direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wegaanpassingen dreven
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0034.BP23alg01-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan regelt de bestemming en het gebruik van de gronden voor een bepaald gebied. Op basis van een bestemmingsplan kunnen (omgevings)vergunningen worden aangevraagd en verleend voor bijvoorbeeld het realiseren van gebouwen of de aanleg van wegen.

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridische plan. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar erin worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de gekozen bestemmingen.

Een bestemmingsplan komt tot stand in meerdere stappen. Eerst wordt een ontwerp opgesteld, waarbij inwoners, bedrijven en andere instanties mogelijkheden hebben om te reageren op het plan. Vervolgens stelt de gemeenteraad tijdens de verschillende procedurestappen (ontwerp en vastgesteld bestemmingsplan) langs digitale en analoge weg het plan beschikbaar.

1.2 Aanleiding voor dit bestemmingsplan

Met dit bestemmingsplan wordt uitvoering gegeven aan het Meerjaren Infrastructuur Programma Almere 2013-2020 (= MIPA), vastgesteld door de raad op 18 april 2013. Het MIPA is een programma waarin een aantal infrastructurele aanpassingen is benoemd die in de komende jaren, tot 2020, zullen worden uitgevoerd. Negen van de voorgenomen aanpassingen kennen een (geringe) strijdigheid met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, namelijk de aanpassingen op de volgende kruisingen:

  • 1. Hollandsedreef-Operetteweg;
  • 2. Stedendreef-Havendreef-Hollandsedreef;
  • 3. Stedendreef-Middelburgweg-Andriessenweg;
  • 4. Stedendreef-Amersfoortweg-Mozartweg;
  • 5. Cinemadreef-Chaplinweg;
  • 6. Veluwedreef;
  • 7. Grote Vaartweg-Draaibrugweg;
  • 8. Spectrumdreef-Evenaar;
  • 9. Spectrumdreef-Antillenweg.

Voor deze wegaanpassingen is dit bestemmingsplan opgesteld , zodat de aanpassingen in één en dezelfde juridisch-planologische procedure worden gefaciliteerd.

1.3 Begrenzing van het plangebied

Dit bestemmingsplan heeft dus betrekking op negen aanpassingen aan kruisingen. De gronden waarop deze aanpassingen liggen, zijn allemaal eigendom van de gemeente Almere.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP23alg01-vg01_0001.png"

Globale ligging van de negen kruisingen (nummering projecten zie paragraaf 1.2)

1.4 Vigerende bestemmingsplannen en ruimtelijke plannen

Voor de negen aan te passen kruisingen gelden de volgende bestemmingsplannen:

  dreven   bestemmingsplan   strijdige bestemming   gegevens  
1.   Hollandsedreef-Operetteweg   Muziekwijk-Zuid
 
Groenvoorzieningen
 
vaststelling: 26-9-2002
goedkeuring: 14-1-2003  
2.   Stedendreef-Havendreef- Hollandsedreef   Muziekwijk-Zuid   Groenvoorzieningen   zie hierboven  
3.   Stedendreef-Middelburgweg-Andriessenweg   Muziekwijk-Zuid
Stedenwijk  
Groenvoorzieningen
Groenvoorzieningen  
zie hierboven
vaststelling:12-6-2003
goedkeuring: 9-12-2003  
4.   Stedendreef-Amersfoortweg-Mozartweg   Muziekwijk-Zuid
Stedenwijk
 
Groenvoorzieningen
Groenvoorzieningen  
zie hierboven
zie hierboven  
5.   Cinemadreef-Chaplinweg   Film-, Park-, Dans-, Verzetswijk en Lumièrepark
Stad-Oost
 
niet in strijd


Uit te werken Centrum- en woondoeleinden  
vaststelling: 24-11-2011
onherroepelijk: 20-3-2012

vaststelling: 17-8-1983
goedkeuring: 22-11-1983  
6.   Veluwedreef   bedrijventerrein Veluwsekant
1e partiële herziening
 
Bedrijfsdoeleinden

Bedrijfsdoeleinden  
vaststelling: 27-5-1999
goedkeuring: 27-12-1999
vaststelling: 26-09-2002
goedkeuring: 18-02-2003  
7.   Grote Vaartweg- Draaibrugweg   De Vaart I, II, III

1e partiële herziening  
Verblijfsgebied en Groen
Verblijfsgebied en Groen  
vaststelling: 3-4-2008 onherroepelijk: 11-11-2009
vaststelling: 22-04-2010
onherroepelijk: 22-06-2010  
8.   Spectrumdreef-Evenaar   Regenboogbuurt en Eilandenbuurt
Indische buurt, 3KNS, Almere Buiten
Indische buurt, 3 KNS, Almere Buiten, 2e partiële herziening  
Groen

Groenvoorzieningen


Groenvoorzieningen  
vaststelling: 20-12-2012
onherroepelijk: 9-4-2013
vaststelling: 10-4-2008
onherroepelijk: 28-10-2009

vaststelling: 08-04-2010
onherroepelijk: 08-06-2010  
9.   Spectrumdreef-Antillenweg   Regenboogbuurt en Eilandenbuurt   Groen   zie hierboven bij 8  

Op 9 april 2014 is, vooruitlopend op dit bestemmingsplan, een omgevingsvergunning verleend voor afwijking van het bestemmingsplan voor de kruisingen 2, 3 en 4 (kruisingen Stedendreef). Dit was nodig omdat de werkzaamheden voor de aanpassingen voor de zomer moesten beginnen. Deze vergunning is de dag na de publicatie op 18 april, dus op 19 april 2014, in werking getreden. Tegen de vergunning zijn geen zienswijzen ingediend.

1.5 Leeswijzer

Om de digitale raadpleegbaarheid van het bestemmingsplan te vergroten, is de toelichting opgezet rondom de in het plan gebruikte bestemmingen. Na een beschrijving van het plangebied en de nieuwe ontwikkelingen (hoofdstuk 2) worden de bestemmingen beschreven (hoofdstuk 3). Vanuit dit hoofdstuk worden koppelingen gemaakt naar het achterliggende Beleidskader (hoofdstuk 4) en de Omgevingstoets (hoofdstuk 5). In het hoofdstuk Implementatie (hoofdstuk 6) wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Karakteristieken plangebied

De gronden waarop het bestemmingsplan betrekking heeft zijn momenteel in gebruik als groenstrook of berm, direct aansluitend op de bestaande weg. Bovenlangs de Buitenring ligt een reserveringsstrook voor de nationale buisleidingenstrook. Deze gereserveerde strook grond van 70 meter breed is bestemd voor kabels en leidingen die de gemeente passeren of een belangrijke voeding voor de gemeente vormen. Er liggen nog geen buisleidingen in. Onder de Grote Vaartweg ligt de gemeentelijke hoofdleidingenstrook. Dit is de hoofdader voor het voeden van de verschillende kernen van Almere. De belangen van de leidingen (ongestoorde levering van gas, water en elektriciteit) zijn zo groot dat deze gronden niet in particuliere handen worden overgedragen. Kabels en leidingen met een verhoogd veiligheidsrisico, zoals hogedruk-gas en electriciteits of hoogspanning liggen in een primair tracé en vormen de voeding voor een stadsdeel.

2.2 Nieuwe ontwikkelingen

Inleiding

De stad Almere zal groeien qua inwoners (+60.000 woningen) en economie (+100.000 arbeidsplaatsen) tot 2030. De keuze voor deze groei is een gezamenlijke ambitie van het Rijk, de regio en Almere. Als er niets aan de infrastructuur wordt gedaan, legt deze groeiambitie een grote druk op de bereikbaarheid van Almere. Daarom moet een duurzame oplossing worden gerealiseerd. In het convenant Stedelijke Bereikbaarheid Almere uit 2011 (= SBA) hebben het Rijk, provincie en gemeente afgesproken om te investeren in de wegen in en rondom Almere. Een deel van de investeringen wordt benut voor verbetering van het lokale autowegennet. Uit alle denkbare infraprojecten, het huidig en toekomstig gebruik van de infrastructuur van de stad en het vorige MIPA (2007-2010) is in het Mobiliteitsplan een lijst met mogelijke projecten opgesteld. Uit deze lijst en het convenant SBA is het (nieuwe) MIPA 2013-2020 vastgesteld door de gemeenteraad van Almere, waarin de meest dringend uit te voeren wegaanpassingen zijn opgenomen. De urgentie ervan is bepaald aan de hand van de mate van bijdrage in verbetering doorstroming, leefbaarheid, veiligheid en versterking van economische en ruimtelijke structuur en/of kwaliteit. Ook is gekeken naar de mate van prioriteit ten aanzien van tijd, efficiency en relatie met gepland groot onderhoud.

Met het MIPA worden toekomstige bereikbaarheidsproblemen opgelost, maar ook een aantal bestaande knelpunten. Daarnaast leidt het ook tot een aanzienlijke bijdrage aan het bereiken van de gemeentelijke doelstellingen op gebied van verkeersveiligheid. Almere behoort tot de veiligste gemeenten van Nederland, omdat het is ingericht volgens de principes van Duurzaam veilig: woonwijken zijn autoluw, hebben een 30 km p/u regime, kruisingen van fietsverkeer met hoofdwegen zijn ondertunneld of voorzien van verkeerslichten. Maar er zijn nog steeds onveilige punten. Deze zijn onderzocht en in kaart gebracht. De meest onveilige knelpunten zijn in het MIPA opgenomen om te worden aangepakt.

Aanpassingen in dit bestemmingsplan

De negen aanpassingen van de dreven die met dit bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt zijn in het MIPA opgenomen om binnen de planperiode (uiterlijk 2020) te worden gerealiseerd om de bereikbaarheid/ doorstroming te verbeteren dan wel de verkeersveiligheid te bevorderen. Concreet worden rijstroken verbreed, opstelstroken aangelegd of verkeerslichten geplaatst. Met deze relatief kleinschalige aanpassingen kunnen bestaande wegen beter benut worden en de doorstroming flink verbeterd.

Hoofdstuk 3 Bestemmingen

3.1 Toelichting

In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen omschreven en de planuitgangspunten benoemd voor de bestemming.

De regels behorende bij dit bestemmingsplan zijn opgenomen in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 geeft de inleidende regels waarin de begrippen zijn gedefinieerd en de wijze van meten is bepaald. Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels waarvoor is gekozen. In Hoofdstuk 3 Algemene regels staan regels die voor de bestemming geldt en tot slot in Hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotregels.

Dit bestemmingsplan biedt een planologisch kader om een negental wegaanpassingen te realiseren. In het bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de onderstaande regels en / of bestemmingen.

3.2 Inleidende regels

In Artikel 1 worden de begrippen omschreven, dus wat in dit bestemmingsplan onder bijvoorbeeld het peil wordt verstaan of wat precies bebouwing is. Artikel 2 geeft aan hoe onder meer hoogten gemeten moeten worden.

3.3 Bestemmingsregel

Verkeer

Binnen de bestemming Verkeer zijn rijbanen, bermen, bermsloten en groenelementen toegestaan. De bestemming biedt daarnaast voldoende flexibiliteit voor ondergeschikte aanpassingen. Het is daardoor mogelijk om de ligging of begrenzing aan te passen.

De verkeersbestemming maakt ook de aanleg van geluidschermen (indien noodzakelijk op grond van een ontoelaatbaar geluidsniveau), viaducten en overige kunstwerken mogelijk.

3.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels regelt een aantal bepalingen die voor het hele plangebied geldt.

In Artikel 4 is de anti-dubbeltelregel opgenomen.

In Artikel 5 zijn de regels op genomen met betrekking tot de veiligheidszones van de reservering nationale leidingenstrook. De Reservering Nationale leidingenstrook is conform het geldende bestemmingsplan 'De Vaart I, II, III' in dit bestemmingsplan overgenomen en als zodanig aangeduid. Bouwen is slechts mogelijk, na advies van de betrokken leidingenbeheerder en indien dit past in deze bestemming. Aanleg van wegen is wel mogelijk.

In Artikel 6 is voor een aantal bouwwerken een algemene afwijkingsregel opgenomen.

In Artikel 7 is een algemene wijzigingsregel opgenomen met betrekking tot wijzigen van bestemmingen.

3.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels is in Artikel 8 het wettelijk voorgeschreven overgangsrecht opgenomen. Dit artikel heeft ten doel de rechtstoestand tijdens de overgangsfase vast te leggen.

In het laatste Artikel 9 wordt de titel weergegeven waarmee de regels dienen te worden aangehaald, te weten 'regels van het bestemmingsplan 'Wegaanpassingen dreven'.

Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders

4.1 Rijk

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Ze schetst de ontwikkelingen en ambities voor Nederland in 2040. Ingezet wordt op het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen en laat meer over aan gemeenten en provincies. De relevante nationale belangen zijn:

  • 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. Een robuust hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 3. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 4. Het instandhouden van het hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van de mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 5. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 6. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele plannen.

Daarnaast blijft het Rijk betrokken bij gebiedsontwikkelingen van nationaal belang, waaronder Schaalsprong Almere, de Zuidas en Rotterdam-Zuid.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de nationale belangen uit de SVIR. Het biedt een betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem en houdt het hoofdnetwerk van de wegen in stand. Bovendien beschermt het de inwoners voldoende tegen geluidsoverlast.

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening bewerkstelligen door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is als procesvereiste opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is bepaald dat de toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • indien uit de beschrijving blijkt dat er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • indien uit de beschrijving blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In het onderhavige bestemmingsplan zijn geen 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' opgenomen. Binnen het plangebied zijn geen nieuwbouwlocaties opgenomen, waar op dit moment nog niet gebouwd is. 

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

In de SVIR is aangegeven dat voor een aantal onderwerpen algemene regels door het Rijk moeten worden gesteld. Deze regels zijn concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (door tussenkomst van de provincie) door te werken in de ruimtelijke besluitvorming van provincies en gemeenten. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is deze algemene maatregel van bestuur waarin de nationale belangen uit de SVIR juridisch zijn geborgd. De ministeriële regeling die bij het Barro hoort (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening) is gelijk met het Barro in werking getreden.

De onderwerpen waar het Rijk in het Barro ruimte voor vraagt zijn onder meer:

  • Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Bescherming van de waterveiligheid in het Kustfundament
  • Bescherming en behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
  • Uitoefening van defensietaken

Op 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de volgende onderwerpen (Barro, eerste aanvulling):

  • Toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Ecologische hoofdstructuur
  • Bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • Verstedelijking in het IJsselmeer

Het bestemmingsplan is niet in strijd met het Barro.

Rijksbeleid en wetgeving cultuurhistorische waarden

Het nationaal beleid voor de archeologische monumentenzorg staat in het teken van het behoud en beheer van het erfgoed. Op gelijke voet staat het streven naar herkenbaarheid van het archeologisch erfgoed voor het publiek door het te gebruiken als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting van Nederland. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische, historisch-geografische als bouwkundige waarden. Het beginpunt van dit beleid is gelegen in de Nota Belvedère uit 1999. In deze nota geeft het Rijk te kennen dat de cultuurhistorische identiteit van gebieden sterker richtinggevend moet worden voor de ruimtelijke inrichting. Het Rijk streeft naar het ontwikkelingsgericht inzetten van bestaande cultuurhistorische kwaliteiten, waarbij vervlechting van cultuurhistorie in het ruimtelijke ordeningsbeleid uitgangspunt vormt.

Het beleid is onder meer geworteld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz). Via de Wamz is het Verdrag van Malta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Daartoe zijn behalve de Monumentenwet 1988 ook de Woningwet, de wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet gewijzigd. Het beleid is daarnaast geworteld in de Nota Belvedère uit 1999 en de Notitie 'Kunst van leven' hoofdlijnen Cultuurbeleid uit 2007. In 2008 is de Monumentenwet 1988 opnieuw gewijzigd waardoor onder andere de rol van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) in het adviestraject voor vergunningverlening is beperkt. In 2007 is het Project Modernisering Monumentenstelsel (MoMo) van start gegaan. Doel hiervan is onder meer een integrale modernisering van de Monumentenwet 1988. Sinds december 2008 heeft de minister van OC en W drie beleidsstukken uitgebracht: De discussienotitie 'Een lust geen last' (2008), de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (eind 2009) en de Visie Cultureel Erfgoed 'Kiezen voor karakter' (juni 2011).

Als consequentie van de Beleidsbrief is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Per 1 januari 2012 is de 50-jaren termijn voor wettelijk beschermde monumenten uit de wet gehaald. Ook is op 1 januari 2012 een wijziging van het Bro in werking getreden. Op grond van artikel 3.1.6 Bro moeten naast archeologische waarden nu ook bovengrondse cultuurhistorische waarden bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden meegewogen.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is voor het onderwerp 'cultureel erfgoed' aangegeven dat het Rijk verantwoordelijk blijft voor cultureel en natuurlijk UNESCO Werelderfgoed (inclusief voorlopige lijst), kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en het maritieme erfgoed. Het beleid ten aanzien van het landschap is geen rijksverantwoordelijkheid meer, maar laat zij over aan de provincies.

Op 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 (herziening 2007) van kracht geworden. Uitgangspunten van de wet zijn onder meer:

  • behoud in situ van waardevolle archeologische resten;
  • de verstoorder betaalt;
  • vooronderzoek, zo ver mogelijk voorafgaande aan de planontwikkelingen;
  • het is in de ruimtelijke ordening (bestemmingsplannen) verplicht om rekening te houden met (mogelijke) archeologische waarden;
  • gemeenten worden verantwoordelijk voor de archeologie en de archeologische monumentenzorg;
  • liberalisering van de opgravingsmarkt.

De notitie 'Kunst van Leven, hoofdlijnen cultuurbeleid' (juli 2007) is de agenda voor het cultuurbeleid in de komende jaren. Het kabinetsbeleid is in deze notitie uitgewerkt langs de thema's excellentie, innovatie en e-cultuur, participatie, mooier Nederland en een sterke cultuursector.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het rijksbeleid en de wetgeving voor cultuurhistorische waarden.

4.2 Provincie en Waterschap

Omgevingsplan Flevoland 2006

In het Omgevingsplan Flevoland 2006 (Omgevingsplan) is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het Omgevingsplan is een samenbundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan (onder de Wet ruimtelijke ordening nu een Structuurvisie), Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Het Omgevingsplan bevat tevens de hoofdlijnen van het economische, sociale en culturele beleid.

De plangebieden vallen in het Omgevingsplan binnen de gebiedsaanduiding 'stedelijk gebied (tot 2015)'. Ook in de Ontwikkelingsvisie 2030 van het Omgevingsplan is het perceel aangeduid als stedelijk gebied. Het stedelijk gebied omvat zowel huidig en toekomstig bebouwd als onbebouwd gebied en biedt voldoende ruimte aan woongebieden, werklocaties, infrastructuur, (recreatieve) voorzieningen, water, groengebieden en ecologische verbindingen. Het doel van het verstedelijkingsbeleid is de ontwikkeling van vitale steden en dorpen en gericht op behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke omgeving via efficiënt ruimtegebruik, kwaliteitsverbetering en herstructurering van het stedelijk gebied.

Het provinciale bundelingsbeleid is gebaseerd op een aantal algemene uitgangspunten, waaronder:

  • de specifieke ruimtelijke kenmerken van steden en dorpen worden benut door behoud en versterking van de kwaliteit van die kenmerken.
  • de omvang van nieuwe ruimte voor wonen, werken en voorzieningen moet in verhouding staan tot de grootte van de kern en de positie ervan in de stedelijke en groen-blauwe hoofdstructuur.

De uitgangspunten zijn vertaald in stedelijke profielen. Van de gemeenten wordt verwacht dat zij het provinciale bundelingsbeleid vertalen in lokaal beleid en in concrete (ruimtelijke) plannen. De gemeenten dienen bij de uitwerking van het bundelingsbeleid een evenwichtige ontwikkeling van het stedelijk gebied mogelijk te maken, waarbij tijdig voldoende ruimte voor wonen, bedrijven, voorzieningen en overige stedelijke functies wordt geboden. Daarbij dient optimaal gebruik te worden gemaakt van het bestaande bebouwd gebied.

Volgens het stedelijk profiel van Almere is de stedenbouwkundige ontwikkeling binnen Almere in hoofdzaak een gemeentelijke aangelegenheid. De provincie rekent het tot haar taak te zorgen voor een goede regionale inbedding van de groei van Almere in al haar facetten, zowel in Flevoland zelf als op bovenregionaal niveau. Meerzijdige ontwikkeling blijft het uitgangspunt en is ook noodzakelijk voor de voorziene opvangtaak van Almere. Met betrekking tot de wegen onderkent de provincie dat een capaciteitsuitbreiding nodig is vanwege de groei van Almere. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met het Omgevingsplan.

Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening 2008

In deze beleidsregel hebben gedeputeerde staten (GS) aangegeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten in het Omgevingsplan met betrekking tot archeologie. Hierbij maken GS onderscheid tussen behoudenswaardige en niet-behoudenswaardige archeologische waarden. Voor zover in een plangebied behoudenswaardige archeologische waarden en/of hoge archeologische verwachtingen liggen, mogen deze in principe niet als gevolg van de uitvoering van het ruimtelijk plan worden beschadigd of vernietigd. Met dien verstande dat een archeologische verwachting vervalt op het moment dat de archeologische waarden hierbinnen zijn gelokaliseerd en begrensd.

In dit bestemmingsplan worden de behoudenswaardige archeologische waarden voldoende beschermd (zie nadere uitwerking in paragraaf 5.10).

Waterbeheerplan 2010-2015

De Wet op de waterhuishouding verplicht waterbeheerders eens in de vier jaar een waterbeheerplan op te stellen. In dit plan geven zij aan hoe zij het rijks- en provinciebeleid op het gebied van water vertalen naar concrete doelen en maatregelen voor hun beheergebieden. Momenteel is het Waterbeheerplan 2010-2015 van het Waterschap Zuiderzeeland van kracht. Het Waterbeheerplan beschrijft welke doelen het waterschap zichzelf stelt en welke maatregelen worden genomen om die doelen te bereiken in de periode 2010-2015. Voor het waterschap is het Waterbeheerplan een belangrijk strategisch document dat een leidraad voor de organisatie is.

Waterschap Zuiderzeeland streeft ernaar om samen te werken aan integraal waterbeheer voor een veilige, kwalitatief goede en aantrekkelijke leefomgeving op een open en verantwoorde werkwijze. Deze missie is vertaald naar drie belangrijke doelen en vijf thema's. De drie doelen zijn veiligheid, voldoende water en schoon water. De vijf thema's zijn stedelijk water, calamiteitenbestrijding, vergunningverlening en handhaving, communicatie en de belevingswaarde van water.

Veiligheid 

Hoog water is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. De primaire keringen beschermen Flevoland tegen deze bedreiging. Het waterschap wil ook in de toekomst de veiligheid blijven waarborgen door zich voor te bereiden op sociale, ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen. De veiligheid van Flevoland tegen overstromingen wordt binnendijks ondersteund door een compartimenteringsdijk (de Knardijk). De buitendijkse gebieden worden door middel van regionale keringen beschermd tegen de dreiging van hoog water.

Voldoende water

Het Waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige klimaatveranderingen. Dit betekent dat het watersysteem zo is ingericht dat wateroverlast wordt voorkomen tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De andere kant van de verwachte klimaatveranderingen is dat ook extreem droge periodes vaker voor zullen komen. Het robuuste watersysteem dat het Waterschap nastreeft zal dan ook in staat moeten zijn om te anticiperen op watertekort tijdens extreme droogte. Daarbij is de feitelijke situatie van het watersysteem ook daadwerkelijk zoals in de legger is beschreven. Het beheer en onderhoud richt zich op het goed functioneren van het watersysteem, daarnaast is het ook afgestemd op het ter plekke gewenste ecologische functioneren van de watergang. Grondwaterbeheer (uitgezonderd drinkwaterwinning, grote industriële onttrekkingen van meer dan 500.000 m³ per jaar en koude-warmte opslag) ligt vanaf 2009 bij het Waterschap. De verschillende eisen die gebruiksfuncties stellen aan het peil, de voorraad en de kwaliteit van het grondwater zullen goed moeten worden afgestemd.

Schoon water

Goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden (structuurdiversiteit) voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied zijn noodzakelijk. Het Waterschap streeft naar een goede oppervlaktewaterkwaliteit waarbij de aanwezigheid van schadelijke stoffen in het water en de waterbodems geen probleem is. Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat water wordt verontreinigd. Door goed om te gaan met afvalwater zorgt het Waterschap ervoor dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Waterbeheerplan. 

Waterkader 2009

Het Waterschap Zuiderzeeland heeft in januari 2009 in het rapport “Waterkader, hoe kom ik tot een wateradvies” een handreiking opgenomen om te komen tot de verplichte watertoets bij bestemmingsplannen.

Het Waterkader is toegepast voor dit bestemmingsplan.

4.3 Gemeente

Almere Principles (2009)

Almere wil in 2030 de meest duurzame stad van Nederland zijn. In 2007 zijn op basis van de Cradle to cradle uitgangspunten zeven Almere Principles ontwikkeld:

  • 1. Koester diversiteit
  • 2. Verbind plaats en context
  • 3. Combineer stad en natuur
  • 4. Anticipeer op verandering
  • 5. Blijf innoveren
  • 6. Ontwerp gezonde systemen
  • 7. Mensen maken de stad

De principles zijn op 8 april 2008 gepresenteerd aan de gemeenteraad en dienen als leidraad bij de verdere ontwikkeling van de stad. Almere kent een goede uitgangspositie om de schaalsprong vanuit duurzaamheidsprincipes te benaderen. De keuze is ook niet los te zien van de historie van de stad. Almere is vanaf het begin bedacht en opgebouwd vanuit duurzaamheid. Dat bewijzen de blauwgroene structuur, het meerkernige stadsconcept, het gescheiden verkeerssysteem en de doordachte afvalstructuur. Omdat Almere daarnaast een jonge stad is, is de basiskwaliteit van gebouwen en omgeving hoog. Almere stelt duurzaamheideisen aan zowel de bestaande stad als aan de nieuw te bouwen stadsdelen. Het gaat niet alleen om de gebouwde omgeving, maar ook om de openbare ruimte, om beheer en om duurzame sociale en economische processen.

In bestemmingsplannen is duurzaamheid geen apart benoemd thema. Ruimtelijke oplossingen voor structurerende duurzaamheidsthema's zoals water, ecologie en verkeer worden in de betreffende delen uitgewerkt. Omdat een bestemmingsplan niet het meest geëigende middel is, worden niet tot weinig ruimtelijke thema's als energiebesparing, materiaalkeuze en gezondheidsaspecten hier niet in uitgewerkt. Deze aspecten krijgen in andere stadia van projectontwikkeling voldoende aandacht.

Structuurplan Almere 2010 (2003)

Met dit structuurplan zijn de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Almere tot 2010 weergegeven. Tevens wordt een doorkijk geboden tot 2030. Centraal staat de afronding van de oorspronkelijke opgave van Almere als een volwaardige en evenwichtige stad met 250.000 inwoners (met nieuwe stadsdelen zoals Almere Poort, Almere Hout en Almere Pampus (binnendijks, inclusief kustzone). De kwaliteitsimpuls voor de oorspronkelijke opgave leidt tot vier extra opgaven die betrekking hebben op de verbetering van het raamwerk van groen en water, en van infrastructuur. Dit zijn:

  • 1. kwaliteitsverbetering groenstructuur;
  • 2. betere benutting water;
  • 3. inhaalslag externe bereikbaarheid;
  • 4. verbetering interne bereikbaarheid;

Verder zijn er de vijf extra opgaven die de verschillende stedelijke milieus betreffen:

  • 5. verdere uitbreiding en verdieping voorzieningenaanbod;
  • 6. meer verscheidenheid in woningen en woonmilieus;
  • 7. actief beheer bestaand stedelijk gebied;
  • 8. kwalitatieve werkgelegenheidsimpuls;
  • 9. ruimte voor startende en groeiende ondernemingen.

Het structuurplan gaat uit van een westelijke oriëntatie voor Almere. Opgenomen is dat er wordt gewerkt aan de ontwikkeling van Almere Poort en aan het planvormingsproces voor het binnendijkse deel van Almere Pampus (inclusief kustzone). Tevens wordt er gewerkt aan Overgooi. Voor Almere Hout is er in het structuurplan in de periode tot 2010 een rol weggelegd in het kader van de kwaliteitsverbetering van de stad als geheel. De ontwikkeling van het westelijke deel van Almere Hout wordt hierbij voor de periode tot 2010 opgevoerd in het kader van de extra opgaven om in Almere meer verscheidenheid in woon- en werkmilieus te bewerkstelligen. Hier komen, naast suburbane wijken, zogenaamde woon- werklandschappen. Het Structuurplan Almere 2010 vervangt het structuurplan uit 1983 en de recenter vastgestelde structuurplannen voor Overgooi (juli 1999), Almere Poort (december 1999) en Almere Hout (mei 2001). De ruimtelijke hoofdstructuur die in deze structuurplannen voor deelgebieden is vastgelegd, is in het structuurplan overgenomen.

In dit bestemmingsplan wordt de interne bereikbaarheid van de stad en met name het centrum verbeterd door diverse wegen en/of kruisingen aan te passen. Het plan voldoet daarmee aan het Structuurplan.

Concept structuurvisie Almere 2.0 (2010)

De Concept Structuurvisie Almere 2.0 is vastgesteld als richtinggevend integraal beleidskader (ecologie, sociaal, economie, ruimtelijk) voor de uitwerking van het Integraal Afspraken Kader (IAK), waarbij de belangrijkste richtinggevende inhoudelijke kaders betreffen:

  • 1. Almere benut en versterkt de oorspronkelijke suburbane meerkernige opzet van Almere
  • 2. De groenblauwe structuur is de drager van de huidige stad en de toekomstige ontwikkelingen
  • 3. Almere verkleurt van gezinsstad naar een diverse samenleving
  • 4. In Almere ontwikkelt een sterke en gedifferentieerde economie
  • 5. De primaire westelijke groei van Almere versterkt de Noordelijke Randstad met de IJmeerlijn als nieuwe drager van de metropoolvorming
  • 6. De grootschalige gebiedsontwikkelingen vinden plaats langs de schaalsprongas met dicht stedelijke ontwikkelingen aan de westzijde (Almere Pampus, eventueel Almere IJland), een nieuwe centrumontwikkeling (Almere Centrum Weerwater) en ruimte voor organische groei aan de oostkant (Almere Oosterwold)
  • 7. Almere loopt voorop bij innovaties op het gebied van duurzame gebiedsontwikkeling

De omvang van de schaalsprong biedt kansen om tot fundamentele systeemkeuzes bij de opzet van een stad te komen, namelijk systemen voor energie, mobiliteit, water en grondstoffen. Almere moet de (inter)nationale duurzame stad van de 21e eeuw worden. Vooralsnog geldt nog het Structuurplan 2010.

Dit bestemmingsplan past in het concept van de Structuurvisie 2.0.

Beleidsplan verkeersveiligheid 1998-2003 (1997)

Het beleid inzake verkeersveiligheid is opgenomen in het 'Verkeersveiligheidsplan Gemeente Almere, Technische rapportage' en in het 'Beleidsplan Verkeersveiligheid 1998-2003'. In het beleidsplan wordt aangegeven vanuit welke visie en met welke doeleinden aan de verbetering van de verkeersveiligheid gewerkt gaat worden. De technische rapportage geldt als basis voor het Beleidsplan. Het bevat een inventarisatie van doel- en taakstellingen op zowel landelijk als provinciaal niveau en een inventarisatie en analyse van ongevalgegevens. Verder is er een toetsing van de huidige wegenstructuur opgenomen aan de uitgangspunten van het Duurzaam Veilig beleid. Tot slot worden maatregelen en activiteiten voor het terugdringen van de verkeersonveiligheid aangegeven op het gebied van infrastructuur, educatie, voorlichting, handhaving en organisatie.

De hoofdlijnen van beleid bestaan uit:

  • het continueren van de gescheiden verkeersstelsels, scheiding van langzaam en autoverkeer en het vrije busbaanstelstel met zijn eigen beveiliging;
  • aanwijzen van de woon-/verblijfsgebieden tot 30 km/u-zones;
  • de snelheidslimiet op de lokale dreven vasthouden op 50 km/u;
  • uitvoeren van een pakket aan maatregelen met name op de dreven, busbaankruisingen en fietsroutes teneinde de veiligheid te verbeteren;
  • intensiveren van verkeerseducatie, -voorlichting en -handhaving.

De bestemmingen in Hoofdstuk 3 voor verkeer zijn in overeenstemming met de hoofdlijnen van het Beleidsplan verkeersveiligheid.

Mobiliteitsplan Almere, Deel I De Hoofdlijnen (2012)

Keuzes op het gebied van verkeer en vervoer zijn in belangrijke mate voorwaardenscheppend voor stedelijke ontwikkelingen. Ze werken ook door in het dagelijks leven op straat. Het gaat dan met name om een goede bereikbaarheid, maar óók om de wijze waarop verkeer en vervoer wordt ingebed in het stedelijk weefsel. De volgende 8 hoofdkeuzes worden gemaakt:

  • 1. Stimuleren economische ontwikkeling door verbeteren regionale bereikbaarheid, handhaven goede interne bereikbaarheid en versterken van wijkeconomie met introductie stadsstraten;
  • 2. Betere inpassing infrastructuur in stedelijk weefsel en aanwenden infrastructuur ter ondersteuning van organische groei;
  • 3. Handhaven van een gezond, verkeersveilig en duurzaam verkeerssysteem met aandacht voor initiatieven uit de markt;
  • 4. Vasthouden kwalitatief hoogwaardig openbaar vervoer waarbij de sociale veiligheid en de inpassing in het stedelijk weefsel verbeteren;
  • 5. Realiseren hoger fietsgebruik door het aanbieden van een kwalitatief hoogwaardig, sociaal veilig en kostenefficiënt hoofdfietsnetwerk;
  • 6. Aanbieden van veilige en prettige looproutes in woonwijken en winkelcentra en openbaar vervoer voorzieningen;
  • 7. Vasthouden van de goede interne bereikbaarheid per auto met aandacht voor inpassing, beleving en oriëntatie;
  • 8. Parkeeroplossingen op maat voor bewoners, bezoekers en werknemers.

Doelstellingen met ruimtelijke betekenis zijn onder andere:

  • Maken van stadsstraten: straten of lanen die een meer stedelijke uitstraling hebben door het verkeer niet meer strikt van de omgeving te scheiden; ook ter versterking van de wijkeconomie;
  • Doorgaand autoverkeer weren uit woongebieden;
  • Aandacht voor verkeersveilige schoolomgeving;
  • Capaciteitsvergroting regionale vervoersverbindingen (ov en auto);
  • Bij interne bereikbaarheid krijgen economisch belangrijke gebieden (zoals het Stadscentrum en het centrum van Almere Buiten inclusief Doemere) prioriteit.

Voor het plangebied betekent dit in overeenstemming is met het Mobiliteitsplan. De interne en regionale bereikbaarheid wordt ermee verbeterd. Bovendien bevordert het de veiligheid doordat een onveilige kruising wordt aangepast. Tenslotte geeft het plan prioriteit aan de bereikbaarheid van het economisch belangrijke stadscentrum.

Economisch Actieplan Almere, Groei in goede banen (2007)

In het economisch actieplan zijn vier pijlers van het economisch beleid geformuleerd:

  • 1. Ontwikkeling kansrijke marktsegmenten;
  • 2. Beter benutten bestaande bedrijvigheid;
  • 3. Kwaliteit van dienstverlening;
  • 4. Verbeteren van het vestigingsklimaat.

Het verbeteren van het vestigingsklimaat is in eerste instantie gericht op het ontwikkelen van voldoende uitgeefbaar aanbod van bedrijventerreinen en kantorenlocaties. Ook het versterken van het emotionele vestigingsklimaat krijgt aandacht via een actieve marketingbenadering op basis van de marktsegmentplannen. Verder blijven flankerende beleidsvelden van belang, zoals het woonklimaat, voorzieningen, infrastructuur, arbeidsmarkt en startersbeleid.

Voor het plangebied betekent dit niet in strijd is met het Actieplan. De interne en regionale bereikbaarheid wordt ermee verbeterd en het plan geeft prioriteit aan de bereikbaarheid van het economisch belangrijke stadscentrum.

Gemeentelijke visie op het vestigingsbeleid (2010)

Om Almere te ontwikkelen tot een complete stad met een eigen economisch identiteit én daarmee de concurrentiepositie van de Randstad te versterken, is meer werkgelegenheid nodig voor een evenwichtige woonwerkbalans. Deze visie beoogt de economische ontwikkeling te versterken, de mobiliteit te beheersen, de infrastructuur efficiënt te gebruiken en de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid te verbeteren. Hiermee kan Almere een gunstig vestigingsklimaat bieden voor bestaande en nieuwe bedrijven én haar inwoners voldoende, gevarieerde werkgelegenheid bieden. Hoofdpunten zijn:

  • 1. Almere Principles zijn vertrekpunt voor de ontwikkeling van toekomstige vestigingslocaties. De Principles zijn geoperationaliseerd naar uitgangspunten voor de vestigingsvisie. Deze zijn vertaald naar onderdelen voor een uitvoeringsprogramma, welke praktisch kan worden gekoppeld aan de levenscyclus van vestigingslocaties (fase van ontwikkeling, realisatie, beheer, herstructurering).
  • 2. programmering van vestigingslocaties gericht op voldoende (direct beschikbare, geplande en gereserveerde) voorraad. Voor het scheppen van 100.000 extra banen moeten verschillende typen vestigingslocaties worden aangeboden. Voor de lange termijn (2030) is 680 extra hectare voor bedrijventerreinen, 1 miljoen m2 extra kantoorvloeroppervlak en 250 hectare voor (grootschalige) voorzieningen gereserveerd.
  • 3. formuleren van uitgangspunten voor duurzame gebiedsontwikkeling. In nota's van uitgangspunten worden condities en randvoorwaarden voor duurzaamheid op maat vastgesteld. Hierbij geldt: (1) richtinggevende terreinquotiënt voor industriële en logistieke bedrijven (35-50 arbeidsplaatsen/ha); (2) benutten van mogelijkheden voor duurzame ontwikkeling (inhoud, procesgang, financiering); (3) meer aandacht voor mogelijkheden van tijdelijke natuur op braakliggende terreinen; (4) actief parkmanagement; (5) programmering van de herstructureringsopgave, gericht op tijdig anticiperen op verminderde kwaliteit van vestigingslocaties.
  • 4. faciliteren en stimuleren van functiemenging op vestigingslocaties. Uitgangspunt voor specifieke werkmilieus en binnenstedelijke bedrijventerreinen is dat bestaande bedrijven hiervan geen hinder in de bedrijfsvoering ondervinden. Functiemenging faciliteren en stimuleren door (1) hanteren van een kader en kaart voor functiemenging als basis voor nieuwe bestemmingsplannen; (2) in de bestaande stad én de ontwikkelingsgebieden ruimte bieden aan functiemenging (kleinschalige 'werkvlekken' of werkstrips bij entrees van woonwijken, of gebouwconcepten als bedrijfsverzamelgebouwen, kantorenvilla's en speciale woonwerk-woningen en woningen, etc.
  • 5. behoud van werkgelegenheid op bedrijventerreinen als uitgangspunt voor herstructurering en het uitwerken van het beheer en de herstructureringsopgave. Voorkomen moet worden dat de aanzuigende werking van nieuwe locaties leidt tot achteruitgang en zelfs leegstand. Uitgangspunt bij herstructurering is dat de werkgelegenheid op de bestaande terreinen behouden blijft; deze vormt een belangrijke basis voor de opgave van 100.000 extra banen. Voornemens zijn: (1) stimuleren van (duurzame) beheervormen op bestaande terreinen. Basis is een vast te stellen gemeentelijk standaardpakket voor onderhoud en beheer per bedrijventerrein. Ondernemers kunnen gebruik maken van de Experimentenwet BedrijfsInvesteringsZones; (2) een kwaliteitskaart met bijbehorend programma voor vestigingslocaties, in aansluiting op de actualisering van gebiedsprogramma's; (3) uitwerken van de herstructureringsopgave, omdat op termijn zwaardere vormen van herstructurering (revitalisering en herprofilering) niet volledig zullen worden voorkómen.

Voor het plangebied betekent dit dat dit niet strijdt met deze visie.

Waterplan Almere (2005)

Het Waterplan geeft aan welke rol het binnendijks water binnen de stad speelt en wat er nodig is om die rol te vervullen. Bij herstructurering van de bestaande stad of nieuwbouw, geeft de watervisie richting aan de omgang met water. Een belangrijk onderdeel van de watervisie is de waterfunctiekaart waarop drie functies zijn weergegeven: een natuurlijke, recreatieve of stedelijke functie. De functie bepaalt hoe het water moet worden ingericht, beheerd en onderhouden. Gemeente en Waterschap dragen de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het water in de stad. Het waterplan biedt een kader voor deze samenwerking. Het waterplan is opgesteld om zowel de huidige knelpunten in het watersysteem op te lossen als te anticiperen op toekomstige veranderingen en kansen.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Waterplan. Zie verder in hoofdstuk 5.

Kleur aan Groen (2014)

De nota Kleur aan Groen geeft de spelregels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven binnen het groenblauwe raamwerk. Almere wil het unieke netwerk van natuur en landschap ook in de toekomst koesteren en behouden. De nota legt daarom de hoofdstructuur (het raamwerk) vast op kaart en beschrijft de betekenis ervan (de essentie). De essentie en de groene kwaliteit van de landschappen stellen voorwaarden aan alle ontwikkelingen in het raamwerk. Daarbij biedt Kleur aan Groen bewoners en ondernemers nadrukkelijk de ruimte om hun ideeën in het groen en blauw te realiseren. Op die manier kunnen zij de inrichting en gebruiksmogelijkheden versterken. De basis van de nota is de kaart van het groenblauwe raamwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP23alg01-vg01_0002.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP23alg01-vg01_0003.jpg"

Op de kaart zijn landschapstypes aangegeven. Zij laten zien dat er verschillende landschappen zijn met elk hun eigen ruimtelijke karakteristieken en kenmerkend gebruik. Er wordt onderscheid gemaakt in: bos, moeras, park, voorzieningenpark, water en identiteitsdragers. Om te kunnen beoordelen of een initiatief een verbetering voor (het gebruik van) het groenblauwe raamwerk oplevert, zijn de kwaliteiten van het raamwerk samengevat in 'de essentie'. Initiatieven zijn uitsluitend mogelijk als ze recht doen aan de essentie. Zo wordt bepaald of het raamwerk de beste plek is voor het initiatief, of dat het beter past op een bedrijventerrein of een centrumlocatie. De volgende essenties zijn opgenomen in de Nota Kleur aan Groen: Het groenblauwe raamwerk

  • 1. heeft een waarde op zichzelf;
  • 2. is voor de stad en haar bewoners;
  • 3. is het fundament van de groene stad Almere;
  • 4. is verbonden met de stad;
  • 5. geeft Almere identiteit.

In aanvulling op de essenties gelden bepaalde ontwikkelprincipes. Ze geven de condities voor een zorgvuldige inpassing en het bereiken van een optimale kwaliteitsbijdrage aan het groen en blauw.

Deze ontwikkelprincipes zijn:

  • 1. De groengebieden en het water vormen een samenhangend geheel;
  • 2. Het initiatief versterkt de identiteit van het gebied;
  • 3. Het initiatief is verbonden met het gebied;
  • 4. Het initiatief draagt blijvend bij aan het beheer van het gebied. De kwaliteit van het groen staat hierbij centraal, niet de financiering ervan.
  • 5. Er geldt terughoudendheid bij het bouwen in het groen, waarbij ingrepen gericht zijn op de versterking van de kwaliteit van het groenblauwe raamwerk. Voor bebouwing geldt een extra kwaliteitstoets op basis van de nota Kleur aan Groen.
  • 6. Het college informeert de raad vooraf per raadsbrief over initiatieven die daadwerkelijk in aanmerking komen voor realisatie, indien deze afwijken van de bepalingen in de nota Kleur aan Groen. Hierbij schetst het college waarom afwijken van de nota meerwaarde heeft.

Door deze spelregels verschuift de aandacht. De functie op zich is niet doorslaggevend. Het gaat om de kwaliteit die een initiatief op een specifieke plek kan toevoegen.

De Nota Kleur aan Groen is binnen het plangebied van dit bestemmingsplan niet van toepassing. Het ligt niet in het Groenblauw raamwerk. Het is wel zo dat de wegaanpassingen liggen op gronden die nu nog als berm of groen langs dreven worden gebruikt. De aanpassingen aan de wegen zijn noodzakelijk zijn voor de bereikbaarheid en aanpassing van infrastructuur. Dit is van belang voor de stad als geheel en het centrum in het bijzonder. Gelet hierop is het bestemmingsplan niet in strijd met de uitgangspunten uit de Nota Kleur aan Groen.

Ecologisch Masterplan (2005)

In het Ecologisch Masterplan is het beleid opgenomen gericht op de natuur in Almere. In het Masterplan zijn de volgende uitgangspunten benoemd.

  • De aan water en moeras gebonden natuur wordt in oppervlak vergroot en in kwaliteit versterkt.
  • De kwaliteit van het bestaande blauw en groen wordt beter afgestemd op de ontwikkelingen van de stad en de wensen van haar bewoners. Voor toekomstige uitbreidingsgebieden wordt de blauwgroene ontwikkeling tijdig en gelijkwaardig aan nieuwe rode ontwikkelingen gekoppeld.
  • Het groen-blauwe casco wordt aangevuld met de drie ontbrekende schakels (ecologische slagaders).
  • De brongebieden voor de natuur in de stad worden kwalitatief versterkt en planologisch veilig gesteld. Een brongebied is een gebied van waaruit soorten naast gelegen gebieden bevolken; bijv. de Lepelaarplassen zijn brongebied van vele rietvogels voor de grachten en parken van de stad).
  • Op het niveau van de stadsdelen wordt een raamwerk aan leefgebieden gerealiseerd.
  • Door in te zetten op het omvormen van regulier beheer naar gedifferentieerd beheer wordt de natuurkwaliteit van het openbaar groen vergroot.
  • Initiatieven van bewoners om mee te doen aan het beheer van de directe woonomgeving, worden gefaciliteerd en gestimuleerd.
  • De betrokkenheid van alle leeftijdsgroepen bij de natuur van Almere wordt bevorderd.

Het beleid van het Ecologisch Masterplan wordt op integrale wijze benaderd, d.w.z. met oog voor landschappelijke, recreatieve en ruimtelijke ontwikkelingen. Het masterplan betreft de 2e fase in het beleidsproces om te komen tot een sectorale visie op de natuur van Almere. Met het plan zijn de uitgangspunten door de raad vastgesteld die vervolgens richtinggevend zouden worden voor het op te stellen kaderplan. De uitvoering van deze derde fase heeft niet plaatsgevonden.

Voor het plangebied betekent dit dat dit niet in strijd is met het Ecologisch Masterplan.

Archeologienota 2009 (2009)

Almere voert een actief Archeologisch Monumentenzorg (AMZ) beleid, gericht op

  • 1. Het veiligstellen van de meest waardevolle vindplaatsen in de gemeente;
  • 2. Het zoveel mogelijk integreren van deze locaties in de diverse inrichtingsplannen;
  • 3. Het kenbaar en herkenbaar maken van de bijzondere geschiedenis van Almere aan het publiek.

De hoofdlijnen van het beleid inzake de archeologische monumentenzorg in Almere staan beschreven in de Archeologienota. Op 18 juni 2009 heeft de raad in deze nota de uitgangspunten van het archeologisch beleid vastgesteld, evenals de Archeologieverordening. De Archeologienota, de Archeologieverordening en de bijbehorende Archeologische Beleidskaart Almere (ABA) zijn op 12 juli 2009 in werking getreden. Het beleid is een uitwerking van de Monumentenwet 1988.

De Archeologienota gaat in op het gemeentelijke selectiebeleid voor archeologie. Dit selectiebeleid richt zich in de eerste plaats op de zogenaamde selectiegebieden: gebieden die verwachtingsvol c.q. behoudenswaardig zijn en een archeologische onderzoeksplicht kennen. In de tweede plaats richt het beleid zich op het behoud van een representatief deel van behoudenswaardige vindplaatsen (scheepsresten en steentijdvindplaatsen). Als laatste richt het selectiebeleid zich op zorgvuldige omgang met toevalsvondsten. De selectiegebieden, behoudenswaardige vindplaatsen (waaronder wettelijk beschermde monumenten) en gebieden die zijn vrijgesteld van archeologische verplichtingen zijn op de Archeologische Beleidskaart Almere aangegeven. Voor selectiegebieden geldt een onderzoeksverplichting voorafgaand aan bodemverstorende werkzaamheden om zo eventuele behoudenswaardige vindplaatsen in kaart te brengen en deze vervolgens beleidsconform in te passen.

In de Archeologieverordening is gesteld dat de onderzoeksplicht in selectiegebieden alleen geldt indien een plangebied voldoet aan de volgende twee condities:

  • 1. Het plangebied waarin de voorgenomen bodemingreep zal plaatsvinden heeft een oppervlakte van 100 m2 of groter;
  • 2. Het moet gaan om een bodemingreep dieper dan 50 cm beneden het maaiveld.

Voor gebieden die voldoen aan deze condities is een archeologievergunning vereist. Deze vergunning kan al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden als de werkzaamheden de archeologische waarden aantasten of risico´s daarop kunnen opleveren.

Indien in een selectiegebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen worden vastgesteld, geldt het volgende: behoud in situ, door middel van inpassing, inrichting, monitoring en beheer. Voor de inpassing geldt dat op het terrein waarbinnen zich de kern van de vindplaats bevindt geen andere inrichting is toegestaan dan die het behoud, beheer, onderzoek en beleefbaarheid ten dienste staat. Om de kern van de vindplaats ligt een zogenaamde bufferzone. Deze bufferzone is onderdeel van de behoudenswaardige vindplaats. Voor de bufferzone geldt dat er, in bepaalde gevallen, wel kleinschalige ingrepen kunnen worden toegestaan, zolang deze ingrepen recht doen aan de archeologische betekenis van het terrein. Voor behoudenswaardige archeologische vindplaatsen die wettelijk zijn beschermd geldt dat, bij ingrepen die de site kunnen verstoren of wijzigen, een monumentenvergunning van de minister is vereist op grond van artikel 11 van de Monumentenwet 1988.

Het is altijd mogelijk dat in de bodem niet ontdekte archeologische waarden bij toeval te voorschijn komen (de zogenaamde toevalsvondsten). In Almere zal het dan waarschijnlijk meestal gaan om scheepsresten of vliegtuigwrakken. Indien dergelijke resten buiten het kader van een officieel archeologisch (voor)onderzoek worden aangetroffen, geldt een meldingsplicht op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988. De meldingsplicht geldt voor heel Almere, dus ook voor gebieden buiten de selectiegebieden en buiten de behoudenswaardige vindplaatsen, evenals in gebieden waar het archeologische vooronderzoek is afgerond.

Dit bestemmingsplan voldoet aan het gestelde in de Archeologienota (zie hoofdstuk 5.10).

Gemeentelijke archeologieverordening (2009)

In de Archeologieverordening is vastgelegd hoe Almere omgaat met behoudenswaardige archeologisch vindplaatsen en voor welke terreinen een onderzoeksverplichting (selectiegebieden) dan wel een vrijstelling hiervan geldt. De selectiegebieden en vindplaatsen worden beschermd door een aanlegvergunningstelsel (nu omgevingsvergunningsstelsel voor de aanleg van werken). De vergunning kan (al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden) worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden indien het project/ de werkzaamheden de archeologische waarden aantast of risico's daarop kan opleveren. Het beleid heeft tot doel aangetroffen vindplaatsen en scheepswrakken van voldoende kwaliteit in situ te behouden. In de Archeologieverordening is dwingend opgenomen dat de waardevolle terreinen en selectiegebieden (als vermeld op de ABA) integraal in alle toekomstige ruimtelijke plannen en juridisch-planologische kaders moeten worden overgenomen, met een met de verordening overeenkomende bescherming.

Dit bestemmingsplan voldoet aan de Archeologieverordening (zie hoofdstuk 5.10).

Hoofdstuk 5 Omgevingstoets

Om aan te kunnen tonen dat een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan worden bekeken of de ontwikkelingen in het plan voldoen aan de regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water.

5.1 Milieu-effectrapportage

Inleiding

Voor besluiten en plannen die ontwikkelingen bevatten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de verplichting om de procedure voor een milieueffectrapportage te doorlopen of te beoordelen of het doorlopen van een dergelijke procedure noodzakelijk is (een mer-beoordeling). Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De categorieën van activiteiten waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer).

Mer

De gevallen waarvoor een milieueffectrapportage verplicht is, staan in onderdeel C van de bijlage van het Besluit mer. Dit bestemmingsplan betreft: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een weg bestaande uit vier of meer rijstroken, of verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken niet zijnde een autosnelweg of autoweg in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een weg met een tracélengte van 10 kilometer of meer (kolom C 1.3 uit de bijlage Besluit mer).

Mer-beoordelingsplicht

De gevallen waarvoor een mer-beoordeling verplicht is, staan in onderdeel D van de bijlage. Voor de volgende gevallen geldt een mer-beoordelingsplicht (deze gevallen in onderdeel D zijn overigens indicatief): de wijziging of uitbreiding van een weg bestaande uit vier of meer rijstroken, of verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken niet zijnde een, autosnelweg of autoweg, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een weg met een tracélengte van 5 kilometer of meer.

EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling

De verplichting voor een mer-beoordeling geldt ook wanneer op grond van de selectiecriteria in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Deze omstandigheden zijn:

  • de kenmerken van de projecten (omvang project, gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder, risico en ongevallen en de cumulatie met andere projecten);
  • de plaats van de projecten (bijzondere gebieden, bestaand grondgebruik, rijkdom/kwaliteit/ regeneratievermogen van natuurlijke hulpbronnen van het gebied, het opnamevermogen van het natuurlijk milieu);
  • de kenmerken van de potentiële effecten (in samenhang met de eerste twee criteria: bereik, grensoverschrijdende karakter van het effect, orde/grootte/complexiteit effect, waarschijnlijkheid effect, duur/frequentie/onomkeerbaarheid van het effect).

Beoordeling

Met dit bestemmingsplan wordt een aantal rotondes aangelegd of vergroot en worden bij bestaande kruisingen extra opstelstroken aangelegd. Het project blijft beneden de criteria genoemd in kolom C. Het totaal van het aan te passen wegtracé in dit bestemmingsplan is korter dan 10 km (tabel C1.3). Het opstellen van een mer is niet verplicht. Het nemen van een mer-beoordelingsbesluit is ook niet vereist, omdat het aan te passen tracé van de weg korter is dan 5 km (tabel D1.2). Verder treden geen belangrijke nadelige milieugevolgen op als gevolg van de aanpassingen aan de kruisingen en wegen, zoals opgenomen in dit plan. De geluidsbelasting neemt wel toe, maar blijft door te nemen maatregelen onder de maximale geluidsbelasting. Gelet op de omvang van de ontwikkelingen in het bestemmingsplan en het feit dat het plangebied niet in of nabij bijzondere gebieden (Natura 2000) ligt, kan worden uitgesloten dat de ontwikkelingen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Een mer of mer-beoordelingsbesluit voor het bestemmingsplan is daarom niet nodig.

5.2 Verkeer

Algemeen

Het 'hoofdnet auto' in en rondom Almere bestaat uit de rijkswegen A6 en A27, de provinciale stadsautowegen Hogering, Tussenring, Buitenring, Waterlandseweg en Oostvaardersdijk, en binnen de stadsdelen de gemeentelijke dreven. Het autonetwerk is grofmazig van opzet. Dat leidt tot grote verblijfsgebieden en relatief weinig kilometers hoofdwegennet, dat (in een eindbeeld) daardoor wel druk belast kan zijn. De dreven liggen langs de randen van de wijken als resultante van het stimuleren van langzaam verkeer (voor de fiets rechtstreekse routes, de auto rijdt om) en het streven naar grote, autoluwe (=verkeersveilige) verblijfsgebieden. De hoofdroutes voor de fiets en de busbanen kruisen het hoofdnet auto ongelijkvloers bij zwaardere intensiteiten om redenen van verkeersveiligheid en doorstroming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP23alg01-vg01_0004.png"

Figuur hoofdnet auto

De sterke gerichtheid op de regio Amsterdam leidt tot een grote uitgaande woon-werkpendel en filevorming op het rijks- en provinciaal wegennet. Op de dreven is het aantal knelpunten qua doorstroming nog overzienbaar, maar de groei van nieuwe stadsdelen zal nieuw autoverkeer genereren dat de bestaande dreven extra zal belasten.

Het Rijk is inmiddels gestart met verbreding van onder andere A1 en A6 in het kader van het wegproject Schiphol-Amsterdam-Almere (SAA). De provincie Flevoland zal uiterlijk in 2020 de verbredingen van Waterlandseweg en Hogering-west realiseren. Hiermee kan de groei van Almere Poort, Pampus en Hout voor de komende jaren worden gefaciliteerd.

Ontsluiting

Passend binnen duurzaam-veilig is er in Almere sprake van een zelfverklarende infrastructuur:

  • stroomwegen (A6, A27, Hogering/ Buitenring/ Tussenring/ Waterlandseweg) = verkeersader
  • gebiedsontsluitingswegen (dreven) = verkeersader
  • erftoegangswegen (buurtwegen/woonstraten) = verblijfsgebied

De kruispunten van de Almeerse gebiedsontsluitingswegen zijn uitgevoerd in de vorm van rotondes of, in het geval van hoge verkeersintensiteiten, met een verkeersregelinstallatie (= VRI). De verblijfsgebieden hebben zo veel mogelijk auto-aansluitingen op de gebiedsontsluitingswegen (om de 250 à 400 m). Doorgaand autoverkeer is in het verblijfsgebied afwezig. Het gebied is ingericht met onder meer 30 km/h-poorten en drempels. In Almere geldt voor de A6 en A27 een vrijwaringszone zoals bedoeld in het NVVP.

Snelheid

In Almere kennen de verblijfsgebieden, passend binnen duurzaam-veilig, als gezegd, een maximum snelheid van 30 km/h. Op de gebiedsontsluitingswegen bedraagt de maximum snelheid 50 km/h. Voor de stroomwegen in Almere geldt 80 km/h, of in het geval van een snelweg 100-120 km/h.

Bereikbaarheid

Uitgangspunt is dat de verdere groei van Almere geen negatieve effecten heeft op de (interne) bereikbaarheid. De capaciteit van een weg wordt vooral bepaald door de capaciteit van de kruisingen. Met het plaatsen van verkeerslichten en aanpassen van rijstroken kan de bestaande infrastructuur beter worden benut en de doorstroming fors verbeterd, zonder dat zeer ingrijpende maatregelen nodig zijn. Zonder deze wegaanpassingen worden in de toekomst verkeersknelpunten voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP23alg01-vg01_0005.png"

figuur toekomstige knelpunten infrastructuur auto-infrastructuur Havendreef en Stedendreef

Uit onderzoek (met het dynamisch verkeersmodel) blijkt dat als de gebieden Almere Poort en Noorderplassen zijn voltooid en de verbredingen van de A6 inclusief de directe aansluiting van die A6 op de Havendreef, Hogering-west en Waterlandseweg in 2020 zijn gerealiseerd, zullen bijvoorbeeld op de Havendreef-Stedendreef knelpunten ontstaan, indien er geen maatregelen in de infrastructuur worden genomen. Met dit model kan toekomstige filevorming worden berekend. Hoe groter de cirkel in de figuur hierboven, hoe meer vertraging. Om dit te voorkomen is het noodzakelijk dat op meerdere plekken in Almere turborotondes worden aangelegd, verkeerslichten geplaatst en opstelstroken gerealiseerd of extra rijstroken aangelegd. Voor zover hier een bestemmingswijziging nodig is, is dat in dit bestemmingsplan opgenomen.

Verkeersveiligheid

De nieuwe of uitbreiding van wegen op het onderliggende wegennet kunnen worden aangemerkt als relatief veilig, aangezien deze overwegend zijn ingericht overeenkomstig de uitgangspunten van Duurzaam Veilig (scheiden van verkeersstromen). Door de toename van verkeersintensiteiten worden de wegen wel drukker. Daarom is in het kader van het MIPA een analyse gedaan naar de meest onveilige punten. Uit deze analyse komt onder andere naar voren dat op de kruising Hollandsedreef-Operetteweg het aantal ongevallen relatief hoog is. Dit komt omdat het redelijk stille wegen zijn en daarom wordt er hard gereden. Er zal dan ook een enkelstrooksrotonde worden aangelegd, zodat auto's moeten afremmen. Dit bevordert de verkeersveiligheid.

5.3 Geluid

5.3.1 Aanpassingen Stedendreef

De Stedendreef wordt verbreed naar 2 x 2 rijbanen. Op grond van de Wet geluidhinder dient middels een akoestisch onderzoek te worden nagegaan of er sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Op een aantal locaties is gebleken dat het toekomstige tracé van de Stedendreef een geringe strijdigheid kent met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Hiervoor wordt dit bestemmingsplan vastgesteld.

De aanleiding voor het verbreden van de Stedendreef is de verbreding van de A6 naar 4 x 2 rijbanen. Dit heeft effect op het onderliggende wegennet. Uit onderzoek naar de capaciteit van de Stedendreef is gebleken dat de huidige Stedendreef de toenemende verkeersdruk niet kan verwerken.

Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de verbreding van de Stedendreef in Almere door de gemeente Almere, genaamd "Akoestisch onderzoek Aanpassing Stedendreef Almere Stad", 12 december 2013, kenmerk DSO/Ruimte/2013/AO005, versie 1.4 (zie Bijlage 1).

Uit het onderzoek blijkt dat bij 52 woningen vanwege de Stedendreef neemt de geluidsbelasting met 1,5 dB of meer toe ten opzichte van de geldende grenswaarde. Er is sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Omdat er sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder moet er onderzoek worden ingesteld naar het effect van maatregelen. Dit onderzoek moet er in principe op gericht zijn om de toenames van de geluidsbelasting geheel weg te nemen. In dit onderzoek is een afweging gemaakt van maatregelen die doelmatig en kostenefficiënt zijn om de geluidsbelasting te verlagen tot aan de wettelijke grenswaarde. Op grond van deze afweging wordt geadviseerd een pakket van maatregelen toe te passen bestaande uit een geluidsreducerend wegdek van het type SMA 0/5 en het ophogen van de bestaande wallen ter plaatse van de Madernastraat en de Vlissingenstraat. Op de brug over het Strawinskypad wordt een scherm geplaatst. In de onderstaande figuur zijn de maatregelen weergegeven.
afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP23alg01-vg01_0006.png"

Figuur Variant 2025 SMA 0/5 en schermen op wallen

In de onderstaande tabel zijn de toe te passen bronmaatregelen en in tabel daaronder de geluidschermen weergegeven.

Locatie   Maatregel   Locatie   Zijde  
Havendreef   SMA 0/5   Felix Timmermansbrug-
Stedendreef  
beiden  
Stedendreef   SMA 0/5   gehele lengte   beiden  
Wijkontsluitingswegen:
Amersfoortweg
Amsterdamweg
Cesar Franckweg
H. Andriessenweg
J.H. Bachweg
Middelburgweg
Mozartweg
Rotterdamweg  
SMA 0/5   gedeelte tot aan 30 km/u aanduiding   beiden  

Tabel: voorgestelde bronmaatregelen

Geluidsscherm   Lengte / hoogte [m]   Locatie   Zijde  
H. Andriessenweg-
Strawinskypad (geluidswal 7)  
136 / 1   boven op bestaande aarden wal   west  
Brug over Strawinskypad   23 / 2   aan westzijde brug   west  
Strawinskypad-J. Greshofbrug (geluidswal 9)   115 / 1   boven op bestaande aarden wal   west  
Middelburgweg-
Zeelandsepoort (geluidswal 8)  
130 / 1   boven op bestaande aarden wal   oost  

Tabel: voorgestelde geluidschermen

Deze maatregelen zijn al vastgesteld tegelijk met de . De geluidsbelasting bij relevante niet-geluidsgevoelige bestemmingen blijft ten opzichte van de huidige situatie gelijk.

5.3.2 Overige wegaanpassingen

Dit betreft de aanpassingen aan de kruising Cinemadreef-Charlie Chaplinweg, Grote Vaartweg-Draaibrugweg, de aanleg van een rotonde op de Hollandsedreef-Operetteweg en aanpassingen aan de rotondes op de Spectrumdreef-Evenaar en Spectrumdreef-Antillenweg. Ook hier moet op grond van de Wet geluidhinder door middel van een akoestisch onderzoek worden bekeken of sprake is van een reconstructie. Voor deze aanpassingen is een bestemmingsplanwijziging, die met onderhavig plan wordt gefaciliteerd. In het akoestisch onderzoek is ook de aanleg van de rotonde aan de Muziekdreef-Kruidenweg meegenomen. Deze aanpassing past in het geldende bestemmingsplan en vormt dus geen onderdeel van deze bestemmingsplanwijziging.

Er is door de gemeente Almere akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de genoemde aanpassingen, genaamd "Akoestisch onderzoek aanpassingen kruisingen/ rotondes Almere" van 11 maart 2014, kenmerk DSO/Ruimte/2014/AO001, versie 1.0.

De aanpassing aan de kruising Cinemadreef-Charlie Chaplinweg betreft de aanleg van een aparte rijbaan voor rechtsaf. In de geluidszone van de Charlie Chaplinweg liggen geen geluidgevoelige functies. De aanpassing aan de kruising Grote Vaartweg-Draaibrugweg is minimaal en ook in de zone van deze weg zijn geen geluidgevoelige functies aanwezig. Akoestisch onderzoek in het kader van deze bestemmingsplanwijziging is dan ook niet nodig.

Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting bij geen enkele woning met 2 dB of meer toeneemt ten opzichte van de geldende grenswaarde. De aanpassingen leiden daarom niet tot een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Verder maatregelen zijn niet noodzakelijk. Dit betekent dat qua geluidshinder de wegaanpassingen geen belemmering zijn.

5.4 Luchtkwaliteit

Inleiding

Op 15 november 2007 zijn de Europese luchtkwaliteitseisen opgenomen in titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wijzigingswet Wet milieubeheer). Dat betekent dat dit aspect wettelijk verplicht beschouwd moet worden bij het uitoefenen van een bestuurlijke bevoegdheid. Tevens legt het Rijk een grote nadruk op het principe van een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat elke situatie beoordeeld moet worden of het aanvaardbaar is om een project op een bepaalde locatie te realiseren. Luchtkwaliteit is een aspect waarmee de leefbaarheid van een gebied deels gekarakteriseerd kan worden.

Toetsingsregels (inhoudelijk)

Het doel van hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer is het beschermen van het milieu tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging. De parameters die van belang zijn in Almere zijn m.n. stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10):

Stof   Daggemiddelde (µg/m3)   Jaargemiddelde (µg/m3)   Datum in werking   Achtergrondconc. 2009 Almere (µg/m3)  
NO2   -   40   1-1-2015   < 25  
PM10   50
(mag 35 keer/jaar overschreden worden)  
40   1-1-2011   < 25  

Tevens is in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer geregeld dat in sommige gevallen de toetsing aan de luchtkwaliteitseisen niet meer hoeft te gebeuren. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • 1. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • 2. een project leidt -al dan niet per saldo- niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • 3. een project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging;
  • 4. een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Met de wijziging van de Wet milieubeheer zijn de volgende besluiten en regelingen van kracht:

  • Besluit & Regeling 'Niet in betekenende mate' (NIBM);
  • Regeling 'Beoordeling luchtkwaliteit 2007' (RBL), (gewijzigd december 2008, maart 2009);
  • Regeling 'Projectsaldering luchtkwaliteit 2007';
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Naast de Wet milieubeheer geldt ook de Wet ruimtelijke ordening. De koppeling tussen de Wet ruimtelijke ordening en luchtkwaliteit wordt via het aspect 'goede ruimtelijke ordening' vormgegeven. De onderbouwing hiervan kan op basis van vier aspecten geschieden:

  • het beschrijven van het blootstellingrisico (hoeveel mensen en in welke mate);
  • het scheiden: in hoeverre is milieuzonering toepasbaar;
  • het voorkomen van voorzienbare hinder;
  • het beschermen: 'meest kwetsbare groep op de minst vervuilde plek'.

Op grond van deze regelingen kan de toetsing aan de EU-normstelling achterwege blijven indien aan de specifieke randvoorwaarden is voldaan.

Beoordeling situatie

NSL

De gemeente Almere doet mee aan het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is het plan om de luchtkwaliteit in Nederland te verbeteren. Het NSL houdt rekening met voorgenomen grote projecten die de luchtkwaliteit verslechteren en zet hier maatregelen tegenover om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het pakket van maatregelen is zo opgesteld dat het de negatieve effecten van de ruimtelijke projecten ruimschoots compenseert. Het doel van het NSL is te voldoen aan de Europese grenswaarden voor fijn stof (PM10) in 2011 en stikstofdioxide (NO2) in 2015.

Het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan met betrekking tot de Stedendreef (kruising met Amersfoortweg-Mozartweg, Havendreef-Hollandsedreef en met Middelburgweg-Andriessenweg) maakt onderdeel uit van een project in het NSL (zie NSL, projectnr 120). Projecten die zijn opgenomen in het NSL hoeven niet afzonderlijk te worden getoetst aan de grenswaarden. Hiermee wordt voldaan aan de bestuurlijke bevoegdheid en is er op grond van luchtkwaliteit geen belemmering voor het bestemmingsplan. In het NSL is opgenomen de verplichting opgenomen om jaarlijks te controleren of grenswaarden niet worden overschreden. Deze monitoring is een extra waarborg dat op tijd aan de grenswaarden voor PM10 en NO2 wordt voldaan. Als uit de monitoring blijkt dat niet tijdig aan de grenswaarden wordt voldaan, moeten aanvullende maatregelen worden genomen.

Niet in betekenende mate

Voor de overige zes wegaanpassingen die met dit bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt, draagt het verkeer als gevolg van de aanpassingen 'niet in betekenende mate' bij aan een eventuele toename van PM10en NO2. Het betreft immers het aanleggen van een aantal extra opstelstroken voor autoverkeer en het realiseren van turborotondes (tweerijstrooksrotondes in plaats van een éénrijstrooksrotonde). De concentratie van PM10 en NO2 blijft naar verwachting ver beneden de grenswaarde. Ook zal de daggemiddelde norm voor fijn stof niet wordt overschreden en ver beneden de norm (namelijk 5 keer per jaar) van 35 keer per jaar overschrijding blijven. Verkeersdeelnemers of omwonenden worden niet blootgesteld aan significante luchtemissies als gevolg van dit bestemmingsplan die schadelijk zijn voor hun gezondheid. Bovendien zal door de te nemen maatregelen geen of minder filevorming ontstaan op de dreven. Dit komt de luchtkwaliteit in enige mate ten goede naar verwachting.

Conclusie

Op basis van de huidige inzichten en de prognoses voor de komende tien jaar, vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.5 Externe veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die burgers lopen vanwege gebruik, opslag en transport (weg, water, spoor en buisleidingen) van gevaarlijke stoffen zoals vuurwerk, LPG en benzine. De term 'externe' veiligheid wordt gehanteerd, omdat het risico van derden (de omgeving) hierin centraal staat. Zij nemen geen deel aan de activiteit die het risico met zich meebrengt. Het gaat dus om mensen die extern zijn ten opzichte van die activiteit. Om externe, individuele burgers tegen de risico's van het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen te beschermen, geldt er een wettelijk basisbeschermingsniveau. Deze is vervat in het plaatsgebonden risico (PR), waarbij als grenswaarde geldt dat de kans dat iemand op een bepaalde plek overlijdt door een ongeval met een gevaarlijke stof niet groter mag zijn dan één op de miljoen per jaar. Naast de bescherming van het individu geldt er een ook verantwoordingsplicht voor activiteiten met gevaarlijke stoffen waarbij een groep mensen kan overlijden, namelijk het groepsrisico (GR). Deze verantwoordingsplicht houdt in, dat de wijziging van het groepsrisico ten gevolge van een ruimtelijk plan moet worden onderbouwd én verantwoord. Hierbij is de oriëntatiewaarde een ijkpunt voor de omvang van het groepsrisico

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg

Dit bestemmingsplan maakt niet de bouw, vestiging of aanleg van nieuwe kwetsbare en beperkte kwetsbare objecten mogelijk in de omgeving van een weg, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

PR en GR

De voorgenomen wegaanpassingen leiden niet tot een toename van het plaatsgebonden risico en/of het groepsrisico van de betreffende wegvakken, omdat:

  • de hoeveelheden gevaarlijke stoffen die over de betreffende wegen worden vervoerd gering zijn en door deze wegaanpassingen niet worden verhoogd; én
  • de personendichtheden in de buurt van de betreffende wegvakken laag zijn en als gevolg van de wegaanpassingen niet toenemen; én
  • de wegen niet significant dichter bij bebouwing komen te liggen.

De verantwoordingsplicht groepsrisico is niet van toepassing.

Positieve effecten
De voorgenomen wegaanpassingen hebben verder een licht positief effect op de bestrijdbaarheid van een eventueel incident met gevaarlijke stoffen op de betreffende wegvakken vanwege de verbeterde bereikbaarheid. Tot slot neemt de zelfredzaamheid van personen in geringe mate toe: de wegaanpassingen leiden tot kleine verbeteringen om het gebied in de directe omgeving van een eventueel incident met gevaarlijke stoffen op de betreffende wegvakken te ontvluchten.

Conclusie
Externe veiligheidsaspecten vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.6 Kabels en leidingen

Aanpassing Grote Vaartweg-Draaibrugweg

De wegaanpassing nabij de Grote Vaartweg-Draaibrugweg ligt in de Veiligheidszone van de Reservering nationale leidingenzone, die net boven de Buitenring ligt. Er zijn signalen dat deze reservering wordt opgeheven, maar dat is nog niet gebeurd. Daarom wordt de reservering gerespecteerd in dit bestemmingsplan.

Overige aanpassingen

Binnen de overige plangebieden bevinden zich verder geen verbindingen, kabels of leidingen die een planologische bescherming behoeven. Dit aspect staat de vaststelling van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

5.7 Ecologie

Ecologische structuur
Het plangebied behoort niet tot de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), Natura 2000 of een gebied dat in het Ecologisch Masterplan (Almere 2006) is aangewezen als kerngebied of ecologische verbindingszone. Wel maakt het onderdeel uit van plantsoen en wijkgroen.

Gebiedsbescherming
Het plangebied behoort niet tot de EHS, Natura 2000 of aangewezen gebieden in het Ecologisch Masterplan. Directe gebiedsbescherming is daarom niet aan de orde. Indirecte gebiedsbescherming in de vorm van externe werking is ook niet aan de orde. Zowel tijdens de aanleg als tijdens het gebruik zijn geen negatieve effecten te verwachten op de beschermde waarden van de EHS en Natura 2000 (Ecologisch Masterplan kent geen externe werking). De EHS, Natura 2000 en het Ecologisch Masterplan vormen geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

Soortbescherming
De gronden van het plangebied worden beheerd als graslanden of als (ingezaaide) kruidenrijke graslanden. Alle gebieden worden eens per vijf jaar geïnventariseerd op onder de Flora- en faunawet beschermde soorten. Uit deze inventarisaties alsmede een check van de Nationale Database Flora en Fauna blijkt dat geen beschermde planten- en diersoorten zijn aangetroffen. De Flora- en faunawet vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.8 Waterparagraaf

5.8.1 Inleiding

Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Bro. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening. Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan.

De watertoetsprocedure kan op drie manieren gevolgd worden: de procedure 'geen waterbelang', de korte procedure en de normale procedure. Welke procedure gevolgd moet worden hangt af van de implicaties van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De procedure geen waterbelang en de korte procedure zijn bedoeld voor ruimtelijke plannen met beperkte gevolgen voor de waterhuishouding. Bij deze twee procedures kan de watertoets volledig digitaal doorlopen worden. De normale procedure is gericht op ruimtelijke plannen met relatief vergaande consequenties voor de waterhuishouding. In dit geval is actieve betrokkenheid van waterschap Zuiderzeeland nodig. Om te bepalen welke watertoetsprocedure gevolgd moet worden, is gebruik gemaakt van de website www.dewatertoets.nl (zie paragraaf 5.8.2) .

Waterrelevant beleid

Het streven naar een veilig, gezond en duurzaam waterbeheer staat landelijk in de belangstelling. Thema's zoals water in de stad en water als ordenend principe zijn als speerpunten aangegeven in het vigerende beleid zoals vastgelegd in de Vierde Nota Waterhuishouding (ministerie van V&W), de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (ministerie van I&M), de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw (WB21), het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW), de Handreiking Watertoets (VROM) en het Omgevingsplan Flevoland (Provincie Flevoland). Het beleid van het waterschap Zuiderzeeland staat beschreven in het Waterbeheerplan 2010-2015. Daarnaast zijn de Keur en de Legger van het Waterschap Zuiderzeeland belangrijke regelstellende instrumenten waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met het Waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijke Rioleringsplan van belang. Op Europees niveau wordt het waterbeheer onder andere gereguleerd door middel van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Richtlijn Overstromingsrisico.

5.8.2 Wegaanpassingen waarvoor de normale procedure van toepassing is

De wegaanpassingen (zie Hoofdstuk 1 of de verbeeldingen blad 1 t/m 9) betreffen nieuw verhard oppervlak in het stedelijk gebied met een oppervlakte groter dan 750 m². Hieronder staan de oppervlakten per aanpassing vermeld:

  Wegaanpassing   oppervlakte in m2  
1   Hollandsedreef-Operetteweg   59  
2   Stedendreef-Havendreef-Hollandsedreef   708  
3   Stedendreef-Middelburgweg-Andriessenweg   286  
4   Stedendreef-Amersfoortweg-Mozartweg   191  
5   Cinemadreef-Chaplinweg   401  
6   Veluwedreef   485  
7   Grote Vaartweg-Draaibrugweg   10  
8   Spectrumdreef-Evenaar   1254  
9   Spectrumdreef-Antillenweg   1870  

Het doorlopen van de vragen uit de watertoets heeft ertoe geleid dat voor deze wegaanpassingen de normale procedure gevolgd dient te worden. Dit betekent dat er hierover vooroverleg met het waterschap moet plaatsvinden.

Thema veiligheid

Veiligheid - primaire waterkeringen op orde

Streefbeeld: het buitenwater is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. Waterkeringen beschermen Flevoland tegen deze bedreiging. Het waterschap wil de veiligheid ook in de toekomst blijven waarborgen. Door te werken aan veilige, robuuste en duurzame waterkeringen anticipeert het waterschap op sociale ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen.

Veiligheid Regionale waterkeringen op orde

Streefbeeld: regionale keringen kunnen zowel binnen als buitendijks liggen. De binnendijkse Knardijk, een zogeheten compartimenteringsdijk, scheidt Zuidelijk en Oostelijk Flevoland, om de gevolgen van een overstroming te beperken. Buitendijkse regionale keringen beschermen buitendijkse gebieden tegen hoog water. Het plangebied ligt niet buitendijks. Het plangebied ligt niet in een keurzone van de waterkering. Op basis van de ingevoerde gegevens over het plangebied zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.

Bodemenergie: warmte-koude-opslag

Er wordt in het plan geen gebruikt gemaakt van bodemenergie ofwel warmte-koude opslag.

Thema Voldoende Water

Wateroverlast

Streefbeeld: het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebied, is in 2015 op orde. Het hele beheergebied voldoet aan de vastgestelde normen.

Uitgangspunt wateroverlast: het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. De planontwikkeling is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Met de planontwikkeling wordt er netto geen verhard oppervlak in landelijk gebied toegevoegd. De oppervlakte te realiseren waterberging is gerelateerd aan de maximaal toelaatbare peilstijging in het peilvak en de netto oppervlakte nieuw te realiseren verharding.

Zeven van de wegaanpassingen liggen in hetzelfde peilvak (ALM3) in Almere Stad. De toename van het verhard oppervlak bedraagt 2.140 m². Conform de beleidsregels 'compensatie toename verhard oppervlak en versnelde afvoer' moet 5,5% hiervan worden gecompenseerd. Dit leidt tot een oppervlakte van 117,70 m². Voor de drie aanpassingen in Almere Buiten (peilvlak ALM1) à 3.124 m² (kaarten 7, 8 en 9) moet daardoor 172 m² worden gecompenseerd. Dit gebeurt door de waterpartijen rondom het modecentrum op Veluwsekant (Almere Stad) met 600 m² uit te breiden en het bestaande overschot in de Striphelden- en Sieradenbuurt (Almere Buiten) te gebruiken.

Goed functionerend watersysteem

Streefbeeld: het watersysteem zorgt in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en maakt het realiseren van het (maatschappelijk) gewenste grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR) mogelijk. Waterschap Zuiderzeeland streeft er naar dat de feitelijke situatie van het watersysteem overeenkomt met de legger. Op die manier kan het waterschap weloverwogen anticiperen op en reageren in extreme situaties.

Anticiperen op watertekort

Streefbeeld: het waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige klimaatveranderingen. Tot nu toe ligt de nadruk bij klimaatveranderingen met name op meer extreme neerslag en stijging van de zeespiegel. Ook extreem droge periodes zullen echter vaker voor komen. Het robuuste watersysteem dat het waterschap nastreeft moet hier ook op anticiperen.

Ten behoeve van de planontwikkeling is geen bronnering van grondwater nodig. Bij deze planontwikkeling zal geen grondwater worden onttrokken ten behoeve van beregening, veedrenking of bedrijfsmatige toepassingen.

Thema Schoon Water

Goede structuurdiversiteit

Streefbeeld: het waterschap streeft naar goede leef,- verblijf- en voortplantingsmogelijkheden voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied.

Grotere waterpartijen en plassen worden onderscheiden in diepe en ondiepe waterplassen. Ondiepe plassen variëren in diepte tot 4 m. Diepe plassen zijn meer dan 4 m diep. Bij beide typen is een goede verhouding tussen ondiepe en dieper delen noodzakelijk voor een goed chemisch en ecologisch functioneren. Grotere waterpartijen hebben een waterdiepte van minimaal 1,5 m bij streefpeil (mede i.v.m. stabiliteit). Plaatselijk zijn verdiepingen van de waterbodem tot een diepte van 2,5 m gewenst. Afhankelijk van de grootte en de functie kan de voorkeur worden gegeven aan een geïsoleerde diepe (recreatie)plas of een (kleinere) met het watersysteem verbonden ondiepe plas (met meer ruimte voor vegetatie).

Ondiepe plassen worden omzoomd door brede gordels van boven het water uitstekende planten, bevatten eilandjes en zijn 0 - 2,5 m diep. 15 tot 30 % van het areaal van grote waterpartijen en plassen is minimaal 1,5 m. diep. De rest (70 tot 85%) van het areaal is dus ondieper dan 1,5 m. Afhankelijk van de functie kan een uitzondering worden gemaakt. Bijvoorbeeld bij een vaarfunctie, waarbij een diepte van meer dan 3 meter gewenst is, om overmatige waterplantengroei te voorkomen.

In diepe plassen wordt 30% van het oeverareaal ingericht als rietzone met aansluitend een waterfase van 0,8 - 2,0 meter diep (afhankelijk van het doorzicht). De rest van de diepe plas mag max. 10 m. diep zijn.

Goede oppervlaktewaterkwaliteit

Streefbeeld: het grond- en oppervlaktewater biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna in het beheergebied. De chemische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor.

Goed omgaan met afvalwater

Streefbeeld: veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan.

5.9 Bodemkwaliteit

Historie

De bodem van Almere ligt op de bodem van de voormalige Zuiderzee. In de ondergrond komen voornamelijk pleistocene dekzanden voor die tijdens de laatste ijstijd (Weichselien) zijn afgezet als gevolg van verstuivingen en rivierafzettingen. Na de laatste ijstijd is tijdens het Holoceen (ca. 10.000 jaar geleden) een pakket slappe klei-, zavel- en veenlagen op het pleistoceen zandpakket afgezet. Hierna ontstond een zoetwatermeer dat door de Romeinen (ca 50 - 400 na Chr.) 'Lacus Flevo' genoemd werd. In de periode 500-800 na Chr. lag er een meer met vrijwel de omvang van het huidige IJsselmeer. Men noemde het 'Aelmere' (het grote meer) en stond via enkele geulen in verbinding met de Waddenzee. Rond 1200 is er een bredere verbinding met de Waddenzee ontstaan. Door die brede verbinding werd er 2 m sediment gevormd, de zgn. Almere-afzettingen. In 1340 werd voor het eerst gesproken over de 'Sudersee', later werd dit 'Zuiderzee' die tot 1600 brak water bevatte door de invloed van de rivieren. Op 28 mei 1932, om 2 minuten over één veranderde de Zuiderzee in het 'IJselmeer'. In 1968 is de zuidelijke IJsselmeerpolder drooggevallen, waarmee de voormalige zeebodem een landbodem werd. In 1974 is de eerste paal voor de bouw van Almere-Haven de grond in gegaan en vanaf dat moment is Almere ontwikkeld. In het zand en de oorspronkelijke zeebodem (klei) zijn historisch geen bodemverontreinigingen te verwachten.

Bodemkwaliteit

Op en rondom de dreven is een aantal milieukundige bodemonderzoeken uitgevoerd. De resultaten van de bodemonderzoeken zijn uitgebreid beschreven in de desbetreffende rapportages. Over het algemeen kan gesteld worden dat de bodem geen verontreinigingen bevat. Incidenteel worden licht verhoogde concentraties van de generieke achtergrondwaarden in de grond en in het grondwater aangetroffen. Deze komen veelvuldig in Almere (net als in de rest van Nederland) voor en worden beschouwd als diffuse antropogene (door menselijk handelen veroorzaakte), dan wel natuurlijke achtergrondwaarden. Zij geven geen aanleiding tot nader onderzoek en vormen geen bezwaar voor de voorgenomen activiteiten. Uit de bodemkwaliteitskaart van Almere blijkt dat voor zowel de kwaliteit van ontgraven grond (ontgravingskaart) als de toepassingseisen voor de toe te passen grond (toepassingskaart) de bodemkwaliteitsklasse 'Landbouw/ Natuur' van toepassing is. Uitzondering hierop vormt de Grote Vaartweg op het industrieterrein 'De Vaart'. Hier mag grond met een kwaliteitsklasse 'wonen' worden toegepast in verband met de opstelling van 'Lokaal Maximale Waarden '(LMW's) in de Nota Bodembeheer.

Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) stelt regels voor het gebruik van steenachtige bouwstoffen, grond en baggerspecie die in contact kunnen komen met regenwater, grondwater of oppervlaktewater. Het gaat om onder meer asfalt, bitumineuze dakbedekkingen, baggerspecie, ophoogzand, grond, dakpannen, tegels, nieuwe bakstenen, heipalen, straatstenen, beton- en menggranulaat. In sommige gevallen moet de gebruiker die een bouwstof gebruikt dit melden aan het bevoegd gezag. Het bevoegde gezag beoordeelt de meldingen van eigenaren en opdrachtgevers van een werk over de toepassing van bouwstoffen. Ook ziet het bevoegd gezag toe op de naleving van het Bbk. Hergebruik van vrijkomende grond en/of zand zou idealiter zo veel mogelijk binnen het gebied plaats moeten vinden.

Grondwater en kwel

De grondwaterstand in het plangebied wordt sterk beïnvloed door de regulatie van het oppervlaktewaterpeil en wordt in Almere op ca 1,0 tot 1,5 meter onder het maaiveld gehouden. Door handhaving van vaste polderpeilen zijn de fluctuaties in de grondwaterstand gering. Als gevolg van de kweldruk van het grondwater zou in een ongereguleerde situatie het grondwater net boven of net onder het maaiveld staan. Delen van plangebied kunnen onder invloed staan van kwel, dat aan het maaiveld uittreedt. Voor een deel bestaat de kwel uit zogenoemd regionale kwel. Het betreft hier water dat elders in de bodem is geïnfiltreerd en op delen van het plangebied naar boven komt. Een ander deel van de kwel bestaat uit Gooimeer- of Markermeerwater dat onder en door de dijk heen stroomt.

Het kwelwater is relatief schoon. Als gevolg van de grote invloed van kwel- en regenwater in het plangebied is de waterkwaliteit als goed te karakteriseren. Ditzelfde geldt voor de kwaliteit van het grondwater. Er worden geen zware verontreiniging van de waterbodems in het plangebied verwacht.

Watersysteem

Het vuilwater van huishoudens en bedrijven/voorzieningen wordt afgevoerd via het droogweerafvoerstelsel (DWA-stelsel). Het vuilwater voert onder vrijverval naar gemalen en wordt vervolgens naar de zuiveringsinstallatie getransporteerd. Het regenwaterafvoerstelsel (RWA-stelsel) is bedoeld voor de afvoer van neerslagwater. Het RWA-stelsel voert neerslagwater van verharde oppervlaktes (daken, wegen, parkeerplaatsen, etc.) af via straatkolken of drainages naar het oppervlaktewater. Bij een verbeterd gescheiden stelsel wordt het meest verontreinigde deel van neerslagwater (bijvoorbeeld dat van busbanen, parkeerplaatsen en drukke wegen) via een apart leidingsysteem met overstorten op het oppervlaktewater naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie afgevoerd. Het Waterplan Almere is in 2005 inwerking getreden. Hierin wordt het aspect water integraal behandeld. Almere werkt, in samenwerking met het Waterschap Zuiderzeeland, aan de uitvoering van het waterplan.

5.10 Archeologie en cultuurhistorie

Normstelling en beleid  

De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologische waarden in de ondergrond. Grondgedachte is dat er wordt gestreefd naar het behoud van archeologische waarden ter plaatse (in situ). Indien dat niet mogelijk is, geldt een onderzoeksverplichting en waar nodig, opgraving van archeologische artefacten. Gemeenten mogen deze wettelijke verplichting uitwerken in een eigen archeologisch beleid. Volgens artikel 3.1.6 Bro moeten naast archeologische waarden nu ook bovengrondse cultuurhistorische waarden bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden meegewogen.

Historisch-geografische en stedenbouwkundige waarden

In het plangebied zijn geen beschermde monumenten of stads- of dorpsgezichten aangewezen. Er zijn bovendien, anders dan de dreven zelf, geen waardevolle historisch-geografische of stedenbouwkundige structuren te onderscheiden die in de toekomst een waardevolle rol zouden kunnen spelen als elementen in de bebouwde omgeving. Ook zijn er geen potentiële gebouwde of groene monumenten aanwezig.

Archeologische waarden

In de bodem van het plangebied kunnen zich archeologische resten uit de steentijd bevinden, specifiek de periode vanaf het einde van de Oude Steentijd tot en met de Midden Steentijd (10.000 - 4.900 v. Chr.). Drie van de planlocaties vallen op grond van de Archeologische Beleidkaart Almere in vergunningsplichtige archeologische selectiegebieden:

  • Spectrumdreef-Antillenweg (verbeeldingnummer 9);
  • Spectrumdreef-Evenaar (verbeeldingnummer 8);
  • Grote Vaartweg - Draaibrugweg (verbeeldingnummer 7) .

Vanwege de relatief kleine onderzoeksoppervlaktes kan onderzoek in elk gebiedje op zich slechts weinig relevante archeologische informatie opleveren. Om deze reden is er in overleg met Bureau Archeologie en Monumentenzorg voor gekozen om het archeologisch onderzoek op één locatie nabij de Spectrumdreef-Evenaar (rotonde Zenit) te concentreren. De verzamelde gegevens worden benut bij de geplande inrichting van de provinciale top-10 steentijdvindplaats die naast deze rotonde is gelegen. De kenniswinst heeft de verstorende werking van de aanlegwerkzaamheden op eventueel aanwezige archeologische waarden gecompenseerd. De waarden zijn op deze wijze niet onevenredig geschaad. De locaties zijn na het onderzoek vrijgegeven. Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan is planologische bescherming van archeologische waarden via een bestemmingslegging daarom niet nodig.

Behalve resten uit de steentijd bevinden zich in Almere ook scheeps- en vliegtuigwrakken. Hoewel er geen enkel wrak in het plangebied bekend is, moet in het geval van een toevalsvondst gehandeld worden conform de bepalingen van de Monumentenwet 1988, artikel 53 lid 1 en artikelen 5:5 en 5:13 van het Burgerlijk Wetboek. De vondst moet onmiddellijk bij de stadsarcheoloog worden gemeld. De stadsarcheoloog doet dan melding bij de minister van OCW.

Hoofdstuk 6 Implementatie

6.1 Planning en fasering

Het MIPA heeft een realisatieperiode tot 2020. Jaarlijks stelt de gemeente een werkplan op met projecten voor dat specifieke jaar. In de eerste planning zijn de projecten die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen gepland voor uitvoering in de volgende jaren:

Stedendreef-Middelburgweg-Andriessenweg   2014  
Stedendreef-Amersfoortweg-Mozartweg   2014  
Stedendreef-Hollandsedreef-Havendreef   2014  
Grote Vaartweg-Draaibrugweg   2014  
Spectrumdreef-Antillenweg   2015  
Spectrumdreef-Evenaar   2015  
Cinemadreef-Chaplinweg   2016  
Hollandsedreef-Operetteweg   2018  
Veluwedreef   2019  

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd.
Het moet gaan om een bouwplan, omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan altijd gekoppeld is aan de verlening van de omgevingsvergunning. In artikel 6.2.1 Bro is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan. Het betreft onder meer de bouw van één of meer woningen/ hoofdgebouwen, de uitbreiding van een hoofdgebouw en de bouw van kassen van minstens 1000 m2. Het aanpassen van wegen valt niet onder het begrip bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Het opstellen van een exploitatieplan is dan ook niet vereist. Bovendien is van kostenverhaal geen sprake. De financiering van het programma MIPA is via ter beschikking gesteld gemeentelijk budget. De MIPA-projecten die voortvloeien uit het SBA worden naast met gemeentelijke budget ook betaald uit geldelijke bijdragen van het Rijk en provincie Flevoland.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Algemeen

Dit plan is tot stand gekomen in samenwerking met de verschillende gemeentelijke afdelingen en diensten. In het onderliggend beleidskader dat de basis vormt van de gewenste ontwikkeling zijn de wensen van gebruikers en omwonenden zo veel als mogelijk meegenomen. Gelijktijdig met de besluitvorming wordt ook met belanghebbenden gecommuniceerd.

Inspraak

Inspraak wordt gehouden op grond van de Participatienota, omdat dit in principe bij 'elke ingreep' in de fysieke leefomgeving noodzakelijk wordt geacht. Bij dit bestemmingsplan wordt de inspraak gehouden via de formele bestemmingsplanprocedure. De wegaanpassingen betreffen overigens ondergeschikte aanpassingen aan bestaande wegen. Deze hebben relatief weinig tot geen negatieve effecten voor omwonenden of nabijgelegen bedrijven. Die omwonenden en nabijgelegen bedrijven hebben voldoende mogelijkheden bij het formele besluitvormingsproces om zienswijzen in te dienen. Hun rechten zijn daarmee voldoende gewaarborgd.

Vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overlegt de gemeente met betrokken gemeenten, waterschap(pen), met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij deze ruimtelijke ordening of belast met de behartiging van belangen die in het geding zijn of andere instanties. Een concept-ontwerpbestemmingsplan is op 18 maart 2014 per e-mail gezonden naar de volgende instanties:

    • a. Waterschap zuiderzeeland
    • b. Provincie Flevoland

Alleen het waterschap heeft een reactie ingediend. Hieronder is deze reactie samengevat weergegeven. Daaronder staat het gemeentelijke antwoord.

Waterschap

Het waterschap vindt dat als gevolg van de toename van het verhard oppervlak compensatie noodzakelijk is. In totaal moet 770 m² aan water worden aangelegd.

Antwoord: dit gebeurt door de waterpartijen rondom het modecentrum op Veluwsekant met 600 m² uit te breiden en het bestaande overschot in de Striphelden- en Sieradenbuurt te gebruiken. Daarmee wordt aan de bezwaren van het waterschap tegemoet gekomen.

Zienswijzen

Het plan heeft vanaf 25 augustus tot en met 6 oktober 2014 ter inzage gelegen zodat een ieder een zienswijze kon indienen. Zoals al in paragraaf 1.4 is gemeld, is voor de drie aanpassingen aan de kruisingen op de Stedendreef, die ook in dit bestemmingsplan zijn opgenomen, al een omgevingsvergunning afwijking bestemmingsplan verleend. Dit betekent dat tegen deze aanpassingen geen zienswijzen meer kunnen worden ingediend. Als dat wel gebeurt, zullen deze buiten behandeling blijven.

Op 3 en 4 september 2014 zijn informatieavonden gehouden voor belangstellenden. Op die avonden is in totaal één persoon gekomen die om informatie heeft gevraagd.

Er zijn geen zienswijzen op het ontwerp bestemmingsplan ingediend.