direct naar inhoud van 3.4 Groen, blauw en natuur
Plan: Poldervlak 2011
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01

3.4 Groen, blauw en natuur

Groen

Het bedrijventerrein Poldervlak is met een groen kader omgeven (met uitzondering van de Verfmolenstraat en de Dwangmolenstraat). Aan de noordrand, langs de Buitenring is een brede groenstrook aanwezig. In afbeelding 6 is de groenstructuur van het bedrijventerrein aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0011.png"

Afbeelding 6; groenstructuur

De dichte groenstroken zetten zich voort in een groen kader om het bedrijventerrein. Op de kruising van de Polderdreef met de Buitenring is een transparante bomenrij geplant zodat er zicht is op het bedrijventerrein. De transparante bomenrij wordt doorgezet langs de Polderdreef. De zuidzijden van de deelgebieden 1 en 2 zijn voorzien van een brede, grotendeels dichtbeboste groenstrook. Deze groenstrook vormt een natuurlijke afscheiding tussen dit deel van het bedrijventerrein en de aangrenzende woonwijk Molenbuurt. Ook aan de oostzijde van het bedrijventerrein bevindt zich een brede strook groen en bos (Meridiaanpark) als overgang naar de Seizoenenbuurt.

Blauw

Ten zuiden van het Pirellipad tussen het bedrijventerrein Poldervlak en de woonwijk Molenbuurt, loopt een brede watergang. De zuidelijke uitloper van het plangebied wordt eveneens begrensd door water.

Natuur

Het doel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS, groene en gele gebieden op afbeelding 7) is het creëren van een robuust landelijk samenhangend netwerk van natuurgebieden dat voldoende (leef-)ruimte biedt voor soorten en waarden die kenmerkend zijn voor de Nederlandse natuur. Voor ingrepen in en in de nabijheid van de EHS geldt in beginsel het "nee-tenzij"-regime: nieuwe activiteiten zijn niet toegestaan, tenzij aangetoond kan worden dat de wezenlijke waarden en kenmerken niet worden aangetast.Aan het "nee-tenzij"-regime zijn de volgende instrumenten toegevoegd: compensatie en herbegrenzing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01_0012.png"

Afbeelding 7: EHS

De provincie Flevoland onderscheidt binnen de EHS drie groepen; 'prioritaire gebieden', 'waardevolle gebieden' en 'overige EHS' (Omgevingsplan Flevoland 2006). Het plangebied ligt niet in de EHS.

Gebiedsbescherming

In de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet) is de gebiedsbescherming voor natuurgebieden opgenomen. Dit geldt zowel voor Beschermde Natuurmonumenten als voor Natura 2000-gebieden (ook wel Speciale Beschermingzones, SBZ's genoemd). De Europese Unie heeft twee richtlijnen vastgesteld die moeten zorgdragen voor de bescherming van de belangrijkste Europese natuurwaarden: de Vogelrichtlijn uit 1979 en de Habitatrichtlijn uit 1992. De Europese Unie heeft alle Vogel- en Habitatrichtlijngebieden ondergebracht in een samenhangend ecologisch netwerk 'Natura 2000'. Deze Europese wetgeving is sinds oktober 2005 verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998. Met een toetsing aan de Nederlandse wet wordt sindsdien tevens voldaan aan de Europese richtlijnen.

Het plangebied noch de omgeving van het plangebied maken deel uit van de natuurgebieden die op basis van de Natuurbeschermingswet wettelijke bescherming genieten. Daarnaast zijn van de ontwikkelingen binnen het plangebied geen effecten te verwachten op de instandhoudingsdoelen van deze natuurgebieden (externe werking).

Soortbescherming

De Flora - en faunawet richt zich op de bescherming van wilde planten en diersoorten. Welke planten- en diersoorten beschermd zijn, staat in de wet. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. In de wet is verder bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen van dieren, te beschadigen, te vernielen of te verstoren (zogenaamde verbodsbepalingen artikelen 8 tot en met 18 van de Flora- en Faunawet).

Wanneer plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf goed te worden beoordeeld of er mogelijk nadelige consequenties zijn voor beschermde inheemse soorten. Indien door de voorgenomen ontwikkelingen verbodsbepalingen ten aanzien van beschermde soorten worden overtreden, dient een ontheffing aangevraagd te worden. Binnen de Flora- en faunawet worden vier beschermingsniveau's onderscheiden:

1. algemene soorten ("Tabel 1 AMvB"),

2. overige soorten ("Tabel 2 AMvB"),

3. streng beschermde soorten Bijlage IV Habitatrichtlijn en extra aangewezen [Bijlage 1 AMvB] soorten ("Tabel 3 AMvB"),

4. vogels

Ten aanzien van algemene soorten (tabel 1 AMvB) geldt dat handelingen vrijgesteld zijn van artikel 8 tot en met 13 van de Flora- en faunawet. Er is derhalve geen overtreding van de verbodsbepalingen ten aanzien van deze soorten. Voor tabel 2 soorten wordt een ontheffingaanvraag getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort', de zogenaamde 'lichte toets'. Vrijstelling kan evenwel gelden voor verboden mits bij de uitvoering wordt gewerkt volgens een in een door de Minister LNV goedgekeurde gedragscode. De minister LNV heeft op 1 september 2009 de gedragscode 'Omgaan met beschermde planten en dieren in Almere. Gedragscode Flora- en faunawet' voor een periode van vijf jaar goedgekeurd.

Een ontheffingaanvraag voor de soorten van tabel 3 wordt getoetst aan drie criteria:

1) er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang;

2) er is geen alternatief;

3) het plan doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.

Deze drie criteria vormen de 'uitgebreide toets'. Om een ontheffing te krijgen, moet aan alle drie criteria voldaan zijn.

Voor broedende vogels is geen ontheffing voor mogelijk, schadelijke handelingen dienen voorkomen te worden. Wel bestaat de mogelijkheid tot verkrijgen van een ontheffing voor het vernietigen van een vaste broedplaats buiten het broedseizoen. De uitgebreide toets voor ontheffingverlening geldt ook voor alle vogelsoorten.

Een aanvulling op de verbodsbepalingen is de zorgplicht (artikel 2 Flora- en faunawet). De zorgplicht geldt voor alle in het wild levende dier- en plantensoorten, ook voor de soorten die niet als beschermde soort aangewezen zijn door de Flora- en faunawet. Het artikel biedt de mogelijkheid om op te treden tegen ongewenste handelingen jegens beschermde dieren en planten, welke niet nadrukkelijk in één van de verbodsbepalingen zijn genoemd.

Bestaande situatie

In het plangebied komen soortenarm grasvelden voor, die begrensd worden door een enkele boom (met name in het noorden) en struiken. De struiken en bomen kunnen in het broedseizoen door vogels gebruikt worden om te broeden. Jaarrond beschermde nesten ( in gebruik zijnde nesten van bosuil, steenuil, kerkuil, groene specht, zwarte specht en grote bonte specht) zijn niet waargenomen, maar op enkele tientallen meters van het plangebied is in 2006 een broedende grote bonte specht waargenomen. Het is daarom niet uit te sluiten dat in de huidige situatie een nest van de grote bonte specht in het plangebied aanwezig is. Op het gras en in de struiken kunnen kleine zoogdieren als mollen en muizen (in Almere alleen 'Algemene soorten, tabel 1 AMvB') voorkomen. Verblijfplaatsen van de vleermuis zijn niet aanwezig. De verwachting is dat, gezien de verspreiding van beschermde planten en dieren in Almere, alsmede de ligging van het plangebied, verder geen overige beschermde soorten zullen voorkomen (naast de eerder genoemde soorten en vogels).