direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Gooisekant en De Uitgeverij
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0034.BP2JV02-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan regelt de bestemming en het gebruik van de gronden voor een bepaald gebied. Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridische plan. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De plantoelichting heeft geen rechtskracht.

Een bestemmingsplan wordt tijdens de verschillende procedurestappen langs elektronische (digitale) en analoge weg beschikbaar gesteld. Wanneer de inhoud van het digitale en analoge bestemmingsplan verschillend zijn, is de inhoud van het digitale bestemmingsplan beslissend.

1.2 Aanleiding voor dit bestemmingsplan

De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor dat de geldigheidsduur van bestemmingsplannen een periode van 10 jaar bedraagt. Als deze periode afloopt, moet een nieuw bestemmingsplan of een nieuwe beheersverordening de regeling voor gebruik en bebouwing van gronden overnemen of een verlengingsbesluit genomen worden door de gemeenteraad. In het kader van deze wettelijk voorgeschreven actualisatieplicht voor bestemmingsplannen is een nieuw bestemmingsplan opgesteld voor de bedrijventerreinen Gooisekant en De Uitgeverij. Omdat er in het plan een aantal nieuwe ontwikkelingen wordt verwerkt, is het niet mogelijk met een beheersverordening te werken.

1.3 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied wordt globaal begrensd door:

  • Literatuurwijk
  • 't Spanningsveld
  • De A6
  • De Hogering

In onderstaande figuur is de ligging in Almere en de globale begrenzing van het nieuwe bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2JV02-vg01_0001.png"

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

Met dit nieuwe bestemmingsplan worden de geldende bestemmingsplannen voor de betreffende gronden (deels) vervangen. Het gaat om de volgende bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan   Vervalt geheel/gedeeltelijk
 
Vaststellingsdatum   Onherroepelijk  
Gooisekant 1989
 
geheel   22 februari 1990   28 oktober 1991  
Bedrijvenpark Gooise Poort 2V
 
geheel   9 maart 2000   18 juli 2000  
GooisePoort, 1e partiële herziening
 
geheel   26 september 2002   29 april 2003  
2J van de gemeente Almere
 
gedeelteijk   8 juni 1995   8 februari 1996  
Uitwerkingsplan Literatuurwijk West I
 
gedeeltijk   26 september 2000   28 november 2000  
Stedenwijk Zuid
 
gedeeltelijk   13 april 1982   7 oktober 1982  
Hoofdwegen
 
gedeeltelijk   9 augustus 1983   22 december 1983  
Hoofdwegen, 1e partiële herziening
 
gedeeltijk   8 april 2010   8 juni 2010  

1.5 Leeswijzer

Om de digitale raadpleegbaarheid van het bestemmingsplan te vergroten, is de toelichting opgezet rondom de in het plan gebruikte Bestemmingen. Na een beschrijving van het plangebied en de nieuwe ontwikkelingen (hoofdstuk 2) worden de Bestemmingen beschreven (hoofdstuk 3). Vanuit dit hoofdstuk worden koppelingen gemaakt naar het achterliggende Beleidskader ( hoofdstuk 4) en de Omgevingstoets (hoofdstuk 5). In het hoofdstuk Implementatie (hoofdstuk 6) wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Karakteristieken plangebied

Het plangebied ligt op een belangrijke locatie binnen Almere. Komende vanuit de regio Amsterdam vormt het nu nog het entreegebied van de stad. De strook die grenst aan de A6 ligt op een belangrijke zichtlocatie. Bovendien is het gebied via de Hogering ook in functionele zin direct aangetakt op de A6 en daarmee optimaal ontsloten voor autoverkeer. Kenmerkend voor het gebied is de hoogspanningsleiding van Tennet, die het gebied een bijzondere zichtlijn geeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2JV02-vg01_0002.png"

Het plangebied beslaat eigenlijk drie te onderscheiden bedrijventerreinen: Gooisekant, Gooise Poort en De Uitgeverij. In de 'Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid' (2010) worden Gooisekant en Gooise Poort gekarakteriseerd als modern gemengde bedrijventerreinen met een kantorenzone en De Uitgeverij als een binnenstedelijk bedrijventerrein. De zone ten noorden van de Televisieweg en de Radioweg en het gebied rondom de Omroepweg zijn in de GVV tevens aangewezen als zoekruimte voor zones met binnenstedelijk karakter.

2.2 Nieuwe ontwikkelingen

Overheden dienen op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) nieuwe stedelijke ontwikkeling conform de ladder voor duurzame verstedelijking te motiveren. Het toestaan van nieuwe functies binnen bestaand bebouwd gebied kan een nieuwe stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in art. 3.1.6 lid 2 van het Bro zijn. Hieronder wordt per functie(groep) ingegaan op de ladder.

Functiemenging op De Uitgeverij

Op De Uitgeverij worden naast bedrijven tevens maatschappelijke en overige voorzieningen toegestaan. Het betreft hier een verruiming van de gebruiksmogelijkheden, zonder dat er extra ruimtebeslag plaatsvindt. Bovendien betreft het hier functies waarvoor in Almere onvoldoende vestigingslocaties geboden worden als gevolg van de planmatige opzet van Almere en de oorspronkelijke scheiding van functies. Veel lokale voorzieningen die passen in of bij woonwijken, komen nu op bedrijventerreinen terecht vanwege gebrek aan (passende) ruimte. Feitelijk vindt er nu min of meer een inhaalslag plaats van het zoeken naar geschikte vestigingsmilieu 's voor met name bevolkingsvolgende voorzieningen. Het mogelijk maken van deze voorzieningen binnen de bedrijvenbestemming zal niet leiden tot leegstand elders in de stad waar deze voorzieningen al wel mogelijk zijn. Terwijl het benutten van beschikbare gronden/panden door transformatie toe te staan naar diverse maatschappelijke of overige voorzieningen, waarbij het gebruik ten behoeve van reguliere bedrijvigheid mogelijk blijft, leegstand ter plaatse voorkomt en een rendabele exploitatie van de panden mogelijk maakt.

Kantoren op De Uitgeverij

Het bestemingsplan bevat een (beperkte) mogelijkheid van zelfstandige kantoren op De Uitgeverij. Het betreft hier een verruiming van de gebruiksmogelijkheden ten opzichte van het geldende bestemmingsplan, zonder dat er extra ruimtebeslag plaatsvindt. Op grond van de Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV) was het sinds 2010 mogelijk om mee te werken aan de vestiging van zelfstandige kantoren. Op De Uitgeverij zijn inmiddels verschillende zelfstandige kantoren, conform de GVV, gevestigd. Het betreft hier dan ook een codificatie van de bestaande situatie en geen nieuwe ontwikkeling in de zin van art. 3.1.6 lid 2 van het Bro.

Detailhandel in ABC-goederen op Gooisekant

Het betreft hier een verruiming van de gebruiksmogelijkheden, zonder dat er extra ruimtebeslag plaatsvindt en die niet zodanig is dat om die reden sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van art. 3.1.6 lid 2 van het Bro.

Kringloopwinkels op Gooisekant en De Uitgeverij

Het betreft hier een verruiming van de gebruiksmogelijkheden, zonder dat er extra ruimtebeslag plaatsvindt en die niet zodanig is dat om die reden sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van art. 3.1.6 lid 2 van het Bro. Kringloopwinkels als bedoeld in dit bestemmingsplan zijn geen bedreiging van de reguliere detailhandel. Terwijl het benutten van beschikbare gronden/panden door transformatie toe te staan, waarbij het gebruik ten behoeve van reguliere bedrijvigheid mogelijk blijft, leegstand ter plaatse voorkomt en een rendabele exploitatie van de panden mogelijk maakt.

Horeca (incl. hotels en partycentra) op Gooisekant

Het betreft hier een verruiming van de gebruiksmogelijkheden, zonder dat er extra ruimtebeslag plaatsvindt en die niet zodanig is dat om die reden sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van art. 3.1.6 lid 2 van het Bro.

Het bestemmingsplan staat, onder voorwaarden, maximaal 4 lichte tot middelzware horecavestigingen (maximaal categorie 2b van de Horecalijst) toe om te waarborgen dat de horeca voornamelijk gericht zal zijn op het bedrijventerrein en er geen uitgaansgebied ontstaat dat concurrerend is met de reguliere horeca.

Het bestemmingsplan staat tevens, naast de bestaande 2, maximaal 2 nieuwe partycentra toe (in categorie 3 van de Horecalijst). Net als bij de functiemenging op De Uitgeverij betreft het hier een functie waarvoor in Almere geen of te weinig geschikte locaties/ruimtes zijn gerealiseerd. Deze functie leent zich echter niet voor situering in een woonwijk. Het benutten van beschikbare gronden/panden op het bedrijventerrein door transformatie toe te staan, waarbij het gebruik ten behoeve van reguliere bedrijvigheid mogelijk blijft, voorkomt leegstand ter plaatse en maakt een rendabele exploitatie van de panden mogelijk.

Het bestemmingsplan maakt onder de voorwaarde van een goede, directe en korte aansluiting op de hoofdwegenstructuur de vestiging van hotels mogelijk.

Hoofdstuk 3 Bestemmingen

In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen omschreven en zijn de planuitgangspunten voor de bestemmingen benoemd. Als de uitgangspunten voortkomen uit een beleidskader of een onderzoek uit de omgevingstoets dan is een koppeling opgenomen naar deze informatie.

3.1 Toelichting op de juridische regeling

Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Met de invoering van de Wro is de vormgeving van bestemmingen en planregels gestandaardiseerd. De standaarden zijn vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) en voldoet aan de vereisten op het gebied van digitalisering. Het bestemmingsplan voldoet tevens aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die per 1 oktober 2010 in werking is getreden.


Opzet van de planregels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn als volgt opgezet:

  • in hoofdstuk 1 zijn de begrippen gedefinieerd en is de wijze van meten bepaald;
  • hoofdstuk 2 bevat de regels voor de verschillende bestemmingen;
  • in hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen, die gelden voor meerdere of alle bestemmingen;
  • hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotbepalingen.

Flexibiliteitsbepalingen

In het bestemmingsplan zijn diverse regels opgenomen waarmee flexibiliteit ten opzichte van de hoofdbestemming wordt ingebouwd.

Afwijkingsregels zijn bedoeld voor afwijkingen binnen de bestemming zelf. Op basis van de afwijkingsregels kan een omgevingsvergunning worden verleend. Met wijzigingsbevoegdheden kan het college van burgemeester en wethouders wijzigingen aanbrengen binnen een bestemming of een bestemming wijzigen in een andere bestemming.

Afwijkings- en wijzigingsregels kunnen worden gekoppeld aan een enkele bestemming, maar kunnen ook gelden voor meerdere bestemmingen (algemene afwijkingsregels of algemene wijzigingsregels). Bij afwijkings- en wijzigingsregels worden verschillende voorwaarden opgenomen die in acht moeten worden genomen. Het gaat bijvoorbeeld om een maximum oppervlakte of het uitgangspunt dat er geen sprake mag zijn van onevenredige afbreuk van de woon- of werksituatie.

3.2 Bestemmingen

In dit hoofdstuk worden de bestemmingen toegelicht. Aspecten die niet bij de bestemmingen aan de orde komen worden toegelicht in hoofdstuk 5 Omgevingstoets. In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

3.2.1 Bedrijf

Toelichting op Artikel 3 Bedrijf.

De hoofdactiviteit in het plangebied bestaat uit bedrijfsactiviteiten. Op grond van het geldende beleid (Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid van 2010, hierna: GVV (zie ook Relevante beleidskaders en Werk in de stad) is de wens om binnen een zone (zoekzone) op Gooisekant functiemenging toe te staan.

Milieuzonering: functiescheiding of functiemenging

Bij bestemmingsplannen voor bestaande bedrijventerreinen en andere bestaande bedrijvenlocaties is milieuzonering (en/of een goede regeling voor functiemenging) volgens vaste jurisprudentie noodzakelijk. Dit vanwege de mogelijke vestiging van nieuwe (bedrijfs)activiteiten en de uitbreiding van de activiteiten van gevestigde bedrijven en de benodigde afstemming hiervan met gevoelige functies in de omgeving van of op een bedrijventerrein. Hierbij dient de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (hierna publicatie) als hulpmiddel. Voor een algemene toelichting op de toepassing van de publicatie ''Bedrijven en milieuzonering'' zie bijlage 'Algemene toelichting op de aanpak van milieuzonering met behulp van de 'Staat van bedrijfsactiviteiten' voor bedrijventerreinen'. Hieronder staat de in dit bestemmingsplan gemotiveerde toepassing van eerder genoemde publicatie voor de bestemming 'Bedrijf'.

Voor Gooisekant (incl. Gooise Poort) geldt op grond van het beleid dat er geen maatschappelijke en overige voorzieningen zijn toegestaan, tenzij in een business facility point en in binnenstedelijke zoekzones (voor zover die voorzieningen naar aard en omvang inpasbaar zijn). Aan de Transistorstraat 60 is een business facility point gevestigd. Hier is een aanduiding opgenomen op de verbeelding en is functiemening mogelijk gemaakt. Een strook van Gooisekant langs de Literatuurwijk (noordzijde Televisieweg, noordzijde Radioweg en rondom de Omroepweg) is in de GVV aangewezen als zoekzone. In de praktijk is echter gebleken dat een aantal panden direct aansluitend aan deze zone (zuidzijde Televisieweg) zich eveneens goed lenen voor functiemenging. Hier zijn inmiddels enkele sportvoorzieningen (Days Gym, Bounz) gevestigd. De GVV staat echter binnen de zoekzone geen verlaging van de milieucategorie voor. Op Gooisekant zijn bedrijven in maximaal de milieucategorie 3.2 toegestaan. Alleen de zone langs de aangrenzende woonwijk Literatuurwijk kent een beperking tot maximaal milieucategorie 3.1 zodat voldaan wordt aan de afstandnormen opgenomen in de bij dit bestemmingsplan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 9 voor een toelichting op deze Staat en hoofdstuk 5.6 voor een toelichting over de milieucategoriën). Het toepassen van een functiemengingslijst voor de zoekzone is niet wenselijk omdat in beginsel alle bedrijven in de maximaal toegestane milieucategorieën mogelijk moeten zijn. Pas bij een concreet initiatief en een concrete locatie kan de afweging worden gemaakt of het initiatief op die locatie past. Om die reden wordt de zoekzone niet in de bestemmingsregeling opgenomen. Aan concrete initiatieven kan echter op basis van het vigerende beleid mee worden gewerkt middels een (buitenplanse) afwijking van het bestemmingsplan. Tevens is in dit gebied de gebruikelijke Staat van bedrijfsactiviteiten uitgaande van functiescheiding toegepast. De reeds aanwezige 'andere dan bedrijfsfuncties' zijn middels een aanduiding op de verbeelding positief bestemd.

Op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan was er nieuw beleid (Gemeentelijke Visie Werklocaties, 2016) in de maak. Vaststelling van dit beleid kan mogelijk inhouden dat het beleid ten aanzien van functiemenging op reguliere bedrijventerreinen wordt gewijzigd. Als de mogelijkheden worden verruimd ten opzichte van de regels in dit bestemmingsplan, kan aan initiatieven worden meegewerkt met een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan op grond van het nieuwe vastgestelde beleid.

Bedrijfswoningen

In het voorgaande bestemingsplan was het binnen Gooisekant, exclusief Gooise Poort, mogelijk om na vrijsteling een bedrijfswoning te realiseren. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. Op grond van het vigerende beleid is het niet langer wenselijk om bedrijfswoningen toe te staan op regulier gemengde bedrijventerreinen. De mogelijkheid van bedrijfswoningen uit het voorgaande bestemmingsplan is daarom niet overgenomen.

Kantoorhoudenheid

Net als in het voorgaande bestemmingsplan is bij bedrijven een kantoorhoudendheid van 50% toegestaan. Dit houdt in dat per bedrijf ten hoogste 50% van het bedrijfsvloeroppervlak mag worden gebruikt ten behoeve van bij het bedrijf behorende, niet zelfstandige, kantooractiviteiten. Zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan, tenzij op de verbeelding een aanduiding voor kantoor is opgenomen. Alleen daar waar zelfstandige kantooractiviteiten zijn vergund is een aanduiding opgenomen.

Afhaalpunten

Afhaalpunten zijn op grond van het beleid onder de voorwaarde dat de locatie een directe en korte aansluiting heeft op de hoofdwegenstructuur op bedrijventerreinen toegestaan. Gooisekant heeft in z'n geheel een korte en directe aansluiting op de hoofdwegenstructuur, mede door het feit dat het terrein aan twee zijden ontsloten is. Afhaalpunten zijn daarom bij recht mogelijk. Uiteraard geldt de voorwaarde dat voldoende parkeergelegenheid en mogelijkheden voor laden en lossen op eigen terrein worden gerealiseerd.

Webwinkels

Een webwinkel is een logistieke bedrijfsactiviteit waarbij geen sprake is van fysiek klantcontact en verkoop en verzending van goederen uitsluitend digitaal en per post geschiedt. Hierbij is geen sprake van detailhandel, maar van een bedrijf. Webwinkels zijn op heel Gooisekant toegestaan als bedrijfsactiviteit. Een internetwinkel, waarbij wel sprake is van fysiek klantcontact of eeen showroom is daarnetegen een vorm van reguliere detailhandel en daarom niet toegestaan binnen het plangebied.

Detailhandel

Overeenkomstig de Detailhandelsvisie 2014 is detailhandel als ondergeschikte bedrijfsactiviteit alleen nog toegestaan bij productiebedrijven, tot maximaal 20% van het totale bedrijfsvloeroppervlak van de vestiging met een maximum van 100 m² verkoopvloeroppervlak.

Bestaande perifere detailhandelsvestigingen hebben een aanduiding gekregen en mogen de bedrijfvoering voortzetten. De vestiging van nieuwe perifere detailhandel (met een uitzonderingsmogelijkheid voor ABC-goederen), is net als in het vorige bestemmingsplan niet toegestaan.

Detailhandels in ABC-goederen en kringloopwinkels zijn na afwijking binnen de bestemming Bedrijf toegestaan onder de voorwaarde dat het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer. Uiteraard geldt hier tevens de voorwaarde dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en voldoende ruimte voor laden en lossen, zoals opgenomen in artikel 3.1 sub y en z.

Horeca

Overeenkomstig de Horecanota (2000) is lichte en middelzware horeca (zonder nachtverblijf) tot ten hoogste de categorie 2b van de Staat van Horeca-activiteiten toegestaan. Vanuit de ondernemers is aangegeven dat bezoekers van buiten het bedrijventerrein in de avonduren en het weekend niet bezwaarlijk zijn. Op grond van het beleid dient horeca op bedrijventerreinen in principe gericht te zijn op het bedrijventerrein. Tevens mag de horeca geen belemmering vormen voor de primaire functie van het bedrijventerrein. Om die reden is horeca slechts na afwijking toegestaan onder voorwaarden.

Er zijn in Almere relatief veel initiatieven voor zaalverhuur (mede ten behoeve van feesten) en partycentra. Zo ook op Gooisekant/Gooise Poort. Op grond van de Horecanota en de geldende bestemmingsplannen passen deze initiatieven niet, omdat dit gebruik valt in categorie 3 “zware horeca”. Ad hoc is er echter inmiddels meerdere keren meegewerkt aan dergelijke initiatieven (o.a. Antennestraat 94 en Transistorstraat 60). Er is geen specifiek gemeentelijk beleid ten aanzien van partycentra. Omdat bedrijventerreinen primair zijn bedoeld voor bedrijven, maar er elders in Almere onvoldoende geschikte locaties zijn voor deze vorm van 'zware horeca', wordt op Gooisekant en Gooise Poort horeca in de categorie 3 middels een omgevingsvergunning met afwijking mogelijk gemaakt. Voorwaarden voor het verlenen van medewerking zijn o.a de realisatie van voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, een goede bereikbaarheid van de locatie en een goede verkeersafwikkeling, maar betreffen ook het het voorkomen van belemmeringen van de gebruiksmogelijkheden van omliggende bedrijven en onevenredige hinder voor nabij gelegen woningen. De vergunde partycentra aan de Antennestraat 94 en de Transistorstraat 60 zijn op de verbeelding aangeduid. Voor de Transistorstraat 60 is omgevingsvergunning met afwijking verleend voor een partycentrum tot maximaal 200 personen. Geconstateerd is dat dit toch nog parkeeroverlast oplevert. In het bestemmingsplan is daarom op deze locatie het maximaal toegestaan aantal personen uit de vergunning overgenomen.

De opwaardering van de Havendreef en de Audioweg kan een impuls geven aan meer representatieve functies. Om die reden worden hotelvestigingen (horeca met nachtverblijf), middels een afwijkingsbevoegdheid, mogelijk gemaakt op Gooisekant.

Voor alle afwijkingmogelijkheden voor horeca geldt uiteraard de voorwaarde dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en voldoende ruimte voor laden en lossen, zoals opgenomen in artikel 3.1 sub y en z.

Seksinrichtingen

Op grond van het paraplubestemmingsplan Prostitutiebeleid zijn op Gooisekant/Gooise Poort na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid seksinrichtingen mogelijk. Er is geen nieuw beleid vastgesteld. Deze regeling is daarom ongewijzigd overgenomen zodat op Gooisekant/Gooise Poort één seksinrichting is toegestaan na wijziging van het bestemmingsplan.

Bebouwing

De bebouwingspercentages uit het vorige bestemmingsplan zijn overgenomen. Deze bedragen of 50 of 70%.

3.2.2 Gemengd -1

Toelichting op Artikel 4 Gemengd - 1.

Deze bestemming geldt voor het deelgebied De Uitgeverij.

De hoofdactiviteit bestaat uit bedrijfsactiviteiten. De Uitgeverij betreft een binnenstedelijk bedrijventerrein waar op grond van de Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (hierna GVV, 2010) functiemenging wordt toegestaan. In het vorige bestemmingsplan was dit bedrijventerrein bedoeld voor vestiging van bedrijven tot en met categorie 3, eventueel in combinatie met een bedrijfswoning. In de GVV wordt echter een ruimer vestigingsklimaat geboden en zijn ook andere functies toegestaan (zie Relevante beleidskaders en Werk in de stad). Het binnenstedelijke bedrijventerrein heeft daarom een bestemming 'Gemengd - 1' gekregen, waarbij meer functies zijn toegestaan dan uitsluitend bedrijven.

Functiemenging: bedrijven, maatschappelijke en overige voorzieningen

Bij bestemmingsplannen voor bestaande bedrijventerreinen en andere bestaande bedrijvenlocaties is milieuzonering volgens vaste jurisprudentie noodzakelijk. Dit vanwege de mogelijke vestiging van nieuwe (bedrijfs)activiteiten en de uitbreiding van de activiteiten van gevestigde bedrijven en de benodigde afstemming hiervan met gevoelige functies in de omgeving van of op een bedrijventerrein. De beleidskeuze om functiemenging binnen delen van het plangebied mogelijk te maken, is van invloed op de milieuzonering.

Voor De Uitgeverij was op grond van het bestemmingsplan 2J maximaal milieucategorie 3 van de Staat van bedrijfsactiviteiten van de VNG toegestaan. Het beleid staat maximaal milieucategorie 2 voor i.v.m. de wens van functiemenging. De bedoelde Staat van Bedrijfsactiviteiten is echter gebaseerd op de gedachte van scheiding van functies in plaats van menging van functies. Het beleid wordt in voorliggend bestemmingsplan vertaald door toepassing van de zogenaamde Functiemengingslijst van de VNG. Deze lijst bevat bedrijven en andersoortige functies waarvoor een afweging is gemaakt over de verenigbaarheid. Standaard geldt bijvoorbeeld dat voor de bedrijven tot en met milieucategorie 2 hiervoor een afstand van 0m (oftewel aanpandig) voldoende wordt geacht. Verder worden in de Functiemengingslijst categorie A (aanpandig aan woningen toelaatbaar), B (bouwkundig afgescheiden van woningen) en C activiteiten (situeren langs hoofdweg) onderscheiden. Voor het aspect gevaar is maximaal categorie 1 van de 'gewone' Staat van Bedrijfsactiviteiten (ook wel Scheidingslijst genoemd) mogelijk volgens de Functiemengingslijst. Voor de aspecten geur en geluid wordt in deze lijst echter maximaal cat. 3.1 mogelijk geacht.

Het beleid uit de GVV (2010) (bedrijven max. cat 2 en overige voorzieningen max. cat B) wordt zo vertaald dat op De Uitgeverij bedrijven/functies in maximaal categorie B toegestaan zijn. Tevens geldt een afwijkingsmogelijkheid voor bedrijven/functies in categorie C voor zover de betrokken bedrijven, gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan maatgevende milieuaspecten naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn aan categorie B bedrijven.

Voor de motivering van de in dit bestemmingsplan toegepaste bedrijvenlijst (i.c. de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging) wordt verwezen naar hoofdstuk 5.6 Bedrijven en milieuzonering.

De bestaande bedrijven zijn beoordeeld en ingedeeld conform de categorie-indeling functiemenging (A, B of C). Zie voor een verantwoording hiervan de omzettingstabel in Bijlage 4. Bestaande bedrijven die niet meer passen volgens de Functiemengingslijst (cat. C) krijgen een maataanduiding zodat voortzetting van het bedrijf mogelijk blijft.

In het kader van de functiemenging zoals voorgestaan in de GVV worden sportvoorzieningen en voorzieningen op het gebied van cultuur en ontspanning toegestaan, alsmede maatschappelijke voorzieningen (zie hierna).

Maatschappelijke voorzieningen

Onder maatschappelijke voorzieningen vallen in beginsel ook kinderdagverblijven en scholen. Kinderdagverblijven en ook onderwijsgebouwen zijn echter geluidsgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder. De (gevel)belasting van geluidsgevoelige objecten mag niet meer bedragen dan de desbetreffende geldende voorkeursgrenswaarde volgens de Wet geluidhinder (inclusief het Besluit geluidhinder) dan wel de toe te kennen hogere waarde. Dit is lastig te realiseren zonder bouwkundige maatregelen te nemen of een hogere waarde toe te kennen. Ook kan een geluidsgevoelige functie beperkend werken voor omliggende bedrijven. Daarom zijn maatschappelijke voorzieningen wel overal binnen de bestemming 'Gemengd - 1' toegestaan, maar geluidsgevoelige, zoals kinderdagverblijven niet. Nieuwe geluidsgevoelige functies zijn alleen toelaatbaar na een wijziging van het bestemmingsplan. In het kader van de dan te volgen procedure zal moeten worden aangetoond dat een dergelijke functie geluidstechnisch, qua invloed op omliggende bedrijven en qua woon- en leefklimaat aanvaardbaar is. De reeds aanwezige kinderdagverblijven hebben een aanduiding 'kinderdagverblijf' gekregen en zijn daar dus toegestaan.

Afhaalpunten

Afhaalpunten zijn op grond van het beleid onder de voorwaarde dat de locatie een directe en korte aansluiting heeft op de hoofdwegenstructuur op bedrijventerreinen toegestaan. De Uitgeverij heeft in z'n geheel een korte en directe aansluiting op de hoofdwegenstructuur. Afhaalpunten zijn daarom bij recht mogelijk. Uiteraard geldt de voorwaarde dat voldoende parkeergelegenheid en mogelijkheden voor laden en lossen op eigen terrein worden gerealiseerd (zoals opgenomen in artikel 4.1 onder x en y).

Bedrijfswoningen / Woonwerkeenheden

Op De Uitgeverij, langs de rand met de Literatuurwijk, bevinden zich 8 woonwerkeenheden (wonen eerste verdieping, werken beneden) en enkele bedrijfswoningen. Het beleid (GVV) acht op binnenstedelijke bedrijventerreinen alleen inpandige bedrijfswoningen of woonwerkeenheden wenselijk. In de GVV staat dat de huidige bedrijven geen hinder in de bedrijfsvoering van andersoortige functies mogen ondervinden en dat de woonfunctie daarom alleen inpandig of als woonwerkeenheid is toegestaan. Een inpandige bedrijfswoning in een bedrijfsverzamelgebouw kan echter nog steeds beperkend werken voor andere in het pand gevestigde bedrijven, terwijl een vrijstaande bedrijfswoning zodanig kan worden opgericht en uitgevoerd dat deze niet beperkend werkt voor omliggende bedrijven. Wat ruimtelijk relevant is, is dat bedrijfswoningen milieugevoelige bestemmingen zijn en dat een bedrijfswoning aan minder hoge eisen qua woon- en leefklimaat hoeft te voldoen dan burgerwoningen. De functionele, ofwel arbeidsrelatie, tussen het bedrijf en de bewoner, zoals ook opgenomen in de definitie in de GVV van woonwerkeenheid, is daarom bepalend voor de vraag of er sprake is van een bedrijfswoning. In dit bestemmingsplan is daarom wonen op De Uitgeverij alleen toegestaan in bedrijfswoningen, zonder onderscheid te maken in inpandig, vrijstaand of woonwerkeenheid. In de begripsbepaling voor bedrijfswonig is het vereiste van een arbeidsrelatie voor ten minste een bewoner opgenomen.

In verband met de geluidbelasting van de omliggende wegen (zie voor meer hierover hoofdstuk 5.3) en de geluidsgevoeligheid van bedrijfswoningen en de mogelijke effecten op de gebruiksmogelijkheden van omliggende bedrijven, zijn nieuwe bedrijfswoningen echter pas na wijziging van het bestemmingsplan toegestaan. De bestaande vrijstaande bedrijfswoning en de bestaande woonwerkeenheden zijn specifiek bestemd.

Vrije beroepen

Het uitoefenen van vrije beroepen in huis is in overeenstemming met het gebruik "wonen", tenminste voor zover het vrije beroep vanuit het gebouw waarin wordt gewoond, wordt uitgeoefend. Kenmerk van deze beroepen is een sterke verwevenheid tussen wonen en werken. De in de bestemming opgenomen bebouwingsmogelijkheden zijn ook van kracht bij het bouwen ten behoeve van een vrij beroep. Traditionele vrije beroepen, zoals een notaris, een huisarts, een tandarts, een accountant e.a. zijn binnen de woonbestemming altijd toegestaan, mits de woonfunctie in overwegende mate intact blijft en het beroepsmatig gebruik zich beperkt tot een vloeroppervlak van maximaal 33%.

Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten

Bij de aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis moet aan de volgende beroepen en bedrijven worden gedacht, zoals opgesomd in de onderstaande lijst. Deze lijst is niet limitatief en is bedoeld als voorbeeld.

Omschrijving   Voorwaarden/toelichting  
Vrije beroepen   bijv. Notaris, huisarts, tandarts, accountant  
Uitgeverijen   Kantoren  
Grafische afwerking    
Reproductiebedrijven opgenomen media    
Vervaardiging van sieraden e.d.    
Reparatie t.b.v. particulieren   bijv. fietsen, maar reparaties van auto's en motorfietsen vallen hier niet onder  
Reisorganisaties    
Verzekeringsbedrijf/kantoor    
Verhuur van en handel in onroerend goed    
Computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d.    
Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek    
Hoveniersbedrijven   Bedoeld wordt een eenmanszaak die zijn auto thuis parkeert, kantoor aan huis heeft en eventueel spullen opslaat. Het mag geen kwekerij zijn  
Meubel- en woningstoffeerderijen    
Cursussen    
Workshops    
Internetbedrijven / e-commerce   Max 25 m2 w.v.o. verkoop aan huis c.q. afhaalpunt  
Kantoor algemeen    
Schoonheidsspecialisten, pedicures en manicures    
Bed&breakfast   Het gaat om het laten gebruiken van normale slaapkamers in een (bedrijfs)woning door reizigers/vakantiegangers, waarbij eventueel ook ontbijt mogelijk is. De (bedrijfs)woning moet wel een woning blijven. Er mag geen complete verbouwing plaatsvinden tot een hotel. De eigenaar/exploitant moet er ook blijven wonen. In beginsel zijn ten hoogste zijn 5 gasten tegelijk mogelijk om nog ondergeschikt aan de woonfunctie te zijn.  
Gastouderschap, niet zijnde kinderdagverblijven   Opvang binnen de eigen (bedrijfs)woning, geen verbouwingen, geen professionele organisatie  
Wassalons en wasserettes   Geen wasmachines/drogers, alleen inzameling en afleverenc van kleding  
Kappers    
Detailhandel   Maximaal 25 m2 w.v.o.  
Buiten de hierboven genoemde gevallen   Activiteiten die naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bovengenoemde activiteiten  

Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten in een (bedrijfs)woning zijn onder voorwaarden toegestaan. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de specifieke gebruiksregels in artikel 5.4.

Detailhandel in de woning

In paragraaf 'Werk in de stad' wordt ingegaan op de Nota detailhandel 2014. Op grond van dit beleid is detailhandel in een woning onder voorwaarden toegestaan. De voorwaarden die in de Nota detailhandel 2014 worden genoemd, zijn:

  • De winkelruimte is zeer kleinschalig in omvang: maximaal 25 m2 wvo.
  • De winkelruimte voldoet aan de normen van wet- en regelgeving, zoals op het gebied van (brand)veiligheid, bouw, reclame-uitingen en milieu (milieucategorie 1).
  • Het bedrijf staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Detailhandelsbedrijven in levensmiddelen zijn tevens verplicht zich te registreren bij de Voedsel en Waren Autoriteit.
  • De aanvrager toont aan dat de woon- en leefsituatie of de openbare orde in de omgeving van de winkel niet op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de te vestigen winkel.
  • Het karakter van een woonstraat in een woonwijk moet na de vestiging van de detailhandel behouden blijven.
  • Er zijn voldoende parkeerfaciliteiten.
  • De activiteit wordt door de bewoner zelf uitgeoefend.
  • Horeca wordt niet toegestaan.

Deze voorwaarden zijn verwerkt in de regeling voor aan-huis-verbonden beroepen, bedrijfsmatige activiteiten en detailhandel in de specifieke gebruiksregels in artikel 5.4.

Kantoren

Op grond van de GVV (zie Relevante beleidskaders en Werk in de stad) zijn zelfstandige kantoren overal op het bedrijventerrein toelaatbaar, zij het onder voorwaarden. Per vestiging mag de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer dan 1500 m² bedragen. Per bedrijventerrein geldt daarbij ook nog dat het bebouwd grondoppervlak ten hoogste 25% mag bedragen. Als in één pand meerdere functies zijn gehuisvest, waaronder één of meerdere kantoren, telt dus alleen (maximaal) het bebouwde grondoppervlakte mee voor de 25%-bepaling.

Uiteraard geldt de voorwaarde dat voldoende parkeergelegenheid en mogelijkheden voor laden en lossen op eigen terrein worden gerealiseerd (zoals opgenomen in artikel 4.1 onder x en y).

Op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan was er nieuw beleid (Gemeentelijke Visie Werklocaties, 2016) in de maak. Vaststelling van dit beleid kan mogelijk inhouden dat het beleid ten aanzien van kantoren op binnenstedelijke bedrijventerreinen wordt gewijzigd. Als de mogelijkheden worden verruimd ten opzichte van de regels in dit bestemmingsplan, kan aan initiatieven worden meegewerkt met een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan op grond van het nieuwe vastgestelde beleid.

Kantoorhoudenheid

Net als in het voorgaande bestemmingsplan is bij bedrijven een kantoorhoudendheid van 50% toegestaan. Dit houdt in dat per bedrijf ten hoogste 50% van het bedrijfsvloeroppervlak mag worden gebruikt ten behoeve van bij het bedrijf behorende, niet zelfstandige, kantooractiviteiten.

Webwinkels

Een webwinkel is een logistieke bedrijfsactiviteit waarbij geen sprake is van fysiek klantcontact en verkoop en verzending van goederen uitsluitend digitaal en per post geschiedt. Hierbij is geen sprake van detailhandel, maar van een bedrijf. Webwinkels zijn op heel Gooisekant toegestaan als bedrijfsactiviteit. Een internetwinkel, waarbij wel sprake is van fysiek klantcontact of eeen showroom is daarnetegen een vorm van reguliere detailhandel en daarom niet toegestaan binnen het plangebied.

Detailhandel

Overeenkomstig de Detailhandelsvisie 2014 (zie Relevante beleidskaders en Werk in de stad) is detailhandel als ondergeschikte bedrijfsactiviteit alleen nog toegestaan bij productiebedrijven, tot maximaal 20% van het totale bedrijfsvloeroppervlak van de vestiging met een maximum van 100 m² verkoopvloeroppervlak.

Overeenkomstig de Detailhandelsvisie 2014 is perifere detailhandel toegestaan op de bestaande locaties van de Gamma en Dooijes Binnenhuis. Detailhandels in ABC-goederen zijn net als in het vorige bestemmingsplan regulier toegestaan. Kringloopwinkels zijn na afwijking binnen de bestemming Bedrijf toegestaan onder de voorwaarde dat het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en voldoende ruimte voor laden en lossen.

Horeca

Op dit moment is er op grond van het Horecabeleid geen horeca op De Uitgeverij toegestaan. Op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan was er nieuw beleid (Gemeentelijke Visie Werklocaties, 2016) in de maak. Vaststelling van dit beleid kan mogelijk inhouden dat het beleid ten aanzien van horeca op binnenstedelijke bedrijventerreinen wordt gewijzigd. Als de mogelijkheden worden verruimd ten opzichte van de regels in dit bestemmingsplan, kan aan initiatieven worden meegewerkt met een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan op grond van het nieuwe vastgestelde beleid.

Bebouwing

Het bebouwingspercentage van 70% en de maximale bouwhoogte van gebouwen van 10 m zijn uit het vorige bestemmingsplan overgenomen.

3.2.3 Gemengd -2

Toelichting op Artikel 5 Gemengd - 2.

Deze bestemming geldt voor delen van het gebied gooisekant. De hoofdactiviteit bestaat uit bedrijfsactiviteiten en zelfstandige kantoren.

In het bestemmingsplan "Gooisekant 1989" hadden de meeste van deze deelgebieden de bestemming 'Bedrijven en Kantoren' waarbinnen bedrijven en zelfstandige kantoren waren toegestaan. Dit is in het voorliggende bestemmingsplan overgenomen. Voor bedrijven geldt dat deze tot maximaal categorie 3.2 van de bij het bestemmingsplan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan.

Bedrijfswoningen

In het voorgaande bestemingsplan was het binnen deze deelgebieden mogelijk om na vrijsteling een bedrijfswoning te realiseren. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. Op grond van het vigerende beleid is het niet langer wenselijk om bedrijfswoningen toe te staan op regulier gemengde bedrijventerreinen. De mogelijkheid van bedrijfswoningen uit het voorgaande bestemmingsplan is daarom niet overgenomen.

Kantoorhoudenheid bij bedrijven

Omdat in dit deelgebied zelfstandig kantoren én bedrijven zijn toegestaan, is er geen maximum percentage ten aanzien van de kantoorhoudendheid voor bedrijven opgenomen, zoals dat wel binnen de bestemmingen Bedrijf en Gemengd -1 geldt.

Het deelgebied dat in het bestemmingsplan Gooisekant (1989) de bestemming Kantoor had, heeft in onderhavig bestemmingsplan ook de bestemming 'Gemengd - 2' gekregen. Dit in verband met de gewijzigde begripsbepaling voor kantoor ten opzichte van het bestemmingsplan Gooisekant (1989). In dat bestemmingsplan vielen bedrijven met een hogere kantoorhoudendheid onder de begripsbepaling voor kantoor, terwijl deze bedrijven volgens de nieuwe begripsbepaling niet meer onder kantoor vallen. Door dit deelgebied eveneens de bestemming 'Gemengd - 2' te geven, blijven de gebruiksmogelijkheden uit het vorige bestemmingsplan ten minste gehandhaafd en is er sprake van een beperkte uitbreiding van de mogelijkheden.

Ahaalpunten

Afhaalpunten zijn op grond van het beleid onder de voorwaarde dat de locatie een directe en korte aansluiting heeft op de hoofdwegenstructuur op bedrijventerreinen toegestaan. Gooisekant heeft in z'n geheel een korte en directe aansluiting op de hoofdwegenstructuur, mede door het feit dat het terrein aan twee zijden ontsloten is. Afhaalpunten zijn daarom bij recht mogelijk. Uiteraard geldt de voorwaarde dat voldoende parkeergelegenheid en mogelijkheden voor laden en lossen op eigen terrein worden gerealiseerd (zoals opgenomen in artikel 5.1 onder p en q).

Webwinkels

Een webwinkel is een logistieke bedrijfsactiviteit waarbij geen sprake is van fysiek klantcontact en verkoop en verzending van goederen uitsluitend digitaal en per post geschiedt. Hierbij is geen sprake van detailhandel, maar van een bedrijf. Webwinkels zijn op heel Gooisekant toegestaan als bedrijfsactiviteit. Een internetwinkel, waarbij wel sprake is van fysiek klantcontact of eeen showroom is daarnetegen een vorm van reguliere detailhandel en daarom niet toegestaan binnen het plangebied.

Detailhandel

Overeenkomstig de Detailhandelsvisie 2014 is detailhandel als ondergeschikte bedrijfsactiviteit alleen nog toegestaan bij productiebedrijven, tot maximaal 20% van het totale bedrijfsvloeroppervlak van de vestiging met een maximum van 100 m² verkoopvloeroppervlak.

Detailhandels in ABC-goederen en kringloopwinkels zijn met een omgevingsvergunning na afwijking toegestaan onder de voorwaarde dat het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en voldoende ruimte voor laden en lossen.

Horeca

Overeenkomstig de Horecanota (2000) is lichte en middelzware horeca tot ten hoogste de categorie 2b van de Staat van Horeca-activiteiten toegestaan. Vanuit de ondernemers is aangegeven dat bezoekers van buiten het bedrijventerrein in de avonduren en het weekend niet bezwaarlijk zijn. Op grond van het beleid dient horeca op bedrijventerreinen in principe gericht te zijn op het bedrijventerrein. Tevens mag de horeca geen belemmering vormen voor de primaire functie van het bedrijventerrein. Om die reden is horeca slechts na afwijking toegestaan onder voorwaarden.

Er zijn in Almere relatief veel initiatieven voor zaalverhuur (mede ten behoeve van feesten) en partycentra. Zo ook op Gooisekant/Gooise Poort. Op grond van de Horecanota en de geldende bestemmingsplannen passen deze initiatieven niet, omdat dit gebruik valt in categorie 3 “zware horeca”. Ad hoc is er echter inmiddels meerdere keren meegewerkt aan dergelijke initiatieven (o.a. Antennestraat 94 en Transistorstraat 60). Er is geen specifiek gemeentelijk beleid ten aanzien van partycentra. Omdat bedrijventerreinen primair zijn bedoeld voor bedrijven, maar er elders in Almere onvoldoende geschikte locaties zijn voor deze vorm van 'zware horeca', wordt op Gooisekant en Gooise Poort horeca in de categorie 3 middels een omgevingsvergunning met afwijking mogelijk gemaakt. Voorwaarden voor het verlenen van medewerking zijn o.a de realisatie van voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, een goede bereikbaarheid van de locatie en een goede verkeersafwikkeling, maar betreffen ook het het voorkomen van belemmeringen van de gebruiksmogelijkheden van omliggende bedrijven en onevenredige hinder voor nabij gelegen woningen. De vergunde partycentra aan de Antennestraat 94 en de Transistorstraat 60 zijn op de verbeelding aangeduid.

De opwaardering van de Havendreef en de Audioweg kan een impuls geven aan meer representatieve functies. Om die reden worden hotelvestigingen (horeca met nachtverblijf), middels een afwijkingsbevoegdheid, mogelijk gemaakt op Gooisekant en Gooise Poort.

Voor alle afwijkingsmogleijkheden voor horeca geldt uiteraard de voorwaarde dat voldoende parkeergelegenheid en mogelijkheden voor laden en lossen op eigen terrein worden gerealiseerd (zoals opgenomen in artikel 5.1 onder p en q).

Seksinrichtingen

Op grond van het paraplubestemmingsplan Prostitutiebeleid zijn op Gooisekant/Gooise Poort na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid seksinrichtingen mogelijk. Er is geen nieuw beleid vastgesteld. Deze regeling is daarom ongewijzigd overgenomen zodat op Gooisekant/Gooise Poort één seksinrichting is toegestaan na wijziging van het bestemmingsplan.

Nieuw beleid

Op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan was er nieuw beleid (Gemeentelijke Visie Werklocaties, 2016) in de maak. Vaststelling van dit beleid kan mogelijk inhouden dat het beleid ten aanzien van functiemenging en horeca op reguliere bedrijventerreinen wordt gewijzigd. Als de mogelijkheden worden verruimd ten opzichte van de regels in dit bestemmingsplan, kan aan initiatieven worden meegewerkt met een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan op grond van het nieuwe vastgestelde beleid.

Bebouwing

Het bebouwingspercentage van 50% en de maximale bouwhoogte van gebouwen van 15 m zijn uit het vorige bestemmingsplan overgenomen. Dit geldt tevens voor de afwijkingsmogelijkheid van het bebouwingspercentage voor het realiseren van ondergrondse parkeergarages en voor een beperkte afwijking van de hoogte van gebouwen tot 25 m.

3.2.4 Gemengd -3

Toelichting op Artikel 6 Gemengd - 3

Deze bestemming ligt op het gebied ten noorden van de Audioweg. In dit deelgebied is invulling gegeven aan de mogelijkheid in het voorgaande bestemmingsplan van twee afzonderlijke horecavestigingen waaronder één gelegenheid met nachtverblijf door de vestiging van het Bastionhotel en restaurant Fuji House. Tevens heeft zich hier een kinderdagverblijf (Kinderworld) gevestigd.

Functioneel en ruimtelijk is dit deelgebied afgescheiden van het binnenstedelijke bedrijventerrein De Uitgeverij. In de GVV wordt dit deelgebied ook niet langer tot het bedrijventerrein gerekend. Om die reden zijn de functionele mogelijkheden van het gebied toegespitst op het huidige gebruik. Dit houdt in dat er horeca is toegestaan tot ten hoogste categorie 2b van de Staat van Horeca-activiteiten waarvan maximaal 1 met nachtverblijf (hotel). Tevens zijn er, overeenkomstig het huidige gebruik, congres- en vergaderaccommodaties toegestaan. Daarnaast zijn maatschappelijke voorzieningen en voorzieningen op het gebied van sport en cultuur en ontspanning toegestaan, voor zover deze niet geluidgevoelig zijn. In verband met dit laatste vereiste is ter plaatse van Kinderworld (Audioweg 5) een specifieke aanduiding op de verbeelding opgenomen om het bestaande kinderdagverblijf, zijnde een geluidgevoelige functie, mogelijk te maken.

Zie tevens de hoofstukken 5.3 Geluid en 5.4 Luchtkwaliteit

Bebouwing

De in het bestemmingsplan opgenomen bouwhoogtes zijn of afgestemd op de werkelijke situatie (Bastion Hotel) of er is tenminste de in het voorgaande bestemmingsplan toegestane bouwhoogte van maximaal 10 meter aangehouden. De bouwvlakken zijn tevens afgestemd op de bestaande bebouwing. Omdat gebouwen alleen in het bouwvlak gebouwd mogen worden, is het maximale bebouwingspercentage uit het voorgaande bestemmingsplan komen te vervallen.

3.2.5 Groen

Toelichting op Artikel 7 Groen.

Het structurele groen in het gebied heeft ter waarborging van het behoud van het groen de bestemming Groen gekregen. Binnen deze bestemming zijn groen, water, voet- en fietspaden en speelvoorzieningen e.d. toegestaan. Ter waarborging van het behoud van het groen zijn er geen verhardingen voor parkeervoorzieningen toegestaan binnen deze bestemming.

De bestaande parkeervoorzieningen en nieuw aan te leggen parkeervoorzieningen in de centrale groenzone hebben de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied gekregen.

Horeca

Voor de bestaande horecavestiging aan de Videostraat 4 (De Gooise Boer) is een aanduiding voor horeca opgenomen. Deze horecagelegenheid is gelegen binnen de zakelijke rechtsrook van de 380 kv-hoogspanningslijn. Bij de verlening van de bouwvergunning in 1996 heeft de netwerkbeheerder voorwaarden gesteld aan de maximale hoogten. Deze maximale hoogten zijn overgenomen in de regels.

Nota Kleur aan Groen

In Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders en bijlage 1 Beleidskader zijn de consequenties van de beleidsnota Kleur aan Groen voor dit bestemmingsplan beschreven. Omdat het gewenst is eventuele nieuwe initiatieven in de centrale groenzone, die daarin is aangewezen als recreatieve route, goed te toetsen aan de nota Kleur aan Groen alvorens medewerking te verlenen, is ervoor gekozen de bestemming 'Groen' niet op voorhand uit te breiden met mogelijke nieuwe functies. Eventuele initiatieven die niet passen binnen de bestemming 'Groen', worden beoordeeld aan de hand van de essentie en de ontwikkelprincipes van de nota Kleur aan Groen. Wanneer het initiatief op basis daarvan goed inpasbaar blijkt, kan worden besloten van het bestemmingsplan af te wijken (buitenplans), dan wel het bestemmingsplan (op onderdelen) te herzien.

3.2.6 Verkeer

Toelichting op Artikel 8 Verkeer.

De bestemming Verkeer is opgenomen voor de busbaan en de hoofdontsluitingswegen van het gebied. Binnen deze bestemmings zijn tevens parkeervoorzieningen toegestaan. Hierbij wordt wel opgemerkt dat het uitgangspunt geldt dat parkeren op eigen terrein wordt opgelost.

3.2.7 Verkeer-Verblijfsgebied

Toelichting op Artikel 9 Verkeer - Verblijfsgebied.

Deze bestemming geldt voor de overige wegen (niet zijnde busbaan of hoofdontsluitingsweg) en het overige openbaar (verbijfs)gebied (niet zijnde structureel groen of water). Het is een flexibele bestemming waarbinnen zowel de wegen, als voet fietspaden, groen- en parkeervoorzieningen mogelijk zijn. Hierbij wordt wel opgemerkt dat het uitgangspunt geldt dat parkeren op eigen terrein wordt opgelost (zie hiervoor de bestemmingen Bedrijf, Gemengd - 1, Gemengd - 2 en Gemengd - 3). Gezien de parkeerproblemen die zich al geruime tijd voordoen wordt door de gemeente, samen met de ondernemers, gewerkt aan oplossingen. Onderdeel van deze oplossingen is, o.a., het mogelijk maken op enkele plekken van extra langsparkeren. Hiertoe zijn de wegen breder bestemd dan ze feitelijk zijn.

3.2.8 Water

Toelichting op Artikel 10 Water

In het plangebied ligt een aantal waterlopen die van ruimtelijk belang zijn, omdat ze deel uitmaken van het hoofdwatersysteem van Almere. Het betreft alle waterpartijen, grachten en sloten.

Het watersysteem in De Uitgeverij, Gooise Poort en Gooisekant is mede door de aanwezige kabels en leidingenstraten complex geworden en daardoor niet robuust uitgevoerd. Demping van bestaand water is niet wenselijk en meer verharden dan nu is gerealiseerd wordt niet verstandig geacht. Om deze reden is al het bestaande water specifiek bestemd voor water (inclusief de bijbehorende oevers).

Zie voor de wettelijk verplichte watertoets hoofdstuk 5.10

3.3 Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen

Daar waar meerdere functies aanwezig zijn of verbijzondering van de juridische regeling noodzakelijk is, wordt (overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) gewerkt met dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen. In het bestemmingsplan zijn de volgende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen opgenomen:

3.3.1 Leiding - Hoogspanningsverbinding

Toelichting op Artikel 11 Leiding - Hoogspanningsverbinding en artikel 17.1.1 veiligheidszone - leiding

Midden door het plangebied, door de centrale groenzone, loopt een 380 kV hoogspanningsverbinding. Deze verbinding maakt onderdeel uit van de op grond van artikel 2.8.6 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) aangewezen hoogspanningsverbinding Diemen - Lelystad. De masten hebben een hoogte van 48,7 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2JV02-vg01_0003.png" Masthoogten (bron: Tennet TSO B.V. 12-03-2015)

Bij eventuele ontwikkelingen in of nabij de groenzone dient rekening te worden gehouden met deze hoogspanningslijn. Enerzijds betreft dit de bescherming van de bovengrondse hoogspaningsverbining zelf. Deze heeft een zakelijke rechtstrook van 2 x 36 m vanuit het hart van de hoogspanningslijn, die nodig is voor een ongestoorde bedrijfsvoering. Hierbinnen mag niet gebouwd worden en voor aanleg- en graafwerkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de hoogspanningsverbinding moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd.

Anderzijds betreft dit het gezondheidsaspect als gevolg van de hoogspanningsverbinding. Op basis van het VROM-advies met betrekking tot hoogspanningslijnen van oktober 2005, dient bij de vaststelling van bestemmingsplannen zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te worden vermeden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone). In 2006 is de specifieke magneetveldzone van de hoogspanningsverbinding in het plangebied bepaalt. Deze beslaat 110 m aan de noordzijde en 125 m aan de zuidzijde van de hoogspanningslijn, te meten vanuit de as van de hoogspanningslijn. Hierbinnen mogen op basis van het voorzorgprincipe ter voorkoming van gezondheidsrisico's, geen functies komen ''waar kinderen langdurig verblijven'', zoals woningen, kinderdagverblijven, scholen, crèches etc, en de daarbij behorende buitenruimten. Voor functies als sportvelden, speeltuinen, zwembaden vormt de magneetveldzone geen belemmering. In het bestemmingsplan is deze zone opgenomen in artikel 17.1.1 veiligheidszone - leiding. Het gevolg daarvan is, o.a, dat in het Business Facility Point aan de Transistorstraat 60, dat binnen de magneetveldzone is gelegen, geen kinderdagverblijven meer zijn toegestaan.

Om de hoogspanningsverbinding te beschermen en het beheer veilig te stellen, zijn ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbininding' alleen gebouwen en bouwwerken toegestaan ten behoeve van het transport van electriciteit door een bovengrondse hoogspanningsverbinding. De maximale bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken bedraagt 3 meter. De hoogte van de hoogspanningsmasten mag niet meer dan 50 meter bedragen. Bouwwerken ten behoeve van de andere bestemmingen kunnen alleen worden gerealiseerd indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de hoogspanningsverbinding en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken beheerder van de hoogspanningsverbinding.

Binnen deze dubbelbestemming is een aanduiding 'horeca' gelegen (binnen de bestemming Groen). Voor een toelichting wordt verwezen naar hoofdstuk 3.2.5 Groen.

3.3.2 Leiding - Leidingstrook

Toelichting op Artikel 12 Leiding - Leidingstrook

Ter bescherming van de aardgastransportleiding en andere transportleidingen in de leidingstrook in het plangebied (zie hoofdstuk 5.7) is een dubbelbestemming 'Leiding - Leidingstrook' opgenomen. Deze gronden zijn mede bestemd voor ondergrondse leidingen, o.a. voor het transport van gas, met de daarbij behorende belemmeringenstrook. De leidingstrook is ca. 23 meter breed en moet obstakelvrij blijven.

Om de transportleidingen te beschermen tegen graafschade en het beheer van de leiding veilig te stellen, zijn ter plaatse van de dubbelbestemming alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten behoeve van de leidingen en tot een maximale bouwhoogte van 3 meter. Bouwwerken ten behoeve van de andere bestemmingen kunnen alleen worden gerealiseerd indien de veiligheid van de betrokken leidingen niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten i.v.m. de aanwezigheid van een hogedruk gasleiding.

Ook voor aanleg- en graafwerkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de transportleidingen moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd.

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om de dubbelbestemming 'Leiding - Leidingstrook' uit het plan verwijderen, indien de leidingen ter plaatse zijn verwijderd.

3.3.3 Waarde-Archeologie 1

Toelichting op Artikel 13 Waarde - Archeologie 1

Binnen het plangebied zijn gebieden aanwezig die mogelijk archeologisch waardevol zijn. Ter bescherming van deze gebieden is een zogenaamde dubbelbestemmingen opgenomen. Dit betekent dat er behalve de basisbestemming voor bijvoorbeeld groen of water, ook een bestemming voor archeologie geldt.

Gebieden, zoals aangeduid op de Archeologische Beleidskaart Almere 2016, met mogelijke archeologische waarden op een diepte vanaf 150 cm onder maaiveld (op dekzand en Oude Getijden-afzettingen), hebben in het plangebied een bestemmingswaarde gekregen van "Waarde - Archeologie 1". Aan deze bestemming is een bouwverbod met afwijkingsmogelijkheid en een omgevingsvergunningstelsel voor de activiteit 'aanleggen' gekoppeld om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen.

De bestemming is tevens gekoppeld aan een stelsel van wijzigingsbevoegdheden teneinde een bestemmingswijziging mogelijk te maken op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek. Voor gronden waar in het onderzoek geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zijn vastgesteld, kan de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' vervallen. Indien wel behoudenswaardige vindplaatsen worden aangetroffen, dan moet de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' worden opgewaardeerd naar 'Waarde - Archeologie 5'.

Waarde - Archeologie 5 (opgenomen in Bijlage 5 bij de regels)

Een archeologische vindplaats bestaat uit twee onderdelen, te weten een kern met aangetoonde behoudenswaardige archeologische resten, en een 10 meter brede zone rondom de kern die wordt aangeduid als buffer, die op grond van onderzoek elders verspreide archeologische resten kan bevatten (zoals begravingen en depots). Deze buffer dient ter fysieke bescherming van de vindplaatskern en om de toegankelijkheid daarvan voor de toekomst te garanderen. Voor beide onderdelen van een vindplaats (kern en buffer) geldt de bestemming Waarde-Archeologie 5.

Roering van de bodem van de buffer is in principe en onder voorwaarden mogelijk, met dien verstande dat dit sowieso geen (risico op) schadelijke effecten mag hebben op de archeologische resten in de kern van de vindplaats.

Aan deze bestemming (Waarde-Archeologie 5) is een bouwverbod gekoppeld met afwijkingsmogelijkheden. De afwijkingsmogelijkheden zijn opgenomen om toch bebouwing c.q. grondroering in de bufferzone mogelijk te maken, op voorwaarde dat de archeologische waarden die in de daarnaast gelegen kern van de vindplaats zijn gelegen niet aangetast worden, dan wel door middel van een archeologische opgraving voorafgaand aan het bouwen, ex situ veilig gesteld zijn (in een archeologisch depot of een museum).

Daarnaast geldt een omgevingsvergunningenstelsel voor de activiteit 'aanleggen' ter bescherming van de archeologische waarden. Tevens geldt een verplichting tot inpassing van de vindplaats.

3.4 Overige regels

3.4.1 Inleidende regels

Begripsbepalingen

In artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen van de regels. In dit artikel wordt uitgelegd wat onder bepaalde begrippen moet worden verstaan, die in de regels worden gebruikt. Bijvoorbeeld wat met maatschappelijke voorzieningen wordt bedoeld.

Wijze van meten

In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen van de regels. In dit artikel staat hoe bij de toepassing van de regels moet worden gemeten. Bijvoorbeeld hoe de bouwhoogte van een bouwwwerk moet worden gemeten.

3.4.2 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

In artikel 14 is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisatie daarvan, door feitelijke functie- of gebruiksverandering opnieuw (voor een tweede keer) gebruik zou kunnen worden gemaakt. Grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van een bouwplan, mag niet een tweede maal meetellen voor de toelaatbaarheid van andere bouwplannen. De anti-dubbeltelregel is een standaardregel, die is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

Ondergeschikte bouwonderdelen op daken

In artikel 15.1 is een regel opgenomen, dat bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals installatiecontainers en liftschachten) niet worden meegerekend bij het bepalen van de hoogte van een gebouw. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen op gebouwen.

Overschrijding grenzen

In artikel 15.2 is een regel opgenomen, dat bestemmings- en bouwgrenzen door bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals overstekken en afdaken) mogen worden overschreden. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen aan gebouwen.

Algemene gebruiksregels

In artikel 16 zijn regels opgenomen ten aanzien van gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, conform de normen opgenomen in de Lijst van parkeernormen, op eigen terrein. Tevens zijn er regels opgenomen ten aanzien van de maat van parkeerplaatsen. Er is een afwijkingsmogelijkheid van beide regels en een wijzigingsbevoegdheid voor de Lijst van parkeernormen.

Algemene aanduidingsregels

In artikel 17 zijn de regels opgenomen die horen bij de bestemmingoverschrijdende gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - leiding' i.v.m. de magneetveldzone van de hoogspanningsleiding. Zie meer informatie de toelichting op Artikel 11 Leiding - Hoogspanningsverbinding

Afwijkingsregels

In artikel 18 zijn vier afwijkingsregels opgenomen. Er kan worden afgeweken van de regels voor:

  • het afwijken van maten (maximaal 10%);
  • het overschrijden van bouwgrenzen (maximaal 3 meter en het bouwvlak maximaal 10% groter);
  • het oprichten van ondergrondse pompgemalen voor riooltransportleidingen;
  • het bouwen van kleine windmolens op af aan de gevel van een gebouw.

De afwijkingsregels mogen niet worden gebruikt indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de (op grond van de bestemming gegeven) gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Windmolens, zonnepanelen en zonnecollecteren worden geacht te vallen onder de bij alle bestemmingen toegestane overige functioneel tot de bestemming verbonden voorzieningen.

Wijzigingsregels

In artikel 19 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgmeester en wethouders om een bestemmingsvlak met maximaal 10% te vergroten. Dit mag indien dit nodig is voor een (steden)bouwkundig betere realisering van bestemmingen of bouwwerken of in verband met de werkelijke toestand van een terrein.

Verder kan de Lijst van parkeernormen worden gewijzigd indien ontwikkelingen op parkeergebied daartoe aanleiding geven. Hetzelfde geldt voor de Staat van Bedrijfsactiviteiten, de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging en de Staat van Horeca-activiteiten indien ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.

Overige regelingen

In artikel 20 is aangegeven dat indien in de regels wordt verwezen naar regelingen of verordeningen, dat het dan gaat om de regelingen of verordeningen die gelden op het moment dat het ontwerp bestemmingsplan ter inzage is gelegd.

3.4.3 Overgangs- en slotregels

In artikel 21 is het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik opgenomen. In het overgangsrecht wordt bepaald op welke manier met situaties wordt omgegaan die op basis van het vorige bestemmingsplan wel waren toegestaan, maar niet in het nieuwe bestemmingsplan zijn opgenomen. Het overgangsrecht zijn standaardregels, die zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

In artikel 22 is de slotregel opgenomen. Hierin staat onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders

Het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente werkt door in de manier van bestemmen van gronden en bouwwerken. In tabel 4.1 staat op welke manier de verschillende beleidsdocumenten doorwerken in het bestemmingsplan. In Bijlage 1 Beleidskader is een uitgebreide beschrijving opgenomen van het beleidskader. In Bijlage 1 Beleidskader worden ook beleidsdocumenten beschreven die niet direct tot een regeling in het bestemmingsplan leiden. Deze beleidsdocumenten zijn daarom niet in tabel 4.1 opgenomen.

 

Beleidsdocument   Beleidsuitgangspunt   Vertaling in het bestemmingsplan  
Rijksbeleid  
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
(2012)
 
Drievoudige schaalsprong in het gebied Amsterdam - Almere - Markermeer (woningbouw, infrastructuur en groen/blauw)

Excellent vestigingsklimaat in de stedelijke regio's;



Ruimte voor unieke cultuurhistorische kwaliteiten;


Ladder voor duurzame verstedelijking.  
Gooiesekant en De Uitgeverij bieden ruimte aan bedrijven tot en met categorie 3.2, kantoren en maatschappeijke en overige voorzieningen.





Mogelijk archeologsich waardevol gebied is in het bestemmingsplan geborgd.

De bouw- en gebruiksmogleijkheden uit het vigerende bestemmingsplan worden overgenomen met hier en dar meer flexibiliteit.  
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)
Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (2012)  
Radarverstoringsgebieden   Geen mogelijkheid opnemen voor de bouw van windturbines die hoger zijn dan 110m boven NAP.
Kleinschalige windmolens op gebouwen onder voorwaarden toestaan.  
Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer (2013)
Bestuursovereenkomst RRAAM (2013)
Uitvoeringsovereenkomst Almere 2.0 (2013) (IAK2)  
Het toekomstperspectief voor Almere is een westelijk georiënteerde stad met circa 60.000 nieuwe woningen ten opzichte van 2010 en een forse groei van het aantal arbeidsplaatsen. De ambitie is 100.000 arbeidsplaatsen.
Een adaptieve aanpak staat centraal: vraagafhankelijk realiseren van woningen, infrastructuur, economische activiteiten en voorzieningen.  
 
Nationaal Waterplan 2016-2021 (2015)   Robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem.   Bestaande waterpartijen zijn bestemd voor water en waterberging. Binnen de bestemming Groen is eveneens water/waterberging mogelijk  
Monumentenwet 1988   Beschermen van archeologische waarden   Opnemen van een dubbelbestemming voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde, die nog niet rechtstreeks via de Monumentenwet worden beschermd.  
Provinciaal en regionaal beleid  
Omgevingsplan Flevoland (2006)   Provinciaal bundelingsbeleid;

Locatiebeleid werklocaties;



Archeologisch aandachtsgebied  
Het plangebied valt binnen 'stedelijk gebied'(2015);
Gooisekant: werkmilieu, regulier bedrijfsterrein;
De Uitgeverij: gemengd woonwerkmilieu
Er is een dubbelbestemming Waarde-Archeologie 1 opgenomen voor selectiegebieden zoals aangegeven op de laatst vastgestelde versie van de Archeologische Beleidskaart Almere (ABA).  
Verordening op de fysieke leefomgeving Flevoland (2012)      
Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011 en Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied (2011)   Locatiebeleid   In het plan rekening houden met de criteria voor werkmilieu, regulier bedrijventerrein voor Gooisekant en gemengd woonwerkmilieu voor De Uitgeverij  
Beleidsregel Windmolens 2008 (2008)   Opschalen en saneren van windmolens   Geen ruimte bieden aan nieuwe windmolenopstellingen.
Wel ruimte bieden aan kleine windmolens op gebouwen.  
Noodverordening Wind (2015)   Opschalen en saneren van windmolens   Geen ruimte bieden aan nieuwe windmolenopstellingen.
Wel ruimte bieden aan kleine windmolens op gebouwen. Deze regeling voldoet aan de Noodverordening Wind.  
Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening (2008)   Beschermen van archeologische waarden   Opnemen van een dubbelbestemming voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde, die nog niet rechtstreeks via de Monumentenwet worden beschermd.  
Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland 2016-2025 (2015)   Bevat langetermijndoelen (zichtjaar 2050), doelen voor de planperiode (2016-2021) en maatregelen die het waterschap (samen met gebieds-partners) uit gaat voeren. De doelen en maatregelen hebben betrekking op de kerntaken van het waterschap (waterveiligheid, schoon water, voldoende water) en het thema 'water en ruimte'. Hierbij gaat het om reguliere werkzaamheden, zoals peilbeheer, onderhoud aan dijken en het zuiveren van afvalwater en om nieuwe ontwikkelingen.   Voor het plan is een watertoets gedaan.  
     
Gemeentelijk beleid  
Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet (1999)   Plaatsing van masten is mogelijk op werklocaties   In de regels van het voorliggend plan is het plaatsen van masten en antennes mogelijk gemaakt.  
Horecanota Almere (2000)

(er is nieuw beleid in de maak)  
Op binnenstedelijke bedrijventerreinen is geen zelfstandige horeca toegestaan.
Op regionale bedrijventerreinen en kantoorlocaties is lichte en middelzware horeca toegestaan die ten dienste staat aan het bedrijventerrein.  
Het bestemmingsplan staat op Gooisekant en Gooise Poort lichte en middelzware horeca toe. In afwijking van het beleid wordt ook een beperkte mate van zware horeca in de vorm van partycentra toegestaan i.v.m. de behoefte hieraan en het gebrek aan andere geschikte locaties in Almere.  
Uitgiftebeleid benzineverkooppunten (2000)   Vestigingsbeleid benzineverkooppunten   Geen mogelijkheid opnemen voor nieuwe benzineverkooppunten.  
Prostitutiebeleid Almere (2000)   Vestigingsbeleid seksinrichtingen   Mogelijkheid opnemen voor een seksinrichting middels een wijzigingsbevoegdheid.  
Structuurplan Almere 2010 (2003)   Stedelijk milieu: Differentiatie in woon- en werkmilieus, ontwikkelen van bijzondere voorzieningen- en werkmilieus.
Bijdrage aan kwalitatieve werkgelegenheids-impuls en ruimte voor nieuwe en groeiende ondernemingen.  
Flexibele bedrijfsbestemming opnemen om optimaal en vraaggericht ruimte te bieden aan zich vestigende bedrijven en daarbij zorgvuldig met ruimte omgaan.  
Vuurwerknota 2005, ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit (2005)   Vuurwerkopslag en -verkoop kan uitsluitend plaatsvinden in winkelcentra (zonder woningen erboven) en op bedrijventerreinen.   Opnemen van mogelijkheid voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk en theatervuurwerk  
Waterplan Almere (2005)   De gemeente en het waterschap dragen de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het water in de stad. Het waterplan biedt een kader voor deze samenwerking. Het waterplan is opgesteld om zowel de huidige knelpunten in het watersysteem op te lossen als te anticiperen op toekomstige veranderingen en kansen.   In overleg met het Waterschap een watertoets uitvoeren.  
Almere Principles (2009)   Zeven stelregels voor een duurzame stadsontwikkeling:
1. Koester diversiteit
2. Verbind plaats en context
3. Combineer stad en natuur
4. Anticipeer op verandering
5. Blijf innoveren
6. Ontwerp gezonde systemen
7. Mensen maken de stad  
Almere Principles zijn uitganspunt bij aanpassing ruimtelijk plan  
Archeologienota (2016)   Beschermen van archeologische waarden   Onderzoeksplicht opnemen bij de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'  
Gemeentelijke archeologieverordening   Archeologisch waardevolle terreinen op de ABA moeten overeenkomstig de verordening worden beschermd   Opnemen van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'  
Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (2010)

 
Gunstig vestigingsklimaat bieden voor bestaande en nieuwe bedrijven en voldoende werkgelegenheid bieden.   Op het binnenstedelijke bedrijventerrein De Uitgeverij worden de volgende functies toegestaan:
- bedrijvigheid met milieucategorie A en B;
- wonen, uitsluitend inpandig of woon-werkeenheden;
- zelfstandige kantoren, tot een oppervlak van maximaal 1500 m2 bvo; in totaal mag maximaal 25% van het bedrijventerrein gebruikt worden voor kantoren;
- maatschappelijke voorzieningen, mits passend naar aard en schaal;
- overige voorzieningen; hieronder wordt verstaan voorzieningen op het gebied van cultuur, sport en recreatie (muziek-, ballet-, dans- en sportscholen, ateliers e.d.) en aan-huis-gebonden beroepen
- parkeren op eigen of gedeeld terrein.

Op het regulier gemengde bedrijventerrein Gooisekant (incl. Gooise Poort) worden de volgende functies toegestaan:
- bedrijvigheid tot en met milieucategorie 3;
- kantoorhoudendheid van max. 50% bvo per bedrijf;
- zelfstandige kantoren (100%) alleen toegestaan in aangewezen zone;
- maatschappelijke en overige voorzieningen alleen in business facility point of binnen zoekzone indien uit onderzoek blijkt dat het kan;
- wonen (w.o bedrijfswoningen) is niet toegestaan;
- parkeren op eigen of gedeeld terrein.  
Beleidsnota kleine bouw (2010)   Beleidsuitgangspunten voor kleine bouwplannen en uitbreidingen. Regeling voor aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten aan huis   Toetsingskader uit de nota overnemen voor de functie wonen.  
Aanwijzing en nadere regels ligplaatsen van vaartuigen in de gemeente Almere (2013)   Ligplaatsen voor woonschepen en
vaste ligplaatsen .
Afmeeroevers. Geen ligplaatsen in het plangebied.  
Binnen de bestemming 'Water' geen mogelijkheid opnemen voor ligplaatsen voor woonschepen of aanleggelegenheid.  
Coffeeshopbeleid gemeente Almere (2013)   Vestigingsbeleid coffeeshops   Vestiging van coffeeshop(s) is uitgesloten.  
Kleur aan Groen (2014)   Spelregels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven in het groenblauwe raamwerk van Almere   Het centrale groengebied is aangewezen als recreatieve route. Het bestemmingsplan maakt nieuwe initiatieven langs deze route niet rechtstreeks mogelijk. Initiatieven worden eerst getoetst aan de nota Kleur en Groen. Medewerking vindt plaats door (partiële) herziening van het plan of een afwijkingsprocedure.  
Detailhandelsvisie Almere (2014)   Uitgangspunten detailhandelsstructuur:
- Fijnmazigheid winkelvoorzieningen
- Positie van het stadscentrum als hèt centrale (winkel)centrum van Almere. - Ruimte bieden aan ondernemers.
- E-commerce faciliteren.

 
De kolom 'binenstedelijke, modern gemengde bedrijventerreinen' is voor het plangebied relevant. Op grond hiervan is ondergeschikte detailhandel bij productiebedrijven toegestaan mits ondergeschikt tot maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100m². Perifere detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van perifere detailhandel in de vormen Auto's, Boten en Caravans.
Beperkt detailhandel in combinatie met facility point en e-commerce faciliteiten is mogelijk.  
Afhaalpunten (2014)   Afhaalpunten toestaan op alle bedrijventerreinen met uitzondering van De Vaart en Buitenvaart   In het plangebied zijn afhaalpunten toestaan onder de volgende voorwaarden:
- voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden, lossen en manoeuvreren op eigen terrein;
- goede ontsluiting: een directe en korte aansluiting op de hoofdwegenstructuur.  
Kringloopwinkels (2014)   Kringloopwinkels toestaan op binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen   Binnen het plangebied zijn kringloopwinkel stoestaan onder de volgende voorwaarde:
- parkeren, laden, lossen en manoeuvreren op eigen terrein.  
Aanwijzing en nadere regels ligplaatsen van vaartuigen in de gemeente Almere (2013)   Ligplaatsen voor woonschepen en
vaste ligplaatsen .
Afmeeroevers. Wel/geen ligplaatsen in het plangebied. Langs de twee watergangen wel/geen afmeeroevers toegestaan.  
Binnen de bestemming 'Water' wel/geen mogelijkheid opnemen voor ligplaatsen voor woonschepen of aanleggelegenheid.  
Welstandsnota Almere (2015)   In de Welstandsnota zijn grote delen van de stad als welstandsvrij aangewezen. Voor de groenstructuren en de hoofdwegen en bijzondere gebieden geldt wel een welstandtoets.   Voor het plangebied gelden specieke beoordelingscriteria voor (her)ontwikkelingen langs (d.w.z. de eerst bouwkavel liggend aan de hoofdinfrastructuur) de A6, de Hogering en de Havendreef met een bebouwing van een verticaal geprojecteerd oppervlak van minimaal 1000 m2 of een bouwhoogte van minimaal 20 meter. Tevens gelden welstandscriteria voor reclameuitingen.  
Energie Werkt! (2015)   Energieneutraliteit in Almere in 2022 door middel van 5 werklijnen   Opwekking zonne-energie mogelijk maken.
Kleinschalige windinstallaties op het dak of aan de gevel via afwijking mogelijk maken.  

Tabel 4.1 Beleidskader

Hoofdstuk 5 Omgevingstoets

Om aan te kunnen tonen dat een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan worden bekeken of de ontwikkelingen binnen het plan voldoen aan de regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water.

5.1 Milieu-effectrapportage

Voor besluiten en plannen die ontwikkelingen bevatten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de verplichting om de procedure voor milieueffectrapportage te doorlopen of te beoordelen of het doorlopen van een dergelijke procedure noodzakelijk is (een mer-beoordeling). Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De categorieën van activiteiten waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in het Besluit mer. In dit bestemmingsplan worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die worden genoemd in bijlage C of D van het Besluit mer. Een milieueffectrapportage of een mer-beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.

5.2 Verkeer

Autoverkeer

Ontsluiting

De bedrijventerreinen Gooisekant en De Uitgeverij zijn aan drie zijden omsloten door hoofdwegen: de Hogering aan de westzijde, de A6 aan de zuidzijde en de Havendreef aan de oostzijde. Aan de noordzijde ligt de busbaan, op de scheiding tussen de Literatuurwijk en dit gebied. Het gebied is echter alleen vanaf de Hogering en vanaf de Havendreef per auto ontsloten. De Hogering verbindt het bedrijventerrein rechtstreeks met de A6. Vanaf de Hogering komt men via de Audioweg het gebied binnen. Bij de rotonde verdeelt het verkeer zich naar De Uitgeverij en Gooisekant. Tevens verlaat de bus hier de vrije busbaan om zich bij het overige verkeer in te voegen. Aan de oostzijde heeft Gooisekant een aansluiting met de Havendreef. Via deze weg heeft men een snelle verbinding naar het stadscentrum.

Voor het gehele bedrijventerrein van Gooisekant en De Uitgeverij geldt een snelheidsregiem van 30 km/u en is als zodanig ingericht.

Parkeren

Voor de bedrijventerreinen Gooisekant en De Uitgeverij geldt dat het parkeren en laden en lossen op eigen terrein moet worden opgelost. Voor het merendeel van de bedrijven gaat dit ook goed. Door functieveranderingen van een aantal bedrijven is er echter rondom deze bedrijven een parkeerdruk in het openbare gebied ontstaan.

De gemeente heeft in overleg met de ondernemers enkele oplossingen voor het parkeerprobleem ontworpen. Deze bestaan uit het aanleggen van langsparkeermogelijkheden, het realiseren van parkeerplaatsen in de centrale groenzone en het instellen van eenrichtingsverkeer voor een paar wegen. Dit bestemmingsplan maakt de afgesproken oplossingen mogelijk door een verbreding van bestaande wegen mogelijk te maken en binnen de groenzone zijn vlekken met de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied opgenomen om parkeren toe te staan.

Openbaar vervoer

Het bedrijventerrein wordt aan de noordzijde begrensd door de busbaan. Hierdoor is het terrein zeer goed ontsloten met openbaar vervoer. Op het terrein oostelijk van de Havendreef ligt de halte Gooisekant-Oost waarmee het gebied rondom de Omroepweg en Radioweg wordt bediend.

Op Gooisekant west liggen twee bushalten te weten Gooisekant Midden en Gooisekant West. Bushalte Gooisekant West bedient tevens De Uitgeverij. Hierdoor liggen alle bedrijven binnen een loopcirkel van 400 meter van een bushalte.

Fiets

Op het bedrijventerrein zelf liggen weinig vrijliggende fietspaden. Alleen langs de Luidsprekerstraat ligt een vrijliggend fietspad dat het gebied van zuid naar noord doorkruist tussen de Literatuurwijk en het Kromslootpark. Fietsers hebben op deze route voorrang ten opzichte van het kruisend autoverkeer. In oost-west richting moet de fietser grotendeels gebruik maken van de rijwegen om zich er te kunnen verplaatsen. Ter hoogte van de kruising Antennestraat-Tunerstraat begint een fietspad dat onder de Hogering doorloopt naar het stadsdeel Poort. Aan de oostzijde loopt vanaf de Videostraat onder de Havendreef door het Burgerspad dat naar de Stedenwijk en Almere Haven leidt. Daarnaast ligt aan de Oostzijde direct tegen de Havendreef aan een fietspad over de A6 heen naar De Velden in Almere Haven. Aan de noordzijde zijn nog 2 extra fietsbruggen over de gracht die het gebied verbinden met de Literatuurwijk. Vanuit het zuiden sluit het Zomerpad, onder de A6 door, aan op de Transitorstraat om vervolgens een verbinding te hebben onder de Hogering door naar het stadsdeel Poort.

 

5.3 Geluid

Rondom het plangebied zijn wegen aanwezig met een zone op grond van de Wet geluidhinder, te weten de A6, Hogering, de Audioweg en de busbaan. De A6 zal worden verbreed zoals vastgelegd in het tracébesluit verbreding rijksweg A6.

Voor de locatie De Uitgeverij is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd en is de toekomstige geluidsbelasting in kaart gebracht. Bedrijfswoningen werden ten tijde van het opstellen van het vigerend bestemmingsplan 2J (1995) op grond de Wet milieubeheer (lees: 8.40 AMvB's voor diverse sectoren) niet als geluidsgevoelig aangemerkt. Bedrijfswoningen konden dan ook bij recht worden gerealiseerd. De wetgeving is op dit punt (ingrijpend) gewijzigd. Enerzijds is het begrip “bedrijfswoning” komen te vervallen en anderzijds is een koppeling gemaakt met het begrip “woning” van de Wet geluidhinder. Consequentie is dat elke woning die nu gerealiseerd zou worden op De Uitgeverij, als beperkend kan worden gezien voor de (toekomstige) bedrijfsactiviteiten van naburige/aanpandige bedrijven. Gezien dit feit is het in principe niet zonder meer mogelijk het vigerend recht over te nemen. Derhalve is een akoestisch onderzoek verricht om na te gaan waar op grond van de Wet geluidhinder zonder hogere waarde een bedrijfswoning kan worden gevestigd en voor welke locatie een procedure hogere waarde benodigd zal zijn. Een hogere waarde wordt per weg bepaald.

Hetzelfde geldt voor kinderdagverblijven die gevestigd zijn. Kinderdagverblijven die op 1 juli 2012 als zodanig zijn bestemd, werden tot 1 juli 2015 niet aangemerkt als een ander geluidsgevoelig gebouw. De overgangstermijn kon worden benut om voorzieningen te treffen die nodig zijn om aan de geluidsgrenswaarden te voldoen, vergunningvoorschriften aan te passen en/of het bestemmingsplan aan te passen.

Het akoestisch onderzoek (zie bijlage 2) geeft aan dat binnen de kaders van de Wet geluidhinder en de Wet ruimtelijke ordening (Wro) het realiseren van geluidsgevoelige objecten op genoemde locaties mogelijk is. Tevens bevat het onderzoek enkele praktische richtlijnen die het mogelijk moet maken om:

  • na te gaan waar voorkeursgrenswaarde wordt overschreden en waar dus rekening moet worden gehouden met de eisen van de Wet geluidhinder indien een bedrijfswoning zal worden gerealiseerd;
  • rekening te houden met de kaders voor het vaststellen van de hogere waarden geluid.

Gebleken is dat voor wat betreft de geluidsbelasting vanwege de verschillende wegen niet overal kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Dit is per weg, locatie en hoogte afhankelijk. Indien een hogere waardeprocedure moet worden gevolgd, dienen de uitgangspunten en het advies zoals opgenomen in dit onderzoek, als basis te worden gebruikt. Hiermee wordt bewerkstelligd dat dit geschiedt binnen de akoestische kaders van het bestemmingsplan.

5.4 Luchtkwaliteit

Binnen Almere zijn er op dit moment geen locaties waar luchtkwaliteitsnormen worden overschreden. Voor het plangebied zijn wat dat betreft geen problemen te verwachten. Het plangebied is overigens een bedrijventerrein welke buiten de toetsing aan de luchtkwaliteit valt. Alleen nieuwe gevoelige functies (bedrijfswoningen) of nieuwe te projecteren publiekstoegankelijke functies dienen te worden getoetst aan de normstelling. Voor de Uitgeverij is een luchtkwaliteitsonderzoek verricht omdat mogelijk in de toekomst bedrijfswoningen kunnen worden gerealiseerd. Uit dit onderzoek (Zie bijlage 3) is gebleken dat luchtkwaliteit geen belemmering zal vormen voor realisering van bedrijfswoningen op De Uitgeverij.

5.5 Externe veiligheid

Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn onderstaande documenten opgesteld:

  • 1. Memo 'Onderzoek externe veiligheid bestemmingsplan Goosiekant en de Uitgeverij', gemeente Almere, augustus 2015 (zie Bijlage 5);
  • 2. Rapport 'LPG groepsrisicoberekeningsmodule, project bestemmingsplan Gooisekant 2014', gemeente Almere, 2014 (zie Bijlage 6);
  • 3. Rapport 'Kwantitatieve risicoanalyse buisleiding N-533-20 Bestemmingsplan Gooisekant en de Uitgeverij', gemeente Almere, augustus 2015 (zie Bijlage 7);
  • 4. Rapport 'Verantwoording groepsrisico, hulpverlening en plasbrandaandachtsgebied bestemmingsplan Gooisekant en de Uitgeverij', gemeente Almere, augustus 2015 (zie Bijlage 8).

De conclusies zijn als volgt :

LPG-tankstation

De relevante PR-10-6 contouren van het LPG-tankstation Audioweg nr. 2 zijn op de plankaart opgenomen. Tevens is een gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone LPG' opgenomen. Binnen deze aanduiding zijn geen nieuwe beperkt kwetsbare en/of kwetsbare objecten toegestaan (artikel 18 Algemene aanduidingsregels, sub b).

In de planregels is de mogelijkheid opgenomen middels een wijzigingsplan de 'veiligheidszone-lpg' te verkleinen of in z'n geheel te verwijderen als ontwikkelingen daartoe aanleiding geven. In de situatie van Audioweg nr. 2 zou het vervallen van de milieuvergunning reden kunnen zijn om van deze bevoegdheid gebruik te maken.

Een deel van de relevante PR-10-6 contouren vallen buiten onderhavig plangebied. Binnen het aangrenzende bestemmingsplan, Weguitbreiding rijksweg A6 traject Hollandsebrug-Havendreef waarbinnen deze contouren vallen, zijn de contouren niet expliciet opgenomen, maar er worden ter plaatse van de contouren geen (nieuwe) beperkt kwetsbare of kwetbare objecten mogelijk gemaakt. Daarom is het niet nodig bevonden om de plangrens van onderhavig bestemmingsplan op de contouren aan te passen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2JV02-vg01_0004.png"

Plaatsgebonden risico

Er wordt voor alle risicobronnen voldaan aan de grens- en richtwaarden ter plaatse van beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten en daarmee aan het wettelijk vereiste beschermingsniveau voor burgers.

Verantwoording groepsrisico, hulpverlening en plasbrandaandachtsgebied

De gemeente acht het totale te bereiken externe veiligheidsniveau aanvaardbaar.

Zowel qua hoogte van de toekomstige groepsrisico's als ten aanzien van de bestrijdbaarheid van een calamiteit op de weg/spoor/buis en bij de betrokken risicovolle inrichtingen en de zelfredzaamheid van de personen in de omgeving van deze risicobronnen.

Incidenten kunnen nu eenmaal bij de aanwezige risicobronnen gebeuren. Echter, de kans hierop is klein en de effecten voor het plangebied zijn beheersbaar. Conform advies van de Brandweer Flevoland is, gelet op de conserverende aard van het bestemmingsplan, het niet opportuun nadere ruimtelijke maatregelen te nemen, om in het geval van een incident de effecten in het plangebied te beperken. Verder kent het plangebied volgens de Brandweer voldoende mogelijkheden om van de verschillende risicobronnen af te vluchten en is de bestrijdbaarheid voldoende qua bereikbaarheid en beschikbaarheid van bluswater.

De volgende ruimtelijke maatregel wordt getroffen. De bestaande bebouwingsvrije zone uit het bestemmingsplan Bedrijvenpark Gooise Poort 2, aan de zijde van de Hogering en Paralleldreef, wordt gehandhaafd.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Bij bestemmingsplannen voor bestaande bedrijventerreinen en andere bestaande bedrijvenlocaties is milieuzonering en/of een goede regeling voor functiemenging, volgens vaste jurisprudentie noodzakelijk. Dit vanwege de mogelijke vestiging van nieuwe bedrijfsactiviteiten en de uitbreiding van de activiteiten van gevestigde bedrijven en de benodigde afstemming hiervan met gevoelige functies in de omgeving van en/of op een bedrijventerrein. Hierbij dient de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (hierna publicatie) als hulpmiddel.

Voor een algemene toelichting op de toepassing van de publicatie zie Bijlage 9 en Bijlage 10. Hieronder staat de in dit bestemmingsplan gemotiveerde toepassing van eerder genoemde publicatie.

Deelgebied De Uitgeverij  

Dit deelgebied is te beschouwen als een gebied met functiemenging, vanwege de menging van milieugevoelige functies (o.a. bedrijfswoningen, KDV) met milieubelastende activiteiten. Voor dit deelgebied is een specifieke Staat-van-Bedrijfsactiviteiten voor een gebied met functiemenging opgesteld, gebaseerd op bijlage 4 van de publicatie.

Functiemenging

Het gebied betreft in hoofdzaak een werklocatie, zodat categorie A, B en C bedrijven zouden kunnen worden toegelaten. Het betreft milieubelastende activiteiten in maximaal milieucategorie 3.1 voor het aspect geluid en een relatief grote verkeersaantrekkende werking. Voor de op deze werklocatie gelegen milieugevoelige functies kan een lager kwaliteitsniveau van het woon- en leefklimaat worden aanvaard. In het kader van de participatie in het startfase is door de ondernemers aangeven dat de parkeer/verkeersdruk in dit gebied reeds hoog is. Verhoging van de parkeerdruk door het toestaan van kantoren en voorzieningen wordt niet wenselijk geacht. De Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid staat een beperking van de milieucategorie van bedrijven tot cat. 2 van de 'functiescheidingslijst' voor en maximaal categorie B van de functiemengingslijst voor voorzieningen (zie voor meer hierover 3.2.2). In verband met de genoemde beleidskeuze (GVV 2010) en de door de ondernemers gemelde bestaande parkeerdruk wordt de milieucategorie beperkt tot maximaal cat. B.

Uit een inventarisatie van de bestaande bedrijven (zie bijlage 4), blijkt dat enkele van de gevestigde bedrijven in categorie C vallen, de overige gevestigde bedrijven vallen binnen de toelaatbare categorieën Voor de categorie-C bedrijven wordt een specifieke aanduiding op de verbeelding opgenomen om te waarborgen dat deze bedrijfsactiviteiten blijvend kunnen worden uitgeoefend.

Deelgebied noordzijde Audioweg

Dit gebied is te beschouwen als een gebied met functiemenging, vanwege de ligging direct langs de Hogering en de combinatie van milieugevoelige (KDV) en milieubelastende activiteiten (hotel en restaurant). Een hotel en een restaurant zijn categorie A activiteiten, die aanpandig aan woningen en andere milieugevoelige functies kunnen worden uitgevoerd. In dit geval is sprake van een bouwkundige scheiding. Er kunnen hier categorie A, B en C activiteiten worden toegelaten.

Deelgebied Gooisekant en Gooise Poort

Deze deelgebieden hebben vooral de bestemming 'bedrijven'. Op een deel van het bedrijventerrein liggen zelfstandige kantoren, daarnaast komen een aantal detailhandelsvestigingen en enkele horecavestigingen voor. Er liggen geen KDV-en (milieugevoelige functies) in het gebied. Voor dit gebied is een zogenaamde Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen voor een 'doorsnee bedrijventerrein', gebaseerd op bijlage 3 van de publicatie. Op basis van de gewenste bestemmingen (bedrijfsactiviteiten in 'enge zin'), heeft een selectie plaatsgevonden van de activiteiten uit de richtafstandenlijst in bijlage 1 van de publicatie. Hieronder is gemotiveerd op welke wijze deze Staat is opgesteld.

Milieuzonering

Uitgangspunten

  • 1. 'bedrijven' toestaan die volgens de gebruikelijke definities van bestemmingsplannen passen in de bestemming 'bedrijf' of 'bedrijventerrein'.
  • 2. geen milieugevoelige functies ((bedrijfs)woningen, KDV-en, ziekenhuizen, scholen, verblijfsrecreatie etc.) toestaan;
  • 3. milieucategorieën: 1 t.m. 3.2 toestaan, conform het huidige bestemmingplan;
  • 4. gevestigde bedrijven die niet passen in de genoemde milieuzonering krijgen een specifieke aanduiding om te waarborgen dat de huidige bedrijfsactiviteiten blijvend kunnen worden uitgeoefend;
  • 5. geen Wgh-inrichtingen ('grote lawaaimakers') toestaan;
  • 6. vuurwerkopslag toestaan conform vuurwerkbeleid, risicovolle inrichtingen alleen toestaan via afwijkingsbevoegdheid (= d.w.z. uitsluiten i.c.m. met afwijkingsbevoegheid) met als voorwaarde dat de veiligheidsruimte op de eigen kavel wordt opgelost;

Omgevingstypen

In de omgeving van het bedrijventerrein liggen de volgende functies/omgevingstypen:

Naam   Functie & aard van de omgeving   Omgevingstype   Toelichting  
Literatuurwijk   Woonwijk   Rustige woonwijk   Omgevingskwaliteit die wordt nagestreefd is die van een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingtype. De strook direct langs de Havendreef is verhoogd geluidbelast, dus een gemengd gebied  
Woontorens radioweg   Woongebied   Rustige woonwijk   Omgevingskwaliteit die wordt nagestreefd is die van een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype.  
Scholen Sas van Gentlaan en Radioweg   Schoolomgeving   Rustige woonwijk   Omgevingskwaliteit die wordt nagestreefd is die van een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. De school aan de Radioweg is verhoogd geluidbelast, vanwege de busbaan, dus een gemengd gebied.  

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2JV02-vg01_0005.png"

De volgende richtafstanden dienen te worden aangehouden tot de in de vorige tabel bepaalde omgevingstypen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2JV02-vg01_0006.png"

Uitwerking milieuzonering

Vanwege de hier toegelaten categorieën, maximaal 3.2, gelden dus maximale afstanden van respectievelijk 100 m en 50 m. De dichtstbijzijnde afstand van Gooisekant tot de woningen van Literatuurwijk (rustige woonwijk) is ca. 50, zodat in de rand langs Literatuurwijk ten noorden van de Televisieweg maximaal milieucategorie 3.1 wordt toegelaten. De dichtstbijzijnde afstand van de bedrijven op Gooisekant bij de omroepweg tot de woningen van Literatuurwijk (drukke woonwijk) is meer dan 50 m zodat hier geen inwaartse zonering van de bedrijven nodig is. De dichtstbijzijnde afstand van de bedrijven op Gooisekant bij de omroepweg tot de school aan de Sas van Gentlaan (rustige woonwijk) is meer dan ca. 80 m. Omdat een school ook een milieubelastende functie is, wordt dit aanvaardbaar geacht. De dichtstbijzijnde afstand van de bedrijven op Gooisekant tot de school aan de Omroepweg (gemengd gebied), is meer dan 50 m zodat hier geen inwaartse zonering van de bedrijven nodig is. De dichtsbijzijnde afstand van de bedrijven op Gooisekant bij de Omroepweg tot de woontorens bij de Omroepweg (rustige woonwijk) is meer dan 100 m zodat ook hier een inwaartse zonering van de bedrijven nodig is.

Uit een inventarisatie van de bestaande bedrijven (zie Bijlage 4 ), blijkt dat alle gevestigde bedrijven binnen de toelaatbare milieucategorieën vallen. Het is dus niet noodzakelijk om een specifieke aanduiding of bestemming op de verbeelding op te nemen om te waarborgen dat deze bedrijfsactiviteiten blijvend kunnen worden uitgeoefend.

Afwijken van de gebruiksregels

De toelaatbaarheid zoals deze hierboven is beschreven, betekent niet dat de uitoefening van activiteiten uit een hogere categorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. De Standaard SvB geeft namelijk een vrij grove indeling van de hinderlijkheid van bedrijven. De situatie bij een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken. Vooral komt het voor dat een bedrijf als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze, minder hinder veroorzaakt dan in de Standaard SvB is verondersteld. In dat geval kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de algemene toelaatbaarheid. Op die manier kan een dergelijk bedrijf voor de desbetreffende activiteit toe worden gelaten. Dit geldt alleen voor bedrijven uit maximaal twee categorieën hoger dan de in het bestemmingsplan toegestane categorie.

Motivering Staat van Bedrijfsactiviteiten

De in dit bestemmingsplan opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) is gebaseerd op Lijst 1 Activiteiten van bijlage 1 van de VNG-publicatie. Met het oog op de overzichtelijkheid en de maximaal toegestane milieucategorie 3.2, zijn de activiteiten uit milieucategorie 5.1 en hoger niet opgenomen.

Ten opzichte van Lijst 1 Activiteiten, zijn alle activiteiten weggelaten die niet passen op een bedrijventerrein of die rechtstreeks via de bestemmingsomschrijving toelaatbaar worden gesteld, bijvoorbeeld als nevenfunctie. Hier zijn de volgende activiteiten uit Lijst 1 Activiteiten van bijlage 1 geschrapt:

  • de meeste landbouw, jacht en bosbouwactiviteiten;
  • winning van delfstoffen;
  • horeca-activiteiten;
  • detailhandel;
  • overheidsdiensten, onderwijs, gezondheidszorg en welzijnszorg;
  • zakelijke dienstverlening.

Verder is er een specifieke Staat van Horeca Activiteiten opgenomen.

Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt door toepassing van de hiervoor gemotiveerde functiemenging en milieuzonering, zorg gedragen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van woningen en andere milieugevoelige functies en worden de milieubelastende activiteiten niet onaanvaardbaar in hun functioneren belemmerd.

 

5.7 Kabels en leidingen

Nutsvoorzieningen

Alle nutsvoorzieningen voor bebouwing op uitgegeven kavels worden geleverd via kabels en leidingen, gelegen in gemeentelijke ondergrond. Een uitzondering hierop zijn draadloze telecommunicatieverbindingen. De ligging in gemeentelijke ondergrond is voor de nutsbedrijven belangrijk omdat deze ligging duurzaam is; er is een gegarandeerde toegang en daarmee zijn capaciteitaanpassing en onderhoud gewaarborgd.

Evenwijdig aan de busbaan-tracés ligt, zoals gebruikelijk in Almere, de hoofd-infrastructuurstructuur voor de nutsvoorzieningen voor het plangebied. Dit plangebied is aangesloten op stadsverwarming.


Leidingenstraat

Aan de westzijde van het plangebied, evenwijdig aan de Hogering loopt de leidingenstraat. De gemeentelijke leidingenstraat is de hoofdader voor het voeden van de verschillende stadsdelen. Voor deze leidingenstraat is een strook van netto circa 23 meter breed nodig die vrij toegankelijk moet zijn voor onderhoudsverkeer van de netbeheerders.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2JV02-vg01_0007.png"

5.8 Radarverstoringsgebied

Radars voor militaire luchtvaart

Zoals bij de beschrijving van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is aangegeven (zie Relevante beleidskaders, Rijksbeleid) is op het plangebied het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing. Het plangebied valt niet in een radarverstoringsgebied waarin een maximale hoogte voor bouwwerken geldt. Het plangebied ligt wel in twee radarverstoringsgebieden (AOCS Nieuw Milligen en Soesterberg) waarbinnen maximale hoogten gelden voor de tippen van de wieken van windturbines. Voor het radarverstoringsgebied AOCS Nieuw Milligen geldt een maximale bouwhoogte van 118 meter t.o.v. NAP en voor radarverstoringsgebied Soesterberg geldt een maximale bouwhoogte van 128 meter t.o.v. NAP. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk.

Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)

LVNL beheert technische installaties en systemen ten behoeve van de luchtverkeersbeveiliging. Een belangrijk deel hiervan betreft de apparatuur voor communicatie-, navigatie-, en surveillance infrastructuur (cns). CNS apparatuur wordt gebruikt om het radiocontact tussen de verkeersleiding en de piloten te onderhouden, navigatie in het naderingsgebied en en-route mogelijk te maken en de plaatsbepaling van vliegtuigen zeker te stellen.

LVNL is verplicht haar taken te verrichten overeenkomstig het bepaalde in Nederland verbindende verdragen (artikel 5.23, lid 7 Wet luchtvaart), zoals het verdrag van Chicago. Op basis van het verdrag van Chicago, dat Nederland heeft geratificeerd, is de International Civil Aviation Organisation (ICAO) opgericht. ICAO vaardigt internationale burgerluchtvaartcriteria uit die de Nederlandse Staat dient te implementeren. LVNL dient aldus te handelen conform ICAO.

Voor het veilig afwikkelen van vliegverkeer gelden rondom de technische systemen van LVNL maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten: de zogenaamde toetsingsvlakken. In dit kader beoordeelt LVNL of de uitvoering van voorgenomen (bouw)plannen inderdaad van invloed zijn op de correcte werking van cns apparatuur. De afmetingen van de toetsingsvlakken is gebaseerd op berekeningsvoorschriften in de internationale burgerluchtvaartcriteria (ICAO EUR DOC 015).

In onderstaande figuur is het toetsingsvlak voor de VOR/DME Muiden opgenomen. Het toetsingsvlak kent een 600 meter vrije straal gemeten vanaf de basis van de antenne op maaiveldhoogte. Vanaf het 0 meter vlak loopt het toetsingsvlak trechtervormig omhoog tot een hoogte van 51,56 m(NAP) op een afstand van 3 km. Vanaf de straal van 3 km geldt een apart windturbinevlak met een toetsingshoogte vanaf 51,56m (NAP) tot een straal van 15 km gemeten vanaf de basis van de antenne. Dit deel van het toetsingsvlak (vanaf 3 km tot 15 km) is enkel van toepassing op windturbines.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2JV02-vg01_0008.jpg" Hoogteradialen luchtvaartverkeer

Het toetsingsvlak kent een 600 meter vrije straal gemeten vanaf de basis van de antenne op maaiveldhoogte. Vanaf het 0 meter vlak loopt het toetsingsvlak trechtervormig omhoog tot een hoogte van 51,56 m (NAP) op een afstand van 3 km. Vanaf de straal van 3 km geldt een apart windturbinevlak met een toetsingshoogte vanaf 51,56m (NAP) tot een straal van 15 km gemeten vanaf de basis van de antenne. Dit deel van het toetsingsvlak (vanaf 3 km tot 15 km) is enkel van toepassing op windturbines.

Voor het plangebied geldt geen toetsingsvlak voor bouwwerken tot een hoogte van 51,56 meter.Voor het plangebied geldt echter wel een toetsingsvlak voor windturbines vanaf 51,56 meter, maar het bestemmingsplan maakt de bouw van grotere windturbines niet mogelijk.

5.9 Ecologie

Nationaal Natuurnetwerk (voorheen Ecologische Hoofdstructuur)

Het plangebied maakt geen deel uit van de Nationaal Natuurnetwerk. Zij is hiervan gescheiden door de Hoge Ring in het westen en de Rijksweg A6 in het zuiden. Gezien de toegestane ontwikkelingen binnen het plangebied en de ruimtelijke scheiding tussen plangebied en de EHS is geen effect op de EHS te verwachten.

Gebiedsbescherming - Natuurbeschermingswet

Binnen en rond Almere liggen enkele gebieden die onder de Natuurbeschermingswet 1998 als Natura 2000 gebied zijn aangewezen. Dit zijn 'de Lepelaarplassen', 'de Oostvaardersplassen', 'het IJmeer en Markermeer', 'het Gooimeer-zuidoever en Eemmeer'. Op grotere afstand liggen de gebieden 'het Naardermeer' en 'de Veluwe'. Van ieder plan of project dient te worden bepaald of deze een negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelen van die gebieden. Hier valt derhalve ook de externe werking onder. Gezien de toegestane ontwikkelingen en de ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000 gebieden is geen negatief effect te verwachten op de instandhoudingsdoelen.

Boswet

Het plangebied valt binnen de komgrens Boswet zoals deze in Almere is vastgesteld. Daarmee zijn de bepalingen uit de Boswet (meldingsplicht bij voorgenomen velling en herplantplicht) niet van toepassing.

Soortbescherming – Flora- en faunawet

Het plangebied is in 2014 op beschermde flora en fauna onderzocht (van Groen en van Straaten, 2014, Almere Stad-West, inventarisatie in het kader van de Flora- en faunawet, rapport 2014-40 van der Goes en Groot). Het gaat hierbij in Almere Stad West specifiek om de soortgroepen beschermde flora (tabel 2 en 3 soorten), vissen, (tabel 2 en 3 soorten), Rugstreeppad, Ringslang, broedvogels (jaarrond beschermde soorten en enkele soorten van categorie 5 en Rode Lijstsoorten), vleermuizen en Bever.

Bit deze inventarisatie komt naar voren dat van de voornoemde categorieën prachtklokje, rietorchis, huismus, ruige en gewone dwergvleermuis in het gebied voorkomen.

Planten

Het prachtklokje is in Almere geen natuurlijke verschijning, de plant komt plaatselijk en vaak maar tijdelijk voor waar deze vanuit particuliere tuinen verwilderd.  Net als de Rietorchis behoort het prachtklokje tot de categorie (tabel 2) waarvoor vrijstelling van de Flora- en faunawetverboden geldt als men werkt volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode.

Broedvogels

Het gebied is niet op alle broedvogels onderzocht, maar aangenomen kan worden dat vrijwel alle struik en bosbeplantingen broedvogels herbergen. Daarnaast vinden vogels broedplaatsen op en aan gebouwen (o.m. scholekster). Al deze soorten genieten met name tijdens het broedproces op grond van de Flora- en faunawet bescherming. Van een aantal soorten geldt dat het nest jaarronde bescherming geniet. Het gaat daarbij om soorten die jaar op jaar het zelfde nest gebruiken en daarvan dan ook afhankelijk zijn. In het plangebied is van deze categorie alleen de Huismus broedend aangetroffen. Het vernietigen van dergelijke nesten buiten de feitelijke broedperiode kan slechts op basis van ontheffing (onder voorwaarden).

Zoogdieren

Van de ruige en de gewone dwergvleermuis zijn vaste verblijfplaatsen (zomerverblijfplaatsen, paarverblijfplaatsen en een kraamkolonie) in het plangebied aangetroffen. Voor beide soorten blijkt bovendien de watergang die de noordgrens van het plangebied vormt, een belangrijke foerageerroute. Voor de vleermuizen geldt dat aantasting van het leefgebied alleen is toegestaan als daar ontheffing onder de Flora- en faunawet voor is verkregen.

5.10 Waterparagraaf

Watertoets

Overeenkomstig artikel 3.1.6 lid 1, onder b, Besluit ruimtelijke ordening geldt voor dit bestemmingsplan de verplichting een beschrijving te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Om tot een goede beschrijving daarvan te komen is het nodig het proces van de zogenaamde watertoets, zoals beschreven in de Bestuurlijke Notitie Watertoets (bijlage bij Kamerstukken II 2001/02, 27 625, nr. 4) te volgen. Dat zal in veel gevallen leiden tot overleg met de waterbeheerder in het betreffende gebied. Waterhuishoudkundige aspecten zijn in dit bestemmingsplan integraal betrokken en rechtstreeks vertaald in deze Waterparagraaf. Aangezien het plan voornamelijk van conserverende aard is, is het voor de onderhavige watertoets voldoende om te verwijzen naar hetgeen in deze paragraaf is toegelicht. Onderhavig plan is afgestemd met het Waterschap.

Waterstructuur

Het watersysteem van Almere Stad is in de jaren zeventig ontworpen met 3% van het bruto stedelijk gebied als oppervlaktewater. Bij het ontwerp is uitgegaan van een verhardingspercentage van 50% en een toelaatbare peilstijging van 0.5 m met een herhalingstijd van 10 jaar (Rijksdienst IJsselmeerpolders, 1978).

In het advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw is aangegeven dat rekening moet worden gehouden met een toename van de neerslag en een grotere intensiteit van regenbuien.

Conform het huidig vigerende peilbesluit stedelijk gebied Almere (januari 2006) heeft het watersysteem binnen het bedrijventerrein Gooise Poort een streefpeil van NAP -4,50 meter. De bedrijventerreinen Gooisekant is gelegen binnen het peilgebied NAP -4,80 meter.

Het watersysteem ter hoogte van het bedrijventerrein De Uitgeverij blijkt in de praktijk een peil te hebben van NAP -5,20 meter. Dit praktijkpeil wijkt af van het conform het peilbesluit stedelijk gebied Almere vastgestelde streefpeil (NAP -4,80 meter).

Het waterschap is recent gestart met de voorbereidingen voor de herziening van het peilbesluit voor het naastgelegen gebied ten westen van de Hoge Ring. Het waterschap is voornemens om bij de herziening van het peilbesluit het praktijk-peil van het watersysteem ter hoogte van het bedrijventerrein De Uitgeverij hierin mee te nemen en te formaliseren.

Het watersysteem van Almere stad in zijn algemeenheid heeft op dit moment genoeg waterberging en is voldoende robuust. Dit met uitzondering van het watersysteem in De Uitgeverij, Gooise Poort en Gooisekant, omdat deze complex is geworden en daardoor niet robuust uitgevoerd. Dit heeft te maken met harde grenzen in het zuiden door de A6 en in het westen door de Hoge Ring. Daarnaast lopen door het gebied verschillende kabels en leidingenstraten die het watersysteem fragmenteert.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2JV02-vg01_0009.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2JV02-vg01_0010.png"

 Afbeelding 1: inrichting gebied Afbeelding 2 Kabels en leidingen straten

Dit heeft er toe geleid dat er in de waterhuishouding noodmaatregelen zijn uitgevoerd. Als voorbeeld wordt het oppervlaktewater in Gooise Poort via het regenwaterstelsel naar De Uitgeverij afgevoerd. Het gebied van de Bastionhotel, Esso station en voormalig Ptt post-gebouw watert slecht af via de sloot langs de K&L straat naar het noorden, onder spoor door, naar Poort af.

Door het ontbreken van de robuustheid is dempingen van water niet mogelijk. Ook is het meer verharden van het maaiveld meer dan nu in het bestemmingsplan niet verstandig.

Onderhoudstatus waterstructuur

De waterpartijen zijn in 2012 weer op diepte gebaggerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2JV02-vg01_0011.png"

Afbeelding 3 Oppervlaktewater en regenwaterstelsel met afvoerrichting (bron AIK)

Riolering

In het gebied is een gescheiden rioolsysteem. Het gescheiden stelsel bestaat uit twee buizenstelsels. Een stelsel (het DWA) voert het afvalwater via vrijverval-leidingen en rioolgemalen af naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI op de Vaart) van waar geloosd wordt op de Lage Vaart.

Het andere stelsel voert neerslag plus drainagewater (het drainagesysteem is gekoppeld aan het regenwaterriool) af naar het oppervlaktewater. Het komt via uitstroombakken van het regenwaterriool in het oppervlaktewater terecht. Dit geldt tevens voor het door de neerslag meegevoerde vuil (diffuse bronnen!) die daarmee een bedreiging kan vormen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater.

Wat de regenwaterstelsel in Gooisekant zo bijzonder maakt is dat de sloot aan de zuidkant van het gebied deel uitmaakt van het regenwaterioolstelsel om voldoende afvoercapaciteit te creëren. Het afvoeren van het regen/oppervlakwater uit Gooise Poort via het regenwaterriool is ook geen normale of gewenste situatie.

Het DWA-water in de 3 industriegebieden wordt door 5 rioolgemalen weggepompt. Hiervan heeft het gemaal in De Uitgeverij onvoldoende capaciteit om extra aanbod te kunnen verwerken.

Het regenwaterriool is in 2010 in een niet geijkte rioleringsmodel doorgerekend. Uit de resultaten blijkt dat het rioolstelsel onvoldoende capaciteit heeft om de normbui af te voeren. In werkelijkheid heeft dit nog niet tot hinder over overlast geleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2JV02-vg01_0012.png"

Water op straat situatie Almere West bij bui 8

Onderhoudstatus riolering

Het hele Rioleringsstelsels zijn in 2014 geïnspecteerd en de aangetroffen gebreken zijn gerepareerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2JV02-vg01_0013.png"

Peilgebieden

Nieuwe ontwikkelingen

Het is op dit moment nog niet bekend, wat de effecten van de verbreding van de A6 op het waterstructuur en daarmee het watersysteem heeft. De gevolgen hiervan en van het voorgaande is dat er in dit plangebied ten noorden en zuiden van Audiolaan, Gooisekant en Gooise Poort op voorhand geen oppervlaktewater mag worden gedempt. Ook het dempen en het daarbij compenseren van oppervlakte kan niet zomaar worden toegestaan. Daarnaast is extra verhard oppervlak dan de huidig bestemmingsplan toestaat niet zonder meer onderzoek toe te staan.

5.11 Bodemkwaliteit

Historie

De bodem van Almere ligt op de bodem van de voormalige Zuiderzee. In de ondergrond komen voornamelijk pleistocene dekzanden voor die tijdens de laatste ijstijd (Weichsellen) zijn afgezet als gevolg van verstuivingen en rivierafzettingen.

Na de laatste ijstijd is tijdens het Holoceen (ca. 10.000 jaar geleden) een pakket slappe klei-, zavel- en veenlagen op het pleistoceen zandpakket afgezet. Hierna ontstond een zoetwatermeer dat eerst 'Flevo' heette maar in de Romeinse tijd de naam 'Aelmere' kreeg.

Vanaf het begin van onze jaartelling veranderde het zoetwatermeer langzaam in de zoute 'Sudersee' waardoor lokale afzettingen nog steeds veel zout bevatten. Na de aanleg van de afsluitdijk in 1932 veranderde de Zuiderzee in het zoete 'IJsselmeer'. In 1968 is de zuidelijke IJsselmeerpolder drooggevallen, waarmee de voormalige zeebodem een landbodem werd. Voordat met de bouw van woningen werd begonnen, is de grond met circa 1 meter zand uit het Markermeer opgehoogd.

In de oorspronkelijke zeebodem (klei) zijn historisch geen bodemverontreinigingen te verwachten.


Bodemkwaliteit

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

Op de industrieterreinen Gooisekant en De Uitgeverij zijn een aantal bodemonderzoeken uitgevoerd. De resultaten van de bodemonderzoeken zijn uitgebreid beschreven in de desbetreffende rapportages.

Doordat in het gebied in het verleden grondverzet zonder toezicht heeft plaatsgevonden en er thans diverse industriële activiteiten plaatsvinden is de bodem op een aantal plaatsen verontreinigd geraakt.

Op een aantal plaatsen is de bodem puinhoudend en/of bevat kooltjes. Daarnaast zijn in de bodem op veel plaatsen licht verhoogde gehalten gemeten voor zware metalen, PAK, nikkel, EOX en/of minerale olie. In het grondwater zijn plaatselijk licht verhoogde gehalten zware metalen, benzeen, tolueen, ethylbenzeen, xyleen, naftaleen, 1,1,2-trichloorethaan, EOX en/of tetrachlooretheen aangetroffen.

Op grond van de Woningwet moet elke aanvraag voor een omgevingsvergunning vergezeld gaan van de resultaten van bodemonderzoek. Als hieruit blijkt dat de bodem geschikt is of wordt gemaakt voor woningbouw wordt door de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek een geschiktheidsverklaring afgegeven.

Ook bij uitgifte is een bodemonderzoek vereist om de juridische aansprakelijkheid van eventueel aanwezige verontreinigde grond te regelen. Indien er aanwijzingen zijn voor mogelijke aanwezigheid van explosieven, moet onderzoek (explosievenonderzoek) hierover uitsluitsel geven. Ten aanzien van de geldigheid van bodemonderzoeken wordt door de Omgevingsdienst Flevoland Gool- en Vechtstreek een termijn aangehouden van vijf jaar, tenzij een vermoeden bestaat van bodembedreigende activiteiten.


Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) stelt regels voor het gebruik van steenachtige bouwstoffen, grond en baggerspecie die in contact kunnen komen met regenwater, grondwater of oppervlaktewater. Het gaat om onder meer asfalt, bitumineuze dakbedekkingen, baggerspecie, ophoogzand, grond, dakpannen, tegels, nieuwe bakstenen, heipalen, straatstenen, beton- en menggranulaat.

In sommige gevallen moet de gebruiker die een bouwstof gebruikt dit melden aan het bevoegd gezag. Het bevoegde gezag beoordeelt de meldingen van eigenaren en opdrachtgevers van een werk over de toepassing van bouwstoffen. Ook ziet het bevoegd gezag toe op de naleving van het Besluit bodemkwaliteit.

Vanwege de industriële activiteiten in het gebied en de aangetroffen verontreinigingen kan de bodemkwaliteitskaart van Almere niet gebruikt worden als bewijsmiddel voor de kwaliteit van de grond.

Van grond die vrijkomt in dit gebied dient dan ook voor toepassing elders de kwaliteit bepaald te worden. Over de hergebruiksmogelijkheden en voor informatie over het Besluit bodemkwaliteit, de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan moet contact worden opgenomen met de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek.

Grondwater en kwel

De grondwaterstand wordt in Almere op ca 1,0 tot 1,5 meter onder het maaiveld gehouden. Door handhaving van vaste polderpeilen zijn de fluctuaties in de grondwaterstand gering. Als gevolg van de kweldruk van het grondwater zou in een ongereguleerde situatie het grondwater net boven of net onder het maaiveld staan.

Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied waardoor er geen belemmeringen zijn voor mogelijkheden voor warmte- en koudeopslag in de bodem.

5.12 Archeologie en cultuurhistorie

Historische-geografische en (Steden)bouwkundige waarden

Historisch-geografische waarden zijn elementen in het landschap die door menselijk handelen zijn ontstaan. Bouwkundige waarden betreft bouwwerken bedoeld voor bewoning, huisvesting of bedrijvigheden. Stedenbouwkundige waarden betreft ingerichte gebieden in het stedelijk gebied, inclusief de openbare ruimte.

In het plangebied zijn geen waardevolle historisch-geografische structuren onderscheiden die in de toekomst een rol zouden kunnen spelen als elementen bij de inrichting van het gebied.

Het stroomgebied en delta van de voormalige rivier de Eem vormen een belangrijke aardkundige waarde. Deze zijn echter buiten het plangebied gelegen.

In het plangebied zijn geen beschermde bouwkundige monumenten of stads- of dorpsgezichten aangewezen. Er zijn ook geen potentiële gebouwde of groene monumenten bekend.

Archeologische waarden

Algemeen

Aan het einde van het Paleolithicum (de Oude Steentijd), 11.500 jaar geleden, was Almere al bewoond. Het gebied van Almere bestond toen uit een glooiend zandlandschap waar de rivier de Eem doorheen stroomde. Door het alsmaar natter en warmer wordende klimaat, gepaard gaand met oprukkend veen en een oostwaartse verplaatsing van de kust, was het gebied van Almere rond 3800 voor Chr. veranderd in een uitgestrekt moerasgebied onder invloed van de zee. Wonen werd hier steeds moeilijker en was uiteindelijk niet langer mogelijk. Maar voor die tijd was het goed toeven hier. Een landschap met allerhande voedselbronnen, groot en klein wild, vis, planten en vruchten. Hiervan hebben de mensen destijds gebruik van gemaakt. Zij woonden overal in het landschap en leefden als jagers en verzamelaars. Tijdens de Midden Steentijd en het vroege Jonge Steentijd is men langzaam aan overgegaan op een combinatie van jacht en akkerbouw.

Rond het jaar nul was in het moeras een reeks meren gevormd. In de Romeinse tijd is door aaneensluiting van deze wateren één groot meer ontstaan, dat het Lacus Flevum genoemd werd. Hieruit ontstond later het Aelmere, dat rond 850 na Chr. een feit was en vanaf 1340 Zuiderzee genoemd werd. De Zuiderzee was lange tijd het economisch hart van Nederland. Er in en na de Middeleeuwen druk gevaren, getuige de scheepswrakken die ook in Almere (maar nog niet in dit plangebied) zijn gevonden.

Uit de onderzoeken blijkt dat dekzandkoppen van het oude landschap en de bij de Eem behorende oeverwallen in de Steentijd zeer geschikte locaties voor bewoning vormden. In het plangebied zijn in het verleden nog geen archeologische onderzoeken uitgevoerd. Er zijn in het plangebied nog geen behoudenswaardige vindplaatsen uit de prehistorie bekend. Deze mogen op basis van onderzoek in de directe omgeving wel verwacht worden.

Binnen de bestemmingsplangrenzen zijn op de Archeologische Beleidskaart Almere (hierna: ABA) verschillende terreinen vrijgesteld van archeologische verplichtingen. Deze terreinen zijn vrijgesteld omdat ze bebouwd zijn of in het verleden bebouwd zijn geweest, of anderszins verstoord zijn. Deze terreinen zijn op de ABA aangeduid met een donker grijze kleur. De overige gebieden zijn aangeduid met “Waarde-Archeologie 1” 2, 3 , 4, 5, of 6. In deze gebieden moet in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met mogelijk aanwezige archeologische vindplaatsen uit de steentijd. Dergelijke vindplaatsen kunnen worden aangetroffen in de top van het pleistocene zand en in de daarboven gelegen Oude Getijdenafzettingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2JV02-vg01_0014.png"

Uitsnede pleistocene kaart

Binnen de bestemmingsplangrenzen is geen onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van archeologische waarden.

Er zijn in het plangebied geen prehistorische vindplaatsen bekend, maar de aanwezigheid van vindplaatsen in de ondergrond is niet uit te sluiten.

Er zijn in het plangebied geen scheepswraklocaties bekend, maar de aanwezigheid van verdere scheepswrakken en –restanten in de ondergrond is niet uit te sluiten.

In het plangebied liggen geen wettelijk beschermde vindplaatsen.

Veranderingen in inrichting van vergunningsplichtige gebieden

Voor zover dat bodemingrepen niet in aanmerking komen voor een vrijstelling, moet archeologisch vooronderzoek worden uitgevoerd en inzicht worden verkregen in de aan-/afwezigheid van 'behoudenswaardige vindplaatsen van nationaal belang', en de noodzakelijke omgang daarmee. Het onderzoek moet voldoen aan wat daarover is vastgelegd in de Nota Archeologische Monumentenzorg 2016.

Veranderingen in inrichting van behoudenswaardige vindplaatsen

Overeenkomstig de vastgestelde beleidsuitgangspunten, moeten vastgestelde behoudenswaardige archeologische vindplaatsen beleidsconform worden ingepast, dat wil zeggen, de vindplaats moet herkenbaar, beleefbaar en recht doend aan de aangetroffen archeologische waarden worden ingericht. Inrichtingsplannen, gecombineerd met monitoring- en beheerplannen, moeten ter goedkeuring aan de stadsarcheoloog worden voorgelegd. Binnen terreinen met behoudenswaardige vindplaatsen zijn bodemingrepen zonder vergunning niet toegestaan.

Voor ingrepen op het beschermde rijksmonumenten is op grond van artikel 11 van de Monumentenwet 1988 altijd een monumentenvergunning van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed nodig.

Toevalsvondsten

Het is denkbaar dat er zich binnen het plangebied onder het maaiveld nog onbekende scheepswrakken bevinden. Men dient er dan ook rekening mee te houden dat scheepsresten, evenals andersoortige archeologische resten, aangetroffen kunnen worden bij het uitvoeren van grondwerkzaamheden. Een dergelijk aantreffen dient conform artikel 53 lid 1 van de Monumentenwet 1988 gemeld te worden aan de stadsarcheoloog van de gemeente Almere.

Ter voorkoming van verdere beschadiging dienen de werkzaamheden ter plaatste direct gestaakt te worden. Na vaststelling van de waarde en het belang van de aangetroffen resten, zal in overleg met de stadsarcheoloog besloten worden welke maatregelen nodig zijn.

5.13 Overig

Een aantal aspecten is niet van toepassing in het plangebied. Er spelen geen zaken op dit gebied. Het betreft de volgende aspecten:

  • trillingen
  • geurhinder
  • ammoniak en veehouderij
  • energie
  • windhinder
  • bezonning
  • uitzicht.

Daar wordt in deze toelichting dan ook niet verder op ingegaan.

Hoofdstuk 6 Implementatie

6.1 Planning en fasering

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Het exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd.

Het moet gaan om een bouwplan, omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan altijd gekoppeld is aan de verlening van de bouwvergunning. In het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan (Art. 6.2.1 Bro):

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met tenminste 1000m2 of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor kantoor- of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m2 (was 1000 m2) bedraagt;'
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m2.


Op grond van artikel 6.12, tweede lid van de wet kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan indien:

  • a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
  • c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels, als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is,

of

bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen (artikel 6.2.1a van het Bro):

  • d. het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19 van de wet kan worden verhaald, minder bedraagt dan €10.000,-;
  • e. er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro;
  • f. de verhaalbare kosten, bedoeld onder b., uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.


Het begrip bouwplan moet bovendien zo worden uitgelegd, dat niet sprake hoeft te zijn van een concrete bouwaanvraag. Het feit dat het nieuwe bestemmingsplan een directe bouwtitel geeft voor een of meer van bovengenoemde bouwplannen, leidt tot verplichting voor de gemeente om zo'n exploitatieplan op te stellen. Echter, indien het voorgaande bestemmingsplan dezelfde mogelijkheid ook al bood, maar die rechten in de voorgaande planperiode niet zijn benut, hoeft geen exploitatieplan te worden gemaakt.

Een exploitatieplan is niet vereist, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld via gronduitgifte, precarioverordening of (exploitatie)overeenkomsten. Uiteraard is een exploitatieplan ook niet noodzakelijk, als realisering van het bouwplan geen kosten vergt van de overheid.

Een plan is economisch uitvoerbaar indien de te verwachten investeringen die voortvloeien uit het vast te stellen bestemmingsplan worden gedekt uit bijvoorbeeld verkoop van grond, exploitatiebijdragen van derden (ontwikkelende partijen) dan wel uit overige middelen als subsidie.

Het onderhavige bestemmingsplan is voornamelijk conserverend van aard. Wel zijn er enkele verruimingen van gebruiksmogelijkheden opgenomen, met name op De Uitgeverij. Dit leidt echter niet tot door de gemeente te maken kosten noch tot het indienen van een bouwaanvraag op grond waarvan kostenverhaal zou moeten dan wel kunnen plaatsvinden.

Op grond van bovenstaande analyse blijkt dat de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is verzekerd waar het nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden betreft. Dientengevolge is het niet noodzakelijk een exploitatieplan gelijktijdig met het bestemmingsplan vast te stellen.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.3.1 Consultatie belanghebbenden

Ter voorbereiding van dit bestemmingsplan hebben op 24 februari 2015 en op 23 april 2015 gesprekken plaatsgevonden met ondernemers uit het plangebied aan de hand van een concept-startnotitie. Op 14 juli 2015 is een gezamenlijk reactie (d.d. 7-7-2015) van de ondernemersvereniging ontvangen. Hieronder wordt de reactie kort samengevat en wordt aangegeven of dit heeft geleid tot een aanpassing van de uitgangspunten.

Functiemenging:

Geen bezwaar tegen functies als fitness-, sportbedrijven en kinderopvang in verband met toegevoegde waarde voor het terrein, mits geen parkeerproblemen. Andere functies zijn niet gewenst.

Aanpassing: Ja, verbetering van de parkeerregeling zodat het niet voldoen aan de parkeernorm beter handhaafbaar is. Echter, geen inperking van de functies zoals opgenomen in de GVV omdat het gewenste criterium 'toegevoegde waarde voor het bedrijventerrein' niet voldoende objectief concreet te maken is. Conform de GVV worden maatschappelijke en overige functies toegestaan. Tevens wordt vastgehouden aan de zones zoals die in de GVV zijn aangegeven voor functiemenging (t.w. binnenstedelijke bedrijventerreinen (De Uitgeverij) en de zoekzone op Gooisekant).

Kantoren

Verzoek mogelijkheden voor zelfstandige kantoren te verruimen.

Aanpassing: Nee, op dit moment niet haalbaar omdat het niet mogelijk is een verruiming voldoende te motiveren in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Uit de beschikbare actuele cijfers blijkt dat er in Almere sprake is van een kwantitatief overschot aan kantoorruimte. Er is geen actueel onderzoek beschikbaar waar uit blijkt dat een verruiming van de mogelijkheden op Gooisekant van zelfstandige kantoren voorziet in een kwalitatieve regionale behoefte.

Detailhandel

Winkelend publiek is niet gewenst op Gooisekant omdat het terrein niet is ingericht op bezoekersstromen. Er is geen ruimte en behoefte aan (nieuwe) vestigingen van perifere detailhandel of ABC-goederen.

Aanpassing: Nee, conform de Detailhandelsvisie(2014) worden detailhandelsbedrijven in ABC-goederen en kringloopwinkels onder de voorwaarde van een goede bereikbaarheid voor auto's, fietsers en voetgangers, en uiteraard voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, toegestaan.

Horeca

Meer horeca wordt wenselijk geacht omdat dit voorziet in een behoefte bij de ondernemers. Er wordt wel om een goede regeling gevraagd om te voorkomen dat overdag veel publiek van buiten het terrein wordt getrokken. Ten aanzien van partycentra is door de ondernemersvereniging Gooisekant aangegeven dat een aantal van 4 voor het terrein aan de hoge kant is, maar wel acceptabel als dit inclusief de bestaande is.

Aanpassing: Ja. Wij zien geen mogelijkheden om een dergelijke spreiding van publiek in het bestemmingsplan te regelen. Daarom wordt vastgehouden aan het beperken in aantal van de toegestane horecavestigingen (in de categorie licht en middelzwaar) om te voorkomen dat er een uitgaansgebied ontstaat. Wel zijn er extra voorwaarden opgenomen om te voorkomen dat nieuw te vestigen horeca belemmerend zal zijn voor de reguliere gebruiksfuncties van het bedrijventerrein.

Tevens handhaven wij het voorstel om maximaal 4 partycentra en meer hotels mogelijk te maken op het terrein onder de voorwaarden van een goede bereikbaarheid en voldoende parkeergelegenheid.

Seksinrichtingen

Geen aanvullende opmerkingen ten aanzien van het toestaan van één seksinrichting.

Parkeren

Verzocht wordt om handhaving van het vereiste van parkeren op eigen terrein, dan wel het mogelijk maken van parkeren tegen betaling in openbaar gebied. Tevens wordt verzocht om een parkeermogelijkheid voor vrachtwagens.

Aanpassing: Ja, verbetering van de parkeerregeling zodat het niet voldoen aan de parkeernorm beter handhaafbaar is. De afgesproken oplossingen in de werkgroep zullen worden verwerkt. De opmerkingen zijn daarom ook doorgestuurd naar de projectleider van de werkgroep parkeerproblemen bedrijventerreinen.

Groen, water en openbaar gebied

De ondernemers zijn tevreden over het groen, het water en het openbaar gebied, maar verwachten wel dat er behoefte is aan extra parkeerruimte

6.3.2 Vooroverleg

Onderdeel van de bestemmingsplanprocedure is het vooroverleg met de wettelijke overlegpartners ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het concept ontwerp bestemmingsplan Gooisekant en De Uitgeverij is op 18 december 2015 voor het overleg ex artikel 3.1.1. Bro toegestuurd (mail) aan de volgende instanties:

  • Provincie Flevoland
  • Waterschap Zuiderzeeland
  • Liander
  • Tennet
  • Gasunie
  • Politie Flevoland
  • Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
  • Ministerie van Defensie

Tennet, het waterschap Zuiderzeeland en de Provincie Flevoland hebben een reactie ingediend. Hieronder worden deze reacties kort samengevat en beantwoord (cursief). Van de overige instanties zijn geen reacties ontvangen.

Samenvatting reactie Tennet (d.d. 7 januari 2016)

In het bestemmingsplan is rekening gehouden met de hoogspanningsverbinding (380.000 Volt transportverbinding, te weten het gedeelte tussen mast nr. 45 aan de Hogering en mast nr. 50 aan de Zenderstraat) en zijn met de opgenomen bepalingen op de Verbeelding en in de Regels de belangen behartigd. Tevens heeft u passende aandacht besteed aan de problematiek van de aanwezigheid van elektrische en magnetische velden.

Slechts in de Toelichting staat een onjuistheid vermeld. In de eerste alinea van paragraaf 3.3.1 op bladzijde 24 is een onjuiste benaming vermeld van onze hoogspanningsverbinding. Dit moet zijn "Diemen – Lelystad" in plaats van "Ens – Zwolle". Wij verzoeken u om deze benaming te wijzigen.

De gevraagde aanpassing is overgenomen.

Samenvatting reactie Waterschap Zuiderzeeland (d.d. 1 februari 2016)

Hoewel de relevante aspecten van de waterhuishouding over het algemeen goed zijn verwerkt op de verbeelding, in de toelichting en de regels van het plan, heeft het waterschap nog enkele op- en of aanmerkingen.

Beleidskaders

In de hoofdstukken met betrekking tot het beleid van het waterschap wordt verwezen naar het Waterbeheerplan 2010-2015 (WBP2-I-).

Ten aanzien hiervan wijst het Waterschap er op dat de Algemene Vergadering van Waterschap Zuiderzeeland op 27 oktober 2015 het Waterbeheerplan 2016-2021 "Het waterschap midden in de maatschappij" heeft vastgesteld. Het Waterbeheerplan 2016-2021 (WPB3) is de opvolger van WPB2+ en bevat langetermijndoelen (zichtjaar 2050), doelen voor de planperiode (2016-2021) en maatregelen die het waterschap (samen met gebieds-partners) uit gaat voeren.

Het waterschap verzoekt de (inhoud van de) tekst hierop aan te passen.

Waterparagraaf

Onder 'Waterstructuur' is het watersysteem binnen en in de directe omgeving van het plangebied beschreven, waarbij onder andere een aantal peilgebieden worden benoemd.

Ten aanzien van de genoemde peilgebieden heef het Waterschap de volgende opmerkingen. Conform het huidig vigerende peilbesluit stedelijk gebied Almere (januari 2006) heeft het watersysteem binnen het bedrijventerrein Gooise Poort een streefpeil van NAP -4,50 meter. De bedrijventerreinen Gooisekant is gelegen binnen het peilgebied NAP -4,80 meter.

Het watersysteem ter hoogte van het bedrijventerrein De Uitgeverij blijkt in de praktijk een peil te hebben van NAP -5,20 meter. Dit praktijkpeil wijkt af van het conform het peilbesluit stedelijk gebied Almere vastgestelde streefpeil (NAP -4,80 meter).

Het waterschap is recent gestart met de voorbereidingen voor de herziening van het peilbesluit voor het naastgelegen gebied ten westen van de Hoge Ring. Het waterschap is voornemens om bij de herziening van het peilbesluit het praktijk-peil van het watersysteem ter hoogte van het bedrijventerrein De Uitgeverij hierin mee te nemen en te formaliseren.

Voor wat betreft de bedrijventerreinen Gooise Poort, Gooisekant en De Uitgeverij verzoekt het waterschap de (inhoud van de) tekst hierop aan te passen.

Het watersysteem binnen het bedrijventerrein Hoge Kant, gelegen ten westen van de Hoge Ring in stadsdeel Almere Poort ligt buiten het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. Het waterschap adviseert om deze tekst te schrappen.

Verbeelding

Zoals in de toelichting van het bestemmingsplan onder 3.2.8 Water is aangegeven zijn alle binnen het plangebied aanwezige waterpartijen, grachten en sloten specifiek bestemd met 'Water' (inclusief de bijbehorende oevers).

Voor een overgroot deel is het watersysteem binnen het plangebied op de verbeelding ook daadwerkelijk specifiek bestemd met 'Water'. Uitzondering hierop is een deel van het watersysteem ten oosten van de Havendreef, ten noorden van de Paralleldreef en ter hoogte van de Zenderstraat tot aan de Radioweg. Ten westen van de Havendreef en ten noorden van de Paralleldreef is eveneens een deel van het watersysteem anders bestemd ('Groen').

Het waterschap verzoekt aan de hiervoor genoemde delen van het watersysteem alsnog de bestemming 'Water' toe te kennen en als zodanig op te nemen op de verbeelding.

De gevraagde aanpassingen zijn overgenomen.

Samenvatting reactie Provincie Flevoland (d.d. 1 maart 2016)

Het voorontwerp-bestemmingplan Gooisekant en De Uitgeverij geeft vanuit provinciaal belang het volgende op te merken:

Ladder voor duurzame verstedelijking en provinciaal locatiebeleid

De Ladder is consequent toegepast en dit plan past prima binnen het provinciaal locatiebeleid.

Archeologie

Op blz. 26 staat vermeld dat binnen de buffer (Waarde Archeologie-2) roeren onder voorwaarden toegestaan is. Het provinciaal archeologiebeleid staat dit echter niet toe. Het plan moet op dit punt worden aangepast.

Kleine windmolens

Hetgeen in dit plan wordt vermeld over kleine windmolens: Het is goed om hierbij te vermelden dat wordt voldaan de Noodverordening Wind van de provincie Flevoland.

Overig

Mocht het plan nu op het punt van het locatiebeleid en de Ladder behoorlijk aangepast worden, geef ik je in overweging het plan opnieuw in het vooroverleg te brengen.

Met betrekking tot de archeologieregeling wordt het volgende opgemerkt:

In de 'Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening 2008' staat dat rondom de begrenzing van archeologische waarden een extra beschermingszone van minimaal 10 meter moet worden aangehouden. Deze extra beschermingszone is in de bestemming Waard Archeologie - 2 opgenomen. In de Beleidsregel staat ook dat behoudenswaardige archeologische waarden in principe niet mogen worden geroerd of verstoord.

Onze redenatie is dat de beschermingszone naar de aard der zaak buiten de begrenzing van de archeologische waarden ligt. Zolang we de buffer gebruiken als bescherming wil dat zeggen dat activiteiten daarbinnen (binnen de buffer) met vergunning plaats kunnen vinden, en is roeren onder voorwaarden toegestaan. Wij zijn dan ook van mening dat de regeling in overeenstemming is met het Provinciaal beleid en dat de regeling geen aanpassing behoeft. Deze redenatie is in het kader van het nieuwe archeologiebeleid (dat in dit ontwerp is verwerkt) besproken met de Provincie en is mondeling geaccordeerd.

Kleine windmolens:

Het advies ten aanzien van kleine windmolens is overgenomen.

Overig:

De verwachting is dat de wijzigingen in de Gemeentelijke Visie Werklandschappen ten opzichte van de op dit moment nog geldende Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (2010) toch niet dusdanig groot zullen zijn dat het opnieuw in het vooroverleg brengen van het ontwerp bestemmingsplan nodig wordt geacht. Mocht voor de vaststelling van dit bestemmingsplan dit toch anders blijken te zijn, dan zal de procedure worden heroverwogen.

6.3.3 Inspraak

De gemeente Almere hanteert bij het maken van bestemmingsplannen als uitgangspunt de beleidslijn, zoals die is neergelegd in de inspraakverordening. Inspraak vindt plaats indien sprake is van nieuwe ontwikkelingen. Dit nieuwe bestemmingsplan is hoofdzakelijk een actualisatie van de vorige, geldende bestemmingsplannen. Echte nieuwe ontwikkelingen zijn niet in dit plan opgenomen, er is slechts sprake van kleiner aanpassingen, veelal aan de bestaande situatie. Bovendien is er in het voortraject reeds gesproken met de ondernemers (consultatie over de startnotitie en reactiemogelijkheid op concept-ontwerp bestemmingsplan). Er is daarom voor gekozen om geen voorafgaande inspraak te houden.

6.3.4 Reacties concept ontwerpbestemmingsplan

Conform de op 1 juli vastgestelde “Procesbeschrijving bestemmingsplannen en beheersverordeningen” wordt het bestemmingsplan voor Gooisekant en De Uitgeverij aangemerkt als C-plan (i.c. een bestemmingsplan voor een bedrijventerrein). Op grond van deze procesafspraken wordt het concept ontwerpbestemmingsplan aan belanghebbenden voorgelegd, alvorens het ontwerpplan ter inzage wordt gelegd (zienswijzen).

Op 18 december 2015 is het concept ontwerp bestemmingsplan toegezonden aan de Ondernemersvereniging Gooisekant. Er is geen reactie ontvangen. Op grond van nadere inzichten, o.a. in verband met in voorbereiding zijnd nieuw beleid, zijn er echter wel enkele wijzigingen in het plan aangebracht met betrekking tot onderwerpen die tijdens de participatie op grond van het startdocument door de Ondernemrsvereniging Gooisekant zijn aangekaart. De belangrijkste wijziging betreft de horecaregeling. Er wordt niet langer vastgehouden aan een maximum aantal. Horeca wordt na afwijking en onder voorwaarden toegestaan. De horeca moet gericht zijn op het bedrijventerrein (geldt niet voor weggebonden horeca, hotels en partycentra). Ook mag de horeca geen belemmering vormen voor de primaire functie van het bedrijventerrein, geen onevenredige hinder op leveren voor nabij gelegen woningen en geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer.

6.3.5 Zienswijzen

Voor het ontwerpbestemmingsplan is de Wro-procedure gevolgd. Dit houdt in dat het nieuwe bestemmingsplan als ontwerp voor een periode van zes weken (van 16 juni tot 27 juli 2016) ter visie is gelegd conform het bepaalde in artikel 3.8 Wro en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Ook is er een inloopmiddag gehouden op 28 juni 2016, waar een ieder informatie kon verkrijgen over het plan. De inloopmiddag is bezocht door twee bewoners van de woon-werkeenheden aan Redactiestraat. Zij hebben tijdens deze middeg hun zorgen geuit over het eventueel mogelijk maken van niet-bedrijfsgebonden wonen op De Uitgeverij. Hun ervaring is dat bewoners die geen binding hebben met het bedrijventerrein voor overlast zorgen, m.n. in de avonduren en in het weekend.

Er zijn 2 zienswijzen ingediend. Beide zienswijzen zijn kort beschreven in een zienswijzennota (zie Bijlage 12). De zienswijzen hebben aanleiding gegeven om het bestemmingsplan aan te passen. In de zienswijzenota is beschreven wat deze wijzigingen zijn. Ook de ambtshalve wijzigingen op het ontwerp bestemmingsplan zijn in deze nota opgenomen.

Bijlagen

Bijlage 1 Beleidskader

Hoofdstuk 1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Ze schetst de ontwikkelingen en ambities voor Nederland in 2040. Ingezet wordt op het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen en laat meer over aan gemeenten en provincies. Deze nationale belangen zijn:

  • 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. Een robuust hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. Het instandhouden van het hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van de mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
  • 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele plannen.

Daarnaast blijft het Rijk betrokken bij gebiedsontwikkelingen van nationaal belang, waaronder Schaalsprong Almere, de Zuidas en Rotterdam-Zuid.

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 Bro moet de toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • indien uit de beschrijving blijkt dat er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • indien uit de beschrijving blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In het onderhavige bestemmingsplan zijn geen 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' opgenomen. Binnen het plangebied zijn nog enkele locaties aanwezig die wel reeds zijn uitgegeven maar waar op dit moment nog niet gebouwd is. De bouwmogelijkheden uit het voorgaande bestemmingsplan zijn hier overgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan biedt vooral flexibiliteit bij de invulling van bestaande stedelijke ontwikkelingen. Hiermee wordt een optimale benutting van de ruimte in het bestaande stedelijk gebied nagestreefd. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de ladder voor duurzame verstedelijking.

Het bestemmingsplan is ook in overeenstemming met de nationale belangen in de SVIR.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

In de SVIR is aangegeven dat voor een aantal onderwerpen algemene regels door het Rijk moeten worden gesteld. Deze regels zijn concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (door tussenkomst van de provincie) door te werken in de ruimtelijke besluitvorming van provincies en gemeenten. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is deze algemene maatregel van bestuur waarin de nationale belangen uit de SVIR juridisch zijn geborgd. De ministeriële regeling die bij het Barro hoort (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening) is gelijk met het Barro in werking getreden.

De onderwerpen waar het Rijk in het Barro ruimte voor vraagt zijn:

  • Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Bescherming van de waterveiligheid in het Kustfundament
  • Bescherming van de waterveiligheid in en rond de grote rivieren
  • Bescherming en behoud van de Waddenzee en waddengebied
  • Bescherming en behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
  • Uitoefening van defensietaken

Op 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de volgende onderwerpen (Barro, eerste aanvulling):

  • Veiligheid rond rijksvaarwegen
  • Toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Ecologische hoofdstructuur
  • Bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • Verstedelijking in het IJsselmeer
  • Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken

De wijziging van het Barro ging vergezeld van een wijziging van de Rarro. Ook deze wijziging trad op 1 oktober 2012 in werking. De Rarro bevat een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.

Op het plangebied is alleen het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing. Het voorheen geldende regime is aangepast op basis van nieuwe technische inzichten en ontwikkelingen op het gebied van radarverstoring. Er wordt onderscheid gemaakt tussen bouwwerken in het algemeen en windturbines. Het regime geldt niet voor bestaande bouwwerken en windturbines. Voor windturbines gelden ruimere radarverstoringsgebieden dan voor overige bouwwerken. Het plangebied valt niet in een radarverstoringsgebied waarin een maximale hoogte voor bouwwerken geldt. Het plangebied ligt wel in twee radarverstoringsgebieden (AOCS Nieuw Milligen en Soesterberg) waarbinnen maximale hoogten gelden voor de tippen van de wieken van windturbines. Voor het radarverstoringsgebied AOCS Nieuw Milligen geldt een maximale bouwhoogte van 118 meter t.o.v. NAP en voor radarverstoringsgebied Soesterberg geldt een maximale bouwhoogte van 128 meter t.o.v. NAP. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van grote windturbines niet mogelijk.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Barro en Rarro.

Naast de primaire radars is er apparatuur die de luchtverkeersleiding en de luchtvaartnavigatie ondersteunen, zoals secundaire radars, bakens en landingsinstrumenten. In de omgeving van deze apparatuur gelden bouwbeperkingen. Deze apparatuur en de bouwbeperkingen zijn geen onderdeel van de regeling voor primaire radars in het Barro en Rarro. In paragraaf 5.8 Radarverstoringsgebied wordt ingegaan op het radarverstoringsgebied voor burgerluchtverkeer.

Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

De Europese Kaderrichtlijn Water is vastgesteld in 2000. De kaderrichtlijn heeft als doelstellingen:

  • een goede ecologische toestand van de oppervlaktewateren (zoete, kust- en overgangswateren);
  • het tot nul terugbrengen van de lozing van gevaarlijke stoffen;
  • een goede toestand van het grondwater;
  • een duurzaam gebruik van water;
  • afzwakking van de negatieve gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.

Sinds 1 november 2003 is er een wettelijke verplichting om een watertoets uit te voeren bij ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn van een ruimtelijke ontwikkeling voor het waterbeheerssysteem en op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling en het waterbeheer op elkaar worden afgestemd.

Het aspect water wordt in dit bestemmingsplan uitvoerig behandeld. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Kaderrichtlijn Water.

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (2008)

Dit akkoord is op 25 juni 2008 onder andere in verband met de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water geactualiseerd. Met de actualisatie van het NBW onderstrepen de betrokken partijen, rijk, provincies, gemeenten en waterschappen nogmaals het belang van samenwerking om het water duurzaam en klimaatbestendig te beheren. In het akkoord staat onder meer hoe met klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur moet worden omgegaan. Ook is er meer aandacht voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water.
Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering. Het gaat hierbij om de verwachte zeespiegelstijging, bodemdaling en klimaatverandering. Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Nationaal Bestuursakkoord Water.

Nationaal Waterplan 2016-2021 (2015)

Het Nationaal Waterplan (NPW2) geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor 2016
tot 2021 en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene
strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van
het NWP2. De verschillende NWP2 onderdelen met bijbehorende mijlpalen en onderlinge relaties zijn
samengevat in een routekaart.

Tegelijk met het NWP2 is het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021 (Bprw)
vastgesteld met daarin de operationele uitwerking van het NWP2 voor de rijkswateren: de rollen en
taken van Rijkswaterstaat en de hoofdlijnen van het beheer en onderhoud. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode
2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.

Met het NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht
inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het
voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam
beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij streeft de overheid naar een integrale benadering door economie, natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de
wateropgaven te ontwikkelen.

Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het
waterbewustzijn in Nederland.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Nationaal Waterplan. Bestaande waterpartijen worden bestemd voor water en waterberging.

Rijksbeleid en wetgeving cultuurhistorische waarden

Het nationaal beleid voor de archeologische monumentenzorg staat in het teken van het behoud en beheer van het erfgoed. Op gelijke voet staat het streven naar herkenbaarheid van het archeologisch erfgoed voor het publiek door het te gebruiken als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting van Nederland. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische, historisch-geografische als bouwkundige waarden. Het beginpunt van dit beleid is gelegen in de Nota Belvedère uit 1999. In deze nota geeft het Rijk te kennen dat de cultuurhistorische identiteit van gebieden sterker richtinggevend moet worden voor de ruimtelijke inrichting. Het Rijk streeft naar het ontwikkelingsgericht inzetten van bestaande cultuurhistorische kwaliteiten, waarbij vervlechting van cultuurhistorie in het ruimtelijke ordeningsbeleid uitgangspunt vormt.

Het beleid is onder meer geworteld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz). Via de Wamz is het Verdrag van Malta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Daartoe zijn behalve de Monumentenwet 1988 ook de Woningwet, de wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet gewijzigd. Het beleid is daarnaast geworteld in de Nota Belvedère uit 1999 en de Notitie 'Kunst van leven' hoofdlijnen Cultuurbeleid uit 2007. In 2008 is de Monumentenwet 1988 opnieuw gewijzigd waardoor onder andere de rol van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) in het adviestraject voor vergunningverlening is beperkt. In 2007 is het Project Modernisering Monumentenstelsel (MoMo) van start gegaan. Doel hiervan is ondermeer een integrale modernisering van de Monumentenwet 1988. Sinds december 2008 heeft de minister van OC en W drie beleidstukken uitgebracht: De discussienotitie 'Een lust geen last' (2008), de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (eind 2009) en de Visie Cultureel Erfgoed 'Kiezen voor karakter' (juni 2011).

Als consequentie van de Beleidsbrief is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Per 1 januari 2012 is de 50-jaren termijn voor wettelijk beschermde monumenten uit de wet gehaald. Ook is op 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Op grond van artikel 3.1.6 Bro moeten naast archeologische waarden nu ook bovengrondse cultuurhistorische waarden bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden meegewogen.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is voor het onderwerp 'cultureel erfgoed' aangegeven dat het Rijk verantwoordelijk blijft voor cultureel en natuurlijk UNESCO Werelderfgoed (inclusief voorlopige lijst), kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en het maritieme erfgoed. Het beleid ten aanzien van het landschap is geen rijksverantwoordelijkheid meer, maar laat zij over aan de provincies.

Op 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 (herziening 2007) van kracht geworden. Uitgangspunten van de wet zijn onder meer:

  • behoud in situ van waardevolle archeologische resten;
  • de verstoorder betaalt;
  • vooronderzoek, zo ver mogelijk voorafgaande aan de planontwikkelingen;
  • het is in de ruimtelijke ordening (bestemmingsplannen) verplicht om rekening te houden met (mogelijke) archeologische waarden;
  • gemeenten worden verantwoordelijk voor de archeologie en de archeologische monumentenzorg;
  • liberalisering van de opgravingsmarkt.

De notitie 'Kunst van Leven, hoofdlijnen cultuurbeleid' (juli 2007) is de agenda voor het cultuurbeleid in de komende jaren. Het kabinetsbeleid is in deze notitie uitgewerkt langs de thema's excellentie, innovatie en e-cultuur, participatie, mooier Nederland en een sterke cultuursector.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het rijksbeleid en de wetgeving voor cultuurhistorische waarden.

Overig rijksbeleid

Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet (direct) van ruimtelijk belang voor het plangebied bevonden. Het betreft de volgende nota's:

  • Structuurvisie buisleidingen 2012-2035 (2012)
  • Structuurvisie Windenergie op land (2014)

Gelet op het voorgaande is het bestemmingsplan in overeenstemming met het rijksbeleid.

Hoofdstuk 2 Provinciaal en regionaal beleid

Omgevingsplan Flevoland 2006

In het Omgevingsplan Flevoland 2006 (Omgevingsplan) is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het Omgevingsplan is een samenbundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan (onder de Wet ruimtelijke ordening nu een Structuurvisie), Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Het Omgevingsplan bevat tevens de hoofdlijnen van het economische, sociale en culturele beleid.

Het plangebied valt in het Omgevingsplan binnen de gebiedsaanduiding 'stedelijk gebied (tot 2015)'. Ook in de Ontwikkelingsvisie 2030 in het Omgevingsplan is het gebied aangeduid als stedelijk gebied. Het stedelijk gebied omvat zowel huidig en toekomstig bebouwd als onbebouwd gebied en biedt voldoende ruimte aan woongebieden, werklocaties, infrastructuur, (recreatieve) voorzieningen, water, groengebieden en ecologische verbindingen. Het doel van het verstedelijkingsbeleid is de ontwikkeling van vitale steden en dorpen en gericht op behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke omgeving via efficiënt ruimtegebruik, kwaliteitsverbetering en herstructurering van het stedelijk gebied.

Het provinciale bundelingsbeleid is gebaseerd op een aantal algemene uitgangspunten, waaronder:

  • De specifieke ruimtelijke kenmerken van steden en dorpen worden benut door behoud en versterking van de kwaliteit van die kenmerken.
  • De omvang van nieuwe ruimte voor wonen, werken en voorzieningen moet in verhouding staan tot de grootte van de kern en de positie ervan in de stedelijke en groen-blauwe hoofdstructuur.

De uitgangspunten zijn vertaald in stedelijke profielen. Van de gemeenten wordt verwacht dat zij het provinciale bundelingsbeleid vertalen in lokaal beleid en in concrete (ruimtelijke) plannen. De gemeenten dienen bij de uitwerking van het bundelingsbeleid een evenwichtige ontwikkeling van het stedelijk gebied mogelijk te maken, waarbij tijdig voldoende ruimte voor wonen, bedrijven, voorzieningen en overige stedelijke functies wordt geboden. Daarbij dient optimaal gebruik te worden gemaakt van het bestaande bebouwd gebied.

Volgens het stedelijk profiel van Almere is de stedenbouwkundige ontwikkeling binnen Almere in hoofdzaak een gemeentelijke aangelegenheid. De provincie rekent het tot haar taak te zorgen voor een goede regionale inbedding van de groei van Almere in al haar facetten, zowel in Flevoland zelf als op bovenregionaal niveau. Meerzijdige ontwikkeling blijft het uitgangspunt en is ook noodzakelijk voor de voorziene opvangtaak van Almere.

De provincie wil bij de ontwikkeling van bedrijvigheid rekening houden met de karakteristieken van de individuele gemeenten en tot maatwerk komen. Daarom is met de gemeenten afgesproken dat ze een Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV) opstellen. Een GVV is een strategische visie op werklocaties, waarin voor bestaande en toekomstige werklocaties het beoogde locatietype is opgenomen. Per werklocatie wordt een profiel geschetst van de typen bedrijvigheid die er gevestigd kunnen worden en hoe de toetsingscriteria per locatietype zijn uitgewerkt. Een GVV, waarvan Gedeputeerde Staten hebben geconstateerd dat deze voldoet aan het provinciale beleid, is in beginsel bepalend voor het onderdeel locatiebeleid bij de beoordeling van gemeentelijke ruimtelijke plannen.

In het archeologiebeleid, vastgelegd in het Provinciaal Omgevingsplan, maakt de provincie een onderscheid in Provinciaal Archeologische Kerngebieden en Provinciaal Aardkundige Kerngebieden (PArK'en), archeologische aandachtsgebieden en de Top-10 archeologische locaties. Deze acht de provincie van provinciaal belang. In een PArK richt de provincie zich actief op het behoud van de archeologische waarden in hun eigentijdse landschappelijke omgeving. De provincie wil voor het Eemstroomgebied verkennen of er aanleiding is om delen aan te wijzen als PArK.

Plangebied 'Gooisekant en De Uitgeverij' ligt in een 'archeologisch aandachtsgebied'. Archeologische aandachtsgebieden zijn gebieden met een relatief hoge dichtheid aan goed geconserveerde archeologische waarden. De inzet beperkt zich tot het opsporen en het planologisch beschermen, dan wel - indien niet anders mogelijk - opgraven van individuele archeologische waarden. Terreinen die op de landelijke Archeologische MonumentenKaart (AMK) staan vallen onder de aandachtsgebieden, met dien verstande dat ze in principe altijd planologische bescherming moeten krijgen. De uitwerking van archeologische aandachtsgebieden is een gemeentelijke verantwoordelijkheid.

Aardkundige waarden

Een deel van het gebied is ook als aardkundig waardevol gebied aangewezen. Het beleid van de provincie is erop gericht ook deze waarden te behouden.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Omgevingsplan.

Partiële herzieningen Omgevingsplan Flevoland (2008, 2009, 2015)

In het kader van de komst van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 is het Omgevingsplan op onderdelen herzien. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de juridische doorwerking van het Omgevingsplan na inwerking treden van de Wro. Een tweede herziening van het Omgevingsplan heeft betrekking op de waterhuishouding. Bij de vaststelling van het Omgevingsplan op 2 november 2006 is bepaald dat het onderdeel waterhuishouding van het plan in 2009 op twee onderwerpen nader uitgewerkt wordt in een partiële herziening. Het eerste onderwerp is waterkwaliteit, naar aanleiding van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). In deze partiële herziening worden de waterlichamenkaart en de waterkwaliteitsdoelen en –maatregelen vastgelegd. Het tweede onderwerp is de wateropgave, ook wel bekend onder de naam Waterbeheer 21-ste eeuw of kortweg WB21. Bij de vaststelling van het Omgevingsplan in 2009 was er nog onvoldoende duidelijkheid over de omvang van de wateropgave en de wijze waarop deze in onze zich nog sterk ontwikkelende provincie kan worden opgelost. In deze partiële herziening zijn de aanpak en de rolverdeling bij het oplossen van de wateropgave nader bepaald en vastgelegd. Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele kleinere zaken te repareren c.q. meer uitvoeringsgericht te maken.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de partiële herzieningen van het Omgevingsplan.

Beleidsregel Windmolens (2008)

Het windmolenbeleid is neergelegd in het Omgevingsplan Flevoland 2006. Het voorziet in opschaling en sanering van de huidige situatie gericht op het bereiken van een grotere ruimtelijke kwaliteit van het landschap. Door middel van opschaling kan met minder windmolens meer vermogen gerealiseerd worden en tevens een kwaliteitsverbetering in ruimtelijke en landschappelijke zin gehaald worden. Daarmee kunnen de nadelen van de huidige situatie worden weggenomen en kan ingespeeld worden op ontwikkelingen in de markt. Om de bestaande situatie geleidelijk over te laten gaan in een nieuwe situatie met meer ruimtelijke kwaliteit, is het nodig sanering en ontwikkeling bij het nemen van planologische besluiten aan elkaar te koppelen en gericht ontwikkelingsplanologie te bedrijven. Met het instellen van de tijdelijke stop op de plaatsing van windmolens is de huidige situatie geconsolideerd. De voortzetting van de exploitatie van de windmolens betekent (op termijn) meegaan in de schaalvergroting die de marktontwikkeling oplegt aan de windenergiebranche. Dit bepaalt tegelijkertijd het kader voor de bedrijfsvoering, de herinvesteringen en de acceptatie van de gewenste sanering. In de praktijk zullen de huidige eigenaren hun belangen en verkregen rechten dienen samen te brengen in nieuwe exploitatievormen waarmee minder maar grotere windmolenopstellingen in Flevoland ontstaan. Alleen op deze manier kan de gewenste landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitsverbetering worden bereikt. Ook dient aandacht besteed te worden aan uniformering qua type en grootte van de windmolens.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe opstellingen mogelijk van turbines voorzien van wieken op een hoge mast. De realisatie van kleine windmolens op hoofdgebouwen is wel mogelijk via een afwijking. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de beleidsregel windmolens.

Noodverordening wind (2015)

De provincie Flevoland heeft beleid voor opschalen en saneren van windmolens. Doel van dit beleid is dat met minder windmolens meer elektriciteit wordt opgewekt. Dit beleid is neergelegd in het Omgevingsplan Flevoland 2006 (inclusief aanpassingen ervan) en de Beleidsregel windmolens 2008. Daarnaast heeft het Rijk beleid voor windenergie opgenomen in de Rijksstructuurvisie Wind op land. Hierin zijn binnen Flevoland zoekgebieden voor nieuwe windmolens aangegeven. Verder geldt voor het windmolenbeleid in Flevoland de 5e tranche en de 7e tranche van de Crisis- en herstelwet. De 5e tranche bepaalt dat in Flevoland omgevingsvergunningen kunnen worden afgegeven die voor een termijn van maximaal 25 jaar gelden. De 7e tranche bepaalt dat in Flevoland gebruik kan worden gemaakt van het moderniseringsartikel van de Wro waarbij dat artikel meer is toegesneden op het beleid voor opschalen en saneren van windmolens. Het beleid voor wind wordt in samenspraak met het werkveld uitgewerkt wat mogelijk ook tot aanpassing van dit beleid en regels leidt. De bedoeling van het proces is tevens dat hieruit projecten voortkomen die passen binnen het (nieuwe) beleid voor opschalen en saneren. Voor realisatie van het beleid en die projecten zullen de bestaande bestemmingsplannen moeten worden aangepast. Tot die tijd is het echter gewenst dat er geen nieuwe molens worden opgericht, waaronder ook wordt verstaan gehele vervanging van windmolens en/of vergroting van de bestaande capaciteit van de windmolen. Tot die tijd kunnen gemeenten te maken krijgen met aanvragen om een omgevingsvergunning die mogelijk passen binnen het geldende bestemmingsplan. De combinatie provinciale Noodverordening wind met daaraan voorafgaand een voorbereidingsbesluit biedt daartegen bescherming. Provinciale Staten hebben op 29 oktober 2014 het voorbereidingsbesluit wind vastgesteld dat op 31 oktober 2014 in werking is getreden. De Noodverordening wind is op 12 maart 2015 in werking getreden. Een windmolen is in de Noodverordening wind omschreven als: een turbine voorzien van wieken, geplaatst op een hoge mast, waarmee de bewegingsenergie van de lucht (wind) wordt omgezet in rotatie-energie voor het opwekken van elektriciteit, inclusief de bij dit bouwwerk behorende (infrastructurele) voorzieningen. Het gaat om turbines voorzien van wieken, geplaatst op een hoge mast. Kleine windmolens – veelal in de vorm van een turby – die op gebouwen gangbaar zijn worden hier niet onder begrepen.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe opstellingen mogelijk van turbines voorzien van wieken op een hoge mast. De realisatie van kleine windmolens op gebouwen is wel mogelijk via een afwijking. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Noodverordening wind.

Verordening op de fysieke leefomgeving Flevoland (2012)

In de Verordening op de fysieke leefomgeving Flevoland zijn in één verordening alle publiekrechtelijke regelingen voor Flevoland opgenomen. De verordening omvat de volgende onderwerpen: stortplaatsen en afvalwater, bodemsanering, watersystemen, grondwaterontrekkingen, wegen en vaarwegen, ontgrondingen, bescherming landschap en ecologische hoofdstructuur.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Verordening.

Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011 en Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011

De Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011 is op 28 september 2011 vastgesteld door Provinciale Staten en is een nadere concretisering van het Omgevingsplan Flevoland 2006. De Structuurvisie heeft betrekking op bedrijventerreinen en kantorenlocaties in de stedelijke gebieden van de provincie en geeft invulling aan de programmatische uitwerking van het economisch beleid. In de Structuurvisie wordt een meer vastomlijnd kader gegeven voor een Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV). Dit houdt onder ander het volgende in:

  • er wordt inzicht verlangd in de bestaande en geplande omvang van bedrijvigheid;
  • voor het aanwijzen van vestigingslocaties moet de SER-ladder worden toegepast (eerst intensiveren en herstructureren, dan pas nieuwe locaties ontwikkelen);
  • gemeenten wordt nadrukkelijk gevraagd te overwegen om een herstructureringsfonds en parkmanagement op nieuwe - en zo mogelijk op bestaande - bedrijventerreinen in te stellen en een visie op zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit op te stellen;
  • gemeenten wordt aanbevolen om in de GVV grondbeleid en beleid voor het ontwikkelen van duurzame bedrijventerreinen op te nemen;
  • het verdient de voorkeur om de GVV in een structuurvisie neer te leggen;
  • zowel overschotten als tekorten aan bedrijventerreinen moeten worden voorkomen. De omvang van nieuw aan te leggen bedrijventerreinen en kantoorlocaties is neergelegd in de provinciale Visie werklocaties Flevoland 2030+;
  • de provincie wil dat ook ruimte geboden wordt aan informele werklocaties;
  • de provincie hecht nadrukkelijker aan (bestuurlijke) afstemming op bovengemeentelijke schaal.

Naar aanleiding van de Structuurvisie is de Beleidsregel Locatiebeleid Stedelijk Gebied (uit 2008) in 2011 aangevuld.

In de Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011 hebben Gedeputeerde Staten criteria genoemd die worden gebruikt bij het beoordelen van gemeentelijke ruimtelijke plannen. De motivering die aan een ruimtelijk plan ten grondslag ligt dient opgenomen te worden in een Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV) voor zover dit betrekking heeft op vestigingslocaties in het stedelijk gebied van de gemeente. In de GVV wordt voor een periode van telkens 4 jaar, met een doorkijk over 10 en 20 jaar, de concrete kwalitatieve en kwantitatieve uitbreidingsbehoefte vastgelegd voor de gemeente op het gebied van vestigingslocaties en wordt de inzet benoemd voor instandhouding en herstructurering van de bestaande voorraad.

De kaders voor het opstellen van de GVV worden gevormd door het Omgevingsplan Flevoland 2006, de Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011, de provinciale Visie Werklocaties Flevoland 2030+ (waarmee de gemeenten voor de komende tijd akkoord mee zijn gegaan), het Provinciaal Herstructureringprogramma (PHP), het Convenant Bedrijventerreinen 2010-2020 en de beleidsregel. Gedeputeerde Staten zaullen aan de hand van deze beleidskaders beoordelen of een GVV voldoet aan het provinciaal beleid. De beoordeling van een verzoek aan Gedeputeerde Staten om in te stemmen met de GVV zal plaatsvinden op basis van algemene criteria en inhoudelijke criteria.

Met betrekking tot algemene criteria houden de gemeenten het volgende aan:

  • Voor de huidige en toekomstige werklocaties wordt in het plan beschreven tot welke provinciale locatietype(n) deze worden gerekend.
  • Per locatie wordt binnen het provinciale locatietype aangegeven welke typen bedrijven er gevestigd kunnen worden.
  • De voorgestelde locatietype(n) en de hierbinnen bestaande en geplande omvang van de
    bedrijvigheid passen binnen het Omgevingsplan Flevoland 2006 en Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011 en daarnaast binnen de herijking van het rapport Visie Werklocaties Flevoland dat een doorkijk geeft naar de komende 10 jaar en gemiddeld om de 3 à 4 jaar wordt herzien.
  • Als een gemeente voor een locatie geheel of gedeeltelijk wil overgaan tot een ander type bedrijvigheid dan in een eerder vastgestelde GVV is mogelijk gemaakt, dan wordt in het ruimtelijk plan ingegaan op de noodzaak, de gevolgen voor het aanbod voor het oorspronkelijke type bedrijvigheid en eventuele compensatie hiervan.
  • De GVV bevat een onderbouwde gemeentelijke opgave op het gebied van werklocaties voor de korte en de lange termijn.
  • Over de planning en programmering van werklocaties heeft afstemming plaats gevonden op
    regionaal niveau.

Met betrekking tot inhoudelijke criteria houden de gemeenten het volgende aan:

  • Bij de aanwijzing van werklocaties dient de SER-ladder onverkort toegepast te worden zodat ligging, omvang en categorie van de locaties conform de SER-ladder wordt afgewogen door te toetsen aan:
    • 1. de behoefte als gevolg van de vervangings- en uitbreidingsvraag;
    • 2. de mogelijkheid om deze behoefte door herstructurering of intensivering van bestaande locaties te ondervangen;
    • 3. clustering binnen of in aansluiting op bestaand bebouwd gebied;
    • 4. de inpasbaarheid ten opzichte van woonbebouwing;
    • 5. het optimaliseren van bereikbaarheid en vervoersaspecten.
  • De herstructureringsopgave is afgestemd op de meest recente versie van het Provinciaal Herstructureringsprogramma (PHP).
  • Intergemeentelijke afstemming vindt plaats ten aanzien van de aanbodzijde (programmering en ontwikkeling van zowel bestaande als nieuwe bedrijven- en kantorenlocaties) en herstructurering van bestaande bedrijven- en kantoren locaties.
  • De GVV wordt bij voorkeur als structuurvisie (een thematische structuurvisie of als onderdeel van een integrale structuurvisie) vastgesteld. Indien de gemeente besluit de GVV niet vast te stellen als thematische structuurvisie of als onderdeel van een integrale structuurvisie dient zij dat nader te onderbouwen hoe het GVV-beleid is afgestemd op het beleid voor andere beleidsterreinen.

De provincie geeft in de beleidsregel aan welke 7 typen werklocaties worden onderscheiden en welke vestigingsvoorwaarden (kantorenomvang, ruimtelijke kwaliteit, bereikbaarheid en leefbaarheid) daaraan worden verbonden.

Als vervolg op de beleidsregel heeft de provincie een nieuwe visie op de werklocaties in voorbereiding genomen: de RO Visie Werklocaties 2015.

Op grond van de beleidsregel kan het plangebied worden aangemerkt als werkmilieu, regulier bedrijfsterrein en gemengd woonwerkmilieu.

Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met het locatiebeleid (zie nadere uitwerking in Bijlage 1, paragraaf 3.3 Werk in de stad, Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid).

RO Visie Werklocaties 2015 (2015)

Gedeputeerde Staten van Flevoland hebben op 24 februari 2015 het ontwerp van de RO visie Werklocaties Flevoland 2015 vrijgegeven. De ontwerp visie heeft van 6 maart tot en met 17 april 2015 ter inzage gelegen. Het doel van de visie is om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik van werklocaties zodat het aanbod passend is bij de behoefte en regionaal is afgestemd. Het maatschappelijk effect dat de provincie daarmee wil bereiken is slim en zuinig ruimtegebruik. Om dit te bereiken worden acht leidende principes gehanteerd:

  • 1. Ladder voor duurzame verstedelijking staat centraal. Aangezien de juridische borging van de ladder al sinds 1 oktober 2012 is geregeld in het Bro, gaat de provincie geen aanvullende juridische vereisten toevoegen. De provincie is verantwoordelijk voor het generiek toezicht op de toepassing van de ladder.
  • 2. Echte stappen zetten in creëren van marktspanning en deprogrammeren. Met de (samenwerkende) gemeenten in Flevoland zal de provincie de (regionale) behoefteraming voor bedrijventerreinen, kantoren en winkels uitwerken en confronteren met het aanwezige en toekomstige aanbod. Waar nodig zal de provincie met de gemeenten extra stappen zetten om te komen tot het deprogrammeren van plannen en locaties.
  • 3. Dynamisch voorraadbeheer: centraal hierin staan drie zaken: 1) werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad, 2) waar mogelijk schrappen van plannen die niet de beoogde kwaliteit toevoegen en 3) onder voorwaarden toevoegen en goede, nieuwe voorraad.
  • 4. Aanpak herstructurering en duurzaam beheer: tot eind 2015 kunnen aanvragen voor de PHP-regeling worden ingediend. Verwacht wordt dat de middelen uit het PHP dan ook op zijn. Om de herstructureringsopgave in de toekomst ook aan te pakken ziet de provincie twee sporen: 1) terugbrengen van het overaanbod en 2) met (nieuw) instrumentarium meer private actie op bedrijventerrein stimuleren.
  • 5. Duurzaamheid: de provincie streeft naar energiezuinige en klimaatbestendige werklocaties. Dit wil de provincie bereiken door de energievraag te beperken, duurzame energiebronnen in te zetten en energiebronnen zuinig en efficiënt te gebruiken. Daarnaast streeft de provincie naar duurzame mobiliteit. Voor een goede bereikbaarheid dienen nieuwe werklocaties daarom geaccommodeerd te worden rond multimodale verkeersknooppunten.
  • 6. Grip op de bestaande voorraad en monitoring: doel is het verbreden van de ontwikkeling van het instrument van de kwaliteitskaart naar alle Flevolandse gemeenten en voor de overige segmenten. Mogelijk kan hierbij aangehaakt worden op systemen die in omliggende regio's zijn en worden ontwikkeld, zoals de monitor werklocaties van het Ontwikkelingsbedrijf Noord-Holland Noord.
  • 7. Meer ruimte aan het veld via uitnodigingsplanologie: de komende jaren ligt er een flink aantal opgaven ten aanzien van de ontwikkeling en realisatie van werklocaties. Het is echter niet zo dat de provincie deze problemen alleen gaat oplossen. De rol van de provincie is voornamelijk regisserend en bovenlokaal. De daadwerkelijke aanpak geschiedt in cocreatie met gemeenten, marktpartijen en andere partners. De provincie gebruikt daarbij de 'Ladder van Overheidsparticipatie' om de precieze provinciale rol te bepalen.
  • 8. Stimuleren van pioniers en ruimte voor experiment: de voorliggende veranderopgave roept om creatieve oplossingen. De provincie wil daarom ruimte blijven bieden aan pioniers en 'het experiment'. Per gemeente of regio wil de provincie één of enkele experimenten of voorbeeld projecten starten.

Met het oog op de verschuivende behoefte van formele naar informele locaties neemt de provincie afscheid van de zeven locatietypen uit de beleidsregel 'Locatiebeleid stedelijk gebied 2011'. In het locatiebeleid worden voortaan twee verschillende concepten van werklocaties voor het stedelijk gebied onderscheiden: formele en informele werklocaties.

De visie wordt afgesloten met een veranderagenda. Als aanzet voor het noodzakelijke transitieproces dat partijen in de provincie Flevoland de komende jaren moeten ondergaan bij werklocaties. Hierbij ligt de focus op elf agendapunten waaraan inhoudelijke en procesindicatoren zijn gekoppeld om de voortgang hiervan te monitoren. Gemeenten zijn in de 'lead' op de agendapunten die direct raken aan de ontwikkeling en de realisatie van werklocaties. De provincie is in de 'lead' op de agendapunten met een bovenlokale impact.

Het plan is flexibel en waar mogelijk zijn meerdere functies toegestaan. De uitbreiding van de gebruiksmogelijkheden is in hoodstuk 2.2 gemotiveerd conform De Ladder.

Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening 2008

In deze beleidsregel hebben Gedeputeerde Staten aangegeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten zoals die in het Omgevingsplan Flevoland 2006 zijn geformuleerd met betrekking tot de archeologie. In de Beleidsregel zijn criteria vastgesteld die Gedeputeerde Staten hanteren bij de toetsing van gemeentelijke ruimtelijke plannen. Het gaat om de volgende criteria: Archeologische waarden en verwachtingen moeten gelokaliseerd, gewaardeerd en begrensd zijn. Archeologisch onderzoek en de producten hiervan moeten voldoen aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Voor zover in het plangebied behoudenswaardige archeologische waarden en/of hoge archeologische verwachtingen liggen, mogen deze in principe niet als gevolg van de uitvoering van het ruimtelijk plan worden beschadigd of vernietigd. Met dien verstande dat een archeologische verwachting vervalt op het moment dat de archeologische waarden hierbinnen zijn gelokaliseerd en begrensd. In bestemmingsplannen, projectbesluiten, wijzigings- en uitwerkingsplannen moeten behoudenswaardige archeologische waarden en hoge archeologische verwachtingen zijn gekoppeld aan het bouwverbod en/of te zijn opgenomen in stelsels van omgevingsvergunningen, waarbij ingrepen die de archeologische waarde of verwachting kunnen beschadigen, vernietigen of ontoegankelijk maken, vergunningplichtig moeten zijn.

In dit bestemmingsplan worden de behoudenswaardige archeologische waarden beschermd (zie nadere uitwerking in paragraaf 3.6 Sociale structuur, onderwijs en cultuur, Archeologienota 2009 en Gemeentelijke archeologieverordening).

Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland 2016-2025 (2015)

De Wet op de waterhuishouding verplicht waterbeheerders eens in de vier jaar een waterbeheerplan op te stellen. In dit plan geven zij aan hoe zij het rijks- en provinciebeleid op het gebied van water vertalen naar concrete doelen en maatregelen voor hun beheergebieden. Momenteel is het Waterbeheerplan 2016-2021 van het Waterschap Zuiderzeeland van kracht. Het Waterbeheerplan beschrijft welke doelen het waterschap zichzelf stelt en welke maatregelen worden genomen om die doelen te bereiken in de periode 2010-2015. Voor het waterschap is het Waterbeheerplan een belangrijk strategisch document dat een leidraad voor de organisatie is.

Waterschap Zuiderzeeland streeft ernaar om samen te werken aan integraal waterbeheer voor een veilige, kwalitatief goede en aantrekkelijke leefomgeving op een open en verantwoorde werkwijze. Deze missie is vertaald naar vier belangrijke doelen: waterveiligheid, schoon water, voldoende water en water en ruimte

Waterveiligheid

Hoog water is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. De primaire keringen beschermen
Flevoland tegen deze bedreiging. In 2017 komen er nieuwe wettelijke veiligheidsnormen voor primaire waterkeringen. Die houden rekening met de kans op overstromingen en met de schade die daardoor kan ontstaan. Het waterschap wil ook in de toekomst de veiligheid blijven waarborgen door zich voor te bereiden op sociale, ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen. Ook worden de primaire waterkeringen getoetst aan de nieuwe normen en zonodig versterkt. De veiligheid van Flevoland tegen overstromingen wordt binnendijks ondersteund door een compartimenteringsdijk (de Knardijk). Ook de Knardijk wordt onderzocht om te kijken of versterking nodig is. De buitendijkse gebieden worden door middel van regionale keringen beschermd tegen de dreiging van hoog water.

Maatschappelijk is er vraag naar bebouwing van of op de waterkeringen aan de randen van de polder. Technisch kan het en daarom werkt het waterschap aan ruimtelijke oplossingen mits de veiligheid gewaarborgd kan worden.

Schoon water

Samen met gebiedspartners wordt gewerkt aan een ecologisch gezond watersysteem in het stedelijk en landelijk gebied. Goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden (structuurdiversiteit) voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied zijn noodzakelijk. Zo worden natuurvriendelijke oevers en vispassages aangelegd. Tegelijk wordt vestiging en verspreiding van exoten tegengegaan.

Het Waterschap streeft naar een goede oppervlaktewaterkwaliteit waarbij de aanwezigheid van schadelijke stoffen in het water en de waterbodems geen probleem is. Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat water wordt verontreinigd. Door goed om te gaan met afvalwater zorgt het Waterschap ervoor dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. Het waterschap zet de 1e stappen naar een duurzaam afvalwatersysteem: door energie en grondstoffen terug te winnen uit afvalwater wordt de uitstoot van broeikasgassen verminderd en wordt zuinig omgegaan met schaarse nutriënten.

Voldoende water

Het Waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige
klimaatveranderingen. Dit betekent dat het watersysteem zo is ingericht dat wateroverlast wordt
voorkomen tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De andere kant van de verwachte
klimaatveranderingen is dat ook extreem droge periodes vaker voor zullen komen. Het robuuste
watersysteem dat het Waterschap nastreeft zal dan ook in staat moeten zijn om te anticiperen op
watertekort tijdens extreme droogte. Daarbij is de feitelijke situatie van het watersysteem ook
daadwerkelijk zoals in de legger is beschreven. Het beheer en onderhoud richt zich op het goed
functioneren van het watersysteem, daarnaast is het ook afgestemd op het ter plekke gewenste ecologische functioneren van de watergang. Grondwaterbeheer (uitgezonderd drinkwaterwinning, grote industriële onttrekkingen van meer dan 500.000 m³ per jaar en koude-warmte opslag) ligt vanaf 2009 bij het Waterschap. De verschillende eisen die gebruiksfuncties stellen aan het peil, de voorraad en de kwaliteit van het grondwater zullen goed moeten worden afgestemd.

Water en ruimte

Samen met gemeenten gaat het waterschap op zoek naar nieuwe maatregelen om overlast van hevige neerslag of extreme droogte te voorkomen. De ruimtelijke ambities zijn groot (uitbreiding in Almere met 60.000 woningen) en het watersysteem biedt prachtige kansen. Daarom wil het waterschap vroeg bij nieuwe ontwikkelingen worden betrokken.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Waterbeheerplan.

Waterkader (2013)

Om aan te geven wat er voor het waterbeheer in, maar ook ná het watertoetsproces belangrijk is, heeft Waterschap Zuiderzeeland dit Waterkader opgesteld. Het Waterkader geeft richting en houvast voor waterzaken binnen ruimtelijke plannen. Voor het bestemmingsplan is de watertoets doorlopen en is het waterkader toegepast.

In hoofdstuk 5.10 Waterparagraaf is de watertoets voor het plangebied opgenomen.

Overig provinciaal en regionaal beleid

Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet (direct) van ruimtelijk belang voor het plangebied bevonden. Het betreft de volgende nota's:

  • Beleidsregel voor de beoordeling van geurhinder 2008
  • Beleidsregel bescherming landschap 2008
  • Verordening groenblauwe zone

Gelet op het voorgaande is het bestemmingsplan in overeenstemming met het provinciaal en regionaal beleid.

Hoofdstuk 3 Gemeentelijk beleid

Het beleidskader van de gemeente Almere en een overzicht van de beleidsdocumenten kan worden geraadpleegd via de website: http://www.almere.nl/bestuur/gemeentelijk-beleid/

3.1 Ruimtelijke ontwikkeling

Almere Principles (2009)

Almere wil in 2030 de meest duurzame stad van Nederland zijn. In 2007 zijn op basis van de Cradle to cradle uitgangspunten zeven Almere Principles ontwikkeld. De principes dienen als leidraad bij de verdere ontwikkeling van de stad en luiden als volgt:

1. Koester diversiteit

2. Verbind plaats en context

3. Combineer stad en natuur

4. Anticipeer op verandering

5. Blijf innoveren

6. Ontwerp gezonde systemen

7. Mensen maken de stad

Almere kent een goede uitgangspositie om de schaalsprong vanuit duurzaamheids principes te benaderen. De keuze is ook niet los te zien van de historie van de stad. Almere is vanaf het begin bedacht en opgebouwd vanuit duurzaamheid. Dat bewijzen de blauwgroene structuur, het meerkernige stadsconcept, het gescheiden verkeerssysteem en de doordachte afvalstructuur. Omdat Almere daarnaast een jonge stad is, is de basiskwaliteit van gebouwen en omgeving hoog. Almere stelt duurzaamheideisen aan zowel de bestaande stad als aan de nieuw te bouwen stadsdelen. Het gaat niet alleen om de gebouwde omgeving, maar ook om de openbare ruimte, om beheer en om duurzame sociale en economische processen.

In bestemmingsplannen is duurzaamheid geen apart benoemd thema. Ruimtelijke oplossingen voor structurerende duurzaamheidsthema's zoals water, ecologie en verkeer worden in de betreffende delen uitgewerkt. Omdat een bestemmingsplan niet het meest geëigende middel is, worden niet tot weinig ruimtelijke thema's als energiebesparing, materiaalkeuze en gezondheidsaspecten hier niet in uitgewerkt. Deze aspecten krijgen in andere stadia van projectontwikkeling voldoende aandacht.

Structuurplan Almere 2010 (2003)

Met dit structuurplan zijn de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Almere tot 2010 weergegeven. Tevens wordt een doorkijk geboden tot 2030.

Centraal staat de afronding van de oorspronkelijke opgave van Almere als een volwaardige en evenwichtige stad met 250.000 inwoners (met nieuwe stadsdelen zoals Almere Poort, Almere Hout en Almere Pampus (binnendijks, inclusief kustzone). De kwaliteitsimpuls voor de oorspronkelijke opgave leidt tot vier extra opgaven die betrekking hebben op de verbetering van het raamwerk van groen en water, en van infrastructuur. Dit zijn:

  • 1. kwaliteitsverbetering groenstructuur;
  • 2. betere benutting water;
  • 3. inhaalslag externe bereikbaarheid;
  • 4. verbetering interne bereikbaarheid;

Verder zijn er de vijf extra opgaven die de verschillende stedelijke milieus betreffen:

  • 5. verdere uitbreiding en verdieping voorzieningenaanbod;
  • 6. meer verscheidenheid in woningen en woonmilieus;
  • 7. actief beheer bestaand stedelijk gebied;
  • 8. kwalitatieve werkgelegenheidsimpuls;
  • 9. ruimte voor startende en groeiende ondernemingen.


Het structuurplan gaat uit van een westelijke oriëntatie voor Almere. Opgenomen is dat er wordt gewerkt aan de ontwikkeling van Almere Poort en aan het planvormingsproces voor het binnendijkse deel van Almere Pampus (inclusief kustzone). Tevens wordt er gewerkt aan Overgooi. Voor Almere Hout is er in het structuurplan in de periode tot 2010 een rol weggelegd in het kader van de kwaliteitsverbetering van de stad als geheel. De ontwikkeling van het westelijke deel van Almere Hout wordt hierbij voor de periode tot 2010 opgevoerd in het kader van de extra opgaven om in Almere meer verscheidenheid in woon- en werkmilieus te bewerkstelligen. Hier komen, naast suburbane wijken, zogenaamde woon- werklandschappen.

Het Structuurplan Almere 2010 vervangt het structuurplan uit 1983 en de recenter vastgestelde structuurplannen voor Overgooi (juli 1999), Almere Poort (december 1999) en Almere Hout (mei 2001). De ruimtelijke hoofdstructuur die in deze structuurplannen voor deelgebieden is vastgelegd, is in het structuurplan overgenomen.

Dit beleidskader is niet direct van ruimtelijk belang voor het betemmingsplan voor het plangebied.

Concept structuurvisie Almere 2.0 (2010)

De Concept Structuurvisie Almere 2.0 is vastgesteld als richtinggevend integraal beleidskader (ecologie, sociaal, economie, ruimtelijk) voor de uitwerking van het Integraal Afspraken Kader (IAK), waarbij de belangrijkste richtinggevende inhoudelijke kaders betreffen:

  • 1. Almere benut en versterkt de oorspronkelijke suburbane meerkernige opzet van Almere

De suburbane meerkernige opzet in een blauwgroene omgeving wordt verbreed en versterkt door het toevoegen van nieuwe milieus in Pamus, de Weerwaterzone en Oosterwold. Een klassieke grootschalige binnenstedelijke verdichting in kader van de schaalsprong past niet in de oorspronkelijk meerkernige suburbane opzet. De meerkernige opzet is tevens basis voor de diversiteit en leefbaarheid van de stad.

  • 2. De groenblauwe structuur is de drager van de huidige stad en de toekomstige ontwikkelingen

Verbondenheid van stad en natuur geeft Almere een onderscheidende kwaliteit ten opzichte van de metropoolregio. De waterlandschappen aan de westzijde en de groene landschappen aan de oostzijde en de ca. 40 km kustlengte vormen condities om de diversiteit te vergroten. De groenblauwe structuur blijft de drager van de nieuwe ontwikkelingen; zowel aan de westkant (ecologische impuls IJmeer en Markermeer) als aan de oostzijde (uitbreiding van het groenblauwe casco in het polderlandschap).

  • 3. Almere verkleurt van gezinsstad naar een diverse samenleving

De bevolkingssamenstelling in Almere is nog weinig gedifferentieerd. De bestaande stad moet versterkt worden door kwaliteiten toe te voegen en de diversiteit te vergroten. Bij de verdere groei van Almere moeten nieuwe bevolkingsgroepen (studenten, 55- plussers, hoger opgeleiden en creatieve beroepen, bevolkingsgroepen die belangrijke dragers zijn van een stedelijke cultuur) worden aangetrokken. De ruimtelijke keuzes, het woningaanbod en het voorzieningenpakket worden hierop afgestemd.

  • 4. In Almere ontwikkelt een sterke en gedifferentieerde economie

Meer en diversere werkgelegenheid is van belang voor een duurzame ontwikkeling van de stad. De ambitie is het creëren van 100.000 arbeidsplaatsen tot 2030. Dat leidt tot een sterkere positie in de regio en een evenwichtige woonwerkbalans. De brede groeistrategie is gericht op maximalisatie van bevolkingsvolgende en autonome groei werkgelegenheid, en de (door)groei van economische clusters in de kenniseconomie (logistiek en handel, ict en media, luchthaven Lelystad, health, welness en life sciences, duurzaamheid), deels in samenhang met de metropoolregio en regio Utrecht.

  • 5. De primaire westelijke groei van Almere versterkt de Noordelijke Randstad met de IJmeerlijn als nieuwe drager van de metropoolvorming

De groei met 60.000 woningen betekent per definitie een groei aan de oost- en westflank van de stad: versterkte oriëntatie op de metropoolregio Amsterdam en op de Utrechtse regio. Aan de westzijde van de stad komt het zwaartepunt te liggen van de nieuwe gebiedsontwikkelingen. De IJmeerlijn is de drager van de metropoolvorming en conditionerend voor de westelijke ontwikkeling van Almere.

  • 6. De grootschalige gebiedsontwikkelingen vinden plaats langs de schaalsprongas met dicht stedelijke ontwikkelingen aan de westzijde (Almere Pampus, eventueel Almere IJland), een nieuwe centrumontwikkeling (Almere Centrum Weerwater) en ruimte voor organische groei aan de oostkant (Almere Oosterwold)

De ontwikkeling van west - en oostzijde biedt mogelijkheden voor nieuwe en gedifferentieerde woon-, werk- en leefmilieus, van belang voor de metropoolregio en de diversiteit binnen Almere.

Met aanleg van de IJmeerlijn wordt binnendijks ruimte gecreëerd voor Almere Pampus, dat zo verbonden is met het centrum van Almere én het centrum van de metropoolregio. Mogelijkheden om in relatief hoge dichtheden te bouwen aan een boulevard.

Optioneel is de ontwikkeling van Almere IJland voor de kust van Almere Pampus (gekoppeld aan de IJmeerlijn). Hier doet zich de gelegenheid voor om unieke woon-, werk- en recreatiemilieus te koppelen aan de ecologische ambities voor het IJmeer.

De verbrede A6 wordt bij het Weerwater overkluisd, zodat midden in de stad een hoogwaardige ontwikkellocatie ontstaat. De uitstekende ontsluiting en centrale ligging bieden mogelijkheden voor grootschalige nieuwe woon- en werkconcepten voor de uitbreiding van het stadscentrum.

Almere Oosterwold biedt veel ruimte voor ontwikkeling van individuele woon- en werkidealen en organische groei in een groene omgeving; een voortzetting van de woonmilieus in de Gooi- en Vechtstreek, als tegenhanger van de meer geplande stedelijke westelijke ontwikkeling.

  • 7. Almere loopt voorop bij innovaties op het gebied van duurzame gebiedsontwikkeling

De omvang van de schaalsprong biedt kansen om tot fundamentele systeemkeuzes bij de opzet van een stad te komen, namelijk systemen voor energie, mobiliteit, water en grondstoffen. Almere moet de (inter)nationale duurzame stad van de 21e eeuw worden.


Het structuurplan `Almere 2010´ wordt vooralsnog gehandhaafd als ruimtelijke ordeningskader.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de doelstellingen van de Concept Structuurvisie en draagt bij aan de versterking van het vestigingsklimaat voor bedrijven en aan toename van het aantal arbeidsplaatsen.


Programmaplan Almere Stad   (2007)

In 2004 heeft de raad het kaderplan Bestaande Stad en de stadsdeelvisies voor Almere Haven, Buiten en Almere-Stad vastgesteld. De gemeente Almere heeft deze stadsdeelvisies vertaald naar gebiedsgerichte programmaplannen. Met de externe partners en gemeentelijke diensten zijn hoofddoelen en opgaven voor de stadsdelen mede op basis van sociale- economische en ruimtelijke analyses geformuleerd en uitgewerkt in projecten en acties. Daarbij heeft een integratie plaatsgevonden van de werkplannen van de partners en gemeentelijke diensten.

  • 1. Een populair en bruisend stadscentrum
    Focus: voorzieningen, functionaliteit en veiligheid
  • 2. Vergroten stedelijke dynamiek van Almere Stad
    Focus: samenhang en identiteit
  • 3. Verbeteren leefbaarheid aandachtswijk: Stedenwijk
    Focus: Integrale wijkaanpak 2006 – 2009
  • 4. Potentie van groen en blauw benutten
    Focus: Weerwater en stadsparken
  • 5. Versterken vitaliteit woonwijken en bedrijfsterreinen
    Focus: leefbaarheid en voorzieningenstructuur

Dit beleidskader is niet direct van ruimtelijk belang voor het betemmingsplan voor het plangebied.

Kadernota Grondbeleid (2009)

Voor de periode 2009-2030 formuleert de gemeente Almere de volgende specifieke doelen van het grondbeleid:

  • 1. Het faciliteren van de realisatie van de Almere Principles. Het grondbeleid moet bijdragen aan het realiseren van diversiteit, ecologisch gezonde systemen en de participatie van duurzame stakeholders en met name eindgebruikers en eindbeheerders vanaf de allereerste stadia.
  • 2. Het bevorderen van ruimtelijke kwaliteit. Het grondbeleid moet de basis leggen voor ruimtelijke kwaliteit, aansluitend bij de dynamische vraag van huishoudens en bedrijven.
  • 3. Het faciliteren van de stedelijke economie. Het grondbeleid dient een belangrijke bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de stedelijke economie door het creëren van ruimte voor een gedifferentieerde bedrijvigheid en werkgelegenheid in het kader van de stedelijke ontwikkeling en herstructurering.
  • 4. Het inspelen op de Schaalsprong. Dat omvat de bouw van 60.000 woningen in twintig jaar (gemiddeld 3.000 woningen per jaar) en de realisatie van de accommodatie voor 100.000 banen (gemiddeld 5.000 banen per jaar). Het grondbeleid moet er dus voor zorgen dat er tijdig aantrekkelijke en gedifferentieerde locaties worden aangeboden die aansluiten op de dynamische vraag van huishoudens en bedrijven. Voorts moet het grondbeleid eraan bijdragen dat de gevolgen voor de Schaalsprong voor de gemeente positief zijn.
  • 5. Het faciliteren van het programma voor de bestaande stad. Het gaat hierbij om het leveren van een bijdrage aan een gebiedsgerichte aanpak, gericht op een duurzame samenleving.
  • 6. Het veiligstellen van de betaalbaarheid van sociale woningen en maatschappelijk vastgoed. Een essentiële component van de stedelijke dynamiek is dat substantiële delen van de huur- en de koopwoningvoorraad betaalbaar en financieel bereikbaar zijn en blijven voor huishoudens met een bescheiden inkomen. De betaalbaarheid van sociale huur- en koopwoningen en maatschappelijk vastgoed is een punt van aandacht, niet alleen in de investeringsfase maar ook in de beheersfase. Dit heeft ingrijpende gevolgen voor het functionele grondprijsbeleid en gronduitgiftebeleid.
  • 7. Het faciliteren van particulier opdrachtgeverschap. Uit het vorige punt vloeit vooral dat het grondbeleid in een deel van de stedelijke ontwikkeling en herstructurering gunstige condities schept voor individueel en collectief particulier opdrachtgeverschap en mede-opdrachtgeverschap.
  • 8. Het beheersen van de financiële risico's en het benutten van financiële kansen. Het grondbeleid gaat noodzakelijkerwijze gepaard met financiële risico's voor de gemeente, marktpartijen en huishoudens. Het grondbeleid dient er mede op gericht te zijn dat de financiële risico's voor de gemeente adequaat worden beheerst, en voorts dat kansen op positieve exploitatieresultaten worden benut.

Naast deze doelen heeft de gemeenteraad ingestemd met een repertoire aan beleidsinstrumenten, bestaande uit verwervingsbeleid, kostenverhaal, kostenverevening en grondprijs- uitgiftebeleid.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Kadernota.

Afspraken Duurzaam Almere 2012-2014 (2012)

Het gaat hier om een bestuurlijke inspanningsverplichting van het Rijk, de provincie Flevoland, de gemeente Almere en het Waterschap Zuiderzeeland om gezonde systemen te ontwerpen ten behoeve van de duurzame ontwikkeling van de stad. Dit geldt voor zowel de toekomstige stedelijke gebieden als voor de bestaande stad. Systeeminnovaties worden ontwikkeld ter bevordering van duurzame gebiedsontwikkeling. De innovaties hebben betrekking op energie, mobiliteit, water en productief landschap. De doelstellingen in de afspraken zijn:

  • Bij de ontwikkeling van Almere wordt ernaar gestreefd dat de gemeente – met gebruikmaking van de directe omgeving – energieneutraal (exclusief mobiliteit) is vanaf 2025. Hierbij wordt minimaal 40% van de energievraag binnen de gemeente op een duurzame manier opgewekt. De gebiedsontwikkelingen van Almere zijn energieneutraal en zo mogelijk energieproducerend. De energiedoelstelling wordt bereikt door energiebesparing en door toepassing van duurzame vormen van energieopwekking (o.a. zonne-energie, windenergie, groen gas, biogas, warmte-koudeopslag).
  • Bij de groeiopgave worden de mogelijkheden benut om duurzame vormen van mobiliteit uit te breiden. Focus ligt op schone en energiezuinige mobiliteit en voorkomen van milieuproblemen (geluid, fijnstof etc). Ambities zijn dat voor het personenvervoer nieuwe mogelijkheden ontstaan voor de gewenste verschuiving van het traditionele gemotoriseerd vervoer, in de richting van een groter aandeel openbaar vervoer en een groter aandeel elektrisch vervoer.
  • De groenblauwe omgeving wordt waar mogelijk en wenselijk – naast haar traditionele gebruiksvormen t.a.v. cultuur, natuur en recreatie – ingezet om ruimte te bieden aan de gezonde systemen van de stad. Het gaat hierbij om de gezonde systemen van energie, water en mineralen kringloop (o.a. lokale voedselproductie en gft-verwerking). Indien deze nieuwe functies in de groenblauwe omgeving leiden tot exploitatie-opbrengsten, zullen deze mede ingezet worden voor de uitbreiding, kwaliteitsverhoging en beheer van de groenblauwe omgeving.
  • De ontwikkeling van Almere zal gepaard gaan met de ontwikkeling van een bijbehorend duurzaam watersysteem. De opgaven van wateroverlast en droogte worden verbonden met de ruimtelijke opgaven van Almere. Almere wordt een klimaatbestendige stad.

De partijen bieden ruimte aan duurzaamheidinitiatieven die bijdragen aan het realiseren van de duurzaamheiddoelstellingen voor water, energie, mobiliteit en productief landschap conform deze Afspraken Duurzaam Almere.

Binnen het plangebied zijn zonnepanelen, zonnecollectoren en kleine windmolens op of aan gebouwen mogelijk.Verder is, mede met het oog op wateroverlast het structurele groen als groen bestemd en zijn de mogelijkheden voor verharding van het groen beperkt.

Programmaplan Energie Werkt! (2015)

Almere heeft de ambitie om in 2022 energieneutraal te zijn (exclusief mobiliteit). Om dit te bereiken is het noodzakelijk om focus te brengen in de vereiste gezamenlijke inspanning met, door en voor de stad, om een versnelling in hernieuwbare energievoorziening te realiseren. Dit is aanleiding geweest om te komen tot (en tevens het doel van) het Programmaplan Energie Werkt! Het programmaplan richt zich op de periode 2015 - 2018.

Het programma bevat een werkwijze langs 5 inhoudelijke werklijnen:

  • Werklijn 1 Zon

In deze werklijn wordt langs vier speerpunten ingezet op het vergroten van hernieuwbare (elektrische) energieopwekking uit zon. Het stimuleren van extra panelen op particuliere daken en daken van gemeentelijk vastgoed, scholen en verenigingen wordt in deze werklijn vormgegeven. Ook wordt gekeken hoe we grootschalige panelen kunnen realiseren op huurwoningen en wordt onderzocht hoe en waar zonnevelden op (braakliggende) gronden kunnen ontstaan.

  • Werklijn 2 Warmte

Deze werklijn legt de focus op het verduurzamen van het bestaande warmtenet en het aanleggen en voeden van eventuele nieuwe warmtevoorziening op hernieuwbare energiebronnen. Voor het bestaande net wordt in het programma een beeld gegeven van de mogelijke opties om het net te verduurzamen en welke investeringen daarbij horen. Er wordt verkend of en hoe met partner Nuon samengewerkt gaat worden. Het bespreken van de hoogte en differentiatie in aansluittarieven maakt deel uit van deze verkenning. Voor nieuwe gebieden wordt ingezet op innovatieve technieken.

  • Werklijn 3 Wind

Windenergie kan zowel binnen als buiten Almere opgewekt worden. De keuze in deze werklijn is dat Almere binnen de gemeentegrenzen initiatieven faciliteert als bewoners en/of bedrijven daarom vragen. Binnen deze werklijn zijn hiervoor strikte criteria opgesteld en worden initiatieven daarin begeleid. Voor investeringen in windenergie buiten Almere wordt verkend hoe op passende wijze aangesloten kan worden op lopende ontwikkelingen binnen de Provincie Flevoland.

  • Werklijn 4 Scholen en verenigingen

In deze werklijn worden Almeerse scholen en verenigingen aangezet tot het nemen van duurzame energiemaatregelen en worden deze brandpunten in de Almeerse wijken en buurten benut om de ambitie energieneutraal in 2022 onder de aandacht te brengen en zichtbaar vorm te geven. Door inzicht te verschaffen in mogelijke maatregelen en daarbij financieringsarrangementen aan te bieden wil deze werklijn in deze doelgroep hernieuwbare energie als standaard neerzetten.

  • Werklijn 5 Bewoners en bedrijven

Bewoners worden vanuit deze werklijn ondersteund om stappen te (blijven) zetten naar energieneutraal Almere. Via diverse stimuleringsmaatregelen wordt hierop ingezet. Door inzicht en advies te verschaffen maar ook financieringsmogelijkheden te geven draagt deze werklijn binnen deze doelgroep bij aan een versnelling in de duurzame energietransitie. Voor bedrijven wordt ingezet op meer inzicht in rendabele investeringen en maatregelen die samenhangen met energiebesparing en hernieuwbare energieopwekking.

Binnen het plangebied zijn zonnepanelen, zonnecollectoren en kleine windmolens op of aan gebouwen mogelijk.

Welstandsnota Almere 2014 (2015)

Met de Welstandsnota 2014 heeft de gemeente Almere een ommezwaai gemaakt in het welstandsbeleid. De woongebieden en bedrijventerreinen in Almere zijn met het nieuwe beleid welstandsvrij geworden. In deze gebieden behoeven bouwplannen niet meer preventief getoetst te worden op het welstandsaspect.

Het verplichte welstandstoezicht blijft wel gehandhaafd voor:

  • Het groenblauwe raamwerk

Het landschap in Almere vormt het groenblauwe raamwerk waarin de stadsdelen zijn gevat. Hier zijn alleen gebouwen die een positieve bijdrage leveren aan dit raamwerk welkom. In de nota 'Kleur aan groen'' is dit beleid vastgelegd en uitgewerkt.

  • De hoofdstructuur

De gebouwde voorzieningen langs hoofdwegen, spoorlijnen en vaarten zijn welstandsplichtig.

  • De centrumgebieden

De centra van Stad, Haven en Buiten zijn welstandsgebied.

  • Bijzondere gebieden

Het betreft de gebieden met bijzondere betekenis voor het stadsbeeld van Almere: de Fantasie, de Realiteit en de Eenvoud.

  • Reclame

Het aanbrengen van reclameborden langs de openbare ruimte en aan gebouwen.

Op onderstaande kaart is aangegeven in welke gebieden het welstandsbeleid van toepassing is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2JV02-vg01_0015.png"

Wanneer een gebied welstandsvrij is wil dat overigens niet zeggen dat er geen regie is. Voor de
omvangrijkere (her)ontwikkelingsgebieden kan supervisie door kwaliteitsteams worden ingesteld en weer worden opgeheven. Ook kan bewonerswelstand worden ingesteld indien 2/3 meerderheid in een gebied aangeeft dat welstandstoetsing gewenst is. Voor het hele grondgebied van de gemeente geldt verder de excessenregeling. De excessenregeling is het instrument om bouwerken, die in ernstige mate ontsierend zijn voor de omgeving, te laten aanpassen. De excessenregeling is gericht op het uiterlijk en is niet bedoeld om de plaatsing van bouwwerken tegen te gaan.

Beleidsnota kleine bouw 2008 (2009, 2010)

In deze nota worden kaders benoemd voor de uitbreiding van woningen, het gebruik van woningen voor beroepen en bedrijven aan huis, bouwwerken nabij woningen en bedrijven, de oprichting van antennemasten e.d. Als een bouwplan aan de voorwaarden uit de nota voldoet, dan wordt medewerking verleend aan een bouwaanvraag, ook als deze niet past in het bestemmingsplan. Voor nieuwe bestemmingsplannen is het uitgangspunt dat de regeling uit de Nota hierin wordt overgenomen. Deze kaders scheppen duidelijkheid voor inwoners en bedrijven.

Samengevat regelt de nota de volgende bouw- en gebruiksmogelijkheden:

  • a. uitbreiding van of een bijgebouw bij woongebouwen;
  • b. uitbreiding van of een bijgebouw bij niet-woongebouwen (bijvoorbeeld winkels, scholen, bedrijfsgebouwen);
  • c. realiseren van gebouwen voor openbaar nut, openbaar vervoer of wegverkeer;
  • d. oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (bijvoorbeeld schuttingen, kunstobjecten, overkappingen);
  • e. realiseren van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie;
  • f. regeling met betrekking tot aan-huis-gebonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in huis;
  • g. oprichten van antenne-installaties.

Voor dit plangebied betekent dit dat de uitgangspunten van de nota zijn verwerkt in de regels en op de plankaart.

Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet

(vastgesteld door college van B&W op 2 maart1999)

Naast het nationale en provinciale antennebeleid heeft de gemeente ook een eigen 'antennebeleid'. Dit beleid houdt in dat zendmasten niet in woonwijken en natuurgebieden mogen worden geplaatst. Wel is plaatsing mogelijk op bedrijventerreinen, sportparken en langs hoofdinfrastructuur.

Voor het plangebied betekent dit masten en antennes mogelijk zijn gemaakt.

Beleidslijn tuinvergrotingen 2012 (2013)

Daar waar mogelijk zal tegemoet worden gekomen aan de wensen van bewoners om (kleine stukjes) gemeentegrond grenzend aan tuinen te verkopen aan de eigenaren van de tuinen. Anderzijds moeten stukken grond die ten onrechte door bewoners in gebruik zijn genomen, weer in gebruik komen als gemeentegrond. Het gaat hierbij immers om publiekbezit, dat de gemeenschap toekomt.

Er worden twee aanpakken gehanteerd: de projectmatige en de niet projectmatige aanpak.

Bij de projectmatige aanpak neemt de gemeente het initiatief om voor een hele wijk of buurt de mogelijkheden voor tuinvergrotingen te onderzoeken. Dit gaat vrijwel altijd in combinatie met een (groot)onderhoudsproject in hetzelfde gebied. De niet projectmatige aanpak wordt toegepast als een bewoner of een groep bewoners een verzoek tot tuinvergroting indient en er niet binnen een jaar gestart gaat worden met het voorbereiden van een projectmatige aanpak in hetzelfde gebied.

Uitgangspunt bij beide aanpakken is het uitgeven van gronden daar waar dit mogelijk is zonder het algemeen belang aan te tasten. Onder het algemeen belang worden in ieder geval de volgende zaken verstaan:

  • 1. (geplande)projecten/reserveringen waarvoor de gronden nodig zijn;
  • 2. Weigering van eigenaren van kabels of leidingen om in te stemmen met verkoop gecombineerd met het vestigen van zakelijk recht (recht van de eigenaar van kabel of leiding om te allen tijde bij de leiding te kunnen);
  • 3. Ontstaan van problemen voor het (gemeentelijk) onderhoud ten gevolge van de uitgifte;
  • 4. Veiligheid (vooral verkeersveiligheid en sociale veiligheid);
  • 5. Voorkomen van aantasting van ruimtelijke kwaliteit (groene kwaliteit en samenhang van de wijk).

In het plangebied hebben geen tuinvergrotingen plaatsgevonden.

Aanwijzing en nadere regels ligplaatsen van vaartuigen in de gemeente Almere (2013)


De regels in de Aanwijzing en nadere regels ligplaatsen van vaartuigen zorgen ervoor dat de watergangen in de stad op een verantwoorde manier gebruikt kunnen blijven worden. In artikel 5:19, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening 2011 is een verbod opgenomen om met een vaartuig in openbaar water een ligplaats in te nemen, een ligplaats te hebben dan wel beschikbaar te stellen. In de aanwijzing en nadere regels ligplaatsen is geregeld dat dit verbod niet van toepassing is op de aangewezen gedeelten van het openbaar water die als ligplaatsen woonschepen zijn aangegeven op kaart die bij de aanwijzing hoort. Op de kaart bij de aanwijzing zijn ook vaste ligplaatsen, afmeeroevers, passantenligplaatsen, wachtplaatsen, particulier water en particuliere oevers aangegeven.

Binnen het plangebied zijn geen ligplaatsen voor woonschepen aangewezen. De oevers langs de watergangen binnen het plangebied zijn ook niet aangewezen als afmeeroever.

Prostitutiebeleid Almere (2000)

Het beleid is gericht op concentratie van bepaalde vormen van seksinrichtingen (in het uitgaanscentrum met bepaalde dominante functies zoals horeca en uitgaan, waar ruime mogelijkheden zijn m.b.t. sluitingstijden).

In de Nota Prostitutiebeleid wordt vestiging van een bedrijf in een woonwijk ontoelaatbaar geacht. Daarnaast wordt het buitengebied uitgesloten omdat dit óf een blijvend recreatiegebied óf een toekomstig woongebied is.

Er wordt afgezien van de aanwezigheid van raamprostitutie en straatprostitutie in Almere. Uitgangspunt is dat er enige concentratie is in de stadskernen van Almere-Stad, Almere-Haven en Almere-Buiten van de zichtbare prostitutie (seksclub, sekstheater, seksbioscoop, seksautomatenhal, erotheek en sekswinkel). Het vestigingsbeleid gaat uit van maximaal vijf seksclubs, maximaal vijf erotische massagesalons, maximaal vijf privé-huizen, maximaal vijf bedrijven in de seksbranche waar geen seksuele handelingen plaatsvinden, en maximaal drie parenclubs in de gemeente Almere. Deze kunnen verdeeld worden over de centrumgebieden van de stadskernen van Almere-Stad, Almere-Haven en Almere-Buiten. De mogelijkheid bestaat dat steeds één van de vijf bedrijven zich kan vestigen op een bedrijventerrein. Vestiging op een bedrijventerrein is gebonden aan extra voorwaarden.

Voor het plangebied betekent dit dat via een wijzigingsbevoegdheid de realisatie van een seksinrichting mogelijk gemaakt kan worden.

Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013 (2012)

Het Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013 bevat de uitgangspunten en criteria die worden gehanteerd bij de behandeling van de (aanvragen voor) vestiging van koffieshops in Almere.

Binnen de gemeente Almere worden maximaal vier gedoogbeschikkingen afgegeven voor het exploiteren van een coffeeshop. Voor de stadskern Almere Stad maximaal twee, voor de stadskern Almere Haven maximaal één en voor de stadskern Almere Buiten maximaal één. Als dit maximum van vier is bereikt worden verdere aanvragen op grond daarvan afgewezen.

Een coffeeshop kan slechts gevestigd worden op een locatie met een horecabestemming. Een coffeeshop valt onder Categorie I “ lichte horeca”. Vestigingscriteria ten aanzien van de locatie zijn onder andere:

  • geen vestiging van coffeeshops in woonwijken;
  • situering ten opzichte van scholen: de loopafstand dient minimaal 350 meter te zijn tussen een school (basis- en voortgezet onderwijs) en een coffeeshop (uitgezonderd Festivalplein)
  • dusdanig gesitueerd dat maatschappelijke controle en controle door controlerende instanties mogelijk is;
  • vestiging aan de rand van bedrijventerreinen is toegestaan, tenzij geen controle mogelijk is;
  • vestiging in het centrum is toegestaan.

Voor het plangebied betekent dit er geen coffeshops zijn toegestaan.

Uitgiftebeleid benzineverkooppunten (2000)

Op 19 mei 2000 heeft het college van B&W het 'uitgiftebeleid benzineverkoop' vastgesteld. Het beleid gaat uit van de uitgifte van alleen solitaire tankstationlocaties. Daarnaast is in de nota een spreidingskaartje voor benzineverkooppunten opgenomen. Op deze kaart staat aangegeven waar benzineverkooppunten gerealiseerd mogen worden.

Voor het plangebied betekent dit er geen nieuwe tankstations mogelijk worden gemaakt.

3.2 Bereikbaarheid en mobiliteit

Nota Mobiliteitsplan Almere (2012)

Keuzes op het gebied van verkeer en vervoer zijn in belangrijke mate voorwaardenscheppend voor stedelijke ontwikkelingen. Ze werken ook door in het dagelijks leven op straat. Het gaat dan met name om een goede bereikbaarheid, maar óók om de wijze waarop verkeer en vervoer wordt ingebed in het stedelijk weefsel. De volgende 8 hoofdkeuzes worden gemaakt:

  • 1. Stimuleren economische ontwikkeling door verbeteren regionale bereikbaarheid, handhaven goede interne bereikbaarheid en versterken van wijkeconomie met introductie stadsstraten;
  • 2. Betere inpassing infrastructuur in stedelijk weefsel en aanwenden infrastructuur ter ondersteuning van organische groei;
  • 3. Handhaven van een gezond, verkeersveilig en duurzaam verkeerssysteem met aandacht voor initiatieven uit de markt;
  • 4. Vasthouden kwalitatief hoogwaardig openbaar vervoer waarbij de sociale veiligheid en de inpassing in het stedelijk weefsel verbeteren;
  • 5. Realiseren hoger fietsgebruik door het aanbieden van een kwalitatief hoogwaardig, sociaal veilig en kostenefficiënt hoofdfietsnetwerk;
  • 6. Aanbieden van veilige en prettige looproutes in woonwijken en winkelcentra en openbaar vervoer voorzieningen;
  • 7. Vasthouden van de goede interne bereikbaarheid per auto met aandacht voor inpassing, beleving en oriëntatie;
  • 8. Parkeeroplossingen op maat voor bewoners, bezoekers en werknemers.


Doelstellingen met ruimtelijke betekenis zijn:

  • Meer functiemenging;
  • Maken van stadsstraten: straten of lanen die een meer stedelijke uitstraling hebben door het verkeer niet meer strikt van de omgeving te scheiden; ook ter versterking van de wijkeconomie;
  • Concentratie van voorzieningen rondom knooppunten (m.n. stations);
  • Verbetering sociale veiligheid op fietsroutes (onder andere bundeling met auto-infrastructuur cq langs (woon)bebouwing), looproutes en openbaar vervoer. Tenminste één sociaal veilige fietsroute tussen stadsdelen;
  • In nieuwe gebieden met de gebruikelijke Almeerse dichtheid en hoger wordt het systeem van verkeersscheiding grotendeels doorgezet (eventueel eigen rijstrook, in plaats van aparte infrastructuur). In nieuwe gebieden met lagere dichtheden kan in principe van dit systeem worden afgestapt. In bestaand gebied geen grote ingrepen;
  • Openbaar vervoer en fiets krijgen prioriteit boven de auto;
  • Hoofdfietsnetwerk met ongelijkvloerse kruising van de dreven;
  • Doorgaand autoverkeer weren uit woongebieden;
  • Aandacht voor verkeersveilige schoolomgeving;
  • Capaciteitsvergroting regionale vervoersverbindingen (ov en auto);
  • Op langere termijn een IJmeerverbinding als voorwaarde voor gezonde groei Almere;
  • Bij interne bereikbaarheid krijgen economisch belangrijke gebieden (zoals het Stadscentrum en het centrum van Almere Buiten inclusief Doemere) prioriteit.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de uitgangspunten van dit beleidsplan.

3.3 Werk in de stad

Gemeentelijke visie op het vestigingsbeleid (GVV) (2010)

Om Almere te ontwikkelen tot een complete stad met een eigen economisch identiteit én daarmee de concurrentiepositie van de Randstad te versterken, is meer werkgelegenheid nodig voor een evenwichtige woonwerkbalans. Deze visie beoogt de economische ontwikkeling te versterken, de mobiliteit te beheersen, de infrastructuur efficiënt te gebruiken en de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid te verbeteren. Hiermee kan Almere een gunstig vestigingsklimaat bieden voor bestaande en nieuwe bedrijven én haar inwoners voldoende, gevarieerde werkgelegenheid bieden. Hoofdpunten zijn:

  • 1. Almere Principles zijn vertrekpunt voor de ontwikkeling van toekomstige vestigingslocaties. De Principles zijn geoperationaliseerd naar uitgangspunten voor de vestigingsvisie. Deze zijn vertaald naar onderdelen voor een uitvoeringsprogramma, welke praktisch kan worden gekoppeld aan de levenscyclus van vestigingslocaties (fase van ontwikkeling, realisatie, beheer, herstructurering).
  • 2. programmering van vestigingslocaties gericht op voldoende (direct beschikbare, geplande en gereserveerde) voorraad. Voor het scheppen van 100.000 extra banen moeten verschillende typen vestigingslocaties worden aangeboden. Voor de lange termijn (2030) is 680 extra hectare voor bedrijventerreinen, 1 miljoen m2 extra kantoorvloeroppervlak en 250 hectare voor (grootschalige) voorzieningen gereserveerd.
  • 3. formuleren van uitgangspunten voor duurzame gebiedsontwikkeling. In nota's van uitgangspunten worden condities en randvoorwaarden voor duurzaamheid op maat vastgesteld. Hierbij geldt: (1) richtinggevende terreinquotiënt voor industriële en logistieke bedrijven (35-50 arbeidsplaatsen/ha); (2) benutten van mogelijkheden voor duurzame ontwikkeling (inhoud, procesgang, financiering); (3) meer aandacht voor mogelijkheden van tijdelijke natuur op braakliggende terreinen; (4) actief parkmanagement; (5) programmering van de herstructurerings-opgave, gericht op tijdig anticiperen op verminderde kwaliteit van vestigingslocaties.
  • 4. faciliteren en stimuleren van functiemenging op vestigingslocaties. Uitgangspunt voor specifieke werkmilieus en binnenstedelijke bedrijventerreinen is dat bestaande bedrijven hiervan geen hinder in de bedrijfsvoering ondervinden. Functiemenging faciliteren en stimuleren door (1) hanteren van een kader en kaart voor functiemenging als basis voor nieuwe bestemmingsplannen; (2) in de bestaande stad én de ontwikkelingsgebieden ruimte bieden aan functiemenging (kleinschalige 'werkvlekken' of werkstrips bij entrees van woonwijken, of gebouwconcepten als bedrijfsverzamelgebouwen, kantorenvilla's en speciale woonwerk-woningen en woningen, etc.
  • 5. behoud van werkgelegenheid op bedrijventerreinen als uitgangspunt voor herstructurering en het uitwerken van het beheer en de herstructureringsopgave. Voorkomen moet worden dat de aanzuigende werking van nieuwe locaties leidt tot achteruitgang en zelfs leegstand. Uitgangspunt bij herstructurering is dat de werkgelegenheid op de bestaande terreinen behouden blijft; deze vormt een belangrijke basis voor de opgave van 100.000 extra banen. Voornemens zijn: (1) stimuleren van (duurzame) beheervormen op bestaande terreinen. Basis is een vast te stellen gemeentelijk standaardpakket voor onderhoud en beheer per bedrijventerrein. Ondernemers kunnen gebruik maken van de Experimentenwet BedrijfsInvesteringsZones; (2) een kwaliteitskaart met bijbehorend programma voor vestigingslocaties, in aansluiting op de actualisering van gebiedsprogramma's; (3) uitwerken van de herstructureringsopgave, omdat op termijn zwaardere vormen van herstructurering (revitalisering en herprofilering) niet volledig zullen worden voorkómen.


De visie is vertaald in een overzicht van typen vestigingslocaties, waarin is aangegeven of, en zo ja onder welke voorwaarden, functies als detailhandel (regulier, pdv en gdv), kantoor, voorzieningen, wonen e.d. mogelijk zijn. Analoog aan de provinciale beleidsregel "locatiebeleid stedelijk gebied 2008" wordt onderscheid gemaakt in centrummilieus (grootstedelijk en overig), gemengde woon-werkmilieus (gemengd wonen-werken en binnenstedelijk) en specifieke werkmilieus (kantoren, voorzieningen, regulier bedrijventerrein en industrieterrein).


Voor het plangebied betekent dit dat:

  • op het binnenstedelijke bedrijventerrein De Uitgeverij worden de volgende functies toegestaan:
    - bedrijvigheid met milieucategorie A en B;
    - wonen, uitsluitend inpandig of woon-werkeenheden;
    - zelfstandige kantoren, tot een oppervlak van maximaal 1500 m2 bvo; in totaal mag maximaal 25% van het bedrijventerrein gebruikt worden voor kantoren;
    - maatschappelijke voorzieningen, mits passend naar aard en schaal;
    - overige voorzieningen; hieronder wordt verstaan voorzieningen op het gebied van cultuur, sport en recreatie (muziek-, ballet-, dans- en sportscholen, ateliers e.d.) en aan-huis-gebonden beroepen
    - parkeren op eigen of gedeeld terrein.
  • op het regulier gemengde bedrijventerrein Gooisekant (incl. Gooise Poort) worden de volgende functies toegestaan:
    - bedrijvigheid tot en met milieucategorie 3;
    - kantoorhoudendheid van max. 50% bvo per bedrijf;
    - zelfstandige kantoren (100%) alleen toegestaan in aangewezen zone;
    - maatschappelijke en overige voorzieningen alleen in business facility point of binnen zoekzone indien uit onderzoek blijkt dat het kan;
    - wonen (w.o bedrijfswoningen) is niet toegestaan;
    - parkeren op eigen of gedeeld terrein.

Detailhandelsvisie Almere 2014 (2014)

De Detailhandelsvisie Almere 2014 geeft in hoofdlijnen antwoord op de vraag hoe Almere in de komende jaren met detailhandel in de stad wil omgaan.

De belangrijkste uitgangspunten voor de detailhandelsstructuur zijn:

  • de fijnmazigheid van winkelvoorzieningen;
  • de positie van het stadscentrum als hét centrale (winkel)centrum van Almere;
  • ruimte bieden aan ondernemers;
  • e-commerce faciliteren.

Dit vindt zijn uitwerking in:

  • Concentratie van dagelijkse detailhandel in of aan buurt-, wijk- en stadsdeelcentra
  • Concentratie van niet-dagelijkse detailhandel in of aan stadsdeelcentra
  • Prioriteit voor kansrijke innoverende concepten
  • Verruimen van mogelijkheden voor kleinschalige detailhandel buiten de winkelgebieden
  • Vergroten van de verzorgingsfunctie en complementariteit van warenmarkten
  • Behouden van ruime mogelijkheden winkelopening
  • Handhaven van regels
  • Programmering gericht op kwaliteit
  • Uitvoeringsparagraaf 'samenwerking markt en overheid'

De detailhandelsvisie bevat een aantal relevante begripsbepalingen, waaronder PDV en GDV. Het (toelatings)kader bevat een verdere vertaling van het beleid:

Economische segmenten   Dagelijks   Niet dagelijks   E-commerce  
    Recreatief   Doelgericht (PDV)   web- winkel   internet- winkel   afhaal-punten  
Milieus en Locaties              
stadscentrum en stadsdeelcentra   ja   ja   ja*   ja   ja   ja  
wijk- en buurtcentra   ja, supermarkt van (elk) maximaal 1.500 m² w.v.o.*/**   ja   nee   ja   ja   ja  
retailcentra***   nee   ja, mits passend binnen het thema   ja, mits passend binnen het thema   ja   ja   ja  
woonwijken (inclusief bedrijfs- woningen op bedrijventerreinen)   ja, mits < 25 m² w.v.o. aan huis   ja, mits < 25 m² w.v.o.   nee   ja   ja*   ja****  
binnenstedelijke, modern gemengde bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   alleen daar waar het volgens de geldende bestemmings- plannen mogelijk is, met uitzondering van ABC goederen¹)   ja   nee   ja****  
hoogwaardige bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   ja****  
logistieke bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   ja****  
industrieterreinen (De Vaart 1-3 en 4)   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   nee  
agrarische bedrijventerreinen, zoals Buitenvaart   ja, mits < 25 m² w.v.o. in de bedrijfswoning ***** en m.b.t. ondergeschikte detailhandel maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o. *****   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.*****   nee, met uitzondering van 1 tuincentrum   ja*****   ja*****   nee  

* Mits wordt voldaan aan de randvoorwaarden met betrekking tot bereikbaarheid, parkeren, laden, lossen en milieu-eisen (5 parkeerplaatsen per 100 m² b.v.o.).

** In stadsdeel Haven maximaal 1.200 m² w.v.o.

*** Retailcentra vallen onder het locatietype 'voorzieningenmilieu' uit de Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV, 2010) en Doemere is een voorzieningenmilieu voor PDV en het toekomstig retailpark Poort is een voorzieningenmilieu voor GDV. Ook de eventuele toekomstige detailhandelszone op Twentsekant is aangewezen als een voorzieningenmilieu voor PDV/GDV (pas op zijn vroegst na 2020 in ontwikkeling).

**** Op nog nader te bepalen locaties en onder nog nader te bepalen voorwaarden/criteria.

***** Gelieerd aan de hoofdbestemming (verbreed agrarisch) binnen het nieuwe bestemmingsplan Agrisch gebied Buitenvaart.

¹) ABC-goederen kunnen zich ook vestigen op de binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen als voldaan wordt aan de ruimtelijk relevante criteria als goede bereikbaarheid en ruimtelijke inpassing buiten de PDV zones.

Voor het plangebied is de kolom 'binnenstedelijke, modern gemengde bedrijventerreinen' relevant. Op grond hiervan is detailhandel bij productiebedrijven toegestaan mits ondergeschikt tot maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100m². Perifere detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van perifere detailhandel in de vormen Auto's, Boten en Caravans.
Beperkt detailhandel in combinatie met facility point en e-commerce faciliteiten is mogelijk.

Afhaalpunten (2014)

De raad heeft op 6 maart 2014 ingestemd met de beleidskeuzes van de "Detailhandelsvisie Almere 2014". In het raadsvoorstel is aangekondigd dat op twee punten zou worden teruggekomen, namelijk afhaalpunten en kringloopwinkels.

Op basis van de Detailhandelsvisie Almere 2014 worden afhaalpunten bij voorkeur geïntegreerd in de bestaande winkelstructuur. Hoewel afhaalpunten in winkelgebieden kunnen worden opgezet, bestaat er behoefte om pure afhaalpunten ook buiten de winkelgebieden kansen te bieden.

Afhaalpunten worden in de Detailhandelsvisie Almere 2014 niet als detailhandel gezien, maar als een bedrijfsfunctie (logistiek). Een afhaalpunt wordt in de detailhandelsvisie daarom gedefinieerd als "een locatie waar de consument uitsluitend via internet bestelde goederen kan afhalen of retourneren, en waar uitsluitend logistiek en opslag van bestelde goederen gedurende een korte periode plaatsvindt en waarbij geen sprake is van uitstalling ten verkoop en/of overige activiteiten". Doordat pure afhaalpunten ook als een (logistiek) bedrijf gezien kunnen worden, dus niet als een winkelfunctie, ontstaat de mogelijkheid om deze te realiseren op locaties buiten de bestaande winkelstructuur. Afhaalpunten worden toegestaan op alle bedrijventerreinen. De bedrijventerreinen Buitenvaart (agrarisch) en De Vaart (industrieel) worden hiervan uitgesloten.

Voorwaarden voor vestiging van een puur afhaalpunt op bedrijventerreinen zijn:

  • voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden, lossen en manoeuvreren dienen op eigen terrein te worden gerealiseerd;
  • de locatie van het afhaalpunt dient goed ontsloten te zijn: een directe en korte aansluiting op de hoofdwegenstructuur.

Dit betekent voor het plangebied dat afhaalpunten onder de genoemde voorwaarden mogelijk gemaakt worden.


Kringloopwinkels (2014)

De raad heeft op 6 maart 2014 ingestemd met de beleidskeuzes van de "Detailhandelsvisie Almere 2014". In het raadsvoorstel is aangekondigd dat op twee punten zou worden teruggekomen, namelijk afhaalpunten en kringloopwinkels.

Volgens de Detailhandelsvisie is detailhandel toegestaan op locaties met een detailhandelsbestemming. Kringloopwinkels vestigen zich in de praktijk echter eerder op bedrijventerreinen vanwege het volumineuze karakter en de relatief lagere huurprijs dan in winkelcentra. Er zijn in Almere drie kringloopwinkels gevestigd: op De Steiger, op Markerkant en op Frezersplaats. De kringloopwinkel op Poldervlak is begin 2014 afgebrand.

In vergelijking met de definitie zoals die is opgenomen in de Detailhandelsvisie Almere 2014 zijn de termen 'breed assortiment' en 'om niet' toegevoegd, mede om het verschil te benadrukken met een 'gewone' tweedehandswinkel.

Door de brede opzet van deze specifieke bedrijfstak is het wenselijk dat hiervoor ook ruimte wordt geboden buiten de winkelcentra.

De typen bedrijventerreinen waar kringloopwinkels zich kunnen vestigen worden beperkt tot die bedrijventerreinen die voor consumenten goed bereikbaar zijn en die relatief dicht bij een woonwijk liggen. Daarnaast komen die bedrijventerreinen in aanmerking waar de bedrijven qua aard van de bedrijfsactiviteiten niet onnodig belemmerd worden in hun bedrijfsvoering met de komst van een kringloopwinkel. Kringloopwinkels moeten geen negatieve ruimtelijke effecten veroorzaken op de bedrijfsomgeving waar deze gevestigd zijn. Daarom komen de binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen (zoals in de GVV van 2010 genoemd) hier voor in aanmerking. De bedrijventerreinen Buitenvaart (agrarisch) en De Vaart (industrieel) en de bedrijventerreinen Stichtsekant, Hollandsekant en Sallandsekant (logistiek) komen hiervoor niet in aanmerking. Elke vestiging dient fysiek en verkeerskundig inpasbaar te zijn. Parkeren, laden, lossen en manoeuvreren dient op eigen terrein plaats te vinden.

Dit betekent voor het plangebied dat kringloopwinkels onder de genoemde voorwaarden mogelijk gemaakt worden.

Horecanota Almere (2000)

De horeca heeft als branche te maken met vele regelingen en beleidsmaatregelen die de gemeente Almere behartigt. Omwille van een eenduidig overzicht en toegankelijk beleid is een nota opgesteld die dit in een meer integraal kader plaatst.

De horecanota bevat in hoofdzaak een 'foto' van het bestaande gemeentelijke horecabeleid anno 2000. Deze 'foto' is in overleg met diverse in- en externe betrokkenen gemaakt.

Wat betreft ruimtelijk beleid is aangegeven dat ten behoeve van de bestemmingsplannen een uniforme omschrijving van drie gedefinieerde typen horeca (licht-, middel- en zware horeca) zal worden gehanteerd. Deze is opgesteld en wordt als Staat van Horeca-activiteiten opgenomen in de bestemmingsplannen.

Verder is er een indeling gemaakt van gebieden waar horeca kan worden toegevoegd of verminderd:

  • Consolidatiegebied: geen uitbreiding van horeca mogelijk;
  • Ontwikkelingsgebied: nieuwe horeca is mogelijk;
  • Concentratiegebied: sterke concentratie van horeca is mogelijk;
  • Deconcentratiegebied: horeca zal worden verminderd.

Deze indeling van gebieden is vertaald naar woongebieden, centra, Poort, Hout, bedrijventerreinen en kantoorgebieden en buitengebied, stadscorridors en parken.

Woongebieden

  • Woongebied: lichte horeca toegestaan in bedrijfsruimten, specifieke locaties in bestemmingsplan opnemen. Solitaire horeca in beginsel niet, tenzij op geschikte locaties lichte horeca.
  • Buurtsteunpunt en wijkcentra: lichte en middelzware horeca mogelijk; bestaande gebieden zijn consolidatiegebied; nieuwe buurt- en wijkcentra zijn beperkt ontwikkelingsgebied.

Centra

  • Concentratie van horeca in de stads(deel)centra; lichte, middelzware en zware horeca mogelijk.

Poort

  • Wijk- en buurcentra: ontwikkelingsgebied, lichte en middelzware horeca;
  • Sport- en Leisurecentrum en Kustzone: concentratiegebied met lichte en middelzware horeca; sport- en leisurecentrum ook zware horeca.

Hout

  • beleid gevoerd in de andere kernen wordt ook in Hout voorgezet;

Bedrijventerreinen en kantoorlocaties

  • Uitgangspunt voor vestiging van horeca is het draagvlak van de betreffende werklocatie; derhalve geen horeca op binnenstedelijke bedrijfsterreinen;
  • Regionale bedrijfsterreinen en kantoorlocaties: lichte en middelzware horeca mogelijk, over het algemeen gericht op de aldaar gevestigde bedrijven (uitzondering: weggebonden horeca).

Buitengebied, stadscorridors en parken

  • actief beleid voeren gericht op vestiging van horeca, o.a. via Parkennota.

Voor het plangebied betekent dit op De Uitgeverij geen horeca is toegestaan en op Gooisekant licht en middelzwaar toegestaan kan worden.

3.4 Groene stad

Waterplan Almere (2005)

Het Waterplan geeft aan welke rol het binnendijks water binnen de stad speelt en wat er nodig is om die rol te vervullen. Bij herstructurering van de bestaande stad of nieuwbouw, geeft de watervisie richting aan de omgang met water. Een belangrijk onderdeel van de watervisie is de waterfunctiekaart waarop drie functies zijn weergegeven: een natuurlijke, recreatieve of stedelijke functie. De functie bepaalt hoe het water moet worden ingericht, beheerd en onderhouden.

Gemeente en Waterschap dragen de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het water in de stad. Het waterplan biedt een kader voor deze samenwerking. Het waterplan is opgesteld om zowel de huidige knelpunten in het watersysteem op te lossen als te anticiperen op toekomstige veranderingen en kansen.

Kleur aan Groen (2014)

De nota Kleur aan Groen geeft de spelregels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven binnen het groenblauwe raamwerk. Almere wil het unieke netwerk van natuur en landschap ook in de toekomst koesteren en behouden. De nota legt daarom de hoofdstructuur (het raamwerk) vast op kaart en beschrijft de betekenis ervan (de essentie). De essentie en de groene kwaliteit van de landschappen stellen voorwaarden aan alle ontwikkelingen in het raamwerk. Daarbij biedt Kleur aan Groen bewoners en ondernemers nadrukkelijk de ruimte om hun ideeën in het groen en blauw te realiseren. Op die manier kunnen zij de inrichting en gebruiksmogelijkheden versterken.

De basis van de nota is de kaart van het groenblauwe raamwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2JV02-vg01_0016.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2JV02-vg01_0017.jpg"

Op de kaart zijn landschapstypes aangegeven. Zij laten zien dat er verschillende landschappen zijn met elk hun eigen ruimtelijke karakteristieken en kenmerkend gebruik. Er wordt onderscheid gemaakt in: bos, moeras, park, voorzieningenpark, water en identiteitsdragers.

Om te kunnen beoordelen of een initiatief een verbetering voor (het gebruik van) het groenblauwe raamwerk oplevert, zijn de kwaliteiten van het raamwerk samengevat in 'de essentie'. Initiatieven zijn uitsluitend mogelijk als ze recht doen aan de essentie. Zo wordt bepaald of het raamwerk de beste plek is voor het initiatief, of dat het beter past op een bedrijventerrein of een centrumlocatie.

De volgende essenties zijn opgenomen in de Nota Kleur aan Groen:

Het groenblauwe raamwerk:

  • 1. heeft een waarde op zichzelf;
  • 2. is voor de stad en haar bewoners;
  • 3. is het fundament van de groene stad Almere;
  • 4. is verbonden met de stad;
  • 5. geeft Almere identiteit.

In aanvulling op de essentie gelden ontwikkelprincipes. Ze geven de condities voor een zorgvuldige inpassing en het bereiken van een optimale kwaliteitsbijdrage aan het groen en blauw.

Deze ontwikkelprincipes zijn:

  • 1. De groengebieden en het water vormen een samenhangend geheel;
  • 2. Het initiatief versterkt de identiteit van het gebied;
  • 3. Het initiatief is verbonden met het gebied;
  • 4. Het initiatief draagt blijvend bij aan het beheer van het gebied. De kwaliteit van het groen staat hierbij centraal, niet de financiering ervan.
  • 5. Er geldt terughoudendheid bij het bouwen in het groen, waarbij ingrepen gericht zijn op de versterking van de kwaliteit van het groenblauwe raamwerk.Voor bebouwing geldt een extra kwaliteitstoets, op basis van de nota kleur aan groen.
  • 6. Het college informeert de raad vooraf per raadsbrief over initiatieven die daadwerkelijk in aanmerking komen voor realisatie, indien deze afwijken van de bepalingen in de nota Kleur aan Groen. Hierbij schetst het college waarom afwijken van de nota meerwaarde heeft.

Door deze spelregels verschuift de aandacht. De functie op zich is niet doorslaggevend. Het gaat om de kwaliteit die een initiatief op een specifieke plek kan toevoegen.

De Nota Kleur aan Groen is binnen het plangebied van dit bestemmingsplan van toepassing op de centrale groenzone. Deze zone is aangewezen als recreatieve route.

De recratieve route heeft in dit bestemmingsplan de bestemming 'Groen' gekregen. Omdat het gewenst is eventuele nieuwe initiatieven goed te toetsen aan de nota Kleur aan Groen alvorens medewerking te verlenen, is ervoor gekozen de bestemming 'Groen' niet op voorhand uit te breiden met mogelijke nieuwe functies.

Eventuele initiatieven die niet passen binnen de bestemming 'Groen' worden beoordeeld aan de hand van de essentie en de ontwikkelprincipes van de nota Kleur aan Groen. Wanneer het initiatief op basis daarvan goed inpasbaar blijkt, kan worden besloten van het bestemmingsplan af te wijken, dan wel het bestemmingsplan (op onderdelen) te herzien.


Ecologisch Masterplan (2005)

In het Ecologisch Masterplan is het beleid opgenomen gericht op de natuur in Almere. In het Masterplan zijn de volgende uitgangspunten benoemd.

  • a. De aan water en moeras gebonden natuur wordt in oppervlak vergroot en in kwaliteit versterkt.
  • b. De kwaliteit van het bestaande blauw en groen wordt beter afgestemd op de ontwikkelingen van de stad en de wensen van haar bewoners. Voor toekomstige uitbreidingsgebieden wordt de blauwgroene ontwikkeling tijdig en gelijkwaardig aan nieuwe rode ontwikkelingen gekoppeld.
  • c. Het groen-blauwe casco wordt aangevuld met de drie ontbrekende schakels (ecologische slagaders).
  • d. De brongebieden voor de natuur in de stad worden kwalitatief versterkt en planologisch veilig gesteld. Een brongebied is een gebied van waaruit soorten naast gelegen gebieden bevolken; bijv. de Lepelaarplassen zijn brongebied van vele rietvogels voor de grachten en parken van de stad).
  • e. Op het niveau van de stadsdelen wordt een raamwerk aan leefgebieden gerealiseerd.
  • f. Door in te zetten op het omvormen van regulier beheer naar gedifferentieerd beheer wordt de natuurkwaliteit van het openbaar groen vergroot.
  • g. Initiatieven van bewoners om mee te doen aan het beheer van de directe woonomgeving, worden gefaciliteerd en gestimuleerd.
  • h. De betrokkenheid van alle leeftijdsgroepen bij de natuur van Almere wordt bevorderd.


Het beleid van het Ecologisch Masterplan wordt op integrale wijze benaderd, d.w.z. met oog voor landschappelijke, recreatieve en ruimtelijke ontwikkelingen. Het masterplan betreft de 2e fase in het beleidsproces om te komen tot een sectorale visie op de natuur van Almere. Met het plan zijn de uitgangspunten door de raad vastgesteld die vervolgens richtinggevend zouden worden voor het op te stellen kaderplan. De uitvoering van deze derde fase heeft niet plaatsgevonden.


Voor het plangebied betekent dit dat het centrale groengebied de betemming 'Groen' heeft gekregen.

3.5 Veiligheid

Vuurwerknota 2005, Ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit (2005)

Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit in werking getreden, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk.

De regels hebben betrekking op vervoer, opslag, verkoop en gebruik van vuurwerk. De meeste regels zijn technisch van aard en komen in het vergunningverlenings- of meldingstraject tot uitvoering. Er worden ook regels gegeven die een ruimtelijke betekenis hebben. De ruimtelijke regels van het Vuurwerkbesluit dienen te worden vastgelegd c.q. in acht genomen in nieuwe bestemmingsplannen, herzieningen, wijzigingen en vrijstellingen.

Almere is niet aangewezen als opslaggebied voor professioneel vuurwerk. Het beleid geeft aan dat vuurwerkopslag en -verkoop kan plaats vinden in winkelcentra en op bedrijventerreinen. Verkoop en opslag geschiedt niet in woongebieden en kleine winkelcentra met woningen erboven.

Voor het plangebied betekent dit de opslag en verkoop van vuurwerk is toegestaan.

3.6 Sociale structuur, onderwijs en cultuur

Samenhangend jeugdbeleid "Jonge stad, stad voor jongeren en jeugd" (2005)

De notitie “Jonge stad, stad voor jeugd en jongeren” geeft in de vorm van 2 programma's, “jeugdvoorzieningen” en “zorg voor jeugd”, aan wat de doelstellingen zijn voor het samenhangend jeugdbeleid op het gebied van de maatschappelijke voorzieningen in de periode 2005-2009.

Een van de ruimtelijk relevante doelstellingen is het voldoende en tijdig opleveren van onderwijshuisvesting in multifunctionele accommodaties. Kern van de gedachte is dat een samenhangend voorzieningenniveau op buurtniveau rond de school moet worden georganiseerd. Sociaal cultureel werk, peuteropvang, buitenschoolse opvang kunnen in een gebouw of samengestelde complexen verzorgd worden.

Verder moet in de ruimtelijke planontwikkeling rekening gehouden worden met voldoende ruimte voor kinderopvang.

Voor het plangebied betekent dit kinderdagverblijven mogelijk worden gemaakt via een afwijkingsbevoegdheid.

Archeologienota 2016 (2016)

Almere voert een actief Archeologisch Monumentenzorg (AMZ) beleid, gericht op

  • i. Het veiligstellen van de meest waardevolle vindplaatsen in de gemeente;
  • j. Het zoveel mogelijk integreren van deze locaties in de diverse inrichtingsplannen;
  • k. Het kenbaar en herkenbaar maken van de bijzondere geschiedenis van Almere aan het publiek.

De hoofdlijnen van het beleid inzake de archeologische monumentenzorg in Almere staan beschreven in de Nota Archeologische Monumentenzorg 2016. De Archeologische Beleidskaart Almere (ABA) is onderdeel van de door de raad vastgestelde beleidsuitgangspunten. Het beleid is een uitwerking van de Monumentenwet 1988.

Het beleid richt zich op het behoud van een representatief deel van behoudenswaardige vindplaatsen (scheepsresten en steentijdvindplaatsen). De vergunningsplichtige gebieden, behoudenswaardige vindplaatsen (waaronder wettelijk beschermde rijksmonumenten) en gebieden die zijn vrijgesteld van archeologische verplichtingen zijn op de ABA aangegeven. Om te zorgen dat het noodzakelijke onderzoek daadwerkelijk plaatsvindt, worden daartoe aangewezen gebieden beschermd via het bestemmingsplan (zie paragraaf 3.3.3 Waarde-Archeologie 1)

De onderzoeksplicht geldt alleen indien aan twee condities is voldaan: 1. De voorgenomen bouw- en aanlegactiviteiten komen niet in aanmerking voor een vrijstelling, en 2. De betreffende gronden zijn niet eerder bebouwd / overbouwd is geweest met bijvoorbeeld een weg of huizen. De inzet van beschikbare middelen richt zich op gebieden waarin zich representatief te achten prehistorische landschappelijke zones bevinden. De verwachting is dat dit doorgaans de hogere delen van het prehistorisch dekzandlandschap betreffen en oeverwallen die voorkomen binnen de Oude Getijdenafzettingen.

Voor ingrepen of wijzingen die niet in aanmerking komen voor een vrijstelling is een omgevingsvergunning vereist. Deze vergunning kan al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden als de werkzaamheden de archeologische waarden aantasten of risico´s daarop kunnen opleveren.

Bij onderzoek kunnen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen worden vastgesteld. De omgang met behoudenswaardige archeologische vindplaatsen is geregeld in de Archeologieverordening 2016 en behelst behoud in situ, door middel van inpassing, inrichting, monitoring en beheer.

Voor de inpassing van behoudenswaardige vindplaatsen geldt dat op het terrein geen andere inrichting is toegestaan dan die het behoud, beheer, onderzoek en beleefbaarheid ten dienste staat. Voor deze terreinen geldt dat er, in bepaalde gevallen, wel kleinschalige ingrepen kunnen worden toegestaan, zolang deze ingrepen recht doen aan de archeologische betekenis van het terrein en de archeologische waarden niet schaden.

Het is altijd mogelijk dat in de bodem niet ontdekte archeologische waarden bij toeval te voorschijn komen (de zogenaamde toevalsvondsten). In Almere zal het dan waarschijnlijk meestal gaan om scheepsresten of vliegtuigwrakken. Indien dergelijke resten buiten het kader van een officieel archeologisch (voor)onderzoek worden aangetroffen, geldt een meldingsplicht op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988. De meldingsplicht geldt voor heel Almere, dus ook voor gebieden buiten de behoudenswaardige vindplaatsen, evenals in gebieden waar het archeologische vooronderzoek is afgerond.

Voor het plangebied betekent dit dat een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' moet worden opgenomen.

Gemeentelijke Archeologieverordening 2016 (2016)

In de Archeologieverordening 2016 is vastgelegd hoe Almere omgaat met behoudenswaardige archeologisch vindplaatsen en voor welke terreinen een archeologische vergunningsplicht dan wel een vrijstelling hiervan geldt.

De vergunningsplichtige gebieden en behoudenswaardige vindplaatsen worden beschermd door een archeologievergunning (zie voor een uitgebreidere beschrijving hiervan paragraaf Waarde-Archeologie 1 t/m 6 (bestemmingsregeling).

De vergunning kan (al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden) worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden indien het project/ de werkzaamheden de archeologische waarden aantast of risico's daarop kan opleveren. Het beleid heeft tot doel aangetroffen vindplaatsen en scheepswrakken van voldoende kwaliteit in situ te behouden.

In de Archeologieverordening 2016 is dwingend opgenomen dat zowel de waardevolle terreinen als de vergunningsplichtige gebieden (als vermeld op de ABA) integraal in alle toekomstige ruimtelijke plannen en juridisch-planologische kaders moeten worden overgenomen, met een met de verordening overeenkomende bescherming.

Voor het plangebied betekent dit dat er een dubbelbestemming 'waarde - Archeologie 1' moet worden opgenomen.

Gemeentelijke Archeologieverordening 2016

In de gemeentelijke Archeologieverordening is vastgelegd hoe het college omgaat met archeologisch waardevolle terreinen en voor welke terreinen een vergunningsplicht dan wel een vrijstelling hiervan geldt. Archeologisch waardevolle terreinen zijn gebieden waarbinnen op basis van onderzoek behoudenswaardige archeologische vindplaatsen vastgesteld zijn. Daar buiten liggen gebieden waarbinnen archeologische vindplaatsen worden verwacht maar nog niet zijn vastgesteld.

In de Archeologieverordening 2016 wordt onderscheid gemaakt tussen “Waarde-Archeologie 1 t/m 6”. Deze waarden zijn gekoppeld aan gebieden op de Archeologische Beleidskaart Almere. Binnen deze gebieden wordt gewerkt met een vergunningsplicht met vrijstellingen. De vergunning kan al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden verleend. De vergunning moet geweigerd worden indien het project/ de werkzaamheden de archeologische waarden aantast of risico's daarop kan opleveren. Het beleid heeft tot doel aangetroffen Steentijdvindplaatsen en scheepswrakken van voldoende kwaliteit te behouden in situ.

  Archeologisch relevante laag   Horizontale vrijstelling   Verticale vrijstelling  
Waarde 1   wad- en kwelderafzettingen, dekzand   500 m²   150 cm  
Waarde 2   dekzand   500 m²   100 cm  
Waarde 3   dekzand   500 m²   50 cm  
Waarde 4   oeverwallen/ rivierduinen   100 m²   50 cm  
Waarde 5   behoudenswaardige vindplaats   geen   geen  
Waarde 6   buitendijks   25.000 m²   geen  
Vrijgesteld   nvt   nvt   nvt  

In de Archeologieverordening 2016 is dwingend opgenomen dat de gebieden op de Archeologische Beleidskaart Almere integraal in alle toekomstige ruimtelijke plannen en juridisch-planologische kaders moet worden overgenomen, met een met de verordening overeenkomende bescherming. In de regels van dit bestemmingsplan is dit uitgewerkt in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' voor de terreinen waar behoudenswaardige archeologische kunnen worden aangetroffen.

Nota Cultuur 2.0 (2012)

In het kader van het Integraal Afspraken Kader (IAK) is in 2012 onder de titel 'Cultuur 2.0' de visie op cultuur vastgesteld. De stad besteedt veel zorg en geld aan het behouden en onderzoeken van een groot areaal aan vindplaatsen. Op archeologisch gebied bijvoorbeeld is Almere uniek met de toolbox 'Steentijdwildernis': een inrichtingsconcept waarmee de archeologische vindplaatsen uit de steentijd beleefbaar en bruikbaar worden gemaakt. De gemeente heeft als doelstelling dat in 2030 de Almeerse archeologie onderdeel is geworden van het collectieve geheugen van de Almeerders, onder andere door cultuureducatie.

Bijlage 9 Algemene toelichting op de aanpak van milieuzonering met behulp van de 'Staat van bedrijfsactiviteiten' voor bedrijventerreinen

Algemeen

Regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten met behulp van milieuzonering

Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruik gemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk rele-vante milieuaspecten van belang:

  • geluid;
  • geur;
  • stof;
  • gevaar (met name brand- en explosiegevaar).

In specifieke situaties kan daarnaast de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.

Toepassing 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' voor bedrijventerreinen

Algemeen

De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' zijn gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009), op de Voorbeeld Staat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen. De Staat van Bedrijfsactiviteiten kan in verschillende situaties gehanteerd worden, bijvoorbeeld:

  • om de milieuzonering van bedrijfsactiviteiten op een samenhangend bedrijventerrein te regelen;
  • in buitengebieden;
  • op losliggende relatief grootschalige bedrijfspercelen op enige afstand van burgerwoningen;
  • om indien gewenst de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten te regelen in stedelijk gebied of (delen van) woongebieden met enige vorm van bedrijvigheid.

In dit soort situaties zorgt de milieuzonering ervoor dat hinderlijke bedrijfsactiviteiten op voldoende afstand van woningen of andere gevoelige functies worden gesitueerd. Dit gebeurt door het aanhouden van richtafstanden tussen deze milieugevoelige en milieubelastende activiteiten.

Richtafstanden bepalend voor de categorie-indeling

In de Staat van Bedrijfsactiviteiten is voor elke bedrijfsactiviteit voor ieder van de ruimtelijke relevante milieuaspecten (zie hiervoor) een richtafstand ten opzichte van een 'rustige woonwijk' vermeld. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarnaast vermeldt de Staat van Bedrijfsactiviteiten indicaties voor verkeersaantrekkende werking.

Omgevingstype bepalend voor de daadwerkelijk te hanteren afstanden

De gewenste afstand tussen een bedrijfsactiviteiten (en overige milieubelastende activiteiten zoals landbouw, recreatie, detailhandel, horeca, dienstverlening en openbare instellingen) en woningen (of andere gevoelige functies zoals scholen, ziekenhuizen, verblijfsrecreatie) wordt mede bepaald door het type gebied waarin de gevoelige functie zich bevindt. Conform de VNG-publicatie worden daarbij twee omgevingstypen onderscheiden: rustige woonwijk en gemengd gebied. De richtafstanden die zijn vermeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten gelden ten opzichte van een rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype). Voor een gemengd gebied (en daarmee te vergelijken gebieden) gelden kleinere afstanden.

Daarnaast dient in de milieuzonering rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van eventuele bedrijfswoningen, burgerwoningen of andere gevoelige functies (zoals een kinderdagverblijf) op een bedrijventerrein.

Omgevingstype rustige woonwijk

In een rustige woonwijk komen enkel wijkgebonden voorzieningen voor en vrijwel geen anere functies zoals kantoren of bedrijven. Langs de randen (in de overgang naar eventuele bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Als daarmee vergelijkbare omgevingstypen noemt de VNG-publicatie onder meer een rustig buitengebied (eventueel met verblijfsrecreatie) en een stilte- of natuurgebied.

Omgevingstype gemengd gebied

In een gemengd gebied komen naast wonen ook andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Daarmee vergelijkbare gebieden zijn lintbebouwingen in het buitengebied waarin functiemenging voorkomt en gebieden gelegen direct langs een hoofdinfrastructuur. Kenmerkend voor het omgevingstype gemengd gebied is dat sprake is van een zekere verstoring en dus van een relevant andere omgevingskwaliteit dan in een rustig woongebied.

Gevoelige functies op een bedrijventerrein

De richtafstanden kunnen niet zonder meer worden toegepast indien gevoelige functies op een bedrijventerrein voorkomen. B.v. een historisch gegroeide situatie waar burgerwoningen verspreid of gegroepeerd zijn vermengd met bedrijvigheid. Het gaat ook om gevoelige functies die bewust op een bedrijventerrein zijn gesitueerd zoals bedrijfswoningen of een kinderdagverblijf. Deze situaties vallen buiten de kaders van de richtafstanden. Voor deze gevoelige functies is niettemin een minimaal beschermingsniveau noodzakelijk in combinatie met het voorkomen van onevenredige belasting van de naburige bedrijven.

Een bedrijfswoning op een bedrijventerrein is een specifiek woningtype waar minder hoge eisen aan het woon- en leefklimaat kunnen worden gesteld. Bedrijfswoningen zijn altijd gelieerd aan bedrijvigheid en in het algemeen minder milieugevoelig dan de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied.

Een burgerwoning op een bedrijventerrein gesitueerd is een specifiek woningtype waar minder hoge eisen aan het woon- en leefklimaat kunnen worden gesteld. Burgerwoningen zijn niet gelieerd aan bedrijvigheid en in het algemeen milieugevoeliger dan bedrijfswoningen.

Te hanteren richtafstanden

De Staat van Bedrijfsactiviteiten onderscheidt een tiental milieucategorieën. De volgende tabel geeft voor beide omgevingstypen (rustige woonwijk en gemengd gebied) per milieucategorie inzicht in de gewenste richtafstanden. De richtafstand geldt tussen de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan (of via vergunningvrij bouwen) mogelijk is. Daarbij gaat het nadrukkelijk om een richtafstand. Kleinere afwijkingen ten opzichte van deze afstand zijn mogelijk zonder dat hierdoor knelpunten behoeven te ontstaan. Gedetailleerd onderzoek naar de daadwerkelijke milieubelasting van concrete activiteiten maakt eveneens een onderbouwde afwijking mogelijk.

milieucategorie   richtafstand (in meters)  
  rustige woonwijk   gemengd gebied  
     
1   101   0  
2   30   102  
3.1   50   30  
3.2   100   50  
4.1   200   100  
4.2   300   200  
5.1   500   300  
5.2   700   500  
5.3   1.000   700  
6   1.500   1.000  

1 Het betreffen bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving toelaatbaar zijn in woonwijken.

2 Het betreffen bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving zelfs toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing in gemengde gebieden.

Toelaatbaarheid van bedrijven die onder een specifieke regelgeving vallen

In de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn ook aanduidingen opgenomen die aangeven dat bepaalde bedrijven onder een specifieke wettelijke regeling kunnen vallen. Het betreft:

  • bedrijven die 'in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (zogenoemde grote lawaaimakers); deze bedrijven zijn alleen toegestaan op industrieterreinen die in het kader van deze wet gezoneerd zijn;
  • bedrijven die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) kunnen vallen (nu of in de toekomst); het betreft risicovolle bedrijven waar gebruik, opslag en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt; voor dergelijke bedrijven gelden (wettelijke) normen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico;
  • bedrijven die onder het Vuurwerkbesluit vallen; voor dergelijke bedrijven gelden (wettelijke) afstandsnormen.

In de regels van dit bestemmingsplan is aangegeven of en zo ja, onder welke voorwaarden dergelijke bedrijven in het plangebied zijn toegestaan.

De toegepaste Staat van Bedrijfsactiviteiten

De in dit bestemmingsplan opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten komt in verregaande mate overeen met de Voorbeeld Staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen uit de VNG-publicatie.

Conform de aanbevelingen van de publicatie is de Staat aangepast aan de specifieke kenmerken van dit bestemmingsplan. Zie hiervoor de hoofdstuk 5.6 onder het kopje milieuzonering.

In de toegepaste Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn alle activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan. Dit heeft geleid tot een aantal aanpassingen (toevoegingen en weglatingen) ten opzichte van de activiteiten die in de Voorbeeld Staat zijn opgesomd. Onder de volgende SBI-codes 0112, 014, 05011, 05012, 0502, 2612, 63.1 en 63.21 zijn activiteiten toegevoegd die vallen onder de definitie 'bedrijf'. In de VNG-publicatie is een aparte lijst van opslagen en installaties opgenomen. Deze lijst is verwerkt in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor zover sprake is van activiteiten die vallen onder het begrip 'bedrijf'.

Hierdoor hebben toevoegingen plaatsgevonden bij de SBI-code 51.512. Groothandels voor professioneel vuurwerk en vuurwerkfabrieken zijn vanwege strenge eisen uit het Vuurwerkbesluit nooit toegestaan op een bedrijventerrein en dus niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen. Dit geldt ook voor bedrijven die kernenergie produceren.

Bij enkele activiteiten heeft een nadere specificatie van de activiteiten plaatsgevonden met bijbehorende categorie-indeling die is afgestemd op de verwachte milieueffecten van deze activiteiten. Voor de volgende SBI-codes heeft een specificatie van de categorie-indeling plaatsgevonden naar gelang het oppervlak van het bedrijf: 15.2 en 51.8. Voor de volgende SBI-codes heeft een specificatie naar categorie-indeling plaatsgevonden naar gelang sprake is van reparatie of incidenteel bouwen dan wel reguliere productie: 29 en 35.1. Voor aannemers, SBI-code 45, is een nadere indeling van diverse aannemersactiviteiten gemaakt met bijbehorende categorie-indeling.

Flexibiliteit

De Staat van Bedrijfsactiviteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De richtafstanden en inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Bedrijfsactiviteiten is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het bevoegd gezag (meestal college van burgemeester en wethouders) een dergelijk bedrijf toch via een omgevingsvergunning kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal twee categorieën (dus bijvoorbeeld categorie 3.2 in plaats van 2 of categorie 4.2 in plaats van 3.2). Om deze vergunning te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Staat van Bedrijfsactiviteiten niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het bevoegd gezag vestiging van een dergelijk bedrijf via een omgevingsvergunning kan toestaan. Om deze vergunning te kunnen verlenen moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.

In de Staat van Bedrijfsactiviteiten is bij de indeling van sommige bedrijfsactiviteiten uitgegaan van een continue bedrijfsvoering, waarbij de hinderlijke activiteiten ook 's nachts plaatsvinden. Dit is in de Staat van Bedrijfsactiviteiten aangegeven met een 'C' in de laatste kolom. Het kan echter voor komen dat een specifiek bedrijf niet continu werkt. Dit gegeven kan eveneens aanleiding zijn om het bedrijf via de bovengenoemde afwijkingsbevoegdheid een categorie lager in te delen.

Voor de concrete toetsing van een verzoek om afwijking van het bestemmingsplan middels een omgevingsvergunning wordt verwezen naar bijlage 5 van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.

Bijlage 10 Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging

Inleiding

Voor functiemenggebieden geldt een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten. Bij functiemengingsgebieden kan gedacht worden aan:

  • stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • horecaconcentratiegebieden;
  • zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen;
  • (delen van) woongebieden met kleinschalige cq. ambachtelijke bedrijvigheid.

Het kan daarbij gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten is wenselijk omdat de activiteiten in dergelijke functiemengings- gebieden qua schaal sterk kunnen verschillen van de activiteiten op een bedrijventerrein.

Categorie-indeling functiemenging

In de lijst voor functiemenging is gekozen voor een andere categorieaanduiding dan in de algemene lijst van de VNG-uitgave Bedrijven- en Milieuzonering (niet bijgevoegd). De activiteiten in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit de categorieën A, B of C. De betekenis voor de toelaatbaarheid is als volgt:

Categorie A

Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.

Categorie B

Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.

Categorie C

De activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • 1. het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • 2. productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • 3. de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
  • 4. activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.


De Staat-van-bedrijfsactiviteiten bij functiemenging is afgeleid van de richtafstandenlijst uit bijlage 1 in de VNG-uitgave Bedrijven- en Milieuzonering (niet bijgevoegd). Naast de randvoorwaarden 1 tot en met 4 zijn bij de selectie van activiteiten de volgende criteria gehanteerd:

  • Voor categorie A gaat het om activiteiten in milieucategorie 1.
  • Voor categorie B gaat het om activiteiten:

- in categorie 1 voor het aspect gevaar;
- in maximaal categorie 2 voor de aspecten stof en geur;
- in maximaal categorie 3.1 voor het aspect geluid;
- met een index voor verkeer van maximaal 1G (goederen) en 2P (personen).

  • Voor categorie C gaat het om activiteiten zoals bij categorie B, echter met een index voor verkeer van maximaal 2G (goederen) en 3P (personen).

Bij de totstandkoming van de lijst is gekeken of bedrijfsactiviteiten al dan niet in het plangebied thuishoren. Bedrijfsactiviteiten die niet passend zijn voor het plangebied zijn niet in de lijst opgenomen.

Flexibiliteit

De lijst zoals opgenomen in dit plan, is bedoeld om in te spelen op actuele ontwikkelingen. Toch is het tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de lijst wordt verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf via een afwijkingsprocedure een categorie lager kunnen indelen (van C naar B). Om de afwijking te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf (of anderssoortige voorziening) naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient zich te richten op maatgevende milieuaspecten zoals geluid, stof, geur en verkeer.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven, kantoren of voorzieningen zich aandienen, waarvan de activiteiten niet zijn genoemd in de . Wanneer deze bedrijven, kantoren of voorzieningen wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met wat volgens de bestemmingsregeling is toegelaten en (uiteraard) passen binnen de doeleindenomschrijving kan de vestiging van deze bedrijven, kantoren of voorzieningen eveneens via een afwijkingsprocedure mogelijk worden gemaakt.

Bijlage 11 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten

Milieuzonering van horeca-activiteiten

De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door "gewone" niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de regels opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast.

Voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer (Wm) en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich daarom in aanvulling op de Wet milieubeheer en Algemene Plaatselijke Verordening op de volgende vormen van hinder:

  • geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;
  • (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/ parkeerdruk.

Analoog aan de regeling voor "gewone" bedrijven worden bij het ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:

  • het indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
  • het onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
  • het uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.

De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. In het bestemmingsplan vindt de nadere ruimtelijke afweging per locatie plaats.

Gehanteerde criteria

Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2007) een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:

  • de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden;
  • de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.

Categorieën van horeca-activiteiten

Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (onderverdeeld in subcategorieën):

Categegorie 1: "lichte horeca"

Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds geopend zijn (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken: restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke.

In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:

1a. Aan de detailhandelsfunctie verwante horeca, die in de praktijk nauwelijks van detailhandel kan worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke. Met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen;

1b. Overige lichte horeca, zoals restaurants (zonder bezorg- of afhaalservice); Bij deze categorie dient een afweging plaats te vinden ten aanzien van overlast voor omwonenden en de aanwezigheid van parkeergelegenheid.

1c. Restaurant met bezorg- of afhaalservice. Bij deze categorie dient, behalve de afweging onder 1b ook een afweging plaats te vinden ten aanzien van de vekeersontsluiting in verband met de verkeersaantrekkende werking.

Categorie 2: "middelzware horeca"

Bedrijven die aanzienlijke hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden. Deze hinder kan onder andere ontstaan door openingstijden 's nachts of door grote verkeersaantrekkende werking.


In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:

2a. Bedrijven genoemd onder 1a, 1b en 1c met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 250 m². Bij deze categorie dient een afweging plaats te vinden ten aanzien van de verkeersontsluiting in verband met de relatief grote verkeersaantrekkende werking.

2b. Bedrijven die ook 's nachts geopend kunnen zijn en aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken, zoals cafés, bars, biljartcentra en zalenverhuur. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals (centrum)gebieden met primair een functie voor detailhandel, horeca en voorzieningen.

Categorie 3: "zware horeca"
Bedrijven die grote hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden, zoals dancings, discotheken en partycentra. Deze hinder kan onder andere ontstaan door een combinatie van openingstijden 's nachts en een grote verkeersaantrekkende werking. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden.

Flexibiliteitsbepalingen

De Staat van Horeca-activiteiten is een relatief grof hulpmiddel om hinder door horeca-activiteiten in te schatten en is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In de planregels is daarom bepaald dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die één categorie hoger zijn, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten. Dit kan bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2a, maar ook van categorie 1c naar 1b. Deze mogelijkheid tot afwijken dient met name te worden getoetst aan de aspecten verkeersaantrekkende werking, bedrijfsvloeroppervlakte en openingstijden.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. In de planregels is daarom bepaald dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten.

Verder is het denkbaar dat in de planperiode het algemene beeld van de in de Staat van Horeca-activiteiten genoemde horeca-activiteiten zich als gevolg van bepaalde ontwikkelingen wijzigt. Om hierop adequaat te kunnen reageren, zijn burgemeester en wethouders bevoegd om via een wijziging de categorie-indeling van de bedrijven in de Staat van Horeca-activiteiten aan te passen.