direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Waterwijk 2016
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0034.BP2C04-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan regelt de bestemming en het gebruik van de gronden voor een bepaald gebied. Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridische plan. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. De verbeelding is een kaart waarop de bestemmingen, maar ook eventuele aanduidingen zijn weergegeven. Deze corresponderen met de bijbehorende regels. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De plantoelichting heeft geen rechtskracht.Een bestemmingsplan wordt tijdens de verschillende procedurestappen langs elektronische (digitale) en analoge weg beschikbaar gesteld. Wanneer de inhoud van het digitale en analoge bestemmingsplan verschillend zijn, is de inhoud van het digitale bestemmingsplan beslissend.

1.2 Aanleiding voor dit bestemmingsplan

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat bestemmingsplannen een geldigheidsduur van tien jaar hebben. Als deze periode afloopt, moet een nieuw bestemmingsplan of een nieuwe beheersverordening de regeling voor gebruik en bebouwing van gronden overnemen. In het kader van deze wettelijk voorgeschreven actualisatieplicht voor bestemmingsplannen is een nieuw bestemmingsplan opgesteld voor het gebied Waterwijk. Omdat er in het plan een aantal kleinschalige, maar wel nieuwe ontwikkelingen als gevolg van het overnemen van nieuw beleid en nieuwe wet- en regelgeving is verwerkt, is het niet mogelijk een beheersverordening in plaats van een bestemmingsplan op te stellen.

1.3 Begrenzing van het plangebied

De begrenzing van het plangebied is gelijk aan het oude plan en wordt globaal begrensd door:

  • De Hogering aan de noordzijde;
  • De Hoge Vaart ter hoogte van het Fanny Blankers Koen-sportpark aan de oostzijde;
  • De Leeghwaterplas en bedrijventerrein Randstad aan de zuidzijde;
  • Bedrijventerrein Markerkant aan de westzijde.

In onderstaande afbeelding is de begrenzing van het nieuwe bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2C04-vg01_0001.jpg"

Afbeelding 1. Plangebied Waterwijk 2016

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

Met een nieuw bestemmingsplan voor het gebied Waterwijk wordt het bestemmingsplan Waterwijk (op 2 september 2004 door de gemeenteraad van Almere vastgesteld en op 1 februari 2005 door Gedeputeerde staten van Flevoland goedgekeurd) in zijn geheel vervangen. Het nieuwe bestemmingsplan voldoet aan de nieuwste standaarden en bevat het actuele ruimtelijk relevante beleid.

1.5 Leeswijzer

Om de digitale raadpleegbaarheid van het bestemmingsplan te vergroten, is de toelichting opgezet rondom de in het plan gebruikte Bestemmingen. Na een beschrijving van het plangebied en de nieuwe ontwikkelingen (hoofdstuk 2) worden de Bestemmingen beschreven (hoofdstuk 3). Vanuit dit hoofdstuk worden koppelingen gemaakt naar het achterliggende Beleidskader ( hoofdstuk 4) en de Omgevingstoets (hoofdstuk 5). In het hoofdstuk Implementatie (hoofdstuk 6) wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Karakteristieken plangebied

Waterwijk ligt in het oostelijke gedeelte van stadsdeel Almere Stad. De wijk is voor het grootste deel in de eerste helft van de jaren '80 gebouwd en bestaat voor het grootste deel uit woningen en appartementen. Naast de woonfunctie vormt het water, samen met het groen een belangrijk onderdeel van het gebied.

De openbaar vervoersbaan is uitgangspunt geweest bij de opzet van de hoofdstructuur van Waterwijk. De verkavelingsrichting is verbonden aan deze busbaan. Daar waar deze van richting verandert, verandert de verkavelingsrichting mee. De hoofdfietsroute vanuit het centrum van Almere Stad richting Almere Buiten ondersteunt deze hoofdopzet.

Bebouwing
Waterwijk kent een redelijk lage woningdichtheid. De wijk bestaat voor meer dan negentig procent uit grondgebonden eengezinswoningen. Het woningtype dat overwegend is toegepast is de rijwoning. De wijk bestaat uit veel hofjes. In de omgeving van het Reggeplantsoen, een wijkje met een geheel eigen karakter, komen slechts vrijstaande en geschakelde woningen voor. Aan de Leeghwaterplas nabij het Walvisplein en het Haaiplein bevinden zich een drietal appartementencomplexen in vier bouwlagen met 186 wooneenheden. Het profiel van de ontsluitingswegen en het vele groen geven de wijk een ruime opzet.

Groen
De groenstructuur van Waterwijk wordt gevormd door de watergangen met oevers in en aan de rand van de wijk, de Leeghwaterplas met oeverpark in de zuidrand van de wijk, de Hoge Vaart inclusief oever en de zuidzijde van de Hogering. Door de aanwezigheid van de Leeghwaterplas, de Hoge Vaart aan de oostzijde en de watergangen die door en langs de wijk lopen is de beleving van water in de wijk groot. De watergang tussen de Hogering en Leeghwaterplas en de busbaan verdelen de wijk in vier deelgebieden.

Op buurtniveau wordt de groenstructuur gevormd door de speelvelden en plantsoenen alsmede de laan- en bermbeplanting langs de interne hoofdontsluiting en langs de busbaan. Forse heestervakken en solitaire, ook forse, bomen bepalen het beeld. In de hoofdstraten staan de bomen en heesters meer in lijnverband, maar ook hier is er een grote variatie aan beplantingssoorten, die de wijk een besloten en natuurlijke uitstraling geven.

Functies
Waterwijk heeft ongeveer 7.500 inwoners verdeeld over bijna 3.100 woningen en is daarmee een grote wijk. In het Kaderplan Ontwikkeling bestaande stad (2004) wordt Waterwijk in zijn geheel getypeerd als ‘jaren ’80 woonmilieu’. Dit woonmilieu wordt omschreven als een “pure woonstraten met gemengd verkeer, zakelijk en architectonisch sober van karakter, groen en ruim met behoorlijk veel voorzieningen”.

Waterwijk is een woonwijk met de daarbij behorende voorzieningen. In de wijk zijn twee supermarkten, vier basisscholen, drie kinderdagverblijven, drie buitenschoolse opvangen, een buurthuis en een gezondheidscentrum met apotheek. In het noorden tegen de Hogering aan ligt het binnenstedelijke bedrijventerrein Gietersplaats.

Op dit binnenstedelijk bedrijventerrein zijn bedrijven tot en met categorie C toegestaan. In de wijk komen verspreid kleinschalige bedrijven voor tot en met categorie B. Zowel op het Geinplein als het Botplein bevindt zich een supermarkt. Horeca is ook kleinschalig (geen zware horeca als discotheken) en is vooral geconcentreerd rond het Geinplein en Botplein. Verspreid over het gebied zijn scholen, kinderdagverblijven en buurthuizen en een gezondheidscentrum gevestigd. Ook bevinden zich twee volkstuincomplexen, een tennispark en het bedrijventerrein de wijk.

De wijk is aan het vergrijzen. In de afgelopen 10 jaar steeg het aandeel van de leeftijdsgroep 55 jaar e.o. van 14% naar 28%.

2.2 Nieuwe ontwikkelingen

Het betreft een actualisatie van het geldende bestemmingsplan van het gebied. Het plangebied is al gerealiseerd en er zijn geen ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan worden meegenomen. Het gaat met name om het actualiseren van het planologisch regime naar huidig beleid en het huidige gebruik. Daarom is dit bestemmingsplan conserverend van karakter, maar voorzien van voldoende globaliteit en flexibiliteit. Dat betekent dat in principe bestemd wordt wat er nu is, met een verruiming waar dat mogelijk is.

Hoofdstuk 3 Bestemmingen

In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen omschreven en zijn de planuitgangspunten voor die bestemmingen benoemd. Als de uitgangspunten voortkomen uit een beleidskader of een onderzoek uit de omgevingstoets, is een koppeling opgenomen naar deze informatie.

3.1 Toelichting op de juridische regeling

Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Met de invoering van de Wro is de vormgeving van bestemmingen en planregels gestandaardiseerd. De standaarden zijn vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) en voldoet aan de vereisten op het gebied van digitalisering. Het bestemmingsplan voldoet tevens aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die per 1 oktober 2010 in werking is getreden.


Opzet van de planregels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn als volgt opgezet:

  • in hoofdstuk 1 zijn de begrippen gedefinieerd en is de wijze van meten bepaald;
  • hoofdstuk 2 bevat de regels voor de verschillende bestemmingen;
  • in hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen, die gelden voor meerdere of alle bestemmingen;
  • hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotbepalingen.

Flexibiliteitsbepalingen

In het bestemmingsplan zijn diverse regels opgenomen waarmee flexibiliteit ten opzichte van de hoofdbestemming wordt ingebouwd.

Afwijkingsregels zijn bedoeld voor afwijkingen binnen de bestemming zelf. Op basis van de afwijkingsregels kan een omgevingsvergunning worden verleend. Met wijzigingsbevoegdheden kan het college van burgemeester en wethouders wijzigingen aanbrengen binnen een bestemming of een bestemming wijzigen in een andere bestemming.

Afwijkings- en wijzigingsregels kunnen worden gekoppeld aan een enkele bestemming, maar kunnen ook gelden voor meerdere bestemmingen (algemene afwijkingsregels of algemene wijzigingsregels). Bij afwijkings- en wijzigingsregels worden verschillende voorwaarden opgenomen die in acht moeten worden genomen. Het gaat bijvoorbeeld om een maximum oppervlakte of het uitgangspunt dat er geen sprake mag zijn van onevenredige afbreuk van de woon- of werksituatie.

3.2 Bestemmingen

In dit hoofdstuk worden de bestemmingen omschreven en de planuitgangspunten voor de bestemmingen benoemd. Voor zover de uitgangspunten voortvloeien uit een beleidsuitspraak of de omgevingsaspecten, is een koppeling naar de bijbehorende paragraaf opgenomen. Via de koppeling onderaan de paragraaf kan worden doorgeklikt naar de planregels. In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

3.2.1 Detailhandel

De bestemming 'Detailhandel' is uitsluitend toegekend aan de supermarkten aan het Botplein en Geinplein. Ingevolge de Detailhandelsvisie 2014 mogen supermarkten niet groter zijn dan 1500 m² winkelvloeroppervlak. De Albert Heijn aan het Botplein heeft op grond van het vorige bestemmingsplan al een groter winkelvloeroppervlak kunnen realiseren, zodat dat gerealiseerde als maximum is aangehouden.

Wat betreft de verkoop van vuurwerk is de regeling overgenomen uit het paraplubestemmingsplan opslag en verkoop vuurwerk. Dat betekent dat uitsluitend op de locaties met de bestemmingen 'Detailhandel' en 'Gemengd - 1' verkoop van vuurwerk is toegestaan. Binnen de bestemming 'Detailhandel' mag maximaal 10 ton vuurwerk worden opgeslagen. De veiligheidsafstanden moeten op eigen terrein worden gerealiseerd.

In artikel 3 zijn de planregels van de bestemming 'Detailhandel' opgenomen.

3.2.2 Gemengd - 1

Aan de noordzijde van het plangebied ligt, met goede ontsluiting op de Hogering het binnenstedelijk bedrijventerrein Gietersplaats. De Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid wil een gunstig vestigingsklimaat bieden voor bestaande en nieuwe bedrijven en voldoende werkgelegenheid bieden. Op binnenstedelijke bedrijventerreinen wordt functieverruiming mogelijk gemaakt. Gietersplaats heeft daarom een bestemming 'Gemengd - 1' gekregen. De bestemming staat meer functies toe dan uitsluitend bedrijven en kantoren die in het vorige bestemmingsplan waren toegestaan. De bestemming 'Gemengd - 1' dient te worden onderscheiden van de bestemming 'Gemengd - 2', die aan de bedrijfsunits in de woonwijk is gegeven. Binnen de bestemming 'Gemengd - 2' zijn enkel de minder overlast gevende bedrijven toegestaan.

Functionele mogelijkheden
De in de bestemming 'Gemengd - 1' toegestane functies zijn grotendeels gebaseerd op de Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid. De volgende functies zijn daarbij toegestaan:

bedrijven
Bedrijven zijn toegestaan, inclusief bijbehorende ondergeschikte horeca en detailhandel als ondergeschikte bedrijfsactiviteit. Onder het kopje 'Functiemenging' wordt ingegaan op de toegestane zwaarte van de bedrijven. Zelfstandige detailhandel en zelfstandige horeca is niet toegestaan; dit is in lijn met de Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid en met de Detailhandelsvisie (zie Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders). Internetwinkels worden op grond van de Detailhandelsvisie gezien als detailhandel en deze zijn op de bedrijventerreinen in dit bestemmingsplan dan ook niet toegestaan. De begripsbepalingen 'webwinkels' (geen fysiek klantcontact, alleen verzending van goederen) en 'afhaalpunten' (logistiek bedrijf, uitsluitend via internet bestelde goederen af te halen, geen showroom) worden uitdrukkelijk genoemd in de definitie van het begrip bedrijf en zijn daarom beide toegestaan.

kantoor
Kantoren waren in het vorige bestemmingsplan al toegestaan, tot 500 m² per vestiging. Op grond van de Gemeentelijke visie op het Vestigingsbeleid mag het bedrijfsvloeroppervlak per vestiging niet meer dan 1500 m² bedragen. Per bedrijventerrein geldt daarbij ook nog dat het bebouwd grondoppervlak van kantoren in totaal ten hoogste 25% mag bedragen.

maatschappelijke voorzieningen
Op grond van de Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid zijn op binnenstedelijke bedrijventerreinen ook maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Dit zijn voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, religie, onderwijs en daarmee gelijk te stellen sectoren. Hieronder vallen bijvoorbeeld ook kinderdagverblijven. Kinderdagverblijven zijn geluidsgevoelige bestemmingen als bedoeld in de Wet geluidhinder. Op bedrijventerrein Gietersplaats moet qua geluid rekening worden gehouden met verkeerslawaai van de Hogering en de Karperweg. In paragraaf 5.3 Geluid wordt hier verder op ingegaan. De (gevel)belasting van woon- en slaapruimten van kinderdagverblijven mag niet meer bedragen dan de desbetreffende geldende voorkeursgrenswaarde volgens de Wet geluidhinder (inclusief het Besluit geluidhinder) danwel de toe te kennen hogere waarde. Dit is lastig te realiseren zonder bouwkundige maatregelen te nemen of een hogere waarde toe te kennen. Maatschappelijke voorzieningen zijn wel binnen de bestemming 'Gemengd-1' toegestaan, met uitsluiting van geluidsgevoelige gebouwen. Nieuwe kinderdagverblijven zijn alleen te realiseren door middel van in het bestemmmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid. In het kader van de dan te volgen procedure zal moeten worden aangetoond dat een kinderdagverblijf geluidtechnisch en qua invloed op omliggende bedrijven toelaatbaar is.

dienstverlening
Onder de functie dienstverlening vallen bedrijfsfuncties waarbij het publiek rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen. Daarbij kan een balie aanwezig zijn, maar dat hoeft niet. Het gaat bijvoorbeeld om een belwinkel, accountantskantoor of reclamebureau.

sportvoorzieningen
Onder sportvoorzieningen wordt bijvoorbeeld een sportschool verstaan.

cultuur en ontspanning
Onder cultuur en ontspanning valt bijvoorbeeld een dansschool, een muziekschool of een oefenruimte voor koren.

detailhandel als ondergeschikte bedrijfsactiviteit
Zelfstandige detailhandel is niet toegestaan; ondergeschikte detailhandel uitsluitend bij bedrijven dat productie of vervaardiging van goederen als hoofdfunctie heeft; we hebben het dan over detailhandel als ondergeschikte bedrijfsactiviteit. Het omzetcriterium is losgelaten, zodat (in de het bestemmingsplan geregelde) ondergeschikte detailhandel slechts op basis van het verkoopvloeroppervlak is vast te stellen. Dat mag maximaal 20% bedragen.

Omdat het gaat om producten die in het bedrijf worden gemaakt leidt dit niet tot de toevoer van extra goederen. De aanwezige bedrijven hebben over het algemeen ruime parkeermogelijkheden zodat ook het parkeren van enkele kopers niet tot parkeerproblemen zal leiden.

kringloopwinkel
Ook kringloopwinkels zijn op het binnenstedelijk bedrijventerrein toegestaan; het moet daarbij wel gaan om de verkoop van om-niet geleverde goederen. Winkels die tegen (geringe) vergoeding spullen van particulieren verkopen vallen daar dus niet onder.

wonen
Het vorige bestemmingsplan maakte de realisatie van bedrijfswoningen al mogelijk. Dat is ongewijzigd overgenomen en past binnen het beleid met betrekking tot functiemenging.

vuurwerk
Conform nota Ruimtelijke implementatie vuurwerkbesluit gemeente Almere is opslag en verkoop van (consumenten- en theater)vuurwerk toegestaan op Gietersplaats (in principe >10.00 kg). Vanwege de omstandigheid dat Gietersplaats zich tot een gemengd gebied heeft ontwikkeld en de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging wordt toegepast, is in dit bestemmingsplan (conform deze Staat) alleen opslag en verkoop van vuurwerk van minder dan 10.000 kg vuurwerk toegestaan.

Bebouwing
De bebouwingsmogelijkheden zijn ten opzichte van het vorige plan ongewijzigd.

In artikel 4 zijn de planregels van de bestemming 'Gemengd - 1' opgenomen.

3.2.3 Gemengd - 2

De bestemming Gemengd-2 is van toepassing op diverse (kleinschalige) locaties verspreid gelegen over het plangebied. Binnen deze bestemming zijn de volgende functies toegestaan.

kantoor
Binnen deze bestemming zijn kantoren, al dan niet in combinatie met de aan de kantoorfunctie ondergeschikte dienstverlening toegelaten. Binnen de kantoorbestemming zijn ook vergader- en congresfaciliteiten mogelijk.

maatschappelijke voorzieningen
Dit zijn in het plangebied met name scholen en kinderdagverblijven, maar ook andere maatschappelijke functies, zoals een gezondheidscentrum of religieuze instelling vallen hieronder. Nieuwe geluidsgevoelige objecten zijn uitsluitend toegestaan als wordt voldaan aan de Wet geluidhinder.

dienstverlening, inclusief ondergeschikte bijbehorende workshops
Onder de functie dienstverlening vallen bedrijfsfuncties waarbij het publiek rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen. Daarbij kan een balie aanwezig zijn, maar dat hoeft niet. Het gaat bijvoorbeeld om een belwinkel, accountantskantoor of reclamebureau.

bedrijven (behorende tot ten hoogste categorie B van de Staat van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging)
In deze bestemming zijn bedrijven tot en met categorie B van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging toegestaan. Aanpandig aan woningen zijn alleen categorie A bedrijfsactiviteiten toegestaan. Ook is bij het bedrijf behorende horeca en detailhandel als ondergeschikte bedrijfsactiviteit toegestaan. Webwinkels (geen fysiek klantcontact, alleen verzending van goederen) die onder het begrip 'bedrijf' vallen, en afhaalpunten (logistiek bedrijf, uitsluitend via internet bestelde goederen af te halen, geen showroom) zijn ook toegestaan.

detailhandel
Alle vormen van detailhandelsvestigingen zijn op grond van deze bestemming toegestaan, waaronder ook een internetwinkel. Die valt immers onder het begrip 'detailhandel'.

horeca
Uitsluitend reeds bestaande, legale horecabedrijven zijn toegelaten door middel van de aanduiding 'horeca'. De horecanota geeft aan dat Waterwijk een consolidatiegebied is, waarbinnen (toegestane) horeca niet mag worden uitgebreid. Door de horecavestigingen onder de hoofdbestemming 'Gemengd' te laten vallen, zijn op deze locaties ook andere activiteiten toegestaan dan horeca.

wonen
Binnen deze gemengde bestemming is, op de locaties die de aanduiding 'wonen' hebben, ook wonen toegestaan. Zoals ook bij de bestemmingen 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2' zijn onder bepaalde voorwaarden vrije beroepen, aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis ook mogelijk. Zie daarvoor paragraaf 3.2.12 Wonen - 1.

Bebouwing
De maximale bouwhoogten en bebouwingspercentages zijn conform de huidige en/of vergunde situatie.

In artikel 5 zijn de planregels van de bestemming 'Gemengd - 2' opgenomen.

3.2.4 Groen

De bestemming 'Groen' is alleen toegewezen aan de structurele groengebieden in dit plan. Dit zijn de randen van het plangebied, structurele groene gebieden in de wijken en groengebieden langs de busbaan en dreven. Binnen deze bestemming zijn ten behoeve van de openbare inrichting meerdere bouwwerken toegestaan, zoals bruggen, sluizen, kunstobjecten, nutsvoorzieningen, maar ook verhardingen, ruiter-, voet- en fietspaden. Het is belangrijk dat gronden met een groenbestemming ook, indien nodig, voor waterberging gebruikt kunnen worden. Daarom is deze functie aan de bestemming toegevoegd. Verder is het mede op grond van de gemeentelijke Sportnota (zie bijlage 1 beleidskader, paragraaf 3.6 Sociale structuur, onderwijs en cultuur) wenselijk dat bewoners dichtbij huis laagdrempelige sportmogelijkheden hebben. In de bestemmingsomschrijving is dan ook opgenomen dat het plaatsen van sport- en speelvoorzieningen (alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde) is toegestaan.

Nota Kleur aan Groen

In Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders en bijlage 3.4 Groene stad zijn de consequenties van de beleidsnota Kleur aan Groen voor dit bestemmingsplan beschreven. Omdat het gewenst is eventuele nieuwe initiatieven in Waterwijk goed te toetsen aan de nota Kleur aan Groen alvorens medewerking te verlenen, is ervoor gekozen de bestemming 'Groen' niet op voorhand uit te breiden met mogelijke nieuwe functies. Eventuele initiatieven die niet passen binnen de bestemming 'Groen' worden beoordeeld aan de hand van de essentie en de ontwikkelprincipes van de nota Kleur aan Groen. Wanneer het initiatief op basis daarvan goed inpasbaar blijkt, kan worden besloten van het bestemmingsplan af te wijken, dan wel het bestemmingsplan (op onderdelen) te herzien.

Tuinvergrotingen
In artikel 6.5 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee in geval van grondverkoop in verband met tuinvergroting de bestemming 'Groen' gewijzigd kan worden in de bestemmingen 'Wonen - 1', 'Wonen - 2 ' of 'Tuin'.

Bebouwing
Artikel 6.3 bevat een afwijkingsbevoegdheid om onder voorwaarden een jongerenontmoetingsplaats (JOP) te kunnen realiseren. Voorwaarde is bijvoorbeeld dat de afstand van de JOP (bouwwerk) tot aan de woonbestemming (grens van het bestemmingsvlak) minimaal 50m bedraagt.

In artikel 6 zijn de planregels van de bestemming 'Groen' opgenomen.

3.2.5 Maatschappelijk

In Waterwijk hebben de volgende voorzieningen de bestemming 'Maatschappelijk' gekregen:

  • 1. kinderdagverblijf Pino, Baarsweg 1;
  • 2. gezondheidscentrum Waterwijk, Botplein 4;
  • 3. kinderdagverblijf Dikkie Dik, Lekstraat 2;
  • 4. basisschool De Kameleon, Lingestraat 34-36;
  • 5. buitenschoolse opvang Kiekeboe, Lingestraat 34-36;
  • 6. basisschool Panta Rhei, Slufterplantsoen 2;
  • 7. kinderdagverblijf Peuterpeelmaatje Pino, Slufterplantsoen 2;
  • 8. buurtcentrum Het huis van de Waterwijk, Slufterplantsoen 10;
  • 9. basisschool De Ichthus, Rijnweg 10;
  • 10. basisschool Argonaut, Zaagvisplantsoen 32;
  • 11. buitenschoolse opvang Spetters, Zaagvisplantsoen 32;

Aan het Walvisplein wordt intensieve zelfstandigheidstraining gegeven aan jongeren van 16 tot 19 jaar, die niet bij hun ouders of in een pleeggezin kunnen wonen, en behoefte hebben aan intensieve begeleiding bij het zelfstandig worden. Het perceel heeft de bestemming 'Maatschappelijk' gekregen. Om ook bewoning zonder begeleiding in het pand mogelijk te maken heeft het perceel tevens de functieaanduiding 'Wonen' gekregen.

Enkele maatschappelijke voorzieningen hebben niet de bestemming maatschappelijk, maar 'Gemengd - 1' (bijvoorbeeld kinderdagverblijf Pino (Karperweg 12) en kerkgenootschap Victory Outreach Almere (Barbeelstraat 12)) of 'Gemengd - 2' (bijvoorbeeld Movig Mensendieck Praktijk (Merwedehof 1)) gekregen. In paragrafen 3.2.2 en 3.2.3 worden deze bestemmingen toegelicht.

Bebouwing
De bouwmogelijkheden binnen de bestemming 'maatschappelijk' zijn beperkt in die zin dat er een maximum bebouwingspercentage is opgenomen. Dit bebouwingspercentage is nagenoeg hetzelfde als in het vorige bestemmingsplan en is niet veel ruimer dan er thans al aan bebouwing staat.

In artikel 7 zijn de planregels van de bestemming 'Maatschappelijk' opgenomen.

3.2.6 Recreatie - Volkstuin

De twee volkstuincomplexen Keurtuin en Andreatuin zijn de enige gronden in Waterwijk die de bestemming 'Recreatie' hebben gekregen; daarom hebben de bestemmingsvlakken de specifieke bestemming 'Recreatie - Volkstuin' gekregen. De bebouwingsmogelijkheden zijn grotendeels overgenomen uit het vorige bestemmingsplan, maar enigszins aangepast aan de bouwmogelijkheden die in de huurovereenkomst met betrekking tot de grond zijn opgenomen.

In artikel 8 zijn de planregels van de bestemming 'Recreatie - Volkstuin' opgenomen.

3.2.7 Sport

Tennisvereniging Waterwijk heeft de bestemming 'Sport' gekregen. Binnen deze bestemming zijn alle sportvoorzieningen toegestaan, dus niet uitsluitend tennisbanen. Ook is ondergeschikte horeca toegestaan, zoals bijvoorbeeld een kantine. Zelfstandige horeca is niet toegestaan.

De sporthal aan de IJsselmeerweg heeft de bestemming 'Sport' gekregen; de gymzaal bij de basisschool De Kameleon 'Maatschappelijk' gekregen omdat het gebruik ervan is verbonden met basisschool.

In de Sportnota 2013-2016 (zie Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders en bijlage 3.6 Sociale structuur, onderwijs en cultuur) wordt ingegaan op een voldoende en goed aanbod van sportaccommodaties. Aan de IJsselmeerweg is een sporthal aanwezig, aan de Slagbaai een sportzaal. Het Fanny Blankers-Koensportpark heeft weliswaar een functie voor de hele stad, maar is bijzonder goed bereikbaar vanuit Waterwijk.

In artikel 9 zijn de planregels van de bestemming 'Sport' opgenomen.

3.2.8 Tuin

De bestemming 'Tuin' is toegekend aan de voortuinen van woningen en, in een enkel geval bij vrijstaande woningen, ook aan zijtuinen. De betreffende gronden zijn bestemd voor tuinen, behorend bij de hoofdgebouwen op de aangrenzende woonbestemming. Het is niet de bedoeling dat ze worden volgebouwd met schuurtjes en andere bijbehorende bouwwerken. Daarom zijn hoofdzakelijk bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot een hoogte van maximaal 1 m toegestaan. Verder zijn trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, overstekken en andere bouwonderdelen toegestaan, voor zover ze behoren tot een aangrenzende woning. Voor erkers geldt een maximale diepte, hoogte en breedte, om te voorkomen dat alsnog de hele voortuin wordt volgebouwd.

In paragraaf 3.2.12 Wonen - 1 wordt ingegaan op de tuinvergrotingen in Waterwijk.

In artikel 10 zijn de planregels van de bestemming 'Tuin' opgenomen.

3.2.9 Verkeer

Functionele mogelijkheden
Voor wegen die primair bedoeld zijn voor de afwikkeling van het (auto)verkeer is de bestemming 'Verkeer' opgenomen. Binnen deze bestemming is de aanleg van wegen, busbanen, fiets- en voetpaden en bermen toegestaan. Deze globale bestemming biedt flexibiliteit ten aanzien van de inrichting van de verkeersgebieden. Ook zijn bij deze bestemming behorende voorzieningen toegestaan zoals (ondergrondse) parkeervoorzieningen, haltevoorzieningen, fietsenstallingen en geluidwerende voorzieningen. Verder zijn functies uit de openbare ruimte toegestaan zoals groenvoorzieningen, kunstobjecten en water.

Bebouwing
In de bouwregels zijn mogelijkheden opgenomen voor het oprichten van nutsvoorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 3,5 meter een een oppervlakte van maximaal 25 m². Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals erfafscheidingen, kunstobjecten en geluidwerende voorzieningen is een maximum maatvoering opgenomen.

In artikel 11 zijn de planregels van de bestemming 'Verkeer' opgenomen.

3.2.10 Verkeer-Verblijfsgebied

Functionele mogelijkheden
Voor straten die naast een verkeersfunctie ook een verblijfsfunctie hebben, is de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied opgenomen. Binnen deze bestemming is de aanleg van wegen, fiets- en voetpaden en bermen toegestaan. Ook zijn bij deze bestemming behorende voorzieningen toegestaan zoals groenvoorzieningen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en fietsenstallingen. Verder zijn functies uit de openbare ruimte toegestaan zoals straatmeubilair, voorzieningen voor (ondergrondse) afvalinzameling, geluidwerende voorzieningen, reclameobjecten en water.

Almere wil zoals beschreven in de Sportnota (Bijlage 1 Beleidskader bij paragraaf 3.6) laagdrempelige sportmogelijkheden dichtbij huis. Daartoe is in de bestemmingsomschrijving de mogelijkheid voor sport- en speelvoorzieningen (uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde) opgenomen.

In artikel is verder een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee in geval van grondverkoop in verband met tuinvergroting de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gewijzigd kan worden in de bestemmingen 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Tuin'.

Deze globale bestemming biedt flexibiliteit ten aanzien van de inrichting van de verkeers- en verblijfsgebieden.

Bebouwing
Op de gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' mogen geen gebouwen worden gebouwd, behalve ten behoeve van nutsvoorzieningen en via afwijking een jongerenontmoetingsplaats (JOP). Voor het toepassen van de afwijkingsmogelijkheid moet aan een aantal voorwaarden zijn voldoen. De afstand van de JOP (bouwwerk) tot aan de woonbestemming (grens van het bestemmingsvlak) moet bijvoorbeeld minimaal 50 m bedragen. Binnen de bestemming zijn gebouwen voor nutsvoorzieningen toegestaan tot een maximum bouwhoogte van 3,5 meter en een oppervlakte van maximaal 25 m². Overige bouwwerken zoals terras-, erf- en terreinafscheidingen, kunstobjecten, licht- en vlaggenmasten zijn ook toegestaan, maar zijn wel gebonden aan een maximum maatvoering.

In paragraaf 3.2.12 Wonen - 1 is ingegaan op tuinvergrotingen in Waterwijk. Daarbij is ook aangegeven dat in de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen waarmee in geval van grondverkoop in verband met tuinvergroting de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gewijzigd kan worden in de bestemmingen 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Tuin'.

In artikel 12 zijn de planregels van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' opgenomen.

3.2.11 Water

Functionele mogelijkheden
In het plangebied liggen verschillende waterpartijen. De Stadswetering verbindt het Weerwater met de Leeghwaterplas en wordt als zodanig onderhouden conform het Waterplan Almere. Middels een sluis sluit de Leeghwaterplas aan op de Hoge Vaart en daarmee op de Noorderplassen. Een grachtenstelsel verbindt de Leeghwaterplas met Parkwetering.

Al deze waterpartijen hebben de bestemming 'Water' gekregen.

Kleur aan Groen
In Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders en bijlage 3.4 Groene stad zijn de consequenties van de beleidsnota Kleur aan Groen voor dit bestemmingsplan beschreven. Omdat het gewenst is eventuele nieuwe initiatieven in Waterwijk goed te toetsen aan de nota Kleur aan Groen alvorens medewerking te verlenen, is ervoor gekozen de bestemming 'Water' niet op voorhand uit te breiden met mogelijke nieuwe functies. Eventuele initiatieven die niet passen binnen de bestemming 'Water' worden beoordeeld aan de hand van de essentie en de ontwikkelprincipes van de nota Kleur aan Groen. Wanneer het initiatief op basis daarvan goed inpasbaar blijkt, kan worden besloten van het bestemmingsplan af te wijken, dan wel het bestemmingsplan (op onderdelen) te herzien.

in paragraaf 5.9 Waterparagraaf wordt ingegaan op de aspecten waterhuishouding en riolering.

In artikel 13 zijn de planregels van de bestemming 'Water' opgenomen.

3.2.12 Wonen - 1

Algemeen
Van de bijna 3.100 woningen in Waterwijk is 78% procent een koopwoning; 21% is hoofdzakelijk sociale huurwoning in het goedkope en middensegment sociale huur. Het overgrote deel van de woningvoorraad (83%) is een rijtjeswoning . Waterwijk telt 186 appartementen verdeeld over 3 flats, alle van Ymere en gelegen nabij de Leeghwaterplas. Met circa 44% aandeel is de belangrijkste woningcategorie die van de eengezinskoopwoning in het lagere segment.

Functionele mogelijkheden
De gronden met de bestemming 'Wonen - 1' zijn bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen dan wel bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Ook de bij woningen behorende erven, toegangspaden, in- en uitritten, parkeervoorzieningen e.d. zijn toegestaan op deze bestemming.

Tuinvergrotingen
In het plangebied hebben de afgelopen jaren verschillende wijzigingen plaatsgevonden in de grenzen tussen openbare ruimte en particulier terrein bij woningen. Stukjes openbaar groen zijn door verkoop overgedragen aan bewoners, ter vergroting van hun tuin.

Gronden die zijn verkocht, hebben in het nieuwe bestemmingsplan een bestemming 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Tuin' gekregen. Gronden waarvoor een bruikleenovereenkomst geldt, maar die in principe ook verkocht kunnen worden, hebben eveneens een bestemming 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Tuin' gekregen.

Gronden die in bruikleen zijn gegeven omdat ze vanwege de aanwezigheid van kabels of leidingen niet worden verkocht, hebben een bestemming 'Groen' of 'Verkeer-Verblijfsgebied' gehouden. Om de aanwezige kabels en leidingen te beschermen, mogen deze gronden niet worden bebouwd met bijvoorbeeld schuurtjes. Als de bewoner, die gronden in bruikleen heeft, verhuist, wordt met een volgende bewoner in principe geen nieuwe overeenkomst gesloten.

Mogelijk worden de komende jaren nog meer gronden verkocht aan bewoners. In het vorige bestemmingsplan was een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om in het geval van verkoop van gronden een wijziging naar de bestemmingen 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Tuin' mogelijk te maken. Deze wijzigingsbevoegdheid is ook in het nieuwe bestemmingsplan opgenomen. In de praktijk wordt deze wijzigingsbevoegdheid bijna nooit toegepast. Bestemmingsveranderingen als gevolg van toekomstige grondverkopen zullen in ieder geval over 10 jaar bij de volgende actualisatie van het bestemmingsplan worden verwerkt.

Vrije beroepen
Het uitoefenen van vrije beroepen in huis is in overeenstemming met de bestemming 'Wonen - 1', tenminste voor zover het vrije beroep vanuit het gebouw waarin wordt gewoond, wordt uitgeoefend. Kenmerk van deze beroepen is een sterke verwevenheid tussen wonen en werken. De in de bestemming 'Wonen - 1' opgenomen bebouwingsmogelijkheden zijn ook van kracht bij het bouwen ten behoeve van een vrij beroep. Traditionele vrije beroepen, zoals een notaris, een huisarts, een tandarts, een accountant e.a. zijn binnen de woonbestemming altijd toegestaan, mits de woonfunctie in overwegende mate intact blijft en het beroepsmatig gebruik zich beperkt tot een vloeroppervlak van maximaal 50% van het totale vloeroppervlak en er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten
Bij de aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis moet aan de volgende beroepen en bedrijven worden gedacht, zoals opgesomd in de onderstaande lijst. Deze lijst is niet limitatief en is bedoeld als voorbeeld.

Omschrijving   Voorwaarden/toelichting  
Vrije beroepen   bijv. Notaris, huisarts, tandarts, accountant  
Uitgeverijen   Kantoren  
Grafische afwerking    
Reproductiebedrijven opgenomen media    
Vervaardiging van sieraden e.d.    
Reparatie t.b.v. particulieren   bijv. fietsen, maar reparaties van auto's en motorfietsen vallen hier niet onder  
Reisorganisaties    
Verzekeringsbedrijf/kantoor    
Verhuur van en handel in onroerend goed    
Computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d.    
Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek    
Hoveniersbedrijven   Bedoeld wordt een eenmanszaak die zijn auto thuis parkeert, kantoor aan huis heeft en eventueel spullen opslaat. Het mag geen kwekerij zijn  
Meubel- en woningstoffeerderijen    
Cursussen    
Workshops    
Internetbedrijven / e-commerce   Max 25 m2 w.v.o. verkoop aan huis c.q. afhaalpunt  
Kantoor algemeen    
Schoonheidsspecialisten, pedicures en manicures    
Bed&breakfast   Het gaat om het laten gebruiken van normale slaapkamers in een woning door reizigers/vakantiegangers, waarbij eventueel ook ontbijt mogelijk is. Ten hoogste zijn 5 gasten tegelijk mogelijk. Ook moet de woning wel een woning blijven. Er mag geen complete verbouwing plaatsvinden tot een hotel. De eigenaar/exploitant moet er ook blijven wonen.  
Gastouderschap, niet zijnde kinderdagverblijven   Opvang binnen de eigen woning, geen verbouwingen, geen professionele organisatie  
Wassalons en wasserettes   Geen wasmachines/drogers, alleen inzameling en afleverenc van kleding  
Kappers    
Detailhandel   Maximaal 25 m2 w.v.o.  
Buiten de hierboven genoemde gevallen   Activiteiten die naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bovengenoemde activiteiten  

Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten in een woning zijn onder voorwaarden toegestaan. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de specifieke gebruiksregels van de bestemming 'Wonen - 1'.

Op grond van de Detailhandelsvisie Almere 2014 is in woningen kleinschalige detailhandel aan huis mogelijk (tot 25 m2 wvo). Ook zijn webwinkels en internetwinkels toegestaan. Als daar ook een showroom of afhaalmogelijkheid bij hoort, valt dat onder de regeling van kleinschalige detailhandel aan huis (dus tot 25 m2 verkoopvloeroppervlak).

Deze voorwaarden zijn verwerkt in de regeling voor aan-huis-verbonden beroepen, bedrijfsmatige activiteiten en detailhandel in de specifieke gebruiksregels van de bestemming 'Wonen - 1'.

Bebouwing
Verruiming van de bouwmogelijkheden
De woonbestemming is ruimer bestemd dan in het vorige bestemmingsplan. In het vorige bestemmingplan zijn met name goot- en bouwhoogten gedetailleerd geregeld. In het bestemmingplan Waterwijk 2016 is niet meer met goothoogten gewerkt behalve bij vrijstaande erfbebouwing. Van iedere woning is alleen de bouwhoogte geregeld, waardoor er meer ruimte komt voor dakopbouwen en dakkapellen. Voor de begane grondlaag wordt doorgaans 4 meter bouwhoogte aangehouden, voor twee bouwlagen 7 meter en voor 3 bouwlagen 10 meter. Voor veel bouwblokken is een hoogtemaat genomen, waarbij het hoogste deel bepalend is. Dat betekent dat voor een flink aantal woningen nog een extra laag/dakopbouw mogelijk is.

Bebouwing in voortuinen
In de voortuinen is de grens van het bouwvlak van het hoofdgebouw in principe strak om de aanwezige bebouwing, inclusief aangebouwde uitbouwen getrokken, waardoor er geen uitbreiding aan de voorzijde mogelijk is. Een uitzondering hierop zijn situaties waarbij een deel van de woningen al een uitbouw heeft en een deel niet. In dat geval is de grens van het bouwvlak zo getrokken worden dat de woningen die nog geen uitbouw hebben, deze ook kunnen realiseren.

Bebouwingsmogelijkheden aan de achterzijde van woningen
Bij het bepalen van het bouwvlak van het hoofdgebouw is aan de achterzijde van de hoofdgebouwen in principe een rechte lijn getrokken langs de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw. Later gebouwde uitbouwen vallen daardoor onder de erfbebouwingsregeling. Dit is om iedereen gelijke bouwrechten te geven.

Als de achtergevel van het hoofdgebouw geen rechte lijn is (dus zonder eventuele uitbouwen) is het bouwvlak van het hoofdgebouw in principe wel recht getekend, waardoor er dus uitbreidingsruimte in het bouwvlak ontstaat. Waar dit tot hinder van de buren zou kunnen leiden (schaduw of verminderde lichttoetreding) is de oorspronkelijke achtergevel gevolgd.

Voor de erfbebouwingsmogelijkheden is aangesloten bij de regeling uit de Nota Kleine Bouw 2008.

Deze regeling is van toepassing op aan- en bijgebouwen zoals schuurtjes en garages. Om te voorkomen dat het erf wordt volgebouwd is een maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken toegestaan (60 m²) en mag maximaal 50% van het erf worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken.

Qua maatvoering en positionering moet erfbebouwing (bijbehorende bouwwerken) ruimtelijk ondergeschikt zijn aan de hoofdbebouwing. De diepte van aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter. De maximale bouwhoogte van aanbouwen is 0,30 meter boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, tot een maximum van 4 meter. Vrijstaande bijgebouwen hebben een goothoogte van maximaal 3 meter. Boven op de aanbouwen mag een dakterras worden gebouwd.

Bebouwingsmogelijkheden aan de zijkant van woningen
Aan de zijkant van woningen is in principe uitbreidingsgelegenheid geboden tot op de grens van het bouwperceel. Het bouwvlak van het hoofdgebouw is hier dus doorgetrokken tot de zijdelingse perceelsgrens. Uitbreidingsgelegenheid is niet geboden als dit leidt tot verminderd zicht in bochten voor langsrijdend verkeer of als omwonenden hier last van hebben doordat de zijgevel van de woning dan dichter bij hun perceel komt te liggen.

Kleine windmolens
Kleine windmolens mogen bij recht op de grond worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 3 m (als bouwwerk geen gebouw zijnde). Via een afwijkingsbevoegdheid mogen ze ook op een hoofdgebouw of aan de gevel ervan op voorwaarde dat de maximum bouwhoogte van het hoofdgebouw met maximaal 3 m wordt overschreden en de rotordiameter maximaal 2 m bedraagt. Voor horizontale as windturbines (HAT) en verticale as windturbines (VAT) is in onderstaande afbeelding weergegeven hoe de rotordiameter wordt gemeten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2C04-vg01_0002.png"

Afbeelding 2. windturbines met horizontale en verticale as

De landschappelijke effecten zijn beperkt tot stedelijk niveau: zichtbaarheid is nauwelijks. Bovendien moeten voor deze molens vergunningen worden aangevraagd, waardoor toetsing aan veiligheidseisen, Wet Geluidhinder en Wet milieubeheer zal plaatsvinden.

In artikel 14 zijn de planregels van de bestemming 'Wonen - 1' opgenomen.

Waterwijk Seniorenproof
Waterwijk Seniorenproof is als pilot opgenomen in het programmaplan Wijkgericht Werken 2015-2019. Waterwijk is daarmee een proeftuin geworden voor de realisatie van plannen gericht op wonen, welzijn en zorg. De snelle vergrijzing in Waterwijk vergt inzet van verschillende partijen om een deel van de bestaande woningen geschikt te maken voor senioren én om nieuwbouw te realiseren.

De in het bestemmingsplan opgenomen verruiming van de bouwmogelijkheden bieden ruim voldoende mogelijkheden om de bestaande rijwoningen om te bouwen tot woongebouwen van twee of drie bouwlagen. De woningen kunnen gesplitst worden in beneden- en bovenwoningen. De benedenwoningen kunnen op het achtererfgebied gelijkvloers worden uitgebreid en de bovenwoningen kunnen door middel van een trap of lift aan de eindgevel toegankelijk worden gemaakt.

Met betrekking tot de gewenste nieuwbouw zijn er vooralsnog niet zodanig concrete initiatieven dat die in dit bestemmingsplan kunnen worden meegenomen. Aan concrete initiatieven zal worden meegewerkt door het verlenen van de benodigde omgevingsvergunningen of, wanneer meerdere concrete projecten tegelijkertijd worden ontwikkeld, middels een bestemmingsplanherziening.

3.2.13 Wonen - 2

Deze bestemming bevat een regeling voor de vrijstaande woningen. Hierbij wordt geen bouwvlak aangegeven, zoals bij 'Wonen - 1' het geval is. Conform het beleid uit de nota Kleine Bouw is een bebouwingspercentage van 50% toegestaan en zijn de regels rond erfbebouwing iets anders. De voortuinen van de vrijstaande woningen hebben de bestemming 'Tuin' gekregen.

Qua functionele mogelijkheden geldt hetzelfde als bij de bestemming 'Wonen - 1'. Meer uitleg daarover wordt gegeven in paragraaf 3.2.12 Wonen - 1.

Ook hier geldt dat is afgestapt van de regeling van goothoogtes. Van iedere woning is alleen de bouwhoogte geregeld, waardoor er meer ruimte komt voor dakopbouwen en dakkapellen. Voor de begane grondlaag wordt doorgaans 4 meter bouwhoogte aangehouden, voor twee bouwlagen 7 meter en voor 3 bouwlagen 10 meter.

In paragraaf 3.2.12 Wonen - 1 is ingegaan op de tuinvergrotingen in Waterwijk.

Aan de Berkelstraat is sinds 1983 een dierenartspraktijk gevestigd. Omdat de regeling aan huis gebonden beroepen niet volstaat voor deze praktijk (er werken meer dan 1 fte is de praktijk), heeft het perceel de functieaanduiding praktijkruimte gekregen. Omdat het niet de bedoeling is dat er uitsluitend een dierenartspraktijk in het pand gevestigd zal zijn is als voorwaarde opgenomen dat de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft.

In artikel 15 zijn de planregels van de bestemming 'Wonen - 2' opgenomen.

3.3 Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen

Daar waar meerdere functies aanwezig zijn of verbijzondering van de juridische regeling noodzakelijk is, wordt (overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) gewerkt met dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen. In het bestemmingsplan zijn de volgende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen opgenomen:

3.3.1 Leiding - Leidingstrook

Door het groengebied langs de Hogering loopt door het groengebied een leidingstrook. Deze bestemming is primair zich hier bevindende leidingen worden met dubbelbestemming 'Leiding - Leidingstrook' beschermd. De belemmeringenstrook die op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen in het bestemmingsplan dient te worden opgenomen is niet zelfstandig terug te vinden, maar valt binnen de belemmeringenstrook die (tevens) overige de aanwezige leidingen dient te beschermen. Voorts zijn alleen bouwwerken ten behoeve van de dubbelbestemming rechtstreeks toegestaan, zoals bijvoorbeeld drukregelstations. Met een afwijking en nadat de leidingbeheerder om advies is gevraagd, zijn ook bouwwerken ten behoeve van de hoofdbestemmingen mogelijk. De aanleg van werken en werkzaamheden zijn omgevingsvergunningsplichtig.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen verbiedt het om kwetsbare objecten toe te laten binnen de belemmeringenstrook die in het kader van dat besluit in het bestemmingsplan wordt opgenomen. Daarom is uitdrukkelijk in het artikel de opgenomen dat kwetsbare objecten binnen deze dubbelbestemming niet zijn toegestaan.

3.3.2 Leiding - Hoogspanning

Aan de oostkant van het plangebied loopt een hoogspanningsleiding. De leiding is bestemd als “Leiding - Hoogspanning". De gronden met deze bestemming zijn mede bestemd voor het hebben en instandhouden van een hoogspanningsleiding.

3.3.3 Waarde-Archeologie 1

Binnen het plangebied zijn gebieden aanwezig die mogelijk archeologisch waardevol zijn. Ter bescherming van deze gebieden zijn zogenaamde dubbelbestemmingen opgenomen. Dit betekent dat er behalve de basisbestemming bijvoorbeeld groen of water, ook een bestemming voor archeologie geldt.

Gebieden, zoals aangeduid op de Archeologische Beleidskaart Almere 2016, met mogelijke archeologische waarden op een diepte vanaf 150 cm onder maaiveld (op dekzand en Oude Getijden-afzettingen), hebben in het plangebied de bestemming gekregen van "Waarde - Archeologie 1'. Aan deze bestemming is een bouwverbod met afwijkingsmogelijkheid en een omgevingsvergunningstelsel voor de activiteit 'aanleggen' gekoppeld om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen. De bestemmingsregels bevatten ook een tweetal wijzigingsbevoegdheden teneinde een bestemmingswijziging mogelijk te maken op basis van de resultaten van een eventueel uitgevoerd archeologisch onderzoek. Voor gronden waar in het onderzoek geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zijn vastgesteld, kan de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' komen te vervallen. Indien wel behoudenswaardige vindplaatsen worden aangetroffen, dan moet de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' worden opgewaardeerd naar 'Waarde - Archeologie 5'.

De regels van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' staan in artikel 18.

3.3.4 Geluidzone - Industrie

Rondom de Warmte Kracht Centrale (WKC) aan Markerkant 12-10 is een geluidszone van kracht. Binnen de aanduiding 'geluidzone - industrie' mogen geen geluidsgevoelige objecten worden gebouwd, tenzij door middel van akoestisch onderzoek wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder: 50 dB(A).

3.4 Overige regels

3.4.1 Inleidende regels

Begripsbepalingen

In artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen van de regels. In dit artikel wordt uitgelegd wat onder bepaalde begrippen moet worden verstaan, die in de regels worden gebruikt. Bijvoorbeeld wat met maatschappelijke voorzieningen wordt bedoeld.

Wijze van meten

In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen van de regels. In dit artikel staat hoe bij de toepassing van de regels moet worden gemeten. Bijvoorbeeld hoe de bouwhoogte van een bouwwwerk moet worden gemeten.

3.4.2 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

In artikel 18 is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisatie daarvan, door feitelijke functie- of gebruiksverandering opnieuw (voor een tweede keer) gebruik zou kunnen worden gemaakt. Grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van een bouwplan, mag niet een tweede maal meetellen voor de toelaatbaarheid van andere bouwplannen. De anti-dubbeltelregel is een standaardregel, die is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

Overschrijding grenzen

In lid 19.1 is een regel opgenomen, dat bestemmings- en bouwgrenzen door bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals overstekken en afdaken) mogen worden overschreden. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen aan gebouwen.

Ondergeschikte bouwonderdelen op daken

In lid 19.2 is een regel opgenomen, dat bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals installatiecontainers en liftschachten) niet worden meegerekend bij het bepalen van de hoogte van een gebouw. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen op gebouwen.

Afwijkingsregels

In lid 22.1 zijn vier afwijkingsregels opgenomen. Er kan worden afgeweken van de regels voor:

  • het afwijken van maten (maximaal 10 %);
  • het overschrijden van bouwgrenzen (maximaal 3 meter en het bouwvlak maximaal 10% groter);
  • het oprichten van ondergrondse pompgemalen voor riooltransportleidingen;
  • het bouwen van windmolens op of aan hoofdgebouwen.

De afwijkingsregels mogen niet worden gebruikt indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de (op grond van de bestemming gegeven) gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Wijzigingsregels

In artikel 23 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgmeester en wethouders om een bestemmingsvlak met maximaal 10% te vergroten. Dit mag indien dit nodig is voor een (steden)bouwkundig betere realisering van bestemmingen of bouwwerken of in verband met de werkelijke toestand van een terrein.

Verder kan de Lijst van parkeernormen worden gewijzigd indien ontwikkelingen op parkeergebied daartoe aanleiding geven.

Overige regelingen

In artikel 24 is aangegeven dat indien in de regels wordt verwezen naar regelingen of verordeningen, dat het dan gaat om de regelingen of verordeningen die gelden op het moment dat het ontwerp bestemmingsplan ter inzage is gelegd.

3.4.3 Overgangs- en slotregels

In artikel 26 is het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik opgenomen. In het overgangsrecht wordt bepaald op welke manier met situaties wordt omgegaan die op basis van het vorige bestemmingsplan wel waren toegestaan, maar niet in het nieuwe bestemmingsplan zijn opgenomen. Het overgangsrecht zijn standaardregels, die zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

In artikel 27 is de slotregel opgenomen. Hierin staat onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders

Het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente werkt door in de manier van bestemmen van gronden en bouwwerken. In tabel 4.1 staat op welke manier de verschillende beleidsdocumenten doorwerken in het bestemmingsplan. In Bijlage 1 Beleidskader is een uitgebreide beschrijving opgenomen van het beleidskader. In Bijlage 1 Beleidskader worden ook beleidsdocumenten beschreven die niet direct tot een regeling in het bestemmingsplan leiden. Deze beleidsdocumenten zijn daarom niet in tabel 4.1 opgenomen.

Beleidsdocument   Beleidsuitgangspunt   Vertaling in het bestemmingsplan  
Rijksbeleid  
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
 
Ontwikkelingen motiveren op grond van de Ladder voor duurzame verstedelijking   Nieuwe ontwikkelingen vinden plaats binnen het bestaand stedelijk gebied of op percelen waar al een bebouwingsmogelijkheid was opgenomen.  
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)
Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (20212)  
Bescherming van de radarverstoringsgebieden   Geen mogelijkheid opnemen voor de bouw van windturbines.
Kleinschalige windmolens op gebouwen onder voorwaarden toestaan.  
Europese Kaderrichtlijn Water (2000)   Inzichtelijk maken wat de gevolgen zijn van een ruimtelijke ontwikkeling voor het waterbeheerssysteem en op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling en het waterbeheer op elkaar worden afgestemd.   Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen in het plangebied. De watertoets is uitgevoerd en als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.  
Nationaal Waterplan 2016-2021 (2015)   Robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem.   Grote waterpartijen bestemmen voor water en waterberging.  
Provinciaal en regionaal beleid  
Omgevingsplan Flevoland (2006)   Stedelijk gebied: evenwichtige ontwikkeling met ruimte voor wonen, bedrijven en voorzieningen. Bijzondere archeologische, gebieden verdienen bescherming.   Het bestemmingsplan bestemt de bestaande woningen en voorzieningen zo flexibel mogelijk. In het plan worden verder de bestaande waarden op gebied van archeologie beschermd.  
Beleidsregel Windmolens 2008 (2008)   Opschalen en saneren van windmolens   Er wordt geen ruimte geboden aan nieuwe windmolenopstellingen.
Wel ruimte bieden aan kleine windmolens op gebouwen.  
Noodverordening wind (2015)   Opschalen en saneren van windmolens   Geen ruimte bieden aan nieuwe windmolenopstellingen.
Wel ruimte bieden aan kleine windmolens op gebouwen.  
Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening (2008)   Archeologisch aandachtsgebied   Opnemen van een dubbelbestemming voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde.  
Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland 2010-2015 (2010)   Voldoende water, veiligheid   Opnemen van mogelijkheid voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen binnen de meeste bestemmingen.  
Gemeentelijk beleid  
Ruimtelijke ontwikkeling  
Structuurplan Almere 2010 (2003)   Hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Almere: uitbreiding en verdieping voorzieningenaanbod, meer verscheidenheid qua woningen, ruimte bieden aan ondernemers.   Het betreft een actualisatieplan in bestaand stedelijk gebied; het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Structuurplan Almere.  
Concept Structuurvisie Almere 2.0 (2009)   Uitwerking van het IAK: Integraal richtinggevend beleidskader voor de schaalsprong Almere (60.000 inwoners extra en 100.000 arbeidsplaatsen).: meerkernige opzet benutten, verkleuren naar diverse samenleving, sterke en gedifferentieerde economie.   Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid tot verbetering en uitbreiding van woningen, voorzieningen en bedrijven. Dit draagt bij aan versterking van de bestaande stad en een sterkere economie. Inzet op verdere sociale differentiatie zodat iedereen een goed woon- en leefklimaat heeft.  
Woonvisie Almere 2.0 (2009)   Almere wordt een gedifferentieerde stad, aantrekkelijk voor alle doelgroepen; wonen is betaalbaar en toegankelijk voor iedereen, levensbestendig en de eindgebruiker staat centraal.   Het plangebied is onderdeel van de bestaande stad en heeft geen ontwikkeltaak. De geformuleerde ambities kunnen in principe in de bestaande bestemmingen en binnen de planregels worden gerealiseerd.  
Beleidsnota kleine bouw 2008 (2010)   Beleidsuitgangspunten voor kleine bouwplannen en uitbreidingen. Regeling voor aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten aan huis.   Toetsingskader uit de nota overnemen voor de functie wonen.  
Beleidslijn tuinvergrotingen 2012 (2013)   Uitgeven van gronden waar dit mogelijk is zonder het algemeen belang aan te tasten.   Bij nieuwe tuinvergrotingen kan de bestemming van de gronden worden gewijzigd door toepassen van een wijzigingsbevoegdheid.  
Aanwijzing en nadere regels ligplaatsen van vaartuigen in de gemeente Almere (2013)   Geen ligplaatsen in het plangebied. Langs de Leeghwaterplas en een watergang afmeeroevers toegestaan.   Binnen de bestemming 'Water' is een mogelijkheid voor aanleggelegenheden opgenomen. Ligplaatsen voor woonschepen zijn uitgesloten.  
Prostitutiebeleid Almere (2000)   Vestigingsbeleid seksinrichtingen   Opnemen van een verbodsbepaling voor seksinrichtingen. Thuisprostitutie op grond van de regeling voor bedrijfsmatige activiteiten aan huis wel toestaan.  
Werk in de stad  
Gemeentelijke Visie op het
Vestigingsbeleid (2010)  
Een gunstig vestigingsklimaat bieden voor bestaande en nieuwe bedrijven en het bieden van voldoende werkgelegenheid.






 
Op het binnenstedelijke bedrijven- terrein Gietersplaats worden de volgende functies toegestaan:
- bedrijvigheid t/m milieucategorie C, - bedrijfswoningen;
- zelfstandige kantoren, toestaan tot een oppervlak van maximaal 1500 m² bvo per vestiging; in totaal mag maximaal 25% van het bebouwd grondoppervlak per bedrijventerrein gebruikt worden voor kantoren;
- maatschappelijke voorzieningen, mits passend naar aard en schaal en niet geluidgevoelig;
- overige voorzieningen; hieronder wordt verstaan voorzieningen op het gebied van cultuur, sport en recreatie (muziek-, ballet-, dans- en sportscholen, ateliers e.d.) ;
-detailhandel in ABC-goederen;
- Webwinkels en afhaalpunten;
- Kringloopbedrijf;  
Detailhandelsvisie Almere 2014 (2014)   Uitgangspunten detailhandelsstructuur: - Fijnmazigheid winkelvoorzieningen;
- Positie van het stadscentrum als hèt centrale (winkel)centrum van Almere;
- Ruimte bieden aan ondernemers;
- E-commerce faciliteren.  
In Waterwijk is een buurtwinkelcentrum (Botplein) gevestigd. Hier is detailhandel toegestaan. Een supermarkt met een maximum van 1680m2 vvo is toegestaan. In de woonwijk: winkel aan huis maximaal 25 m2 vvo onder voorwaarden; detailhandel in bedrijfsruimten toegestaan.
Op binnenstedelijke bedrijfsruimten: ondergeschikte detailhandel, webwinkels en afhaalpunten, geen internetwinkel, detailhandel in ABC-goederen.  
Afhaalpunten (2014)   Afhaalpunten zijn toegestaan op binnenstedelijk bedrijventerrein.   Afhaalpunten zijn toegestaan op bedrijventerrein Gietersplaats.  
Kringloopwinkels (2014)   Kringloopwinkels zijn toegestaan op binnenstedelijk bedrijventerrein.   Kringloopwinkels zijn toegestaand op bedrijventerrein Gietersplaats.  
Horecanota Almere (2000)   De nota is een weergave van de situatie op moment van vaststelling ervan (2000), geeft uitgangspunten maar biedt ruimte voor uitzonderingen.   Aanwezige horeca in de woonwijk is met een aanduiding toegestaan.  
Werken in de wijk (2005)   Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis mogen maximaal 50% van het woonoppervlak in beslag nemen. Mogelijkheid tot aanwijzen van kansenzones waarin woningen volledig kunnen worden omgezet in bedrijfsruimten.   Opnemen in woonbestemming aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis, incl. criteria uit de nota Werken in de wijk en de nota Kleine Bouw in
woonbestemming.
In Waterwijk is op verschillende locaties in de wijk deze bedrijfsruimten gerealiseerd met een bestemming gemengde doeleinden. Lichte horeca met aanduiding aangeven op locaties waar horeca gevestigd is.  
Groene stad  
Waterplan Almere (2005)   Bij herstructurering van de bestaande stad of nieuwbouw, geeft de watervisie richting aan de omgang met water.   Er is een watertoets uitgevoerd.  
Kleur aan groen (2014)   Regels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven in het groenblauwe raamwerk van Almere   Van toepassing op (de oevers van) de Leeghwaterplas en de watergangen.Medewerking vindt plaats door (partiële) herziening van het plan of een buitenplanse afwijkingsprocedure.  
Energie Werkt! (2015)   Energieneutraliteit in Almere in 2022 door middel van 5 werklijnen   Binnen het plangebied zijn zonnepanelen, zonnecollectoren en kleine windmolens op of aan gebouwen mogelijk.  
Veiligheid  
Veiligheid gebouwde omgeving (checklist
veiligheid in ruimtelijke planvormingsprocessen) (2003)  
Checklist voor ontwikkelingen in het openbare en semi-openbare gebied   Bij nieuwe ontwikkelingen rekening houden met de veiligheidsaandachtspunten voor woongebieden, bedrijventerreinen, uitgaangsgebieden, verkeersveiligheid, fysieke veiligheid en externe veiligheid.  
Vuurwerknota 2005, ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit (2005)   Vuurwerkopslag en -verkoop is niet mogelijk in woongebieden en kleine winkelcentra met woningen erboven.   Opnemen van de mogelijkheid voor opslag en verkoop van (consumenten- en theater)vuurwerk in het buurt- of wijkwinkelcentrum Geinplein en Botplein (< 10.000 kg) en op Gietersplaats (in principe >10.000 kg). Aangezien Gietersplaats zich tot een gemengd gebied heeft ontwikkeld is in dit bestemmingsplan (conform de Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging) alleen opslag en verkoop van vuurwerk tot 10.000 kg toegestaan.  
Sociale structuur, onderwijs en cultuur  
Sportnota 2013-2016 (2013)   Almere: sportieve stad!   Opnemen binnen de bestemmingen 'Gemengd' , 'Sport', 'maatschappelijk', 'Groen' en ' Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging' van de mogelijkheid voor sport- en speelvoorzieningen.  
Programma Wijkgericht Werken (2015)   Gerichte, integrale afweging binnen verschillende domeinen   Ruime woonbestemming  
Inrichting schoolpleinen (1999)   Schoolpleinen dienen zowel een wijkvoorziening als een voorziening
voor de school te zijn.  
Het begrip speelterrein wordt expliciet toegevoegd aan de bestemmingsomschrijving van de bestemming Maatschappelijk.  
Archeologienota (2016)   Beschermen van archeologische waarden   Opnemen van een onderzoeksplicht bij de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1.  
Archeologieverordening (2016)   Archeologisch waardevolle terreinen op de ABA moeten overeenkomstig de verordening worden beschermd   Opnemen dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1.  

Tabel 4.1 Beleidskader

Hoofdstuk 5 Omgevingstoets

Om aan te kunnen tonen dat een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan worden bekeken of de ontwikkelingen binnen het plan voldoen aan de regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water.

5.1 Milieu-effectrapportage

Voor plannen en besluiten die ontwikkelingen bevatten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de verplichting om de procedure voor milieueffectrapportage te doorlopen of te beoordelen of het doorlopen van een dergelijke procedure noodzakelijk is (een mer-beoordeling). Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De categorieën van activiteiten waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer). De activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben staan genoemd in de bijlagen bij het Besluit milieueffectrapportage. Het gaat om de C-lijst en de D-lijst waarin alle activiteiten staan genoemd waarvoor mer-verplichtingen kunnen gelden. De aard en omvang van de activiteit bepaalt in belangrijke mate welke verplichtingen gelden ten aanzien van de rapportages. Er is sprake van een vormvrije mer-beoordeling, een mer-beoordeling of een mer-plicht.

De gevallen waarvoor een milieueffectrapportage verplicht is, staan in onderdeel C. De gevallen waarvoor een mer-beoordeling verplicht is, staan in onderdeel D. De gevallen in onderdeel D zijn overigens indicatief. De verplichting voor een mer-beoordeling geldt ook wanneer op grond van de selectiecriteria in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Deze omstandigheden zijn:

  • 1. de kenmerken van de projecten (omvang project, gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder, risico en ongevallen en de cumulatie met andere projecten);
  • 2. de plaats van de projecten (bijzondere gebieden, bestaand grondgebruik, rijkdom/kwaliteit/regeneratievermogen van natuurlijke hulpbronnen van het gebied, het opnamevermogen van het natuurlijk milieu);
  • 3. de kenmerken van de potentiële effecten (in samenhang met de eerste twee criteria: bereik, grensoverschrijdende karakter van het effect, orde/grootte/complexiteit effect, waarschijnlijkheid effect, duur/frequentie/onomkeerbaarheid van het effect).

Voor bijvoorbeeld de volgende gevallen geldt een mer-beoordelingsplicht:

  • de aanleg, wijziging of uitbreiding van een jachthaven met 250.000 bezoekers of meer per jaar, een oppervlakte van 25 hectare of meer, 100 ligplaatsen of meer of een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied (D 10);
  • de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen met een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer (D 11.2).

In dit bestemmingsplan worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die worden genoemd in bijlagen C of D van het Besluit mer. Ook ligt het gebied niet in de buurt van een Natura-2000-gebied. Voor Flevoland zijn dit de Lepelaarsplassen, de Oostvaarderplassen, het IJmeer/Markermeer en het Eemmeer/Gooimeer. Een milieueffectrapportage of een mer-beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.

5.2 Verkeer

Autoverkeer

Voor het autoverkeer wordt Waterwijk op een drietal punten ontsloten op de hoofdwegenstructuur; in het noorden via de Karperweg op de Hogering, in het westen via de IJsselmeerweg op de Markerdreef en in het zuiden via de Rijnweg op de Randstaddreef. De afzonderlijke woonstraten komen via rechtstreekse verbindingen uit op een de drie ontsluitingswegen.

Op de Hogering geldt een maximumsnelheid van 80 km/u, op de dreven een maximumsnelheid van 50 km/u; de wijk zelf is ingericht als 30 km-zone.

Parkeren

Omdat in Waterwijk overwegend eengezinsrijwoningen voorkomen, is er in delen van de wijk nauwelijks tot geen ruimte is voor parkeren op eigen terrein en vindt het parkeren in de openbare ruimte plaats op aangewezen plekken. In andere delen is deze ruimte wel aanwezig, maar is ook nog een deel in de openbare ruimte gerealiseerd.

De parkeernormen in Bijlage 3 Lijst van parkeernormen zijn gebaseerd op de parkeerkencijfers zoals gepubliceerd in de CROW-publicatie 'Kencijfers en verkeersgeneratie' 317. De normen, uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning, zitplaats, baan dan wel brutovloeroppervlak (afgekort: bvo) zijn van toepassing. Voor dit gebied geldt een norm voor sterk stedelijk gebied in de rest bebouwde kom.

Openbaar vervoer

De openbaar vervoersbaan is uitgangspunt geweest bij de opzet van de hoofdstructuur van Waterwijk; er is een vrije busbaan die de wijk verbindt met o.a. het stadscentrum en het Centraal Station. Hier kan men overstappen op de trein. Er bevinden zich drie bushaltes in Waterwijk: één in het westen op de grens met Markerkant aan de Waterwijkpoort, één in het midden van Waterwijk bij de Haringvlietstraat, en één in het oosten van Waterwijk bij het op loopafstand van buurtwinkelcentrum Botplein. De busbaan verbindt de wijk in oostelijk richting met het Fanny Blankers-Koen Sportpark, en het centrum en treinstation van Almere Buiten.

Langzaam verkeer

Zoals overal in Almere is het doorgaande fietsverkeer veelal gescheiden van het autoverkeer. Het fietsverkeer kent een eigen verbindingennetwerk. De wijk kent een rechtstreekse verbinding met het centraal station en het centrum van Almere Stad. Deze hoofdfietsroute wordt in oostelijke richting vervolgd via het Fanny Blankers-Koensportpark naar Almere Buiten. De route vanuit het centrum buigt eveneens in noordelijke richting af, richting het recreatiegebied aan de Noorderplassen.

Langs de Hoge Vaart bevindt zich een bovenwijkse hoofdfietsroute in noord-zuidrichting. De oost-westroute (van Maaspad naar Pirellipad)heeft diverse aftakkingen de wijk in, welke verschillende voorzieningen in de wijk ontsluiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2C04-vg01_0003.png"

Afbeelding 3. Infrastructuur

5.3 Geluid

Wegverkeer

In Waterwijk liggen zones van wegen die van belang zijn als er nieuwe geluidgevoelige bestemmingen kunnen worden gerealiseerd. Dit zijn zones van de Hogering, de busbaan, de Markerdreef en de Randstaddreef.

Als binnen de zones van deze wegen locaties liggen waar middels het bestemmingsplan nog niet gerealiseerde geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt, dient er opnieuw de toekomstige geluidsbelasting te worden onderzocht.

In het vigerende bestemmingsplan Waterwijk zijn volgens de toelichting acht reservelokaties opgenomen om aan de vraag naar mogelijke vestigingsplaatsen voor met name 'maatschappelijke voorzieningen' te kunnen voldoen.

Inmiddels zijn de reservelocaties 1, 3 en 6 ingevuld. De reservelocaties 2, 4 en 7 liggen zodanig dat de geluidsbelasting ruimschoots voldoet aan de voorkeurswaarde van 48 dB.

De locatie's 5 en 8 liggen binnen de zone van de Hogering. In het vigerende plan heeft locatie 5 'Grote Brekkenstraat' de bestemming “verblijfsgebied”. Locatie 8 'Wijde Blik' heeft de bestemming “groendoeleinden”. Omdat de bestemmingen op deze twee locaties ongewijzigd blijven in het geactualiseerde bestemmingsplan is nader akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.

Hogere grenswaarden verkeerslawaai

Voor het realiseren van bedrijfswoningen op industrieterrein Gieterseplaats zijn in het verleden hogere grenswaarden vastgesteld voor ten hoogste 55 dB(A) vanwege de Hogering. Bedrijfswoningen konden binnen het plan alleen met een vrijstelling worden gerealiseerd waarbij met akoestisch onderzoek moet worden aangetoond dat de geluidsbelasting niet hoger is dan 55 dB(A).

In het geactualiseerde plan wordt door middel van een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid geboden om bedrijfswoningen mogelijk te maken. Er dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd om de geluidsbelasting vanwege de Hogering te bepalen. Daarnaast dienen er opnieuw hogere waarden te worden vastgesteld.

Industrielawaai

Een klein deel van het plangebied ligt binnen de geluidzone van de Warmtekrachtcentrale (WKC) op industrieterrein Markerkant. Hoewel de WKC inmiddels is ontmanteld blijft de zone van kracht zolang de bestemming van de WKC ongewijzigd blijft. De contour van de geluidzone is op de plankaart opgenomen. Binnen het vigerende bestemmingsplan zijn binnen deze geluidzone geen geluidgevoelige bestemmingen toegestaan. Omdat dit niet wijzigt, heeft de zone verder geen consequenties.

5.4 Luchtkwaliteit

Binnen Almere zijn er op dit moment geen locaties waar luchtkwaliteitsnormen worden overschreden. Voor het plangebied zijn wat dat betreft geen problemen te verwachten.

5.5 Externe veiligheid

Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn onderstaande documenten opgesteld:

De conclusies uit deze documenten zijn als volgt.

Inrichtingen

Er wordt voldaan aan het wettelijk vereiste beschermingsniveau voor burgers (=plaatsgebonden risico). Met dit bestemmingsplan worden alleen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die deze milieukwaliteitseis op gebied van externe veiligheid in stand houden.

De verantwoordingsplicht groepsrisico en hulpverlening zijn niet van toepassing op deze risicobron.

Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat nabij opslag van munitie en rookzwart buskruit aan de Steurstraat 25 en nabij de opslag van consumentenvuurwerk aan de Brasemstraat 10.

Transport

Plaatsgebonden risico
Weg
Dit wegvak van de Hogering (een niet Basisnetroute) heeft geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar. Hiermee wordt voldaan aan het wettelijk vereiste beschermingsniveau voor burgers.

Buis
De beschouwde buisleiding heeft geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar. Hiermee wordt voldaan aan het wettelijk vereiste beschermingsniveau voor burgers.

Groepsrisico
Weg
Uit toepassing van de vuistregels blijkt, dat het groepsrisico onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde blijft.

Buis
Uit de berekeningen blijkt, dat het groepsrisico onder de 0,01 maal de oriëntatiewaarde blijft.

Verantwoording groepsrisico
Weg
Het groepsrisico hoeft niet te worden verantwoord, omdat het toekomstig groepsrisico niet hoger wordt dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Buis
Het groepsrisico hoeft niet te worden verantwoord, omdat het toekomstig groepsrisico niet hoger wordt dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Verantwoording hulpverlening weg/buis
Er zijn voldoende mogelijkheden om het plangebied van meerdere zijden te bereiken en tevens voldoende mogelijkheden om het plangebied te ontvluchten. Er worden geen ruimtelijke maatregelen in dit bestemmingsplan getroffen om de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te verhogen.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Volgens vaste jurisprudentie dient de toelaatbaarheid van 'milieubelastende activiteiten' (= bedrijven en overige milieubelastende functies zoals cultuur, sport, recreatie, detailhandel, horeca, dienstverlening en openbare instellingen) in bestemmingsplannen te worden afgestemd op de aanwezigheid van 'milieugevoelige functies' (woningen, ziekenhuizen, scholen, kinderdagverblijf en verblijfsrecreatie) in de omgeving hiervan.

De in dit bestemmingsplan aangebrachte functiemenging, is gebaseerd op de publicatie ''Bedrijven en milieuzonering'' van de VNG [Bedrijven en milieuzonering, handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk, VNG, editie 2009] (hierna: publicatie).

In dit geval is sprake van de actualisatie van een bestemmingsplan van een bestaand gebied, waarin slechts in beperkte mate ontwikkelingen worden toegestaan. Het bestaat overwegend uit een woongebied met bijbehorende wijkgebonden voorzieningen en verspreid liggende kleinschalige bedrijvigheid. Verder is een binnenstedelijke werklocatie (Gietersplaats) in het plangebied gelegen.

Hieronder staat de in dit bestemmingsplan gemotiveerde toepassing van eerder genoemde publicatie.

Uitgangspunten

Functiemenging Gietersplaats

Op deze werklocatie hebben zich steeds meer andere functies dan traditionele bedrijvigheid gevestigd, zoals (persoonlijke) dienstverlening, catering bedrijven, maatschappelijke voorzieningen zoals een kinderdagverblijf en enkele vestigingen op het gebied van sport, recreatie en religie. Verder zijn op deze werklocatie bewust een aantal bedrijfswoningen (ca. 5 stuks) gesitueerd. Er is sprake van een gebied met een sterke mate van functiemenging

In het gemeentelijk beleid (de Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid, GVV 2010) is dit terrein ook aangewezen als een binnenstedelijk bedrijventerrein waar functiemenging mogelijk is. Daarom wordt niet uitgegaan van functiescheiding, maar van functiemenging, en is de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gemotiveerd toegepast. Zie Bijlage 2 voor een algemene toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten – Functiemenging.

In deze Staat worden niet alleen 'bedrijven', maar ook (maatschappelijke) voorzieningen, kantoren, bedrijven in de cultuur-, sport en recreatiesector etc. genoemd. Categorie, B en C-activiteiten zoals bedoeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging zijn toegestaan binnen de bestemming: 'Gemengd - 1'. Categorie C in dit specifieke geval ook. De ontsluiting van de bedrijven via de Karperweg en Steurstraat is ook de ontsluiting van de woonwijk. Het extra verkeer van en naar de categorie C activiteiten, leidt niet tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat van de woningen die hieraan grenzen.

Bij de totstandkoming van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging is verder gekeken of bedrijfsactiviteiten al dan niet in het plangebied thuishoren. Bedrijfsactiviteiten die niet passend zijn voor het plangebied zijn niet in de lijst opgenomen.

Uit een inventarisatie van de bestaande bedrijven (Bijlage 4 Inventarisatie bedrijven (november 2015)), blijkt dat alle bestaande bedrijven binnen de toelaatbare activiteiten uit de categorieën A en B en C vallen.

Functiemenging woongebied

Het woongebied bestaat naast woningen uit wijkgebonden voorzieningen, zoals scholen, buurthuizen sporthallen en verspreid liggende kleinschalige bedrijvigheid bv. ter plaatse van het Botplein/Geinplein. Rondom deze voorzieningen en bedrijven liggen soms op korte afstand woningen, te karakteriseren als een '(deel)gebied met functiemenging'.

De richtafstanden uit bijlage 1 van de publicatie zijn dan niet toepasbaar. Deze vorm van functiemenging dient te worden gefaciliteerd en gestimuleerd. Daarom wordt ook hier uitgegaan van functiemenging, en is de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gemotiveerd toegepast.

Categorie A en B activiteiten zoals bedoeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging zijn toegestaan binnen de bestemming: Gemengd - 2. Categorie C niet, vanwege het ontbreken van een goede ontsluiting op de verkeershoofd-infrastructuur (zonder dat er woningen worden gepasseerd). De hieraan verbonden relatief grote verkeersaantrekkende werking is in dit geval ongewenst en zou kunnen leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Uit een inventarisatie via 'deskresearch' en 'veldonderzoek' van de bestaande wijkgebonden voorzieningen en verspreid liggende kleinschalige bedrijvigheid (Bijlage 4 Inventarisatie bedrijven), blijkt dat deze alle binnen de toelaatbare activiteiten uit de categorieën A en B vallen. Het is dus niet nodig om een specifieke aanduiding of maatbestemming op te nemen.

Tennispark

De uitzondering hierop vormt het tenniscomplex aan het Madisonpad (een categorie C activiteit, ook al is deze niet als dusdanig genoemd in de voorbeeld Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging van de publicatie). Deze krijgt een maatbestemming 'Sport'. De richtafstand voor een tennisbaan (met verlichting) bedraagt 50 m tot een omgevingstype rustige woonwijk, volgens bijlage 1 van de publicatie, Hieraan wordt voldaan voor de dichtstbij gelegen woningen aan de Wijde Blik.

Uitwaartse milieuzonering vanuit omliggende gebieden

De woningen ten zuiden van de Slingebeekstraat liggen om een afstand van > 60 m van de dichtstbij gelegen bedrijven op Randstad. Deze hebben grotendeels milieucategorie 3.1 met daarbij behorende richtafstand van 50 m tot een rustige woonwijk. Het deelgebied waar milieucategorie 3.2 is toegestaan, heeft ook een afstand van meer dan 60 m tot de dichtstbij gelegen woningen. Vanwege de ligging nabij de Randstaddreef is dit blok tot het Dinkelpad te karakteriseren als omgevingstype gemengd gebied waarvoor ook een richtafstand van 50 m geld. Hiermee wordt een adequaat woon- en leefmilieu bij deze woningen gewaarborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2C04-vg01_0004.png"

Afbeelding 4. Milieuzonering Randstad

De woningen langs het Von Draispad liggen op meer dan ca. 70 m afstand van het Fanny Blankers-Koenpark. De hierop liggende veldsportcomplexen, sporthallen (soms met overdekt zwembad) zijn maximaal milieucategorie 3.1 met daarbij behorende richtafstand van 50 m tot een rustige woonwijk. Hiermee wordt een adequaat woon- en leefmilieu bij deze woningen gewaarborgd. Het voetbalstadion en de openlucht skeelerbaan met milieucategorie 4.2 liggen verder dan de gewenste richtafstand van 300 m tot deze woningen. Hiermee wordt hier eveneens een adequaat woon- en leefmilieu gewaarborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2C04-vg01_0005.png"

Afbeelding 5. Milieuzonering Fanny Blankers-Koensportpark

Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt door toepassing van de hiervoor gemotiveerde functiemenging en uitwaartse zonering vanuit de milieubelastende activiteiten buiten het plangebied, zorg gedragen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en andere milieugevoelige functies en worden de milieubelastende activiteiten niet onaanvaardbaar in hun functioneren belemmerd.

5.7 Kabels en leidingen

Nutsvoorzieningen en leidingen

Alle nutsvoorzieningen voor bebouwing op uitgegeven kavels worden geleverd via kabels en leidingen (K&L), gelegen in gemeentelijke ondergrond. Een uitzondering hierop zijn draadloze telecommunicatie verbindingen. De ligging in gemeentelijke ondergrond is voor de nutsbedrijven belangrijk omdat deze ligging duurzaam is; er is een gegarandeerde toegang en daarmee zijn capaciteit aanpassing en onderhoud gewaarborgd.

Leidingenstraat

Aan de zuidzijde van de Hoge Ring en evenwijdig eraan loopt de Leidingenstraat. De gemeentelijke Leidingenstraat is de hoofdader voor het voeden van de verschillende stadsdelen. Voor deze leidingenstraat is een strook van netto 23 meter breed nodig die vrij toegankelijk moet zijn voor onderhoudsverkeer van de netbeheerders.

Het gebruik van de Leidingenstraten is voorbehouden aan de gemeente Almere en de nutsbedrijven ten behoeve van aanleg, beheer en onderhoud van kabels en leidingen. Deze zone is bestemd voor hoogste orde kabels- en leidingenverkeer (zoals hogedruk gas-, water- en hoogspanningsleidingen) en voor recreatief gebruik (bijvoorbeeld wandelen). De zone is obstakelvrij en is/mag niet worden voorzien van diep wortelende beplanting en/of gesloten verharding.

Hoofdtransportleidingen

Evenwijdig aan de busbaan-tracés ligt zoals gebruikelijk in Almere, de hoofdinfrastructuur voor de nutsvoorzieningen voor een gedeelte van het plangebied. De Waterwijk is aangesloten op het stadsverwarmingsnet.

In het gebied is geen bovengrondse hoogspanningslijn of straalverbinding met beschermde status aanwezig.

Toekomstige ontwikkelingen

Door de kabel- en leidingenbeheerder de ligging in de kabel- en leidingenzone voor te schrijven wordt aanpassingen van- en ruimte claims in de bestaande en nog te ontwikkelen plannen binnen het gebied zoveel mogelijk voorkomen.

In het kader van mogelijke reconstructies en toekomstige aanpassingen binnen het gebied zullen mogelijk diverse nutsleidingen en riolen verlegd worden. Er zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van de bestaande K&L infrastructuur.

Voor het plangebied wordt met betrekking tot hoogspanningslijnen en straalverbindingen geen relevante ontwikkelingen verwacht.

5.8 Ecologie

Boswet
De Boswet heeft tot doel het areaal aan bos in Nederland in stand te houden. In de Boswet zijn de verplichtingen ten aanzien van velling en herplant van houtopstanden omschreven. Voor het vellen van houtopstanden, behoudens enkele boomsoorten en typen opstanden, geldt op basis van de Boswet een plicht tot kennisgeving en is sprake van een herplantplicht. In Almere betreft dit al het bos gesitueerd buiten de bebouwde kom welke op basis van de Boswet is vastgesteld. Omdat het plangebied in zijn geheel binnen de begrenzing van de bebouwde kom ligt, is de Boswet niet van toepassing.

Gebiedsbescherming

De bescherming van natuurgebieden in Nederland is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998 (Natura 2000 of beschermd natuurmonument) en het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Plannen en projecten dienen te worden getoetst aan hun effecten op de natuurdoelen van deze gebieden.

Natuurbeschermingswet 1998
De Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet) heeft betrekking op de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden die Nederland bij de Europese Commissie heeft aangemeld (Natura 2000-gebieden) en beschermde natuurmonumenten. Ruimtelijke ingrepen die in of nabij deze gebieden plaatsvinden, moeten worden getoetst op hun effecten, zowel direct als indirect, op deze gebieden.

Het plangebied de Waterwijk ligt niet binnen een Natura 2000-gebied, het dichtstbijzijnde gebied is het gebied Lepelaarsplassen op circa 1,3 km afstand. Directe effecten zijn daarmee uitgesloten, binnen het plangebied komen geen soorten voor welke als instandhoudingsdoel voor dit gebied zijn aangewezen (voornamelijk water- en weidevogels) en ook biedt het geen geschikt foerageergebied voor deze soorten. Gezien de afstand van het plangebied tot de Lepelaarsplassen en de aard van het bestemmingsplan, zijn indirecte effecten (externe werking) op de instandhoudingsdoelen van dit Natura 2000-gebied eveneens op voorhand uit te sluiten.

Nationaal Natuurnetwerk
Verbindingen met groenstructuren rond het plangebied zijn vooral te vinden langs de vaarten en weteringen met hun groene omlijsting. Daarmee zijn de ecologische verbindingen (connectiviteit) voor planten en dieren goed vertegenwoordigd. Het plangebied maakt echter geen deel uit van het Nationaal Natuurnetwerk (NNN). Hoewel de naam van het netwerk aan natuur in Nederland is veranderd, gelden dezelfde regels als voorheen voor de EHS. De EHS is in 1990 in het leven geroepen om de achteruitgang van de natuur in Nederland een halt toe te roepen. Het is een netwerk van gebieden in Nederland dat moet voorkomen dat dieren en planten geïsoleerd raken en uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het Rijk en de provincies hebben spelregels afgesproken met betrekking tot de planologische en kwalitatieve bescherming van dit netwerk aan natuur, die zijn verwerkt in de 'Spelregels EHS' (LNV, 2007). Hierin zijn de voorwaarden voor economische ontwikkelingen uitgewerkt. In de EHS geldt het 'nee, tenzij'-principe. Dit houdt in dat ingrepen waarbij de oppervlakte of de 'wezenlijke kenmerken en waarden' van de EHS significant worden aangetast niet zijn toegestaan, tenzij aangetoond wordt dat sprake is van groot openbaar belang, geen reële alternatieven aanwezig zijn èn effecten worden voorkomen. Resteffecten moeten worden gecompenseerd.

Ten zuiden van de Leeghwaterplas en ten noorden van de Waterwijk zijn enkele oppervlakten bos gelegen welke onderdeel uitmaken van het NNN. Daarnaast behoort het Vaartsluisbos tot het NNN, dit is van het plangebied afgescheiden door de Hogering en de Hoge Vaart. Gezien de aard van het bestemmingsplan en de ligging van deze bossen buiten het plangebied, kan op voorhand een negatief effect op het NNN en de doelen daarvan worden uitgesloten.

Ecologisch Masterplan Almere
Op lokaal niveau is de groenblauwe invulling vastgelegd in het Ecologisch Masterplan Almere (2006). In acht uitgangspunten staat concreet aangegeven hoe Almere als natuurstad versterkt kan worden. Hieronder valt onder andere de realisatie van een aantal ecologische verbindingszones die de brongebieden voor planten en dieren met elkaar verbinden. Deze zones en brongebieden, die op kaart zijn aangegeven, bevinden zich niet binnen of in de directe omgeving van het plangebied.

Soortbescherming

De Flora- en faunawet (Ffw) heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in een aantal bij de Ffw behorende besluiten en regelingen.

De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen. Artikel 2 van de Ffw schrijft voor dat iedereen de algemene zorgplicht voor de in wild levende planten en dieren in acht moet nemen. Dit houdt in dat handelingen die niet noodzakelijk verband houden met het beoogde doel, maar nadelig zijn voor de flora en fauna, achterwege moeten blijven.

In de meeste gevallen kan voor de verbodsbepalingen een ontheffing worden aangevraagd voor de in het gebied voorkomende beschermde soorten. Bepaalde algemeen voorkomende soorten planten en dieren vallen onder de zogenaamde vrijstellingsregeling indien het werk te omschrijven is als bestendig beheer of onderhoud, of een ruimtelijke ontwikkeling. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. In 2015 is een deel van de stad, waaronder Waterwijk, geïnventariseerd op beschermde planten en dieren. In het plangebied zijn de volgende zwaar beschermde soorten vastgesteld:

  • Vissen: rivierdonderpad en kleine modderkruiper (Bijlage 4 Lijst beschermde inheemse diersoorten (Stcrt. 2001, nr. 220)) komen voor in de watergangen rondom het plangebied.
  • Broedvogels: huismus en ransuil (jaarrond beschermd nest) en daarnaast soorten als spreeuw, boomkruiper en boerenzwaluw. Naar verwachting komen ook algemene vogels van bijvoorbeeld struweel en stadsgroen voor zoals houtduif, ekster en merel.
  • Vleermuizen: de meervleermuis (Bijlage 1 Lijst beschermde inheemse diersoorten (Stcrt. 2001, nr. 220)) heeft foerageergebied ter hoogte van de Leeghwaterplas en een vliegroute ten oosten van het plangebied. In zowel het noordelijk als het zuidelijk deel van het plangebied zijn jagende individuen van ruige en gewone dwergvleermuis vastgesteld en daarnaast een kraamkolonie in het noordelijk en in het westelijk deel van het plangebied van de gewone dwergvleermuis.

Daarnaast komen naar verwachting algemene soorten amfibieën zoals bruine kikker en meerkikker voor binnen het plangebied. Ook algemene soorten grondgebonden zoogdieren zoals mol en konijn komen naar verwachting binnen het plangebied voor. Groeiplaatsen van beschermde planten zijn tijdens de inventarisatie in 2015 niet vastgesteld binnen het plangebied.

De aanwezigheid van deze algemeen voorkomende en de zwaar beschermde soorten staat goedkeuring van het bestemmingsplan echter niet in de weg. Met dit bestemmingsplan zijn geen ontwikkelingen voorzien waarbij de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten in het geding komt. Wanneer werkzaamheden plaats vinden, zal voorafgaand onderzoek naar aanwezigheid van beschermde soorten moeten plaatsvinden en zal daar indien noodzakelijk rekening mee gehouden moeten worden.

Wet natuurbescherming

Het Rijk is voornemens om de natuurbeschermingswetgeving in één wet onder te brengen en te vereenvoudigen. In de Wet natuurbescherming zullen de bepalingen uit de Flora- en faunawet,

Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet opgenomen. Daarnaast wordt zorg gedragen voor de totstandkoming en instandhouding van het Natuurnetwerk Nederland. Wanneer deze nieuwe wet van kracht wordt, is op dit moment nog niet duidelijk. De huidige conceptteksten geven geen aanleiding om het oordeel over de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan anders in te schatten dan op basis van de nu bestaande wettelijke en bestuurlijke kaders het geval is.

5.9 Waterparagraaf

Watertoets

Voor dit bestemmingsplan is de digitale watertoets doorlopen. In verband met het beperkte waterschapsbelang acht het waterschap Zuiderzeeland het niet nodig om aanvullend op deze watertoets vooroverleg te voeren.

Waterstructuur

Het plangebied Waterwijk bevindt zich aan de noordkant van Almere Stad. Het grootste deel is gelegen in het peilgebied ALM03 zoals bedoeld in het peilbesluit stedelijk gebied Almere, een klein deel is gelegen in het peilgebied 3.01 zoals bedoeld in het peilbesluit Hoge Vaart. Het maaiveldniveau ligt op 5,50 m. -NAP, met uitzondering van de Hoge Vaart, dat ligt op 5,20 m. -NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2C04-vg01_0006.jpg"

Afbeelding 6. Peilgebied

De Leeghwaterplas is als zandput gegraven om later in het watersysteem te worden opgenomen. Het wordt net als de aanwezige grachten gebruikt om regenwater tijdelijk te bergen en vervolgens door het Leeghwatergemaal naar de Hoge Vaart te verpompen. Van daaruit wordt het water naar de Randmeren gepompt.

Het stedelijk gebied moet voldoen aan de inundatienorm (de maximaal toegestane waterstandstijgingen bij een neerslaggebeurtenis met een herhalingstijd van eens in de 100 jaar) tot aan de insteek van de watergang. Voordat het maaiveld van Waterwijk zou inunderen moet de waterstand meer dan 1,60 m. stijgen. Waterhuishoudkundige berekeningen laten in deze situatie op dit moment een maximale stijging van minder dan 50 cm zien. Waterwijk voldoet op dit moment dus ruimschoots aan de inundatienorm.

De oevers van het water zijn voor het overgrote deel natuurlijk aangelegd.

Waterberging

Op dit moment is er voldoende waterberging in de onderbemaling van Almere Stad aanwezig om het neerslagoverschot dat tijdens het klimaatscenario T=100+10% optreedt te bergen.

Riolering

In het gebied is een gescheiden rioolsysteem dat uit twee buizenstelsels bestaat. Het ene stelsel (de droogweerafvoer (DWA)) voert het afvalwater via vrijvervalleidingen en rioolgemalen af naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie op het bedrijventerrein De Vaart; van daaruit wordt na zuivering op de Lage Vaart geloosd. Het andere stelsel voert regen- en drainagewater (het drainagesysteem is gekoppeld aan het regenwaterriool) af naar het oppervlaktewater. Het komt via uitstroombakken van het regenwaterriool in het oppervlaktewater terecht.

Voor Waterwijk is in 2010 een berekening van de capaciteit van het regenwaterriool uitgevoerd. Uit deze theoretische berekening blijkt het rioolstelsel voldoende robuust te zijn voor bui 08 (de norm volgens de Leidraad Riolering). In praktijk wordt in de wijk ook geen wateroverlast als gevolg van te veel neerslag ondervonden. De kans hierop is ook kleiner geworden door de ophoging van het openbaar gebied bij het groot onderhoud in 2011-2014 waarmee onder andere de effecten van bodemdaling zijn hersteld. Voorafgaand aan het groot onderhoud zijn de schades in de rioolstelsels hersteld.

Het onderheide vuilwatertransportriool heeft het ondanks de bodemdaling goed doorstaan. Het niet-onderheide verzamelriool is door bodemdaling dusdanig veel gezakt, dat in de komende decennia een rioolgemaal moet worden gerealiseerd om het vuilwater van het verzamelriool naar het transportriool te pompen.

5.10 Bodemkwaliteit

Historie

De bodem van Almere ligt op de bodem van de voormalige Zuiderzee. In de ondergrond komen voornamelijk pleistocene dekzanden voor die tijdens de laatste ijstijd (Weichselien) zijn afgezet als gevolg van verstuivingen en rivierafzettingen. Na de laatste ijstijd is tijdens het Holoceen (ca. 10.000 jaar geleden) een pakket slappe klei-, zavel- en veenlagen op het pleistoceen zandpakket afgezet. Hierna ontstond een zoetwatermeer dat eerst 'Flevo' heette maar in de Romeinse tijd de naam 'Aelmere' kreeg.

Vanaf het begin van onze jaartelling veranderde het zoetwatermeer langzaam in de zoute 'Sudersee' waardoor lokale afzettingen nog steeds veel zout bevatten. Na de aanleg van de afsluitdijk in 1932 veranderde de Zuiderzee in het zoete 'IJsselmeer'. In 1968 is de zuidelijke IJsselmeerpolder drooggevallen, waarmee de voormalige zeebodem een landbodem werd. Voordat met de bouw van woningen werd begonnen, is de grond met circa 1 meter zand uit het Markermeer opgehoogd.

In 1974 is de eerste paal voor de bouw van Almere-Haven de grond in gegaan en vanaf dat moment is Almere ontwikkeld. In de jaren '80 van de vorige eeuw is de Waterwijk aangelegd.

Bodemkwaliteit

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

In de Waterwijk zijn in het verleden een aantal bodemonderzoeken uitgevoerd. Het algemene beeld laat zien dat de bodem geen verontreinigingen bevat.Uit de bodemkwaliteitskaart van Almere blijkt dat voor zowel de kwaliteit van ontgraven grond (ontgravingskaart) als de toepassingseisen voor de toe te passen grond (toepassingskaart) in de Waterwijk de bodemkwaliteitsklasse 'Landbouw/Natuur' van toepassing is.

Op grond van de Woningwet moet elke aanvraag voor een omgevingsvergunning vergezeld gaan van de resultaten van bodemonderzoek. Als hieruit blijkt dat de bodem geschikt is of wordt gemaakt voor woningbouw wordt door de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek een geschiktheidsverklaring afgegeven.

Ook bij uitgifte is een bodemonderzoek vereist om de juridische aansprakelijkheid van eventueel aanwezige verontreinigde grond te regelen. Indien er aanwijzingen zijn voor mogelijke aanwezigheid van explosieven, moet onderzoek (explosievenonderzoek) hierover uitsluitsel geven. Ten aanzien van de geldigheid van bodemonderzoeken wordt door de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek een termijn aangehouden van vijf jaar, tenzij een vermoeden bestaat van bodembedreigende activiteiten.

Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) stelt regels voor het gebruik van steenachtigebouwstoffen, grond en baggerspecie die in contact kunnen komen met regenwater, grondwater of oppervlaktewater. Het gaat om onder meer asfalt, bitumineuze dakbedekkingen, baggerspecie, ophoogzand, grond, dakpannen, tegels, nieuwe bakstenen, heipalen, straatstenen, beton- en menggranulaat.

In sommige gevallen moet de gebruiker die een bouwstof gebruikt dit melden aan het bevoegd gezag. Het bevoegde gezag beoordeelt de meldingen van eigenaren en opdrachtgevers van een werk over de toepassing van bouwstoffen. Ook ziet het bevoegd gezag toe op de naleving van het Besluit bodemkwaliteit.

Hergebruik van vrijkomende grond en/of zand zou idealiter zo veel mogelijk binnen het gebied plaats moeten vinden. Over de hergebruiksmogelijkheden en voor nadere informatie over het Besluit bodemkwaliteit, de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan kan contact worden opgenomen met de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek.

Grondwater en kwel

De grondwaterstand in het plangebied wordt sterk beïnvloed door de regulatie van het oppervlaktewaterpeil en wordt in Almere op ca 1,0 tot 1,5 meter onder het maaiveld gehouden.

Door handhaving van vaste polderpeilen zijn de fluctuaties in de grondwaterstand gering. Als gevolg van de kweldruk van het grondwater zou in een ongereguleerde situatie het grondwater net boven of net onder het maaiveld staan.

Het gehele plangebied staat onder invloed van kwel, dat aan het maaiveld uittreedt. Voor het grootste deel bestaat de kwel uit bestaat uit Markermeerwater dat onder en door de dijk heen stroomt. Deze dijkkwel wordt grotendeels opgevangen in het plassengebied tussen de bebouwde kom van Almere-stad en de Markermeerdijk.

Het kwelwater is relatief schoon. Als gevolg van de grote invloed van kwel- en regenwater in het plangebied is de waterkwaliteit als goed te karakteriseren. Ditzelfde geldt voor de kwaliteit van het grondwater.

Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied waardoor er geen belemmeringen zijn voor mogelijkheden voor warmte- en koudeopslag in de bodem.

5.11 Archeologie en cultuurhistorie

Cultuurhistorische waarden is de verzamelnaam voor het geheel aan waarden die een historische, en menselijke oorsprong hebben. In het kader van dit bestemmingsplan kunnen historisch-geografische waarden, (steden)bouwkundige waarden en archeologische waarden worden onderscheiden.

Historische-geografische en (steden)bouwkundige waarden

Historisch-geografische waarden zijn elementen in het landschap die door menselijk handelen zijn ontstaan. Bouwkundige waarden betreft bouwwerken bedoeld voor bewoning, huisvesting of bedrijvigheden. Stedenbouwkundige waarden betreft ingerichte gebieden in het stedelijk gebied, inclusief de openbare ruimte.

Het plangebied “Waterwijk” grenst aan de Leeghwaterplas. Deze is vlak na de drooglegging, in 1973, als zandwinningslocatie ontstaan. Het ontwerp van Jan Wouter Bruggenkamp zorgde ervoor dat de plas zich vanuit het oogpunt van natuur en recreatie kont ontwikkelen. De ligging van de plas zou later er voor zorgen dat de Flevolijn en station Parkwijk naar het zuiden verschoven zouden worden.

In het plangebied zijn geen beschermde bouwkundige monumenten of stads- of dorpsgezichten aangewezen.

Archeologische waarden

Algemeen

Aan het einde van het Paleolithicum (de Oude Steentijd), 11.500 jaar geleden, was Almere al bewoond. Het gebied van Almere bestond toen uit een glooiend zandlandschap waar de rivier de Eem doorheen stroomde. Door het alsmaar natter en warmer wordende klimaat, gepaard gaand met oprukkend veen en een oostwaartse verplaatsing van de kust, was het gebied van Almere rond 3800 voor Chr. veranderd in een uitgestrekt moerasgebied onder invloed van de zee. Wonen werd hier wordt steeds moeilijker en was uiteindelijk niet langer mogelijk. Maar voor die tijd was het goed toeven hier. Een landschap met allerhande voedselbronnen, groot en klein wild, vis, planten en vruchten. Hiervan hebben de mensen destijds gebruik van gemaakt. Zij woonden overal in het landschap en leefden als jagers en verzamelaars. Tijdens de Midden Steentijd en het vroege Jonge Steentijd is men langzaamaan overgegaan op een combinatie van jacht en akkerbouw.

Rond het jaar nul is in het moeras een reeks meren gevormd. In de Romeinse tijd is door aaneensluiting van deze wateren één groot meer ontstaan, dat het Lacus Flevum genoemd werd. Hieruit ontstaat later het Aelmere, dat rond 850 na Chr. een feit is en vanaf 1340 Zuiderzee genoemd wordt. De Zuiderzee was lange tijd het economisch hart van Nederland. Er werd in en na de Middeleeuwen druk gevaren, getuige de scheepswrakken die ook in Almere (maar nog niet in dit plangebied) zijn gevonden.

Uit de onderzoeken blijkt dat dekzandkoppen van het oude landschap in de Steentijd zeer geschikte locaties voor bewoning vormden. In het plangebied zijn op de Archeologische Beleidskaart Almere (ABA) vijf selectiegebieden aangegeven. Bij grondroering moet hiervoor een omgevingsvergunning worden aangevraagd (behoudens enkele uitzonderingen). Er is in het verleden één archeologisch onderzoek uitgevoerd. Er zijn toen geen behoudenswaardige vindplaatsen aangetroffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2C04-vg01_0007.png"

Afbeelding 7. Fragment Archeologische Beleidskaart van het plangebied Waterwijk 2016

In de Archeologieverordening worden regels gegeven die het bestuur hanteert in de omgang met bekende en verwachte archeologische waarden die zijn aangegeven op de ABA (zie paragraaf 3.6 Sociale structuur, onderwijs en cultuur).

Veranderingen in inrichting van Selectiegebieden

Voordat bodemingrepen kunnen plaatsvinden in het Selectiegebied, moet archeologisch vooronderzoek worden uitgevoerd en inzicht te worden verkregen in de aan-/afwezigheid van 'behoudenswaardige vindplaatsen van nationaal belang', en de noodzakelijke omgang daarmee. Het onderzoek moet voldoen aan wat daarover is vastgelegd in de Archeologienota 2009.

Veranderingen in inrichting van behoudenswaardige vindplaatsen

Overeenkomstig de vastgestelde beleidsuitgangspunten, moeten vastgestelde behoudenswaardige archeologische vindplaatsen beleidsconform worden ingepast, dat wil zeggen, de vindplaats moet herkenbaar, beleefbaar en recht doend aan de aangetroffen archeologische waarden worden ingericht. Inrichtingsplannen, gecombineerd met monitoring- en beheerplannen, moeten ter goedkeuring aan de Stadsarcheoloog worden voorgelegd. Binnen terreinen met behoudenswaardige vindplaatsen zijn bodemingrepen niet toegestaan.

Toevalsvondsten

Het is denkbaar dat er zich binnen het plangebied onder het maaiveld nog onbekende scheepswrakken bevinden. Men dient er dan ook rekening mee te houden dat scheepsresten, evenals andersoortige archeologische resten, aangetroffen kunnen worden bij het uitvoeren van grondwerkzaamheden. Een dergelijk aantreffen dient conform artikel 53 lid 1 van de Monumentenwet 1988 gemeld te worden aan de stadsarcheoloog van de gemeente Almere.

Ter voorkoming van verdere beschadiging dienen de werkzaamheden ter plaatste direct gestaakt te worden. Na vaststelling van de waarde en het belang van de aangetroffen resten, zal in overleg met de stadsarcheoloog besloten worden welke maatregelen nodig zijn.

5.12 Radarverstoringsgebied

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is aangegeven dat op het plangebied het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing is (zie Bijlage 1 Beleidskader, Hoofdstuk 1 Rijksbeleid). Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is gelegen in de radarverstoringsgebieden van AOCS Nieuw Milligen en Soesterberg. Omdat het plangebied op grotere afstand dan 15 km van de daar opgestelde radarantennes is gelegen, zijn er geen hoogtebeperkingen voor bouwwerken, met uitzondering van windturbines. De hoogtebeperking voor windturbines is vanwege het radarverstoringstoringsgebied van AOCS Nieuw Milligen 118 m en van Soesterberg 128 m; de tippen van de wieken van windturbines mogen deze hoogtes niet overschrijden, anders is een radarverstoringsonderzoek vereist. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk zodat het voldoet aan de eisen van radarverstoringsgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2C04-vg01_0008.png"

Afbeelding 8. Radarverstoringsgebied

Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)

LVNL beheert technische installaties en systemen ten behoeve van de luchtverkeersbeveiliging. Een belangrijk deel hiervan betreft de apparatuur voor communicatie-, navigatie-, en surveillance infrastructuur (cns). Cns apparatuur wordt gebruikt om het radiocontact tussen de verkeersleiding en de piloten te onderhouden, navigatie in het naderingsgebied en en-route mogelijk te maken en de plaatsbepaling van vliegtuigen zeker te stellen.

LVNL is verplicht haar taken te verrichten overeenkomstig het bepaalde in Nederland verbindende verdragen (artikel 5.23, lid 7 Wet luchtvaart), zoals het verdrag van Chicago. Op basis van het verdrag van Chicago, dat Nederland heeft geratificeerd, is de International Civil Aviation Organisation (ICAO) opgericht. ICAO vaardigt internationale burgerluchtvaartcriteria uit die de Nederlandse Staat dient te implementeren. LVNL dient aldus te handelen conform ICAO.

Voor het veilig afwikkelen van vliegverkeer gelden rondom de technische systemen van LVNL maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten: de zogenaamde toetsingsvlakken. In dit kader beoordeelt LVNL of de uitvoering van voorgenomen (bouw)plannen inderdaad van invloed zijn op de correcte werking van cns apparatuur. De afmetingen van de toetsingsvlakken is gebaseerd op berekeningsvoorschriften in de internationale burgerluchtvaartcriteria (ICAO EUR DOC 015).

In onderstaande afbeelding is het toetsingsvlak voor de VOR/DME PAM (voorheen VOR/DME Muiden) opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2C04-vg01_0009.jpg"

Afbeelding 9. Hoogteradialen luchtvaartverkeer

Het toetsingsvlak kent een 600 meter vrije straal gemeten vanaf de basis van de antenne op maaiveldhoogte. Vanaf het 0 meter vlak loopt het toetsingsvlak trechtervormig omhoog tot een hoogte van 51,56 m (NAP) op een afstand van 3 km. Vanaf de straal van 3 km geldt een apart windturbinevlak met een toetsingshoogte vanaf 51,56m (NAP) tot een straal van 10 km gemeten vanaf de basis van de antenne. Dit deel van het toetsingsvlak (vanaf 3 km tot 10 km) is enkel van toepassing op windturbines.

Het plangebied is gelegen buiten beide toetsingsvlakken, zodat de bouwmogelijkheden uit het bestemmingsplan geen invloed hebben op de installaties van de Luchtverkeersleiding Nederland.

5.13 Lichthinder

Er zijn geen klachten bekend van omwonenden met betrekking tot lichthinder van de tennisbanen. Lichthinder van deze activiteit (sport en recreatie) en die van overige milieubelastende activiteiten (bedrijvigheid, voorzieningen etc.) wordt voorkomen via de Wet milieubeheer (specifiek het activiteitenbesluit milieubeheer of Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (Barim)). In het Barim is geregeld dat de verlichting van de sportvelden alleen aan mag zijn tijdens onderhoud en het beoefenen van sport. Tevens dient deze verlichting tussen 23:00 en 07:00 uitgeschakeld te zijn. Op grond van een zorgplichtbepaling in het Barim kunnen, mits voorzien van een goede motivatie, maatwerkvoorschriften (o.a. bepaalde afstelling, afschermkapjes etc.) worden gesteld ter voorkoming van lichthinder in woon- of slaapvertrekken. Daar is tot nu toe geen reden voor geweest.

5.14 Overig

Een aantal aspecten is niet van toepassing in het plangebied. Er spelen geen zaken op dit gebied. Het betreft de volgende aspecten:

  • trillingen
  • geurhinder
  • ammoniak en veehouderij
  • energie
  • windhinder
  • bezonning
  • uitzicht

Daar wordt in deze toelichting dan ook niet verder op ingegaan.

Hoofdstuk 6 Implementatie

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd.


Het moet gaan om een bouwplan, omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan altijd gekoppeld is aan de verlening van de bouwvergunning. In het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan (Art. 6.2.1 Bro):

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met tenminste 1000m2 of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor kantoor- of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m2 (was 1000 m2) bedraagt;'
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m2.


Op grond van artikel 6.12, tweede lid van de wet kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan indien:

  • a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
  • c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels, als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is,

of

bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen (artikel 6.2.1a van het Bro):

  • d. het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19 van de wet kan worden verhaald, minder bedraagt dan €10.000,-;
  • e. er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro;
  • f. de verhaalbare kosten, bedoeld onder b., uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.


Het begrip bouwplan moet bovendien zo worden uitgelegd, dat niet sprake hoeft te zijn van een concrete bouwaanvraag. Het feit dat het nieuwe bestemmingsplan een directe bouwtitel geeft voor een of meer van bovengenoemde bouwplannen, leidt tot verplichting voor de gemeente om zo'n exploitatieplan op te stellen. Echter, indien het voorgaande bestemmingsplan dezelfde mogelijkheid ook al bood, maar die rechten in de voorgaande planperiode niet zijn benut, hoeft geen exploitatieplan te worden gemaakt.


Een exploitatieplan is niet vereist, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld via gronduitgifte, precarioverordening of (exploitatie)overeenkomsten. Uiteraard is een exploitatieplan ook niet noodzakelijk, als realisering van het bouwplan geen kosten vergt van de overheid.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak

De gemeente Almere hanteert bij het maken van bestemmingsplannen als uitgangspunt de beleidslijn, zoals die is neergelegd in de inspraakverordening. Inspraak vindt plaats indien sprake is van nieuw beleid en/of nieuwe ontwikkelingen. Dit nieuwe bestemmingsplan voor Waterwijk is hoofdzakelijk een actualisatie van de vorige, geldende bestemmingsplannen.

Er is dan ook voor gekozen over dit plan geen voorafgaande inspraak te houden, maar direct de Wro-procedure te volgen. Dit houdt in dat - na het ambtelijk vooroverleg - het nieuwe bestemmingsplan door het college van burgemeester en wethouders als ontwerp voor een periode van zes weken ter visie wordt gelegd (conform het bepaalde in artikel 3.8 Wro en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht).

Vooroverleg

Het conceptontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan de instanties genoemd in tabel 1. In de tabel is aangegeven welke instanties hebben gereageerd.

Brandweer   Reactie, geen opmerkingen  
Gasunie Transport Services B.V.   Reactie, opmerkingen  
Kamer van Koophandel   Geen reactie  
KPN   Geen reactie  
Liander   Geen reactie  
Ministerie van Defensie   Reactie, opmerkingen  
Natuur en Milieu Flevoland   Geen reactie  
Provincie Flevoland   Geen reactie  
Stichting Beveiliging Bedrijventerreinen   Geen reactie  
Tennet   Reactie, geen opmerkingen  
Vereniging Bedrijfskring Almere   Geen reactie  
Vitens   Geen reactie  
Waterschap Zuiderzeeland   Reactie, geen opmerkingen  

Hierna volgt een samenvatting van de vooroverlegreactie en de beantwoording daarvan (cursief weergegeven).

Brandweer Flevoland

De brandweer Flevoland heeft per brief van 23 maart 2016 laten weten in te stemmen met het conceptontwerpbestemmingsplan.

Gasunie Transport Services B.V.

Met haar brief van 15 april 2016 heeft de Gasunie de volgende opmerkingen met betrekking tot het conceptontwerpbestemmingsplan gemaakt:

  • 1. De belemmeringenstrook bij de aardgastransportleiding is mogelijk te smal en voldoet niet aan de wettelijk voorgeschreven breedte van 4 meter. Daarom is verzocht om de belemmeringenstrook aan te passen met de genoemde afstand. De gegevens met de exacte ligging van de leiding is tevens toegestuurd.
  • 2. De dubbelbestemming 'Leiding - Leidingstrook' valt samen met enkele andere (dubbel)bestemmingen. Op basis van jurisprudentie dient een onderlinge rangorde te worden aangegeven. Die verplichte rangorde ontbreekt en daarom wordt verzocht wordt om de regels op dat punt aan te passen.

Reactie:

  • 1. De belemmeringenstrook bleek inderdaad iets kleiner te zijn dan de wettelijke 4 meter. De verbeelding is zodanig aangepast dat de belemmeringstrook alsnog 4 meter aan weerszijden van de hartlijn van de gasleiding bedraagt. De ligging van de gasleiding kwam exact overeen met de ons bekende gegevens.
  • 2. Artikel 16, dat betrekking heeft op de dubbelbestemming 'Leiding-Leidingstrook' hebben wij aangepast en vastgelegd dat de dubbelbestemming voor andere bestemmingen gaat.

Ministerie van Defensie

Op 25 april 2016 heeft het Ministerie van Defensie via mail de volgende opmerkingen ingediend:

  • 1. Een deel van de tekst is twee keer opgenomen.
  • 2. In Het plan ligt wel binnen radarverstoringsgebieden. Binnen deze radarvertoringsgebieden geldt niet een maximale bouwhoogte maar toetsingshoogten. Als een bouwwerk de toetsingshoogte overschrijdt, is het van belang om een radarverstoringsonderzoek uit te voeren om te bepalen of de mate van verstoring acceptabel is voor Defensie of niet.

Reactie:

  • 1. De dubbele tekst is verwijderd zodat deze slechts eenmaal is opgenomen.
  • 2. De toelichting is aangepast conform uw opmerkingen.

Tennet

Op 6 april 2016 heeft Tennet een mail gestuurd, waarin wordt aangegeven dat geen reactie wordt gegeven omdat de betrokken kabelverbindingen niet bij Tennet in beheer zijn. Tevens wordt opgemerkt dat Liandon de beheerder van de kabelverbindingen is.

Waterschap Zuiderzeeland

Met haar brief van 11 april 2016 heeft Waterschap Zuiderzeeland laten weten dat zij, aangezien waterhuishoudkundige uitgangspunten voldoende in het plan zijn opgenomen, aanvullende uitgangspunten niet nodig, dan wel van toepassing worden geacht.

Zienswijzen

Voor het ontwerpbestemmingsplan is de Wro-procedure gevolgd. Dit betekent dat het nieuwe bestemmingsplan als ontwerp voor een periode van zes weken ter visie is gelegd (vanaf 16 juni t/m 27 juli 2016) conform het bepaalde in artikel 3.8 Wro en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht). Ook is tijdens de terinzagelegging een inloopavond gehouden, waar bewoners en bedrijven informatie konden verkrijgen over het plan. In totaal zijn tijdig twee zienswijzen ingediend. In de Nota zienswijzen (zie Hoofdstuk 2) is beschreven of de zienswijzen aanleiding hebben gegeven om het ontwerp aan te passen. Ook zijn daarin de ambtshalve wijzigingen op het ontwerpbestemmingsplan opgenomen. Na verwerking van de zienswijzen wordt het bestemmingsplan ter vaststelling aan de gemeenteraad voorgelegd. Tegen het vastgestelde bestemmingsplan staat desgewenst beroep open bij de Raad van State.

Bijlagen

Bijlage 1 Beleidskader

Hoofdstuk 1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Ze schetst de ontwikkelingen en ambities voor Nederland in 2040. Ingezet wordt op het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen en laat meer over aan gemeenten en provincies. Deze nationale belangen zijn:

  • 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. Een robuust hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. Het instandhouden van het hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van de mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
  • 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele plannen.

Daarnaast blijft het Rijk betrokken bij gebiedsontwikkelingen van nationaal belang, waaronder Schaalsprong Almere, de Zuidas en Rotterdam-Zuid.


In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 Bro moet de toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • indien uit de beschrijving blijkt dat er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • indien uit de beschrijving blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In het onderhavige bestemmingsplan zijn geen 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' aan de orde.

Binnen het plangebied zijn geen nieuwbouwlocaties opgenomen, waar op dit moment nog niet gebouwd is. Het onderhavige bestemmingsplan biedt vooral flexibiliteit bij de invulling van bestaande stedelijke ontwikkelingen. Hiermee wordt een optimale benutting van de ruimte in het bestaande stedelijk gebied nagestreefd. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de ladder voor duurzame verstedelijking.

Het bestemmingsplan is ook in overeenstemming met de nationale belangen in de SVIR.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (2012)

In de SVIR is aangegeven dat voor een aantal onderwerpen algemene regels door het Rijk moeten worden gesteld. Deze regels zijn concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (door tussenkomst van de provincie) door te werken in de ruimtelijke besluitvorming van provincies en gemeenten. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is deze algemene maatregel van bestuur waarin de nationale belangen uit de SVIR juridisch zijn geborgd. De ministeriële regeling die bij het Barro hoort (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening) is gelijk met het Barro in werking getreden.

De onderwerpen waar het Rijk in het Barro ruimte voor vraagt zijn:

  • Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Bescherming van de waterveiligheid in het Kustfundament
  • Bescherming van de waterveiligheid in en rond de grote rivieren
  • Bescherming en behoud van de Waddenzee en waddengebied
  • Bescherming en behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
  • Uitoefening van defensietaken

Op 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de volgende onderwerpen (Barro, eerste aanvulling):

  • Veiligheid rond rijksvaarwegen
  • Toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Ecologische hoofdstructuur
  • Bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • Verstedelijking in het IJsselmeer
  • Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken

De wijziging van het Barro ging vergezeld van een wijziging van de Rarro. Ook deze wijziging trad op 1 oktober 2012 in werking. De Rarro bevat een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.

Op het plangebied is alleen het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing. Het voorheen geldende regime is aangepast op basis van nieuwe technische inzichten en ontwikkelingen op het gebied van radarverstoring. Er wordt onderscheid gemaakt tussen bouwwerken in het algemeen en windturbines. Het regime geldt niet voor bestaande bouwwerken en windturbines. Voor windturbines gelden ruimere radarverstoringsgebieden dan voor overige bouwwerken. Het plangebied valt niet in een radarverstoringsgebied waarin een maximale hoogte voor bouwwerken geldt. Het plangebied ligt wel in twee radarverstoringsgebieden (AOCS Nieuw Milligen en Soesterberg) waarbinnen maximale hoogten gelden voor de tippen van de wieken van windturbines. Voor het radarverstoringsgebied AOCS Nieuw Milligen geldt een maximale bouwhoogte van 118 meter t.o.v. NAP en voor radarverstoringsgebied Soesterberg geldt een maximale bouwhoogte van 128 meter t.o.v. NAP. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Barro en Rarro.

Naast de primaire radars is er apparatuur die de luchtverkeersleiding en de luchtvaartnavigatie ondersteunen, zoals secundaire radars, bakens en landingsinstrumenten. In de omgeving van deze apparatuur gelden bouwbeperkingen. Deze apparatuur en de bouwbeperkingen zijn geen onderdeel van de regeling voor primaire radars in het Barro en Rarro. In paragraaf 5.12 Radarverstoringsgebied wordt ingegaan op het radarverstoringsgebied voor burgerluchtverkeer.

Structuurvisie Randstad 2040 (2010)

In de Structuurvisie Randstad 2040 (2010) heeft het kabinet keuzes gemaakt om van de Randstad in 2040 een duurzame en concurrerende Europese topregio te maken waar mensen graag wonen, werken en recreëren. Groene woon- en werkmilieus zijn daarbij nodig om de variatie in vestigingsmilieus te vergroten. Mogelijkheden daarvoor liggen onder meer in Almere. Grootschalige stedelijke ontwikkeling van Almere is noodzakelijk voor het opvangen van de groei in de noordelijke Randstad tot 2040. Ook in deze structuurvisie is aangegeven dat de opgave bestaat om tot 2030 60.000 woningen te bouwen.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Structuurvisie Randstad 2040.

Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

De Europese Kaderrichtlijn Water is vastgesteld in 2000. De kaderrichtlijn heeft als doelstellingen:

  • een goede ecologische toestand van de oppervlaktewateren (zoete, kust- en overgangswateren);
  • het tot nul terugbrengen van de lozing van gevaarlijke stoffen;
  • een goede toestand van het grondwater;
  • een duurzaam gebruik van water;
  • afzwakking van de negatieve gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.

Sinds 1 november 2003 is er een wettelijke verplichting om een watertoets uit te voeren bij ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn van een ruimtelijke ontwikkeling voor het waterbeheerssysteem en op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling en het waterbeheer op elkaar worden afgestemd.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Kaderrichtlijn Water. Het aspect water wordt in dit bestemmingsplan uitvoerig behandeld in paragraaf 5.9 Waterparagraaf.

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (2008)

Dit akkoord is op 25 juni 2008 onder andere in verband met de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water geactualiseerd. Met de actualisatie van het NBW onderstrepen de betrokken partijen, rijk, provincies, gemeenten en waterschappen nogmaals het belang van samenwerking om het water duurzaam en klimaatbestendig te beheren. In het akkoord staat onder meer hoe met klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur moet worden omgegaan. Ook is er meer aandacht voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water.
Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering. Het gaat hierbij om de verwachte zeespiegelstijging, bodemdaling en klimaatverandering. Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Nationaal Bestuursakkoord Water.

Nationaal Waterplan 2016-2021 (2015)

Het Nationaal Waterplan (NWP2) geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor 2016 tot 2021 en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. De verschillende NWP2 onderdelen met bijbehorende mijlpalen en onderlinge relaties zijn samengevat in een routekaart.

Tegelijk met het NWP2 is het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021 (Bprw) vastgesteld met daarin de operationele uitwerking van het NWP2 voor de rijkswateren: de rollen en taken van Rijkswaterstaat en de hoofdlijnen van het beheer en onderhoud. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.

Met het NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij streeft de overheid naar een integrale benadering door economie, natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen.

Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Nationaal Waterplan. Grote waterpartijen worden bestemd voor water en waterberging.

Rijksbeleid en wetgeving cultuurhistorische waarden

Het nationaal beleid voor de archeologische monumentenzorg staat in het teken van het behoud en beheer van het erfgoed. Op gelijke voet staat het streven naar herkenbaarheid van het archeologisch erfgoed voor het publiek door het te gebruiken als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting van Nederland. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische, historisch-geografische als bouwkundige waarden. Het beginpunt van dit beleid is gelegen in de Nota Belvedère uit 1999. In deze nota geeft het Rijk te kennen dat de cultuurhistorische identiteit van gebieden sterker richtinggevend moet worden voor de ruimtelijke inrichting. Het Rijk streeft naar het ontwikkelingsgericht inzetten van bestaande cultuurhistorische kwaliteiten, waarbij vervlechting van cultuurhistorie in het ruimtelijke ordeningsbeleid uitgangspunt vormt.

Het beleid is onder meer geworteld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz). Via de Wamz is het Verdrag van Malta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Daartoe zijn behalve de Monumentenwet 1988 ook de Woningwet, de wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet gewijzigd. Het beleid is daarnaast geworteld in de Nota Belvedère uit 1999 en de Notitie 'Kunst van leven' hoofdlijnen Cultuurbeleid uit 2007. In 2008 is de Monumentenwet 1988 opnieuw gewijzigd waardoor onder andere de rol van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) in het adviestraject voor vergunningverlening is beperkt. In 2007 is het Project Modernisering Monumentenstelsel (MoMo) van start gegaan. Doel hiervan is ondermeer een integrale modernisering van de Monumentenwet 1988. Sinds december 2008 heeft de minister van OC en W drie beleidstukken uitgebracht: De discussienotitie 'Een lust geen last' (2008), de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (eind 2009) en de Visie Cultureel Erfgoed 'Kiezen voor karakter' (juni 2011).

Als consequentie van de Beleidsbrief is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Per 1 januari 2012 is de 50-jaren termijn voor wettelijk beschermde monumenten uit de wet gehaald. Ook is op 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Op grond van artikel 3.1.6 Bro moeten naast archeologische waarden nu ook bovengrondse cultuurhistorische waarden bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden meegewogen.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is voor het onderwerp 'cultureel erfgoed' aangegeven dat het Rijk verantwoordelijk blijft voor cultureel en natuurlijk UNESCO Werelderfgoed (inclusief voorlopige lijst), kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en het maritieme erfgoed. Het beleid ten aanzien van het landschap is geen rijksverantwoordelijkheid meer, maar laat zij over aan de provincies.

Op 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 (herziening 2007) van kracht geworden. Uitgangspunten van de wet zijn onder meer:

  • behoud in situ van waardevolle archeologische resten;
  • de verstoorder betaalt;
  • vooronderzoek, zo ver mogelijk voorafgaande aan de planontwikkelingen;
  • het is in de ruimtelijke ordening (bestemmingsplannen) verplicht om rekening te houden met (mogelijke) archeologische waarden;
  • gemeenten worden verantwoordelijk voor de archeologie en de archeologische monumentenzorg;
  • liberalisering van de opgravingsmarkt.

De notitie 'Kunst van Leven, hoofdlijnen cultuurbeleid' (juli 2007) is de agenda voor het cultuurbeleid in de komende jaren. Het kabinetsbeleid is in deze notitie uitgewerkt langs de thema's excellentie, innovatie en e-cultuur, participatie, mooier Nederland en een sterke cultuursector.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het rijksbeleid en de wetgeving voor cultuurhistorische waarden.

Overig rijksbeleid

Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet (direct) van ruimtelijk belang voor het plangebied bevonden. Het betreft de volgende nota's:

  • Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer (2013) (RAAM)
  • RAAM-brief
  • Bestuursovereenkomst RAAM (2013)
  • Structuurvisie buisleidingen 2012-2035 (2012)
  • Structuurvisie Windenergie op land (2014)

Hoofdstuk 2 Provinciaal en regionaal beleid

Omgevingsplan Flevoland 2006

In het Omgevingsplan Flevoland 2006 (Omgevingsplan) is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het Omgevingsplan is een samenbundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan (onder de Wet ruimtelijke ordening nu een Structuurvisie), Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Het Omgevingsplan bevat tevens de hoofdlijnen van het economische, sociale en culturele beleid.

Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met het Omgevingsplan.

Partiële herzieningen Omgevingsplan Flevoland (2008, 2009, 2015)

In het kader van de komst van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 is het Omgevingsplan op onderdelen herzien. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de juridische doorwerking van het Omgevingsplan na in werking treden van de Wro. Een tweede herziening van het Omgevingsplan heeft betrekking op de waterhuishouding. Bij de vaststelling van het Omgevingsplan op 2 november 2006 is bepaald dat het onderdeel waterhuishouding van het plan in 2009 op twee onderwerpen nader uitgewerkt wordt in een partiële herziening. Het eerste onderwerp is waterkwaliteit, naar aanleiding van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). In deze partiële herziening worden de waterlichamenkaart en de waterkwaliteitsdoelen en –maatregelen vastgelegd. Het tweede onderwerp is de wateropgave, ook wel bekend onder de naam Waterbeheer 21-ste eeuw of kortweg WB21. Bij de vaststelling van het Omgevingsplan in 2009 was er nog onvoldoende duidelijkheid over de omvang van de wateropgave en de wijze waarop deze in onze zich nog sterk ontwikkelende provincie kan worden opgelost. In deze partiële herziening zijn de aanpak en de rolverdeling bij het oplossen van de wateropgave nader bepaald en vastgelegd. Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele kleinere zaken te repareren c.q. meer uitvoeringsgericht te maken.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de partiële herzieningen van het Omgevingsplan.

Verordening op de fysieke leefomgeving Flevoland (2012)

In de Verordening op de fysieke leefomgeving Flevoland zijn in één verordening alle publiekrechtelijke regelingen voor Flevoland opgenomen. De verordening omvat de volgende onderwerpen: stortplaatsen en afvalwater, bodemsanering, watersystemen, grondwaterontrekkingen, wegen en vaarwegen, ontgrondingen, bescherming landschap en ecologische hoofdstructuur.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Verordening op de fysieke leefomgeving Flevoland.

Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011 en Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011

De Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011 is op 28 september 2011 vastgesteld door Provinciale Staten en is een nadere concretisering van het Omgevingsplan Flevoland 2006. De Structuurvisie heeft betrekking op bedrijventerreinen en kantorenlocaties in de stedelijke gebieden van de provincie en geeft invulling aan de programmatische uitwerking van het economisch beleid. In de Structuurvisie wordt een meer vastomlijnd kader gegeven voor een Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV). Dit houdt onder ander het volgende in:

  • er wordt inzicht verlangd in de bestaande en geplande omvang van bedrijvigheid;
  • voor het aanwijzen van vestigingslocaties moet de SER-ladder worden toegepast (eerst intensiveren
  • en herstructureren, dan pas nieuwe locaties ontwikkelen);
  • gemeenten wordt nadrukkelijk gevraagd te overwegen om een herstructureringsfonds en
  • parkmanagement op nieuwe - en zo mogelijk op bestaande - bedrijventerreinen in te stellen en een
  • visie op zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit op te stellen;
  • gemeenten wordt aanbevolen om in de GVV grondbeleid en beleid voor het ontwikkelen van
  • duurzame bedrijventerreinen op te nemen;
  • het verdient de voorkeur om de GVV in een structuurvisie neer te leggen;
  • zowel overschotten als tekorten aan bedrijventerreinen moeten worden voorkomen. De omvang van
  • nieuw aan te leggen bedrijventerreinen en kantoorlocaties is neergelegd in de provinciale Visie
  • werklocaties Flevoland 2030+;
  • de provincie wil dat ook ruimte geboden wordt aan informele werklocaties;
  • de provincie hecht nadrukkelijker aan (bestuurlijke) afstemming op bovengemeentelijke schaal.

Naar aanleiding van de Structuurvisie is de Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied (uit 2008) in 2011 aangevuld.

In de Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011 hebben Gedeputeerde Staten criteria genoemd die worden gebruikt bij het beoordelen van gemeentelijke ruimtelijke plannen. De motivering die aan een ruimtelijk plan ten grondslag ligt dient opgenomen te worden in een Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV) voor zover dit betrekking heeft op vestigingslocaties in het stedelijk gebied van de gemeente. In de GVV wordt voor een periode van telkens 4 jaar, met een doorkijk over 10 en 20 jaar, de concrete kwalitatieve en kwantitatieve uitbreidingsbehoefte vastgelegd voor de gemeente op hetgebied van vestigingslocaties en wordt de inzet benoemd voor instandhouding en herstructurering van de bestaande voorraad.

De kaders voor het opstellen van de GVV worden gevormd door het Omgevingsplan Flevoland 2006, de Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011, de provinciale Visie Werklocaties Flevoland 2030+ (waarmee de gemeenten voor de komende tijd akkoord mee zijn gegaan), het Provinciaal Herstructureringprogramma (PHP), het Convenant Bedrijventerreinen 2010-2020 en de beleidsregel. Gedeputeerde Staten zaullen aan de hand van deze beleidskaders beoordelen of een GVV voldoet aan het provinciaal beleid. De beoordeling van een verzoek aan Gedeputeerde Staten om in te stemmen met de GVV zal plaatsvinden op basis van algemene criteria en inhoudelijke criteria.

Met betrekking tot algemene criteria houden de gemeenten het volgende aan:

  • Voor de huidige en toekomstige werklocaties wordt in het plan beschreven tot welke provinciale
  • locatietype(n) deze worden gerekend.
  • Per locatie wordt binnen het provinciale locatietype aangegeven welke typen bedrijven er gevestigd kunnen worden.
  • De voorgestelde locatietype(n) en de hierbinnen bestaande en geplande omvang van de bedrijvigheid passen binnen het Omgevingsplan Flevoland 2006 en Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011 en daarnaast binnen de herijking van het rapport Visie Werklocaties Flevoland dat een doorkijk geeft naar de komende 10 jaar en gemiddeld om de 3 à 4 jaar wordt herzien.
  • Als een gemeente voor een locatie geheel of gedeeltelijk wil overgaan tot een ander type bedrijvigheid dan in een eerder vastgestelde GVV is mogelijk gemaakt, dan wordt in het ruimtelijk plan ingegaan op de noodzaak, de gevolgen voor het aanbod voor het oorspronkelijke type bedrijvigheid en eventuele compensatie hiervan.
  • De GVV bevat een onderbouwde gemeentelijke opgave op het gebied van werklocaties voor de korte en de lange termijn.
  • Over de planning en programmering van werklocaties heeft afstemming plaats gevonden op regionaal niveau.

Met betrekking tot inhoudelijke criteria houden de gemeenten het volgende aan:

  • Bij de aanwijzing van werklocaties dient de SER-ladder onverkort toegepast te worden zodat ligging, omvang en categorie van de locaties conform de SER-ladder wordt afgewogen door te toetsen aan:
    • 1. de behoefte als gevolg van de vervangings- en uitbreidingsvraag;
    • 2. de mogelijkheid om deze behoefte door herstructurering of intensivering van bestaande locaties te ondervangen;
    • 3. clustering binnen of in aansluiting op bestaand bebouwd gebied;
    • 4. de inpasbaarheid ten opzichte van woonbebouwing;
    • 5. het optimaliseren van bereikbaarheid en vervoersaspecten.
  • De herstructureringsopgave is afgestemd op de meest recente versie van het Provinciaal Herstructureringsprogramma (PHP).
  • Intergemeentelijke afstemming vindt plaats ten aanzien van de aanbodzijde (programmering en ontwikkeling van zowel bestaande als nieuwe bedrijven- en kantorenlocaties) en herstructurering van bestaande bedrijven- en kantoren locaties.
  • De GVV wordt bij voorkeur als structuurvisie (een thematische structuurvisie of als onderdeel van een integrale structuurvisie) vastgesteld. Indien de gemeente besluit de GVV niet vast te stellen als thematische structuurvisie of als onderdeel van een integrale structuurvisie dient zij dat nader te onderbouwen hoe het GVV-beleid is afgestemd op het beleid voor andere beleidsterreinen.

De provincie geeft in de beleidsregel aan welke 7 typen werklocaties worden onderscheiden en welke vestigingsvoorwaarden (kantorenomvang, ruimtelijke kwaliteit, bereikbaarheid en leefbaarheid) daaraan worden verbonden.

Als vervolg op de beleidsregel heeft de provincie een nieuwe visie op de werklocaties in voorbereiding genomen: de RO Visie Werklocaties 2015.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met structuurvisie Flevoland 2011 en Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011

Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening 2008

In deze beleidsregel hebben Gedeputeerde Staten aangegeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten zoals die in het Omgevingsplan Flevoland 2006 zijn geformuleerd met betrekking tot de archeologie. In de Beleidsregel zijn criteria vastgesteld die Gedeputeerde Staten hanteren bij de toetsing van gemeentelijke ruimtelijke plannen. Het gaat om de volgende criteria: Archeologische waarden en verwachtingen moeten gelokaliseerd, gewaardeerd en begrensd zijn. Archeologisch onderzoek en de producten hiervan moeten voldoen aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Voor zover in het plangebied behoudenswaardige archeologische waarden en/of hoge archeologische verwachtingen liggen, mogen deze in principe niet als gevolg van de uitvoering van het ruimtelijk plan worden beschadigd of vernietigd. Met dien verstande dat een archeologische verwachting vervalt op het moment dat de archeologische waarden hierbinnen zijn gelokaliseerd en begrensd. In bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen moeten behoudenswaardige archeologische waarden en hoge archeologische verwachtingen zijn gekoppeld aan het bouwverbod en/of te zijn opgenomen in stelsels van omgevingsvergunningen, waarbij ingrepen die de archeologische waarde of verwachting kunnen beschadigen, vernietigen of ontoegankelijk maken, vergunningplichtig moeten zijn.

In dit bestemmingsplan worden de behoudenswaardige archeologische waarden beschermd (zie nadere uitwerking in paragraaf 5.11 Archeologie en cultuurhistorie) en is in overeenstemming met de beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening.

Beleidsregel Windmolens 2008

Het windmolenbeleid is neergelegd in het Omgevingsplan Flevoland 2006. Het voorziet in opschaling en sanering van de huidige situatie gericht op het bereiken van een grotere ruimtelijke kwaliteit van het landschap. Door middel van opschaling kan met minder windmolens meer vermogen gerealiseerd worden en tevens een kwaliteitsverbetering in ruimtelijke en landschappelijke zin gehaald worden. Daarmee kunnen de nadelen van de huidige situatie worden weggenomen en kan ingespeeld worden op ontwikkelingen in de markt. Om de bestaande situatie geleidelijk over te laten gaan in een nieuwe situatie met meer ruimtelijke kwaliteit, is het nodig sanering en ontwikkeling bij het nemen van planologische besluiten aan elkaar te koppelen en gericht ontwikkelingsplanologie te bedrijven. Met het instellen van de tijdelijke stop op de plaatsing van windmolens is de huidige situatie geconsolideerd. De voortzetting van de exploitatie van de windmolens betekent (op termijn) meegaan in de schaalvergroting die de marktontwikkeling oplegt aan de windenergiebranche. Dit bepaalt tegelijkertijd het kader voor de bedrijfsvoering, de herinvesteringen en de acceptatie van de gewenste sanering. In de praktijk zullen de huidige eigenaren hun belangen en verkregen rechten dienen samen te brengen in nieuwe exploitatievormen waarmee minder maar grotere windmolenopstellingen in Flevoland ontstaan. Alleen op deze manier kan de gewenste landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitsverbetering worden bereikt. Ook dient aandacht besteed te worden aan uniformering qua type en grootte van de windmolens.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe opstellingen mogelijk van turbines voorzien van wieken op een hoge mast. De realisatie van kleine windmolens op gebouwen is wel mogelijk. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de beleidsregel windmolens.

Noodverordening wind (2015)

De provincie Flevoland heeft beleid voor opschalen en saneren van windmolens. Doel van dit beleid is dat met minder windmolens meer elektriciteit wordt opgewekt. Dit beleid is neergelegd in het Omgevingsplan Flevoland 2006 (inclusief aanpassingen ervan) en de Beleidsregel windmolens 2008. Daarnaast heeft het Rijk beleid voor windenergie opgenomen in de Rijksstructuurvisie Wind op land. Hierin zijn binnen Flevoland zoekgebieden voor nieuwe windmolens aangegeven. Verder geldt voor het windmolenbeleid in Flevoland de 5e tranche en de 7e tranche van de Crisis- en herstelwet. De 5e tranche bepaalt dat in Flevoland omgevingsvergunningen kunnen worden afgegeven die voor een termijn van maximaal 25 jaar gelden. De 7e tranche bepaalt dat in Flevoland gebruik kan worden gemaakt van het moderniseringsartikel van de Wro waarbij dat artikel meer is toegesneden op het beleid voor opschalen en saneren van windmolens.

Het beleid voor wind wordt in samenspraak met het werkveld uitgewerkt wat mogelijk ook tot aanpassing van dit beleid en regels leidt. De bedoeling van het proces is tevens dat hieruit projecten voortkomen die passen binnen het (nieuwe) beleid voor opschalen en saneren. Voor realisatie van het beleid en die projecten zullen de bestaande bestemmingsplannen moeten worden aangepast. Tot die tijd is het echter gewenst dat er geen nieuwe molens worden opgericht, waaronder ook wordt verstaan gehele vervanging van windmolens en/of vergroting van de bestaande capaciteit van de windmolen. Tot die tijd kunnen gemeenten te maken krijgen met aanvragen om een omgevingsvergunning die mogelijk passen binnen het geldende bestemmingsplan.

De combinatie provinciale Noodverordening wind met daaraan voorafgaand een voorbereidingsbesluit biedt daartegen bescherming. Provinciale Staten hebben op 29 oktober 2014 het voorbereidingsbesluit wind vastgesteld dat op 31 oktober 2014 in werking is getreden. De Noodverordening wind is op 12 maart 2015 in werking getreden. 

Een windmolen is in de Noodverordening wind omschreven als: een turbine voorzien van wieken, geplaatst op een hoge mast, waarmee de bewegingsenergie van de lucht (wind) wordt omgezet in rotatie-energie voor het opwekken van elektriciteit, inclusief de bij dit bouwwerk behorende (infrastructurele) voorzieningen. Het gaat om turbines voorzien van wieken, geplaatst op een hoge mast. Kleine windmolens – veelal in de vorm van een turby – die op gebouwen gangbaar zijn worden hier niet onder begrepen.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe opstellingen mogelijk van turbines voorzien van wieken op een hoge mast. De realisatie van kleine windmolens op gebouwen is wel mogelijk. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Noodverordening wind.

Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland 2010-2015 (2010)

De Wet op de waterhuishouding verplicht waterbeheerders eens in de vier jaar een waterbeheerplan op te stellen. In dit plan geven zij aan hoe zij het rijks- en provinciebeleid op het gebied van water vertalen naar concrete doelen en maatregelen voor hun beheergebieden. Momenteel is het Waterbeheerplan 2010-2015 van het Waterschap Zuiderzeeland van kracht. Het Waterbeheerplan beschrijft welke doelen het waterschap zichzelf stelt en welke maatregelen worden genomen om die doelen te bereiken in de periode 2010-2015. Voor het waterschap is het Waterbeheerplan een belangrijk strategisch document dat een leidraad voor de organisatie is.

Waterschap Zuiderzeeland streeft ernaar om samen te werken aan integraal waterbeheer voor een veilige, kwalitatief goede en aantrekkelijke leefomgeving op een open en verantwoorde werkwijze. Deze missie is vertaald naar drie belangrijke doelen en vijf thema's. De drie doelen zijn veiligheid, voldoende water en schoon water. De vijf thema's zijn stedelijk water, calamiteitenbestrijding, vergunningverlening en handhaving, communicatie en de belevingswaarde van water.

Veiligheid

Hoog water is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. De primaire keringen beschermen Flevoland tegen deze bedreiging. Het waterschap wil ook in de toekomst de veiligheid blijven waarborgen door zich voor te bereiden op sociale, ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen. De veiligheid van Flevoland tegen overstromingen wordt binnendijks ondersteund door een compartimenteringsdijk (de Knardijk). De buitendijkse gebieden worden door middel van regionale keringen beschermd tegen de dreiging van hoog water.

Voldoende water

Het Waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige klimaatveranderingen. Dit betekent dat het watersysteem zo is ingericht dat wateroverlast wordt voorkomen tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De andere kant van de verwachte klimaatveranderingen is dat ook extreem droge periodes vaker voor zullen komen. Het robuuste watersysteem dat het Waterschap nastreeft zal dan ook in staat moeten zijn om te anticiperen op watertekort tijdens extreme droogte. Daarbij is de feitelijke situatie van het watersysteem ook daadwerkelijk zoals in de legger is beschreven. Het beheer en onderhoud richt zich op het goed functioneren van het watersysteem, daarnaast is het ook afgestemd op het ter plekke gewenste ecologische functioneren van de watergang. Grondwaterbeheer (uitgezonderd drinkwaterwinning, grote industriële onttrekkingen van meer dan 500.000 m³ per jaar en koude-warmte opslag) ligt vanaf 2009 bij het Waterschap. De verschillende eisen die gebruiksfuncties stellen aan het peil, de voorraad en de kwaliteit van het grondwater zullen goed moeten worden afgestemd.

Schoon water

Goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden (structuurdiversiteit) voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied zijn noodzakelijk. Het Waterschap streeft naar een goede oppervlaktewaterkwaliteit waarbij de aanwezigheid van schadelijke stoffen in het water en de waterbodems geen probleem is. Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat water wordt verontreinigd. Door goed om te gaan met afvalwater zorgt het Waterschap ervoor dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Waterbeheerplan.

Waterkader (2013)

Om aan te geven wat er voor het waterbeheer in, maar ook ná het watertoetsproces belangrijk is, heeft Waterschap Zuiderzeeland dit Waterkader opgesteld. Het Waterkader geeft richting en houvast voor waterzaken binnen ruimtelijke plannen. Voor het bestemmingsplan is de watertoets doorlopen en is het waterkader toegepast. In Watertoets is de watertoets voor het bestemmingsplan opgenomen.

Overig provinciaal en regionaal beleid

Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet (direct) van ruimtelijk belang voor het plangebied bevonden. Het betreft de volgende nota's:

  • Beleidsregel Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008
  • Beleidsregel voor de beoordeling van geurhinder 2008
  • Beleidsregel bescherming landschap 2008
  • Verordening groenblauwe zone

Hoofdstuk 3 Gemeentelijk beleid

Het beleidskader van de gemeente Almere en een overzicht van de beleidsdocumenten kan worden geraadpleegd via de website: http://www.almere.nl/bestuur/gemeentelijk-beleid/

3.1 Ruimtelijke ontwikkeling

Almere Principles (2009)

Almere wil in 2030 de meest duurzame stad van Nederland zijn. In 2007 zijn op basis van de Cradle to cradle uitgangspunten zeven Almere Principles ontwikkeld. De principes dienen als leidraad bij de verdere ontwikkeling van de stad en luiden als volgt:

  • 1. Koester diversiteit
  • 2. Verbind plaats en context
  • 3. Combineer stad en natuur
  • 4. Anticipeer op verandering
  • 5. Blijf innoveren
  • 6. Ontwerp gezonde systemen
  • 7. Mensen maken de stad

Almere kent een goede uitgangspositie om de schaalsprong vanuit duurzaamheids principes te benaderen. De keuze is ook niet los te zien van de historie van de stad. Almere is vanaf het begin bedacht en opgebouwd vanuit duurzaamheid. Dat bewijzen de blauwgroene structuur, het meerkernige stadsconcept, het gescheiden verkeerssysteem en de doordachte afvalstructuur. Omdat Almere daarnaast een jonge stad is, is de basiskwaliteit van gebouwen en omgeving hoog. Almere stelt duurzaamheideisen aan zowel de bestaande stad als aan de nieuw te bouwen stadsdelen. Het gaat niet alleen om de gebouwde omgeving, maar ook om de openbare ruimte, om beheer en om duurzame sociale en economische processen.

In bestemmingsplannen is duurzaamheid geen apart benoemd thema. Ruimtelijke oplossingen voor structurerende duurzaamheidsthema's zoals water, ecologie en verkeer worden in de betreffende delen uitgewerkt. Omdat een bestemmingsplan niet het meest geëigende middel is, worden niet tot weinig ruimtelijke thema's als energiebesparing, materiaalkeuze en gezondheidsaspecten hier niet in uitgewerkt. Deze aspecten krijgen in andere stadia van projectontwikkeling voldoende aandacht.

Voor opwekking van elektriciteit op duurzame wijze worden met een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid kleinschalige windmolens mogelijk gemaakt. Formeel conflicteert dit met de beleidsregel windmolens van de provincie, maar de provincie staat uitzonderingen op perceelsniveau toe. Plaatsing van grootschalige windmolens is niet mogelijk met dit bestemmingsplan. Zie een nadere uitwerking in paragraaf 3.2.12 Wonen - 1.

Structuurplan Almere 2010 (2003)

Met dit structuurplan zijn de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Almere tot 2010 weergegeven. Tevens wordt een doorkijk geboden tot 2030.

Centraal staat de afronding van de oorspronkelijke opgave van Almere als een volwaardige en evenwichtige stad met 250.000 inwoners (met nieuwe stadsdelen zoals Almere Poort, Almere Hout en Almere Pampus (binnendijks, inclusief kustzone). De kwaliteitsimpuls voor de oorspronkelijke opgave leidt tot vier extra opgaven die betrekking hebben op de verbetering van het raamwerk van groen en water, en van infrastructuur. Dit zijn:

  • 1. kwaliteitsverbetering groenstructuur;
  • 2. betere benutting water;
  • 3. inhaalslag externe bereikbaarheid;
  • 4. verbetering interne bereikbaarheid;

Verder zijn er de vijf extra opgaven die de verschillende stedelijke milieus betreffen:

  • 5. verdere uitbreiding en verdieping voorzieningenaanbod;
  • 6. meer verscheidenheid in woningen en woonmilieus;
  • 7. actief beheer bestaand stedelijk gebied;
  • 8. kwalitatieve werkgelegenheidsimpuls;
  • 9. ruimte voor startende en groeiende ondernemingen.

Het structuurplan gaat uit van een westelijke oriëntatie voor Almere. Opgenomen is dat er wordt gewerkt aan de ontwikkeling van Almere Poort en aan het planvormingsproces voor het binnendijkse deel van Almere Pampus (inclusief kustzone). Tevens wordt er gewerkt aan Overgooi. Voor Almere Hout is er in het structuurplan in de periode tot 2010 een rol weggelegd in het kader van de kwaliteitsverbetering van de stad als geheel. De ontwikkeling van het westelijke deel van Almere Hout wordt hierbij voor de periode tot 2010 opgevoerd in het kader van de extra opgaven om in Almere meer verscheidenheid in woon- en werkmilieus te bewerkstelligen. Hier komen, naast suburbane wijken, zogenaamde woonwerklandschappen.

Het Structuurplan Almere 2010 vervangt het structuurplan uit 1983 en de recenter vastgestelde structuurplannen voor Overgooi (juli 1999), Almere Poort (december 1999) en Almere Hout (mei 2001).

De ruimtelijke hoofdstructuur die in deze structuurplannen voor deelgebieden is vastgelegd, is in het structuurplan overgenomen.

Voor het plangebied betekent dit dat het voornamelijk een bijdrage levert aan de 6e en 7e opgave van het Structuurplan, namelijk 'meer verscheidenheid in woningen en woonmilieus' en 'actief beheer bestaand stedelijk gebied'.

Energie Werkt! (2015)

In Almere wordt vanaf 2008 gewerkt aan de ambitie om in 2025 energieneutraal te zijn. De Almere Principles (2008) vormen de basis van een aantal opvolgende afspraken. Met het Rijk en de Provincie Flevoland zijn energie afspraken vastgelegd in het Integraal Afspraken Kader (IAK Almere 2.0, 2010) en meer specifiek uitgewerkt in de Afspraken Duurzaam Almere 2012-2014. Daarin is onder andere afgesproken dat de gemeente Almere streeft naar energieneutraliteit in 2025.

Almere heeft de ambitie om in 2022 al energieneutraal te zijn (exclusief mobiliteit). Om dit te bereiken is het noodzakelijk om focus te brengen in de vereiste gezamenlijke inspanning met, door en voor de stad, om een versnelling in hernieuwbare energievoorziening te realiseren. Dit is aanleiding geweest om te komen tot (en tevens het doel van) het Programmaplan Energie Werkt! Het programmaplan richt zich op de periode 2015 - 2018.

Het programma bevat een werkwijze langs 5 inhoudelijke werklijnen:

  • Werklijn 1 Zon

In deze werklijn wordt langs vier speerpunten ingezet op het vergroten van hernieuwbare (elektrische) energieopwekking uit zon. Het stimuleren van extra panelen op particuliere daken en daken van gemeentelijk vastgoed, scholen en verenigingen wordt in deze werklijn vormgegeven. Ook wordt gekeken hoe we grootschalige panelen kunnen realiseren op huurwoningen en wordt onderzocht hoe en waar zonnevelden op (braakliggende) gronden kunnen ontstaan.

  • Werklijn 2 Warmte

Deze werklijn legt de focus op het verduurzamen van het bestaande warmtenet en het aanleggen en voeden van eventuele nieuwe warmtevoorziening op hernieuwbare energiebronnen. Voor het bestaande net wordt in het programma een beeld gegeven van de mogelijke opties om het net te verduurzamen en welke investeringen daarbij horen. Er wordt verkend of en hoe met partner Nuon samengewerkt gaat worden. Het bespreken van de hoogte en differentiatie in aansluittarieven maakt deel uit van deze verkenning. Voor nieuwe gebieden wordt ingezet op innovatieve technieken.

  • Werklijn 3 Wind

Windenergie kan zowel binnen als buiten Almere opgewekt worden. De keuze in deze werklijn is dat Almere binnen de gemeentegrenzen initiatieven faciliteert als bewoners of bedrijven daarom vragen. Binnen deze werklijn zijn hiervoor strikte criteria opgesteld en worden initiatieven daarin begeleid. Voor investeringen in windenergie buiten Almere wordt verkend hoe op passende wijze aangesloten kan worden op lopende ontwikkelingen binnen de Provincie Flevoland.

  • Werklijn 4 Scholen en verenigingen

In deze werklijn worden Almeerse scholen en verenigingen aangezet tot het nemen van duurzame energiemaatregelen en worden deze brandpunten in de Almeerse wijken en buurten benut om de ambitie energieneutraal in 2022 onder de aandacht te brengen en zichtbaar vorm te geven. Door inzicht te verschaffen in mogelijke maatregelen en daarbij financieringsarrangementen aan te bieden wil deze werklijn in deze doelgroep hernieuwbare energie als standaard neerzetten.

  • Werklijn 5 Bewoners en bedrijven

Bewoners worden vanuit deze werklijn ondersteund om stappen te (blijven) zetten naar een energieneutraal Almere. Via diverse stimuleringsmaatregelen wordt hierop ingezet. Door inzicht en advies te verschaffen maar ook financieringsmogelijkheden te geven draagt deze werklijn binnen deze doelgroep bij aan een versnelling in de duurzame energietransitie. Voor bedrijven wordt ingezet op meer inzicht in rendabele investeringen en maatregelen die samenhangen met energiebesparing en hernieuwbare energieopwekking.

Voor het plangebied betekent dit dat, al dan niet middels binnenplanse afwijkingsbevoegdheid, zonnepanelen, zonnecollectoren en kleine windmolens op of aan gebouwen zijn toegestaan.

Woonvisie Almere 2.0 op weg naar 2030 (2009)

Deze visie geeft het beleid van de gemeente ten aanzien van het wonen weer. De Woonvisie zet in op vijf ambities:

  • 1. Almere wordt de proeftuin van cradle-to-cradle bouwen: duurzaamheid wordt (nog meer dan voorheen) een leidend principe bij de ontwikkeling en het beheer van de bestaande en de nieuwe stad. Het blauwgroene casco blijft een sturend element.
  • 2. Almere wordt een gedifferentieerde stad: door toe- en invoeging van nieuwe woon- en werkmilieus wordt Almere een complete stad en wordt aantrekkelijk voor 'nieuwe' doelgroepen (bijvoorbeeld studenten, creatievelingen en startende ondernemers). Hierbij denken we onder meer aan woonmilieus 'centrum-stedelijk', 'centrumrand', 'villawijk' en 'landelijk'. Het woningbouwprogramma is gedifferentieerd naar prijs, type en eigendomsverhoudingen. Bovenstaande geldt voor de nieuwe en bestaande stadsdelen. Differentiatie in bestaande stadsdelen heeft tot doel het doorbreken van de eenzijdigheid, het versterken van de concurrentiekracht en het faciliteren van wooncarrières.
  • 3. Wonen is betaalbaar en toegankelijk voor iedereen: Almere blijft functioneren als een emancipatiemachine en biedt dus voldoende betaalbare woningen (koop en huur) aan, goed verspreid over de verschillende stadsdelen. Uitgangspunt is een kernvoorraad van 30% sociale woningbouw per stadsdeel. Van alle nieuwbouw is 35% sociaal, waarvan 25% huur en 10% koop. Deze sociale woningbouw moet ook duurzaam sociaal blijven (bijvoorbeeld door middel van erfpacht). Dit thema wordt nog nader uitgewerkt. Daarnaast is het nieuwe beleid dat elke wijk voor tenminste 35% uit sociale woningbouw moet bestaan. Hoe we hierbij een wijk moeten definiëren is nog niet helemaal duidelijk. Daarnaast moet elke wijk bestaan uit tenminste 30% huurwoningen.
  • 4. Almere is een zorgzame en leefbare stad: mensen de mogelijkheid bieden om zo lang mogelijk zelfstandig te wonen (voldoende rolstoelgeschikte, aanpasbare en gelijkvloerse woningen). Als dat niet meer lukt, zorgen voor voldoende, op de behoefte toegesneden woonzorgvoorzieningen.
  • 5. De eindgebruiker staat centraal: mensen moeten directe zeggenschap krijgen over de bouw van hun eigen woning. Doelstelling is 30% van de woningbouw in de vorm van particulier opdrachtgeverschap. Daarnaast moeten bewoners meer te zeggen krijgen over de woonomgeving. De gemeente Almere wil corporaties en beleggers nog meer bij de stad betrekken (zowel fysiek, sociaal-maatschappelijk als economisch).

Het plangebied is onderdeel van de bestaande stad en heeft geen ontwikkeltaak. De geformuleerde ambities kunnen in principe in de bestaande bestemmingen en regels worden gerealiseerd.

Programmaplan Wijkgericht Werken 2015-2019

Wijkgericht werken gaat uit van de ‘spontane en veranderlijke stad’; van ruimte bieden aan de eigen kracht van de stad en vele vormen van samenwerking tussen partijen uit de samenleving en de gemeente. De leefwereld van de Almeerder is daarbij uitgangspunt. Kernwaarden zijn: ruimte bieden en loslaten waar het kan en steunen waar nodig en ‘frontlijnwerken’ letterlijk tussen samenleving en stadhuis in. Parallel aan het vaak kleinschalige wijkgerichte werken volgen we een specifieke aanpak in focusgebieden waar sprake is van multiproblematiek of een complexe opgave of kans.
Tevens biedt dit kader aanknopingspunten voor bestuurlijke vernieuwing.

Inhoudelijk sluit het programmaplan aan bij de opgaven vanuit de beleidsdiensten, maatschappelijke partners en marktpartijen. Het programmaplan is gebaseerd op een gerichte, integrale afweging en keuzes met betrekking inzet mensen en middelen. Er worden verbindingen gelegd tussen verschillende domeinen.

Naast het wijkgericht werken in de gehele stad is er een specifieke aanpak in focusgebieden indien er sprake is van multiproblematiek of een complexe opgave. We kiezen hier dan voor een integrale aanpak waarbij de gemeente actief het voortouw neemt, met programmasturing. De volgende focusgebieden zijn vastgelegd:

  • Almere Haven: Binnenring Haven en Centrum Haven
  • Almere Stad: Centrumrand West en Waterwijk (Waterwijk Seniorenproof)
  • Almere Centrum
  • Almere Buiten: Centrum Buiten, Buitenvaart en Buurten in Buiten
  • Almere Poort

Waterwijk Seniorenproof
Waterwijk Seniorenproof als pilot opgenomen in het programmaplan Wijkgericht Werken 2015-2019. Waterwijk is daarmee een proeftuin geworden voor de realisatie van plannen gericht op wonen, welzijn en zorg. De snelle vergrijzing in Waterwijk vergt inzet van verschillende partijen om een deel van de bestaande woningen geschikt te maken voor senioren én om nieuwbouw te realiseren.

Voor het plangebied betekent dit dat de woonbestemming ruim is waardoor bestaande woningen gemakkelijk levensloopbestendig kunnen worden gemaakt.

Kadernota Grondbeleid (2009)

Voor de periode 2009-2030 formuleert de gemeente Almere de volgende specifieke doelen van het grondbeleid:

  • 1. Het faciliteren van de realisatie van de Almere Principles. Het grondbeleid moet bijdragen aan het realiseren van diversiteit, ecologisch gezonde systemen en de participatie van duurzame stakeholders en met name eindgebruikers en eindbeheerders vanaf de allereerste stadia.
  • 2. Het bevorderen van ruimtelijke kwaliteit. Het grondbeleid moet de basis leggen voor ruimtelijke kwaliteit, aansluitend bij de dynamische vraag van huishoudens en bedrijven.
  • 3. Het faciliteren van de stedelijke economie. Het grondbeleid dient een belangrijke bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de stedelijke economie door het creëren van ruimte voor een gedifferentieerde bedrijvigheid en werkgelegenheid in het kader van de stedelijke ontwikkeling en herstructurering.
  • 4. Het inspelen op de Schaalsprong. Dat omvat de bouw van 60.000 woningen in twintig jaar (gemiddeld 3.000 woningen per jaar) en de realisatie van de accommodatie voor 100.000 banen (gemiddeld 5.000 banen per jaar). Het grondbeleid moet er dus voor zorgen dat er tijdig aantrekkelijke en gedifferentieerde locaties worden aangeboden die aansluiten op de dynamische vraag van huishoudens en bedrijven. Voorts moet het grondbeleid eraan bijdragen dat de gevolgen voor de Schaalsprong voor de gemeente positief zijn.
  • 5. Het faciliteren van het programma voor de bestaande stad. Het gaat hierbij om het leveren van een bijdrage aan een gebiedsgerichte aanpak, gericht op een duurzame samenleving.
  • 6. Het veiligstellen van de betaalbaarheid van sociale woningen en maatschappelijk vastgoed. Een essentiële component van de stedelijke dynamiek is dat substantiële delen van de huur- en de koopwoningvoorraad betaalbaar en financieel bereikbaar zijn en blijven voor huishoudens met een bescheiden inkomen. De betaalbaarheid van sociale huur- en koopwoningen en maatschappelijk vastgoed is een punt van aandacht, niet alleen in de investeringsfase maar ook in de beheersfase. Dit heeft ingrijpende gevolgen voor het functionele grondprijsbeleid en gronduitgiftebeleid.
  • 7. Het faciliteren van particulier opdrachtgeverschap. Uit het vorige punt vloeit vooral dat het grondbeleid in een deel van de stedelijke ontwikkeling en herstructurering gunstige condities schept voor individueel en collectief particulier opdrachtgeverschap en mede-opdrachtgeverschap.
  • 8. Het beheersen van de financiële risico's en het benutten van financiële kansen. Het grondbeleid gaat noodzakelijkerwijze gepaard met financiële risico's voor de gemeente, marktpartijen en huishoudens. Het grondbeleid dient er mede op gericht te zijn dat de financiële risico's voor de gemeente adequaat worden beheerst, en voorts dat kansen op positieve exploitatieresultaten worden benut.

Naast deze doelen heeft de gemeenteraad ingestemd met een repertoire aan beleidsinstrumenten, bestaande uit verwervingsbeleid, kostenverhaal, kostenverevening en grondprijs- uitgiftebeleid.

Voor het plangebied betekent dit dat de doelen uit het Grondbeleid, waar van toepassing, worden toegepast in de planontwikkeling.

Welstandsnota Almere 2014 (2015)

Met de Welstandsnota 2014 heeft de gemeente Almere een ommezwaai gemaakt in het welstandsbeleid. De woongebieden en bedrijventerreinen in Almere zijn met het nieuwe beleid welstandsvrij geworden. In deze gebieden behoeven bouwplannen niet meer preventief getoetst te worden op het welstandsaspect.

Het verplichte welstandstoezicht blijft wel gehandhaafd voor:

  • Het groenblauwe raamwerk

Het landschap in Almere vormt het groenblauwe raamwerk waarin de stadsdelen zijn gevat. Hier zijn alleen gebouwen die een positieve bijdrage leveren aan dit raamwerk welkom. In de nota 'Kleur aan groen'' (zie 3.4 Groene stad) is dit beleid vastgelegd en uitgewerkt.

  • De hoofdstructuur

De gebouwde voorzieningen langs hoofdwegen, spoorlijnen en vaarten zijn welstandsplichtig.

  • De centrumgebieden

De centra van Stad, Haven en Buiten zijn welstandsgebied.

  • Bijzondere gebieden

Het betreft de gebieden met bijzondere betekenis voor het stadsbeeld van Almere: de Fantasie, de Realiteit en de Eenvoud.

  • Reclame

Het aanbrengen van reclameborden langs de openbare ruimte en aan gebouwen.

Op onderstaande kaart is aangegeven in welke gebieden het welstandsbeleid van toepassing is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2C04-vg01_0010.png"

Afbeelding 10. Kaart bij de Welstandsnota

Beleidsnota kleine bouw 2008 (2009, 2010)

In deze nota worden kaders benoemd voor de uitbreiding van woningen, het gebruik van woningen voor beroepen en bedrijven aan huis, bouwwerken nabij woningen en bedrijven, de oprichting van antennemasten e.d. Als een bouwplan aan de voorwaarden uit de nota voldoet, dan wordt medewerking verleend aan een bouwaanvraag, ook als deze niet past in het bestemmingsplan. Voor nieuwe bestemmingsplannen is het uitgangspunt dat de regeling uit de Nota hierin wordt overgenomen. Deze kaders scheppen duidelijkheid voor inwoners en bedrijven.

Samengevat regelt de nota de volgende bouw- en gebruiksmogelijkheden:

  • a. uitbreiding van of een bijgebouw bij woongebouwen;
  • b. uitbreiding van of een bijgebouw bij niet-woongebouwen (bijvoorbeeld winkels, scholen, bedrijfsgebouwen);
  • c. realiseren van gebouwen voor openbaar nut, openbaar vervoer of wegverkeer;
  • d. oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (bijvoorbeeld schuttingen, kunstobjecten, overkappingen);
  • e. realiseren van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie;
  • f. regeling met betrekking tot aan-huis-gebonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in huis;
  • g. oprichten van antenne-installaties.

Voor dit plangebied betekent dit dat de uitgangspunten van de nota zijn verwerkt in de regels en op de verbeelding.

Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet (1999)

Naast het nationale en provinciale antennebeleid heeft de gemeente ook een eigen 'antennebeleid'. Masten dienen zo dicht mogelijk bij hoofdinfrastructuur te worden gesitueerd. Plaatsing van masten is niet mogelijk in (toekomstige) woonwijken. Plaatsing van masten gebeurt zo min mogelijk in natuurgebieden, in parken en aan de rand van woongebieden. Bij de plaatsing van antennes dienen de aanvragers zoveel mogelijk gebruik te maken van elkaars opstelpunten, tenzij dit technisch niet mogelijk is. Plaatsing van antennes gebeurt bij voorkeur op bestaande verticale elementen: gebouwen, torens, bestaande masten en hoogspanningsmasten.

Het bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid om een zendmast, zoals hiervoor wordt bedoeld, te kunnen plaatsen.

Beleidslijn tuinvergrotingen 2012 (2013)

Daar waar mogelijk zal tegemoet worden gekomen aan de wensen van bewoners om (kleine stukjes) gemeentegrond grenzend aan tuinen te verkopen aan de eigenaren van de tuinen. Anderzijds moeten stukken grond die ten onrechte door bewoners in gebruik zijn genomen, weer in gebruik komen als gemeentegrond. Het gaat hierbij immers om publiekbezit, dat de gemeenschap toekomt.

Er worden twee aanpakken gehanteerd: de projectmatige en de niet projectmatige aanpak.

Bij de projectmatige aanpak neemt de gemeente het initiatief om voor een hele wijk of buurt de mogelijkheden voor tuinvergrotingen te onderzoeken. Dit gaat vrijwel altijd in combinatie met een (groot)onderhoudsproject in hetzelfde gebied. De niet projectmatige aanpak wordt toegepast als een bewoner of een groep bewoners een verzoek tot tuinvergroting indient en er niet binnen een jaar gestart gaat worden met het voorbereiden van een projectmatige aanpak in hetzelfde gebied.

Uitgangspunt bij beide aanpakken is het uitgeven van gronden daar waar dit mogelijk is zonder het algemeen belang aan te tasten. Onder het algemeen belang worden in ieder geval de volgende zaken verstaan:

  • 1. (geplande)projecten/reserveringen waarvoor de gronden nodig zijn;
  • 2. Weigering van eigenaren van kabels of leidingen om in te stemmen met verkoop gecombineerd met het vestigen van zakelijk recht (recht van de eigenaar van kabel of leiding om te allen tijde bij de leiding te kunnen);
  • 3. Ontstaan van problemen voor het (gemeentelijk) onderhoud ten gevolge van de uitgifte;
  • 4. Veiligheid (vooral verkeersveiligheid en sociale veiligheid);
  • 5. Voorkomen van aantasting van ruimtelijke kwaliteit (groene kwaliteit en samenhang van de wijk).

Op meerdere locaties zijn gronden verkocht of verhuurd aan bewoners; deze gronden hebben een bestemming 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Tuin' gekregen. Bij nieuwe tuinvergrotingen kan de bestemming van de gronden worden gewijzigd door toepassen van een wijzigingsbevoegdheid. In paragraaf 3.2.12 Wonen - 1 wordt verder ingegaan op de tuinvergrotingen.

Aanwijzing en nadere regels ligplaatsen van vaartuigen in de gemeente Almere (2013)

De regels in de Aanwijzing en nadere regels ligplaatsen van vaartuigen zorgen ervoor dat de watergangen in de stad op een verantwoorde manier gebruikt kunnen blijven worden. In artikel 5:19, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening 2011 is een verbod opgenomen om met een vaartuig in openbaar water een ligplaats in te nemen, een ligplaats te hebben dan wel beschikbaar te stellen. In de aanwijzing en nadere regels ligplaatsen is geregeld dat dit verbod niet van toepassing is op de aangewezen gedeelten van het openbaar water die als ligplaatsen woonschepen zijn aangegeven op kaart die bij de aanwijzing hoort. Op de kaart bij de aanwijzing zijn ook vaste ligplaatsen, afmeeroevers, passantenligplaatsen, wachtplaatsen, particulier water en particuliere oevers aangegeven.

Binnen het plangebied zijn geen ligplaatsen voor woonschepen aangewezen. De oevers langs de watergangen zijn niet aangewezen als afmeeroever.


Prostitutiebeleid Almere (2000)

Het beleid is gericht op concentratie van bepaalde vormen van seksinrichtingen (in het uitgaanscentrum met bepaalde dominante functies zoals horeca en uitgaan, waar ruime mogelijkheden zijn m.b.t. sluitingstijden).

In de Nota Prostitutiebeleid wordt vestiging van een bedrijf in een woonwijk ontoelaatbaar geacht. Daarnaast wordt het buitengebied uitgesloten omdat dit óf een blijvend recreatiegebied óf een toekomstig woongebied is.

Er wordt afgezien van de aanwezigheid van raamprostitutie en straatprostitutie in Almere. Uitgangspunt is dat er enige concentratie is in de stadskernen van Almere-Stad, Almere-Haven en Almere-Buiten van de zichtbare prostitutie (seksclub, sekstheater, seksbioscoop, seksautomatenhal, erotheek en sekswinkel). Het vestigingsbeleid gaat uit van maximaal vijf seksclubs, maximaal vijf erotische massagesalons, maximaal vijf privé-huizen, maximaal vijf bedrijven in de seksbranche waar geen seksuele handelingen plaatsvinden, en maximaal drie parenclubs in de gemeente Almere. Deze kunnen verdeeld worden over de centrumgebieden van de stadskernen van Almere-Stad, Almere-Haven en Almere-Buiten. De mogelijkheid bestaat dat steeds één van de vijf bedrijven zich kan vestigen op een bedrijventerrein. Vestiging op een bedrijventerrein is gebonden aan extra voorwaarden. Aan het aantal en de locatie van escortbureaus worden geen eisen gesteld. Thuisprostitutie is toegestaan mits de regeling voor beroepsuitoefening aan huis in het bestemmingsplan in acht wordt genomen.

Voor het plangebied betekent dit dat seksinrichtingen, raam- en straatprostitutie niet zijn toegestaan. Thuisprostitutie als beroep-aan-huis is, met inachtneming van de in het bestemmingsplan opgenomen regeling voor beroepsuitoefening aan huis wel toegestaan.

Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013 (2012)

Het Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013 bevat de uitgangspunten en criteria die worden gehanteerd bij de behandeling van de (aanvragen voor) vestiging van koffieshops in Almere.

Binnen de gemeente Almere worden maximaal vier gedoogbeschikkingen afgegeven voor het exploiteren van een coffeeshop. Voor de stadskern Almere Stad maximaal twee, voor de stadskern Almere Haven maximaal één en voor de stadskern Almere Buiten maximaal één. Als dit maximum van vier is bereikt worden verdere aanvragen op grond daarvan afgewezen.

Een coffeeshop kan slechts gevestigd worden op een locatie met een horecabestemming. Een coffeeshop valt onder Categorie I “ lichte horeca”. Vestigingscriteria ten aanzien van de locatie zijn onder andere:

  • geen vestiging van coffeeshops in woonwijken;
  • situering ten opzichte van scholen: de loopafstand dient minimaal 350 meter te zijn tussen een school (basis- en voortgezet onderwijs) en een coffeeshop (uitgezonderd Festivalplein)
  • dusdanig gesitueerd dat maatschappelijke controle en controle door controlerende instanties mogelijk is;
  • vestiging aan de rand van bedrijventerreinen is toegestaan, tenzij geen controle mogelijk is;
  • vestiging in het centrum is toegestaan.

Voor het plangebied betekent dit dat er geen coffeeshop gevestigd mag worden.

Uitgiftebeleid benzineverkooppunten (2000)

Op 19 mei 2000 heeft het college van B&W het 'uitgiftebeleid benzineverkoop' vastgesteld. Het beleid gaat uit van de uitgifte van alleen solitaire tankstationlocaties. Daarnaast is in de nota een spreidingskaartje voor benzineverkooppunten opgenomen. Op deze kaart staat aangegeven waar benzineverkooppunten gerealiseerd mogen worden.

Voor het plangebied betekent dit dat geen benzineverkooppunten mogelijk worden gemaakt.

3.2 Bereikbaarheid en mobiliteit

Nota Mobiliteitsplan Almere (2012)

Keuzes op het gebied van verkeer en vervoer zijn in belangrijke mate voorwaardenscheppend voor stedelijke ontwikkelingen. Ze werken ook door in het dagelijks leven op straat. Het gaat dan met name om een goede bereikbaarheid, maar óók om de wijze waarop verkeer en vervoer wordt ingebed in het stedelijk weefsel. De volgende 8 hoofdkeuzes worden gemaakt:

  • 1. Stimuleren economische ontwikkeling door verbeteren regionale bereikbaarheid, handhaven goede interne bereikbaarheid en versterken van wijkeconomie met introductie stadsstraten;
  • 2. Betere inpassing infrastructuur in stedelijk weefsel en aanwenden infrastructuur ter ondersteuning van organische groei;
  • 3. Handhaven van een gezond, verkeersveilig en duurzaam verkeerssysteem met aandacht voor initiatieven uit de markt;
  • 4. Vasthouden kwalitatief hoogwaardig openbaar vervoer waarbij de sociale veiligheid en de inpassing in het stedelijk weefsel verbeteren;
  • 5. Realiseren hoger fietsgebruik door het aanbieden van een kwalitatief hoogwaardig, sociaal veilig en kostenefficiënt hoofdfietsnetwerk;
  • 6. Aanbieden van veilige en prettige looproutes in woonwijken en winkelcentra en openbaar vervoer voorzieningen;
  • 7. Vasthouden van de goede interne bereikbaarheid per auto met aandacht voor inpassing, beleving en oriëntatie;
  • 8. Parkeeroplossingen op maat voor bewoners, bezoekers en werknemers.


Doelstellingen met ruimtelijke betekenis zijn:

  • Meer functiemenging;
  • Maken van stadsstraten: straten of lanen die een meer stedelijke uitstraling hebben door het verkeer niet meer strikt van de omgeving te scheiden; ook ter versterking van de wijkeconomie;
  • Concentratie van voorzieningen rondom knooppunten (m.n. stations);
  • Verbetering sociale veiligheid op fietsroutes (onder andere bundeling met auto-infrastructuur cq langs (woon)bebouwing), looproutes en openbaar vervoer. Tenminste één sociaal veilige fietsroute tussen stadsdelen;
  • In nieuwe gebieden met de gebruikelijke Almeerse dichtheid en hoger wordt het systeem van verkeersscheiding grotendeels doorgezet (eventueel eigen rijstrook, in plaats van aparte infrastructuur). In nieuwe gebieden met lagere dichtheden kan in principe van dit systeem worden afgestapt. In bestaand gebied geen grote ingrepen;
  • Openbaar vervoer en fiets krijgen prioriteit boven de auto;
  • Hoofdfietsnetwerk met ongelijkvloerse kruising van de dreven;
  • Doorgaand autoverkeer weren uit woongebieden;
  • Aandacht voor verkeersveilige schoolomgeving;
  • Capaciteitsvergroting regionale vervoersverbindingen (ov en auto);
  • Op langere termijn een IJmeerverbinding als voorwaarde voor gezonde groei Almere;
  • Bij interne bereikbaarheid krijgen economisch belangrijke gebieden (zoals het Stadscentrum en het centrum van Almere Buiten inclusief Doemere) prioriteit.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de uitgangspunten van dit beleidsplan.

Verkeersveiligheid rond basisscholen (2001)

De verkeersdrukte rond basisscholen door de auto's van de ouders/verzorgers is een algemeen probleem, dat de veiligheid van de kinderen in gevaar brengt.

De locatie van basisscholen en daarbij de verkeerssituatie rond de school moet daarom in een vroeg stadium in de stedenbouwkundige plannen opgenomen worden. Dit geldt in het bijzonder voor zgn. educatieve steunpunten c.q. de brede school.

In het plangebied is dit nu geen bijzonder punt van aandacht.

3.3 Werk in de stad

Gemeentelijke visie op het vestigingsbeleid (GVV) (2010)

Om Almere te ontwikkelen tot een complete stad met een eigen economisch identiteit én daarmee de concurrentiepositie van de Randstad te versterken, is meer werkgelegenheid nodig voor een evenwichtige woonwerkbalans. Deze visie beoogt de economische ontwikkeling te versterken, de mobiliteit te beheersen, de infrastructuur efficiënt te gebruiken en de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid te verbeteren. Hiermee kan Almere een gunstig vestigingsklimaat bieden voor bestaande en nieuwe bedrijven én haar inwoners voldoende, gevarieerde werkgelegenheid bieden. Hoofdpunten zijn:

  • 1. Almere Principles zijn vertrekpunt voor de ontwikkeling van toekomstige vestigingslocaties. De Principles zijn geoperationaliseerd naar uitgangspunten voor de vestigingsvisie. Deze zijn vertaald naar onderdelen voor een uitvoeringsprogramma, welke praktisch kan worden gekoppeld aan de levenscyclus van vestigingslocaties (fase van ontwikkeling, realisatie, beheer, herstructurering).
  • 2. programmering van vestigingslocaties gericht op voldoende (direct beschikbare, geplande en gereserveerde) voorraad. Voor het scheppen van 100.000 extra banen moeten verschillende typen vestigingslocaties worden aangeboden. Voor de lange termijn (2030) is 680 extra hectare voor bedrijventerreinen, 1 miljoen m² extra kantoorvloeroppervlak en 250 hectare voor (grootschalige) voorzieningen gereserveerd.
  • 3. formuleren van uitgangspunten voor duurzame gebiedsontwikkeling. In nota's van uitgangspunten worden condities en randvoorwaarden voor duurzaamheid op maat vastgesteld. Hierbij geldt: (1) richtinggevende terreinquotiënt voor industriële en logistieke bedrijven (35-50 arbeidsplaatsen/ha); (2) benutten van mogelijkheden voor duurzame ontwikkeling (inhoud, procesgang, financiering); (3) meer aandacht voor mogelijkheden van tijdelijke natuur op braakliggende terreinen; (4) actief parkmanagement; (5) programmering van de herstructurerings-opgave, gericht op tijdig anticiperen op verminderde kwaliteit van vestigingslocaties.
  • 4. faciliteren en stimuleren van functiemenging op vestigingslocaties. Uitgangspunt voor specifieke werkmilieus en binnenstedelijke bedrijventerreinen is dat bestaande bedrijven hiervan geen hinder in de bedrijfsvoering ondervinden. Functiemenging faciliteren en stimuleren door (1) hanteren van een kader en kaart voor functiemenging als basis voor nieuwe bestemmingsplannen; (2) in de bestaande stad én de ontwikkelingsgebieden ruimte bieden aan functiemenging (kleinschalige 'werkvlekken' of werkstrips bij entrees van woonwijken, of gebouwconcepten als bedrijfsverzamelgebouwen, kantorenvilla's en speciale woonwerk-woningen en woningen, etc.
  • 5. behoud van werkgelegenheid op bedrijventerreinen als uitgangspunt voor herstructurering en het uitwerken van het beheer en de herstructureringsopgave. Voorkomen moet worden dat de aanzuigende werking van nieuwe locaties leidt tot achteruitgang en zelfs leegstand. Uitgangspunt bij herstructurering is dat de werkgelegenheid op de bestaande terreinen behouden blijft; deze vormt een belangrijke basis voor de opgave van 100.000 extra banen. Voornemens zijn: (1) stimuleren van (duurzame) beheervormen op bestaande terreinen. Basis is een vast te stellen gemeentelijk standaardpakket voor onderhoud en beheer per bedrijventerrein. Ondernemers kunnen gebruik maken van de Experimentenwet BedrijfsInvesteringsZones; (2) een kwaliteitskaart met bijbehorend programma voor vestigingslocaties, in aansluiting op de actualisering van gebiedsprogramma's; (3) uitwerken van de herstructureringsopgave, omdat op termijn zwaardere vormen van herstructurering (revitalisering en herprofilering) niet volledig zullen worden voorkómen.

De visie is vertaald in een overzicht van typen vestigingslocaties, waarin is aangegeven of, en zo ja onder welke voorwaarden, functies als detailhandel (regulier, pdv en gdv), kantoor, voorzieningen, wonen e.d. mogelijk zijn. Analoog aan de provinciale beleidsregel "locatiebeleid stedelijk gebied 2008" wordt onderscheid gemaakt in centrummilieus (grootstedelijk en overig), gemengde woon-werkmilieus (gemengd wonen-werken en binnenstedelijk) en specifieke werkmilieus (kantoren, voorzieningen, regulier bedrijventerrein en industrieterrein).


De Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid is voor dit bestemmingsplan alleen van toepassing op het binnenstedelijke bedrijventerrein Gietersplaats. Toegestane functies op dit bedrijventerrein zijn:

  • bedrijvigheid met milieucategorie 1 en 2;
  • wonen, uitsluitend inpandig of woon-werkeenheden;
  • zelfstandige kantoren, tot een oppervlak van maximaal 1500 m2 bvo; in totaal mag maximaal 25% van het bedrijventerrein gebruikt worden voor kantoren;
  • maatschappelijke voorzieningen, mits passend naar aard en schaal;
  • overige voorzieningen; hieronder wordt verstaan voorzieningen op het gebied van cultuur, sport en recreatie (muziek-, ballet-, dans- en sportscholen, ateliers e.d.) en aan-huis-gebonden beroepen
  • parkeren op eigen of gedeeld terrein.
  • De vertaling van dit beleid in een bestemmingsregeling is te vinden in paragraaf 3.2.2 Gemengd - 1.
  • Voor mogelijkheden voor detailhandel geldt de Detailhandelsvisie Almere 2014.

Detailhandelsvisie Almere 2014 (2014)

De Detailhandelsvisie Almere 2014 geeft in hoofdlijnen antwoord op de vraag hoe Almere in de komende jaren met detailhandel in de stad wil omgaan.

De belangrijkste uitgangspunten voor de detailhandelsstructuur zijn:

  • de fijnmazigheid van winkelvoorzieningen;
  • de positie van het stadscentrum als hét centrale (winkel)centrum van Almere;
  • ruimte bieden aan ondernemers;
  • e-commerce faciliteren.

Dit vindt zijn uitwerking in:

  • Concentratie van dagelijkse detailhandel in of aan buurt-, wijk- en stadsdeelcentra
  • Concentratie van niet-dagelijkse detailhandel in of aan stadsdeelcentra
  • Prioriteit voor kansrijke innoverende concepten
  • Verruimen van mogelijkheden voor kleinschalige detailhandel buiten de winkelgebieden
  • Vergroten van de verzorgingsfunctie en complementariteit van warenmarkten
  • Behouden van ruime mogelijkheden winkelopening
  • Handhaven van regels
  • Programmering gericht op kwaliteit
  • Uitvoeringsparagraaf 'samenwerking markt en overheid'

De detailhandelsvisie bevat een aantal relevante begripsbepalingen, waaronder PDV en GDV. Hoewel in de Detailhandelsvisie de begripsbepaling winkelvloeroppervlakte (wvo) wordt gebruikt, wordt in de regels van dit bestemmingsplan gesproken over verkoopvloeroppervlakte (vvo). De betekenis van beide is gelijk, maar omdat in de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) de maatvoeringsaanduiding 'vloeroppervlakte; vvo (m²)' is opgenomen is ervoor gekozen om 'verkoopvloeroppervlakte' te hanteren. Het (toelatings)kader bevat een verdere vertaling van het beleid:

Economische segmenten   Dagelijks   Niet dagelijks   E-commerce  
    Recreatief   Doelgericht (PDV)   web- winkel   internet- winkel   afhaal-punten  
Milieus en Locaties              
stadscentrum en stadsdeelcentra   ja   ja   ja*   ja   ja   ja  
wijk- en buurtcentra   ja, supermarkt van (elk) maximaal 1.500 m² w.v.o.*/**   ja   nee   ja   ja   ja  
retailcentra***   nee   ja, mits passend binnen het thema   ja, mits passend binnen het thema   ja   ja   ja  
woonwijken (inclusief bedrijfs- woningen op bedrijventerreinen)   ja, mits < 25 m² w.v.o. aan huis   ja, mits < 25 m² w.v.o.   nee   ja   ja*   ja****  
binnenstedelijke, modern gemengde bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   alleen daar waar het volgens de geldende bestemmings- plannen mogelijk is, met uitzondering van ABC goederen¹)   ja   nee   ja****  
hoogwaardige bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   ja****  
logistieke bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   ja****  
industrieterreinen (De Vaart 1-3 en 4)   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   nee  
agrarische bedrijventerreinen, zoals Buitenvaart   ja, mits < 25 m² w.v.o. in de bedrijfswoning ***** en m.b.t. ondergeschikte detailhandel maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o. *****   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.*****   nee, met uitzondering van 1 tuincentrum   ja*****   ja*****   nee  

* Mits wordt voldaan aan de randvoorwaarden met betrekking tot bereikbaarheid, parkeren, laden, lossen en milieu-eisen (5 parkeerplaatsen per 100 m² b.v.o.).

** In stadsdeel Haven maximaal 1.200 m² w.v.o.

*** Retailcentra vallen onder het locatietype 'voorzieningenmilieu' uit de Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV, 2010) en Doemere is een voorzieningenmilieu voor PDV en het toekomstig retailpark Poort is een voorzieningenmilieu voor GDV. Ook de eventuele toekomstige detailhandelszone op Twentsekant is aangewezen als een voorzieningenmilieu voor PDV/GDV (pas op zijn vroegst na 2020 in ontwikkeling).

**** Op nog nader te bepalen locaties en onder nog nader te bepalen voorwaarden/criteria.

***** Gelieerd aan de hoofdbestemming (verbreed agrarisch) binnen het nieuwe bestemmingsplan Agrisch gebied Buitenvaart.

¹) ABC-goederen kunnen zich ook vestigen op de binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen als voldaan wordt aan de ruimtelijk relevante criteria als goede bereikbaarheid en ruimtelijke inpassing buiten de PDV zones.

Dagelijkse detailhandel is toegestaan in of aan buurt-, wijk- en stadsdeelcentra, in het stadscentrum en in een aantal solitaire supermarkten. Voor Waterwijk betreft dit de supermarkten aan het Botplein en Geinplein met een winkelvloeroppervlak van respectievelijk 1680 m² en 1500 m².

Op grond van het toelatingskader is op bedrijventerrein Gietersplaats geen dagelijkse detailhandel toegestaan. Recreatieve detailhandel is uitsluitend als ondergeschikte nevenactiviteit toegestaan bij bedrijven die als hoofdfunctie productie of vervaardiging van goederen hebben (maximaal 20% van het aantal vierkante meters bvo met een maximum van 100 m² wvo). In dit bestemmingsplan wordt dit mogelijk gemaakt als detailhandel als ondergeschikte bedrijfsactiviteit.

Perifere detailhandel op een binnenstedelijk bedrijventerrein is op grond van het beleid alleen toegestaan waar het volgens geldende bestemmingsplannen al mogelijk was, met uitzondering van ABC goederen (auto's, boten en caravans). ABC-goederen kunnen zich ook vestigen op de binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen als voldaan wordt aan de ruimtelijk relevante criteria als goede bereikbaarheid en ruimtelijke inpassing buiten de PDV zones. In het vorige bestemmingsplan is perifere detailhandel niet toegestaan. Dit wordt in het nieuwe bestemmingsplan dus ook niet toegestaan.

Op bedrijventerrein Gietersplaats zijn op grond van de detailhandelsvisie ook webwinkels toegestaan. Internetwinkels zijn niet toegestaan.

In de woonwijk is per woning maximaal 25 m² winkelvloeroppervlak aan detailhandel toegestaan. Dat is in dit bestemmingsplan geregeld in de regeling aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten. Ook webwinkels en internetwinkels zijn daarbij toegestaan, voor zover wordt voldaan aan randvoorwaarden met betrekking tot parkeren e.d. Deze eisen zijn opgenomen in de regeling aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten. In de bedrijfswoningen op de bedrijventerreinen is wat betreft detailhandel hetzelfde toegestaan als in de gewone woningen in de wijk.

Afhaalpunten (2014)

De raad heeft op 6 maart 2014 ingestemd met de beleidskeuzes van de "Detailhandelsvisie Almere 2014". In het raadsvoorstel is aangekondigd dat op twee punten zou worden teruggekomen, namelijk afhaalpunten en kringloopwinkels.

Op basis van de Detailhandelsvisie Almere 2014 worden afhaalpunten bij voorkeur geïntegreerd in de bestaande winkelstructuur. Hoewel afhaalpunten in winkelgebieden kunnen worden opgezet, bestaat er behoefte om pure afhaalpunten ook buiten de winkelgebieden kansen te bieden.

Afhaalpunten worden in de Detailhandelsvisie Almere 2014 niet als detailhandel gezien, maar als een bedrijfsfunctie (logistiek). Een afhaalpunt wordt in de detailhandelsvisie daarom gedefinieerd als "een locatie waar de consument uitsluitend via internet bestelde goederen kan afhalen of retourneren, en waar uitsluitend logistiek en opslag van bestelde goederen gedurende een korte periode plaatsvindt en waarbij geen sprake is van uitstalling ten verkoop en/of overige activiteiten". Doordat pure afhaalpunten ook als een (logistiek) bedrijf gezien kunnen worden, dus niet als een winkelfunctie, ontstaat de mogelijkheid om deze te realiseren op locaties buiten de bestaande winkelstructuur. Afhaalpunten worden toegestaan op alle bedrijventerreinen.

Voorwaarden voor vestiging van een puur afhaalpunt op bedrijventerreinen zijn:

  • voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden, lossen en manoeuvreren dienen op eigen terrein te worden gerealiseerd;
  • de locatie van het afhaalpunt dient goed ontsloten te zijn: een directe en korte aansluiting op de hoofdwegenstructuur.

Dit betekent voor het plangebied dat afhaalpunten zijn toegestaan op het bedrijventerrein en in woonwijken voor zover zij voldoen aan de randvoorwaarden die voor bedrijf aan huis gelden.


Kringloopwinkels (2014)

De raad heeft op 6 maart 2014 ingestemd met de beleidskeuzes van de "Detailhandelsvisie Almere 2014". In het raadsvoorstel is aangekondigd dat op twee punten zou worden teruggekomen, namelijk afhaalpunten en kringloopwinkels.

Volgens de Detailhandelsvisie is detailhandel toegestaan op locaties met een detailhandelsbestemming. Kringloopwinkels vestigen zich in de praktijk echter eerder op bedrijventerreinen vanwege het volumineuze karakter en de relatief lagere huurprijs dan in winkelcentra. Er zijn in Almere drie kringloopwinkels gevestigd: op De Steiger, op Markerkant en op Frezersplaats. De kringloopwinkel op Poldervlak is begin 2014 afgebrand.

In vergelijking met de definitie zoals die is opgenomen in de Detailhandelsvisie Almere 2014 zijn de termen 'breed assortiment' en 'om niet' toegevoegd, mede om het verschil te benadrukken met een 'gewone' tweedehandswinkel.

Door de brede opzet van deze specifieke bedrijfstak is het wenselijk dat hiervoor ook ruimte wordt geboden buiten de winkelcentra.

De typen bedrijventerreinen waar kringloopwinkels zich kunnen vestigen worden beperkt tot die bedrijventerreinen die voor consumenten goed bereikbaar zijn en die relatief dicht bij een woonwijk liggen. Daarnaast komen die bedrijventerreinen in aanmerking waar de bedrijven qua aard van de bedrijfsactiviteiten niet onnodig belemmerd worden in hun bedrijfsvoering met de komst van een kringloopwinkel. Kringloopwinkels moeten geen negatieve ruimtelijke effecten veroorzaken op de bedrijfsomgeving waar deze gevestigd zijn. Daarom komen de binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen (zoals in de GVV van 2010 genoemd) hier voor in aanmerking. De bedrijventerreinen Buitenvaart (agrarisch) en De Vaart (industrieel) en de bedrijventerreinen Stichtsekant, Hollandsekant en Sallandsekant (logistiek) komen hiervoor niet in aanmerking. Elke vestiging dient fysiek en verkeerskundig inpasbaar te zijn. Parkeren, laden, lossen en manoeuvreren dient op eigen terrein plaats te vinden.

Voor het plangebied betekent dit dat kringloopwinkels uitsluitend op bedrijventerrein Gietersplaats zijn toegestaan.

Horecanota Almere (2000)

De horeca heeft als branche te maken met vele regelingen en beleidsmaatregelen die de gemeente Almere behartigt. Omwille van een eenduidig overzicht en toegankelijk beleid is een nota opgesteld die dit in een meer integraal kader plaatst.

De horecanota bevat in hoofdzaak een 'foto' van het bestaande gemeentelijke horecabeleid anno 2000. Deze 'foto' is in overleg met diverse in- en externe betrokkenen gemaakt.

Wat betreft ruimtelijk beleid is aangegeven dat ten behoeve van de bestemmingsplannen een uniforme omschrijving van drie gedefinieerde typen horeca (licht-, middel- en zware horeca) zal worden gehanteerd. Deze is opgesteld en wordt als Staat van Horeca-activiteiten opgenomen in de bestemmingsplannen.

Verder is er een indeling gemaakt van gebieden waar horeca kan worden toegevoegd of verminderd:

  • Consolidatiegebied: geen uitbreiding van horeca mogelijk;
  • Ontwikkelingsgebied: nieuwe horeca is mogelijk;
  • Concentratiegebied: sterke concentratie van horeca is mogelijk;
  • Deconcentratiegebied: horeca zal worden verminderd.

Deze indeling van gebieden is vertaald naar woongebieden, centra, Poort, Hout, bedrijventerreinen en kantoorgebieden en buitengebied, stadscorridors en parken.

Woongebieden

  • Woongebied: lichte horeca toegestaan in bedrijfsruimten, specifieke locaties in bestemmingsplan opnemen. Solitaire horeca in beginsel niet, tenzij op geschikte locaties lichte horeca.
  • Buurtsteunpunt en wijkcentra: lichte en middelzware horeca mogelijk; bestaande gebieden zijn consolidatiegebied; nieuwe buurt- en wijkcentra zijn beperkt ontwikkelingsgebied.

Centra

  • Concentratie van horeca in de stads(deel)centra; lichte, middelzware en zware horeca mogelijk.

Poort

  • Wijk- en buurcentra: ontwikkelingsgebied, lichte en middelzware horeca;
  • Sport- en Leisurecentrum en Kustzone: concentratiegebied met lichte en middelzware horeca; sport- en leisurecentrum ook zware horeca.

Hout

  • beleid gevoerd in de andere kernen wordt ook in Hout voorgezet;

Bedrijventerreinen en kantoorlocaties

  • Uitgangspunt voor vestiging van horeca is het draagvlak van de betreffende werklocatie; derhalve geen horeca op binnenstedelijke bedrijfsterreinen;
  • Regionale bedrijfsterreinen en kantoorlocaties: lichte en middelzware horeca mogelijk, over het algemeen gericht op de aldaar gevestigde bedrijven (uitzondering: weggebonden horeca).

Buitengebied, stadscorridors en parken

  • actief beleid voeren gericht op vestiging van horeca, o.a. via Parkennota.

Voor het plangebied betekent dit dat er geen nieuwe horeca wordt mogelijk gemaakt in het plangebied.

Werken in de wijk (2005)

Het gemeentelijke beleid leidt primair tot meer flexibiliteit ten aanzien van het hebben van een bedrijf aan huis. Hierdoor worden gewenste en inpasbare initiatieven met betrekking tot de uitoefening van een bedrijf aan huis zo goed mogelijk geaccommodeerd.

Het uitgangspunt is dat het percentage bedrijfsruimte van aan huis gebonden beroepen voor heel Almere verhoogd is tot 50% van het oppervlak van een woning ('toegelaten bebouwing') onder meer onder de voorwaarde dat de woning bewoond wordt door diegene die er werkt.

Bij de planontwikkeling voor nieuwe uitleggebieden (bouwfronten) dient te worden uitgegaan van een indicatieve norm van 1 kleinschalige zelfstandige bedrijfsruimte op 50 woningen. In de uitleggebieden kunnen bepaalde straten die zich daarvoor lenen (stedenbouwkundig, functioneel en verkeerskundig), de plinten voor 100% omgezet worden van een woon- in een werkfunctie en vice versa. Daarnaast kan in de uitleggebieden, door bijvoorbeeld reserveruimten (maximaal 1 ha groot) op te nemen en/of bestemmingsplannen flexibeler te maken, bij een aantrekkende vraag adequaat ingesprongen worden met aanbod van extra bedrijfsruimte.

Bij herontwikkelingsgebieden kunnen 'kansenzones' worden aangewezen. In de zgn. 'kansenzones' kunnen in voorkomende gevallen woningen volledig omgezet worden tot bedrijfsruimten.

Voor het plangebied betekent dit dat 50% van een woning mag worden gebruikt voor aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Er zijn geen kansenzones aangewezen.

Kansenkaart vrijetijdseconomie Almere (2015)

Almere heeft de vrijetijdssector veel te bieden en wil de kansen niet laten liggen maar juist benutten. De vrijetijdssector is goed voor de kwaliteit van de stad en het imago. Bovendien trekken vrijetijdsvoorzieningen bezoekers en wordt met de ontwikkeling van de vrijetijdssector de werkgelegenheid vergroot en het investeringsklimaat verbeterd.

De kansenkaart is opgesteld in samenwerking met de Stichting Leisurebelang Almere (SLBA) en Almere City Marketing (ACM). In de kansenkaart zijn 16 locaties in de stad aangewezen waar kansen liggen voor de ontwikkeling van vrijetijdsvoorzieningen. De locaties zijn geen volledige opsomming. Op de kaart zijn met name de locaties in het groen en aan het water opgenomen.

Het Weerwater is één van de locaties die in de kansenkaart is opgenomen. Dit vanwege de komst van de Floriade en de verbreding van de A6. Mogelijke vestigingen of activiteiten die worden genoemd zijn: sportieve activiteiten, jachthaven en andere wateractiviteiten (bv. bootverhuur, waterfietsen, kano's) en horeca.

Met name de zuidzijde van de Leeghwaterplas is bijzonder goed bereikbaar; bovendien is dat het meest centrale gedeelte van het gebied dat voor recreatief gebruik in aanmerking komt. Dat gedeelte valt buiten het plangebied van Waterwijk 2016 zodat de kansenkaart niet van belang is voor dit bestemmingsplan.

3.4 Groene stad

Waterplan Almere (2005)

Het Waterplan geeft aan welke rol het binnendijks water binnen de stad speelt en wat er nodig is om die rol te vervullen. Bij herstructurering van de bestaande stad of nieuwbouw, geeft de watervisie richting aan de omgang met water. Een belangrijk onderdeel van de watervisie is de waterfunctiekaart waarop drie functies zijn weergegeven: een natuurlijke, recreatieve of stedelijke functie. De functie bepaalt hoe het water moet worden ingericht, beheerd en onderhouden.

Gemeente en Waterschap dragen de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het water in de stad. Het waterplan biedt een kader voor deze samenwerking. Het waterplan is opgesteld om zowel de huidige knelpunten in het watersysteem op te lossen als te anticiperen op toekomstige veranderingen en kansen.

Er is een watertoets voor het plangebied uitgevoerd; daaruit is gebleken dat het waterschap instemt met het plan zoals het met de wateraspecten omgaat.

Waterstad Almere. Toeristisch recreatief beleidsplan (1996)

Het doel van het toeristisch recreatief beleidsplan is het verder in gang zetten van de toeristisch recreatieve ontwikkeling van Almere. Het aanbod van toeristisch recreatieve voorzieningen dient minimaal evenredig te zijn aan het aantal inwoners van Almere.

Er wordt uitgegaan van een ruimtelijke concentratie van voorzieningen en investeringen. De interne en externe bereikbaarheid van gebieden en voorzieningen dient gewaarborgd te zijn. Op plekken waar de stadscorridors overige vormen van verkeer (autowegen, vaarwegen, openbaar vervoer) kruisen, ontstaan knooppunten. Deze knooppunten zijn de aantrekkelijkste vestigingsplaatsen voor toeristisch recreatieve voorzieningen. Zo ontstaat een ruimtelijk spreidingspatroon welke op een kaart is weergegeven in het beleidsplan.

Voor het plangebied zijn de Stadswetering en de verbinding met de Hoge Vaart van belang. Het zijn de ontsluitingen op respectievelijk de Hoge Vaart en het Weerwater. Beide routes blijven gehandhaafd.

Kleur aan Groen (2014)

De nota Kleur aan Groen geeft de spelregels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven binnen het groenblauwe raamwerk. Almere wil het unieke netwerk van natuur en landschap ook in de toekomst koesteren en behouden. De nota legt daarom de hoofdstructuur (het raamwerk) vast op kaart en beschrijft de betekenis ervan (de essentie). De essentie en de groene kwaliteit van de landschappen stellen voorwaarden aan alle ontwikkelingen in het raamwerk. Daarbij biedt Kleur aan Groen bewoners en ondernemers nadrukkelijk de ruimte om hun ideeën in het groen en blauw te realiseren. Op die manier kunnen zij de inrichting en gebruiksmogelijkheden versterken.

De basis van de nota is de kaart van het groenblauwe raamwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2C04-vg01_0011.png"

Afbeelding 11. Groenblauwe raamwerk

Op de kaart zijn landschapstypes aangegeven. Zij laten zien dat er verschillende landschappen zijn met elk hun eigen ruimtelijke karakteristieken en kenmerkend gebruik. Er wordt onderscheid gemaakt in: bos, moeras, park, voorzieningenpark, water en identiteitsdragers.

Om te kunnen beoordelen of een initiatief een verbetering voor (het gebruik van) het groenblauwe raamwerk oplevert, zijn de kwaliteiten van het raamwerk samengevat in 'de essentie'. Initiatieven zijn uitsluitend mogelijk als ze recht doen aan de essentie. Zo wordt bepaald of het raamwerk de beste plek is voor het initiatief, of dat het beter past op een bedrijventerrein of een centrumlocatie.

De volgende essenties zijn opgenomen in de Nota Kleur aan Groen:

Het groenblauwe raamwerk:

  • 1. heeft een waarde op zichzelf;
  • 2. is voor de stad en haar bewoners;
  • 3. is het fundament van de groene stad Almere;
  • 4. is verbonden met de stad;
  • 5. geeft Almere identiteit.

In aanvulling op de essentie gelden ontwikkelprincipes. Ze geven de condities voor een zorgvuldige inpassing en het bereiken van een optimale kwaliteitsbijdrage aan het groen en blauw.

Deze ontwikkelprincipes zijn:

  • 1. De groengebieden en het water vormen een samenhangend geheel;
  • 2. Het initiatief versterkt de identiteit van het gebied;
  • 3. Het initiatief is verbonden met het gebied;
  • 4. Het initiatief draagt blijvend bij aan het beheer van het gebied. De kwaliteit van het groen staat hierbij centraal, niet de financiering ervan.
  • 5. Er geldt terughoudendheid bij het bouwen in het groen, waarbij ingrepen gericht zijn op de versterking van de kwaliteit van het groenblauwe raamwerk.Voor bebouwing geldt een extra kwaliteitstoets, op basis van de nota kleur aan groen.
  • 6. Het college informeert de raad vooraf per raadsbrief over initiatieven die daadwerkelijk in aanmerking komen voor realisatie, indien deze afwijken van de bepalingen in de nota Kleur aan Groen. Hierbij schetst het college waarom afwijken van de nota meerwaarde heeft.

Door deze spelregels verschuift de aandacht. De functie op zich is niet doorslaggevend. Het gaat om de kwaliteit die een initiatief op een specifieke plek kan toevoegen.

De Nota Kleur aan Groen is binnen het plangebied van dit bestemmingsplan van toepassing op de oevers van de Leeghwaterplas. Deze overs zijn op de kaart van het groenblauwe raamwerk aangegeven als 'park'. Daarbij is aangegeven dat het kenmerkende gebruik bestaat uit wandelen, fietsen, spel, tijdelijke activiteiten, eten en drinken en cultuur. De oevers hebben in dit bestemmingsplan overeenkomstig het oude bestemmingsplan de bestemming 'groen' gekregen.

Eventuele initiatieven die niet passen binnen de bestemming 'groen' worden beoordeeld aan de hand van de essentie en de ontwikkelprincipes van de nota Kleur aan Groen. Wanneer het initiatief op basis daarvan goed inpasbaar blijkt, kan worden besloten van het bestemmingsplan af te wijken, dan wel het bestemmingsplan (op onderdelen) te herzien.

Gemeentelijk Waterhuishoudingsplan 2011-2016

Per 1 januari 2008 is er veel veranderd voor alle gemeenten, met de Wet gemeentelijke watertaken. De nieuwe wetgeving stelt gemeenten beter in staat een bijdrage te leveren aan de aanpak van watervraagstukken in bebouwd gebied. Gemeenten hebben zorgplichten voor de inzameling en verwerking van overtollig hemelwater en grondwater. De gemeente moet hiermee rekening houden bij het opstellen van haar Gemeentelijk Riolering Plan (GRP).

De gemeente heeft drie zorgplichten:

  • 1. de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater (Wet Milieubeheer);
  • 2. de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater (Waterwet);
  • 3. het treffen van maatregelen in het openbaar gebied teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken (Waterwet).

De noodzaak tot actualisatie en verbreding van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is aangegrepen om de bestaande beleidsdocumenten op het gebied van water te integreren en de samenhang in de waterhuishouding te verstevigen:

  • 1. Waterplan Almere (visie)
  • 2. Regionale bestuursovereenkomst stedelijk water Flevoland
  • 3. Maatwerkovereenkomst (hier is het B&O plan stedelijk water onderdeel van)
  • 4. Beleidskader onderhoud kapitaalgoederen
  • 5. Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)
  • 6. Nationaal Bestuursakkoord Water
  • 7. Bestuursakkoord Waterketen

Het Gemeentelijk Waterhuishoudingsplan Almere 2011-2016 bundelt de hoofdlijnen van deze beleidsdocumenten en geeft daarmee structuur en samenhang aan de gemeentelijke waterhuishouding.

Met dit Gemeentelijk Waterhuishoudingsplan wordt nogmaals de visie uit het waterplan bevestigd.

In het gebied is voldoende capaciteit om het overtollige water af te voeren zodat wordt voldaan aan het Waterhuishoudingsplan.

3.5 Veiligheid

Veiligheid gebouwde omgeving (checklist veiligheid in ruimtelijke planvormingsproces, 2003)

In de Kader Integraal Veiligheidsbeleid 2002-2005 worden alle facetten van sociale, fysieke en externe veiligheid onderscheiden. Eén van de thema's is de gebouwde omgeving en veiligheid. In de kadernota is gesteld dat de start van veiligheid begint bij de ontwikkeling van de stad, waarbij aangegeven is dat het noodzakelijk is het aspect van veiligheid in de fase van planontwikkeling structureel aan de orde te laten komen. Hoewel veiligheid in het ruimtelijk planvormingsproces van Almere (structuurplan, ontwikkelingsplan, bestemmingsplan, verkavelingsplan, inrichtingsplan) altijd al een aandachtspunt is geweest (direct of indirect), ontbrak een duidelijke checklist die alle aspecten van veiligheid (gericht op de omgeving) omvatte. Een veiligheidschecklist voorkomt dat in het ruimtelijk planvormingsproces bepaalde veiligheidsaspecten over het hoofd worden gezien en maakt eenduidige behandeling van het aspect veiligheid mogelijk.

De checklist omvat voor de aspecten sociale veiligheid, fysieke veiligheid en externe veiligheid een overzicht van aandachtspunten waarmee in het ruimtelijk planvormingsproces van Almere rekening gehouden moet worden. Bij de aandachtspunten wordt aangegeven op welke planfase het veiligheidspunt van toepassing is. Hierbij is een onderverdeling gemaakt in structuurplan, ontwikkelingsplan/bestemmingsplan, en verkavelingsplan/inrichtingsplan. De op ontwikkelingsplannen en bestemmingsplannen gerichte veiligheidspunten zijn ook van toepassing op ontheffingen van bestemmingsplannen en kunnen tevens gehanteerd worden voor herontwikkelingsplannen. De input voor de checklist is geleverd door de verschillende gemeentelijke diensten en Politie Flevoland.

De veiligheidspunten zijn van toepassing op het openbare en semi-openbaar gebied. Veiligheidspunten die betrekking hebben op het ontwerp van gebouwen vallen buiten de kaders van deze veiligheidschecklist (hiervoor geldt het Bouwbesluit).

Voor het plangebied zijn vooral de veiligheidsaandachtspunten voor woongebieden en bedrijventerreinen met woonfunctie binnen 'stedelijk weefsel' van belang bij nieuwe ontwikkelingen. Bij de concrete invulling van nieuwe ontwikkelingen dient toepassing te worden gegeven aan de veiligheidschecklist. Aangezien er in het plangebied weinig nieuwe ontwikkelingen zijn gepland, zal toepassing van de checklist niet vaak nodig zijn.

Vuurwerknota 2005, Ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit (2005)

Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit in werking getreden, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk.

De regels hebben betrekking op vervoer, opslag, verkoop en gebruik van vuurwerk. De meeste regels zijn technisch van aard en komen in het vergunningverlenings- of meldingstraject tot uitvoering. Er worden ook regels gegeven die een ruimtelijke betekenis hebben. De ruimtelijke regels van het Vuurwerkbesluit dienen te worden vastgelegd c.q. in acht genomen in nieuwe bestemmingsplannen, herzieningen, wijzigingen en vrijstellingen.

Almere is niet aangewezen als opslaggebied voor professioneel vuurwerk. Het beleid geeft aan dat vuurwerkopslag en -verkoop kan plaats vinden in winkelcentra en op bedrijventerreinen. Verkoop en opslag geschiedt niet in woongebieden en kleine winkelcentra met woningen erboven.

Voor het plangebied betekent dit dat opslag en verkoop van (consumenten- en theater)vuurwerk wordt toegestaan in het buurt- of wijkwinkelcentrum Geinplein en Botplein (< 10.000 kg) en op Gietersplaats (in principe >10.00 kg). Vanwege de omstandigheid dat Gietersplaats zich tot een gemengd gebied heeft ontwikkeld is in dit bestemmingsplan conform de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging alleen opslag en verkoop van vuurwerk tot 10.000 kg vuurwerk toegestaan.

3.6 Sociale structuur, onderwijs en cultuur

Sportnota 2013-2016 (2013)

Deze nota geeft de speerpunten en doelstellingen voor het sportbeleid voor 2013-2016 weer. "Almere: sportieve stad!" is de hoofddoelstelling of missie van het Almeerse sportbeleid voor 2013-2016. Via zeven speerpunten en bijbehorende doelstellingen streeft Almere er naar om de hoofddoelstelling te realiseren. Deze speerpunten zijn:

  • 1. Laagdrempelige sportmogelijkheden dichtbij huis.
    - Iedereen kan dichtbij huis in een veilige en plezierige omgeving sporten.
  • 2. Integrale samenwerking sport en andere terreinen.
    - Een aantoonbare groeiende sport- en beweegdeelname in alle gebieden van Almere en onder alle bevolkingsgroepen van Almere.
  • 3. Kwalitatief hoogwaardige sportaccommodaties.
    - Er is een voldoende en goed aanbod van sportaccommodaties dat voldoet aan de behoefte en omvang van de Almeerse bevolking.
  • 4. Vitale sportverenigingen.
    - Versterking van de sportverenigingen in Almere zodat iedereen in Almere de mogelijkheid heeft om bij een vitale sportvereniging te sporten.
  • 5. Talent.
    - Iedereen de mogelijheid bieden om het maximale uit zichzelf te halen.
  • 6. Topsportaccommodaties.
    - Optimaal benutten van het Topsportcentrum Almere en de overige Almeerse topsportaccommodaties en kansrijke uitbreidingen van het aanbod faciliteren.
  • 7. (Top)sportevenementen.
    - In Almere worden bij de stad passende aansprekende top- en breedtesportevenementen gehouden.

In de Sportnota worden geen concrete veranderingen voor het plangebied genoemd. Speerpunt 1 gaat over laagdrempelige sportmogelijkheden dichtbij huis. Zowel de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Sport' zijn algemeen en ruim bestemd qua mogelijkheden. Speel- en sportvoorzieningen zijn binnen deze bestemmingen vrij gemakkelijk toelaatbaar. Speerpunt 3 gaat over een voldoende en goed aanbod van sportaccommodaties. In Waterwijk zelf is een tennispark aanwezig en een sporthal. Aan de overzijde van Hoge Vaart is het Fanny Blankers-Koensportpark aanwezig.

Inrichting schoolpleinen

Op 30 maart 1999 heeft het college van burgemeester en wethouders kennis genomen van de "Rapportage Werkgroep schoolpleinen". Mede op basis van deze rapportage heeft het college besloten dat schoolpleinen zowel een wijkvoorziening als een voorziening voor de school dienen te zijn. Tevens is een regeling getroffen met de schoolbesturen over de verdeling van de kosten voor aanleg en onderhoud van de schoolpleinen.

Voor het plangebied betekent dit dat schoolpleinen expliciet als "speelterrein" worden toegevoegd aan de bestemmingsomschrijving van de bestemming "Maatschappelijk".

Archeologienota 2009

Almere voert een actief Archeologisch Monumentenzorg (AMZ) beleid, gericht op:

  • 1. Het veiligstellen van de meest waardevolle vindplaatsen in de gemeente;
  • 2. Het zoveel mogelijk integreren van deze locaties in de diverse inrichtingsplannen;
  • 3. Het kenbaar en herkenbaar maken van de bijzondere geschiedenis van Almere aan het publiek.

De hoofdlijnen van het beleid inzake de archeologische monumentenzorg in Almere staan beschreven in de Archeologienota 2009. Op 18 juni 2009 heeft de raad de uitgangspunten van dit beleid vastgesteld, evenals de Archeologieverordening en de toelichting daarop. Dit beleid, de Archeologieverordening en toelichting zijn op 12 juli 2009 in werking getreden. De Archeologische Beleidskaart Almere (ABA) is als onderdeel van de door de raad vastgestelde beleidsuitgangspunten gelijktijdig in werking getreden. Het beleid is een uitwerking van de Monumentenwet 1988.

De Archeologienota 2009 gaat in op het gemeentelijke selectiebeleid voor archeologie. Dit selectiebeleid richt zich in de eerste plaats op de zogenaamde selectiegebieden: gebieden die verwachtingsvol c.q. behoudenswaardig zijn en een archeologische onderzoeksplicht kennen. In de tweede plaats richt het beleid zich op het behoud van een representatief deel van behoudenswaardige vindplaatsen (scheepsresten en steentijdvindplaatsen). In de derde en laatste plaats richt het selectiebeleid zich op zorgvuldige omgang met toevalsvondsten. De selectiegebieden, behoudenswaardige vindplaatsen (waaronder wettelijk beschermde monumenten) en gebieden die zijn vrijgesteld van archeologische verplichtingen zijn op de Archeologische Beleidskaart Almere aangegeven. Voor selectiegebieden geldt een onderzoeksverplichting voorafgaand aan bodemverstorende werkzaamheden om zo eventuele behoudenswaardige vindplaatsen in kaart te brengen en deze vervolgens beleidsconform in te passen.

Om te zorgen dat het noodzakelijke onderzoek daadwerkelijk plaatsvindt worden selectiegebieden beschermd via het bestemmingsplan (zie paragraaf Waarde-Archeologie 1 en Waarde-Archeologie 2)

De onderzoeksplicht geldt alleen indien aan drie condities is voldaan:

  • 1. Het plangebied waarin de voorgenomen bodemingreep zal plaatsvinden heeft een oppervlakte van 100 m² of groter, en;
  • 2. het plangebied betreft een terrein dat niet eerder bebouwd/overbouwd is geweest met bijvoorbeeld een weg of huizen, en;
  • 3. het moet gaan om een bodemingreep dieper dan 50 cm.

Voor gebieden die voldoen aan deze condities is een archeologievergunning vereist. Deze vergunning kan al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden als de werkzaamheden de archeologische waarden aantasten of risico´s daarop kunnen opleveren.

Indien in een selectiegebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen worden vastgesteld, geldt het volgende.

De omgang met behoudenswaardige archeologische vindplaatsen is geregeld in de Archeologieverordening en behelst behoud in situ, door middel van inpassing, inrichting, monitoring en beheer.

Voor de inpassing geldt dat op het terrein waarbinnen zich de kern van de vindplaats bevindt geen andere inrichting is toegestaan dan die het behoud, beheer, onderzoek en beleefbaarheid ten dienste staat. Om de kern van de vindplaats ligt een zogenaamde bufferzone. Deze bufferzone is onderdeel van de behoudenswaardige vindplaats. Voor de bufferzone geldt dat er, in bepaalde gevallen, wel kleinschalige ingrepen kunnen worden toegestaan, zolang deze ingrepen recht doen aan de archeologische betekenis van het terrein.

Voor behoudenswaardige archeologische vindplaatsen die wettelijk zijn beschermd geldt dat, bij ingrepen die de site kunnen verstoren of wijzigen, een monumentenvergunning van de minister is vereist op grond van artikel 11 van de Monumentenwet 1988.

Het is altijd mogelijk dat in de bodem niet ontdekte archeologische waarden bij toeval te voorschijn komen (de zogenaamde toevalsvondsten). In Almere zal het dan waarschijnlijk meestal gaan om scheepsresten of vliegtuigwrakken. Indien dergelijke resten buiten het kader van een officieel archeologisch (voor)onderzoek worden aangetroffen, geldt een meldingsplicht op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988. De meldingsplicht geldt voor heel Almere, dus ook voor gebieden buiten de selectiegebieden en buiten de behoudenswaardige vindplaatsen, evenals in gebieden waar het archeologische vooronderzoek is afgerond.


Archeologie

Archeologienota (2016)

Almere voert een actief beleid inzake de archeologische monumentenzorg, gericht op

  • het veiligstellen van de meest waardevolle vindplaatsen in de gemeente;
  • het zoveel mogelijk integreren van deze locaties in de diverse inrichtingsplannen;
  • het kenbaar en herkenbaar maken van de bijzondere geschiedenis van Almere aan het publiek.

De hoofdlijnen van het beleid inzake de archeologische monumentenzorg in Almere staan beschreven in de Nota Archeologische Monumentenzorg 2016. Op 7 april 2016 heeft de raad dit beleid vastgesteld, evenals de Archeologieverordening 2016 en de toelichting daarop. De Archeologische Beleidskaart Almere (ABA) is als onderdeel van het door de raad vastgestelde beleid gelijktijdig vastgesteld. Het beleid is een uitwerking van de Monumentenwet 1988. Het beleid richt zich op het behoud van een representatief deel van behoudenswaardige vindplaatsen (scheepsresten en steentijdvindplaatsen). De vergunningsplichtige gebieden, behoudenswaardige vindplaatsen (waaronder wettelijk beschermde rijksmonumenten) en gebieden die zijn vrijgesteld van archeologische verplichtingen zijn op de ABA aangegeven. Om te zorgen dat het noodzakelijke onderzoek daadwerkelijk plaatsvindt worden daartoe aangewezen gebieden beschermd via het bestemmingsplan (zie paragraaf 3.3.3 van de plantoelichting). De onderzoeksplicht geldt alleen, indien aan twee voorwaarden is voldaan:

  • 1. de voorgenomen bouw- en aanlegactiviteiten komen niet in aanmerking voor een afwijking; en
  • 2. de betreffende gronden zijn niet eerder bebouwd / overbouwd is geweest met bijvoorbeeld een weg of woningen.

De inzet van beschikbare middelen van de gemeente inzake monumentenzorg richt zich op gebieden, waarin zich representatief te achten prehistorische landschappelijke zones bevinden. De verwachting is dat dit doorgaans de hogere delen van het prehistorisch dekzandlandschap betreffen en oeverwallen die voorkomen binnen de Oude Getijdenafzettingen. Voor ingrepen of wijzingen die niet in aanmerking komen voor een vrijstelling is een omgevingsvergunning vereist. Deze vergunning kan al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden worden verleend. De vergunning moet worden geweigerd, indien de werkzaamheden de archeologische waarden aantasten of risico´s daarop kunnen opleveren.

Archeologieverordening (2016)

In de Archeologieverordening 2016 is vastgelegd hoe Almere omgaat met behoudenswaardige archeologisch vindplaatsen en voor welke terreinen een archeologische vergunningsplicht dan wel een vrijstelling hiervan geldt. Onderscheid wordt gemaakt tussen 'Waarde-Archeologie 1 t/m 6'.

  Archeologisch relevante laag   Horizontale vrijstelling   Verticale vrijstelling  
Waarde 1   wad- en kwelderafzettingen, dekzand   500 m²   150 cm  
Waarde 2   dekzand   500 m²   100 cm  
Waarde 3   dekzand   500 m²   50 cm  
Waarde 4   oeverwallen/ rivierduinen   100 m²   50 cm  
Waarde 5   behoudenswaardige vindplaats   geen   geen  
Waarde 6   buitendijks   25.000 m²   geen  
Vrijgesteld   nvt   nvt   nvt  

Deze waarden zijn gekoppeld aan gebieden op de Archeologische Beleidskaart Almere. Binnen deze gebieden wordt gewerkt met een vergunningsplicht met afwijkingen en uitzonderingen. De eventueel vergunningsplichtige gebieden en behoudenswaardige vindplaatsen worden beschermd door een archeologievergunning (zie voor een uitgebreidere beschrijving hiervan paragraaf 3.3.3 (bestemmingsregeling). De vergunning kan (al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden) worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden, indien het project/de werkzaamheden de archeologische waarden aantast of risico's daarop kan opleveren.

Archeologisch waardevolle terreinen (Waarde-archeologie 5) zijn gebieden, waar op basis van onderzoek behoudenswaardige archeologische vindplaatsen vastgesteld zijn. Het uitgangspunt is om aangetroffen vindplaatsen en scheepswrakken van voldoende kwaliteit in situ te behouden door middel van inpassing, inrichting, monitoring en beheer. Voor de inpassing geldt dat op het terrein geen andere inrichting is toegestaan dan die het behoud, beheer, onderzoek en beleefbaarheid ten dienste staat. Voor deze terreinen geldt dat er, in bepaalde gevallen, wel kleinschalige ingrepen kunnen worden toegestaan, zolang deze ingrepen recht doen aan de archeologische betekenis van het terrein en de archeologische waarden niet schaden. Buiten de vastgestelde archeologisch waardevolle gebieden liggen gebieden, waar archeologische vindplaatsen worden verwacht maar nog niet zijn vastgesteld.

Het is altijd mogelijk dat in de bodem niet ontdekte archeologische waarden bij toeval te voorschijn komen (de zogenaamde toevalsvondsten). In Almere zal het dan waarschijnlijk meestal gaan om scheepsresten of vliegtuigwrakken. Indien dergelijke resten buiten het kader van een officieel archeologisch (voor)onderzoek worden aangetroffen, geldt een meldingsplicht op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988. De meldingsplicht geldt voor heel Almere, dus ook voor gebieden buiten de behoudenswaardige vindplaatsen, evenals in gebieden waar het archeologische vooronderzoek is afgerond.

In de Archeologieverordening 2016 is dwingend opgenomen dat zowel de waardevolle terreinen als de vergunningplichtige gebieden (zoals vermeld op de ABA) integraal als dubbelbestemming in alle toekomstige ruimtelijke plannen en juridisch-planologische kaders moeten worden overgenomen, met een met de verordening overeenkomende bescherming.

Een groot deel van het plangebied van het bestemmingsplan 'Waterwijk 2016' is aangemerkt als gebied waar behoudenswaardige archeologische waarden aangetroffen zouden kunnen worden. Deze zijn conform het archeologisch beleid via de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 beschermd, zodat er eerst onderzoek gedaan moet worden alvorens gebouwd kan worden of aanleg van werken kan plaatsvinden bij bouwwerken groter dan 500 m2.

3.7 Overig gemeentelijk beleid

Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet (direct) van (ruimtelijk) belang voor het plangebied (meer) bevonden. Het betreft de volgende nota's:

  • Nota bedrijfswoningen in het buitengebied en groene stedelijke gebieden (2000)
  • Meerjarenplan Startershuisvesting (2004)
  • Plan van aanpak studentenhuisvesting (2011)
  • Economisch Actieplan Almere (2007)
  • Ecologisch Masterplan (2005)
  • Verordening op de speelautomaten en speelautomatenhallen (2003)
  • Nota 'Evenementen in Almere' (2015)
  • Aanwijzing en nadere regels ligplaatsen van vaartuigen in de gemeente Almere (2013)
  • Economisch Masterplan voor de locatie A6/A27 (2004)
  • Beleidsplan wandelen en hardlopen 2003-2010 "stap voor stap door Almere" (2003)
  • Sociale Structuurschets, 'Almere mensenwerk' (2004)
  • Samenhangend jeugdbeleid "Jonge stad, stad voor jongeren en jeugd" (2005)
  • Toekomstvisie vrije tijd “De (vrije) tijd van je leven!" (2008)
  • Cultuurnota 2009-2012 (2008)
  • Cultuurbrief 2013-2016, Modern - zelfbewust - toegankelijk (2012)
  • Visie Cultuur 2.0 (2012)

Bijlage 2 Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging

Inleiding

Voor functiemenggebieden geldt een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten. Bij functiemengingsgebieden kan gedacht worden aan:

  • stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • horecaconcentratiegebieden;
  • zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen;
  • (delen van) woongebieden met kleinschalige cq. ambachtelijke bedrijvigheid.

Het kan daarbij gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten is wenselijk omdat de activiteiten in dergelijke functiemengings- gebieden qua schaal sterk kunnen verschillen van de activiteiten op een bedrijventerrein.

Categorie-indeling functiemenging

In de lijst voor functiemenging is gekozen voor een andere categorieaanduiding dan in de algemene lijst van de VNG-uitgave Bedrijven- en Milieuzonering (niet bijgevoegd). De activiteiten in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit de categorieën A, B of C. De betekenis voor de toelaatbaarheid is als volgt:

Categorie A

Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.

Categorie B

Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.

Categorie C

De activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • 1. het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • 2. productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • 3. de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
  • 4. activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.


De Staat-van-bedrijfsactiviteiten bij functiemenging is afgeleid van de richtafstandenlijst uit bijlage 1 in de VNG-uitgave Bedrijven- en Milieuzonering (niet bijgevoegd). Naast de randvoorwaarden 1 tot en met 4 zijn bij de selectie van activiteiten de volgende criteria gehanteerd:

  • Voor categorie A gaat het om activiteiten in milieucategorie 1.
  • Voor categorie B gaat het om activiteiten:

- in categorie 1 voor het aspect gevaar;
- in maximaal categorie 2 voor de aspecten stof en geur;
- in maximaal categorie 3.1 voor het aspect geluid;
- met een index voor verkeer van maximaal 1G (goederen) en 2P (personen).

  • Voor categorie C gaat het om activiteiten zoals bij categorie B, echter met een index voor verkeer van maximaal 2G (goederen) en 3P (personen).

Bij de totstandkoming van de lijst is gekeken of bedrijfsactiviteiten al dan niet in het plangebied thuishoren. Bedrijfsactiviteiten die niet passend zijn voor het plangebied zijn niet in de lijst opgenomen.

Flexibiliteit

De lijst zoals opgenomen in dit plan, is bedoeld om in te spelen op actuele ontwikkelingen. Toch is het tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de lijst wordt verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf via een afwijkingsprocedure een categorie lager kunnen indelen (van C naar B). Om de afwijking te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf (of anderssoortige voorziening) naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient zich te richten op maatgevende milieuaspecten zoals geluid, stof, geur en verkeer.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven, kantoren of voorzieningen zich aandienen, waarvan de activiteiten niet zijn genoemd in de . Wanneer deze bedrijven, kantoren of voorzieningen wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met wat volgens de bestemmingsregeling is toegelaten en (uiteraard) passen binnen de doeleindenomschrijving kan de vestiging van deze bedrijven, kantoren of voorzieningen eveneens via een afwijkingsprocedure mogelijk worden gemaakt.

Bijlage 3 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten

Milieuzonering van horeca-activiteiten

De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door "gewone" niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de regels opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast.

Voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer (Wm) en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich daarom in aanvulling op de Wet milieubeheer en Algemene Plaatselijke Verordening op de volgende vormen van hinder:

  • geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;
  • (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/ parkeerdruk.

Analoog aan de regeling voor "gewone" bedrijven worden bij het ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:

  • het indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
  • het onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
  • het uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.

De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. In het bestemmingsplan vindt de nadere ruimtelijke afweging per locatie plaats.

Gehanteerde criteria

Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2007) een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:

  • de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden;
  • de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.

Categorieën van horeca-activiteiten

Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (onderverdeeld in subcategorieën):

Categorie 1: "lichte horeca"

Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds geopend zijn (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken: restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke.

In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:

1a. Aan de detailhandelsfunctie verwante horeca, die in de praktijk nauwelijks van detailhandel kan worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke. Met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen;

1b. Overige lichte horeca, zoals restaurants (zonder bezorg- of afhaalservice); Bij deze categorie dient een afweging plaats te vinden ten aanzien van overlast voor omwonenden en de aanwezigheid van parkeergelegenheid.

1c. Restaurant met bezorg- of afhaalservice. Bij deze categorie dient, behalve de afweging onder 1b ook een afweging plaats te vinden ten aanzien van de vekeersontsluiting in verband met de verkeersaantrekkende werking.

Categorie 2: "middelzware horeca"

Bedrijven die aanzienlijke hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden. Deze hinder kan onder andere ontstaan door openingstijden 's nachts of door grote verkeersaantrekkende werking.


In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:

2a. Bedrijven genoemd onder 1a, 1b en 1c met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 250 m². Bij deze categorie dient een afweging plaats te vinden ten aanzien van de verkeersontsluiting in verband met de relatief grote verkeersaantrekkende werking.

2b. Bedrijven die ook 's nachts geopend kunnen zijn en aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken, zoals cafés, bars, biljartcentra en zalenverhuur. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals (centrum)gebieden met primair een functie voor detailhandel, horeca en voorzieningen.

Categorie 3: "zware horeca"
Bedrijven die grote hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden, zoals dancings, discotheken en partycentra. Deze hinder kan onder andere ontstaan door een combinatie van openingstijden 's nachts en een grote verkeersaantrekkende werking. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden.

Flexibiliteitsbepalingen

De Staat van Horeca-activiteiten is een relatief grof hulpmiddel om hinder door horeca-activiteiten in te schatten en is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In de planregels is daarom bepaald dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die één categorie hoger zijn, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten. Dit kan bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2a, maar ook van categorie 1c naar 1b. Deze mogelijkheid tot afwijken dient met name te worden getoetst aan de aspecten verkeersaantrekkende werking, bedrijfsvloeroppervlakte en openingstijden.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. In de planregels is daarom bepaald dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten.

Verder is het denkbaar dat in de planperiode het algemene beeld van de in de Staat van Horeca-activiteiten genoemde horeca-activiteiten zich als gevolg van bepaalde ontwikkelingen wijzigt. Om hierop adequaat te kunnen reageren, zijn burgemeester en wethouders bevoegd om via een wijziging de categorie-indeling van de bedrijven in de Staat van Horeca-activiteiten aan te passen.