direct naar inhoud van 4.3 Gemeente
Plan: Poldervlak 2011
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01

4.3 Gemeente

4.3.1 Duurzaamheid

Almere wil in 2030 de meest duurzame stad van Nederland zijn. In 2007 zijn op basis van de Cradle to cradle uitgangspunten zeven Almere Principles ontwikkeld. De principes dienen als leidraad bij de verdere ontwikkeling van de stad.

Almere kent een goede uitgangspositie om de schaalsprong vanuit duurzaamheids principes te benaderen. De keuze is ook niet los te zien van de historie van de stad. Almere is vanaf het begin bedacht en opgebouwd vanuit duurzaamheid. Dat bewijzen de blauwgroene structuur, het meerkernige stadsconcept, het gescheiden verkeerssysteem en de doordachte afvalstructuur. Omdat Almere daarnaast een jonge stad is, is de basiskwaliteit van gebouwen en omgeving hoog. Almere stelt duurzaamheideisen aan zowel de bestaande stad als aan de nieuw te bouwen stadsdelen. Het gaat niet alleen om de gebouwde omgeving, maar ook om de openbare ruimte, om beheer en om duurzame sociale en economische processen.

In bestemmingsplannen is duurzaamheid geen apart benoemd thema. Ruimtelijke oplossingen voor structurerende duurzaamheidsthema's zoals water, ecologie en verkeer worden in de betreffende delen uitgewerkt. Omdat een bestemmingsplan niet het meest geëigende middel is, worden niet tot weinig ruimtelijke thema's als energiebesparing, materiaalkeuze en gezondheidsaspecten hier niet in uitgewerkt. Deze aspecten krijgen in andere stadia van projectontwikkeling voldoende aandacht.

4.3.2 Ruimtelijke ontwikkeling

Structuurplan Almere 2010 (vastgesteld door de raad op 25 september 2003)

Met dit structuurplan zijn de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Almere tot 2010 weergegeven. Tevens wordt een doorkijk geboden tot 2030.

Centraal staat de afronding van de oorspronkelijke opgave van Almere als een volwaardige en evenwichtige stad met 250.000 inwoners (met nieuwe stadsdelen zoals Almere Poort, Almere Hout en Almere Pampus (binnendijks, inclusief kustzone). De kwaliteitsimpuls voor de oorspronkelijke opgave leidt tot vier extra opgaven die betrekking hebben op de verbetering van het raamwerk van groen en water, en van infrastructuur. Dit zijn:

  • 1. kwaliteitsverbetering groenstructuur;
  • 2. betere benutting water;
  • 3. inhaalslag externe bereikbaarheid;
  • 4. verbetering interne bereikbaarheid;

Verder zijn er de vijf extra opgaven die de verschillende stedelijke milieus betreffen:

  • 5. verdere uitbreiding en verdieping voorzieningenaanbod;
  • 6. meer verscheidenheid in woningen en woonmilieus;
  • 7. actief beheer bestaand stedelijk gebied;
  • 8. kwalitatieve werkgelegenheidsimpuls;
  • 9. ruimte voor startende en groeiende ondernemingen.


Het structuurplan gaat uit van een westelijke oriëntatie voor Almere. Opgenomen is dat er wordt gewerkt aan de ontwikkeling van Almere Poort en aan het planvormingsproces voor het binnendijkse deel van Almere Pampus (inclusief kustzone). Tevens wordt er gewerkt aan Overgooi. Voor Almere Hout is in het structuurplan een rol weggelegd in het kader van de kwaliteitsverbetering van de stad als geheel en om in Almere meer verscheidenheid in woon- en werkmilieus te bewerkstelligen.

Het Structuurplan Almere 2010 vervangt het structuurplan uit 1983 en de recenter vastgestelde structuurplannen voor Overgooi (juli 1999), Almere Poort (december 1999) en Almere Hout (mei 2001). De ruimtelijke hoofdstructuur die in deze structuurplannen voor deelgebieden is vastgelegd, is in het structuurplan overgenomen.

Concept structuurvisie Almere 2.0 (vastgesteld door de raad op 18 februari 2010)


De Concept Structuurvisie Almere 2.0 is vastgesteld als richtinggevend integraal beleidskader (ecologie, sociaal, economie, ruimtelijk) voor de uitwerking van het Integraal Afspraken Kader (IAK), waarbij de belangrijkste richtinggevende inhoudelijke kaders betreffen:

  • 1. Almere benut en versterkt de oorspronkelijke suburbane meerkernige opzet van Almere

De suburbane meerkernige opzet in een blauwgroene omgeving wordt verbreed en versterkt door het toevoegen van nieuwe milieus in Pamus, de Weerwaterzone en Oosterwold. Een klassieke grootschalige binnenstedelijke verdichting in kader van de schaalsprong past niet in de oorspronkelijk meerkernige suburbane opzet. De meerkernige opzet is tevens basis voor de diversiteit en leefbaarheid van de stad.

  • 2. De groenblauwe structuur is de drager van de huidige stad en de toekomstige ontwikkelingen

Verbondenheid van stad en natuur geeft Almere een onderscheidende kwaliteit ten opzichte van de metropoolregio. De waterlandschappen aan de westzijde en de groene landschappen aan de oostzijde en de ca. 40 km kustlengte vormen condities om de diversiteit te vergroten. De groenblauwe structuur blijft de drager van de nieuwe ontwikkelingen; zowel aan de westkant (ecologische impuls IJmeer en Markermeer) als aan de oostzijde (uitbreiding van het groenblauwe casco in het polderlandschap).

  • 3. Almere verkleurt van gezinsstad naar een diverse samenleving

De bevolkingssamenstelling in Almere is nog weinig gedifferentieerd. De bestaande stad moet versterkt worden door kwaliteiten toe te voegen en de diversiteit te vergroten. Bij de verdere groei van Almere moeten nieuwe bevolkingsgroepen (studenten, 55- plussers, hoger opgeleiden en creatieve beroepen, bevolkingsgroepen die belangrijke dragers zijn van een stedelijke cultuur) worden aangetrokken. De ruimtelijke keuzes, het woningaanbod en het voorzieningenpakket worden hierop afgestemd.

  • 4. In Almere ontwikkelt een sterke en gedifferentieerde economie

Meer en diversere werkgelegenheid is van belang voor een duurzame ontwikkeling van de stad. De ambitie is het creëren van 100.000 arbeidsplaatsen tot 2030. Dat leidt tot een sterkere positie in de regio en een evenwichtige woonwerkbalans. De brede groeistrategie is gericht op maximalisatie van bevolkingsvolgende en autonome groei werkgelegenheid, en de (door)groei van economische clusters in de kenniseconomie (logistiek en handel, ict en media, luchthaven Lelystad, health, welness en life sciences, duurzaamheid), deels in samenhang met de metropoolregio en regio Utrecht.

  • 5. De primaire westelijke groei van Almere versterkt de Noordelijke Randstad met de IJmeerlijn als nieuwe drager van de metropoolvorming

De groei met 60.000 woningen betekent per definitie een groei aan de oost- en westflank van de stad: versterkte oriëntatie op de metropoolregio Amsterdam en op de Utrechtse regio. Aan de westzijde van de stad komt het zwaartepunt te liggen van de nieuwe gebiedsontwikkelingen. De IJmeerlijn is de drager van de metropoolvorming en conditionerend voor de westelijke ontwikkeling van Almere.

  • 6. De grootschalige gebiedsontwikkelingen vinden plaats langs de schaalsprongas met dicht stedelijke ontwikkelingen aan de westzijde (Almere Pampus, eventueel Almere IJland), een nieuwe centrumontwikkeling (Almere Centrum Weerwater) en ruimte voor organische groei aan de oostkant (Almere Oosterwold)

De ontwikkeling van west - en oostzijde biedt mogelijkheden voor nieuwe en gedifferentieerde woon-, werk- en leefmilieus, van belang voor de metropoolregio en de diversiteit binnen Almere.

Met aanleg van de IJmeerlijn wordt binnendijks ruimte gecreëerd voor Almere Pampus, dat zo verbonden is met het centrum van Almere én het centrum van de metropoolregio. Mogelijkheden om in relatief hoge dichtheden te bouwen aan een boulevard.

Optioneel is de ontwikkeling van Almere IJland voor de kust van Almere Pampus (gekoppeld aan de IJmeerlijn). Hier doet zich de gelegenheid voor om unieke woon-, werk- en recreatiemilieus te koppelen aan de ecologische ambities voor het IJmeer.

De verbrede A6 wordt bij het Weerwater overkluisd, zodat midden in de stad een hoogwaardige ontwikkellocatie ontstaat. De uitstekende ontsluiting en centrale ligging bieden mogelijkheden voor grootschalige nieuwe woon- en werkconcepten voor de uitbreiding van het stadscentrum.

Almere Oosterwold biedt veel ruimte voor ontwikkeling van individuele woon- en werkidealen en organische groei in een groene omgeving; een voortzetting van de woonmilieus in de Gooi- en Vechtstreek, als tegenhanger van de meer geplande stedelijke westelijke ontwikkeling.

  • 7. Almere loopt voorop bij innovaties op het gebied van duurzame gebiedsontwikkeling

De omvang van de schaalsprong biedt kansen om tot fundamentele systeemkeuzes bij de opzet van een stad te komen, namelijk systemen voor energie, mobiliteit, water en grondstoffen. Almere moet de (inter)nationale duurzame stad van de 21e eeuw worden.


Het structuurplan `Almere 2010´ wordt vooralsnog gehandhaafd als ruimtelijke ordeningskader.


Kaderplan Bestaande Stad (vastgesteld door de raad op 26 februari 2004)

De gemeente geeft met dit plan haar visie op de gewenste ontwikkeling van de bestaande stad. De eerste wijken zijn al weer 30 jaar oud en vragen om meer aandacht dan alleen het onderhoud. Woonwijken, groengebieden en werkgebieden vragen om aanpassing aan de eisen van de tijd maar ook neemt de bestaande stad nog steeds in omvang toe.

Dit kaderplan is een integraal plan en geeft de prioriteiten voor beheer en vernieuwing tot 2015 en beschrijft daarin de bijdrage van de gemeente in samenwerking met andere partijen. Het kaderplan is daarbij geen blauwdruk maar een leidraad. De doelstellingen uit het Structuurplan (sep. 2003) en de Sociale Structuurschets (jan. 2004) worden hierin uitgewerkt.

Met het vaststellen van het Kaderplan wordt aangegeven:

voor de verbindende koers;

  • 1. De kwaliteitspijlers als leidend uitgangspunt te kiezen voor alle kleinere en grotere ingrepen in de bestaande stad (diversiteit waarborgen en bevorderen, vergroten (beeld-)kwaliteit, en meer ruimte voor eigen initiatief, creativiteit en eigen verantwoordelijkheid).
  • 2. Bewoners en instellingen meer de ruimte te willen geven, en tegelijkertijd meer te willen aanspreken op de eigen verantwoordelijkheid; daar andere vormen van verantwoording afleggen en samenwerking voor te gaan zoeken.

voor de differentiatie van woonmilieus;

  • 1. De komende periode concreet vorm te willen geven aan differentiatie van woonmilieus in de stad.
  • 2. Daarbij met name in de centrumranden met een actieve strategie te willen sturen op meer functiemenging, en op meer woonfunctie in het stadscentrum.
  • 3. Diversiteit een meerwaarde te willen geven door zorg te dragen voor het behouden en vernieuwen van ontmoetingsplekken.
  • 4. Wat huisvesting betreft vooral de doelgroepen jongeren en ouderen c.q. één- en tweepersoonshuishoudens meer te willen bedienen in de bestaande stad, door omvorming en nieuwbouw. Vooral in het centrum, de centrumranden, en de stadsdeelcentra.
  • 5. Een aantal gebieden de komende periode kleinschalig te willen vernieuwen, herstructuren of transformeren.
  • 6. Ruimte te willen geven om te variëren met de omvang van sociale woningvoorraad in de bestaande stad in relatie tot de nieuwe stad.

voor de verlevendiging van een aantal wijken;

  • 1. Te willen spelen met 'drukte' in de suburbane woonmilieus, in de ene wijk meer voorzieningen en bedrijvigheid dan de andere, en dit tezamen met inwoners wilt uitwerken.
  • 2. Voorkeur te willen geven aan sociaal levendige wijken, met voorrang aan 'kwetsbare' buurten.
  • 3. Ervoor te willen zorgen dat de kleine (startende) ondernemer een geschikte bedrijfsruimte kan vinden in de bestaande stad.
  • 4. Te willen onderzoeken waar een stapeling van regels en wetten ons en anderen te veel belemmeren in het concretiseren van ambities: instellen dereguleringsteam.


voor de ruimtelijke doorontwikkeling;

  • 1. Actief te willen zoeken naar meer ontwikkelingsruimte voor voorzieningen, wonen en werken in de stad.
  • 2. Daartoe een aantal strategieën voor de groengebieden / parkbossen en de ruimte langs dreven het komende jaar verder uit te willen werken.
  • 3. Tegelijkertijd erg zuinig met deze ruimte om te willen gaan (meervoudig ruimtegebruik, clustering): instellen regieteam dat zichzelf na twee jaaroverbodig maakt.
  • 4. Een sociale effectrapportage en een hoogbouw effectrapportage in te willen voeren.
  • 5. Meer te willen doen met bestaande bebouwing en voorzieningen.
  • 6. Op korte termijn de bereikbaarheid van het stadscentrum en de capaciteit van de dreven te willen onderzoeken, en de effecten van spoorverdubbeling en mogelijke oplossingen in beeld te willen brengen.


voor de slag van ambities naar uitvoering:

  • 1. De stadsdeelvisies van Almere Haven, Almere Buiten Almere Stad Oost en West te hanteren als kader voor de uitvoeringsprogramma's van de stadsdelen.
  • 2. Jaarlijks de uitvoeringsprogramma's (stedelijk en per stadsdeel) vast te willen stellen.
  • 3. Een aantal centrale afspraken te willen vastleggen over financiering en uitvoering, en nut en noodzaak te willen onderzoeken voor een reserve voor de bestaande stad en/of een ontwikkelingsmaatschappij.
  • 4. De benodigde investeringen voor de komende tien jaar in beeld te willen brengen.
  • 5. In de stadsdeelvisies is een concretisering naar gebieden en wijken uitgewerkt.

Programmaplan Almere Buiten (vastgesteld door de raad op 29 maart 2007)

In 2004 heeft de raad het Kaderplan Bestaande Stad en de stadsdeelvisies voor Almere Haven, Buiten en Almere-Stad vastgesteld. De gemeente Almere heeft deze stadsdeelvisies vertaald naar gebiedsgerichte programmaplannen. Met de externe partners en gemeentelijke diensten zijn hoofddoelen en opgaves voor de stadsdelen mede op basis van sociale- economische en ruimtelijke analyses geformuleerd en uitgewerkt in projecten en acties. Daarbij heeft een integratie plaatsgevonden van de werkplannen van de partners en gemeentelijke diensten.

  • 1. Identiteit en imago
    Focus: Ontwikkel de eigen identiteit van Almere Buiten
  • 2. Buitenste Binnenhalen
    Focus: benut de specifieke blauw-groene kansen
  • 3. Versterk de eigen kracht van de buurten en het stadsdeel
    Focus: toe-eigenen van openbare ruimte
  • 4. Ontwikkel kansrijke gebieden & binnenstedelijke locaties
    Focus: faciliteer organische ontwikkelingen
  • 5. Versterk bereikbaarheid en mobiliteit
    Focus: in balans met leefmilieu

Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet (vastgesteld door college van B&W op 2 maart 1999)

Naast het nationale en provinciale antennebeleid heeft de gemeente ook een eigen 'antennebeleid'. Dit beleid houdt in dat zendmasten niet in woonwijken en natuurgebieden mogen worden geplaatst. Wel is plaatsing mogelijk op bedrijventerreinen, sportparken en langs hoofdinfrastructuur.

Voor het plangebied betekent dit er in principe masten en antennes kunnen worden geplaatst. Hiertoe zal in de regels een bepaling worden opgenomen dat masten met een hoogte van 15 meter worden toegestaan met een afwijkingsbevoegdheid tot 40 meter.

Prostitutiebeleid Almere (vastgesteld door de raad op 14 februari 2000)

In de Nota Prostitutiebeleid Almere wordt het gemeentelijk beleid ten aanzien van seksinrichtingen, escortbureaus en sekswinkels vastgelegd in beleidsregels. Prostitutie wordt uitgesloten in woonwijken. In centrumgebieden en bedrijventerreinen, waaronder Poldervlak, wordt prostitutie mogelijk gemaakt mits voldaan wordt aan de volgende beleidsregels:

  • het woon- leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast;
  • er geen onevenredige parkeerdurk ontstaat in de directe omgeving van de seksinrichting;
  • de omvang van de seksinrichting niet meer dan 500m2 b.v.o. en de omvang van een sekswinkel niet meer dan 200 b.v.o. bedraagt; en
  • beperking van het aantal werkruimtes: bij seksclub kan het aantal werkruimtes variëren tussen de zes en acht, bij een prive-huis of erotische massagesalon is het aantal werkruimtes maximaal vier.

Vestiging op een bedrijventerrein is gebonden aan extra voorwaarden:

  • Er mag slechts één bedrijf van deze aard op een bedrijventerrein gevestigd worden;
  • De afstand tot een woning is minimaal 50 meter.

Volgens het beleid is één seksinrichting op het bedrijventerrein Poldervlak toegestaan. Er is een aanvraag ingediend voor de ontheffing erotische massagesalon-privé-huis zoals die nu in procedure is voldoet aan de criteria zoals opgenomen in het beleid. Ter plaatse van de aanduiding 'seksinrichting' ('si') op de plankaart is dit gebruik toegestaan. Tevens zal er een wijzigingsbevoegdheid worden opgenomen voor het geval de bedrijfsvoering van desbetreffende sexinrichting is gestaakt. Burgemeester en wethouders zijn dan bevoegd om via een wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening de aanduiding op de plankaart te verwijderen, en elders in het plangebied een nieuwe seksinrichting mogelijk te maken. Uitgangspunt is dat er wel wordt voldaan aan de criteria zoals geformuleerd in het prostitutiebeleid, hetgeen er kortweg op neer komt dat de vestiging van maximaal één seksrinrichting op het bedrijventerrein Poldervlak mogelijk is.

Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2010

Het Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2010 bevat de uitgangspunten en criteria die worden gehanteerd bij de behandeling van de (aanvragen voor) vestiging van coffeeshops in Almere. Uitgangspunt van het coffeeshopbeleid is het bevorderen van de scheiding van markten van soft- en harddrugs op grond van een evenwichtig (volksgezondheidsmotief) en beheersbaar aantal (openbare orde motief) gecontroleerde verkooppunten. Op basis van dit uitgangspunt zijn onder andere de volgende criteria van toepassing:

  • 1. In de gemeente Almere geldt een maximum van vier coffeeshops;
  • 2. In de stadskern Almere Stad kunnen er maximaal twee komen en in de stadkernen Almere Haven en Almere Buiten ieder één;
  • 3. geen vestiging van coffeeshops in woonwijken;
  • 4. vestiging aan de rand van industrieterrein toegestaan, tenzij geen controle mogelijk is;
  • 5. Aan één exploitant kan niet meer dan één gedoogbeschikking worden verleend.


Op het terrein tegenover het woonwagenkamp aan de Poortmolenstraat wordt een lichte horecafunctie van maximaal categorie 1c van de Staat van Horeca-activiteiten toegestaan. Daarmee kan de vestiging van een coffeeshop op grond van de uitgangspunten van het coffeeshopbeleid mogelijk worden gemaakt. In paragraaf 5.2 wordt nader ingegaan op de geschiktheid van deze locatie voor een coffeeshop.

Horecanota Almere (vastgesteld door de raad op 09 maart 2000)

De horeca heeft als branche te maken met vele regelingen en beleidsmaatregelen die de gemeente Almere behartigt. Omwille van een eenduidig overzicht en toegankelijk beleid is een nota opgesteld die dit in een meer integraal kader plaatst. De horecanota bevat in hoofdzaak een 'foto' van het bestaande gemeentelijke horecabeleid anno 2000. Deze 'foto' is in overleg met diverse in- en externe betrokkenen gemaakt.

Wat betreft ruimtelijk beleid is aangegeven dat ten behoeve van de bestemmingsplannen een uniforme omschrijving van drie gedefinieerde typen horeca (licht-, middel- en zware horeca) zal worden gehanteerd. Deze is opgesteld en wordt als Staat van Horeca-activiteiten opgenomen in de bestemmingsplannen.

Verder is er een indeling gemaakt van gebieden waar horeca kan worden toegevoegd of verminderd:

  • Consolidatiegebied: geen uitbreiding van horeca mogelijk;
  • Ontwikkelingsgebied: nieuwe horeca is mogelijk;
  • Concentratiegebied: sterke concentratie van horeca is mogelijk;
  • Deconcentratiegebied: horeca zal worden verminderd.

Deze indeling van gebieden is vertaald naar woongebieden, centra, Poort, Hout, bedrijventerreinen en kantoorgebieden en buitengebied, stadscorridors en parken.

Van belang voor dit bestemmingsplan is datgene wat is opgenomen ten aanzien van 'Bedrijventerreinen en kantoorlocaties'. Kort samengevat is hierin opgenomen:

  • Uitgangspunt voor vestiging van horeca is het draagvlak van de betreffende werklocatie; derhalve geen horeca op binnenstedelijke bedrijfsterreinen.
  • Op regionale bedrijfsterreinen en kantoorlocaties: is lichte en middelzware horeca mogelijk, over het algemeen zijn deze gericht op de aldaar gevestigde bedrijven (uitzondering: weggebonden horeca).

In het plangebied is de locatie aan de Poortmolenweg aangewezen voor een coffeeshop op grond van criteria voortvloeiende uit het coffeeshopbeleid 2010.

4.3.3 Bereikbaarheid en mobiliteit

Beleidsplan verkeersveiligheid 1998-2003 (vastgesteld door de raad op 9 oktober 1997)

Het beleid inzake verkeersveiligheid is opgenomen in het Verkeersveiligheidsplan Gemeente Almere, Technische rapportage en in het Beleidsplan Verkeersveiligheid 1998-2003. In het beleidsplan wordt aangegeven vanuit welke visie en met welke doeleinden aan de verbetering van de verkeersveiligheid gewerkt gaat worden. De technische rapportage geldt als basis voor het Beleidsplan. Het bevat een inventarisatie van doel- en taakstellingen op zowel landelijk als provinciaal niveau en een inventarisatie en analyse van ongevalgegevens. Verder is er een toetsing van de huidige wegenstructuur opgenomen aan de uitgangspunten van het Duurzaam Veilig beleid. Tot slot worden maatregelen en activiteiten voor het terugdringen van de verkeersonveiligheid aangegeven op het gebied van infrastructuur, educatie, voorlichting, handhaving en organisatie.

De hoofdlijnen van beleid bestaan uit:

  • 1. het continueren van de gescheiden verkeersstelsels, scheiding van langzaam en autoverkeer en het vrije busbaanstelstel met zijn eigen beveiliging;
  • 2. aanwijzen van de woon-/verblijfsgebieden tot 30 km/u-zones;
  • 3. de snelheidslimiet op de lokale dreven vasthouden op 50 km/u;
  • 4. uitvoeren van een pakket aan maatregelen m.n. op de dreven, busbaankruisingen en fietsroutes teneinde de veiligheid te verbeteren;
  • 5. intensiveren van verkeerseducatie, -voorlichting en -handhaving.

Voor het plangebied betekent dit dat het gebied aangewezen blijft als 30 km/u gebied, dat de openbaar vervoersbaan blijft gehandhaafd door het plangebied en dat de omliggende dreven 50 km/uur blijven.

Parkeernormen voor woningen (vastgesteld door het college van B&W op 13 februari 2001)

De geldende parkeernormen in Almere zijn in 2001 opnieuw tegen het licht gehouden. De in het verleden vastgestelde parkeernorm van 1,25 parkeerplaats per woning leek niet meer te voldoen. De nieuwe parkeernorm is vastgesteld op gemiddeld 1,5 parkeerplaats per nieuw te bouwen eengezinswoning.

Deze norm is ook van toepassing op bedrijfswoningen.

Fietsbeleidsplan 2000 "Pak de fiets" (vastgesteld door de raad op 13 april 2000)

Het fietsbeleidsplan Almere geeft aan welk (brom)fietsbeleid de gemeente Almere nastreeft. Naar aanleiding van een analyse van het fietsgebruik in Almere zijn de volgende doelstellingen voor het Almeerse fietsbeleid geformuleerd:

  • 1. Fietsvoorzieningen op peil brengen en houden;
  • 2. Minimalisering van de verplaatsingsafstand door wonen, werken, winkelen, naar school gaan en recreëren zo dicht mogelijk bij elkaar te situeren;
  • 3. De reistijdverhouding auto-fiets zo gunstig mogelijk voor de fiets te laten zijn;
  • 4. Kostenverhouding autogebruik-fietsgebruik zo gunstig mogelijk laten zijn;
  • 5. Verbeteren van de combinatie fiets-openbaar vervoer, waardoor het openbaar vervoer op de langere afstand een beter alternatief voor de auto wordt;
  • 6. Verbetering van de kwaliteit van het fietspadennetwerk, onder meer door de meest intensief bereden routes te onderscheiden en deze een extra kwaliteitsimpuls te geven;
  • 7. De verbindingen tussen de stadsdelen verbeteren, door onder meer de fietsroutes sociaal veiliger te maken;
  • 8. Goede, tegen diefstal beveiligde, fietsenstallingen bij de winkelcentra, de recreatievoorzieningen en de knooppunten van openbaar vervoer;
  • 9. Door communicatie het fietsen een beter imago te geven.

Doel van de gemeente is om het huidige gebruik van de fiets ten opzichte van andere middelen van vervoer, gelijk te houden.

Voor het plangebied betekent dit dat het Maurice Garinpad als vrijliggende route blijft gehandhaafd. Deze zorgt voor een snelle en veilige verbinding van het gebied naar het centrum van buiten. Voor de overige wegen in het gebied geldt dat de fietser meerijdt met het gemotoriseerd verkeer.

4.3.4 Werk in de stad

Economisch Actieplan Almere (Groei in goede banen) (vastgesteld door de raad op 11 januari 2007)

In het economisch actieplan zijn vier pijlers van het economisch beleid geformuleerd:

  • 1. Ontwikkeling kansrijke marktsegmenten: actiever de markt benaderen gericht op bedrijven die de structuur van Almere versterken;
  • 2. Beter benutten bestaande bedrijvigheid: actief relatiemanagement gericht op branches en belangrijke individuele bedrijven en gericht op een ondernemersvriendelijk vestigingsklimaat;
  • 3. Kwaliteit van dienstverlening: doelgericht omgaan met bepalingen bij nieuwe gebiedsontwikkeling en bij herziening van bestemmingsplannen en in ondernemerscontacten transparant en facilitair zijn;
  • 4. Verbeteren van het vestigingsklimaat: voldoende aanbod van aantrekkelijke vestigingslocaties voor de verschillende doegroepen van bedrijvigheid in voorraad hebben. Hiertoe zal een ruimtelijke structuurvisie en een ontwikkelingsperspectief worden opgesteld voor bedrijfslocaties in Almere tot 2020/2030.

In het Actieplan wordt nader omschreven wat en op welke wijze er in dit kader zal worden uitgevoerd. Om tot selectie van kansrijke marktsegmenten te komen en de marktbenadering hiervan worden marktsegmentplannen opgesteld, als eerste voor de segmenten Zorg, Onderwijs, Vrijetijdssector, Starters en doorstarters, Retail/funshoppen, Fashion & Design, Zakelijk Dienstverlening, Back office kantoren, Callcenters, ICT en Logistiek.

Bij ontwikkeling en herziening van bestemmingsplannen wordt nagestreefd nieuwe ontwikkelingen te faciliteren, waar mogelijk regels minder gedetailleerd op te nemen en terughoudend te zijn bij het bepalen van bouwhoogtes, dakhellingen, functiemenging, rooilijnen en beperkingen in gebruik.

Het verbeteren van het vestigingsklimaat is in eerste instantie gericht op het ontwikkelen van voldoende uitgeefbaar aanbod van bedrijventerreinen en kantorenlocaties. Ook het versterken van het emotionele vestigingsklimaat krijgt aandacht via een actieve marketingbenadering op basis van de marktsegmentplannen. Verder blijven flankerende beleidsvelden van belang, zoals het woonklimaat, voorzieningen, infrastructuur, arbeidsmarkt en startersbeleid.

De herziening van Poldervlak voldoet aan de uitgangspunten.

Detailhandelsvisie Almere 2012 (vastgesteld op 15 maart 2012) en Nota Detailhandel in Almere (2004) (Vervallen per 15 maart 2012)

Tussen de ter inzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan 'Poldervlak 2011' en de vaststelling van dit bestemmingsplan, is nieuw beleid vastgesteld inzake detailhandel in Almere. Voor de begrijpelijkheid volgt hieronder van beide nota's een samenvatting.

Detailhandel in Almere, ruimte en diversiteit in winkelgebieden 2005-2010 (vastgesteld door de raad op 02 december 2004, vervallen per 15 maart 2012)

De Nota Detailhandel in Almere bevat het beleid over de detailhandelsstructuur in Almere en de ontwikkeling van de winkelgebieden tot 2010. De detailhandelstructuur van Almere bestaat uit een sterk stadshart, gericht op recreatief winkelen en vrije tijdsbesteding, sterke stadsdeelcentra in Almere Haven, Almere Buiten en een nieuw te ontwikkelen stadsdeelcentrum in Almere Poort (ontwikkeling in Almere Hout vindt plaats na 2010). Verder bevat de detailhandelstructuur enkele locaties voor perifere en grootschalig-thematische detailhandel (PDV-GDV). In de wijken zijn er wijk- en buurtwinkelcentra en is er beperkt verspreide detailhandel mogelijk. Er zijn warenmarkten in het stadshart en in de centra van de stadsdelen. Tenslotte is er ondersteunend traffic-aanbod mogelijk op drukbezochte locaties, gericht op passanten, zoals bij NS-stations, tankstations en dergelijke.

Belangrijke uitgangspunten van beleid zijn een evenwichtige structuur, balans in vraag en aanbod, en vestiging van detailhandel in of aansluitend aan de winkelgebieden (of in harde plannen voor uitbreiding van winkelgebieden). Als vestiging in of aansluitend aan deze winkelgebieden niet mogelijk blijkt, kunnen locaties elders in het verstedelijkte gebied in aanmerking komen. Per geval zal nadere besluitvorming plaatsvinden. Dit brengt met zich mee dat een bedrijventerrein geen geschikte locatie is voor detailhandel.

Voor zowel PDV en GDV is vestigingsbeleid bepaald, onder andere het bevorderen van concentratie en clustering. Daarbij zijn locaties aangewezen waar vestiging van PDV en GDV mogelijk is buiten de reguliere winkelgebieden.

Voor vestiging van nieuwe winkelvoorzieningen, die wel gewenst zijn maar niet passen binnen een geldend bestemmingsplan, kan een ontheffingsprocedure worden toegepast. Voor grotere vestigingen en winkelplannen is er ten behoeve van de ruimtelijke onderbouwing een toetsingskader opgesteld om inzicht te verkrijgen in de toegevoegde waarde aan de detailhandelstructuur, de ruimtelijke inpassingsmogelijkheden en de gevolgen voor de bestaande detailhandel.

In de detailhandelsnota 2004 werd Poldervlak genoemd als locatie voor perifere detailhandel. Er is opgenomen dat het de bedoeling is om uitsluitend in de deelgebieden 1 (tussen Polderdreef en de busbaan) en 3 (tussen Polderdreef en Molenbuurt) perifere detailhandel mogelijk te maken, teneinde concentratie en clustering te bevorderen. In de nota was bepaald dat de totale omvang van perifere detailhandel in de branches woninginrichting, keukens en sanitair waren beperkt tot ca. 6.000 m2 v.v.o., hetgeen overeenkwam met wat feitelijk is gevestigd in het plangebied. Op basis van dit oude beleid was uitbreiding in deze branche niet toegestaan. Voor de branches auto's, boten en caravans was het beleid deze uitsluitend toe te staan in deelgebied 1 en in deelgebied 3 niet meer toe te staan. De ruimtelijke structuur van deelgebied 3 leent zich slecht voor dergelijke bedrijven en hier is de kans op overlast met de woonbuurt groot. Tuincentra en bouwmarkten waren op basis van de oude nota detailhandel 2004 op Poldervlak niet toegestaan.

Hieronder wordt nader ingegaan op de Detailhandelsvisie 2012.

Detailhandelsvisie Almere 2012 (vastgesteld op 15 maart 2012)

Op 15 maart 2012 heeft de gemeenteraad de “Detailhandelsvisie Almere 2012” vastgesteld. Detailhandel vormt een belangrijk onderdeel van de kwaliteit van het woon- en leefklimaat en is een bron van ondernemerschap en werkgelegenheid. Detailhandel bepaalt voor een deel het imago van de stad. Het is dan ook van groot belang voor stad en bewoners om deze te behouden en te versterken.

De belangrijkste uitgangspunten voor de detailhandelsstructuur zijn de fijnmazigheid van winkelvoorzieningen en de positie van het stadscentrum als hét centrale (winkel)centrum van Almere.

Ruimtelijk van belang zijn de volgende onderdelen van de visie:

  • Concentratie dagelijkse detailhandel in of aan buurt-, wijk- en stadsdeelcentra en stadscentrum;
  • Concentratie niet-dagelijkse detailhandel in of aan stadsdeelcentra en stadscentrum; Dat betekent dat deze vorm van detailhandel daarbuiten zo veel mogelijk wordt beperkt;.
  • Toestaan van pdv op modern gemengde bedrijventerrein;
  • Clustering van pvd-gdv in enkele themacentra: Doemere, Olympiakwartier en A6-Park;
  • Toepassen 'SER-ladder' voor initiatieven A6-Park;
  • Verruimen mogelijkheden kleinschalige detailhandel buiten de winkelgebied;
  • Branchering alleen op grond van ruimtelijke overwegingen.

De visie is vertaald naar een kaart en een toelatingskader. Dit kader luidt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0022.png"

Perifere detailhandel

Het beleid is er op gericht niet-dagelijkse detailhandel te concentreren in of aan het stadscentrum en de stadsdeelcentra. Dat betekent dat deze vorm van detailhandel daarbuiten zo veel mogelijk wordt beperkt. Uitzonderingen zijn beperkt mogelijk voor de zogenaamde perifere detailhandelsvoorzieningen (PDV). Bij komende bestemmingsplanherzieningen voor binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen kunnen dergelijke voorzieningen in daartoe aangewezen zones worden toegestaan, mits voldaan wordt aan randvoorwaarden met betrekking tot bereikbaarheid, parkeren, laden-lossen en milieueisen. Daarnaast wordt gestreefd naar clustering van specifieke PDV en GDV in 'themacentra'. Het streven is er op gericht met deze themacentra de regionale positie van Almere te versterken. Op het A6-park streeft de gemeente op langere termijn naar een onderscheidend aanbod dat een kwalitatieve aanvulling betekent voor het bestaande detailhandelsaanbod. Gezien de huidige marktsituatie zal Almere deze locatie vooralsnog niet actief ontwikkelen. Van eventuele initiatieven daartoe zal worden beoordeeld of ze een kwalitatieve aanvulling betekenen ten opzichte van het bestaande detailhandelsaanbod in de stad. Als die beoordeling positief uitvalt zal worden beoordeeld of er voor het initiatief alternatieven in of aan de bestaande winkelgebieden beschikbaar zijn.

Kleinschalige detailhandel

Ten aanzien van de beleidskeuze om de mogelijkheden voor kleinschalige detailhandel buiten de winkelgebieden te verruimen, geeft de nota aan dat de gemeente vooral ten behoeve van kleinschalige detailhandel meer prijsdifferentiatie mogelijk wil maken. Er wordt gestreefd naar vergroting van het aanbod aan locaties tegen relatief lagere huurprijzen. Bij voorkeur worden dergelijke locaties aangeboden in zogenaamde aanloopstraten naar het stadscentrum en de stadsdeelcentra. De mogelijkheden voor kleinschalige detailhandel buiten de winkelgebieden worden verruimd door onder een aantal voorwaarden detailhandel aan huis beperkt mogelijk te maken.

Voor het plangebied betekent dit het volgende:

Met vaststelling van de Detailhandelsvisie in maart 2012 is het onderscheid tussen de verschillende branches perifere detailhandel komen te vervallen, en worden deelgebieden 1 (tussen Polderdreef en busbaan) en 3 (tussen Polderdreef en de woonwijk Molenbuurt) van het bedrijventerrein in dit bestemmingsplan aangewezen als zones waar perifere detailhandel is toegestaan. Het aanwijzen van deze zones is een uitwerking van de Detailhandelsvisie voor dit bestemmingsplan Poldervlak. Feitelijk komt deze zonering overeen met het stimuleren van concentratie en clustering van perifere detailhandel in deelgebieden 1 en 3 zoals deze was aangegeven in de oude Nota Detailhandel 2004. In deelgebied 1 is op dit moment al perifere detailhandel gevestigd en is gelegen aan de toegang van het bedrijventerrein en heeft een goede ontsluiting. Voor deelgebied 3 speelt mee dat gezien de ruimtelijke structuur van deelgebied 3 (smalle strook tussen de woonwijk Molenbuurt en de Polderdreef en ontsluiting voor de woonwijk) de kans op overlast met de naastgelegen woonbuurt het grootst is. Om deze reden wordt in het nieuwe bestemmingsplan Poldervlak de bestaande perifere detailhandelsbedrijven in dit gedeelte van het bedrijventerrein met een aanduiding 'detailhandel perifeer' (dhp) aangegeven. Er zijn in dit gedeelte van het bedrijventerrein geen nieuwe perifere detailhandelsbedrijven toegestaan. Perifere detailhandel in deelgebied 2 is ongewenst omdat dit gedeelte diep op het bedrijventerrein is gelegen, en een relatief slechte ontsluiting heeft. Daarbij speelt mee dat tot op heden geen perifere detailhandel aanwezig is in deelgebied 2.

Verder heeft de aanpassing van het bestemmingsplan aan de nieuwe Detailhandelsvisie 2012 tot gevolg dat in het nieuwe bestemmingsplan het onderscheid in de branches van perifere detailhandel komt te vervallen. In de oude nota detailhandel 2004 wordt onderscheid gemaakt tussen perifere detailhandel voor auto's, boten, caravans, motoren, enerzijds en perifere detailhandel voor woninginrichting, keukens, sanitair anderszijds. Onder het nieuwe bestemmingsplan worden beide branches onder dezelfde noemer perifere detailhandel geplaatst. In het plangebied wordt, anders dan in het ontwerp bestemmingsplan, geen onderscheid meer gemaakt tussen de specifieke aanduidingen detailhandel 1 en specifieke aanduidingen detailhandel 2 (sdh-pdv 1 resp. sdh-pdv 2). Perifere detailhandel wordt, voorzover deze nog op de verbeelding wordt aangegeven (louter in deelgebied 3), aangegeven met de aanduiding 'detailhandel perifeer' (dhp).

Het vervallen van deze branchering in perifere detailhandel heeft tevens tot gevolg dat onder het nieuwe bestemmingsplan ook branches worden toegestaan die tot op heden in het beleid expliciet voor Poldervlak waren uitgesloten (namelijk tuincentra en bouwmarkten). Onder het nieuwe bestemmingsplan Poldervlak 2011 zijn deze vormen van perifere detailhandel, anders dan de versie in ontwerp, wel toegestaan. Er zijn op dit moment onvoldoende ruimtelijk motieve aanwezig om deze laatste twee genoemde vormen van perifere detailhandel in het bestemmingsplan uit te sluiten.

In hoofdstuk 5.2, onder de kop Perifere detailhandelsvestigingen (PDV) van dit bestemmingsplan wordt nader ingegaan op de uitwerking van de detailhandelsvisie in dit bestemmingsplan.

Gemeentelijke visie op het vestigingsbeleid (GVV) (vastgesteld door de raad op 18 februari 2010, gewijzigd bij vaststelling van de Detailhandelsvisie op 15 maart 2012)

In de GVV heeft de raad het beleidskader neergelegd voor de kwalitatieve en kwantitatieve ambities van de vestigingslocaties in Almere. De visie beoogt de economische ontwikkeling te versterken, de mobiliteit te beheersen, de infrastructuur efficiënt te gebruiken en de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid te verbeteren. Hiermee kan Almere een gunstig vestigingsklimaat bieden voor bestaande en nieuwe bedrijven én haar inwoners voldoende, gevarieerde werkgelegenheid bieden.

Met vaststelling en inwerkingtreding van de Detailhandelsvisie 2012 zijn de overwegingen over detailhandel (waaronder perifere detailhandel) in de GVV komen te vervallen.

Qua programmering wordt Poldervlak beschouwd als een modern gemengd terrein, waarbij een gedeelte van Poldervlak aangegeven als zoekruimte voor zones met binnenstedelijk karakter op reguliere bedrijventerreinen.

In de GVV heeft Poldervlak het locatietype 'Regulier bedrijventerrein' gekregen met als programma 'modern gemengd'. Binnen dit locatietype:

  • worden bedrijven tot en met milieucategorie 3 toegestaan;
  • worden (bedrijfs)woningen niet toegestaan;
  • wordt detailhandel alleen als ondergeschikte nevenactivteit toegestaan;
  • mag maximaal 50% van het brutovloeroppervlak per bedrijf worden benut voor kantoordoeleinden;
  • wordt perifere detailhandel in volumineuze artikelen toegestaan in de branches: auto's, boten caravans, motoren, fietsen, keukens, caravans, tenten, sanitair, grove bouwmaterialen, bouwmarkten, tuincentra en woninginrichting. Voor periferre detailhandel gelden de uitgangspunten conform de vigerende nota Detailhandel 2004;
  • wordt grootschalige detailhandel niet toegestaan;
  • worden maatschappelijke voorzieningen alleen toegestaan in business facility points;
  • worden voorzieningen op het gebied van cultuur, sport en recreatie (categorie A en B van de VNG Staat van Bedrijfsactiviteiten- functiemenging) alleen toegestaan in business facility points;
  • moet parkeren op eigen terrein plaatsvinden.

Het gedeelte van het bedrijventerrein ten zuiden van de Splijtbakweg en evenwijdig aan de Polderdreef is op grond van de GVV aangewezen als zoekruimte met binnenstedelijk karakter op reguliere bedrijventerreinen. In onderstaande afbeelding is dit gedeelte van het bedrijventerrein met rode omlijning aangegeven (zie afbeelding 17).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0023.jpg"

Afbeelding 17: gedeelte van het bedrijventerrein met binnenstedelijke kenmerken

Dit gedeelte kenmerkt zich door het samengaan van functies (bedrijfswoningen, woonwagens, werken, voorzieningen) en is de bebouwing kleinschaliger van aard. Het is gelegen grenzend aan de woonwijk Molenbuurt. In het huidige bestemmingsplan is voor dit gedeelte grotendeels dienstverlening toegestaan. Onder dienstverlening dient onder het huidige bestemmingsplan te worden verstaan: 'het ondernemingsgewijze leveren van diensten ter ontspanning of verzorging van personen, danwel tot onderhoud of herstel van goederen met uitzondering van horeca en detailhandel'.

Onder het nieuwe bestemmingsplan wordt voor dit gedeelte van het bedrijventerrein ook de aanduiding 'dienstverlening' (d) opgenomen. Hieronder dient echter te worden verstaan:

“het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks al dan niet via een baliefunctie te woord wordt gestaan en geholpen. Hieronder wordt in ieder geval niet verstaan zelfstandige horeca, detailhandel, maatschappelijke voorzieningen (zoals therapeutische centra, kinderdagverblijven), overige voorzieningen (zoals sportscholen), en voorzieningen inzake cultuur en ontspanning.”

Met deze expliciete beperking in de definitie voor o.a. maatschappelijke functies wordt voorkomen dat via een ruime uitleg van het begrip dienstverlening het gebied ten zuiden van de Splijtbakweg en evenwijdig aan de Polderdreef zou moeten worden gekwalificeerd als een een binnenstedelijk bedrijventerrein. Het bedrijventerrein Poldervlak sluit in beginsel aan bij het programma van een regulier bedrijventerrein zoals aangegeven in de GVV.

In lijn met het uitgangspunt van de GVV kan in dit gedeelte van het bedrijventerrein voor individuele gevallen via een buitenplanse afwijkingsbevoegdheid op basis van een goede onderbouwing worden afgeweken van de bestemming teneinde functiemenging te faciliteren en te stimuleren.Uitgangspunt daarbij is dat niet de mogelijkheden van de bestaande/overige bedrijven op het bedrijventerrein negatief worden beïnvloed. Het gaat dan om het mogelijk maken van nieuwe maatschappelijke voorzieningen en overige voorzieningen zoals omschreven in de GVV via buitenplanse afwijkingsbevoegdheden. De thans aanwezige maatschappelijke - en overige voorzieningen worden in het bestemmingsplan met een aanduiding op de plankaart aangegeven.

Gezien de kenmerken van dit gedeelte van het bedrijventerrein wordt de toegelaten milieucategorie verlaagd van 3 naar 2. Met een specifieke aanduiding op de plankaart worden bestaande bedrijven in dit gedeelte van het bedrijventerrein, met bedrijfsactiviteiten hoger dan milieucategorie 2 met een aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' dan wel 'bedrijf tot en met categorie 3.1' toegestaan. Hieraan is de bevoegdheid voor burgemeester en wethouders gekoppeld om met gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' dan wel 'bedrijf tot en met categorie 3.1' te verwijderen. Dit kan indien de functie ter plaatse minimaal drie jaar is beëindigd. Deze bevoegdheid staat ook wel bekend als een uitsterfconstructie; op termijn is dit gedeelte van het bedrijventerrein ingericht met hoofdzakelijk categorie 2 bedrijven. [noot: deze wijzigingsbevoegdheid is bij amendement van VVD en D66 bij de vaststelling van het bestemmingsplan op 12 juli 2012 komen te vervallen.] In paragraaf 5.2onder de kop Milieuzonering wordt nader ingegaan op zonering van het bedrijventerrein Poldervlak.

Tijdens de inventarisatie van het plangebied in mei 2010 is gebleken dat er twee reguliere detailhandelsvestigingen aanwezig zijn in het plangebied. Deze worden met een aanduiding 'detailhandel' op de plankaart aangegeven, waarbij de burgemeester en wethouders bevoegd zijn via een wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, de aanduiding van de plankaart te verwijderen indien langer dan een jaar de functie is beëindigd. Dit teneinde het opnieuw realiseren of in gebruik nemen ten behoeve van de met de aanduiding bedoelde functie onmogelijk te maken. De termijn van deze uitsterfconstructie is gesteld op één jaar, en niet op drie jaar zoals bij de aanduidingen 'bedrijf tot en met categorie 3.2', 'bedrijf tot en met categorie 3.1' en 'bedrijfswoning', omdat het gebruik onder het huidige bestemmingsplan uit 1994- anders dan bedrijfswoningen en bedrijfsvoering tot en met categorie 3.2 - als strijdig is aan te merken, en er geen aanknopingspunten in het beleid aanwezig zijn om reguliere detailhandel op het bedrijventerrein toe te staan.[noot: De uitsterfconstructie bij de aanduidingen 'bedrijf tot en met categorie 3.2', 'bedrijf tot en met categorie 3.1', zijn bij amendement van VVD en D66 bij de vaststelling van het bestemmingsplan op 12 juli 2012 komen te vervallen]

4.3.5 Veiligheid

Veiligheid gebouwde omgeving (checklist veiligheid in ruimtelijke planvormingsproces) (vastgesteld door het college van B&W op 16 december 2003)

In de Kader Integraal Veiligheidsbeleid 2002-2005 worden alle facetten van sociale, fysieke en externe veiligheid onderscheiden. Eén van de thema's is de gebouwde omgeving en veiligheid. In de kadernota is gesteld dat de start van veiligheid begint bij de ontwikkeling van de stad, waarbij aangegeven is dat het noodzakelijk is het aspect van veiligheid in de fase van planontwikkeling structureel aan de orde te laten komen. Hoewel veiligheid in het ruimtelijk planvormingsproces van Almere (structuurplan, ontwikkelingsplan, bestemmingsplan, verkavelingsplan, inrichtingsplan) altijd al een aandachtspunt is geweest (direct of indirect), ontbrak een duidelijke checklist die alle aspecten van veiligheid (gericht op de omgeving) omvatte. Een veiligheidschecklist voorkomt dat in het ruimtelijk planvormingsproces bepaalde veiligheidsaspecten over het hoofd worden gezien en maakt eenduidige behandeling van het aspect veiligheid mogelijk.

De checklist omvat voor de aspecten sociale veiligheid, fysieke veiligheid en externe veiligheid een overzicht van aandachtspunten waarmee in het ruimtelijk planvormingsproces van Almere rekening gehouden moet worden. Bij de aandachtspunten wordt aangegeven op welke planfase het veiligheidspunt van toepassing is. Hierbij is een onderverdeling gemaakt in structuurplan, ontwikkelingsplan/bestemmingsplan, en verkavelingsplan/inrichtingsplan. De op ontwikkelingsplannen en bestemmingsplannen gerichte veiligheidspunten zijn ook van toepassing op ontheffingen van bestemmingsplannen en kunnen tevens gehanteerd worden voor herontwikkelingsplannen. De input voor de checklist is geleverd door de verschillende gemeentelijke diensten en Politie Flevoland.

De veiligheidspunten zijn van toepassing op het openbare en semi-openbaar gebied. Veiligheidspunten die betrekking hebben op het ontwerp van gebouwen vallen buiten de kaders van deze veiligheidschecklist (hiervoor geldt het Bouwbesluit).

Voor het plangebied betekent dit dat de bij invulling van de ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, toepassing dient te worden gegeven aan de veiligheidschecklist. Ook kan in dit kader genoemd worden het streven naar een Keurmerk Veilig Ondernemen camerabewaking op de invalswegen.

Vuurwerknota 2005, Ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit (vastgesteld door het college van B en W op 6 december 2005)

Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit in werking getreden, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk.

De regels hebben betrekking op vervoer, opslag, verkoop en gebruik van vuurwerk. De meeste regels zijn technisch van aard en komen in het vergunningverlenings- of meldingstraject tot uitvoering. Er worden ook regels gegeven die een ruimtelijke betekenis hebben. De ruimtelijke regels van het Vuurwerkbesluit dienen te worden vastgelegd c.q. in acht genomen in nieuwe bestemmingsplannen, herzieningen, wijzigingen en vrijstellingen.

Almere is niet aangewezen als opslaggebied voor professioneel vuurwerk. Het beleid geeft aan dat vuurwerkopslag en -verkoop kan plaats vinden in winkelcentra en op bedrijventerreinen. Verkoop en opslag geschiedt niet in woongebieden en kleine winkelcentra met woningen erboven.

Voor het plangebied betekent dit opslag en verkoop van consumentenvuurwerk is toegstaan mits aan de veiligheidseisen is voldaan.

4.3.6 Sociale structuur, onderwijs en cultuur

Almere voert een actief Archeologisch Monumentenzorg (AMZ) beleid, gericht op

  • Het veiligstellen van de meest waardevolle vindplaatsen in de gemeente;
  • Het zoveel mogelijk integreren van deze locaties in de diverse inrichtingsplannen;
  • Het kenbaar en herkenbaar maken van de bijzondere geschiedenis van Almere aan het publiek.

De hoofdlijnen van het beleid inzake de archeologische monumentenzorg in Almere staan beschreven in de Archeologienota 2009. Op 18 juni 2009 heeft de raad de uitgangspunten van dit beleid vastgesteld, evenals de Archeologieverordening en de toelichting daarop. Dit beleid, de Archeologieverordening en toelichting zijn op 12 juli 2009 in werking getreden. De Archeologische Beleidskaart Almere (ABA) is als onderdeel van de door de raad vastgestelde beleidsuitgangspunten gelijktijdig in werking getreden.

Het beleid is een uitwerking van de Monumentenwet 1988.

Archeologienota 2009 (vastgesteld door de raad op 18 juni 2009)

De nota gaat in op het gemeentelijke selectiebeleid voor archeologie. Dit selectiebeleid richt zich in de eerste plaats op de zogenaamde selectiegebieden: gebieden die verwachtingsvol c.q. behoudenswaardig zijn. In de tweede plaats richt het beleid zich op het behoud van een representatief deel van behoudenswaardige vindplaatsen (scheepsresten en steentijdvindplaatsen). In de derde en laatste plaats richt het selectiebeleid zich op zorgvuldige omgang met toevalsvondsten. De selectiegebieden, behoudenswaardige vindplaatsen en gebieden die zijn vrijgesteld van archeologische verplichtingen zijn op de Archeologische Beleidskaart Almere aangegeven.

Voor selectiegebieden geldt een onderzoeksverplichting voorafgaand aan bodemverstorende werkzaamheden om zo eventuele behoudenswaardige vindplaatsen in kaart te brengen en deze vervolgens beleidsconform in te passen.

Om te zorgen dat het noodzakelijke onderzoek daadwerkelijk plaatsvindt worden selectiegebieden beschermd via het bestemmingsplan (zie paragraaf 5.6 Cultuurhistorische waarden)

In de Archeologieverordening (zie hieronder) is gesteld dat de onderzoeksplicht in selectiegebieden alleen geldt indien een plangebied voldoet aan de volgende twee condities:

  • 1. Het plangebied waarin de voorgenomen bodemingreep zal plaatsvinden heeft een oppervlakte van 100 m2 of groter;
  • 2. Het moet gaan om een bodemingreep dieper dan 50 cm beneden het maaiveld.

Voor gebieden die voldoen aan deze condities is een archeologievergunning vereist. Deze vergunning kan al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden als de werkzaamheden de archeologische waarden aantasten of risico´s daarop kunnen opleveren.

Indien in een selectiegebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen worden vastgesteld, geldt het volgende.

De omgang met behoudenswaardige archeologische vindplaatsen is geregeld in de Archeologieverordening en behelst behoud in situ, door middel van inpassing, inrichting, monitoring en beheer.

Voor de inpassing geldt dat op het terrein waarbinnen zich de kern van de vindplaats bevindt geen andere inrichting is toegestaan dan die het behoud, beheer, onderzoek en beleefbaarheid ten dienste staat. Om de kern van de vindplaats ligt een zogenaamde bufferzone. Deze bufferzone is onderdeel van de behoudenswaardige vindplaats. Voor de bufferzone geldt dat er, in bepaalde gevallen, wel kleinschalige ingrepen kunnen worden toegestaan, zolang deze ingrepen recht doen aan de archeologische betekenis van het terrein.

Voor behoudenswaardige archeologische vindplaatsen die wettelijk zijn beschermd geldt dat, bij ingrepen die de site kunnen verstoren of wijzigen, een monumentenvergunning van de minister is vereist op grond van artikel 11 van de Monumentenwet 1988.

Het is altijd mogelijk dat in de bodem niet ontdekte archeologische waarden bij toeval te voorschijn komen (de zogenaamde toevalsvondsten). In Almere zal het dan waarschijnlijk meestal gaan om scheepsresten of vliegtuigwrakken. Indien dergelijke resten buiten het kader van een officieel archeologisch (voor)onderzoek worden aangetroffen, geldt een meldingsplicht op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988. De meldingsplicht geldt voor heel Almere, dus ook voor gebieden buiten de selectiegebieden en buiten de behoudenswaardige vindplaatsen, evenals in gebieden waar het archeologische vooronderzoek is afgerond.

Gemeentelijke Archeologieverordening (vastgesteld door de raad op 18 juni 2009)

In de Archeologieverordening is vastgelegd hoe Almere omgaat met behoudenswaardige archeologisch vindplaatsen en voor welke terreinen een onderzoeksverplichting (selectiegebieden) dan wel een vrijstelling hiervan geldt.

De selectiegebieden en vindplaatsen worden beschermd door een vergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden (zie voor een uitgebreidere beschrijving hiervan: paragraaf 5.6 Cultuurhistorische waarden).

De vergunning kan (al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden) worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden indien het project/ de werkzaamheden de archeologische waarden aantast of risico's daarop kan opleveren. Het beleid heeft tot doel aangetroffen vindplaatsen en scheepswrakken van voldoende kwaliteit in situ te behouden.

In de Archeologieverordening is dwingend opgenomen dat de waardevolle terreinen en selectiegebieden (als vermeld op de ABA) integraal in alle toekomstige ruimtelijke plannen en juridisch-planologische kaders moeten worden overgenomen, met een met de verordening overeenkomende bescherming.