direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Staatsliedenwijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0034.BP2Z07-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan regelt de bestemming en het gebruik van de gronden voor een bepaald gebied. Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridische plan. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De plantoelichting heeft geen rechtskracht.

Een bestemmingsplan wordt tijdens de verschillende procedurestappen langs elektronische (digitale) en analoge weg beschikbaar gesteld. Wanneer de inhoud van het digitale en analoge bestemmingsplan verschillend zijn, is de inhoud van het digitale bestemmingsplan beslissend.

1.2 Aanleiding voor dit bestemmingsplan

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat bestemmingsplannen een geldigheidsduur van tien jaar hebben. Als deze periode afloopt, moet een nieuw bestemmingsplan of een nieuwe beheersverordening de regeling voor gebruik en bebouwing van gronden overnemen of een verlengingsbesluit genomen worden door de gemeenteraad. In het kader van deze wettelijk voorgeschreven actualisatieplicht voor bestemmingsplannen is een nieuw bestemmingsplan opgesteld voor de Staatsliedenwijk. Omdat in het plan een aantal aanpassingen wordt doorgevoerd als gevolg van nieuwe ontwikkelingen, zoals een op basis van actueel beleid gebaseerde nieuwe regeling voor woningen, voorzieningen en bedrijven en verwerking van nieuw beleid, is het niet mogelijk een beheersverordening op te stellen.

1.3 Begrenzing van het plangebied

Het nieuwe plangebied wordt globaal begrensd door:

  • Het Beatrixpark aan de westzijde;
  • Kruidenwijk, bedrijventerrein Markerkant en Waterwijk aan de noordzijde;
  • Bedrijven- en kantorenterrein Randstad aan de oostzijde;
  • De Flevolijn en het Zakencentrum Almere aan de zuidzijde.

In onderstaande figuur is de begrenzing van het nieuwe bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied sluit aan op de aangrenzende bestemmingsplannen (voor de Flevolijn een beheersverordening) voor bovengenoemde gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2Z07-vg01_0001.jpg"

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

Met een nieuw bestemmingsplan voor Staatsliedenbuurt worden de geldende bestemmingsplannen voor de betreffende gronden (deels) vervangen. Het gaat om de volgende bestemmingsplannen:

Plannummer   Plannaam   Vervalt geheel   Vervalt gedeeltelijk   Vaststellingsdatum   Onherroepelijk  
BP2Z02   2Z   X     7-02-1983   1983  
UP2Z04   2.Z.4a/5a   X     26-08-1985   1985  
UP2Z06   2Z5j   X     8-02-1994   1994  
UP2Z02   2.Z.5e en f   X     2-10-1984   1985  
UP2Z07   2.Z.5b   X     2-10-1984   1985  
UP2Z01   2.Z.4b   X     30-10-1984   1985  
BP2Z04   Staatsliedenwijk Midden     X   9-06-2005   2006  
UP2Z03   2.Z.2c   X     26-08-1985   1985  

De diverse vigerende bestemmingsplannen voor de relatief kleine Staatsliedenwijk vormen een onoverzichtelijke puzzel. Het nieuwe bestemmingsplan, zoals omschreven in deze startnotitie beoogt al die snippers te vervangen. Dit bestemmingsplan voldoet aan de nieuwste standaarden en bevat het actuele ruimtelijk relevante beleid. Het nieuwe plan zal naadloos grenzen aan de grotendeels recente bestemmingsplannen van de omliggende gebieden, waaronder Markerkant, Stadscentrum en de beheersverordening Flevolijn.

1.5 Leeswijzer

Om de digitale raadpleegbaarheid van het bestemmingsplan te vergroten, is de toelichting opgezet rondom de in het plan gebruikte Bestemmingen. Na een beschrijving van het plangebied en de nieuwe ontwikkelingen (hoofdstuk 2) worden de Bestemmingen beschreven (hoofdstuk 3). Vanuit dit hoofdstuk worden koppelingen gemaakt naar het achterliggende Beleidskader ( hoofdstuk 4) en de Omgevingstoets (hoofdstuk 5). In het hoofdstuk Implementatie (hoofdstuk 6) wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Karakteristieken plangebied

Ruimtelijk

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2Z07-vg01_0002.jpg"

De Staatsliedenwijk is een gemengde wijk gelegen aan de noordkant van de Flevolijn en het stadscentrum/zakencentrum Almere. De wijk bestaat vooral uit gestapelde woningen in de nabijheid van station Almere Centrum, maar deels ook uit eengezinswoningen in de iets verder van het centrum gelegen delen. De aanwezige kantoren, deel uitmakende van het zakencentrum vallen grotendeels buiten dit plangebied en zijn opgenomen in het recent vastgestelde bestemmingplan Stadcentrum. Verder bevinden zich enkele maatschappelijke voorzieningen in deze wijk, zoals een schoolcomplex voor middelbaar onderwijs, een basisschool, een buurtcentrum, een gezondheidscentrum, een moskee, een sportcomplex en met name in het westelijke deel enkele panden met kantoorfuncties en aanverwante dienstverlenende instellingen. Ook is er een partycentrum gevestigd.

In het plan Staatsliedenwijk worden twee verschillende woonbuurten samengevoegd in één bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2Z07-vg01_0003.jpg"

Buurt ten westen Spoordreef

Op de eerste plaats is er de buurt ten westen van de Spoordreef (Keizerstraat, Koningstraat en omgeving). Dit deel wordt begrensd door een gracht in het noorden en het oosten, de Waddendreef in het zuiden en het Beatrixpark in het westen. Het bestaat voornamelijk uit woningbouw, maar aan de kant van de Waddendreef en tegen het Beatrixpark liggen ook andere functies.

De woningen bestaan uit een combinatie van gestapelde bouw en eengezinsrijenwoningen. Alle bebouwing stamt uit de tachtiger jaren en heeft een eenvoudige architectuur. De eengezinswoningen hebben een hoogte van 2 lagen plus kap. De gestapelde bebouwing heeft een hoogte van 3 tot 4 lagen en is dus beperkt van hoogte. Een kenmerkend element in het buurtje is een appartementenblok in de vorm van een halve cirkel.

Centraal tussen de woningen ligt een groene as die uitmond in een parkje. Dit gebied is dicht beplant met bomen, waardoor het een bijzonder karakter heeft. In combinatie met het Beatrixpark en de gracht heeft dit deel van de Staatsliedenwijk daarmee een groene uitstraling.

Tussen de woonbuurt en het spoor liggen kleinere eenlaagse gebouwen met daarin een kantoor en een basisschool. Tegen (of in) het Beatrixpark ligt een tenniscentrum met een flinke oppervlakte. Het bestaat uit 10 buitenbanen en een grote tennishal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2Z07-vg01_0004.jpg"

Buurt ten noorden zakencentrum

Op de tweede plaats is er de woonbuurt die begrenst wordt door de Spoordreef in het westen, Markerkant in het noorden, de Waddendreef in het oosten en het Zakencentrum in het zuiden. Ook deze buurt bestaat voor het grootste deel woningen met aan de rand lage gebouwen met voorzieningen en kantoortjes. De ruimtelijke structuur van dit deel is vrij gecompliceerd. De buurt heeft namelijk drie verschillende verkavelingsrichtingen. De komt voort uit de totale ruimtelijk structuur van stadsdeel Stad, waarbij de verkavelingsrichting om het Weerwater heen is gedraaid. Juist de Staatsliedenwijk vormt het scharnierpunt in dit stedenbouwkundige principe.

Het grootste deel van de woningen bestaat uit appartementen, een kleiner deel zijn eengezinsrijenwoningen. Aan de zuidkant staan 10 appartemententorentjes (zogenaamde Urban Villa's) met een hoogte van 7 tot 9 lagen. De vierkante torentjes stammen uit begin jaren '90 en de twee ovalen torentjes zijn in het jaar 2000 gerealiseerd. In ruimtelijke zin vormen zij de overgang tussen de kantoortorens van het zakencentrum aan de zuidkant en de gesloten bouwblokken ten noorden van deze urban villa's. De zes gesloten bouwblokken hebben allen dezelfde jaren 80 architectuur, ze zijn 4 lagen hoog, en hebben grote gemeenschappelijke binnentuinen. Voorts zijn er nog zes blokken eengezinsrijenwoningen: twee aan de westkant en vier aan de oostkant.

Aan de randen van dit woongebied liggen nog enkele gebouwen met andere functies. Aan de oostkant bij de entree Randstaddreef-Churchillweg liggen een moskee en twee scholen. Aan de westkant tussen de Spoordreef en de eengezinswoningen liggen drie kantoortjes die slechts één laag hoog zijn.

De woonbuurt heeft twee aansluitingen op de Dreven: één op de Spoordreef en één op de Randstaddreef. Binnen deze buurt zijn er twee grotere groenplekken. Een aan de westkant op de kruising Lieftinckstraat en Schermerhornpad en een aan de oostkant tussen de scholen de Watertuin en het Baken.

De twee woonbuurten worden van elkaar gescheiden door de kantoorbebouwing aan weerszijden van de Spoordreef en door het braakliggende gebied 2Z7 (eveneens toekomstig kantorengebied). Zij zijn geen onderdeel van het bestemmingsplan Staatsliedenwijk. De reeds gerealiseerde bebouwing op 2Z7 –een kantoor en een complex starterswoningen- zijn daarentegen wel in het plan opgenomen.

Wonen

De Staatsliedenwijk is een relatief kleine wijk, overwegend gebouwd in de periode 1985 - 1990. In 2007 zijn er (aan de Wisselweg) met het Startblock 97 (starters)woningen aan deze wijk toegevoegd. In totaal bestaat de Staatsliedenwijk uit 1.168 woningen. Het grootste deel van de woningen is gestapeld (78%). De rest van de woningvoorraad bestaat uit rijenwoningen. Bijna driekwart van de woningvoorraad in de wijk is een sociale huurwoning. De gemiddelde verkoopprijs van een verkochte woning in de Staatsliedenwijk ligt in 2014 iets boven de €140.000. In vergelijking met het Almeerse gemiddelde bevat deze wijk relatief veel gestapelde en sociale huurwoningen.

In de Staatsliedenwijk wonen in ruim 2.500 bewoners (Sociale Atlas 2013). De bevolking is relatief jong. Ruim driekwart van de wijk is jonger dan 45 jaar (in Almere gemiddeld is dat 63%). Daarnaast valt het grote aandeel alleenstaande huishoudens op (49%, tegenover 32% in Almere). Er wonen daarentegen relatief weinig gezinnen met kind(eren) (23% tegenover 36% stadsbreed). Het aantal inwoners per hectare woongebied in de Staatsliedenwijk is relatief hoog, 210 inwoners per hectare. Gemiddeld in Almere Stad is dat 153, terwijl dit voor Almere als geheel 148 is.

Met een aandeel van 16% langdurige minima huishoudens scoort de Staatsliedenwijk in Almere "het hoogst". Het aandeel ligt 10% boven het Almeers gemiddelde (6%). Het is dan ook niet verwonderlijk dat het gemiddeld besteedbaar inkomen (jaar 2010) ruim €10.000 onder het Almeers gemiddelde ligt (€24.400 tegenover €35.000).


Nieuwe ontwikkelingen

Voor de moskee aan de Churchillweg (nabij de entree vanaf de Randstaddreef) is tijdens de totstandkoming van het Ontwerp bestemmingsplan een verzoek tot uitbreiding van het gebouw (passend binnen de marges van het vigerende bestemmingsplan) ingediend. Op dit moment is nog niet bekend of en in hoeverre die uitbreiding daadwerkelijk zal plaatsvinden.

In het plangebied lopen op dit moment nog geen nieuwe ontwikkelingen op het gebied van het wonen.

Ondanks dat de dichtheid van deze wijk redelijk hoog is, zijn er nog wel enkele plekken beschikbaar in de wijk waar (op termijn) extra woningen toegevoegd zouden kunnen worden. Een van de plekken hiervoor zou de strook tussen Centre Point Almere en de Koninginneweg kunnen zijn. Als er nieuwe woningen aan de wijk worden toegevoegd dan moeten deze echter wel een meerwaarde hebben voor de wijk. Meer van hetzelfde is niet wenselijk.

Locatie Wisselweg (gebiedscode 2Z7) buiten plangebied gehouden

Het braakliggend terrein langs de Wisselweg is voor het grootste gedeelte nog uit te geven door de gemeente (westelijk deel). De oostelijk van de Haya van Somerenstraat gelegen grond wordt deels gebruikt voor parkeren ten behoeve van aangrenzende kantoorpanden. De meest oostelijke strook van dit parkeerterrein is in private eigendom.

De gronden zijn op basis van het vigerende bestemmingsplan Staatsliedenwijk Midden bestemd voor kantoren en aanverwante functies. Voor de komende jaren is geen zicht op initiatieven tot ontwikkeling van het terrein vanwege de slappe (kantoren)markt en de vele leegstand van bestaande kantoorpanden in de omgeving. Meenemen van dit terrein aan de Wisselweg in de planherziening voor Staatsliedenwijk zou dan ook een probleem vormen als het gaat om de uitvoerbaarheid. Bovendien zal het de toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro) wellicht moeilijk doorstaan. Dit alles zal een flink risico betekenen voor de voortgang van het planproces.

Om deze reden is voorgesteld het onbebouwde terrein 2Z7 niet mee te nemen in voorliggende planherziening voor de Staatsliedenwijk. Indien in betere tijden alsnog (kantoor)ontwikkeling gewenst is kan op dat moment een herziening van de vigerende bestemmingsplan ter hand worden genomen dan wel een procedure omgevingsvergunning worden gestart.

Hoofdstuk 3 Bestemmingen

In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen omschreven en zijn de planuitgangspunten voor de bestemmingen benoemd. Als de uitgangspunten voortkomen uit een beleidskader of een onderzoek uit de omgevingstoets dan is een koppeling opgenomen naar deze informatie.

3.1 Toelichting op de juridische regeling

Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Met de invoering van de Wro is de vormgeving van bestemmingen en planregels gestandaardiseerd. De standaarden zijn vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) en voldoet aan de vereisten op het gebied van digitalisering. Het bestemmingsplan voldoet tevens aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die per 1 oktober 2010 in werking is getreden.


Opzet van de planregels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn als volgt opgezet:

  • in hoofdstuk 1 zijn de begrippen gedefinieerd en is de wijze van meten bepaald;
  • hoofdstuk 2 bevat de regels voor de verschillende bestemmingen;
  • in hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen, die gelden voor meerdere of alle bestemmingen;
  • hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotbepalingen.

Globaliteit

De globaliteit uit zich vooral in de bestemmingsomschrijvingen. Binnen de bestemmingen zijn vaak veel varianten aan voorzieningen mogelijk (zie hierna onder de diverse bestemmingen). Een maxiamaal boebouwingspercentage en maximale bouwhoogte voor gebouwen binnen het bestemmings- of bouwvlak vormen de belangrijkste beperkingen.

Flexibiliteitsbepalingen

In het bestemmingsplan zijn diverse regels opgenomen waarmee flexibiliteit ten opzichte van de hoofdbestemming wordt ingebouwd.

Afwijkingsregels zijn bedoeld voor afwijkingen binnen de bestemming zelf. Op basis van de afwijkingsregels kan een omgevingsvergunning worden verleend. Met wijzigingsbevoegdheden kan het college van burgemeester en wethouders wijzigingen aanbrengen binnen een bestemming of een bestemming wijzigen in een andere bestemming.

Afwijkings- en wijzigingsregels kunnen worden gekoppeld aan een enkele bestemming, maar kunnen ook gelden voor meerdere bestemmingen (algemene afwijkingsregels of algemene wijzigingsregels). Bij afwijkings- en wijzigingsregels worden verschillende voorwaarden opgenomen die in acht moeten worden genomen. Het gaat bijvoorbeeld om een maximum oppervlakte of het uitgangspunt dat er geen sprake mag zijn van onevenredige afbreuk van de woon- of werksituatie.

3.2 Bestemmingen

3.2.1 Gemengd

Staatsliedenwijk is een gemengd woongebied met verspreid liggende en hier en daar geclusterde wijkgebonden voorzieningen en lichte bedrijvigheid/kantoren/dienstverlening. De in de bestemming 'Gemengd' toegestane functies zijn gebaseerd op de actuele feitelijke situatie en de voorgaande bestemmingsplannen voor de betreffende locaties binnen Staatsliedenwijk. De mogelijkheden variëren van kantoren, dienstverlening en lichte bedrijven tot maatschappelijke voorzieningen. Horeca en detailhandel zijn toegestaan als ondergeschikte bedrijfsactiviteit.

Uitgangspunt voor dit bestemmingsplan is enerzijds actualisatie van de bestaande situatie, maar anderzijds ook optimale flexibiliteit. Dit met behoud van een goed woon- en leefklimaat. Niet langer wordt uitgegaan van functiescheiding, maar van functiemenging. Daarom is de Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' toegepast. In paragraaf 5.5 Functiemenging en milieuzonering wordt hier verder op ingegaan. Categorie A en B activiteiten, zoals bedoeld in deze Staat, zijn toegestaan binnen deze bestemming. Daar waar wonen en werken zijn geïntegreerd in hetzelfde gebouw (in plinten van of op hoeksituaties in woongebouwen) is alleen categorie A toegestaan (zie verder onder 3.2.10 Wonen - 1).

De voornaamste beperkingen qua bouwmogelijkheden voor gebouwen zijn een maximum bebouwingspercentage en een maximale bouwhoogte.

In artikel 3 zijn de planregels van de bestemming Gemengd opgenomen.

3.2.2 Groen

Zowel het structureel groen in vorm van parken, groenzones langs (hoofd)wegen, busbanen en watergangen (inclusief langzaam verkeersroutes, oevers en kleinere waterpartijen) als gekoesterde groenelementen in woonbuurten hebben de bestemming "Groen" gekregen.

Binnen de bestemming zijn voet- fiets- en ruiterpaden, bruggen, speelvoorzieningen, kunstobejcten, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en andere functioneel met de bestemming verbonden voorzieningen toegestaan.

Regelmatig komen er verzoeken van bewoners om snippergroen aan te kopen van de gemeente. Deze gronden hebben meestal de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied, maar soms ook Groen. Om deze gronden dan ook te kunnen gebruiken als erf dan wel tuin is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen. Op grond van deze bevoegdheid is het mogelijk de bestemming Groen te wijzigen in de bestemming Wonen-1 of Tuin. Een besluit tot wijziging is mogelijk, wanneer in het kader van een verzoek om additionele gronduitgifte positief is beslist. Conform beleid zal de wijziging worden doorgevoerd voor een gehele wijk en zo mogelijk in een keer voor het gehele plangebied.

In artikel 4 zijn de planregels van de bestemming Groen opgenomen.

3.2.3 Horeca

In het bestemmingsplan is voor het dans- en partycentrum 'The Lake' aan de Willem Dreesweg een horecabestemming opgenomen. Het gaat hier om horeca tot en met categorie 3 in de staat van horeca activiteiten (bijlage 2 planregels).

In artikel 5 zijn de planregels van de bestemming Horeca opgenomen.

3.2.4 Maatschappelijk

Het gebied bevat een aantal maatschappelijke voorzieningen:

  • een school voor middelbaar onderwijs (Baken Stad);
  • een tweetal basisscholen, waarvan één in combinatie met bijzonder onderwijs;
  • een tweetal kinderopvangvoorzieningen;
  • een buurtcentrum (Kardoes);

Genoemde voorzieningen hebben de bestemming 'Maatschappelijk' gekregen. Deze bestemming is ruim, in die zin dat alle soorten maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan. Hierdoor is een zo groot mogelijke vorm van flexibiliteit mogelijk. Andere functies zijn niet rechtstreeks toegestaan.

De voornaamste beperkingen qua bouwmogelijkheden zijn een maximaal bebouwingspercentage en een maximale bouwhoogte. Voor de locatie van de moskee aan de Churchillweg is de bestaande situatie vastgelegd. Een eventuele uitbreiding kan gerealiseerd worden via een wijzigingsbevoegdheid. Middels die procudure kunnen bewonersbelangen worden afgewogen (privacy, schaduwwerking, geluid) en de parkeermogelijkheden worden geborgd.

In artikel 6 zijn de planregels van de bestemming Maatschappelijk opgenomen.

3.2.5 Sport

Het sportcentrum Centerpoint heeft deze bestemming gekregen. Naast binnen- en buitentennis worden in het complex en de aanwezige grotere sporthal ook andere sporten beoefend. Te noemen zijn diverse zaalsporten, fitness en squash. Ook biedt de accommodatie ruimte voor een dansschool. Ondergeschikt aan de sportactiviteiten is er horeca aanwezig.

De bouwregels bieden nog enige uitbreidingsruimte binnen het aangegeven bouwvlak. In artikel 7 zijn de planregels van de bestemming Sport opgenomen.

3.2.6 Tuin

De bestemming 'Tuin' is toegekend aan voor- en/ of zijtuinen bij voornamelijk woningen. Deze gronden zijn daarom bestemd voor een gebruik als tuin, die behoort bij de op hetzelfde perceel gelegen woning. Het is niet de bedoeling dat de gronden worden volgebouwd met schuurtjes of andere bouwwerken. Daarom zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot 1 meter hoog toegestaan. Ook zijn trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers en overstekken mogelijk. Voor erkers gelden beperkingen qua omvang.

In artikel 8 zijn de planregels van de bestemming Tuin opgenomen.

3.2.7 Verkeer

De auto-ontsluiting van het plangebied op de omgeving wordt verzorgd door aansluitingen (van west naar oost) op de Waddendreef, de Spoordreef, de Randstaddreef en de Landdrostdreef.

De delen van de dreven die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen, hebben de bestemming 'Verkeer' gekregen.

Centraal door het gebied loopt de vrije busbaan vanaf het busplein noordwaarts. Ter hoogte van buurtcentrum Kardoes en het gezondheidscentrum De Driehoek splits deze zich in een westelijke aftakking richting Kruidenwijk/Stad West en een oostelijke aftakking richting Almere Buiten. Ook de busbaan heeft de bestemming 'Verkeer' gekregen.

In artikel 9 zijn de planregels van de bestemming Verkeer opgenomen.

3.2.8 Verkeer-Verblijfsgebied

Deze bestemming is toegekend aan de erftoegangswegen (buurtontsluiting, woonstraten) en de overige openbare ruimte die niet binnen de bestemming Groen, Water of andere bestemmingen valt. Onder de noemer verblijfsgebied zijn diverse gebruiksvormen en objecten te rekenen, zoals parkeren, afvalinzameling, speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, kunstobjecten, nutsvoorzieningen en jongerenontmoetingsplaatsen.

Regelmatig komen er verzoeken van bewoners om snippergroen aan te kopen van de gemeente. Deze gronden hebben meestal de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied. Om deze gronden dan ook te kunnen gebruiken als erf dan wel tuin is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen. Op grond van deze bevoegdheid is het mogelijk de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied te wijzigen in de bestemming Wonen-1 of Tuin. Een besluit tot wijziging is mogelijk, wanneer in het kader van een verzoek om additionele gronduitgifte positief is beslist.

In artikel 10 zijn de planregels van de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied opgenomen.

3.2.9 Water

De belangrijkste waterggangen die door het planbgebied lopen zijn de Parkwetering en de Stadswetering. Deze maken deel uit van het hoofdwatersysteem van Almere (zie paragraaf 5.8). Daarnaast liggen nog enkele andere watergangen in het gebied die hiermee in verbinding staan.

Deze waterlopen hebben een bestemming 'Water' gekregen. Naast waterhuishoudkundige betekenis hebben de waterlopen ook een recreatieve functie. De Parkwetering en de Stadswetering zijn recreatieve vaarroutes. Ook aanleg- en visgelegenheid zijn mogelijke vormen van recreatief gebruik. Voorts hebben het water en de oevers ook een ecologische en landschappelijke functie.

In artikel 11 zijn de planregels van de bestemming Water opgenomen.

3.2.10 Wonen - 1

De gronden met de bestemming 'Wonen - 1' zijn bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen dan wel bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Ook de bij woningen behorende erven, toegangspaden, in- en uitritten, parkeervoorzieningen e.d. zijn toegestaan op grond van deze bestemming.

Vrije beroepen

Het uitoefenen van vrije beroepen in huis is in overeenstemming met de bestemming "Wonen - 1", tenminste voor zover het vrije beroep vanuit het gebouw waarin wordt gewoond, wordt uitgeoefend. Kenmerk van deze beroepen is een sterke verwevenheid tussen wonen en werken. De in de bestemming "Wonen - 1" opgenomen bebouwingsmogelijkheden zijn ook van kracht bij het bouwen ten behoeve van een vrij beroep. Traditionele vrije beroepen, zoals een notaris, een huisarts, een tandarts, een accountant e.a. zijn binnen de woonbestemming altijd toegestaan, mits de woonfunctie in overwegende mate intact blijft en het beroepsmatig gebruik zich beperkt tot een vloeroppervlak van maximaal 50 % van het totale vloeroppervlak en er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten

Bij de aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis moet aan de volgende beroepen en bedrijven worden gedacht, zoals opgesomd in de onderstaande lijst. Deze lijst is niet limitatief.

Omschrijving   Voorwaarden/toelichting  
Vrije beroepen   bijv. Notaris, huisarts, tandarts, accountant  
Uitgeverijen   Kantoren  
Grafische afwerking    
Reproductiebedrijven opgenomen media    
Vervaardiging van sieraden e.d.    
Reparatie t.b.v. particulieren   bijv. fietsen, maar reparaties van auto's en motorfietsen vallen hier niet onder  
Reisorganisaties    
Verzekeringsbedrijf/kantoor    
Verhuur van en handel in onroerend goed    
Computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d.    
Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek    
Hoveniersbedrijven   Bedoeld wordt een eenmanszaak die zijn auto thuis parkeert, kantoor aan huis heeft en eventueel spullen opslaat. Het mag geen kwekerij zijn  
Meubel- en woningstoffeerderijen    
Cursussen    
Workshops    
Kantoor algemeen    
Schoonheidsspecialisten, pedicures en manicures    
Bed&breakfast   Het gaat om het laten gebruiken van normale slaapkamers in een woning door reizigers/vakantiegangers, waarbij eventueel ook ontbijt mogelijk is. Ten hoogste zijn 5 gasten tegelijk mogelijk. Ook moet de woning wel een woning blijven. Er mag geen complete verbouwing plaatsvinden tot een hotel. De eigenaar/exploitant moet er ook blijven wonen.  
Gastouderschap, niet zijnde kinderdagverblijven   Opvang binnen de eigen woning, geen verbouwingen, geen professionele organisatie  
Wassalons en wasserettes   Geen wasmachines/drogers, alleen inzameling en afleverenc van kleding  
Kappers    
Detailhandel   Maximaal 25 m2 w.v.o. Ook zijn webwinkels en internetwinkels toegestaan. Als daar ook een showroom of afhaalmogelijkheid bij hoort, valt dat onder de regeling van kleinschalige detailhandel aan huis (dus tot 25 m2 verkoopvloeroppervlak).  
Buiten de hierboven genoemde gevallen   Activiteiten die naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bovengenoemde activiteiten.  

Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten in een woning zijn onder voorwaarden toegestaan. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de specifieke gebruiksregels van de bestemming "Wonen - 1".

Tuinvergrotingen

In het plangebied hebben de afgelopen jaren wijzigingen plaatsgevonden in de grenzen tussen openbare ruimte en particulier terrein bij woningen. Stukjes openbaar groen zijn door verkoop overgedragen aan bewoners, ter vergroting van hun tuin. Zo zijn onrechtmatige tuinvergrotingen onderzocht en ofwel teruggebracht naar de formele eigendomsgrenzen of door verkoop gelegaliseerd.

Gronden die zijn verkocht, hebben in het nieuwe bestemmingsplan een bestemming 'Wonen - 1' of 'Tuin' gekregen. Gronden waarvoor een bruikleenovereenkomst geldt, maar die in principe ook verkocht kunnen worden, hebben eveneens een bestemming 'Wonen - 1' of 'Tuin' gekregen.

Mogelijk worden de komende jaren nog meer gronden verkocht aan bewoners. In het vorige bestemmingsplan was een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om in het geval van verkoop van gronden een wijziging naar de bestemmingen 'Wonen - 1' of 'Tuin' mogelijk te maken. Deze wijzigingsbevoegdheid is ook in het nieuwe bestemmingsplan opgenomen. In de praktijk wordt deze wijzigingsbevoegdheid bijna nooit toegepast. Bestemmingsveranderingen als gevolg van toekomstige grondverkopen zullen in ieder geval over 10 jaar bij de volgende actualisatie van het bestemmingsplan worden verwerkt.

Gronden die in bruikleen zijn gegeven omdat ze vanwege de aanwezigheid van of leidingen niet kunnen worden verkocht, hebben een bestemming 'Groen' of 'Verkeer - Verblijfsgebied' gehouden. Om de aanwezige kabels en leidingen te beschermen, mogen deze gronden niet worden gebouwd met bijvoorbeeld schuurtjes. Als de bewoner die gronden in bruikleen heeft, wordt bij verhuizing met een volgende bewoner in principe geen nieuwe overeenkomst gesloten.


Bouwen

De woonbestemming is ruimer bestemd dan in het vorige bestemmingsplan. In het vorige bestemmingplan waren goot- en bouwhoogten gedetailleerd geregeld. In het nieuwe plan is niet meer met goothoogten gewerkt. Van iedere woning is alleen de bouwhoogte geregeld, waardoor er meer ruimte komt voor dakopbouwen en dakkapellen. Voor de begane grondlaag wordt doorgaans vier meter bouwhoogte aangehouden, voor twee bouwlagen zeven meter en voor drie bouwlagen tien meter. Voor veel bouwblokken is een hoogtemaat genomen, waarbij het hoogste deel bepalend is. Dat betekent dat voor een flink aantal woningen nog een extra laag/dakopbouw mogelijk is. Er is ook minder met aanduidingen gewerkt en meer met rechtstreekse bouwmogelijkheden. Het nieuwe bestemmingsplan Staasliedenwijk is dus veelal globaler en flexibeler van opzet dan het oude plan.

Bebouwing in voortuinen 

In de voortuinen is de grens van het bouwvlak van het hoofdgebouw in principe strak om de aanwezige bebouwing, waardoor er geen uitbreiding aan de voorzijde mogelijk is. Uitbouwen aan de voorzijde van de woningen vallen qua hoogte niet onder de basisregel van één bouwhoogte per bouwblok. Uitbouwen aan de voorzijde van de woning zijn qua hoogte bestemd zoals ze zijn.

Bebouwingsmogelijkheden aan de achterzijde van woningen 

Bij het bepalen van het bouwvlak van het hoofdgebouw is aan de achterzijde van de hoofdgebouwen in principe een rechte lijn getrokken langs de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw. Later gebouwde uitbouwen vallen daardoor onder de erfbebouwingsregeling. Dit is om iedereen gelijke bouwrechten te geven. Als de achtergevel van het hoofdgebouw geen rechte lijn is (dus zonder eventuele uitbouwen) is het bouwvlak van het hoofdgebouw in principe wel recht getekend, waardoor er dus uitbreidingsruimte in het bouwvlak ontstaat. Waar dit tot hinder van de buren zou kunnen leiden (schaduw of verminderde lichttoetreding) is de oorspronkelijke achtergevel gevolgd. Voor de erfbebouwings- mogelijkheden is aangesloten bij de regeling uit de Nota Kleine Bouw 2008. Deze regeling is van toepassing op bijvoorbeeld schuurtjes en garages. Om te voorkomen dat het erf wordt volgebouwd is een maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken toegestaan (60 m2) en mag maximaal 50% van het erf worden bebouwd. Qua maatvoering en positionering moet de erfbebouwing ondergeschikt zijn aan de hoofdbebouwing. De diepte van aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter. De maximale bouwhoogte van aanbouwen is 0,30 meter boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, tot een maximum van 4 meter. Vrijstaande erfbebouwing heeft een goothoogte van maximaal 3 meter. Boven op de aanbouwen mag een dakterras worden gebouwd.

Bebouwingsmogelijkheden aan de zijkant van woningen 

Aan de zijkant van woningen is in principe uitbreidingsgelegenheid geboden tot op de grens van het bouwperceel. Wel moet minimaal 1 meter achter de voorgevel worden gebouwd. Het bouwvlak van het hoofdgebouw is hier dus doorgetrokken tot de zijdelingse perceelsgrens. Uitbreidingsgelegenheid is niet geboden, waar dit leidt tot parkeerproblemen, tot verminderd zicht in bochten voor langsrijdend verkeer of als omwonenden hier last van hebben doordat de zijgevel van de woning dan dichter bij hun perceel komt te liggen. Overigens zijn hierbij zoveel mogelijk de rechten uit de nog geldende bestemmingsplannen aangehouden.

Specifieke aanduidingen

Ter plaatse van de aanduiding "gemengd" is op de begane grond een bedrijfsruimtetoegestaan, gekoppeld aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging. Maximaal categorie A is toegestaan. Ook 'normale' beroepen-en bedrijven aan huis kunnen uiteraard als zelfstandig bedrijf worden gerealiseerd.

De gevolgde lijn hier is de bestaande en ook reeds in het voorgaande bestemmingsplan opgenomen bedrijfsruimtes te continueren, maar op voorhand geen nieuwe locaties of kansenzones aan te wijzen. Mede gelet op de huidige economische situatie ligt het meer in de rede intiatieven af te wachten en desgewenst mogelijk te maken via een omgevingsvergunning met afwijking.

Detailhandel is (net als bij bedrijfsactiviteiten aan huis) tot maximaal 25 m2 toegestaan. Alleen waar een groter oppervlak aan detailhandel reeds legaal is gevestigd, is deze positief bestemd middels een nadere functieaanduiding 'detailhandel'.

Ter plaatse van de aanduiding 'garage' zijn garages en/of bergingen toegestaan. Ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'onderdoorgang' dient een open doorgang gewaarborgd te blijven.

In artikel 12 zijn de planregels van de bestemming Wonen - 1 opgenomen.

3.3 Overige regels

3.3.1 Inleidende regels

Begripsbepalingen

In artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen van de regels. In dit artikel wordt uitgelegd wat onder bepaalde begrippen moet worden verstaan, die in de regels worden gebruikt. Bijvoorbeeld wat met maatschappelijke voorzieningen wordt bedoeld.

Wijze van meten

In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen van de regels. In dit artikel staat hoe bij de toepassing van de regels moet worden gemeten. Bijvoorbeeld hoe de bouwhoogte van een bouwwwerk moet worden gemeten.

3.3.2 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

In artikel 13 is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisatie daarvan, door feitelijke functie- of gebruiksverandering opnieuw (voor een tweede keer) gebruik zou kunnen worden gemaakt. Grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van een bouwplan, mag niet een tweede maal meetellen voor de toelaatbaarheid van andere bouwplannen. De anti-dubbeltelregel is een standaardregel, die is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

Overschrijding grenzen

In artikel 14.1 is een regel opgenomen, dat bestemmings- en bouwgrenzen door bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals overstekken en afdaken) mogen worden overschreden. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen aan gebouwen.

Ondergeschikte bouwonderdelen op daken

In artikel 14.2 is een regel opgenomen, dat bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals installatiecontainers en liftschachten) niet worden meegerekend bij het bepalen van de hoogte van een gebouw. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen op gebouwen.

Gebruiksregels 

In arikel 15 zijn enekel algemene gebruiksregels ten behoeve van het parkeren opgenomen met een koppeling naar de Lijst van Parkeernormen (bijlage bij plantoelichting) en ten behoeve van het laden en lossen.

Afwijkingsregels

In artikel 16 zijn drie afwijkingsregels opgenomen. Er kan worden afgeweken van de regels voor:

  • het afwijken van maten (maximaal 10 %);
  • het overschrijden van bouwgrenzen (maximaal 3 meter en het bouwvlak maximaal 10% groter);
  • het oprichten van ondergrondse pompgemalen voor riooltransportleidingen.

De afwijkingsregels mogen niet worden gebruikt indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de (op grond van de bestemming gegeven) gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Kleine windmolens 

Kleine windmolens mogen bij recht op de grond worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 3 m (als bouwwerk geen gebouw zijnde). Via een afwijkingsbevoegdheid, opgenomen in lid 16.3, mogen ze ook op een hoofdgebouw of aan de gevel ervan op voorwaarde dat de maximum bouwhoogte van het hoofdgebouw met maximaal 3 m wordt overschreden en de rotordiameter maximaal 2 m bedraagt. Voor horizontale as windturbines (HAT) en verticale as windturbines (VAT) is in onderstaande figuur weergegeven hoe de rotordiameter wordt gemeten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2Z07-vg01_0005.png"

HAT VAT

De landschappelijke effecten zijn beperkt tot stedelijk niveau: zichtbaarheid is nauwelijks. Bovendien moeten voor deze molens vergunningen worden aangevraagd, waardoor toetsing aan veiligheidseisen, Wet Geluidhinder en Wet milieubeheer zal plaatsvinden.

Wijzigingsregels

In artikel 17 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgmeester en wethouders om een bestemmingsvlak met maximaal 10% te vergroten. Dit mag indien dit nodig is voor een (steden)bouwkundig betere realisering van bestemmingen of bouwwerken of in verband met de werkelijke toestand van een terrein.

Verder kan de Lijst van parkeernormen worden gewijzigd indien ontwikkelingen op parkeergebied daartoe aanleiding geven.

Overige regelingen

In artikel 18 is aangegeven dat indien in de regels wordt verwezen naar regelingen of verordeningen, dat het dan gaat om de regelingen of verordeningen die gelden op het moment dat het ontwerp bestemmingsplan ter inzage is gelegd.

3.3.3 Overgangs- en slotregels

In artikel 19 is het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik opgenomen. In het overgangsrecht wordt bepaald op welke manier met situaties wordt omgegaan die op basis van het vorige bestemmingsplan wel waren toegestaan, maar niet in het nieuwe bestemmingsplan zijn opgenomen. Het overgangsrecht zijn standaardregels, die zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

In artikel 20 is de slotregel opgenomen. Hierin staat onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders

Het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente werkt door in de manier van bestemmen van gronden en bouwwerken. In tabel 4.1 staat op welke manier de verschillende beleidsdocumenten doorwerken in het bestemmingsplan. In Bijlage 1 Beleidskader is een uitgebreide beschrijving opgenomen van het beleidskader. In deze bijlage worden ook beleidsdocumenten beschreven die niet direct tot een regeling in het bestemmingsplan leiden. Deze beleidsdocumenten zijn daarom niet in tabel 4.1 opgenomen.

 

Beleidsdocument   Beleidsuitgangspunt   Vertaling in het bestemmingsplan  
Rijksbeleid  
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
 
Ladder voor duurzame verstedelijking   Mogelijke nieuwe ontwikkelingen/functiewijzigingen zijn beperkt, kleinschalig en lokaal gericht. Voorts vinden deze plaats binnen het bestaande stedelijk gebied. Het plan omvat geen nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden op onbebouwde gronden.  
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)   Radarverstoringsgebieden   Geen mogelijkheid opnemen voor de bouw van windturbines.  
     
Provinciaal en regionaal beleid  
Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied (2011)     Binnen het plangebied zijn geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig en geen onderzoeksplichtige gebieden aangewezen.  
Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening (2008)   Bescherming van archeologische waarden.   Opnemen van een dubbelbestemming ten behoeve van Waarde-Acheologie -1 voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde.  
Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland 2010-2015 (2010)   Voldoende water;
veiligheid  
Opnemen van mogelijkheid voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen binnen de meeste bestemmingen.  
     
Gemeentelijk beleid  
Programmaplan Almere stad   Vergroten stedelijke dynamiek van Almere Stad;
Versterken vitaliteit woonwijken en bedrijfsterreinen.  
Aanwezige functies flexibel bestemmen, zodat uitwisseling van functies mogelijk is; werken in de wijk continueren; verruiming regeling werken aan huis, waaronder kleinschalige detailhandel.  
Beleidsnota kleine bouw   Beleidsuitgangspunten voor kleine bouwplannen en uitbreidingen. Regeling voor aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten aan huis.   Toetsingskader uit de nota overnemen in woonbestemming.  
Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet (1999)   Plaatsing van masten is niet mogelijk in (toekomstige) woonwijken.   Geen mogelijkheid opnemen voor het plaatsen van zendmasten.  
Beleidslijn tuinvergrotingen 2012   Uitgeven van gronden waar dit mogelijk is zonder het algemeen belang aan te tasten.   Voor het grootste deel is de situatie actueel in het plangebied. Op enkele locaties worden nog tuinvergrotingen uitgevoerd. Bij nieuwe tuinvergrotingen kan de bestemming van de gronden worden gewijzigd door toepassen van een wijzigingsbevoegdheid.  
Aanwijzing en nadere regels ligplaatsen van vaartuigen in de gemeente Almere (2013)   Geen ligplaatsen in het plangebied. Er lopen twee watergangen door het plangebied, maar toegestane afmeeroevers liggen juist buiten het plangebied.   Binnen bestemming 'Water' geen ligplaatsen en geen mogelijkheid tot aanleggelegenheid opnemen.  
Prostitutiebeleid Almere (2000)   Vestigingsbeleid seksinrichtingen   Opnemen van een verbodsbepaling voor seksinrichtingen. Thuisprostitutie op grond van regeling voor beroepsuitoefening aan huis wel toegestaan.  
Coffeeshopbeleid gemeente Almere (2013)   Vestigingsbeleid coffeeshops   Geen mogelijkheid opnemen voor een coffeeshop.  
Uitgiftebeleid benzineverkooppunten (2000)   Vestigingsbeleid benzineverkooppunten   Geen mogelijkheid opnemen voor een benzineverkooppunt.  
Nota Archeologische Monumentenzorg (2009)   Voor de binnendijkse gebieden: Behoud van een representatieve steekproef van archeologische waarden uit de Steentijd. Dit vertaalt zich in een onderzoeksplicht in selectiegebieden voor bodemingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 50 cm (ten opzichte van het maaiveld).   Binnen het plangebied zijn geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig en geen onderzoeksplichtige gebieden aangewezen.  
Archeologieverordening   Bescherming archeologisch waardevolle terreinen en selectiegebieden overeenkomstig de verordening.   Binnen het plangebied zijn dubbelbestemmingen ten behoeve van archeologie niet aan de orde.  
Voorzieningen binnendijkse waterrecreatie (1999)   Verdere concretisering van de recreatieve mogelijkheden van de Almeerse waterlopen en recreatieplassen.   Gewenste voorzieningen, zoals steigers (geen gebouwen), mogelijk maken in de betreffende bestemmingen.  
Horecanota Almere (2000)   Voor woongebieden geldt dat solitaire horeca in beginsel niet is toegestaan, tenzij op specifiek geschikte locaties voor lichte horeca. In buurthuizen is lichte horeca wel toegestaan.   Zelfstandige horeca in de woonwijk niet toestaan. Het partycetnrum annex dansschool aan de W. Dreesweg wordt positief bestemd. Deze ligt op de grens van de woonwijk en het kantorengebied behorend bij het stadcentrum/zakencentrum.
Verder uitsluitend lichte en aan de hoofdfunctie ondergeschikte horeca opnemen in het buurthuis 't Kardoes en in tenniscentrum Centerpoint.  
Detailhandelsvisie Almere (2014)   Uitgangspuntdetailhandelsstructuur:
- Fijnmazigheid winkelvoorzieningen
- Positie van het stadscentrum als hèt centrale (winkel)centrum van Almere. - Ruimte bieden aan ondernemers.
- E-commerce faciliteren.

 
Ondergeschikte detailhandel bij aanwezige voorzieningen???....

In woningen en bedrijfswoningen is per woning 25 m2 aan detailhandel toestaan. Webwinkels en internetwinkels zijn ook toegestaan. Afhaalpunten niet.  
Werken in de wijk (2005)   Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis
mogen maximaal 50% van het
woonoppervlak in beslag nemen.  
Opnemen criteria uit de nota in
woonbestemming.
Geen kansenzones aanwijzen. Bestaande zelfstandige bedrijfsruimtes continueren. Eventuele toevoeging van dergelijke vestigingen af laten hangen van de marktvraag, dus via een (partiële) herziening van het plan of een afwijkingsprocedure.  
Kleur aan Groen (2014)   Spelregels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven in het groenblauwe raamwerk van Almere   Van toepassing op tenniscentrum Centerpoint, de Stadswetering (oostzijde plangebied) en de meer westelijk gelegen watergang. Centerpoint is aangeduid als Voorzieningenpark, de watergangen als waterverbinding en als recreatieve verbinding.  
Waterplan Almere (2005)   De gemeente en het waterschap dragen de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het water in de stad. Het waterplan biedt een kader voor deze samenwerking. Het waterplan is opgesteld om zowel de huidige knelpunten in het watersysteem op te lossen als te anticiperen op toekomstige veranderingen en kansen.   In overleg met het Waterschap een watertoets uitvoeren.  
Almere Waterstad! Toeristisch recreatief beleidsplan (1996)
 
Het stimuleren van toeristisch recreatieve (bedrijfs)vestigingen en gebruik(smogelijkheden) in Almere.   De vaarroutes die zowel aan de west- als oostzijde de grens vormen van het plangebied en die het Weerwater verbinden met de Noorderplassen respectievelijk de Leeghwaterplas/ Hogevaart behouden.  
Inrichting schoolpleinen (1999)   Schoolpleinen dienen zowel een wijkvoorziening als een voorziening voor de school te zijn.   Het begrip speelterrein wordt expliciet toegevoegd aan de bestemmingsomschrijving van de bestemming Maatschappelijk.  
Sportnota 2013-2016 (2013)   Almere: sportieve stad!   Opnemen binnen de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer- en Verblijfsgebied'' en 'Sport' van de mogelijkheid voor sport- en spelvoorzieningen.  
     

Tabel 4.1 Beleidskader

Hoofdstuk 5 Omgevingstoets

Om aan te kunnen tonen dat een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan worden bekeken of de ontwikkelingen binnen het plan voldoen aan de regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water.

5.1 Milieu-effectrapportage

Voor plannen en besluiten die ontwikkelingen bevatten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de verplichting om de procedure voor milieueffectrapportage te doorlopen of te beoordelen of het doorlopen van een dergelijke procedure noodzakelijk is (een mer-beoordeling). Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De categorieën van activiteiten waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer). De activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben staan genoemd in de bijlagen bij het Besluit milieueffectrapportage. Het gaat om de C-lijst en de D-lijst waarin alle activiteiten staan genoemd waarvoor mer-verplichtingen kunnen gelden. De aard en omvang van de activiteit bepaalt in belangrijke mate welke verplichtingen gelden ten aanzien van de rapportages. Er is sprake van een vormvrije mer-beoordeling, een mer-beoordeling of een mer-plicht.

De gevallen waarvoor een milieueffectrapportage verplicht is, staan in onderdeel C. De gevallen waarvoor een mer-beoordeling verplicht is, staan in onderdeel D. De gevallen in onderdeel D zijn overigens indicatief. De verplichting voor een mer-beoordeling geldt ook wanneer op grond van de selectiecriteria in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Deze omstandigheden zijn:

  • 1. de kenmerken van de projecten (omvang project, gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder, risico en ongevallen en de cumulatie met andere projecten);
  • 2. de plaats van de projecten (bijzondere gebieden, bestaand grondgebruik, rijkdom/kwaliteit/regeneratievermogen van natuurlijke hulpbronnen van het gebied, het opnamevermogen van het natuurlijk milieu);
  • 3. de kenmerken van de potentiële effecten (in samenhang met de eerste twee criteria: bereik, grensoverschrijdende karakter van het effect, orde/grootte/complexiteit effect, waarschijnlijkheid effect, duur/frequentie/onomkeerbaarheid van het effect).

Voor de volgende gevallen geldt een mer-beoordelingsplicht:

  • de aanleg, wijziging of uitbreiding van een jachthaven met 250.000 bezoekers of meer per jaar, een oppervlakte van 25 hectare of meer, 100 ligplaatsen of meer of een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied (D 10);
  • de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen met een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer (D 11.2).

In het bestemmingsplan Staatsliedenwijk worden geen nieuwe ontwikkelingen voorzien. Gelet op het conserverende karakter van het bestemmingsplan en het feit dat het plangebied niet in of nabij bijzondere gebieden ligt, kan worden uitgesloten dat de ontwikkelingen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Een mer-beoordelingsbesluit voor het bestemmingsplan is daarom niet nodig.

5.2 Geluid

Volgens de Wet geluidhinder hebben bepaalde industrieterreinen, inrichtingen en/of (spoor)wegen een geluidszone. Met een geluidszone wordt het aandachtsgebied afgebakend waarbinnen regels van de Wet geluidhinder van kracht zijn. De Wet geluidhinder geldt alleen binnen deze geluidzones. Een akoestisch onderzoek richt zich dan ook altijd op woningen en 'andere geluidsgevoelige bestemmingen' die binnen deze geluidszone aanwezig zijn of kunnen worden gerealiseerd.

Het plangebied ligt binnen de zones van de volgende wegen en spoorweg:

  • Waddendreef
  • Spoordreef
  • Randstaddreef
  • Flevolijn


Wegen waarop een 30 km/h-regime van toepassing is en wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied, hebben op basis van artikel 74 van de Wet geluidhinder geen geluidszone.

Binnen het plangebied zijn vier geluidsgevoelige bestemmingen aanwezig waarvoor in het verleden een hogere waarde is verleend op grond van de Wet geluidhinder.

Voor woningen aan de Gouverneurstraat en Presidentstraat zijn in het kader van het Tracébesluit Spooruitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad, maatregelen korte termijn, hogere waarden vastgesteld van 60 dB (2 woningen) en 61 dB (2 woningen) vanwege de Flevolijn.

De opzet van het bestemmingsplan is globaal van aard, met een conserverend karakter. Vanwege de bestuurlijke wens tot globaal bestemmen is er sprake van een verruiming van de (bouw)mogelijkheden ten opzichte van de bestaande situatie. Zo worden bouwhoogten, bouwvlakken e.d. globaler geregeld dan in de vigerende bestemmingsplannen en zijn de bestemmingsgrenzen op detailniveau gewijzigd. Er worden geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen in het plangebied mogelijk gemaakt op locaties waar de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeurswaarden. Om dit te borgen zijn hiervoor regels opgenomen.

De wegen in het plangebied worden niet gewijzigd en er worden binnen de zones van de wegen geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt op locaties waar de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeurswaarden. Er hoeft daarom geen akoestisch onderzoek voor deze wegen te worden uitgevoerd.

5.3 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn op grond van het Besluit vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling zijn (onder andere) de volgende niet in betekenende mate bijdragende (luchtkwaliteitseisen) projecten vrijgesteld van toetsing:

  • Woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • Kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
  • Projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.


In het plangebied is geen sprake van (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen en er is daarmee geen sprake van nadelige gevolgen voor het woon- leefklimaat.

5.4 Externe veiligheid

Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn onderstaande documenten opgesteld:

  • Quickscan externe veiligheid bestemmingsplan Staatsliedenwijk, januari 2015 (zie Bijlage 4);
  • Risicoberekeningen bestemmingsplan Staatsliedenwijk, januari 2015 (zie Bijlage 5).

De conclusies zijn als volgt :

Inrichtingen

Er wordt voldaan aan het wettelijk vereiste beschermingsniveau voor burgers (= plaatsgebonden risico). Met dit bestemmingsplan worden alleen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die deze milieukwaliteiteis op gebied van externe veiligheid in stand houden.

De verantwoordingsplicht groepsrisico en hulpverlening zijn niet van toepassing op deze risicobron.

Transport

Plaatsgebonden risico 

Weg:

De Markerdreef/Spoordreef (een niet Basisnetroute) heeft geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar. Hiermee wordt voldaan aan het wettelijk vereiste beschermingsniveau voor burgers.

Spoor:

Het spoor heeft een basisnetafstand van 6 m, gemeten uit het hart van de spoorbundel.

Groepsrisico

Weg:

Uit toepassing van de vuistregels blijkt, dat het groepsrisico onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde blijft.

Spoor:

Het groepsrisico met en zonder plangebied Staatsliedenwijk bedraagt ca. 0,85 maal de oriëntatiewaarde. Het plangebied heeft geen significante invloed op de hoogte van het groepsrisico.

Verantwoording groepsrisico, hulpverlening en plasbrandaandachtsgebied

Verantwoording groepsrisico

Weg:

Het groepsrisico hoeft niet te worden verantwoord, omdat het toekomstig groepsrisico niet hoger wordt dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Spoor:

Het groepsrisico hoeft niet te worden verantwoord, omdat het groepsrisico niet meer dan 10% toeneemt én het toekomstig groepsrisico onder de oriëntatiewaarde blijft.

Verantwoording hulpverlening spoor

Er zijn voldoende mogelijkheden om het plangebied van meerdere zijden te bereiken en tevens voldoende mogelijkheden om het plangebied te ontvluchten. Er worden geen ruimtelijke maatregelen in dit bestemmingsplan getroffen om de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te verhogen.

De Brandweer Flevoland is in het kader van het ambtelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over:

  • de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op het spoor;
  • de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op het spoor een ramp voordoet.

De belangrijkste conclusies zijn:

  • 1. door de conserverende aard van het bestemmingsplan zijn maatregelen om het risico te beperken niet opportuun;
  • 2. het plangebied is voldoende bereikbaar en heeft voldoende bluswater;
  • 3. in het plangebied zijn, mede door de bruggen over de gracht, voldoende mogelijkheden om uit het effectgebied te vluchten.
  • 4. bij een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen verzorgen de veiligheidsregio met de gemeente de alarmering en crisiscommunicatie, via WAS-sirenes, omroepinstallaties, publieke omroepen (radio, televisie, internet) en beschikbare netwerken (telefoonnetwerken, NL Alert).


Het is niet noodzakelijk om in dit bestemmingsplan ruimtelijke maatregelen te treffen om de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te verhogen.

Verantwoording plasbrandaandachtsgebied spoor

Deze verantwoording is niet van toepassing. Het plasbrandaandachtsgebied van 30 m ligt deels binnen het plangebied. In dat gebied ligt alleen de bestemming Verkeer (V). Deze laat geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toe. Het is dus niet nodig om een specifieke aanduiding voor dit plasbrandaandachtsgebied op de plankaart op te nemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2Z07-vg01_0006.jpg"

Ruimtelijke consequenties voor het bestemmingsplan

De basisnetafstand van 6 m, te meten uit het hart van de spoorbundel ligt binnen de spoorbundelbreedte van circa 14 m en daarmee buiten het plangebied. Hiermee voldoet dit bestemmingsplan (automatisch) aan de toe te passen basisnetafstand, conform artikel 3 van het Besluit externe veiligheid transportroutes.

5.5 Functiemenging en milieuzonering

Volgens vaste jurisprudentie dient de toelaatbaarheid van 'milieubelastende activiteiten' (= bedrijven en overige milieubelastende functies zoals cultuur, sport, recreatie, detailhandel, horeca, dienstverlening en openbare instellingen) in bestemmingsplannen te worden afgestemd op de aanwezigheid van 'milieugevoelige functies' (woningen, ziekenhuizen, scholen, kinderdagverblijf en verblijfsrecreatie) in de omgeving hiervan.

De in dit bestemmingsplan aangebrachte functiemenging, is gebaseerd op de publicatie ''Bedrijven en milieuzonering'' van de VNG [Bedrijven en milieuzonering, handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk, VNG, editie 2009] (hierna: publicatie).

Functiemenging

In dit geval is sprake van de actualisatie van een bestemmingsplan van een bestaand gebied, waarin slechts in beperkte mate ontwikkelingen worden toegestaan. Het bestaat uit een overwegend woongebied met bijbehorende wijkgebonden voorzieningen en verspreid liggende kleinschalige bedrijvigheid. Rondom deze voorzieningen en bedrijven liggen soms op korte afstand woningen, te karakteriseren als een '(deel)gebied met functiemenging'. De richtafstanden uit bijlage 1 van de publicatie zijn dan niet haalbaar.

Deze vorm van functiemenging dient te worden gefaciliteerd en gestimuleerd. Daarom is de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gemotiveerd toegepast. Zie bijlage 3 voor een algemene toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten – Functiemenging.

In deze Staat worden niet alleen 'bedrijven', maar ook 'overige milieubelastende functies' (zoals cultuur, sport, recreatie, detailhandel, horeca, dienstverlening en openbare instellingen) genoemd. Categorie A en B activiteiten zoals bedoeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging zijn toegestaan binnen de bestemming Gemengd. Categorie C niet, vanwege het ontbreken van een goede ontsluiting op de verkeershoofd-infrastructuur (zonder dat er woningen worden gepasseerd). De hieraan verbonden relatief grote verkeersaantrekkende werking is in dit geval ongewenst en zou kunnen leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Bij de totstandkoming van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging is verder gekeken of (bedrijfs)activiteiten al dan niet in het plangebied thuishoren. De functies horeca en detailhandel (?)zijn niet opgenomen in de Staat. Uit een inventarisatie via 'deskresearch' en 'veldonderzoek' van de bestaande (bedrijfs)activiteiten (zie bijlage ?? Inventarisatie (bedrijfs)activiteiten), blijkt dat deze (vrijwel) alle binnen de toelaatbare activiteiten uit de categorieën A en B vallen.

Milieuzonering

Een goed woon- en leefklimaat voor de woningen langs de Stadswetering, tegenover bedrijventerrein Randstad (omgevingstype: 'rustige woonwijk'), wordt geregeld via een inwaartse zonering van de bedrijvigheid op bedrijventerrein Randstad. In het geldende bestemmingsplan Randstad is geregeld, dat in de zone direct grenzend aan de Staatsliedenwijk alleen bedrijven zijn toegestaan tot ten hoogste categorie 2. De richtafstand tot een 'rustige woonwijk' bedraagt 30 m, terwijl in de praktijk de afstand groter is dan 50 m.

Een goed woon- en leefklimaat voor de woningen langs de busbaan, tegenover bedrijventerrein Markerkant (omgevingstype: 'gemengd gebied' vanwege de busbaan), wordt geregeld via een zonering van de bedrijvigheid op bedrijventerrein Markerkant. In het geldende bestemmingsplan Markerkant is geregeld, dat in de zone direct grenzend aan de Staatsliedenwijk alleen bedrijven zijn toegestaan tot ten hoogste categorie 3.2 zijn toegestaan. De richtafstand tot een 'gemengd gebied' bedraagt 50 m, terwijl in de praktijk de afstand groter of gelijk is aan 50 m.

Aan de Koninginneweg ligt een vrij groot sportcomplex, bestaande uit een combinatie van tennisbanen (met verlichting) en een (grote) sporthal. Een tennisbaan met verlichting en een sporthal, vallen elk volgens de publicatie onder milieucategorie 3.1. De afstand van de sporthal en de tennisvelden naar de dichtstbijgelegen woningen bedraagt respectievelijk ca. 30 m en 50 m.

Het woongebied tussen het Prinsenpad, Graafpad en Koninginneweg kan als een 'gemengd gebied' worden beschouwd, vanwege de ligging direct langs de Waddendreef en het spoor. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 m, te meten vanaf de grens waar de gevel van een woning volgens het bestemmingsplan mogelijk is, tot de bestemming waar de sporthal en de tennisvelden zijn toegestaan.

Het woongebied ten noorden van het Graafpad wordt als 'rustige woonwijk' beschouwd. Hiervoor geldt een richtafstand van 50 m, te meten vanaf de grens waar de gevel van een woning volgens het bestemmingsplan mogelijk is, tot de bestemming waar de sporthal en de tennisvelden zijn toegestaan.

Aan deze afstanden wordt voldaan zodat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Deze afstanden zijn in dit bestemmingsplan geborgd, door de bestemming 'Sport' op minimaal 30 m of 50 m van de bestemming 'Wonen' te leggen.

5.6 Kabels en leidingen

Bestaande situatie

Algemeen

Alle nutsvoorzieningen voor bebouwing op uitgegeven kavels worden geleverd via kabels en leidingen (K&L), gelegen in gemeentelijke ondergrond. Een uitzondering hierop zijn draadloze telecommunicatie verbindingen. De ligging in gemeentelijke ondergrond is voor de nutsbedrijven belangrijk omdat deze ligging duurzaam is; er is een gegarandeerde toegang en daarmee zijn capaciteit aanpassing en onderhoud gewaarborgd.

Hoofdtransportleidingen

Evenwijdig aan de busbaan-tracés ligt zoals gebruikelijk in Almere, de hoofdinfrastructuur voor de nutsvoorzieningen voor een gedeelte van het plangebied.

Leidingenstraat

In het plangebied ligt geen leidingenstraat met de status als die langs de Hogering.

Stadsverwarmingsnet

Het gebied is aangesloten op het stadsverwarmingsnet.

Hoogspanningslijn

Een bovengrondse hoogspanningslijn bevindt zich niet in dit gebied.

Straalverbindingen

In dit plangebied bevindt zich geen straalverbinding met een beschermde status.

Toekomstige ontwikkelingen

Algemeen

Door de kabel- en leidingenbeheerder de ligging in de kabel- en leidingenzone voor te schrijven wordt aanpassingen van- en ruimte claims in de bestaande en nog te ontwikkelen plannen binnen het gebied zoveel mogelijk voorkomen. In het kader van mogelijke reconstructies en toekomstige aanpassingen binnen het gebied zullen mogelijk diverse nutsleidingen en riolen verlegd worden. Er zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van de bestaande K&L infrastructuur.

Hoogspanningslijn

Voor het plangebied wordt met betrekking tot dit onderwerp geen relevante ontwikkeling verwacht.

Straalverbindingen

Voor het plangebied worden met betrekking tot dit onderwerp geen relevante ontwikkelingen verwacht.

5.7 Ecologie

Boswet

Het gehele plangebied valt binnen de bebouwde kom zoals die is vastgesteld voor de Boswet (2013). Daarmee valt een eventuele voorgenomen houtvelling niet onder de werking van de Boswet. Voorgenomen vellingen hoeven daarom niet te voren worden aangemeld en is er geen herplantplicht. Bovendien vallen de houtopstanden binnen dit plangebied ook vanwege structuur en grootte (laanbeplanting en zelfstandige eenheden van minder dan 100 are) niet onder de werking van de Boswet. Tenslotte is een velling ook niet voorzien in dit conserverend bestemmingsplan.


Ecologische hoofdstructuur

Gezien de ligging van het plangebied (op ruime afstand van EHS- en Natura 2000-gebieden) en de aard van de voorgestelde ontwikkelingen (conserverend bestemmingsplan) zijn negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden (EHS) en instandhoudingsdoelen (Natura 2000) op voorhand uit te sluiten. Het plangebied wordt niet gebruikt door soorten waarvoor EHS-waarden of Natura 2000-instandhoudingsdoelen in nabijgelegen natuurgebieden zijn geformuleerd. Op voorhand kan een negatief effect op deze waarden en doelen (externe werking) worden uitgesloten.


Flora- en faunawet

Gezien het feit dat het bestemmingsplan conserverend van aard is, zijn de beschermingsbepalingen van de Flora- en faunawet op dit moment niet in het geding. In 2010 is in het BP-gebied een Flora- en fauna-inventarisatie uitgevoerd en deze wordt - conform de door de gemeente gehanteerde vijfjaarlijkse cyclus - weer in 2015 geactualiseerd. Gezien het terrein (sterk verstedelijkt) zijn de natuurwaarden gering.

Uit de inventarisatie blijken plaatselijk groeiplaatsen van rietorchis op de oevers van weteringen aanwezig te zijn. Een deel van deze oevers zijn in 2013 heringericht en natuurvriendelijk omgevormd. Daarmee is voor deze soort een groter potentieel areaal geschapen. Bovendien zijn er geen verdere ontwikkelingen beoogd aan de oevers en watergangen.

Uit inventarisaties blijken verder huismus, spreeuw (beide met nesten in bebouwing) en boerenzwaluw (nesten onder bruggen) in het stedelijk gebied aanwezig te zijn. De nesten van deze soorten zijn jaarrond beschermd. Dit betekent dat bij sloop of renovatie de Flora- en faunawet in het geding kan zijn. Dit bestemmingsplan is echter conserverend van aard.

Het plangebied is - net als andere delen van de stad - in gebruik als leefgebied van een aantal vleermuissoorten (meervleermuis, ruige dwergvleermuis, gewone dwergvleermuis en laatvlieger). Gezien de conserverende aard van het bestemmingsplan worden hiervan geen negatieve effecten op de staat van instandhouding verwacht.

Resumerend kan gesteld worden dat de beschermde waarden in het gebied door ontwikkelingen van dit bestemmingsplan niet geschaad zullen worden. Bovendien zal de Flora- en faunawet ook bij een eventuele Omgevingsvergunning aan de orde komen (bijvoorbeeld bij sloop, her- of nieuwbouw).

Naast de eigen inventarisatiegegevens is ook de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF) geraadpleegd. Uit deze database zijn geen andere onder de Flora- en faunawet beschermde soorten naar voren gekomen.


De (nieuwe) Wet Natuurbescherming:

Het rijk is voornemens om de natuurbeschermingswetgeving in één wet onder te brengen en te vereenvoudigen. In de wet Natuurbescherming zullen de bepalingen uit de Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet, de Boswet en de Ecologische Hoofdstructuur (welke dan Nationaal Natuurnetwerk zal heten) worden opgenomen en vereenvoudigd. Het streven is deze wet in 2015 van kracht te laten zijn. De huidige conceptteksten geven geen aanleiding om het oordeel over de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan anders in te schatten dan op basis van de nu bestaande wetgeving het geval is.


5.8 Waterparagraaf

Watersysteem

De waterhuishouding wordt beschreven middels de bodemopbouw , het watersysteem, als onderdeel van het watersysteem van Almere-Stad en de waterketen.

Het watersysteem in het plangebied is een onderdeel van het watersysteem van Almere-Stad. Aspecten van zowel oppervlaktewater als geohydrologie hebben een belangrijke rol gespeeld bij het waterhuishoudkundig ontwerp van het watersysteem van Almere-Stad. Naast het ontwerp van het grachtenstelsel binnen het stedelijke gebied speelde het vraagstuk hoe de aansluiting van het stedelijk water op de Hoge Vaart tot stand diende te komen.

Maaiveldligging, bodemopbouw en grondwater

Het maaiveldniveau ligt tussen ca. 3. m- NAP en 4 m –NAP . De oorspronkelijke bodem bestaat uit lichte klei. Deze klei behoort tot de holocene deklaag, die op de pleistocene zandlagen (het watervoerende pakket) is gelegen. Het stedelijk gebied is integraal opgehoogd met 1m zand.

De bodem in het gehele gebied van Almere en ook in dit plangebied zal naar verwachting nog verder dalen. Deze daling wordt met name veroorzaakt door de verdere rijping van klei. De verwachting is dat tot 2050 de bodem in dit gebied nog ongeveer 30 tot 40 cm gedaald is. Als gevolg van de lage ligging van het “Nieuwe Land” temidden van de hoge waterpeilen in het Markermeer en de randmeren staat het gebied onder invloed van kwel.

Met name door het graven van de grachten is de holocene laag verstoord, waardoor hier ter plaatse de kwel aanzienlijk hoger ligt dan in de overige delen van het plangebied.

Oppervlaktewater
Het watersysteem in het plangebied maakt onderdeel uit van het watersysteem van geheel Almere-Stad. Het watersysteem van Almere-Stad (streefpeil = -5.50 NAP) is voor de afwatering afhankelijk van de Hoge Vaart en wordt middels het vijzelgemaal (3 m3/s) Leeghwater op de Hoge Vaart. (streefpeil – 5.20 m NAP) uitgemalen.

Het peil van -5.50 m NAP is vastgelegd in “Peilbesluit stedelijk gebied gemeente Almere”. Het peil in de grachten en Weerwater is naast de ontwateringsnormen ook bepaald door de noodzaak om bepaalde verkeersaders dieper te leggen.

Bij het ontwerpen van het open water zijn voor Almere-Stad de volgende normen gehanteerd:

  • 7% open water
  • 0.4 a 0.5 m peil peiloverschrijding in de grachten bij een frequentie van 1 x per 10 jaar
  • De toelaatbare grachtafstanden lopen uiteen van 400 tot 1100 m
  • De stroomsnelheid in de watergangen bedraagt onder maatgevende omstandigheden maximaal 0.3 m/s
  • De maximale afvoer vanuit het stedelijk gebied is gesteld op 1.5 l/s/ha

Het plangebied wordt aan de west- en oostzijde begrensd door de de Parkwetering respectievelijk de Stadswetering. Deze grachten behoren tot de hoofdvaarroutes en legt de verbinding tussen het Weerwater en de Noorderplassen respectievelijk de Leeghwaterplas. De grachten in de hoofdvaarroutes zijn doorgaans 15 tot 25 m breed en hebben een ontwerpdiepte van 1.5 m. Middels een gemaal wordt water vanuit de Leeghwaterplas uitgeslagen op de Hoge Vaart. Het grootste deel van de oevers is voorzien van beschoeiing. Gezien de grote (> 1.5 m) drooglegging wordt een voldoende uitstroom van drainage en HWA(HemelWaterAfvoer) mogelijk gemaakt en zijn de benodigde ontwateringsdiepten realiseerbaar.

Het beheer is gericht op het bergen en afvoeren van overtollige neerslag en kwel. Door vertraging in de afvoer kunnen overschotten worden verspreid, waardoor het gemaal Leeghwater voldoende capaciteit blijft houden en grote peilstijgingen kunnen worden voorkomen. Bij normale omstandigheden is het peil van Almere-Stad voldoende te beheersen met behulp van gemaal Leeghwater.

Voor de toekomst wordt verwacht dat de neerslag toeneemt, zowel in hoeveelheid als in intensiteit. Dit betekent dat er vaker hoge peilstijgingen zullen optreden, en dat het langer duurt voordat het water is weggepompt. Uit berekeningen van een neerslagsituatie met een herhalingstijd van meer dan 100 jaar bleek dat de peilstijgingen aanzienlijk zijn, maar beperkt blijven tot onder het maaiveld en derhalve niet onacceptabel zijn.

In de praktijk zijn vanaf 1998 tot heden, in langdurige droge perioden, peildalingen gemeten tot 0.15 m. In toekomstige drogere perioden kan de uitzakking nog groter worden en kan het inlaten van water noodzakelijk zijn. Bij de voor de toekomst voorspelde grotere verdampingsoverschotten in de zomer zal het watertekort groter worden.

Door de ruime dimensionering van het watersysteem zijn de verblijftijden in het water met name in de zomer hoog. Wanneer water van een matige kwaliteit lange tijd stilstaat kan overlast optreden in de vorm van algengroei, zuurstofloosheid, opeenhoping van drijfvuil, en daarmee het optreden van vissterfte en stankoverlast.

Waterkwaliteit

Het beheer conform het rietbeheerplan, het niet gebruiken van onkruidbestrijdingsmiddelen en het onderhoud van de uitstroombakken van het hemelwaterriool (zie onder waterketen), hebben een positief effect op de kwaliteit van de Parkwetering en de Stadswetering.

waterketen Staatsliedenbuurt

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2Z07-vg01_0007.png"

Waterketen

In het plangebied is een gescheiden stelsel aangelegd. Hierbij wordt het vuile huishoud/bedrijfsafvalwater via een stelsel van riolen (rood op bovenstaande kaart), rioolgemalen en persleidingen, afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI) op de Vaart.

Gescheiden hiervan stroomt het hemelwater (HWA, blauw op bovenstaande kaart) middels een buizenstelsel via uitstroombakken in het oppervlaktewater. Deze bakken vangen slib en daarmee verontreinigingen af.

Dit systeem voorkomt echter niet dat verontreinigingen bijvoorbeeld van de drukke wegen, de Spoordreef en de Landdrostdreef, met het hemelwater uitstromen in de Parkwetering en Stadswetering.

Watertoets

Overeenkomstig artikel 3.1.6 lid 1, onder b, Bro geldt voor dit bestemmingsplan de verplichting een beschrijving te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Om tot een goede beschrijving daarvan te komen is het nodig het proces van de zogenaamde watertoets, zoals beschreven in de Bestuurlijke Notitie Watertoets (bijlage bij Kamerstukken II 2001/02, 27 625, nr. 4) te volgen. Dat zal in veel gevallen leiden tot overleg met de waterbeheerder in het betreffende gebied. Waterhuishoudkundige aspecten zijn in dit bestemmingsplan integraal betrokken en rechtstreeks vertaald in deze Waterparagraaf. Aangezien het plan van conserverende aard is, is het voor de onderhavige watertoets voldoende om te verwijzen naar bovenstaande teksten. Onderhavig plan wordt in het kader van het vooroverleg afgestemd met het Waterschap.

5.9 Bodemkwaliteit

Uit onderzoek blijkt dat de ondergrond van Randstad uit oorspronkelijke afzettingen van klei- en/of veenlagen met een dikte van ca. 5 tot 8 meter bestond, afkomstig uit het Holoceen-tijdperk, die zijn gelegen op een zandpakket uit het Pleistoceen-tijdperk. Voor de bouwactiviteiten en om civieltechnische redenen is het terrein in het verleden opgespoten met ca. 1 meter zand.

Het maaiveld niveau ligt op ca 3,5 meter onder NAP. Door wateronttrekking uit de holocene lagen en samendrukking van deze lagen door het gewicht van het ophoogzand is er mogelijk nog een daling van het maaiveld te verwachten. In tegenstelling tot het ongerijpte kleipakket uit het Holoceen worden in het pakket opgespoten zand door de goede doorlatendheid en de slechte bindingsmogelijkheden, stoffen snel uitgespoeld. De zandgronden zijn niet bemest. Tijdens een verkenning van het terrein zijn geen bronnen van verontreiniging waargenomen.

Gelet op het bovenstaande zijn er geen belemmeringen in de vorm van bodemverontreiniging.

5.10 Archeologie en cultuurhistorie

Cultuurhistorische waarden is de verzamelnaam voor het geheel aan waarden die een historische, en menselijke oorsprong hebben. In het kader van dit bestemmingsplan kunnen historisch-geografische waarden, (steden)bouwkundige waarden en archeologische waarden worden onderscheiden.

 

Historische-geografische en (steden)bouwkundige waarden

Historisch-geografische waarden zijn elementen in het landschap die door menselijk handelen zijn ontstaan. Bouwkundige waarden betreft bouwwerken bedoeld voor bewoning, huisvesting of bedrijvigheden. Stedenbouwkundige waarden betreft ingerichte gebieden in het stedelijk gebied, inclusief de openbare ruimte.

In het plangebied “Staatsliedenbuurt” zijn geen waardevolle historisch-geografische structuren onderscheiden die in de toekomst een rol zouden kunnen spelen als elementen bij de inrichting van het gebied. In het plangebied zijn geen beschermde bouwkundige monumenten of stads- of dorpsgezichten aangewezen. Er is wel een aantal, in architectonische zin, bijzondere gebouwen in het gebied aanwezig, zoals de starterswoningen aan de Wisselweg 200-303 (Atelier Dutch, 2007) en de Abou Bakr Assadik moskee aan de Clemenceaustraat 1 (Buro Tigchelaar, 2000).

Archeologische waarden

Algemeen

Aan het einde van het Paleolithicum (de Oude Steentijd), 11.500 jaar geleden, was Almere al bewoond. Het gebied van Almere bestond toen uit een glooiend zandlandschap waar de rivier de Eem doorheen stroomde. Door het alsmaar natter en warmer wordende klimaat, gepaard gaand met oprukkend veen en een oostwaartse verplaatsing van de kust, was het gebied van Almere rond 3800 voor Chr. veranderd in een uitgestrekt moerasgebied onder invloed van de zee. Wonen werd hier wordt steeds moeilijker en was uiteindelijk niet langer mogelijk. Maar voor die tijd was het goed toeven hier. Een landschap met allerhande voedselbronnen, groot en klein wild, vis, planten en vruchten. Hiervan hebben de mensen destijds gebruik van gemaakt. Zij woonden overal in het landschap en leefden als jagers en verzamelaars. Tijdens de Midden Steentijd en het vroege Jonge Steentijd is men langzaam aan overgegaan op een combinatie van jacht en akkerbouw.

Rond het jaar nul is in het moeras een reeks meren gevormd. In de Romeinse tijd is door aaneensluiting van deze wateren één groot meer ontstaan, dat het Lacus Flevum genoemd werd. Hieruit ontstaat later het Aelmere, dat rond 850 na Chr. een feit is en vanaf 1340 Zuiderzee genoemd wordt. De Zuiderzee was lange tijd het economisch hart van Nederland. Er in en na de Middeleeuwen druk gevaren, getuige de scheepswrakken die ook in Almere (maar nog niet in dit plangebied) zijn gevonden.

Uit de onderzoeken blijkt dat dekzandkoppen van het oude landschap in de Steentijd zeer geschikte locaties voor bewoning vormden. In het plangebied zijn op de Archeologische Beleidskaart Almere (ABA) geen selectiegebieden aangegeven. Er is in het verleden één archeologisch onderzoek uitgevoerd (J.W.H. Hogestijn, 2002: Eindrapport archeologisch vooronderzoek Plangebied 2E2 Kantorenstrook, Archeologische Rapporten Almere 72). Er zijn toen geen behoudenswaardige vindplaatsen aangetroffen.


afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2Z07-vg01_0008.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2Z07-vg01_0009.png"

Figuur 1: Uitsnede Archeologische Beleidskaart Almere binnen de begrenzing van het bestemmingsplan Staatsliedenbuurt (rode omkadering)

Toevalsvondsten

Het is denkbaar dat er zich binnen het plangebied onder het maaiveld nog onbekende scheepswrakken bevinden. Men dient er dan ook rekening mee te houden dat scheepsresten, evenals andersoortige archeologische resten, aangetroffen kunnen worden bij het uitvoeren van grondwerkzaamheden. Een dergelijk aantreffen dient conform artikel 53 lid 1 van de Monumentenwet 1988 gemeld te worden aan de stadsarcheoloog van de gemeente Almere.

Ter voorkoming van verdere beschadiging dienen de werkzaamheden ter plaatste direct gestaakt te worden. Na vaststelling van de waarde en het belang van de aangetroffen resten, zal in overleg met de stadsarcheoloog besloten worden welke maatregelen nodig zijn.

 

5.11 Radarverstoringsgebied

Radars voor militaire luchtvaart

Zoals bij de beschrijving van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is aangegeven (zie Bijlage 1 Beleidskader, Hoofdstuk 1 Rijksbeleid) is op het plangebied het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing. Het plangebied valt niet in een radarverstoringsgebied waarin een maximale hoogte voor bouwwerken geldt. Het plangebied ligt wel in twee radarverstoringsgebieden (AOCS Nieuw Milligen en Soesterberg) waarbinnen maximale hoogten gelden voor de tippen van de wieken van windturbines. Voor het radarverstoringsgebied AOCS Nieuw Milligen geldt een maximale bouwhoogte van 118 meter t.o.v. NAP en voor radarverstoringsgebied Soesterberg geldt een maximale bouwhoogte van 128 meter t.o.v. NAP. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van reguliere (grote) windturbines niet mogelijk. Kleine windmolens op gebouwen, waaronder woningen zijn wel mogelijk gemaakt, maar de toegestane hoogte hiervan ligt ruim onder de toetsingshoogte.

Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)

LVNL beheert technische installaties en systemen ten behoeve van de luchtverkeersbeveiliging. Een belangrijk deel hiervan betreft de apparatuur voor communicatie-, navigatie-, en surveillance infrastructuur (cns). CNS apparatuur wordt gebruikt om het radiocontact tussen de verkeersleiding en de piloten te onderhouden, navigatie in het naderingsgebied en en-route mogelijk te maken en de plaatsbepaling van vliegtuigen zeker te stellen.

LVNL is verplicht haar taken te verrichten overeenkomstig het bepaalde in Nederland verbindende verdragen (artikel 5.23, lid 7 Wet luchtvaart), zoals het verdrag van Chicago. Op basis van het verdrag van Chicago, dat Nederland heeft geratificeerd, is de International Civil Aviation Organisation (ICAO) opgericht. ICAO vaardigt internationale burgerluchtvaartcriteria uit die de Nederlandse Staat dient te implementeren. LVNL dient aldus te handelen conform ICAO.

Voor het veilig afwikkelen van vliegverkeer gelden rondom de technische systemen van LVNL maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten: de zogenaamde toetsingsvlakken. In dit kader beoordeelt LVNL of de uitvoering van voorgenomen (bouw)plannen inderdaad van invloed zijn op de correcte werking van cns apparatuur. De afmetingen van de toetsingsvlakken is gebaseerd op berekeningsvoorschriften in de internationale burgerluchtvaartcriteria (ICAO EUR DOC 015).

In onderstaande figuur is het toetsingsvlak voor de VOR/DME Muiden opgenomen. Het toetsingsvlak kent een 600 meter vrije straal gemeten vanaf de basis van de antenne op maaiveldhoogte. Vanaf het 0 meter vlak loopt het toetsingsvlak trechtervormig omhoog tot een hoogte van 51,56 m(NAP) op een afstand van 3 km. Vanaf de straal van 3 km geldt een apart windturbinevlak met een toetsingshoogte vanaf 51,56m (NAP) tot een straal van 15 km gemeten vanaf de basis van de antenne. Dit deel van het toetsingsvlak (vanaf 3 km tot 15 km) is enkel van toepassing op windturbines.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2Z07-vg01_0010.jpg"

Figuur Hoogteradialen luchtvaartverkeer

Voor het plangebied geldt geen toetsingsvlak voor bouwwerken omdat het plangebied op een afstand van meer dan 3 km vanaf de antenne is gelegen. Voor het plangebied geldt wel een toetsingsvlak voor windturbines. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van grotere windturbines niet mogelijk. De bouwmogelijkheden in dit bestemmingsplan hebben dan ook geen invloed op de installaties van de Luchtverkeersleiding Nederland.

5.12 Overig

Een aantal aspecten is niet van toepassing in het plangebied. Er spelen geen zaken op dit gebied. Het betreft de volgende aspecten:

  • trillingen
  • geurhinder
  • ammoniak en veehouderij
  • energie (zie overigens voor kleine windmolens op gebouwen paragraaf 3.3.2.
  • windhinder
  • bezonning
  • uitzicht.

Daar wordt in deze toelichting dan ook niet verder op ingegaan.

Hoofdstuk 6 Implementatie

6.1 Planning en fasering

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Het exploitatieplan


Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd.

Het moet gaan om een bouwplan, omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan altijd gekoppeld is aan de verlening van de bouwvergunning. In het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan (Art. 6.2.1 Bro):

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met tenminste 1000m2 of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor kantoor- of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m2 (was 1000 m2) bedraagt;'
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m2.


Op grond van artikel 6.12, tweede lid van de wet kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan indien:

  • a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
  • c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels, als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is,

of

bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen (artikel 6.2.1a van het Bro):

  • d. het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19 van de wet kan worden verhaald, minder bedraagt dan €10.000,-;
  • e. er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro;
  • f. de verhaalbare kosten, bedoeld onder b., uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.


Het begrip bouwplan moet bovendien zo worden uitgelegd, dat niet sprake hoeft te zijn van een concrete bouwaanvraag. Het feit dat het nieuwe bestemmingsplan een directe bouwtitel geeft voor een of meer van bovengenoemde bouwplannen, leidt tot verplichting voor de gemeente om zo'n exploitatieplan op te stellen. Echter, indien het voorgaande bestemmingsplan dezelfde mogelijkheid ook al bood, maar die rechten in de voorgaande planperiode niet zijn benut, hoeft geen exploitatieplan te worden gemaakt.

Een exploitatieplan is niet vereist, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld via gronduitgifte, precarioverordening of (exploitatie)overeenkomsten. Uiteraard is een exploitatieplan ook niet noodzakelijk, als realisering van het bouwplan geen kosten vergt van de overheid.

Toets of bestemmingsplan economische uitvoerbaar is 

Een plan is economisch uitvoerbaar indien de te verwachten investeringen die voortvloeien uit het vast te stellen bestemmingsplan worden gedekt uit bijvoorbeeld verkoop van grond, exploitatiebijdragen van derden (ontwikkelende partijen) dan wel uit overige middelen als subsidie. In het bestemmingsplangebied Staatsliedenwijk vindt geen ontwikkeling plaats die op grond van artikel 6.2.1 Bro leidt tot verplicht kostenverhaal. De mogelijke uitbreiding van de moskee aan de Churchillweg waar het bestemmingsplan rekening mee houdt valt reeds binnen de uitbreidingsruimte van het voorgaande bestemmingsplan.

De bouwmogelijkheden van de in het gebied aanwezige woningen worden verruimd doordat het mogelijk wordt de schuine kap te vervangen voor een extra verdieping. Het te realiseren extra oppervlak bedraagt minder dan de in bovengenoemd artikel genoemde grens van 1000 m2.

Op grond van bovenstaande analyse blijkt dat de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is verzekerd waar het nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden betreft. Dientengevolge is het niet noodzakelijk een exploitatieplan gelijktijdig met dit actualisatie bestemmingsplan vast te stellen.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak

De gemeente Almere hanteert bij het maken van bestemmingsplannen als uitgangspunt de beleidslijn, zoals die is neergelegd in de inspraakverordening. Inspraak vindt plaats indien sprake is van nieuw beleid en/of nieuwe ontwikkelingen. Dit nieuwe bestemmingsplan voor de Staatsliedenwijk is hoofdzakelijk een actualisatie van de vorige, geldende bestemmingsplannen.

Er is dan ook voor gekozen over dit plan geen voorafgaande inspraak te houden, maar direct de Wro-procedure te volgen. Dit houdt in dat - na het ambtelijk vooroverleg - het nieuwe bestemmingsplan door het college van burgemeester en wethouders als ontwerp voor een periode van zes weken ter visie wordt gelegd (conform het bepaalde in artikel 3.8 Wro en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht).

Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, zijn onderstaande instanties gevraagd om desgewenst een reactie te geven op het concept ontwerp bestemmingsplan:

Brandweer Flevoland;

Kamer van Koophandel;

KPN;

Ministerie van Defensie;

Natuur en Milieu Flevoland;

Pro Rail;

Provincie Flevoland;

Tennet;

Vereniging Bedrijfskring Almere;

Vitens;

Waterschap Zuiderzeeland.

Brandweer Flevoland heeft op 7 april 2015 via e-mail gereageerd. Brandweer Flevoland heeft de onderbouwing beoordeeld conform Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI), artikel 13, lid 3. Het advies richt zich op de risico's, de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en de mogelijkheden voor bestrijding en beperking van een incident met gevaarlijke stoffen.

Risicobron

Het plangebied (met name "ten westen Spoordreef") ligt nabij de Flevolijn (basisnet) en lokale wegen.


Beperking van de omvang

Door de conserverende aard zijn maatregelen om het risico te beperken niet opportuun.


Zelfredzaamheid

Om bij een incident zelfredzaam te zijn moeten burger op de hoogte zijn van risico's in hun omgeving en een idee hebben wat ze kunnen doen ten tijde van een incident. Veiligheidsregio en gemeente verzorgen vooraf de risicocommunicatie.

Bij een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen verzorgen de veiligheidsregio met de gemeente de alarmering en crisiscommunicatie, via WAS-sirenes, omroepinstallaties, publieke omroepen (radio, televisie, internet) en beschikbare netwerken (telefoonnetwerken, NL Alert).

In het plangebied zijn, mede door de bruggen over de gracht, voldoende mogelijkheden om uit het effectgebied te vluchten.


Bestrijdbaarheid

Het plangebied is voldoende bereikbaar en heeft voldoende bluswater.

Antwoord Gemeente

De reactie van Brandweer Flevoland geeft geen aanleiding het ontwerp bestemmingsplan aan te passen.

Waterschap Zuiderzeeland heeft op 24 april 2015 per brief gereageerd.

Het waterschap concludeert dat dat de waterhuishoudkundige uitgangspunten voldoende in het concept ontwerp bestemmingsplan Staatsliedenwijk zijn opgenomen en het heeft dan ook geen op- en/of aanmerkingen op het concept ontwerp.

Antwoord gemeente

De reactie wordt voor kennisgeving aangenemen.

Van ontwerp naar vaststelling

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 10 juni 2015 ingestemd met het ontwerp bestemmingsplan en met het ter inzage leggen daarvan. Van maandag 15 juni 2015 tot en met maandag 27 juli 2015 (zes weken) heeft het ontwerp bestemmingsplan voor een ieder ter inzage gelegen.

Op 29 juni 2015 heeft een inloopavond plaatsgevonden in buurtcentrum 't Kardoes, centraal gelegen in de Staatsliedenwijk. Onderwerp van discussie was met name de moskee op de hoek Clemenceaustraat - Churchillweg vanwege hun mogelijke uitbreidingsplannen.

Zowel de bewoners rond de moskee (waaronder een brief met 40 medeondertekenaars) als het moskeebestuur hebben hun zienswijze ingediend. In totaal zijn 4 zienswijzen ingediend. In Bijlage 7 is de Nota zienswijzen opgenomen.

Naar aanleiding van de zienswijzen is het ontwerp bestemmingsplan in die zin gewijzigd vastgesteld dat het wijzigingsgebied op de verbeelding (plankaart) is verkleind aan zowel de west- als de zuidzijde. Met deze aanpassingen wordt enerzijds tegemoet gekomen aan de bewoners door met name het vergroten van de minimale bouwafstanden en anderzijds onder voorwaarden (met name op het punt van parkeergelegenheid) toch een flinke uitbreidingsmogelijkheid wordt geboden voor de moskee.

Voorts is in de bouwregels van artikel 6 ('maatschappelijk') een nadere regel opgenomen om de bouw van een koepel mogeijk te maken op het dak van de moskee. De hoogte van het bestaande deel was immers in het ontwerp al teruggebracht van 15 naar 12 meter. Met de nieuwe bouwregel is realisatie van een koepel toch mogelijk op een eventuele derde bouwlaag op dat deel van het gebouw.

Tijdens de politieke behandeling van het raadsvoorstel ter vaststelling van het bestemmingsplan (december 2015) is een amendement aangenomen. Hierbij is een wijziging doorgevoerd in de bouwregels onder de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in regel 6.5. De 'getrapte' afstandsregels (3 en 5 meter afstand voor resp. 4 en 8 meter bouwhoogte) onder c. zijn vervangen door één afstand van 4 meter tot de aangrenzende woningen en maximaal 7.50 bouwhoogte. Op de verbeelding is het wijzigingsgebied verder teruggelegd tot 4 meter van de gevels van het aangrenzende woonblok.

Pas via toepassing van de procedure van de wijzigingsbevoegdheid zal blijken in hoeverre het college concreet zal kunnen meewerken aan een definitieve bouwaavraag tot uitbreiding van de moskee.

Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad staat voor belanghebbenden nog beroep open bij de Raad van State.

Bijlagen

Bijlage 1 Beleidskader

Hoofdstuk 1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Ze schetst de ontwikkelingen en ambities voor Nederland in 2040. Ingezet wordt op het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen en laat meer over aan gemeenten en provincies. Deze nationale belangen zijn:

  • 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. Een robuust hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. Het instandhouden van het hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van de mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
  • 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele plannen.

Daarnaast blijft het Rijk betrokken bij gebiedsontwikkelingen van nationaal belang, waaronder Schaalsprong Almere, de Zuidas en Rotterdam-Zuid.


In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 Bro moet de toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • indien uit de beschrijving blijkt dat er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • indien uit de beschrijving blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In het onderhavige bestemmingsplan zijn geen 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' opgenomen. Binnen het plangebied zijn geen nieuwbouwlocaties opgenomen, waar op dit moment nog niet gebouwd is. Het onderhavige bestemmingsplan biedt vooral flexibiliteit bij de invulling van bestaande stedelijke ontwikkelingen. Hiermee wordt een optimale benutting van de ruimte in het bestaande stedelijk gebied nagestreefd. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de ladder voor duurzame verstedelijking.

Het bestemmingsplan is ook in overeenstemming met de nationale belangen in de SVIR.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

In de SVIR is aangegeven dat voor een aantal onderwerpen algemene regels door het Rijk moeten worden gesteld. Deze regels zijn concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (door tussenkomst van de provincie) door te werken in de ruimtelijke besluitvorming van provincies en gemeenten. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is deze algemene maatregel van bestuur waarin de nationale belangen uit de SVIR juridisch zijn geborgd. De ministeriële regeling die bij het Barro hoort (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening) is gelijk met het Barro in werking getreden.

De onderwerpen waar het Rijk in het Barro ruimte voor vraagt zijn:

  • Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Bescherming van de waterveiligheid in het Kustfundament
  • Bescherming van de waterveiligheid in en rond de grote rivieren
  • Bescherming en behoud van de Waddenzee en waddengebied
  • Bescherming en behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
  • Uitoefening van defensietaken

Op 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de volgende onderwerpen (Barro, eerste aanvulling):

  • Veiligheid rond rijksvaarwegen
  • Toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Ecologische hoofdstructuur
  • Bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • Verstedelijking in het IJsselmeer
  • Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken

De wijziging van het Barro ging vergezeld van een wijziging van de Rarro. Ook deze wijziging trad op 1 oktober 2012 in werking. De Rarro bevat een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.

Op het plangebied is alleen het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing. Het voorheen geldende regime is aangepast op basis van nieuwe technische inzichten en ontwikkelingen op het gebied van radarverstoring. Er wordt onderscheid gemaakt tussen bouwwerken in het algemeen en windturbines. Het regime geldt niet voor bestaande bouwwerken en windturbines. Voor windturbines gelden ruimere radarverstoringsgebieden dan voor overige bouwwerken. Het plangebied valt niet in een radarverstoringsgebied waarin een maximale hoogte voor bouwwerken geldt. Het plangebied ligt wel in twee radarverstoringsgebieden (AOCS Nieuw Milligen en Soesterberg) waarbinnen maximale hoogten gelden voor de tippen van de wieken van windturbines. Voor het radarverstoringsgebied AOCS Nieuw Milligen geldt een maximale bouwhoogte van 118 meter t.o.v. NAP en voor radarverstoringsgebied Soesterberg geldt een maximale bouwhoogte van 128 meter t.o.v. NAP. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Barro en Rarro.

Naast de primaire radars is er apparatuur die de luchtverkeersleiding en de luchtvaartnavigatie ondersteunen, zoals secundaire radars, bakens en landingsinstrumenten. In de omgeving van deze apparatuur gelden bouwbeperkingen. Deze apparatuur en de bouwbeperkingen zijn geen onderdeel van de regeling voor primaire radars in het Barro en Rarro. In paragraaf 5.11 Radarverstoringsgebied wordt ingegaan op het radarverstoringsgebied voor burgerluchtverkeer.

Overig rijksbeleid

Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet direct van belang voor het plangebied. Het betreft de volgende nota's:

  • Europese Kaderrichtlijn Water (2000);
  • Het Nationaal Bestuursakkoord Water (2008);
  • Nationaal Waterplan 2009-2015 (2009);
  • Rijksbeleid en wetgeving voor cultuurhistorische waarden (o.a. Monumentenwet 1988 (herziening 2007), Besluit ruimtelijke ordening, met name artikel 3.1.6 (2008) en de notitie Kunst van leven, hoofdlijnen cultuurbeleid (2007).

Hoofdstuk 2 Provinciaal en regionaal beleid

Omgevingsplan Flevoland 2006

In het Omgevingsplan Flevoland 2006 (Omgevingsplan) is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het Omgevingsplan is een samenbundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan (onder de Wet ruimtelijke ordening nu een Structuurvisie), Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Het Omgevingsplan bevat tevens de hoofdlijnen van het economische, sociale en culturele beleid.

Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met het Omgevingsplan.

Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening 2008

In deze beleidsregel hebben GS aangegeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten in het Omgevingsplan met betrekking tot archeologie. Hierbij maken GS onderscheid tussen behoudenswaardige en niet-behoudenswaardige archeologische waarden. Voor zover in een plangebied behoudenswaardige archeologische waarden en/of hoge archeologische verwachtingen liggen, mogen deze in principe niet als gevolg van de uitvoering van het ruimtelijk plan worden beschadigd of vernietigd. Met dien verstande dat een archeologische verwachting vervalt op het moment dat de archeologische waarden hierbinnen zijn gelokaliseerd en begrensd.

In dit bestemmingsplan zijn geen behoudenswaardige archeologische waarden en/of hoge archeologische verwachtingen aangetroffen. Bescherming middels dubbelbestemmingen is derhalve niet aan de orde binnen het plangebied. (zie nadere uitwerking in paragraaf 5.10 Archeologie en cultuurhistorie).

Beleidsregel Windmolens 2008 

Het windmolenbeleid is uitgewerkt in deze beleidsregel. Dit voorziet in opschaling en sanering van de huidige situatie (= situatie 9 juni 2005). Door opschaling kan met minder molens meer vermogen worden gerealiseerd en tevens een kwaliteitsverbetering in ruimtelijke en landschappelijke zin worden gehaald. Door de tijdelijke stop op nieuwe windmolens is de huidige situatie geconsolideerd. Op 29 oktober 2014 hebben provinciale staten besloten een voorbereidingsbesluit te nemen om de bouw van nieuwe windmolens planologisch te bevriezen.

Dit plan maakt geen nieuwe grote windmolens mogelijk, wel kleinschalige. Zie bij Bijlage 1 Beleidskader gemeentelijk beleid 3.1 Ruimtelijke ontwikkeling. 

Waterkader 2007

Het Waterschap Zuiderzeeland heeft in januari 2007 in het rapport “Waterkader, hoe kom ik tot een wateradvies” een handreiking opgenomen om te komen tot de verplichte watertoets bij bestemmingsplannen.

Waterhuishoudkundige aspecten zijn in dit bestemmingsplan integraal betrokken en rechtstreeks vertaald in de Waterparagraaf, zie onder 5.8. Aangezien het plan van conserverende aard is, kan voor de watertoets inhoudelijk worden verwezen naar deze tekst. Onderhavig plan wordt in het kader van het vooroverleg afgestemd met het Waterschap.

Overig provinciaal en regionaal beleid

Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet (direct) van (ruimtelijk) belang voor het plangebied (meer) bevonden. Het betreft de volgende nota's:

  • Omgevingsplan Flevoland (2006)
  • Partiële herzieningen Omgevingsplan Flevoland (2008)
  • Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011
  • Waterbeheerplan 2010-2015 (2010)
  • Beleidsregel windmolens (2008)
  • Beleidsregel Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied (2008)
  • Verordening groenblauwe zone

Hoofdstuk 3 Gemeentelijk beleid
3.1 Ruimtelijke ontwikkeling

Almere Principles (2009)

Almere wil in 2030 de meest duurzame stad van Nederland zijn. In 2007 zijn op basis van de Cradle to cradle uitgangspunten zeven Almere Principles ontwikkeld. De principes dienen als leidraad bij de verdere ontwikkeling van de stad.

Almere kent een goede uitgangspositie om de schaalsprong vanuit duurzaamheids principes te benaderen. De keuze is ook niet los te zien van de historie van de stad. Almere is vanaf het begin bedacht en opgebouwd vanuit duurzaamheid. Dat bewijzen de blauwgroene structuur, het meerkernige stadsconcept, het gescheiden verkeerssysteem en de doordachte afvalstructuur. Omdat Almere daarnaast een jonge stad is, is de basiskwaliteit van gebouwen en omgeving hoog. Almere stelt duurzaamheideisen aan zowel de bestaande stad als aan de nieuw te bouwen stadsdelen. Het gaat niet alleen om de gebouwde omgeving, maar ook om de openbare ruimte, om beheer en om duurzame sociale en economische processen.

In bestemmingsplannen is duurzaamheid geen apart benoemd thema. Ruimtelijke oplossingen voor structurerende duurzaamheidsthema's zoals water, ecologie en verkeer worden in de betreffende delen uitgewerkt. Omdat een bestemmingsplan niet het meest geëigende middel is, worden niet tot weinig ruimtelijke thema's als energiebesparing, materiaalkeuze en gezondheidsaspecten hier niet in uitgewerkt. Deze aspecten krijgen in andere stadia van projectontwikkeling voldoende aandacht.

Voor opwekking van elektriciteit op duurzame wijze worden in de woonwijken en op vrijwel alle overige bestemmingen kleinschalige windmolens mogelijk gemaakt. Formeel conflicteert dit met de beleidsregel windmolens van de provincie, maar de provincie staat uitzonderingen op perceelsniveau toe. Plaatsing van grootschalige windmolens is niet mogelijk met dit bestemmingsplan. Zie een nadere uitwerking in paragraaf 3.2.10 Wonen - 1.

Structuurplan Almere 2010

(vastgesteld door de raad op 25 september 2003)

Met dit structuurplan zijn de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Almere tot 2010 weergegeven. Tevens wordt een doorkijk geboden tot 2030.

Centraal staat de afronding van de oorspronkelijke opgave van Almere als een volwaardige en evenwichtige stad met 250.000 inwoners (met nieuwe stadsdelen zoals Almere Poort, Almere Hout en Almere Pampus (binnendijks, inclusief kustzone). De kwaliteitsimpuls voor de oorspronkelijke opgave leidt tot vier extra opgaven die betrekking hebben op de verbetering van het raamwerk van groen en water, en van infrastructuur. Dit zijn:

  • 1. kwaliteitsverbetering groenstructuur;
  • 2. betere benutting water;
  • 3. inhaalslag externe bereikbaarheid;
  • 4. verbetering interne bereikbaarheid;

Verder zijn er de vijf extra opgaven die de verschillende stedelijke milieus betreffen:

  • 5. verdere uitbreiding en verdieping voorzieningenaanbod;
  • 6. meer verscheidenheid in woningen en woonmilieus;
  • 7. actief beheer bestaand stedelijk gebied;
  • 8. kwalitatieve werkgelegenheidsimpuls;
  • 9. ruimte voor startende en groeiende ondernemingen.


Voor het plangebied betekent dit dat het voornamelijk een bijdrage levert aan de 6e en 7e opgave van het Structuurplan, namelijk 'meer verscheidenheid in woningen en woonmilieus' en 'actief beheer bestaand stedelijk gebied'.

Woonvisie Almere 2.0 op weg naar 2030

(vastgesteld door de raad op 5 november 2009)

Deze visie geeft het beleid van de gemeente ten aanzien van het wonen weer. De Woonvisie zet in op vijf ambities:

  • 1. Almere wordt de proeftuin van cradle-to-cradle bouwen: duurzaamheid wordt (nog meer dan voorheen) een leidend principe bij de ontwikkeling en het beheer van de bestaande en de nieuwe stad. Het blauwgroene casco blijft een sturend element.
  • 2. Almere wordt een gedifferentieerde stad: door toe- en invoeging van nieuwe woon- en werkmilieus wordt Almere een complete stad en wordt aantrekkelijk voor 'nieuwe' doelgroepen (bijvoorbeeld studenten, creatievelingen en startende ondernemers). Hierbij denken we onder meer aan woonmilieus 'centrum-stedelijk', 'centrumrand', 'villawijk' en 'landelijk'. Het woningbouwprogramma is gedifferentieerd naar prijs, type en eigendomsverhoudingen. Bovenstaande geldt voor de nieuwe en bestaande stadsdelen. Differentiatie in bestaande stadsdelen heeft tot doel het doorbreken van de eenzijdigheid, het versterken van de concurrentiekracht en het faciliteren van wooncarrières.
  • 3. Wonen is betaalbaar en toegankelijk voor iedereen: Almere blijft functioneren als een emancipatiemachine en biedt dus voldoende betaalbare woningen (koop en huur) aan, goed verspreid over de verschillende stadsdelen. Uitgangspunt is een kernvoorraad van 30% sociale woningbouw per stadsdeel. Van alle nieuwbouw is 35% sociaal, waarvan 25% huur en 10% koop. Deze sociale woningbouw moet ook duurzaam sociaal blijven (bijvoorbeeld door middel van erfpacht). Dit thema wordt nog nader uitgewerkt. Daarnaast is het nieuwe beleid dat elke wijk voor tenminste 35% uit sociale woningbouw moet bestaan. Hoe we hierbij een wijk moeten definiëren is nog niet helemaal duidelijk. Daarnaast moet elke wijk bestaan uit tenminste 30% huurwoningen.
  • 4. Almere is een zorgzame en leefbare stad: mensen de mogelijkheid bieden om zo lang mogelijk zelfstandig te wonen (voldoende rolstoelgeschikte, aanpasbare en gelijkvloerse woningen). Als dat niet meer lukt, zorgen voor voldoende, op de behoefte toegesneden woonzorgvoorzieningen.
  • 5. De eindgebruiker staat centraal: mensen moeten directe zeggenschap krijgen over de bouw van hun eigen woning. Doelstelling is 30% van de woningbouw in de vorm van particulier opdrachtgeverschap. Daarnaast moeten bewoners meer te zeggen krijgen over de woonomgeving. De gemeente Almere wil corporaties en beleggers nog meer bij de stad betrekken (zowel fysiek, sociaal-maatschappelijk als economisch).

Het plangebied is onderdeel van de bestaande stad en heeft geen ontwikkeltaak. De geformuleerde ambities kunnen in principe in de bestaande bestemmingen en regels worden gerealiseerd.

Kaderplan Bestaande Stad  

(vastgesteld door de raad op 26 februari 2004)

De gemeente geeft met dit plan haar visie op de gewenste ontwikkeling van de bestaande stad. De eerste wijken zijn al weer 30 jaar oud en vragen om meer aandacht dan alleen het onderhoud. Woonwijken, groengebieden en werkgebieden vragen om aanpassing aan de eisen van de tijd maar ook neemt de bestaande stad nog steeds in omvang toe.

Dit kaderplan is een integraal plan en geeft de prioriteiten voor beheer en vernieuwing tot 2015 en beschrijft daarin de bijdrage van de gemeente in samenwerking met andere partijen. Het kaderplan is daarbij geen blauwdruk maar een leidraad. De doelstellingen uit het Structuurplan (sep. 2003) en de Sociale Structuurschets (jan. 2004) worden hierin uitgewerkt.

Met het vaststellen van het kaderplan wordt aangegeven:

voor de verbindende koers;

  • 1. De kwaliteitspijlers als leidend uitgangspunt te kiezen voor alle kleinere en grotere ingrepen in de bestaande stad (diversiteit waarborgen en bevorderen, vergroten (beeld-)kwaliteit, en meer ruimte voor eigen initiatief, creativiteit en eigen verantwoordelijkheid).
  • 2. Bewoners en instellingen meer de ruimte te willen geven, en tegelijkertijd meer te willen  aanspreken op de eigen verantwoordelijkheid; daar andere vormen van verantwoording afleggen en samenwerking voor te gaan zoeken.

voor de differentiatie van woonmilieus;

  • 1. De komende periode concreet vorm te willen geven aan differentiatie van woonmilieus in de stad.
  • 2. Daarbij met name in de centrumranden met een actieve strategie te willen sturen op meer functiemenging, en op meer woonfunctie in het stadscentrum.
  • 3. Diversiteit een meerwaarde te willen geven door zorg te dragen voor het behouden en vernieuwen van ontmoetingsplekken.
  • 4. Wat huisvesting betreft vooral de doelgroepen jongeren en ouderen c.q. één- en tweepersoonshuishoudens meer te willen bedienen in de bestaande stad, door omvorming en nieuwbouw. Vooral in het centrum, de centrumranden, en de stadsdeelcentra.
  • 5. Een aantal gebieden de komende periode kleinschalig te willen vernieuwen, herstructuren of transformeren.
  • 6. Ruimte te willen geven om te variëren met de omvang van sociale woningvoorraad in de bestaande stad in relatie tot de nieuwe stad.

voor de verlevendiging van een aantal wijken;

  • 1. Te willen spelen met 'drukte' in de suburbane woonmilieus, in de ene wijk meer voorzieningen en bedrijvigheid dan de andere, en dit tezamen met inwoners wilt uitwerken.
  • 2. Voorkeur te willen geven aan sociaal levendige wijken, met voorrang aan 'kwetsbare' buurten.
  • 3. Ervoor te willen zorgen dat de kleine (startende) ondernemer een geschikte bedrijfsruimte kan vinden in de bestaande stad.
  • 4. Te willen onderzoeken waar een stapeling van regels en wetten ons en anderen te veel belemmeren in het concretiseren van ambities: instellen dereguleringsteam.


voor de ruimtelijke doorontwikkeling;

  • 1. Actief te willen zoeken naar meer ontwikkelingsruimte voor voorzieningen, wonen en werken in de stad.
  • 2. Daartoe een aantal strategieën voor de groengebieden / parkbossen en de ruimte langs dreven het komende jaar verder uit te willen  werken.
  • 3. Tegelijkertijd erg zuinig met deze ruimte om te willen  gaan (meervoudig ruimtegebruik, clustering): instellen regieteam dat zichzelf na twee jaaroverbodig maakt.
  • 4. Een sociale effectrapportage en een hoogbouw effectrapportage in te willen voeren.
  • 5. Meer te willen doen met bestaande bebouwing en voorzieningen.
  • 6. Op korte termijn de bereikbaarheid van het stadscentrum en de capaciteit van de dreven te willen onderzoeken, en de effecten van spoorverdubbeling en mogelijke oplossingen in beeld te willen brengen.


voor de slag van ambities naar uitvoering:

  • 1. De stadsdeelvisies van Almere Haven, Almere Buiten Almere Stad Oost en West te hanteren als kader voor de uitvoeringsprogramma's van de stadsdelen.
  • 2. Jaarlijks de uitvoeringsprogramma's (stedelijk en per stadsdeel) vast te willen stellen.
  • 3. Een aantal centrale afspraken te willen vastleggen over financiering en uitvoering, en nut en noodzaak te willen onderzoeken voor een reserve voor de bestaande stad en/of een ontwikkelingsmaatschappij.
  • 4. De benodigde investeringen voor de komende tien jaar in beeld te willen brengen.
  • 5. In de stadsdeelvisies is een concretisering naar gebieden en wijken uitgewerkt.

De Staatlsiedenwijk kent een gedifferentieerd woonmilieu, met zowel gestapelde bouw (met name in de nabijheid van het station en het zakencentrum) als eengezinswoningen (verderop in de wijk). Er zijn uiteenlopende voorzieningen aanwezig. Op een aantal hoeken van de woonblokken in de looproute naar het centrum en het station bevinden zich zelfstandige bedrijfruimtes.

Programmaplan Almere Stad  

(vastgesteld door de raad op 29 maart 2007)

In 2004 heeft de raad het kaderplan Bestaande Stad en de stadsdeelvisies voor Almere Haven, Buiten en Almere-Stad vastgesteld. De gemeente Almere heeft deze stadsdeelvisies vertaald naar gebiedsgerichte programmaplannen. Met de externe partners en gemeentelijke diensten zijn hoofddoelen en opgaven voor de stadsdelen mede op basis van sociale- economische en ruimtelijke analyses geformuleerd en uitgewerkt in projecten en acties. Daarbij heeft een integratie plaatsgevonden van de werkplannen van de partners en gemeentelijke diensten.

  • 1. Een populair en bruisend stadscentrum
    Focus: voorzieningen, functionaliteit en veiligheid
  • 2. Vergroten stedelijke dynamiek van Almere Stad
    Focus: samenhang en identiteit
  • 3. Verbeteren leefbaarheid aandachtswijk: Stedenwijk
    Focus: Integrale wijkaanpak 2006 – 2009
  • 4. Potentie van groen en blauw benutten
    Focus: Weerwater en stadsparken
  • 5. Versterken vitaliteit woonwijken en bedrijfsterreinen
    Focus: leefbaarheid en voorzieningenstructuur

Een nieuw programmaplan voor Almere Stad is in voorbereiding.

Kadernota Grondbeleid

(vastgesteld door de raad op 14 mei 2009)

Voor de periode 2009-2030 formuleert de gemeente Almere de volgende specifieke doelen van het grondbeleid:

  • 1. Het faciliteren van de realisatie van de Almere Principles. Het grondbeleid moet bijdragen aan het realiseren van diversiteit, ecologisch gezonde systemen en de participatie van duurzame stakeholders en met name eindgebruikers en eindbeheerders vanaf de allereerste stadia.
  • 2. Het bevorderen van ruimtelijke kwaliteit. Het grondbeleid moet de basis leggen voor ruimtelijke kwaliteit, aansluitend bij de dynamische vraag van huishoudens en bedrijven.
  • 3. Het faciliteren van de stedelijke economie. Het grondbeleid dient een belangrijke bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de stedelijke economie door het creëren van ruimte voor een gedifferentieerde bedrijvigheid en werkgelegenheid in het kader van de stedelijke ontwikkeling en herstructurering.
  • 4. Het faciliteren van het programma voor de bestaande stad. Het gaat hierbij om het leveren van een bijdrage aan een gebiedsgerichte aanpak, gericht op een duurzame samenleving.
  • 5. Het veiligstellen van de betaalbaarheid van sociale woningen en maatschappelijk vastgoed. Een essentiële component van de stedelijke dynamiek is dat substantiële delen van de huur- en de koopwoningvoorraad betaalbaar en financieel bereikbaar zijn en blijven voor huishoudens met een bescheiden inkomen. De betaalbaarheid van sociale huur- en koopwoningen en maatschappelijk vastgoed is een punt van aandacht, niet alleen in de investeringsfase maar ook in de beheersfase. Dit heeft ingrijpende gevolgen voor het functionele grondprijsbeleid en gronduitgiftebeleid.

Naast deze doelen heeft de gemeenteraad ingestemd met een repertoire aan beleidsinstrumenten, bestaande uit verwervingsbeleid, kostenverhaal, kostenverevening en grondprijs- uitgiftebeleid.


Voor het plangebied betekent dit dat de doelen uit het Grondbeleid, waar van toepassing, worden toegepast in de planontwikkeling.

Welstandsnota Almere 2014

(vastgesteld door de raad in januari 2015)

In de nieuwe Welstandsnota 2014 maakt Almere een radicale ommezwaai in het tot nu gevoerde welstandsbeleid. Was eerst vrijwel geheel Almere gebonden aan welstandsregels, nu is het uitgangspunt gekozen dat nieuwe en bestaande woongebieden en bedrijventerreinen in principe welstandsvrij zijn. De kwaliteit van bebouwing is bij de bewoners in goede handen en het stadsbeeld van Almere kan daarmee levendiger en verrassender worden. Overigens blijft Almere sturen op kwaliteit en actief blijven om een aantrekkelijk en eigen stadsbeeld te ontwikkelen. Instrumenten daarvoor zijn de kwaliteitsteams die planontwikkelingen begeleiden of afspraken met corporaties en ontwikkelende partijen. De welstandstoets blijft voor sommige gebieden en thema's gehandhaafd: groenblauwe raamwerk, (bebouwing langs) hoofdinfrastructuur, centrumgebieden, bijzondere gebieden en reclame.

Op onderstaande kaart is aangegeven in welke gebieden het welstandsbeleid van toepassing is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2Z07-vg01_0011.png"

Voor het plangebied betekent dit voor de woonwijk (woningen en voorzieningen) geen welstandseisen meer gelden. Dit leidt er toe dat de vergunningsvrije mogelijkheden worden verruimd, zoals bijvoorbeeld dakkapellen aan de voorzijde. Voor de dreven, de bebouwing langs die dreven en het groenblauwe raamwerk in het plangebied blijven wel welstandsregels van toepassing.

Beleidsnota kleine bouw 2008

(vastgesteld door college van B&W op 21 april 2009, partiële herziening vastgesteld op 31 augustus 2010)

In deze nota worden kaders benoemd voor de uitbreiding van woningen, het gebruik van woningen voor beroepen en bedrijven aan huis, bouwwerken nabij woningen en bedrijven, de oprichting van antennemasten e.d. Als een bouwplan aan de voorwaarden uit de nota voldoet, dan wordt medewerking verleend aan een bouwaanvraag, ook als deze niet past in het bestemmingsplan. Voor nieuwe bestemmingsplannen is het uitgangspunt dat de regeling uit de Nota hierin wordt overgenomen. Deze kaders scheppen duidelijkheid voor inwoners en bedrijven.

Samengevat regelt de nota de volgende bouw- en gebruiksmogelijkheden:

  • a. uitbreiding van of een bijgebouw bij woongebouwen;
  • b. uitbreiding van of een bijgebouw bij niet-woongebouwen (bijvoorbeeld winkels, scholen, bedrijfsgebouwen);
  • c. realiseren van gebouwen voor openbaar nut, openbaar vervoer of wegverkeer;
  • d. oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (bijvoorbeeld schuttingen, kunstobjecten, overkappingen);
  • e. realiseren van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie;
  • f. regeling met betrekking tot aan-huis-gebonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in huis;
  • g. oprichten van antenne-installaties.

Voor dit plangebied betekent dit dat de uitgangspunten van de nota zijn verwerkt in de regels en op de plankaart.

Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet

(vastgesteld door college van B&W op 2 maart1999)

Naast het nationale en provinciale antennebeleid heeft de gemeente ook een eigen 'antennebeleid'. Masten dienen zo dicht mogelijk bij hoofdinfrastructuur te worden gesitueerd. Plaatsing van masten is niet mogelijk in (toekomstige) woonwijken. Plaatsing van masten gebeurt zo min mogelijk in natuurgebieden, in parken en aan de rand van woongebieden. Bij de plaatsing van antennes dienen de aanvragers zoveel mogelijk gebruik te maken van elkaars opstelpunten, tenzij dit technisch niet mogelijk is. Plaatsing van antennes gebeurd bij voorkeur op bestaande verticale elementen: gebouwen, torens, bestaande masten en hoogspanningsmasten.

Het bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid om een zendmast, zoals hiervoor wordt bedoeld, te kunnen plaatsen.

Beleidslijn tuinvergrotingen 2012 (2013)

Daar waar mogelijk zal tegemoet worden gekomen aan de wensen van bewoners om (kleine stukjes) gemeentegrond grenzend aan tuinen te verkopen aan de eigenaren van de tuinen. Anderzijds moeten stukken grond die ten onrechte door bewoners in gebruik zijn genomen, weer in gebruik komen als gemeentegrond. Het gaat hierbij immers om publiekbezit, dat de gemeenschap toekomt.

Er worden twee aanpakken gehanteerd: de projectmatige en de niet projectmatige aanpak. Bij de projectmatige aanpak neemt de gemeente het initiatief om voor een hele wijk of buurt de mogelijkheden voor tuinvergrotingen te onderzoeken. Dit gaat vrijwel altijd in combinatie met een (groot)onderhoudsproject in hetzelfde gebied. De niet projectmatige aanpak wordt toegepast als een bewoner of een groep bewoners een verzoek tot tuinvergroting indient en er niet binnen een jaar gestart gaat worden met het voorbereiden van een projectmatige aanpak in hetzelfde gebied.

Uitgangspunt bij beide aanpakken is het uitgeven van gronden daar waar dit mogelijk is zonder het algemeen belang aan te tasten. Onder het algemeen belang worden in ieder geval de volgende zaken verstaan:

  • 1. (geplande)projecten/reserveringen waarvoor de gronden nodig zijn;
  • 2. Weigering van eigenaren van kabels of leidingen om in te stemmen met verkoop gecombineerd met het vestigen van zakelijk recht (recht van de eigenaar van kabel of leiding om te allen tijde bij de leiding te kunnen);
  • 3. Ontstaan van problemen voor het (gemeentelijk) onderhoud ten gevolge van de uitgifte;
  • 4. Veiligheid (vooral verkeersveiligheid en sociale veiligheid);
  • 5. Voorkomen van aantasting van ruimtelijke kwaliteit (groene kwaliteit en samenhang van de wijk).

Voor het plangebied betekent dat de gerealiseerde, legale, tuinvergrotingen in het bestemmingsplan zijn meegenomen. Er ligt momenteel geen projectmatige aanpak voor. Nieuwe gronduitgiften ten behoeve van tuinvergrotingen kunnen via een wijzigingsbevoegdheid worden uitgevoerd.

Aanwijzing en nadere regels ligplaatsen van vaartuigen in de gemeente Almere (2013)

De regels in de Aanwijzing en nadere regels ligplaatsen van vaartuigen zorgen ervoor dat de watergangen in de stad op een verantwoorde manier gebruikt kunnen blijven worden. In artikel 5:19, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening 2011 is een verbod opgenomen om met een vaartuig in openbaar water een ligplaats in te nemen, een ligplaats te hebben dan wel beschikbaar te stellen. In de aanwijzing en nadere regels ligplaatsen is geregeld dat dit verbod niet van toepassing is op de aangewezen gedeelten van het openbaar water die als ligplaatsen woonschepen zijn aangegeven op kaart die bij de aanwijzing hoort. Op de kaart bij de aanwijzing zijn ook vaste ligplaatsen, afmeeroevers, passantenligplaatsen, wachtplaatsen, particulier water en particuliere oevers aangegeven.

Binnen het plangebied zijn geen ligplaatsen voor woonschepen aangewezen. Een deel van de oevers langs de twee watergangen zijn wel aangewezen als afmeeroever. De betreffende oevers liggen echter net buiten het plangebied en vallen dus onder aangrenzende bestemmingsplannen.

Prostitutiebeleid Almere

(vastgesteld door de raad op 14 februari 2000)

Het beleid is gericht op concentratie van bepaalde vormen van seksinrichtingen (in het uitgaanscentrum met bepaalde dominante functies zoals horeca en uitgaan, waar ruime mogelijkheden zijn m.b.t. sluitingstijden).

In de Nota Prostitutiebeleid wordt vestiging van een bedrijf in een woonwijk ontoelaatbaar geacht. Daarnaast wordt het buitengebied uitgesloten omdat dit óf een blijvend recreatiegebied óf een toekomstig woongebied is.

Er wordt afgezien van de aanwezigheid van raamprostitutie en straatprostitutie in Almere. Uitgangspunt is dat er enige concentratie is in de stadskernen van Almere-Stad, Almere-Haven en Almere-Buiten van de zichtbare prostitutie (seksclub, sekstheater, seksbioscoop, seksautomatenhal, erotheek en sekswinkel). Het vestigingsbeleid gaat uit van maximaal vijf seksclubs, maximaal vijf erotische massagesalons, maximaal vijf privé-huizen, maximaal vijf bedrijven in de seksbranche waar geen seksuele handelingen plaatsvinden, en maximaal drie parenclubs in de gemeente Almere. Deze kunnen verdeeld worden over de centrumgebieden van de stadskernen van Almere-Stad, Almere-Haven en Almere-Buiten. De mogelijkheid bestaat dat steeds één van de vijf bedrijven zich kan vestigen op een bedrijventerrein. Vestiging op een bedrijventerrein is gebonden aan extra voorwaarden.

Voor het plangebied betekent dit dat seksinrichtingen, raam- en straatprostitutie niet zijn toegestaan. Thuisprostitutie als beroep-aan-huis is, met in acht neming van de in het bestemmingsplan opgenomen regeling voor beroepsuitoefening aan huis wel toegestaan.

Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013

(vastgesteld door de burgemeester op 18 december 2012)

Het Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013 bevat de uitgangspunten en criteria die worden gehanteerd bij de behandeling van de (aanvragen voor) vestiging van koffieshops in Almere.

Binnen de gemeente Almere worden maximaal vier gedoogbeschikkingen afgegeven voor het exploiteren van een coffeeshop. Voor de stadskern Almere Stad maximaal twee, voor de stadskern Almere Haven maximaal één en voor de stadskern Almere Buiten maximaal één. Als dit maximum van vier is bereikt worden verdere aanvragen op grond daarvan afgewezen.

Een coffeeshop kan slechts gevestigd worden op een locatie met een horecabestemming. Een coffeeshop valt onder Categorie I “lichte horeca”. Vestigingscriteria ten aanzien van de locatie zijn onder andere:

  • geen vestiging van coffeeshops in woonwijken;
  • situering ten opzichte van scholen: de loopafstand dient minimaal 350 meter te zijn tussen een school (basis- en voortgezet onderwijs) en een coffeeshop (uitgezonderd Festivalplein)
  • dusdanig gesitueerd dat maatschappelijke controle en controle door controlerende instanties mogelijk is;
  • vestiging aan de rand van bedrijventerreinen is toegestaan, tenzij geen controle mogelijk is;
  • vestiging in het centrum is toegestaan.

Voor het plangebied betekent dit dat er geen coffeeshop gevestigd mag worden.

Uitgiftebeleid benzineverkooppunten

(vastgesteld door het college van B&W op 18 juli 2000)

Op 19 mei 2000 heeft het college van B&W het 'uitgiftebeleid benzineverkoop' vastgesteld. Het beleid gaat uit van de uitgifte van alleen solitaire tankstationlocaties. Daarnaast is in de nota een spreidingskaartje voor benzineverkooppunten opgenomen. Op deze kaart staat aangegeven waar benzineverkooppunten gerealiseerd mogen worden.

Voor het plangebied betekent dit dat geen benzineverkooppunten mogelijk worden gemaakt.

3.2 Bereikbaarheid en mobiliteit

Nota Mobiliteitsplan Almere

(vastgesteld door de raad op 8 maart 2012)


Keuzes op het gebied van verkeer en vervoer zijn in belangrijke mate voorwaardenscheppend voor stedelijke ontwikkelingen. Ze werken ook door in het dagelijks leven op straat. Het gaat dan met name om een goede bereikbaarheid, maar óók om de wijze waarop verkeer en vervoer wordt ingebed in het stedelijk weefsel. De volgende 8 hoofdkeuzes worden gemaakt:

  • 1. Stimuleren economische ontwikkeling door verbeteren regionale bereikbaarheid, handhaven goede interne bereikbaarheid en versterken van wijkeconomie met introductie stadsstraten;
  • 2. Betere inpassing infrastructuur in stedelijk weefsel en aanwenden infrastructuur ter ondersteuning van organische groei;
  • 3. Handhaven van een gezond, verkeersveilig en duurzaam verkeerssysteem met aandacht voor initiatieven uit de markt;
  • 4. Vasthouden kwalitatief hoogwaardig openbaar vervoer waarbij de sociale veiligheid en de inpassing in het stedelijk weefsel verbeteren;
  • 5. Realiseren hoger fietsgebruik door het aanbieden van een kwalitatief hoogwaardig, sociaal veilig en kostenefficiënt hoofdfietsnetwerk;
  • 6. Aanbieden van veilige en prettige looproutes in woonwijken en winkelcentra en openbaar vervoer voorzieningen;
  • 7. Vasthouden van de goede interne bereikbaarheid per auto met aandacht voor inpassing, beleving en oriëntatie;
  • 8. Parkeeroplossingen op maat voor bewoners, bezoekers en werknemers.


Doelstellingen met ruimtelijke betekenis zijn:

  • Meer functiemenging;
  • Maken van stadsstraten: straten of lanen die een meer stedelijke uitstraling hebben door het verkeer niet meer strikt van de omgeving te scheiden; ook ter versterking van de wijkeconomie;
  • Concentratie van voorzieningen rondom knooppunten (m.n. stations);
  • Verbetering sociale veiligheid op fietsroutes (onder andere bundeling met auto-infrastructuur cq langs (woon)bebouwing), looproutes en openbaar vervoer. Tenminste één sociaal veilige fietsroute tussen stadsdelen;
  • In nieuwe gebieden met de gebruikelijke Almeerse dichtheid en hoger wordt het systeem van verkeersscheiding grotendeels doorgezet (eventueel eigen rijstrook, in plaats van aparte infrastructuur). In nieuwe gebieden met lagere dichtheden kan in principe van dit systeem worden afgestapt. In bestaand gebied geen grote ingrepen;
  • Openbaar vervoer en fiets krijgen prioriteit boven de auto;
  • Hoofdfietsnetwerk met ongelijkvloerse kruising van de dreven;
  • Doorgaand autoverkeer weren uit woongebieden;
  • Aandacht voor verkeersveilige schoolomgeving;
  • Capaciteitsvergroting regionale vervoersverbindingen (ov en auto);
  • Op langere termijn een IJmeerverbinding als voorwaarde voor gezonde groei Almere;
  • Bij interne bereikbaarheid krijgen economisch belangrijke gebieden (zoals het Stadscentrum en het centrum van Almere Buiten inclusief Doemere) prioriteit.


Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de uitgangspunten van dit beleidsplan.

Het bestaande verkeerssysteem van de Staatsliedenwijk voldoet in principe aan de uitgangspunten uit deze nota; er zijn geen ruimtelijke ingrepen voorzien.

Verkeersveiligheid rond basisscholen  

(vastgesteld door het college van B&W op 4 december 2001)

De verkeersdrukte rond basisscholen door de auto's van de ouders/verzorgers is een algemeen probleem, dat de veiligheid van de kinderen in gevaar brengt.

De locatie van basisscholen en daarbij de verkeerssituatie rond de school moet daarom in een vroeg stadium in de stedenbouwkundige plannen opgenomen worden. Dit geldt in het bijzonder voor zgn. educatieve steunpunten c.q. de brede school.

In het plangebied is dit nu geen bijzonder punt van aandacht.

3.3 Werk in de stad

Detailhandelsvisie Almere 2014

(vastgesteld door de raad op 6 maart 2014)

De Detailhandelsvisie Almere 2014 geeft in hoofdlijnen antwoord op de vraag hoe Almere in de komende jaren met detailhandel in de stad wil omgaan.

De belangrijkste uitgangspunten voor de detailhandelsstructuur zijn:

  • de fijnmazigheid van winkelvoorzieningen;
  • de positie van het stadscentrum als hét centrale (winkel)centrum van Almere;
  • ruimte bieden aan ondernemers;
  • e-commerce faciliteren.

Dit vindt zijn uitwerking in:

  • Concentratie van dagelijkse detailhandel in of aan buurt-, wijk- en stadsdeelcentra
  • Concentratie van niet-dagelijkse detailhandel in of aan stadsdeelcentra
  • Prioriteit voor kansrijke innoverende concepten
  • Verruimen van mogelijkheden voor kleinschalige detailhandel buiten de winkelgebieden
  • Vergroten van de verzorgingsfunctie en complementariteit van warenmarkten
  • Behouden van ruime mogelijkheden winkelopening
  • Handhaven van regels
  • Programmering gericht op kwaliteit
  • Uitvoeringsparagraaf 'samenwerking markt en overheid'

De detailhandelsvisie bevat een aantal relevante begripsbepalingen, waaronder PDV en GDV. Het (toelatings)kader bevat een verdere vertaling van het beleid:

Economische segmenten   Dagelijks   Niet dagelijks   E-commerce  
    Recreatief   Doelgericht (PDV)   web- winkel   internet- winkel   afhaal-punten  
Milieus en Locaties              
stadscentrum en stadsdeelcentra   ja   ja   ja*   ja   ja   ja  
wijk- en buurtcentra   ja, supermarkt van (elk) maximaal 1.500 m² w.v.o.*/**   ja   nee   ja   ja   ja  
retailcentra***   nee   ja, mits passend binnen het thema   ja, mits passend binnen het thema   ja   ja   ja  
woonwijken (inclusief bedrijfs- woningen op bedrijventerreinen)   ja, mits < 25 m² w.v.o. aan huis   ja, mits < 25 m² w.v.o.   nee   ja   ja*   ja****  
binnenstedelijke, modern gemengde bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   alleen daar waar het volgens de geldende bestemmings- plannen mogelijk is, met uitzondering van ABC goederen¹)   ja   nee   ja****  
hoogwaardige bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   ja****  
logistieke bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   ja****  
industrieterreinen (De Vaart 1-3 en 4)   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   nee  
agrarische bedrijventerreinen, zoals Buitenvaart   ja, mits < 25 m² w.v.o. in de bedrijfswoning ***** en m.b.t. ondergeschikte detailhandel maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o. *****   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.*****   nee, met uitzondering van 1 tuincentrum   ja*****   ja*****   nee  

* Mits wordt voldaan aan de randvoorwaarden met betrekking tot bereikbaarheid, parkeren, laden, lossen en milieu-eisen (5 parkeerplaatsen per 100 m² b.v.o.).

** In stadsdeel Haven maximaal 1.200 m² w.v.o.

*** Retailcentra vallen onder het locatietype 'voorzieningenmilieu' uit de Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV, 2010) en Doemere is een voorzieningenmilieu voor PDV en het toekomstig retailpark Poort is een voorzieningenmilieu voor GDV. Ook de eventuele toekomstige detailhandelszone op Twentsekant is aangewezen als een voorzieningenmilieu voor PDV/GDV (pas op zijn vroegst na 2020 in ontwikkeling).

**** Op nog nader te bepalen locaties en onder nog nader te bepalen voorwaarden/criteria.

***** Gelieerd aan de hoofdbestemming (verbreed agrarisch) binnen het nieuwe bestemmingsplan Agrisch gebied Buitenvaart.

¹) ABC-goederen kunnen zich ook vestigen op de binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen als voldaan wordt aan de ruimtelijk relevante criteria als goede bereikbaarheid en ruimtelijke inpassing buiten de PDV zones.

In Staatsliedenwijk bevinden zich geen bedrijventerreinen of centrumgebieden. Het betreft een gemengde woonwijk, gelegen tussen stadcentrum en de werkgebieden Markerkant en Randstad. Het plangebied omvat wel verspreid maatschappelijke voorzieningen alsmede kleinschalige kantoorvestigingen en dienstverlenende bedrijfspanden nabij de dreven.

In tenniscentrum Centerpoint is ondergeschikte detailhandel toegestaan, tot maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.

In de woonwijken is per woning maximaal 25 m2 verkoopvloeroppervlak aan detailhandel toegestaan. Dat is in dit bestemmingsplan geregeld in de regeling aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten. Ook webwinkels en internetwinkels zijn daarbij toegestaan, voor zover wordt voldaan aan randvoorwaarden met betrekking tot parkeren e.d. Deze eisen zijn opgenomen in de regeling aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten.

Horecanota Almere

(vastgesteld door de raad op 9 maart 2000)

De horeca heeft als branche te maken met vele regelingen en beleidsmaatregelen die de gemeente Almere behartigt. Omwille van een eenduidig overzicht en toegankelijk beleid is een nota opgesteld die dit in een meer integraal kader plaatst.

De horecanota bevat in hoofdzaak een 'foto' van het bestaande gemeentelijke horecabeleid anno 2000. Deze 'foto' is in overleg met diverse in- en externe betrokkenen gemaakt.

Wat betreft ruimtelijk beleid is aangegeven dat ten behoeve van de bestemmingsplannen een uniforme omschrijving van drie gedefinieerde typen horeca (licht-, middel- en zware horeca) zal worden gehanteerd. Deze is opgesteld en wordt als Staat van Horeca-activiteiten opgenomen in de bestemmingsplannen.

Verder is er een indeling gemaakt van gebieden waar horeca kan worden toegevoegd of verminderd:

  • Consolidatiegebied: geen uitbreiding van horeca mogelijk;
  • Ontwikkelingsgebied: nieuwe horeca is mogelijk;
  • Concentratiegebied: sterke concentratie van horeca is mogelijk;
  • Deconcentratiegebied: horeca zal worden verminderd.

Deze indeling van gebieden is vertaald naar woongebieden, centra, Poort, Hout, bedrijventerreinen en kantoorgebieden en buitengebied, stadscorridors en parken.

Woongebieden

  • Woongebied: lichte horeca toegestaan in bedrijfsruimten, specifieke locaties in bestemmingsplan opnemen. Solitaire horeca in beginsel niet, tenzij op geschikte locaties lichte horeca.
  • Buurtsteunpunt en wijkcentra: lichte en middelzware horeca mogelijk; bestaande gebieden zijn consolidatiegebied; nieuwe buurt- en wijkcentra zijn beperkt ontwikkelingsgebied.

Centra

  • Concentratie van horeca in de stads(deel)centra; lichte, middelzware en zware horeca mogelijk.

Poort

  • Wijk- en buurcentra: ontwikkelingsgebied, lichte en middelzware horeca;
  • Sport- en Leisurecentrum en Kustzone: concentratiegebied met lichte en middelzware horeca; sport- en leisurecentrum ook zware horeca.

Hout

  • beleid gevoerd in de andere kernen wordt ook in Hout voorgezet;

Bedrijventerreinen en kantoorlocaties

  • Uitgangspunt voor vestiging van horeca is het draagvlak van de betreffende werklocatie; derhalve geen horeca op binnenstedelijke bedrijfsterreinen;
  • Regionale bedrijfsterreinen en kantoorlocaties: lichte en middelzware horeca mogelijk, over het algemeen gericht op de aldaar gevestigde bedrijven (uitzondering: weggebonden horeca).

Buitengebied, stadscorridors en parken

  • actief beleid voeren gericht op vestiging van horeca, o.a. via Parkennota.

Voor het plangebied betekent bovenstaande dat zelfstandige horeca in de woonwijk in beginsel niet is toestaan. Het bestaande partycentrum annex dansschool aan de W. Dreesweg wordt positief bestemd. Deze is gevestigd op de grens van de woonwijk en het kantorengebied behorend bij het stadcentrum/zakencentrum.
Verder is uitsluitend lichte en aan de hoofdfunctie ondergeschikte horeca toegestaan in het buurthuis 't Kardoes en in tenniscentrum Centerpoint.

Werken in de wijk

(vastgesteld door het college van B&W op 8 februari 2005)

Het gemeentelijke beleid leidt primair tot meer flexibiliteit ten aanzien van het hebben van een bedrijf aan huis. Hierdoor worden gewenste en inpasbare initiatieven met betrekking tot de uitoefening van een bedrijf aan huis zo goed mogelijk geaccommodeerd.

Het uitgangspunt is dat het percentage bedrijfsruimte van aan huis gebonden beroepen voor heel Almere verhoogd is tot 50% van het oppervlak van een woning ('toegelaten bebouwing') onder meer onder de voorwaarde dat de woning bewoond wordt door diegene die er werkt.

Bij de planontwikkeling voor nieuwe uitleggebieden (bouwfronten) dient te worden uitgegaan van een indicatieve norm van 1 kleinschalige zelfstandige bedrijfsruimte op 50 woningen. In de uitleggebieden kunnen bepaalde straten die zich daarvoor lenen (stedenbouwkundig, functioneel en verkeerskundig), de plinten voor 100% omgezet worden van een woon- in een werkfunctie en vice versa. Daarnaast kan in de uitleggebieden, door bijvoorbeeld reserveruimten (maximaal 1 ha groot) op te nemen en/of bestemmingsplannen flexibeler te maken, bij een aantrekkende vraag adequaat ingesprongen worden met aanbod van extra bedrijfsruimte.

Bij herontwikkelingsgebieden kunnen 'kansenzones' worden aangewezen. In de zgn. 'kansenzones' kunnen in voorkomende gevallen woningen volledig omgezet worden tot bedrijfsruimten.

Voor het plangebied betekent dit dat 50% van het oppervlak van een woning gebruikt mag worden voor aan huis gebonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Op grond van de Detailhandelsvisie Almere 2012 mag binnen deze 50% 25 m2 worden gebruikt voor detailhandel. Er zijn geen kansenzones aangewezen. Bestaande zelfstandige bedrijfsruimtes (en al opgenomen in het vigerende bestemmingsplan) zijn positief bestemd. Eventuele toevoeging van dergelijke vestigingen af laten hangen van de marktvraag, dus via een (partiële) herziening van het plan of een afwijkingsprocedure.

3.4 Groene stad

Waterplan Almere

(vastgesteld door de raad op 15 september 2005)

Het Waterplan geeft aan welke rol het binnendijks water binnen de stad speelt en wat er nodig is om die rol te vervullen. Bij herstructurering van de bestaande stad of nieuwbouw, geeft de watervisie richting aan de omgang met water. Een belangrijk onderdeel van de watervisie is de waterfunctiekaart waarop drie functies zijn weergegeven: een natuurlijke, recreatieve of stedelijke functie. De functie bepaalt hoe het water moet worden ingericht, beheerd en onderhouden.

Gemeente en Waterschap dragen de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het water in de stad. Het waterplan biedt een kader voor deze samenwerking. Het waterplan is opgesteld om zowel de huidige knelpunten in het watersysteem op te lossen als te anticiperen op toekomstige veranderingen en kansen.

Voor het plangebied betekent dit dat in overleg met het Waterschap een watertoets wordt uitgevoerd.

Waterstad Almere. Toeristisch recreatief beleidsplan

(vastgesteld door de raad op 18 april 1996)

Het doel van het toeristisch recreatief beleidsplan is het verder in gang zetten van de toeristisch recreatieve ontwikkeling van Almere. Het aanbod van toeristisch recreatieve voorzieningen dient minimaal evenredig te zijn aan het aantal inwoners van Almere.

Er wordt uitgegaan van een ruimtelijke concentratie van voorzieningen en investeringen. De interne en externe bereikbaarheid van gebieden en voorzieningen dient gewaarborgd te zijn. Op plekken waar de stadscorridors overige vormen van verkeer (autowegen, vaarwegen, openbaar vervoer) kruisen, ontstaan knooppunten. Deze knooppunten zijn de aantrekkelijkste vestigingsplaatsen voor toeristisch recreatieve voorzieningen. Zo ontstaat een ruimtelijk spreidingspatroon welke op een kaart is weergegeven in het beleidsplan.

Voor het plangebied zijn de beide watergangen die westelijk (zijde Beatrixpark) en oostelijk (zijde Randstad) de grens vormen van het plangebied van belang. Zij verbinden het Weerwater met de Noorderplassen respectievelijk de Leeghwaterplas/Hogevaart. Deze routes blijven gehandhaafd. 

Kleur aan Groen (2014)

De nota Kleur aan Groen geeft de spelregels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven binnen het groenblauwe raamwerk. Almere wil het unieke netwerk van natuur en landschap ook in de toekomst koesteren en behouden. De nota legt daarom de hoofdstructuur (het raamwerk) vast op kaart en beschrijft de betekenis ervan (de essentie). De essentie en de groene kwaliteit van de landschappen stellen voorwaarden aan alle ontwikkelingen in het raamwerk. Daarbij biedt Kleur aan Groen bewoners en ondernemers nadrukkelijk de ruimte om hun ideeën in het groen en blauw te realiseren. Op die manier kunnen zij de inrichting en gebruiksmogelijkheden versterken.

De basis van de nota is de kaart van het groenblauwe raamwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2Z07-vg01_0012.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2Z07-vg01_0013.jpg"

Op de kaart zijn landschapstypes aangegeven. Zij laten zien dat er verschillende landschappen zijn met elk hun eigen ruimtelijke karakteristieken en kenmerkend gebruik. Er wordt onderscheid gemaakt in: bos, moeras, park, voorzieningenpark, water en identiteitsdragers.

Om te kunnen beoordelen of een initiatief een verbetering voor (het gebruik van) het groenblauwe raamwerk oplevert, zijn de kwaliteiten van het raamwerk samengevat in 'de essentie'. Initiatieven zijn uitsluitend mogelijk als ze recht doen aan de essentie. Zo wordt bepaald of het raamwerk de beste plek is voor het initiatief, of dat het beter past op een bedrijventerrein of een centrumlocatie.

De volgende essenties zijn opgenomen in de Nota Kleur aan Groen:

Het groenblauwe raamwerk:

  • 1. heeft een waarde op zichzelf;
  • 2. is voor de stad en haar bewoners;
  • 3. is het fundament van de groene stad Almere;
  • 4. is verbonden met de stad;
  • 5. geeft Almere identiteit.

In aanvulling op de essentie gelden ontwikkelprincipes. Ze geven de condities voor een zorgvuldige inpassing en het bereiken van een optimale kwaliteitsbijdrage aan het groen en blauw.

Deze ontwikkelprincipes zijn:

  • 1. De groengebieden en het water vormen een samenhangend geheel;
  • 2. Het initiatief versterkt de identiteit van het gebied;
  • 3. Het initiatief is verbonden met het gebied;
  • 4. Het initiatief draagt blijvend bij aan het beheer van het gebied. De kwaliteit van het groen staat hierbij centraal, niet de financiering ervan.
  • 5. Er geldt terughoudendheid bij het bouwen in het groen, waarbij ingrepen gericht zijn op de versterking van de kwaliteit van het groenblauwe raamwerk.Voor bebouwing geldt een extra kwaliteitstoets, op basis van de nota kleur aan groen.
  • 6. Het college informeert de raad vooraf per raadsbrief over initiatieven die daadwerkelijk in aanmerking komen voor realisatie, indien deze afwijken van de bepalingen in de nota Kleur aan Groen. Hierbij schetst het college waarom afwijken van de nota meerwaarde heeft.

Door deze spelregels verschuift de aandacht. De functie op zich is niet doorslaggevend. Het gaat om de kwaliteit die een initiatief op een specifieke plek kan toevoegen.

De Nota Kleur aan Groen is binnen het plangebied van dit bestemmingsplan van toepassing op tenniscentrum Centerpoint, de Stadswetering (oostzijde plangebied) en de op de westelijke plangrens gelegen watergang. Centerpoint is aangeduid als Voorzieningenpark, de watergangen als waterverbinding en als recreatieve verbinding.

Voorzover gelegen binnen het plangebied hebben de watergangen in dit bestemmingsplan de bestemming 'water' gekregen. Op grond van deze bestemming is vooral water en waterberging toegestaan, maar ook waterhuishoudkundige voorzieningen en recreatief medegebruik zijn toegestaan.

Tenniscentrum Centerpoint heeft de bestemming 'Sport' gekregen. Op grond van deze bestemming zijn vooral sportvoorzieningen toegestaan. Dit is in lijn met wat de nota Kleur aan Groen hierover zegt.

Eventuele initiatieven die niet passen binnen de bestemmingen'Groen', 'Sport en 'Water' worden (mede) beoordeeld aan de hand van de essentie en de ontwikkelprincipes van de nota Kleur aan Groen. Wanneer het initiatief op basis daarvan goed inpasbaar blijkt, kan worden besloten van het bestemmingsplan af te wijken, dan wel het bestemmingsplan (op onderdelen) te herzien.

3.5 Veiligheid

Checklist veiligheid ruimtelijk planvormingsproces Almere (2007)

In het programma Veiligheid 2007-2010 worden de speerpunten op het gebied van veiligheid behandeld. Eén van de thema's is 'Veiligheidsaspecten in gebouwde omgeving en infrastructuur beter geborgd.

Uit de evaluatie van het vorige programma Integrale veiligheid blijkt dat ten aanzien van het thema 'Veiligheidsaspecten in gebouwde omgeving en infrastructuur is beter geborgd' vooral extra aandacht in de planfase gewenst is. Daarnaast blijkt uit ervaring van betrokkenen dat de werkprocessen in dit kader (planfase, bouwfase, ingebruikname, sloopfase) verder moeten worden gestroomlijnd. Een veiligheidschecklist voorkomt dat in het ruimtelijk planvormingsproces bepaalde veiligheidsaspecten over het hoofd worden gezien en maakt eenduidige behandeling van het aspect veiligheid mogelijk.

De rapportage omvat voor de aspecten sociale veiligheid, fysieke veiligheid en externe veiligheid een overzicht van aandachtspunten waarmee in het ruimtelijk planvormingsproces van Almere rekening gehouden moet worden. Bij de aandachtspunten wordt aangegeven op welke planfase het veiligheidspunt van toepassing is. Hierbij is een onderverdeling gemaakt in structuurplan, ontwikkelingsplan/bestemmingsplan, en verkavelingsplan/inrichtingsplan. De op ontwikkelingsplannen en bestemmingsplannen gerichte veiligheidspunten zijn ook van toepassing op vrijstellingen van bestemmingsplannen (inclusief artikel 19, lid 1 WRO) en kunnen ook gehanteerd worden voor herontwikkelingsplannen. De input voor de checklist is geleverd door de verschillende gemeentelijke diensten en Politie Flevoland. Zie voor de gesprekspartners de bijlage. De veiligheidspunten zijn van toepassing op het publieke domein (openbaar en semi-openbaar gebied). Veiligheidspunten die betrekking hebben op het ontwerp van gebouwen vallen buiten de kaders van deze veiligheidschecklist

(hiervoor geldt het Bouwbesluit).

Voor het plangebied zijn vooral de veiligheidsaandachtspunten voor woongebieden van belang bij nieuwe ontwikkelingen. Bij de concrete invulling van nieuwe ontwikkelingen dient toepassing te worden gegeven aan de veiligheidschecklist. Aangezien er in het plangebied weinig nieuwe ontwikkelingen zijn gepland, zal toepassing van de checklist niet vaak nodig zijn.

Vuurwerknota 2005, Ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit

(vastgesteld door het college van B en W op 6 december 2005)

Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit in werking getreden, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk.

De regels hebben betrekking op vervoer, opslag, verkoop en gebruik van vuurwerk. De meeste regels zijn technisch van aard en komen in het vergunningverlenings- of meldingstraject tot uitvoering. Er worden ook regels gegeven die een ruimtelijke betekenis hebben. De ruimtelijke regels van het Vuurwerkbesluit dienen te worden vastgelegd c.q. in acht genomen in nieuwe bestemmingsplannen, herzieningen, wijzigingen en vrijstellingen.

Almere is niet aangewezen als opslaggebied voor professioneel vuurwerk. Het beleid geeft aan dat vuurwerkopslag en -verkoop kan plaats vinden in winkelcentra en op bedrijventerreinen. Verkoop en opslag geschiedt niet in woongebieden en kleine winkelcentra met woningen erboven.

Het vuurwerkbeleid is in 2009 vertaald in een paraplubestemmingsplan opslag en verkoop vuurwerk.

Voor het plangebied betekent bovenstaande dat de opslag en verkoop van vuurwerk niet is toegestaan.

3.6 Sociale structuur, onderwijs en cultuur

Samenhangend jeugdbeleid "Jonge stad, stad voor jongeren en jeugd"

(vastgesteld door de raad op 19 mei 2005)

De notitie “Jonge stad, stad voor jeugd en jongeren” geeft in de vorm van 2 programma's, “jeugdvoorzieningen” en “zorg voor jeugd”, aan wat de doelstellingen zijn voor het samenhangend jeugdbeleid op het gebied van de maatschappelijke voorzieningen in de periode 2005-2009.

Een van de ruimtelijk relevante doelstellingen is het voldoende en tijdig opleveren van onderwijshuisvesting in multifunctionele accommodaties. Kern van de gedachte is dat een samenhangend voorzieningenniveau op buurtniveau rond de school moet worden georganiseerd. Sociaal cultureel werk, peuteropvang, buitenschoolse opvang kunnen in een gebouw of samengestelde complexen verzorgd worden.

Verder moet in de ruimtelijke planontwikkeling rekening gehouden worden met voldoende ruimte voor kinderopvang.

Voor het plangebied betekent dit dat bestaande locaties voor onderwijsvoorzieningen een bredere, maatschappelijke, bestemming hebben gekregen.Voorts krijgen de verspreid aanwezige locaties voor kinderopvang deze bestemming. Verder zijn maatschappelijke voorzieningen ook mogelijk binnen de gemengde bestemmingen, zoals die onder meer gelden voor de zelfstandige bedrjfsruimten in de wijk. Tot slot hebben sportcentrum Centerpoint (bestemming 'sport') en buurtcentrum 't Kardoes ('maatschappelijke doeleinden') mede een maatschappelijke betekenis voor de jeugd.

Sportnota 2013-2016 (2013)

Deze nota geeft de speerpunten en doelstellingen voor het sportbeleid voor 2013-2016 weer. "Almere: sportieve stad!" is de hoofddoelstelling of missie van het Almeerse sportbeleid voor 2013-2016. Via zeven speerpunten en bijbehorende doelstellingen streeft Almere er naar om de hoofddoelstelling te realiseren. Deze speerpunten zijn:

1. Laagdrempelige sportmogelijkheden dichtbij huis. Iedereen kan dichtbij huis in een veilige en plezierige omgeving sporten.

2. Integrale samenwerking sport en andere terreinen. Een aantoonbare groeiende sport- en beweegdeelname in alle gebieden van Almere en onder alle bevolkingsgroepen van Almere.

3. Kwalitatief hoogwaardige sportaccommodaties. Er is een voldoende en goed aanbod van sportaccommodaties dat voldoet aan de behoefte en omvang van de Almeerse bevolking.

4. Vitale sportverenigingen. Versterking van de sportverenigingen in Almere zodat iedereen in Almere de mogelijkheid heeft om bij een vitale sportvereniging te sporten.

5. Talent. Iedereen de mogelijheid bieden om het maximale uit zichzelf te halen.

6. Topsportaccommodaties. Optimaal benutten van het Topsportcentrum Almere en de overige Almeerse topsportaccommodaties en kansrijke uitbreidingen van het aanbod faciliteren.

7. (Top)sportevenementen. In Almere worden bij de stad passende aansprekende top- en breedtesportevenementen gehouden.

Voor het plangebied geldt dat binnen de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer- en Verblijfsgebied'' en 'Sport' de mogelijkheid voor sport-en spelvoorzieningen zijn opgenomen.

Inrichting schoolpleinen

Op 30 maart 1999 heeft het college van burgemeester en wethouders kennis genomen van de "Rapportage Werkgroep schoolpleinen". Mede op basis van deze rapportage heeft het college besloten dat schoolpleinen zowel een wijkvoorziening als een voorziening voor de school dienen te zijn. Tevens is een regeling getroffen met de schoolbesturen over de verdeling van de kosten voor aanleg en onderhoud van de schoolpleinen.

Voor het plangebied betekent dit dat schoolpleinen expliciet als "speelterrein" worden toegevoegd aan de bestemmingsomschrijving van de bestemming "Maatschappelijk".


Nota Archeologische Monumentenzorg (2009)

De Nota Archeologische Monumentenzorg 2009 is het vervolg op de nota 'De Schatkamer van Almere. Beleidsnota Archeologische Monumentenzorg Gemeente Almere 2001-2005'. De Nota Archeologische Monumentenzorg 2009 bestaat uit twee delen: deel 1 over het Selectiebeleid archeologie 2008-2012 en deel 2 over het Programma Publiekbereik Archeologie. Bij de nota hoort de Archeologische Beleidskaart Almere 2009. Samenvattend is de strekking van de nota dat in de periode 2009-2012 het selectiebeleid zich zal richten op minder archeologische vindplaatsen dan vroeger, selecteren voor behoud en het verrichten van minder onderzoek, maar wel van betere kwaliteit.

De onderzoeksplicht geldt alleen indien aan drie condities is voldaan:

  • Het plangebied waarin de voorgenomen bodemingreep zal plaatsvinden heeft een oppervlakte van 100 m² of groter, en;
  • het plangebied betreft een terrein dat niet eerder bebouwd/overbouwd is geweest met bijvoorbeeld een weg of huizen, en;
  • het moet gaan om een bodemingreep dieper dan 50 cm.

De inzet van beschikbare middelen zal gerichter geschieden door te focussen op gebieden waarin zich representatief te achten prehistorische landschappelijke zones bevinden. De verwachting is dat dit doorgaans de hogere delen van het prehistorisch dekzandlandschap betreffen. Door deze stringentere selectie wordt in een kleiner oppervlak van de gemeente archeologisch vooronderzoek uitgevoerd dan in de afgelopen jaren het geval is geweest. Projecten buiten de geselecteerde gebieden zijn wat archeologie betreft vergunningsvrij, behalve scheepswrakken. De selectiegebieden staan aangegeven op de Archeologische Beleidskaart Almere (ABA).

Voor Staatsliedenwijk zijn op de ABA geen selectiegebieden aangegeven.

Gemeentelijke archeologieverordening

(vastgesteld door de raad op 18 juni 2009)

In de Archeologieverordening is vastgelegd hoe Almere omgaat met behoudenswaardige archeologisch vindplaatsen en voor welke terreinen een onderzoeksverplichting (selectiegebieden) dan wel een vrijstelling hiervan geldt.

De selectiegebieden en vindplaatsen worden beschermd door een aanlegvergunningstelsel, geregeld in een dubbelbestemming (Waarde-Archeologie 1 of Waarde-Archeologie 2).

De vergunning kan (al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden) worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden indien het project/ de werkzaamheden de archeologische waarden aantast of risico's daarop kan opleveren. Het beleid heeft tot doel aangetroffen vindplaatsen en scheepswrakken van voldoende kwaliteit in situ te behouden.

In de Archeologieverordening is dwingend opgenomen dat de waardevolle terreinen en selectiegebieden (als vermeld op de ABA) integraal in alle toekomstige ruimtelijke plannen en juridisch-planologische kaders moeten worden overgenomen, met een met de verordening overeenkomende bescherming.

Binnen het plangebied zijn geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig en evenmin selectiegebieden (gebieden met een onderzoeksverplichting).   

3.7 Overig gemeentelijk beleid

Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet (direct) van (ruimtelijk) belang voor het plangebied (meer) bevonden. Het betreft de volgende nota's:

  • Almere Principles (2009)
  • Structuurplan Almere 2010 (2003)
  • Concept Structuurvisie Almere 2.0 (2010)
  • Programmaplan Schaalsprong (2007)
  • Raadskader schaalsprong Almere (2004)
  • Kaderplan Bestaande Stad (2004)
  • Meerjarenplan Startershuisvesting (2004)
  • Plan van aanpak studentenhuisvesting (2011)
  • Parkeernormen voor woningen (2001)
  • Economisch Actieplan Almere (Groei in goede banen) (2007)
  • Gemeentelijke visie Gemeentelijke visie op het vestigingsbeleid (GVV, 2010)
  • Afhaalpunten en Kringloopwinkels (uitwerkingen van de Detaihandelsvisie, 2014)
  • Nota Hotelmarkt Almere, hotelvestigingsbeleid Almere (2002)
  • Verordening op de speelautomaten en speelautomatenhallen (2003)
  • Nota 'Evenementen in Almere' (2011)
  • Gemeentelijk Waterhuishoudingsplan 2011-2016
  • Ecologisch Masterplan (2005)
  • Beleidsplan wandelen en hardlopen 2003-2010 "stap voor stap door Almere" (2003)
  • Sociale Structuurschets 'Almere mensenwerk' (2004)
  • Samenhangend jeugdbeleid "Jonge stad, stad voor jongeren en jeugd" (2005)
  • Toekomstvisie vrije tijd “De (vrije) tijd van je leven!" (2008)
  • Cultuurnota 2009-2012 (2008)
  • Cultuurbrief 2013-2016, Modern - zelfbewust - toegankelijk (2012)
  • Steentijdwildernis in Almere. Visie en toolbox voor invulling, visualisatie en gebruik van steentijdvindplaatsen (2012)

Bijlage 2 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten

Milieuzonering van horeca-activiteiten

De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door "gewone" niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de regels opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast.

Voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer (Wm) en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich daarom in aanvulling op de Wet milieubeheer en Algemene Plaatselijke Verordening op de volgende vormen van hinder:

  • geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;
  • (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/ parkeerdruk.

Analoog aan de regeling voor "gewone" bedrijven worden bij het ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:

  • het indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
  • het onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
  • het uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.

De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. In het bestemmingsplan vindt de nadere ruimtelijke afweging per locatie plaats.

Gehanteerde criteria

Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2007) een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:

  • de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden;
  • de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.

Categorieën van horeca-activiteiten

Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (onderverdeeld in subcategorieën):

Categegorie 1: "lichte horeca"

Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds geopend zijn (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken: restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke.

In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:

1a. Aan de detailhandelsfunctie verwante horeca, die in de praktijk nauwelijks van detailhandel kan worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke. Met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen;

1b. Overige lichte horeca, zoals restaurants (zonder bezorg- of afhaalservice); Bij deze categorie dient een afweging plaats te vinden ten aanzien van overlast voor omwonenden en de aanwezigheid van parkeergelegenheid.

1c. Restaurant met bezorg- of afhaalservice. Bij deze categorie dient, behalve de afweging onder 1b ook een afweging plaats te vinden ten aanzien van de vekeersontsluiting in verband met de verkeersaantrekkende werking.

Categorie 2: "middelzware horeca"

Bedrijven die aanzienlijke hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden. Deze hinder kan onder andere ontstaan door openingstijden 's nachts of door grote verkeersaantrekkende werking.


In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:

2a. Bedrijven genoemd onder 1a, 1b en 1c met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 250 m². Bij deze categorie dient een afweging plaats te vinden ten aanzien van de verkeersontsluiting in verband met de relatief grote verkeersaantrekkende werking.

2b. Bedrijven die ook 's nachts geopend kunnen zijn en aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken, zoals cafés, bars, biljartcentra en zalenverhuur. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals (centrum)gebieden met primair een functie voor detailhandel, horeca en voorzieningen.

Categorie 3: "zware horeca"
Bedrijven die grote hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden, zoals dancings, discotheken en partycentra. Deze hinder kan onder andere ontstaan door een combinatie van openingstijden 's nachts en een grote verkeersaantrekkende werking. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden.

Flexibiliteitsbepalingen

De Staat van Horeca-activiteiten is een relatief grof hulpmiddel om hinder door horeca-activiteiten in te schatten en is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In de planregels is daarom bepaald dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die één categorie hoger zijn, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten. Dit kan bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2a, maar ook van categorie 1c naar 1b. Deze mogelijkheid tot afwijken dient met name te worden getoetst aan de aspecten verkeersaantrekkende werking, bedrijfsvloeroppervlakte en openingstijden.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. In de planregels is daarom bepaald dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten.

Verder is het denkbaar dat in de planperiode het algemene beeld van de in de Staat van Horeca-activiteiten genoemde horeca-activiteiten zich als gevolg van bepaalde ontwikkelingen wijzigt. Om hierop adequaat te kunnen reageren, zijn burgemeester en wethouders bevoegd om via een wijziging de categorie-indeling van de bedrijven in de Staat van Horeca-activiteiten aan te passen.