het plan voor woningen in de nabijheid van niet-woonfuncties garanties opgenomen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit is in ieder geval bij horecavoorzieningen.

Kadernota Grondbeleid (2009)

Voor de periode 2009-2030 formuleert de gemeente Almere de volgende specifieke doelen van het grondbeleid:

  • 1. Het faciliteren van de realisatie van de Almere Principles. Het grondbeleid moet bijdragen aan het realiseren van diversiteit, ecologisch gezonde systemen en de participatie van duurzame stakeholders en met name eindgebruikers en eindbeheerders vanaf de allereerste stadia.
  • 2. Het bevorderen van ruimtelijke kwaliteit. Het grondbeleid moet de basis leggen voor ruimtelijke kwaliteit, aansluitend bij de dynamische vraag van huishoudens en bedrijven.
  • 3. Het faciliteren van de stedelijke economie. Het grondbeleid dient een belangrijke bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de stedelijke economie door het creëren van ruimte voor een gedifferentieerde bedrijvigheid en werkgelegenheid in het kader van de stedelijke ontwikkeling en herstructurering.
  • 4. Het inspelen op de Schaalsprong. Dat omvat de bouw van 60.000 woningen in twintig jaar (gemiddeld 3.000 woningen per jaar) en de realisatie van de accommodatie voor 100.000 banen (gemiddeld 5.000 banen per jaar). Het grondbeleid moet er dus voor zorgen dat er tijdig aantrekkelijke en gedifferentieerde locaties worden aangeboden die aansluiten op de dynamische vraag van huishoudens en bedrijven. Voorts moet het grondbeleid eraan bijdragen dat de gevolgen voor de Schaalsprong voor de gemeente positief zijn.
  • 5. Het faciliteren van het programma voor de bestaande stad. Het gaat hierbij om het leveren van een bijdrage aan een gebiedsgerichte aanpak, gericht op een duurzame samenleving.
  • 6. Het veiligstellen van de betaalbaarheid van sociale woningen en maatschappelijk vastgoed. Een essentiële component van de stedelijke dynamiek is dat substantiële delen van de huur- en de koopwoningvoorraad betaalbaar en financieel bereikbaar zijn en blijven voor huishoudens met een bescheiden inkomen. De betaalbaarheid van sociale huur- en koopwoningen en maatschappelijk vastgoed is een punt van aandacht, niet alleen in de investeringsfase maar ook in de beheersfase. Dit heeft ingrijpende gevolgen voor het functionele grondprijsbeleid en gronduitgiftebeleid.
  • 7. Het faciliteren van particulier opdrachtgeverschap. Uit het vorige punt vloeit vooral dat het grondbeleid in een deel van de stedelijke ontwikkeling en herstructurering gunstige condities schept voor individueel en collectief particulier opdrachtgeverschap en mede-opdrachtgeverschap.
  • 8. Het beheersen van de financiële risico's en het benutten van financiële kansen. Het grondbeleid gaat noodzakelijkerwijze gepaard met financiële risico's voor de gemeente, marktpartijen en huishoudens. Het grondbeleid dient er mede op gericht te zijn dat de financiële risico's voor de gemeente adequaat worden beheerst, en voorts dat kansen op positieve exploitatieresultaten worden benut.

Naast deze doelen heeft de gemeenteraad ingestemd met een repertoire aan beleidsinstrumenten, bestaande uit verwervingsbeleid, kostenverhaal, kostenverevening en grondprijs- uitgiftebeleid.

Voor het plangebied betekent dit dat bij de verkoop van gronden in het plangebied de doelen uit de kadernota Grondbeleid in acht worden genomen.

Welstandsnota Almere (2015)  

De woongebieden en bedrijventerreinen in Almere zijn met het nieuwe beleid welstandsvrij geworden. In deze gebieden behoeven bouwplannen niet meer preventief getoetst te worden op het welstandsaspect. De verplichte welstandstoets blijft gehandhaafd voor de volgende gebieden en thema's:

Het groenblauwe raamwerk

Het landschap in Almere vormt het groenblauwe raamwerk waarin de stadsdelen zijn gevat. Voor dit groenblauwe raamwerk geldt een restrictief bouwbeleid: alleen gebouwen die een positieve bijdrage leveren aan het functioneren van het groenblauwe raamwerk zijn welkom. In de nota 'Kleur aan groen' (zie Groene stad) is dit beleid vastgelegd en uitgewerkt.

De hoofdinfrastructuur

Het stelsel van hoofdwegen, spoorlijnen en vaarten vormt het raamwerk waarlangs mensen zich door Almere voortbewegen. Het betreft zowel het aanzien van de gebouwde bestanddelen van deze hoofdinfrastructuur zoals bruggen, viaducten en geluidschermen als de beeldbepalende elementen van de bebouwing langs de hoofdinfrastructuur die het stadsbeeld mede bepalen.

De centrumgebieden

De bebouwing in de centra van de kernen Almere Stad, Almere Haven en Almere Buiten bepaalt in belangrijke mate het beeld van deze gebieden, die als voorzieningencentra en ontmoetingsgebieden van collectief belang zijn.

Bijzondere gebieden

Een aantal gebieden is van bijzondere betekenis voor het stadsbeeld van Almere. Zij verdienen om die reden extra bescherming. Het gaat dan onder andere om de Bouwrai-gebieden en de prijsvraaggebieden de Fantasie, de Realiteit en de Eenvoud.

Reclame

Met het aanbrengen van reclameborden in de openbare ruimte en aan gebouwen zijn grote financiële belangen gemoeid. Het risico van wildgroei bij het vrijlaten van reclame in de openbare ruimte is groot. Beperking is noodzakelijk, om te voorkomen dat de architectuur geheel ondergeschikt wordt aan reclame. Een regulerend beleid beschermt bovendien winkels en bedrijven met een kwaliteitsuitstraling. Op onderstaande kaart is aangegeven in welke gebieden het welstandsbeleid van toepassing is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3KNS04-vg01_0029.png"

Wanneer een gebied welstandsvrij is wil dat overigens niet zeggen dat er geen regie is. Voor de omvangrijkere (her)ontwikkelingsgebieden kan supervisie door kwaliteitsteams worden ingesteld en weer worden opgeheven. Ook kan bewonerswelstand worden ingesteld indien 2/3 meerderheid in een gebied aangeeft dat welstandstoetsing gewenst is. Voor het hele grondgebied van de gemeente geldt verder de excessenregeling. De excessenregeling is het instrument om bouwwerken, die in ernstige mate ontsierend zijn voor de omgeving, te laten aanpassen. De excessenregeling is gericht op het uiterlijk en is niet bedoeld om de plaatsing van bouwwerken tegen te gaan.

Voor het plangebied betekent dit voor het gebied in beginsel geen welstandseisen meer gelden. Echter het gebied wordt aan zowel de noord(west)zijde en de zuid(oost)zijde begrensd door hoofdinfrastructuur. Op ontwikkelprojecten op de eerste bouwkavel liggend aan de hoofdinfrastructuur (en dat zijn vrijwel alle kavels) blijven de welstandsregels van toepassing, mits een verticaal geprojecteerd oppervlak van minimaal 1.000 m² of een bouwhoogte van minimaal 20 m. Dit geldt ook voor reclameobjecten in het plangebied.

Beleidsnota kleine bouw 2008 (partiële herzieningen 2009, 2010)

In deze nota worden kaders benoemd voor de uitbreiding van woningen, het gebruik van woningen voor beroepen en bedrijven aan huis, bouwwerken nabij woningen en bedrijven, de oprichting van antennemasten e.d. Als een bouwplan aan de voorwaarden uit de nota voldoet, dan wordt medewerking verleend aan een bouwaanvraag, ook als deze niet past in het bestemmingsplan. Voor nieuwe bestemmingsplannen is het uitgangspunt dat de regeling uit de Nota hierin wordt overgenomen. Deze kaders scheppen duidelijkheid voor inwoners en bedrijven.

Samengevat regelt de nota de volgende bouw- en gebruiksmogelijkheden:

  • a. uitbreiding van of een bijgebouw bij woongebouwen;
  • b. uitbreiding van of een bijgebouw bij niet-woongebouwen (bijvoorbeeld winkels, scholen, bedrijfsgebouwen);
  • c. realiseren van gebouwen voor openbaar nut, openbaar vervoer of wegverkeer;
  • d. oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (bijvoorbeeld schuttingen, kunstobjecten, overkappingen);
  • e. realiseren van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie;
  • f. regeling met betrekking tot aan-huis-gebonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in huis;
  • g. oprichten van antenne-installaties.

Voor dit plangebied betekent dit dat de uitgangspunten van de nota zijn verwerkt in de regels en op de plankaart. Zo is de regeling voor aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten overgenomen en de mogelijkheden voor het oprichten van een terras of balkon aan de achterzijde van woningen.

Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet (1999)

Naast het nationale en provinciale antennebeleid heeft de gemeente ook een eigen 'antennebeleid'. Masten dienen zo dicht mogelijk bij hoofdinfrastructuur te worden gesitueerd. Plaatsing van masten is niet mogelijk in (toekomstige) woonwijken. Plaatsing van masten gebeurt zo min mogelijk in natuurgebieden, in parken en aan de rand van woongebieden. Bij de plaatsing van antennes dienen de aanvragers zoveel mogelijk gebruik te maken van elkaars opstelpunten, tenzij dit technisch niet mogelijk is. Plaatsing van antennes gebeurd bij voorkeur op bestaande verticale elementen: gebouwen, torens, bestaande masten en hoogspanningsmasten.

Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om een vrijstaande zendmast te kunnen plaatsen.

Meerjarenplan Startershuisvesting (2004)

Het is de uitdrukkelijke wens van de gemeenteraad om kleine, zelfstandige en goedkope woningen voor jongeren te bouwen. De aanpak hiervan is beschreven in het meerjarenplan startershuisvesting. In 2004 zijn de eerste 200 (tijdelijke) starterswoningen in Almere Buiten, Stad en Haven opgeleverd. Met het meerjarenplan wil het college ervoor zorgen dat ook in de komende jaren starterswoningen worden gebouwd.

In het plangebied zijn en worden meerdere starterswoningen gerealiseerd. Op kavel K2-3 worden 61 startersappartementen gebouwd, het Malmöhus met startersappartementen, 24 rug-aan-rugwoningen zijn opgericht op kavel S3 en op kavel S8-S9 staan 66 huurappartementen voor starters. Hiermee draagt het bestemmingsplan bij aan de doelstellingen uit het Meerjarenplan.

Prostitutiebeleid Almere (2000)

Het beleid is gericht op concentratie van bepaalde vormen van seksinrichtingen (in het uitgaanscentrum met bepaalde dominante functies zoals horeca en uitgaan, waar ruime mogelijkheden zijn met betrekking tot sluitingstijden). In de nota wordt vestiging van een seksinrichting in een woonwijk ontoelaatbaar geacht. Er wordt afgezien van de aanwezigheid van raamprostitutie en straatprostitutie in Almere. Uitgangspunt is dat er enige concentratie is in de stadskernen van Almere-Stad, Almere-Haven en Almere-Buiten van de zichtbare prostitutie (seksclub, sekstheater, seksbioscoop, seksautomatenhal, erotheek en sekswinkel). Het vestigingsbeleid gaat uit van maximaal vijf seksclubs, maximaal vijf erotische massagesalons, maximaal vijf privé-huizen, maximaal vijf bedrijven in de seksbranche waar geen seksuele handelingen plaatsvinden, en maximaal drie parenclubs in de gemeente Almere. De mogelijkheid bestaat dat steeds één van de vijf bedrijven zich kan vestigen op een bedrijventerrein. Vestiging op een bedrijventerrein is gebonden aan extra voorwaarden. Aan het aantal en de locatie van escortbureaus worden geen eisen gesteld. Thuisprostitutie is toegestaan mits de regeling voor beroepsuitoefening aan huis in het bestemmingsplan in acht wordt genomen.

Voor het plangebied betekent dit dat seksinrichtingen e.d. niet worden toegestaan. Thuisprostitutie als beroep-aan-huis is, met inachtneming van de in het bestemmingsplan opgenomen voorwaarden voor de 'beroepsuitoefening aan huis' wel toegestaan.

Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013 (2012)

Het Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013 bevat de uitgangspunten en criteria die worden gehanteerd bij de behandeling van de (aanvragen voor) vestiging van koffieshops in Almere. Binnen de gemeente Almere worden maximaal vier gedoogbeschikkingen afgegeven voor het exploiteren van een coffeeshop. Voor de stadskern Almere Stad maximaal twee, voor de stadskern Almere Haven maximaal één en voor de stadskern Almere Buiten maximaal één. Een coffeeshop kan slechts gevestigd worden op een locatie met een horecabestemming en valt onder Categorie 1 “ lichte horeca”. Vestigingscriteria ten aanzien van de locatie zijn onder andere:

  • geen vestiging van coffeeshops in woonwijken;
  • situering ten opzichte van scholen: de loopafstand dient minimaal 350 meter te zijn tussen een school (basis- en voortgezet onderwijs) en een coffeeshop (uitgezonderd Festivalplein)
  • dusdanig gesitueerd dat maatschappelijke controle en controle door controlerende instanties mogelijk is;
  • vestiging aan de rand van bedrijventerreinen is toegestaan, tenzij geen controle mogelijk is;
  • vestiging in het centrum is toegestaan.

Voor het plangebied betekent dit een coffeeshop binnen een horeca categorie 1 bestemming gevestigd kan worden via een gedoogbeschikking, omdat er in Almere Buiten op dit moment geen coffeeshop is. Dan moeten wel de bovengenoemde voorwaarden in acht worden genomen. Een coffeeshop krijgt geen aparte aanduiding in het bestemmingsplan, omdat dit een illegale activiteit betreft die gedoogd wordt.

Uitgiftebeleid benzineverkooppunten (2000)

Op 19 mei 2000 heeft het college van B&W het 'uitgiftebeleid benzineverkoop' vastgesteld. Het beleid gaat uit van de uitgifte van alleen solitaire tankstationlocaties. Daarnaast is in de nota een spreidingskaartje voor benzineverkooppunten opgenomen. Op deze kaart staat aangegeven waar benzineverkooppunten gerealiseerd mogen worden.

Voor het plangebied betekent dit dat de realisatie van een benzineverkooppunt niet mogelijk is.

3.2 Bereikbaarheid en mobiliteit

Nota Mobiliteitsplan Almere (2012)

Keuzes op het gebied van verkeer en vervoer zijn in belangrijke mate voorwaardenscheppend voor stedelijke ontwikkelingen. Ze werken ook door in het dagelijks leven op straat. Het gaat dan met name om een goede bereikbaarheid, maar óók om de wijze waarop verkeer en vervoer wordt ingebed in het stedelijk weefsel. De volgende 8 hoofdkeuzes worden gemaakt:

  • 1. Stimuleren economische ontwikkeling door verbeteren regionale bereikbaarheid, handhaven goede interne bereikbaarheid en versterken van wijkeconomie met introductie stadsstraten;
  • 2. Betere inpassing infrastructuur in stedelijk weefsel en aanwenden infrastructuur ter ondersteuning van organische groei;
  • 3. Handhaven van een gezond, verkeersveilig en duurzaam verkeerssysteem met aandacht voor initiatieven uit de markt;
  • 4. Vasthouden kwalitatief hoogwaardig openbaar vervoer waarbij de sociale veiligheid en de inpassing in het stedelijk weefsel verbeteren;
  • 5. Realiseren hoger fietsgebruik door het aanbieden van een kwalitatief hoogwaardig, sociaal veilig en kostenefficiënt hoofdfietsnetwerk;
  • 6. Aanbieden van veilige en prettige looproutes in woonwijken en winkelcentra en openbaar vervoer voorzieningen;
  • 7. Vasthouden van de goede interne bereikbaarheid per auto met aandacht voor inpassing, beleving en oriëntatie;
  • 8. Parkeeroplossingen op maat voor bewoners, bezoekers en werknemers.

Doelstellingen met ruimtelijke betekenis zijn:

  • Meer functiemenging;
  • Maken van stadsstraten: straten of lanen die een meer stedelijke uitstraling hebben door het verkeer niet meer strikt van de omgeving te scheiden; ook ter versterking van de wijkeconomie;
  • Concentratie van voorzieningen rondom knooppunten (m.n. stations);
  • Verbetering sociale veiligheid op fietsroutes (onder andere bundeling met auto-infrastructuur cq langs (woon)bebouwing), looproutes en openbaar vervoer. Tenminste één sociaal veilige fietsroute tussen stadsdelen;
  • In nieuwe gebieden met de gebruikelijke Almeerse dichtheid en hoger wordt het systeem van verkeersscheiding grotendeels doorgezet (eventueel eigen rijstrook, in plaats van aparte infrastructuur). In nieuwe gebieden met lagere dichtheden kan in principe van dit systeem worden afgestapt. In bestaand gebied geen grote ingrepen;
  • Openbaar vervoer en fiets krijgen prioriteit boven de auto;
  • Hoofdfietsnetwerk met ongelijkvloerse kruising van de dreven;
  • Doorgaand autoverkeer weren uit woongebieden;
  • Aandacht voor verkeersveilige schoolomgeving;
  • Capaciteitsvergroting regionale vervoersverbindingen (ov en auto);
  • Op langere termijn een IJmeerverbinding als voorwaarde voor gezonde groei Almere;
  • Bij interne bereikbaarheid krijgen economisch belangrijke gebieden (zoals het Stadscentrum en het centrum van Almere Buiten inclusief Doemere) prioriteit.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de uitgangspunten van dit beleidsplan.

Verkeersveiligheid rond basisscholen (2001)

De verkeersdrukte rond basisscholen door de auto's van de ouders/verzorgers is een algemeen probleem, dat de veiligheid van de kinderen in gevaar brengt. De locatie van basisscholen en daarbij de verkeerssituatie rond de school moet daarom in een vroeg stadium in de stedenbouwkundige plannen opgenomen worden. Dit geldt in het bijzonder voor zgn. educatieve steunpunten c.q. de brede school.

Voor het plangebied betekent dit dat voor de bestaande en mogelijke nieuwe scholen rekening is en wordt gehouden met het bepaalde in deze nota.

3.3 Werk in de stad

De Economische Kracht van Almere, economische agenda 2015-2019 (2015)

De Economische Kracht van Almere bevat de economische agenda, de programmalijnen en speerpunten, voor de periode 2015-2019. Almere maakt deel uit van de economische topregio Noordvleugel. Dit vraagt om een aantrekkelijk vestigingsmilieu. Almere richt zich op het doorontwikkelen van de eigenheid van Almere en de complementariteit van de stad in de Noordvleugel. De programmalijnen zijn:

  • Excellent gastheerschap via het faciliteren van bestaande en nieuwe bedrijven, door onder meer het contact houden met gevestigde bedrijven en het versterken van aanspreekpunten tussen gemeente en ondernemers;
  • Stimuleren van nieuwe kansen en mogelijkheden van ondernemers, door onder meer het mogelijk maken van bestemmingsverruiming van leegstaande (kantoor)gebouwen;
  • Inspannen om knelpunten op te lossen die ondernemers signaleren;
  • Dienstverlening aan ondernemers via het Ondernemersplein;
  • Inzetten voor heldere en soepele toepassing van regelgeving, door onder meer aanpassing en verruiming van het beleidskader over werklocaties (GVV);
  • Cultuurverandering van de gemeentelijke organisatie gericht op het adequaat en vlot bedienen van ondernemers met snelle en 'to-the-point' dienstverlening;
  • Doorontwikkelen van de clusteraanpak met EDBA 2.0, bedrijven, onderwijs- en kennisinstellingen, gericht op economische structuurversterking in Almere.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met De Economische Kracht van Almere, economische agenda 2015-2019.

Gemeentelijke visie op het vestigingsbeleid (2010)

Om Almere te ontwikkelen tot een complete stad met een eigen economisch identiteit én daarmee de concurrentiepositie van de Randstad te versterken, is meer werkgelegenheid nodig voor een evenwichtige woonwerkbalans. Deze gemeentelijke visie op het vestigingsbeleid (GVV) beoogt de economische ontwikkeling te versterken, de mobiliteit te beheersen, de infrastructuur efficiënt te gebruiken en de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid te verbeteren. Hiermee kan Almere een gunstig vestigingsklimaat bieden voor bestaande en nieuwe bedrijven én haar inwoners voldoende, gevarieerde werkgelegenheid bieden. De GVV is een uitwerking van het provinciale Omgevingsplan en de Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011 en gaat in op de karakteristieken van Almere en bevat maatwerk. Hoofdpunten zijn:

  • 1. Almere Principles zijn vertrekpunt voor de ontwikkeling van toekomstige vestigingslocaties. De Principles zijn geoperationaliseerd naar uitgangspunten voor de vestigingsvisie. Deze zijn vertaald naar onderdelen voor een uitvoeringsprogramma, welke praktisch kan worden gekoppeld aan de levenscyclus van vestigingslocaties (fase van ontwikkeling, realisatie, beheer, herstructurering).
  • 2. programmering van vestigingslocaties gericht op voldoende (direct beschikbare, geplande en gereserveerde) voorraad. Voor het scheppen van 100.000 extra banen moeten verschillende typen vestigingslocaties worden aangeboden. Voor de lange termijn (2030) is 680 extra hectare voor bedrijventerreinen, 1 miljoen m2 extra kantoorvloeroppervlak en 250 hectare voor (grootschalige) voorzieningen gereserveerd.
  • 3. formuleren van uitgangspunten voor duurzame gebiedsontwikkeling. In nota's van uitgangspunten worden condities en randvoorwaarden voor duurzaamheid op maat vastgesteld. Hierbij geldt: (1) richtinggevende terreinquotiënt voor industriële en logistieke bedrijven (35-50 arbeidsplaatsen/ha); (2) benutten van mogelijkheden voor duurzame ontwikkeling (inhoud, procesgang, financiering); (3) meer aandacht voor mogelijkheden van tijdelijke natuur op braakliggende terreinen; (4) actief parkmanagement; (5) programmering van de herstructureringsopgave, gericht op tijdig anticiperen op verminderde kwaliteit van vestigingslocaties.
  • 4. faciliteren en stimuleren van functiemenging op vestigingslocaties. Uitgangspunt voor specifieke werkmilieus en binnenstedelijke bedrijventerreinen is dat bestaande bedrijven hiervan geen hinder in de bedrijfsvoering ondervinden. Functiemenging faciliteren en stimuleren door (1) hanteren van een kader en kaart voor functiemenging als basis voor nieuwe bestemmingsplannen; (2) in de bestaande stad én de ontwikkelingsgebieden ruimte bieden aan functiemenging (kleinschalige 'werkvlekken' of werkstrips bij entrees van woonwijken, of gebouwconcepten als bedrijfsverzamelgebouwen, kantorenvilla's en speciale woonwerk-woningen en woningen, etc.
  • 5. behoud van werkgelegenheid op bedrijventerreinen als uitgangspunt voor herstructurering en het uitwerken van het beheer en de herstructureringsopgave. Voorkomen moet worden dat de aanzuigende werking van nieuwe locaties leidt tot achteruitgang en zelfs leegstand. Uitgangspunt bij herstructurering is dat de werkgelegenheid op de bestaande terreinen behouden blijft; deze vormt een belangrijke basis voor de opgave van 100.000 extra banen. Voornemens zijn: (1) stimuleren van (duurzame) beheervormen op bestaande terreinen. Basis is een vast te stellen gemeentelijk standaardpakket voor onderhoud en beheer per bedrijventerrein. Ondernemers kunnen gebruik maken van de Experimentenwet BedrijfsInvesteringsZones; (2) een kwaliteitskaart met bijbehorend programma voor vestigingslocaties, in aansluiting op de actualisering van gebiedsprogramma's; (3) uitwerken van de herstructureringsopgave, omdat op termijn zwaardere vormen van herstructurering (revitalisering en herprofilering) niet volledig zullen worden voorkómen.

De visie is vertaald in een overzicht van typen vestigingslocaties, waarin is aangegeven of, en zo ja onder welke voorwaarden, functies als detailhandel (regulier, pdv en gdv), kantoor, voorzieningen, wonen e.d. mogelijk zijn. Analoog aan de provinciale beleidsregel "locatiebeleid stedelijk gebied 2008" wordt onderscheid gemaakt in centrummilieus (grootstedelijk en overig), gemengde woon-werkmilieus (gemengd wonen-werken en binnenstedelijk) en specifieke werkmilieus (kantoren, voorzieningen, regulier bedrijventerrein en industrieterrein).

De GVV is voor dit bestemmingsplan van toepassing. De Indische Buurt is aangemerkt als een 'overig centrummilieu'. Als gevolg daarvan zijn zowel bedrijven als andere functies mogelijk, mits naar aard en schaal passend en maximaal milieucategorie 2. Wonen is ook toegestaan, net als kantoren, maatschappelijke voorzieningen en andere voorzieningen op gebied van cultuur, sport en recreatie zoals muziek-, dans- en sportscholen, ateliers. De GVV gaat uit van het faciliteren en stimuleren van functiemenging en gelet daarop is dat ook het uitgangspunt voor deze percelen. De exacte vertaling van dit beleid in een bestemmingsregeling, waarin ook rekening is gehouden met de hiervoor geldende plannen, is te vinden in paragraaf 3.2.3 Gemengd-1 . Overigens is functiemenging niet verplicht. Dit leidt ertoe dat de functiemengingslijst uit de VNG-brochure 'bedrijven en milieuzonering' 2009 wordt toegepast, waarbij categorie A en B wordt toegestaan. Als er categorie C bedrijven zijn of andere bedrijven die niet in de lijst passen, zullen die apart worden aangeduid. Dit kan alleen als bedrijvigheid naar aard en omvang passend is. Daarnaast mogen bedrijven geen last hebben van eventuele functies. Voor de mogelijkheden voor detailhandel is de Detailhandelsvisie Almere 2014 van toepassing en voor horeca de Horecanota.

Detailhandelsvisie Almere 2014

De Detailhandelsvisie Almere 2014 geeft in hoofdlijnen antwoord op de vraag hoe Almere in de komende jaren met detailhandel in de stad wil omgaan. De belangrijkste uitgangspunten voor de detailhandelsstructuur zijn:

  • de fijnmazigheid van winkelvoorzieningen;
  • de positie van het stadscentrum als hét centrale (winkel)centrum van Almere;
  • ruimte bieden aan ondernemers;
  • e-commerce faciliteren.

Dit vindt zijn uitwerking in:

  • Concentratie van dagelijkse detailhandel in of aan buurt-, wijk- en stadsdeelcentra
  • Concentratie van niet-dagelijkse detailhandel in of aan stadsdeelcentra
  • Prioriteit voor kansrijke innoverende concepten
  • Verruimen van mogelijkheden voor kleinschalige detailhandel buiten de winkelgebieden
  • Vergroten van de verzorgingsfunctie en complementariteit van warenmarkten
  • Behouden van ruime mogelijkheden winkelopening
  • Handhaven van regels
  • Programmering gericht op kwaliteit
  • Uitvoeringsparagraaf 'samenwerking markt en overheid'

De detailhandelsvisie bevat een aantal relevante begripsbepalingen, waaronder PDV en GDV. Het (toelatings)kader bevat een verdere vertaling van het beleid:

Economische segmenten   Dagelijks   Niet dagelijks   E-commerce  
    Recreatief   Doelgericht (PDV)   web- winkel   internet- winkel   afhaal- punten  
Milieus en Locaties              
stadscentrum en stadsdeelcentra   ja   ja   ja*   ja   ja   ja  
wijk- en buurtcentra   ja, supermarkt van (elk) maximaal 1.500 m² w.v.o.*/**   ja   nee   ja   ja   ja  
retailcentra***   nee   ja, mits passend binnen het thema   ja, mits passend binnen het thema   ja   ja   ja  
woonwijken (inclusief bedrijfs- woningen op bedrijventerreinen)   ja, mits < 25 m² w.v.o. aan huis   ja, mits < 25 m² w.v.o.   nee   ja   ja*   ja****  
binnenstedelijke, modern gemengde bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   alleen daar waar het volgens de geldende bestemmings- plannen mogelijk is, met uitzondering van ABC goederen¹)   ja   nee   ja****  
hoogwaardige bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   ja****  
logistieke bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   ja****  
industrieterreinen (De Vaart 1-3 en 4)   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   nee  
agrarische bedrijventerreinen, zoals Buitenvaart   ja, mits < 25 m² w.v.o. in de bedrijfswoning ***** en m.b.t. ondergeschikte detailhandel maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o. *****   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.*****   nee, met uitzondering van 1 tuincentrum   ja*****   ja*****   nee  

* Mits wordt voldaan aan de randvoorwaarden met betrekking tot bereikbaarheid, parkeren, laden, lossen en milieueisen (5 parkeerplaatsen per 100 m² b.v.o.).

** In stadsdeel Haven maximaal 1.200 m² w.v.o.

*** Retailcentra vallen onder het locatietype 'voorzieningenmilieu' uit de Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV, 2010) en Doemere is een voorzieningenmilieu voor PDV en het toekomstig retailpark Poort is een voorzieningenmilieu voor GDV. Ook de eventuele toekomstige detailhandelszone op Twentsekant is aangewezen als een voorzieningenmilieu voor PDV/GDV (pas op zijn vroegst na 2020 in ontwikkeling).

**** Op nog nader te bepalen locaties en onder nog nader te bepalen voorwaarden/criteria.

***** Gelieerd aan de hoofdbestemming (verbreed agrarisch) binnen het nieuwe bestemmingsplan Agrarisch gebied Buitenvaart.

¹) ABC-goederen kunnen zich ook vestigen op de binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen als voldaan wordt aan de ruimtelijk relevante criteria als goede bereikbaarheid en ruimtelijke inpassing buiten de PDV zones.

Het bestaande wijkwinkelcentrum De Oostvaarders is bestemd voor 'Centrum'. In dat wijkwinkelcentrum is zowel dagelijkse als niet-dagelijkse detailhandel (niet zijnde PDV) mogelijk. Ook supermarkten kunnen daar gevestigd worden, mits het vvo (in de Detailhandelsvisie wvo genoemd, maar definitie is hetzelfde) niet groter is dan 1.500 m². Volgens het geldende bestemmingsplan en een (koop)overeenkomst tussen gemeente en de supermarktexploitant mag één supermarkt maximaal 2.000 m² bvo bedragen met volgens de Detailhandelsvisie 2014 een vvo van maximaal 1.500 m². In deze overeenkomst is ook opgenomen dat de bvo van de tweede supermarkt maximaal 800 m² mag bedragen. Binnen deze bestemming zijn verder ook andere soorten detailhandel toegestaan, waaronder web- en internetwinkels. In totaal is maximaal 5.000 m² bvo aan detailhandel mogelijk.

Voor de rest van het gebied is alleen kleinschalige detailhandel mogelijk binnen de bestemmingen 'Wonen-1', 'Wonen-2' en 'Gemengd-1'. Binnen de bestemming 'Gemengd-1' is maximaal 1.500 m² bvo aan detailhandel toegestaan, met de beperking van maximaal 100 m² vvo per vestiging. Daarmee is de kleinschaligheid gewaarborgd. Grootschaligere detailhandel willen we alleen in stadsdeel- of wijkwinkelcentra. Binnen de woonbestemmingen is in de kleinschalige bedrijfsruimten, die verspreid liggen in de woonwijk, ook maximaal 100 m² vvo aan detailhandel toegestaan. Ook is in een woning zelf maximaal 25 m2 vvo aan detailhandel toegestaan. Dat is in dit bestemmingsplan geregeld in de regeling aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten. Ook webwinkels en internetwinkels zijn daarbij toegestaan, voor zover wordt voldaan aan randvoorwaarden met betrekking tot parkeren e.d. Deze eisen zijn opgenomen in de regeling aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten.

Afhaalpunten & kringloopwinkels (2014)

In de Detailhandelsvisie is aangekondigd dat op twee punten zou worden teruggekomen, namelijk afhaalpunten en kringloopwinkels.

Afhaalpunten

Op basis van de Detailhandelsvisie Almere 2014 worden afhaalpunten bij voorkeur geïntegreerd in de bestaande winkelstructuur. Hoewel afhaalpunten in winkelgebieden kunnen worden opgezet, bestaat er behoefte om afhaalpunten (panden die als bedrijfsactiviteit uitsluitend afhaalpunt zijn) ook buiten de winkelgebieden kansen te bieden. Afhaalpunten worden in de Detailhandelsvisie Almere 2014 niet als detailhandel gezien, maar als een bedrijfsfunctie (logistiek). Een afhaalpunt wordt in de detailhandelsvisie daarom gedefinieerd als "een locatie waar de consument uitsluitend via internet bestelde goederen kan afhalen of retourneren, en waar uitsluitend logistiek en opslag van bestelde goederen gedurende een korte periode plaatsvindt en waarbij geen sprake is van uitstalling ten verkoop en/of overige activiteiten". Doordat afhaalpunten ook als een (logistiek) bedrijf gezien kunnen worden, dus niet als een winkelfunctie, ontstaat de mogelijkheid om deze te realiseren op locaties buiten de bestaande winkelstructuur. Afhaalpunten worden toegestaan op alle bedrijventerreinen. De bedrijventerreinen Buitenvaart (agrarisch) en De Vaart (industrieel) worden hiervan uitgesloten. Voorwaarden voor vestiging van een puur afhaalpunt op bedrijventerreinen zijn:

  • voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden, lossen en manoeuvreren dienen op eigen terrein te worden gerealiseerd;
  • de locatie van het afhaalpunt dient goed ontsloten te zijn: een directe en korte aansluiting op de hoofdwegenstructuur.

De standaard definitie in bestemmingsplannen voor de functie Bedrijf luidt: "een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen, waaronder detailhandel als ondergeschikte bedrijfsactiviteit. Onder bedrijf wordt ook verstaan: bezorgservice, webwinkel, afhaalpunt en andere vergelijkbare bedrijven ".

Dit betekent voor het plangebied dat afhaalpunten mogelijk zijn op percelen waarop bedrijven in de zin van dit bestemmingsplan zijn toegestaan. In de regels is bepaald dat een omgevingsvergunning voor een afhaalpunt slechts kan worden verleend via afwijking van het bestemmingsplan, indien er sprake is van voldoende parkeerplaatsen en laad- en losruimte op eigen terrein en de locatie van het afhaalpunt een directe en korte aansluiting op de hoofdwegenstructuur.

Kringloopwinkels

De raad heeft op 6 maart 2014 ingestemd met de beleidskeuzes van de "Detailhandelsvisie Almere 2014". In het raadsvoorstel is aangekondigd dat op twee punten zou worden teruggekomen, namelijk afhaalpunten en kringloopwinkels. Volgens de Detailhandelsvisie is detailhandel toegestaan op locaties met een detailhandelsbestemming. Kringloopwinkels vestigen zich in de praktijk echter eerder op bedrijventerreinen vanwege het volumineuze karakter en de relatief lagere huurprijs dan in winkelcentra. Er zijn in Almere drie kringloopwinkels gevestigd: op bedrijventerreinen: De Steiger, op Markerkant en op Frezersplaats. De kringloopwinkel op bedrijventerrein Poldervlak is begin 2014 afgebrand. Volgens vaste jurisprudentie worden de activiteiten van kringloopwinkels als detailhandel beschouwd. De nieuwe definitie van een kringloopwinkel luidt: "Een kringloopwinkel is een vestiging welke bedrijfsmatige activiteiten en detailhandelsactiviteiten verricht, bestaande uit de inzameling "om niet" van een breed assortiment van tweedehands goederen van overwegend particulieren, de eventuele reparatie daarvan en verkoop van deze goederen (waaronder volumineuze) aan hoofdzakelijk particulieren". In vergelijking met de definitie zoals die is opgenomen in de Detailhandelsvisie Almere 2014 zijn de termen 'breed assortiment' en 'om niet' toegevoegd, mede om het verschil te benadrukken met een 'gewone' tweedehandswinkel. Deze specifieke definitie dient in de bestemmingsplanregels te worden opgenomen, de functie 'kringloopwinkel' in de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming. Door de brede opzet van deze specifieke bedrijfstak is het wenselijk dat hiervoor ook ruimte wordt geboden buiten de winkelcentra. De typen bedrijventerreinen waar kringloopwinkels zich kunnen vestigen worden beperkt tot die bedrijventerreinen die voor consumenten goed bereikbaar zijn en die relatief dicht bij een woonwijk liggen. Daarnaast komen die bedrijventerreinen in aanmerking waar de bedrijven qua aard van de bedrijfsactiviteiten niet onnodig belemmerd worden in hun bedrijfsvoering met de komst van een kringloopwinkel. Kringloopwinkels moeten geen negatieve ruimtelijke effecten veroorzaken op de bedrijfsomgeving waar deze gevestigd zijn. Daarom komen de binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen (zoals in de GVV van 2010 genoemd) hier voor in aanmerking. De bedrijventerreinen Buitenvaart (agrarisch) en De Vaart (industrieel) en de logistieke bedrijventerreinen Stichtsekant, Hollandsekant en Sallandsekant(logistiek) komen hiervoor niet in aanmerking. Elke vestiging dient fysiek en verkeerskundig inpasbaar te zijn; parkeren, laden, lossen en manoeuvreren dient op eigen terrein plaats te vinden.

Het plangebied bevat geen bedrijventerrein waarop kringloopwinkels mogelijk moeten worden gemaakt. Kringloopwinkels zijn overigens toegestaan binnen een bestemming die detailhandel toestaat.

Horecanota Almere (2000)

De horeca heeft als branche te maken met vele regelingen en beleidsmaatregelen die de gemeente Almere behartigt. Omwille van een eenduidig overzicht en toegankelijk beleid is een nota opgesteld die dit in een meer integraal kader plaatst. De horecanota bevat in hoofdzaak een 'foto' van het bestaande gemeentelijke horecabeleid anno 2000. Deze 'foto' is in overleg met diverse in- en externe betrokkenen gemaakt. Wat betreft ruimtelijk beleid is aangegeven dat ten behoeve van de bestemmingsplannen een uniforme omschrijving van drie gedefinieerde typen horeca (licht-, middel- en zware horeca) zal worden gehanteerd. Deze is opgesteld en wordt als Staat van Horeca-activiteiten opgenomen in de bestemmingsplannen. Verder is er een indeling gemaakt van gebieden waar horeca kan worden toegevoegd of verminderd:

  • Consolidatiegebied: geen uitbreiding van horeca mogelijk;
  • Ontwikkelingsgebied: nieuwe horeca is mogelijk;
  • Concentratiegebied: sterke concentratie van horeca is mogelijk;
  • Deconcentratiegebied: horeca zal worden verminderd.

Deze indeling van gebieden is vertaald naar: woongebieden, centra, Poort, Hout, bedrijventerreinen en kantoorgebieden en buitengebied, stadscorridors en parken.

Woongebieden

  • Woongebied: lichte horeca toegestaan in bedrijfsruimten, specifieke locaties in bestemmingsplan opnemen. Solitaire horeca in beginsel niet, tenzij op geschikte locaties lichte horeca.
  • Buurtsteunpunt en wijkcentra: lichte en middelzware horeca mogelijk; bestaande gebieden zijn consolidatiegebied; nieuwe buurt- en wijkcentra zijn beperkt ontwikkelingsgebied.

Centra

  • Concentratie van horeca in de stads(deel)centra; lichte, middelzware en zware horeca mogelijk.

Bedrijventerreinen en kantoorlocaties

  • Uitgangspunt voor vestiging van horeca is het draagvlak van de betreffende werklocatie; derhalve geen horeca op binnenstedelijke bedrijfsterreinen;
  • Regionale bedrijfsterreinen en kantoorlocaties: lichte en middelzware horeca mogelijk, over het algemeen gericht op de aldaar gevestigde bedrijven (uitzondering: weggebonden horeca).

Het plangebied heeft kenmerken van een centrumgebied, maar bevat ook een wijkwinkelcentrum en meerdere woningen en voorzieningen. De Horecanota voorziet niet in een dergelijk type gebied. Wel gezegd kan worden dat in Almere Buiten sprake is van een onderaanbod van horeca. De vraag naar horeca in het plangebied is groot, met name restaurants. Echter op grond van de Horecanota vindt concentratie van horeca plaats in het centrumgebied, zijnde het centrum van het stadsdeel Almere Buiten. Dit ligt buiten het plangebied. Nieuwe horeca buiten dit gebied is slechts beperkt mogelijk, omdat dit de vestiging in het centrum kan verstoren.

Op grond van het vorige bestemmingsplan uit 2009 was in de bestemming 'gemengd' horeca t/m categorie 2 toegestaan met een maximale oppervlakte van 5.000 m² bvo en in de bestemming 'centrum' ook horeca t/m categorie 2 zonder beperking van de oppervlakte. Momenteel zijn in het gebied een restaurant en een partycentrum gevestigd en een aantal lichte horeca-vestigingen (afhaalservice, snackbar) in de plinten van gebouwen en in de paviljoens in de groenzone van de Evenaar. Dit is allemaal binnen de bestemming 'Gemengd', waarbij alleen het partycentrum de nadere aanduiding 'horeca-3' heeft. Op de percelen met de bestemming 'Centrum' is momenteel nog geen horeca.

Het betreft een actualiseringsplan, waarin de regels uit het vorige plan worden overgenomen. Dit is ook gedaan met de aantekening dat in de bestemming 'Gemengd-1' alleen horeca tot en met categorie 2a wordt toegestaan. Dit om de mogelijke overlast voor omwonenden te beperken. Cafés, bars ed. zijn niet meer bij recht toegestaan.

Nota Hotelmarkt Almere, hotelvestigingsbeleid Almere (2002)

Met de Nota Hotelmarkt is beoogd een productbeleidsstrategie te ontwikkelen gericht op het verkrijgen van een adequaat hotelproduct in Almere, dat voldoet aan de toekomstige vraag vanuit toeristische, zakelijke, beurs/congres en vergadersector. De nota bevat een overzicht van de marktverhoudingen in Almere en omgeving (in 2002), toekomstige marktpotenties, randvoorwaarden in verband met vestiging en een ontwikkelingsstrategie (onder meer locatieonderzoek geschikte locaties, en planning/fasering vestiging). In de nota is beschreven waar in Almere bepaalde typen hotels met welke omvang kunnen worden gevestigd.

Voor het plangebied betekent dit dat er geen mogelijkheden zijn voor het vestigen van een hotel op basis van de nota.

Werken in de wijk (2005)

Het gemeentelijk beleid leidt primair tot meer flexibiliteit ten aanzien van het hebben van een bedrijf aan huis. Hierdoor worden gewenste en inpasbare initiatieven met betrekking tot de uitoefening van een bedrijf aan huis zo goed mogelijk geaccommodeerd. Het uitgangspunt is dat het percentage bedrijfsruimte van aan huis gebonden beroepen voor heel Almere verhoogd is tot 50% van het oppervlak van een woning ('toegelaten bebouwing') onder meer onder de voorwaarde dat de woning bewoond wordt door diegene die er werkt. Bij de planontwikkeling voor nieuwe uitleggebieden (bouwfronten) dient te worden uitgegaan van een indicatieve norm van één kleinschalige zelfstandige bedrijfsruimte op 50 woningen. In de uitleggebieden kunnen bepaalde straten die zich daarvoor lenen (stedenbouwkundig, functioneel en verkeerskundig), de plinten voor 100% omgezet worden van een woon- in een werkfunctie en vice versa. Daarnaast kan in de uitleggebieden, door bijvoorbeeld reserveruimten (maximaal 1 ha groot) op te nemen en/of bestemmingsplannen flexibeler te maken, bij een aantrekkende vraag adequaat ingesprongen worden met aanbod van extra bedrijfsruimte. Bij herontwikkelingsgebieden kunnen 'kansenzones' worden aangewezen. In de zgn. 'kansenzones' kunnen in voorkomende gevallen woningen volledig omgezet worden tot bedrijfsruimten.

Voor het plangebied betekent dit dat 50% van het oppervlak van een woning gebruikt mag worden voor aan huis gebonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Er zijn geen kansenzones aangewezen. Op grond van de Detailhandelsvisie Almere 2012 mag binnen deze 50% 25 m2 worden gebruikt voor detailhandel.

3.4 Groene stad

Waterplan Almere (2005)

Het Waterplan geeft aan welke rol het binnendijks water binnen de stad speelt en wat er nodig is om die rol te vervullen. Bij herstructurering van de bestaande stad of nieuwbouw, geeft de watervisie richting aan de omgang met water. Een belangrijk onderdeel van de watervisie is de waterfunctiekaart waarop drie functies zijn weergegeven: een natuurlijke, recreatieve of stedelijke functie. De functie bepaalt hoe het water moet worden ingericht, beheerd en onderhouden. Gemeente en Waterschap dragen de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het water in de stad. Het waterplan biedt een kader voor deze samenwerking. Het waterplan is opgesteld om zowel de huidige knelpunten in het watersysteem op te lossen als te anticiperen op toekomstige veranderingen en kansen.

Voor het plangebied betekent dit dat in overleg met het Waterschap een watertoets wordt uitgevoerd (zie paragraaf 5.7 van de toelichting).

Gemeentelijk Waterhuishoudingsplan 2011-2016

Per 1 januari 2008 is er veel veranderd voor alle gemeenten, met de Wet gemeentelijke watertaken. De nieuwe wetgeving stelt gemeenten beter in staat een bijdrage te leveren aan de aanpak van watervraagstukken in bebouwd gebied. Gemeenten hebben zorgplichten voor de inzameling en verwerking van overtollig hemelwater en grondwater. De gemeente moet hiermee rekening houden bij het opstellen van haar Gemeentelijk Riolering Plan (GRP). De gemeente heeft drie zorgplichten:

  • 1. de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater (Wet Milieubeheer);
  • 2. de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater (Waterwet);
  • 3. het treffen van maatregelen in het openbaar gebied teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken (Waterwet).

De noodzaak tot actualisatie en verbreding van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is aangegrepen om de bestaande beleidsdocumenten op het gebied van water te integreren en de samenhang in de waterhuishouding te verstevigen:

  • 1. Waterplan Almere (visie)
  • 2. Regionale bestuursovereenkomst stedelijk water Flevoland
  • 3. Maatwerkovereenkomst (hier is het B&O plan stedelijk water onderdeel van)
  • 4. Beleidskader onderhoud kapitaalgoederen
  • 5. Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)
  • 6. Nationaal Bestuursakkoord Water
  • 7. Bestuursakkoord Waterketen

Het Gemeentelijk Waterhuishoudingsplan Almere bundelt de hoofdlijnen van deze beleidsdocumenten en geeft daarmee structuur en samenhang aan de gemeentelijke waterhuishouding. Met dit plan wordt nogmaals de visie uit het Waterplan bevestigd.

Het bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten uit het Gemeentelijke Waterhuishoudingsplan.

Kleur aan Groen (2014)

De nota Kleur aan Groen geeft de spelregels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven binnen het groenblauwe raamwerk. Almere wil het unieke netwerk van natuur en landschap ook in de toekomst koesteren en behouden. De nota legt daarom de hoofdstructuur (het raamwerk) vast op kaart en beschrijft de betekenis ervan (de essentie). De essentie en de groene kwaliteit van de landschappen stellen voorwaarden aan alle ontwikkelingen in het raamwerk. Daarbij biedt de nota bewoners en ondernemers nadrukkelijk de ruimte om hun ideeën in het groen en blauw te realiseren. Op die manier kunnen zij de inrichting en gebruiksmogelijkheden versterken. De basis van de nota is de kaart van het groenblauwe raamwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3KNS04-vg01_0030.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3KNS04-vg01_0031.jpg"

Op de kaart zijn landschapstypes aangegeven. Zij laten zien dat er verschillende landschappen zijn met elk hun eigen ruimtelijke karakteristieken en kenmerkend gebruik. Er wordt onderscheid gemaakt in: bos, moeras, park, voorzieningenpark, water en identiteitsdragers. Om te kunnen beoordelen of een initiatief een verbetering voor (het gebruik van) het groenblauwe raamwerk oplevert, zijn de kwaliteiten van het raamwerk samengevat in 'de essentie'. Initiatieven zijn uitsluitend mogelijk als ze recht doen aan de essentie. Zo wordt bepaald of het raamwerk de beste plek is voor het initiatief, of dat het beter past op een bedrijventerrein of een centrumlocatie. De volgende essenties zijn opgenomen in de Nota Kleur aan Groen: Het groenblauwe raamwerk:

  • 1. heeft een waarde op zichzelf;
  • 2. is voor de stad en haar bewoners;
  • 3. is het fundament van de groene stad Almere;
  • 4. is verbonden met de stad;
  • 5. geeft Almere identiteit.

In aanvulling op de essentie gelden ontwikkelprincipes. Ze geven de condities voor een zorgvuldige inpassing en het bereiken van een optimale kwaliteitsbijdrage aan het groen en blauw. Deze ontwikkelprincipes zijn:

  • 1. De groengebieden en het water vormen een samenhangend geheel;
  • 2. Het initiatief versterkt de identiteit van het gebied;
  • 3. Het initiatief is verbonden met het gebied;
  • 4. Het initiatief draagt blijvend bij aan het beheer van het gebied. De kwaliteit van het groen staat hierbij centraal, niet de financiering ervan.
  • 5. Er geldt terughoudendheid bij het bouwen in het groen, waarbij ingrepen gericht zijn op de versterking van de kwaliteit van het groenblauwe raamwerk. Voor bebouwing geldt een extra kwaliteitstoets, op basis van de nota kleur aan groen.
  • 6. Het college informeert de raad vooraf per raadsbrief over initiatieven die daadwerkelijk in aanmerking komen voor realisatie, indien deze afwijken van de bepalingen in de nota Kleur aan Groen. Hierbij schetst het college waarom afwijken van de nota meerwaarde heeft.

Door deze spelregels verschuift de aandacht. De functie op zich is niet doorslaggevend. Het gaat om de kwaliteit die een initiatief op een specifieke plek kan toevoegen.

De Nota Kleur aan Groen is binnen het plangebied van dit bestemmingsplan van toepassing op de Evenaar. Het landschapstype is voorzieningenpark en er loopt als identiteitsdrager een recreatieve verbinding door het plangebied. Het kenmerkende gebruik van een voorzieningenpark is en bestaat uit sport, (stads)landbouw, evenementen binnen een groene omgeving. Het groene casco van lanen is onderdeel van het recreatieve netwerk en bevat paden die wandelen en fietsen mogelijk maken. Daarnaast is de Evenaar met fiets- en wandelpaden een recreatieve drager van het groenblauwe raamwerk. De paden geven structuur en identiteit. De recreatieve functie ervan kan worden ondersteund met functies zoals eten&drinken, kunst of cultuur.

In de groene middenzone van de Evenaar zijn al vijf paviljoens gerealiseerd die een maatschappelijke of horecafunctie mogen hebben. In de zone liggen ook een openbaar toegankelijke tennisbaan, basketbalveld, voetbalkooi en een skatebaan. Daarmee is aan de uitgangspunten of doelen uit de nota voldaan. Nieuwe initiatieven zijn gelet hierop in de middenzone niet meer mogelijk, omdat er geen plek meer voor is.

Beleidsplan wandelen en hardlopen 2003-2010 "stap voor stap door Almere" (2003)

Hierin staat aangegeven dat op de eerste plaats de wandelinfrastructuur dient te worden uitgebreid. Daarbij gaat het om het aanleggen van paden in gebieden waar ze ontbreken en in nieuw te ontwikkelen gebieden. Daarnaast gaat de aandacht uit naar het verhogen van de kwaliteit van de paden. Door de groei van de stad neemt de druk op bestaande voorzieningen toe. Om de toegankelijkheid en de begaanbaarheid van de paden jaarrond te garanderen, is het van belang veel gebruikte graspaden te voorzien van (half)verharding. Tot slot is het wenselijk om gebruikersgroepen te scheiden. Op dit moment maken wandelaars op veel plaatsen gebruik van fietspaden. Dat komt noch de verkeersveiligheid, noch de belevingswaarde voor de recreant ten goede. Het aanleggen van specifieke voetpaden naast fietspaden moet nader uitgewerkt worden. Verder is geconstateerd dat verschillende gebruikersgroepen uiteenlopende eisen stellen aan de belevings- en gebruikswaarde van routes en voorzieningen. Er wordt naar gestreefd meer variatie aan te brengen in de gebieden, zodat alle gebruikersgroepen bediend kunnen worden. Er moeten mogelijkheden gecreëerd worden voor liefhebbers van struinnatuur en voor fysiek beperkte wandelaars. Het aantal hardlooproutes kan uitgebreid worden in Buiten en Haven. Naast het realiseren van routes wordt in het plan aandacht besteed aan voorzieningen die hiermee samenhangen. Voorbeelden hiervan zijn horecagelegenheden en uitspanningen, rustpunten, informatievoorzieningen op parkeerplaatsen in buitengebieden etc.

Voor het plangebied betekent dit dat zal worden voldaan aan de doelen uit deze nota.

Programmaplan Energie Werkt! (2015)

In Almere wordt vanaf 2008 gewerkt aan de ambitie om in 2025 energieneutraal te zijn. De Almere Principles (2008) vormen de basis van een aantal opvolgende afspraken. Met het Rijk en de Provincie Flevoland zijn energie afspraken vastgelegd in het Integraal Afspraken Kader (IAK Almere 2.0, 2010) en meer specifiek uitgewerkt in de Afspraken Duurzaam Almere 2012-2014. Daarin is onder andere afgesproken dat de gemeente Almere streeft naar energieneutraliteit in 2025.

Almere heeft de ambitie om in 2022 al energieneutraal te zijn (exclusief mobiliteit). Om dit te bereiken is het noodzakelijk om focus te brengen in de vereiste gezamenlijke inspanning met, door en voor de stad, om een versnelling in hernieuwbare energievoorziening te realiseren. Dit is aanleiding geweest om te komen tot (en tevens het doel van) het Programmaplan Energie Werkt! Het programmaplan richt zich op de periode 2015 - 2018. Het programma bevat een werkwijze langs 5 inhoudelijke werklijnen:

Werklijn 1 Zon

In deze werklijn wordt langs vier speerpunten ingezet op het vergroten van hernieuwbare (elektrische) energieopwekking uit zon. Het stimuleren van extra panelen op particuliere daken en daken van gemeentelijk vastgoed, scholen en verenigingen wordt in deze werklijn vormgegeven. Ook wordt gekeken hoe we grootschalige panelen kunnen realiseren op huurwoningen en wordt onderzocht hoe en waar zonnevelden op (braakliggende) gronden kunnen ontstaan.

Werklijn 2 Warmte

Deze werklijn legt de focus op het verduurzamen van het bestaande warmtenet en het aanleggen en voeden van eventuele nieuwe warmtevoorziening op hernieuwbare energiebronnen. Voor het bestaande net wordt in het programma een beeld gegeven van de mogelijke opties om het net te verduurzamen en welke investeringen daarbij horen. Er wordt verkend of en hoe met partner Nuon samengewerkt gaat worden. Het bespreken van de hoogte en differentiatie in aansluittarieven maakt deel uit van deze verkenning. Voor nieuwe gebieden wordt ingezet op innovatieve technieken.

Werklijn 3 Wind

Windenergie kan zowel binnen als buiten Almere opgewekt worden. De keuze in deze werklijn is dat Almere binnen de gemeentegrenzen initiatieven faciliteert als bewoners of bedrijven daarom vragen. Binnen deze werklijn zijn hiervoor strikte criteria opgesteld en worden initiatieven daarin begeleid. Voor investeringen in windenergie buiten Almere wordt verkend hoe op passende wijze aangesloten kan worden op lopende ontwikkelingen binnen de Provincie Flevoland. In deze werklijn is opgenomen dat in elk nieuw bestemmingsplan kleinschalige windinstallaties mogelijk worden gemaakt via binnenplanse afwijking van de bouwregels, waarbij de windinstallatie op het hoofdgebouw of aan de gevel van het hoofdgebouw geplaatst moet worden. De toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen mag met maximaal 3 meter worden overschreden en de rotordiameter van de windinstallaties mag maximaal 2 meter bedragen (zie Programmaplan Energie werkt!, juli 2015, pagina 26).

Werklijn 4 Scholen en verenigingen

In deze werklijn worden Almeerse scholen en verenigingen aangezet tot het nemen van duurzame energiemaatregelen en worden deze brandpunten in de Almeerse wijken en buurten benut om de ambitie energieneutraal in 2022 onder de aandacht te brengen en zichtbaar vorm te geven. Door inzicht te verschaffen in mogelijke maatregelen en daarbij financieringsarrangementen aan te bieden wil deze werklijn in deze doelgroep hernieuwbare energie als standaard neerzetten.

Werklijn 5 Bewoners en bedrijven

Bewoners worden vanuit deze werklijn ondersteund om stappen te (blijven) zetten naar een energieneutraal Almere. Via diverse stimuleringsmaatregelen wordt hierop ingezet. Door inzicht en advies te verschaffen maar ook financieringsmogelijkheden te geven draagt deze werklijn binnen deze doelgroep bij aan een versnelling in de duurzame energietransitie. Voor bedrijven wordt ingezet op meer inzicht in rendabele investeringen en maatregelen die samenhangen met energiebesparing en hernieuwbare energieopwekking.

Binnen het plangebied zijn zonnepanelen, zonnecollectoren en kleine windmolens op of aan gebouwen mogelijk.

3.5 Veiligheid

Veiligheid gebouwde omgeving (checklist veiligheid in ruimtelijke planvormingsproces) (2003)

In de Kader Integraal Veiligheidsbeleid 2002-2005 worden alle facetten van sociale, fysieke en externe veiligheid onderscheiden. Eén van de thema's is de gebouwde omgeving en veiligheid. In de kadernota is gesteld dat de start van veiligheid begint bij de ontwikkeling van de stad, waarbij aangegeven is dat het noodzakelijk is het aspect van veiligheid in de fase van planontwikkeling structureel aan de orde te laten komen. Hoewel veiligheid in het ruimtelijk planvormingsproces van Almere (structuurplan, ontwikkelingsplan, bestemmingsplan, verkavelingsplan, inrichtingsplan) altijd al een aandachtspunt is geweest (direct of indirect), ontbrak een duidelijke checklist die alle aspecten van veiligheid (gericht op de omgeving) omvatte. Een veiligheidschecklist voorkomt dat in het ruimtelijk planvormingsproces bepaalde veiligheidsaspecten over het hoofd worden gezien en maakt eenduidige behandeling van het aspect veiligheid mogelijk. De checklist omvat voor de aspecten sociale veiligheid, fysieke veiligheid en externe veiligheid een overzicht van aandachtspunten waarmee in het ruimtelijk planvormingsproces van Almere rekening gehouden moet worden. Bij de aandachtspunten wordt aangegeven op welke planfase het veiligheidspunt van toepassing is. Hierbij is een onderverdeling gemaakt in structuurplan, ontwikkelingsplan/bestemmingsplan, en verkavelingsplan/inrichtingsplan. De op ontwikkelingsplannen en bestemmingsplannen gerichte veiligheidspunten zijn ook van toepassing op ontheffingen van bestemmingsplannen en kunnen tevens gehanteerd worden voor herontwikkelingsplannen. De input voor de checklist is geleverd door de verschillende gemeentelijke diensten en Politie Flevoland. De veiligheidspunten zijn van toepassing op het openbare en semi-openbaar gebied. Veiligheidspunten die betrekking hebben op het ontwerp van gebouwen vallen buiten de kaders van deze veiligheidschecklist (hiervoor geldt het Bouwbesluit).

Voor het plangebied zijn vooral de veiligheidsaandachtspunten voor woongebieden en bedrijventerreinen met woonfunctie binnen 'stedelijk weefsel' van belang bij nieuwe ontwikkelingen. Bij de concrete invulling van nieuwe ontwikkelingen dient toepassing te worden gegeven aan de veiligheidschecklist.

Vuurwerknota 2005, Ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit (2005)

Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit in werking getreden, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk. De regels hebben betrekking op vervoer, opslag, verkoop en gebruik van vuurwerk. De meeste regels zijn technisch van aard en komen in het vergunningverlenings- of meldingstraject tot uitvoering. Er worden ook regels gegeven die een ruimtelijke betekenis hebben. De ruimtelijke regels van het Vuurwerkbesluit dienen te worden vastgelegd c.q. in acht genomen in nieuwe bestemmingsplannen, herzieningen, wijzigingen en vrijstellingen. Almere is niet aangewezen als opslaggebied voor professioneel vuurwerk. Het beleid geeft aan dat vuurwerkopslag en -verkoop kan plaats vinden in winkelcentra en op bedrijventerreinen. Verkoop en opslag geschiedt niet in woongebieden en kleine winkelcentra met woningen erboven.

In 2005 is vuurwerkbeleid vastgesteld (zie ook hoofdstuk 3). Vuurwerk opslag en verkoopplaatsen zijn geconcentreerd in winkelcentra en bedrijventerreinen en uitgesloten in woongebieden en kleine winkelcentra met woningen erboven. Gebied 3KNS betreft een gemengd gebied met zowel gespreide detailhandel als een wijk-/buurtwinkelcentrum nabij Station Oostvaarders. In eerste instantie (bij vaststelling van het hiervoor geldende bestemmingsplan in 2009) is ervoor gekozen het plangebied aan te wijzen als gebied waarbinnen verkoop en opslag van consumentenvuurwerk is toegestaan en werd 3KNS in de bijlage bij het beleidsdocument vermeld onder de grotere winkelcentra. In het ontwerp bestemmingsplan werd vuurwerkopslag en -verkoop derhalve mogelijk gemaakt binnen de bestemmingen gemengde doeleinden en centrumdoeleinden. Bij de politieke behandeling ter vaststelling van het ontwerp bestemmingsplan vormde dit onderwerp echter een discussiepunt. De raadsbehandeling heeft ertoe geleid dat de in het ontwerp voorgestelde mogelijkheid van vuurwerkopslag en -verkoop bij de vaststelling van het bestemmingsplan is geschrapt. Voor dit bestemmingsplan is opslag en verkoop van vuurwerk dus niet toegestaan. Dit beleid is overgenomen uit het voorheen geldende bestemmingsplan, opgenomen in het paraplubestemmingsplan vuurwerk en sindsdien niet gewijzigd.

3.6 Sociale structuur, onderwijs en cultuur

Sociale Structuurschets, 'Almere mensenwerk' (2004)

De kern van de sociale structuurschets vormen de begrippen sociale dynamiek,  sociale diversiteit en sociale samenhang. Centraal staat in de ambitie de ontwikkeling naar meer stedelijkheid en het bieden van ruimte aan sociale diversiteit en sociale dynamiek. Dat betekent een trendbreuk met de eenzijdige suburbane ontwikkeling, die tot op heden plaatsvond. Almere wil ruimte bieden aan en aantrekkelijk zijn voor mensen met verschillende leefstijlen en leeftijden, inkomens van hoog tot laag en voor mensen vanuit verschillende herkomstlanden. Sociale binding van de huidige en inwoners aan de stad is cruciaal voor een duurzame, evenwichtige ontwikkeling van de toekomstige stad. Op basis van de sociale analyse van Almere zijn de volgende zes sociale ambities geformuleerd:

  • 1. meer jongeren in het straatbeeld;
  • 2. oog voor ouderen;
  • 3. meer stedelijkheid;
  • 4. kleur in de stad;
  • 5. aanpak “onvermijdelijke” stadsproblemen;
  • 6. groeimarkt vrije tijd voor stad en regio.

Voor het plangebied betekent dit dat het aanbod van (cultuur-maatschappelijke) voorzieningen in dit plan is vergroot. Daarnaast is groen kenmerkend voor het gebied. Dit biedt veel mogelijkheden voor recreatie als wandelen en sport. Het bestemmingsplan past in dit beleidsplan. Bij een nieuwe ontwikkeling moet aandacht worden besteed aan het realiseren van voorzieningen die de sociale cohesie (het elkaar kunnen ontmoeten) bevorderen.

Samenhangend jeugdbeleid "Jonge stad, stad voor jongeren en jeugd" (2005)

Deze notitie geeft in de vorm van twee programma's, “jeugdvoorzieningen” en “zorg voor jeugd”, aan wat de doelstellingen zijn voor het samenhangend jeugdbeleid op het gebied van de maatschappelijke voorzieningen in de periode 2005-2009. Een van de ruimtelijk relevante doelstellingen is het voldoende en tijdig opleveren van onderwijshuisvesting in multifunctionele accommodaties. Kern van de gedachte is dat een samenhangend voorzieningenniveau op buurtniveau rond de school moet worden georganiseerd. Sociaal cultureel werk, peuteropvang, buitenschoolse opvang kunnen in een gebouw of samengestelde complexen verzorgd worden. Verder moet in de ruimtelijke planontwikkeling rekening gehouden worden met voldoende ruimte voor kinderopvang.

In het plangebied zijn meerdere kinderopvangcentra gevestigd en ook een aantal scholen, waaronder basisscholen, het Buitenhoutcollege (VMBO) en het Montessori Lyceum. Daarmee wordt aan de doelstellingen van de nota voldaan.

Toekomstvisie vrije tijd “De (vrije) tijd van je leven!" (2008)

De Toekomstvisie Vrije tijd Almere geeft richting aan de ontwikkeling van een integraal vrijetijdsbeleid tot 2020, met doorkijkjes naar 2030. De twee elkaar versterkende hoofddoelen van de voorliggende visie zijn:

  • 1. het creëren van een hechte, leefbare samenleving;
  • 2. het versterken van de identiteit van de stad.

De gekozen koers laat zich vertalen in drie speerpunten:

  • 1. Het huis uit, de wijk in;
  • 2. Verbinden en versterken;
  • 3. Volwaardige stad in de regio.

Om een hechte samenleving te bereiken, dient zonder aarzelen te worden gekozen voor het niveau van de wijk en woonomgeving. Het bevorderen van contact en ontmoeting zal in Almere de belangrijkste opgave zijn. Het verfraaien, verbeteren en verlevendigen van die omgeving is daarvoor een middel. Als het gaat om de identiteit van de stad zijn de sleutelwoorden 'versterken' en 'verbinden'. Dit houdt in het aantrekkelijker maken van bestaande voorzieningen, stadsparken en natuurgebieden en het realiseren van een netwerk voor wandelen, fietsen, skeeleren en varen. Daarnaast is op enkele punten een versterking van de stedelijke infrastructuur gewenst. Daarbij kunnen de kwaliteiten die de stad heeft verder worden uitgebouwd en benut. Vanuit een aantal thema's wordt een bovenregionale profilering voorgesteld die Almere op de kaart kan zetten.

Het bestemmingsplan past in de doelen die in deze visie worden nagestreefd.

Cultuurnota 2009-2012 (2008)

Deze cultuurnota vloeit voort uit een integrale toekomstvisie op vrije tijd. De Visie Vrije Tijd (2008) geeft richting aan de ontwikkelingen in vrijetijdsbeleid tot 2020 en biedt een breder kader voor de langere termijn. De Cultuurnota gaat uit van het versterken van cultuur in de stad op drie niveaus: de eigen woonomgeving, het niveau van de stad en het (boven)regionale niveau.

  • Eigen woonomgeving: Het is wenselijk dat zoveel mogelijk Almeerders dichtbij huis aan culturele activiteiten kunnen deelnemen. Dit betekent dat er op wijkniveau – waar mogelijk gekoppeld aan (brede) scholen – laagdrempelige activiteiten moeten zijn die aansluiten bij de interesses en wensen van de bewoners ter plekke. Afhankelijk van de locatie en de bevolkingssamenstelling kan het voorzieningenpakket per wijk overigens variëren.
  • Stedelijk niveau: Naast het laagdrempelige aanbod op wijkniveau zal de stedelijke culturele infrastructuur verder versterkt worden. Het gaat hier in de eerste plaats om versterking van de bestaande stedelijke instellingen op bestuurlijk gebied, maar ook op het vlak van marketing en publieksbereik. In de tweede plaats gaat het over de uitbreiding van de culturele infrastructuur om zo een complete stad te worden.
  • (Boven)regionaal niveau: Bij de volwaardige stad die Almere wil worden, hoort een duidelijke identiteit. Een identiteit die aansluit bij de sterke kanten en wervend is naar huidige – maar vooral ook toekomstige – bewoners en bezoekers. De nabijheid van Amsterdam is een sterk punt dat benut kan worden, maar Almere kan niet zonder eigen iconen. Die iconen creëer je echter niet bewust, maar die ontstaan in de loop der tijd. Almere heeft als nieuwe stad de kans anders en innovatief te zijn. Dit betekent dat het vrijetijdsaanbod voor iedereen duidelijk maakt: dáárvoor moet je in Almere zijn. Dat betekent in de eerste plaats dat we meer instellingen van landelijke bekendheid in de stad willen hebben, die publiek van buiten Almere trekken.

Bovenstaande visie leidt tot de volgende hoofddoelstelling van het Almeerse cultuurbeleid 2009-2012: het realiseren van een zo volledig mogelijk cultuuraanbod dat past bij de omvang van de stad. Met dit aanbod dragen wij bij aan de hechte, leefbare samenleving en versterken we de identiteit van de stad.

Voor het plangebied betekent dit dat ruimte is en wordt geboden aan cultuur en ontspanningsvoorzieningen binnen de daarvoor bedoelde gemengde-bestemming.

Sportnota 2013-2016 (2013)

Deze nota geeft de speerpunten en doelstellingen voor het sportbeleid voor 2013-2016 weer. "Almere: sportieve stad!" is de hoofddoelstelling of missie van het Almeerse sportbeleid voor 2013-2016. Via zeven speerpunten en bijbehorende doelstellingen streeft Almere er naar om de hoofddoelstelling te realiseren. Deze speerpunten zijn:

  • 1. Laagdrempelige sportmogelijkheden dichtbij huis.
  • 2. Integrale samenwerking sport en andere terreinen.
  • 3. Kwalitatief hoogwaardige sportaccommodaties.
  • 4. Vitale sportverenigingen.
  • 5. Talent.
  • 6. Topsportaccommodaties.
  • 7. (Top)sportevenementen.

Voor het plangebied betekent dit door het bieden van de mogelijkheid van speel- en sportvoorzieningen in met name de groene middenzone van de Evenaar, er voor bewoners laagdrempelige mogelijkheden komen dichtbij huis waar allen gebruik van kunnen maken.

Inrichting schoolpleinen (1999)

Op 30 maart 1999 heeft het college van burgemeester en wethouders kennis genomen van de "Rapportage Werkgroep schoolpleinen". Mede op basis van deze rapportage heeft het college besloten dat schoolpleinen zowel een wijkvoorziening als een voorziening voor de school dienen te zijn. Tevens is een regeling getroffen met de schoolbesturen over de verdeling van de kosten voor aanleg en onderhoud van de schoolpleinen.
Voor het plangebied betekent dit dat schoolpleinen expliciet als "speelterrein" worden toegevoegd aan de bestemmingsomschrijving van de bestemming "Maatschappelijk".

Archeologie

Archeologienota (2016)

Almere voert een actief beleid inzake de archeologische monumentenzorg, gericht op

  • het veiligstellen van de meest waardevolle vindplaatsen in de gemeente;
  • het zoveel mogelijk integreren van deze locaties in de diverse inrichtingsplannen;
  • het kenbaar en herkenbaar maken van de bijzondere geschiedenis van Almere aan het publiek.

De hoofdlijnen van het beleid inzake de archeologische monumentenzorg in Almere staan beschreven in de Nota Archeologische Monumentenzorg 2016. Op 7 april 2016 heeft de raad dit beleid vastgesteld, evenals de Archeologieverordening 2016 en de toelichting daarop. De Archeologische Beleidskaart Almere (ABA) is als onderdeel van het door de raad vastgestelde beleid gelijktijdig vastgesteld. Het beleid is een uitwerking van de Monumentenwet 1988. Het beleid richt zich op het behoud van een representatief deel van behoudenswaardige vindplaatsen (scheepsresten en steentijdvindplaatsen). De vergunningsplichtige gebieden, behoudenswaardige vindplaatsen (waaronder wettelijk beschermde rijksmonumenten) en gebieden die zijn vrijgesteld van archeologische verplichtingen zijn op de ABA aangegeven. Om te zorgen dat het noodzakelijke onderzoek daadwerkelijk plaatsvindt worden daartoe aangewezen gebieden beschermd via het bestemmingsplan (zie paragraaf 3.3.1 van de plantoelichting). De onderzoeksplicht geldt alleen, indien aan twee voorwaarden is voldaan:

  • 1. de voorgenomen bouw- en aanlegactiviteiten komen niet in aanmerking voor een vrijstelling; en
  • 2. de betreffende gronden zijn niet eerder bebouwd / overbouwd is geweest met bijvoorbeeld een weg of woningen.

De inzet van beschikbare middelen van de gemeente inzake monumentenzorg richt zich op gebieden, waarin zich representatief te achten prehistorische landschappelijke zones bevinden. De verwachting is dat dit doorgaans de hogere delen van het prehistorisch dekzandlandschap betreffen en oeverwallen die voorkomen binnen de Oude Getijdenafzettingen. Voor ingrepen of wijzigingen die niet in aanmerking komen voor een vrijstelling is een omgevingsvergunning vereist. Deze vergunning kan al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden, indien de werkzaamheden de archeologische waarden aantasten of risico´s daarop kunnen opleveren.

Archeologieverordening (2016)

In de Archeologieverordening 2016 is vastgelegd hoe Almere omgaat met behoudenswaardige archeologisch vindplaatsen en voor welke terreinen een archeologische vergunningsplicht dan wel een vrijstelling hiervan geldt. Onderscheid wordt gemaakt tussen de dubbelbestemmingen “Waarde-Archeologie 1 t/m 6”.

  Archeologisch relevante laag   Horizontale vrijstelling   Verticale vrijstelling  
Waarde 1   wad- en kwelderafzettingen, dekzand   500 m²   150 cm  
Waarde 2   dekzand   500 m²   100 cm  
Waarde 3   dekzand   500 m²   50 cm  
Waarde 4   oeverwallen/ rivierduinen   100 m²   50 cm  
Waarde 5   behoudenswaardige vindplaats   geen   geen  
Waarde 6   buitendijks   25.000 m²   geen  
Vrijgesteld   nvt   nvt   nvt  

Deze waarden zijn gekoppeld aan gebieden op de Archeologische Beleidskaart Almere. Binnen deze gebieden wordt gewerkt met een vergunningsplicht met afwijkingen en uitzonderingen. De eventueel vergunningsplichtige gebieden en behoudenswaardige vindplaatsen worden beschermd door een archeologievergunning (zie voor een uitgebreidere beschrijving hiervan paragraaf 3.3.1). De vergunning kan (al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden) worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden, indien het project/ de werkzaamheden de archeologische waarden aantast of risico's daarop kan opleveren.

Archeologisch waardevolle terreinen zijn gebieden, waar op basis van onderzoek behoudenswaardige archeologische vindplaatsen vastgesteld zijn. Uitgangspunt is om aangetroffen vindplaatsen en scheepswrakken van voldoende kwaliteit in situ te behouden door middel van inpassing, inrichting, monitoring en beheer. Voor de inpassing geldt dat op het terrein geen andere inrichting is toegestaan dan die het behoud, beheer, onderzoek en beleefbaarheid ten dienste staat. Voor deze terreinen geldt dat er, in bepaalde gevallen, wel kleinschalige ingrepen kunnen worden toegestaan, zolang deze ingrepen recht doen aan de archeologische betekenis van het terrein en de archeologische waarden niet schaden. Buiten de vastgestelde archeologisch waardevolle gebieden liggen gebieden ,waar archeologische vindplaatsen worden verwacht maar nog niet zijn vastgesteld.

Het is altijd mogelijk dat in de bodem niet ontdekte archeologische waarden bij toeval te voorschijn komen (de zogenaamde toevalsvondsten). In Almere zal het dan waarschijnlijk meestal gaan om scheepsresten of vliegtuigwrakken. Indien dergelijke resten buiten het kader van een officieel archeologisch (voor)onderzoek worden aangetroffen, geldt een meldingsplicht op grond van Erfgoedwet (voorheen artikel 53 van de Monumentenwet 1988). De meldingsplicht geldt voor heel Almere, dus ook voor gebieden buiten de behoudenswaardige vindplaatsen, evenals in gebieden waar het archeologische vooronderzoek is afgerond.

In de Archeologieverordening 2016 is dwingend opgenomen dat zowel de waardevolle terreinen als de vergunningsplichtige gebieden (als vermeld op de ABA) integraal in alle toekomstige ruimtelijke plannen en juridisch-planologische kaders moeten worden overgenomen, met een met de verordening overeenkomende bescherming.

Een groot deel van het plangebied van het bestemmingsplan 'Indische Buurt' is aangemerkt als gebied dat is vrijgesteld. Daar geldt geen onderzoeks- of vergunningsplicht. Een kleiner deel is aangeduid als gebied, waar behoudenswaardige archeologische waarden aangetroffen zouden kunnen worden. Deze zijn via de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 beschermd, zodat er eerst onderzoek gedaan moet worden alvorens gebouwd kan worden of aanleg van werken kan plaatsvinden bij bouwwerken groter dan 500 m². Het gebied bevat twee behoudenswaardige vindplaatsen. Deze zijn middels de dubbelbestemming ' Waarde - Archeologie 5' beschermd. Bebouwing of aanleg van werken is daarop in beginsel niet toegestaan. Echter ten behoeve van de vindplaatsen zijn wel kleinschalige bouwwerken toegestaan. Ook voor samenvallende bestemmingen zijn via afwijking onder strikte voorwaarden ook bouwwerken toegestaan. In het hele gebied met uitzondering van de al aangetroffen vindplaatsen geldt dat er toevalsvondsten gedaan kunnen worden. Deze moeten dan zo spoedig mogelijk worden gemeld waarna door het bevoegd gezag wordt besloten hoe verder. In paragraaf 3.3.1 Waarde-Archeologie wordt hier nader op ingegaan.

Steentijdwildernis in Almere. Visie en toolbox voor invulling, visualisatie en gebruik van steentijdvindplaatsen (2012)

Deze toolbox is een inrichtingsconcept waarmee de archeologische vindplaatsen uit de steentijd beleefbaar en bruikbaar worden gemaakt. De gemeente heeft als doelstelling dat in 2030 de Almeerse archeologie onderdeel is geworden van het collectieve geheugen van de Almeerders, onder andere door cultuureducatie.

De vindplaatsen zijn conform deze toolbox ingericht en herkenbaar gemaakt.

3.7 Overig gemeentelijk beleid

Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet (direct) van (ruimtelijk) belang voor het plangebied (meer) bevonden. Het betreft de volgende nota's:

  • Verordening op de speelautomaten en speelautomatenhallen (2003);
  • Beleidslijn tuinvergrotingen 2012 (2013);
  • Aanwijzing en nadere regels ligplaatsen van vaartuigen in de gemeente Almere (2013);
  • Nota bedrijfswoningen in het buitengebied en groene stedelijke gebieden (2000);
  • Economisch Masterplan voor de locatie A6/A27 (2004);
  • Waterstad Almere. Toeristisch recreatief beleidsplan (1996);
  • Kansenkaart vrijetijdseconomie Almere (2015);
  • Uitvoeringsagenda toerisme en recreatie (2016);
  • Ecologisch Masterplan (2005);
  • Nota 'Evenementen in Almere' (2011);

 

Bijlage 2 Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging

Inleiding

Voor functiemengingsgebieden geldt een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten. Bij functiemengingsgebieden kan gedacht worden aan:

  • stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • horecaconcentratiegebieden;
  • zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen;
  • (delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.

Het kan daarbij gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten is wenselijk omdat de activiteiten in dergelijke functiemengings- gebieden qua schaal sterk kunnen verschillen van de activiteiten op een bedrijventerrein.

Categorie-indeling functiemenging

In de lijst voor functiemenging is gekozen voor een andere categorieaanduiding dan in de algemene lijst van de VNG-uitgave Bedrijven- en Milieuzonering (niet bijgevoegd). De activiteiten in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit de categorieën A, B of C. De betekenis voor de toelaatbaarheid is als volgt:

Categorie A

Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.

Categorie B

Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden. Onder bouwkundig afgescheiden wordt verstaan dat de panden los van elkaar dienen te staan of dat er andere bouwkundige voorzieningen getroffen zijn waardoor milieubelasting voorkomen wordt op vergelijkbare wijze als bij bouwkundige afscheiding.

Categorie C

De activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen. Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • 1. het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • 2. productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • 3. de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
  • 4. activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.

De Staat-van-bedrijfsactiviteiten bij functiemenging is afgeleid van de richtafstandenlijst uit bijlage 1 in de VNG-uitgave Bedrijven- en Milieuzonering (niet bijgevoegd). Naast de randvoorwaarden 1 tot en met 4 zijn bij de selectie van activiteiten de volgende criteria gehanteerd:

  • Voor categorie A gaat het om activiteiten in milieucategorie 1.
  • Voor categorie B gaat het om activiteiten:

- in categorie 1 voor het aspect gevaar;
- in maximaal categorie 2 voor de aspecten stof en geur;
- in maximaal categorie 3.1 voor het aspect geluid;
- met een index voor verkeer van maximaal 1G (goederen) en 2P (personen).

  • Voor categorie C gaat het om activiteiten zoals bij categorie B, echter met een index voor verkeer van maximaal 2G (goederen) en 3P (personen).

Bij de totstandkoming van de lijst is gekeken of bedrijfsactiviteiten al dan niet in het plangebied thuishoren. Bedrijfsactiviteiten die niet passend zijn voor het plangebied zijn niet in de lijst opgenomen.

Flexibiliteit

De lijst zoals opgenomen in dit plan, is bedoeld om in te spelen op actuele ontwikkelingen. Toch is het tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de lijst wordt verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf via een afwijkingsprocedure een categorie lager kunnen indelen (van C naar B). Om de afwijking te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf (of andersoortige voorziening) naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient zich te richten op maatgevende milieuaspecten zoals geluid, stof, geur en verkeer.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven, kantoren of voorzieningen zich aandienen, waarvan de activiteiten niet zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging. Wanneer deze bedrijven, kantoren of voorzieningen wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met wat volgens de bestemmingsregeling is toegelaten en (uiteraard) passen binnen de doeleindenomschrijving kan de vestiging van deze bedrijven, kantoren of voorzieningen eveneens via een afwijkingsprocedure mogelijk worden gemaakt.

Bijlage 3 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten

Milieuzonering van horeca-activiteiten

De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door "gewone" niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de regels opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast.

Voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer (Wm) en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich daarom in aanvulling op de Wet milieubeheer en Algemene Plaatselijke Verordening op de volgende vormen van hinder:

  • geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;
  • (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/ parkeerdruk.

Analoog aan de regeling voor "gewone" bedrijven worden bij het ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:

  • het indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
  • het onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
  • het uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.

De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. In het bestemmingsplan vindt de nadere ruimtelijke afweging per locatie plaats.

Gehanteerde criteria

Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2007) een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:

  • de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden;
  • de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.

Categorieën van horeca-activiteiten

Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (onderverdeeld in subcategorieën):

Categorie 1: "lichte horeca"

Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds geopend zijn (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken: restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke. In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:

1a. Aan de detailhandelsfunctie verwante horeca, die in de praktijk nauwelijks van detailhandel kan worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke. Met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen;

1b. Overige lichte horeca, zoals restaurants (zonder bezorg- of afhaalservice); Bij deze categorie dient een afweging plaats te vinden ten aanzien van overlast voor omwonenden en de aanwezigheid van parkeergelegenheid.

1c. Restaurant met bezorg- of afhaalservice. Bij deze categorie dient, behalve de afweging onder 1b ook een afweging plaats te vinden ten aanzien van de verkeersontsluiting in verband met de verkeersaantrekkende werking.

Categorie 2: "middelzware horeca"

Bedrijven die aanzienlijke hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden. Deze hinder kan onder andere ontstaan door openingstijden 's nachts of door grote verkeersaantrekkende werking. In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:

2a. Bedrijven genoemd onder 1a, 1b en 1c met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 250 m². Bij deze categorie dient een afweging plaats te vinden ten aanzien van de verkeersontsluiting in verband met de relatief grote verkeersaantrekkende werking.

2b. Bedrijven die ook 's nachts geopend kunnen zijn en aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken, zoals cafés, bars, biljartcentra en zalenverhuur. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals (centrum)gebieden met primair een functie voor detailhandel, horeca en voorzieningen.

Categorie 3: "zware horeca"
Bedrijven die grote hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden, zoals dancings, discotheken en partycentra. Deze hinder kan onder andere ontstaan door een combinatie van openingstijden 's nachts en een grote verkeersaantrekkende werking. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden.

Flexibiliteitsbepalingen

De Staat van Horeca-activiteiten is een relatief grof hulpmiddel om hinder door horeca-activiteiten in te schatten en is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In de planregels is daarom bepaald dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die één categorie hoger zijn, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten. Dit kan bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2a, maar ook van categorie 1c naar 1b. Deze mogelijkheid tot afwijken dient met name te worden getoetst aan de aspecten verkeersaantrekkende werking, bedrijfsvloeroppervlakte en openingstijden.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. In de planregels is daarom bepaald dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten.

Verder is het denkbaar dat in de planperiode het algemene beeld van de in de Staat van Horeca-activiteiten genoemde horeca-activiteiten zich als gevolg van bepaalde ontwikkelingen wijzigt. Om hierop adequaat te kunnen reageren, zijn burgemeester en wethouders bevoegd om via een wijziging de categorie-indeling van de bedrijven in de Staat van Horeca-activiteiten aan te passen.