direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Parapluplan ondergrondse hoogspanningsleiding tracé Stichtsekant-Veluwsekant
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0034.BP1P2W5P01-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan regelt de bestemming en het gebruik van de gronden voor een bepaald gebied. Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridische plan. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De plantoelichting heeft geen rechtskracht.

Een bestemmingsplan wordt tijdens de verschillende procedurestappen langs elektronische (digitale) en analoge weg beschikbaar gesteld. Wanneer de inhoud van het digitale en analoge bestemmingsplan verschillend zijn, is de inhoud van het digitale bestemmingsplan beslissend.

1.2 Aanleiding voor dit bestemmingsplan

Een veilig en ononderbroken transport van elektriciteit is van groot belang. Storingen moeten voorkomen worden. TenneT draagt zorg voor de kwaliteit en capaciteit van het hoogspanningsnet (hoogspanning is een spanning van 110.000 Volt (110 kV) en hoger). Het hoogspanningsnet is verbonden met distributienetwerken via hoogspannings- of schakelstations. Deze knooppunten bestaan onder andere uit transformatoren die een hoge spanning omzetten in een lagere spanning, die geschikt is voor huishoudens, bedrijven en instellingen. Hoogspanningsverbindingen, masten, hoogspanningsstations vanaf 110kV en hoger etcetera worden ook wel hoogspanningsinstallaties genoemd. Hier horen ook ondergrondse hoogspanningsverbindingen bij. Daar is in dit bestemmingsplan sprake van.

Liander is eveneens een netbeheerder, echter alleen voor laag- en middenspanning. Zij beheren een deel van het energienetwerk in Flevoland, Friesland, Gelderland, Noord-Holland en Zuid-Holland. In het gebied rond Almere is Liander - in afwijking van de situatie in de rest van Nederland - CBL-owner ((CBL staat voor Cross Border Lease). In dit geval heeft dat als gevolg dat TenneT optreedt als Asset Manager (beheerder van de hoogspanningsinstallatie) voor Liander en bij investeringen goedkeuring moet vragen aan Liander.

Gelet op de groeiverwachting van Almere (zoals weergegeven in de concept Structuurvisie Almere 2.0 en het RRAAM (Rijk- en regioprogramma Amsterdam Almere Markermeer)) en de ontwikkelingen op het gebied van windenergie in de omgeving (Structuurvisie Wind op Land) is door TenneT en Liander de noodzaak erkend om het energienetwerk rondom Almere te versterken.

In de huidige situatie vindt de energielevering van Almere plaats middels een zogenaamde UGD-kabelverbinding (ook wel gasdrukpijp genoemd). Dit is een ondergrondse verbinding. De ligging daarvan is aangeduid op afbeelding 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P2W5P01-vg01_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging van de bestaande ondergrondse hoogspanningsverbinding en de nieuwe ondergrondse hoogspanningverbinding tussen hoogspanningsstation Almere en opstijgpunt Stichtsekant

Deze huidige UGD-kabel is echter qua capaciteit niet toereikend om te voldoen aan de toekomstige energiebehoefte van Almere. Daarnaast heeft de UGD-kabel het einde van zijn levensduur bereikt en moet deze worden vervangen.

Gelet op de toekomstige transportbeperking in de bestaande ondergrondse hoogspanningsverbinding en het feit dat deze aan het einde is van de levensduur, is door TenneT (en Liander) besloten dat de bestaande verbinding vervangen moet worden.

Vanwege nettechnische beperkingen is een nieuwe ondergrondse hoogspanningverbinding in dit geval niet gewenst ter plaatse of in de nabijheid van de bestaande verbinding. Daarom is gezocht naar een alternatieve mogelijkheid voor situering van deze ondergrondse hoogspanningverbinding. Uitkomst daarvan is dat een tracé is gevonden dat grotendeels parallel gelegen is aan de Hoge Vaart (zie afbeelding 1).

Ten behoeve van een zoveel als mogelijk ongestoorde ligging van de nieuwe ondergrondse hoogspanningverbinding alsook vanwege het feit dat de ter plaatse geldende bestemmingsplannen een dergelijk gebruik van de gronden niet toestaan is een nieuw bestemmingsplan gemaakt. In de toelichting van dit bestemmingsplan wordt nader ingegaan op de keuze voor het trace alsook wordt gemotiveerd waarom tijdens en na aanleg van deze ondergrondse hoogspanningsverbinding sprake is en blijft van een goede ruimtelijke ordening (zoals wettelijk vereist).

Er zijn meerdere bestemmingsplannen die gelden op gronden waar het tracé betrekking op heeft. Afbeelding 2 geeft aan welke bestemmingsplannen in dit gebied gelden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P2W5P01-vg01_0002.jpg"

Afbeelding 2: Ligging van de diverse vigerende bestemmingsplannen in het gebied, evenals het geldende Voorbereidingsbesluit.

Deze bestemmingsplannen maken de aanleg van een ondergrondse hoogspanningsverbinding niet mogelijk. Er is daarom voor gekozen het voorliggende bestemmingsplan op te stellen. Dit wordt verder aangeduid als Parapluplan. Dit Parapluplan regelt enkel dat wat noodzakelijk is voor deze hoogspanningsverbinding. De onderliggende bestemmingen van de vigerende bestemmingsplannen blijven gelden voor deze gronden, voor zover dit niet in strijd is met hetgeen in dit Parapluplan wordt geregeld. Er wordt als het ware alleen een dubbelbestemming overheen gelegd. Dit is nader toegelicht in paragraaf 3.2.

1.3 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt in het zuiden van de gemeente Almere voor het overgrote deel parallel aan de westzijde van de Hoge Vaart. Binnen het plangebied wordt het mogelijk gemaakt een ondergrondse hoogspanningsverbinding te realiseren en ongestoord in stand te houden.

De ondergrondse hoogspanningverbinding loopt tussen het huidige hoogspanningsstation Almere en het opstijgpunt naast bedrijventerrein Stichtsekant. Het hoogspanningsstation Almere ligt op bedrijventerrein Veluwsekant ten noorden van de A6. Voor dit bedrijventerrein geldt momenteel een bestemmingsplan uit 2000. Er is nu een nieuw bestemmingsplan in de maak. Gelet op het feit dat een nieuw bestemmingsplan in de maak is, wordt het deel van het tracé dat over dit bedrijventerrein loopt in het nieuwe plan voor het bedrijventerrein opgenomen. Dit deel, met daarbij de aanpassingen bij hoogspanningsstation Almere, maakt daarmee geen deel uit van het plangebied van voorliggend bestemmingsplan.

De zuidgrens van het plangebied wordt gevormd door het huidige 150kV-opstijgpunt Stichtsekant dat gelegen is net buiten de begrenzing van bedrijventerrein Stichtsekant, ten zuiden van de N305 (Waterlandseweg). Ook voor het bedrijventerrein Stichtsekant is een nieuw bestemmingsplan in de maak, maar de nieuwe ondergrondse hoogspanningverbinding alsmede de aanpassingen aan het opstijgpunt Stichtsekant vallen buiten het plangebied van het bestemmingsplan Stichtsekant.

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

De huidige juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in de volgende bestemmingsplannen:

  • Boswachterij Almeerderhout, Gemeente Almere (vastgesteld 27-5-2009)
  • Weguitbreiding Rijksweg A6 traject Havendreef-Buitenring, Gemeente Almere (vastgesteld 16-1-2015)

Een toelichting op de planregels is opgenomen in Hoofdstuk 3.

1.5 Leeswijzer

Om de digitale raadpleegbaarheid van het bestemmingsplan te vergroten, is de toelichting opgezet rondom de in het plan gebruikte Bestemmingen. Na een beschrijving van het plangebied en de nieuwe ontwikkelingen (hoofdstuk 2) worden de Bestemmingen beschreven (hoofdstuk 3). Vanuit dit hoofdstuk worden koppelingen gemaakt naar het achterliggende Beleidskader ( hoofdstuk 4) en de Omgevingstoets (hoofdstuk 5). In het hoofdstuk Implementatie (hoofdstuk 6) wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Karakteristieken plangebied

Tussen het hoogspanningsstation Almere en het opstijgpunt Stichtsekant ligt een bosrijk gebied. Het grootste deel bestaat uit bos dat vanaf 1974 is aangeplant. Deze eerste aanplant bestond voornamelijk uit populier en wilg. In eerste instantie is het bos aangeplant om een wervend woonmilieu voor de nieuwe bewoners van Almere te creëren. In tweede instantie was het doel ook om de druk op de bosgebieden in het Gooi te verlichten. Delen van het bos zijn direct in gebruik genomen voor recreatie, andere delen zijn voor commercieel bosbeheer in gebruik (geweest). Hoewel dus voornamelijk gestart is met provisorisch bos ten behoeve van het commercieel bosbeheer (veel populier), is het einddoel een recreatiebos met gemengd loofhout: Essen-Iepenbos op vochtige kleigrond en gedeeltelijk Eiken-Haagbeukenbos. .

Dit bosgebied wordt doorkruist door de Hoge Vaart en de Lange Wetering. Aan de noordzijde van de Lange Wetering ligt het Weteringpark. Binnen het Weteringpark zijn extensieve sportieve voorzieningen gelegen, met name voor de hondensport. Tegen de Hoge Vaart ligt een aantal agrarische percelen. Ten zuiden van de agrarische percelen ligt de afvalverwerkingslocatie Braambergen.

Staatsbosbeheer is de voornaamste eigenaar en beheerder. De gemeente Almere bezit alleen grond in een deel van het Weteringpark. Daarnaast is grond in bezit bij particulieren en andere organisaties, zoals de afvalverwerkingslocatie Braambergen, Waterschap Zuiderzeeland en de Provincie Flevoland..

2.2 Nieuwe ontwikkelingen

Na vaststelling van het plan kan een ondergrondse hoogspanningsverbinding worden aangelegd en in stand worden gehouden. Ten behoeve van de ongestoorde ligging en daarmee instandhouding wordt in het voorliggende Parapluplan een dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 2' opgenomen ter plaatse van het tracé van de ondergrondse hoogspanningsverbinding.

Conform het beleid van TenneT geldt als uitgangspunt voor de breedte van de dubbelbestemming dat het maximale ruimtebeslag tijdens de aanlegfase 20 tot 30 meter bedraagt. Deze breedte is nodig in verband met de werkzaamheden om de kabel te kunnen aanleggen bijvoorbeeld voor de tijdelijke opslag van materiaal, grond etcetera. Omdat dit tijdelijke activiteiten betreft wordt dit niet in de dubbelbestemming verankerd. Hiervoor worden - voor zover noodzakelijk - tijdelijke (omgevings)vergunningen aangevraagd.

Het totale ruimtebeslag na aanleg van de verbinding bedraagt 10 tot 16 meter. Deze breedte verschilt afhankelijk van de wijze van aanleg, in een open ontgraving of middels een gestuurde boring. Bij een open ontgraving bestaat de verbinding uit twee zogenaamde circuits, waarvan de breedte van ieder circuit iets meer dan 1 meter bedraagt. De breedte tussen de circuits bedraagt voorts circa 2 meter. Voorts wordt uitgegaan van een beschermingszone (ook wel belemmerde strook of belemmeringszone genoemd, zie daartoe ook paragraaf 6.2) van 3 meter aan weerszijden. Bij een gestuurde boring liggen de circuits op 5 meter afstand van elkaar en bedraagt de belemmerde strook 5 meter. De circuits zelf worden in driehoek gelegd wat maakt dat de doorsnede ongeveer een 0,5 meter per circuit bedraagt.

Het bovenstaande is weergegeven in afbeelding 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P2W5P01-vg01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P2W5P01-vg01_0004.png"

Afbeelding 3: Benodigde ruimte voor een enkelcircuit 150kV hoogspanningverbinding in open ontgraving


Echter, omdat het hier een CBL-gebied betreft wordt rekening gehouden met het beleid van Liander. Dat betekent dat er enige afwijking is van de standaarden van TenneT. Dat maakt dat de belemmerde stroken voor deze hoogspanningsverbinding wat smaller zijn dan door TenneT doorgaans wordt afgesproken. Dit geldt ook voor de afstanden tussen de circuits. Echter vanwege de door TenneT gewenste eenduidigheid in de regels voor bestemmingsplannen in Nederland kent de dubbelbestemming toch een breedte van 10 tot 16 meter afhankelijk van de wijze van aanleg.

Ingeval van een open ontgraving wordt de hoogspanningverbinding doorgaans op 1,80 meter diepte aangelegd daar waar diep geploegd wordt (op agrarische percelen). Op de overige percelen ligt de hoogspanningverbinding doorgaans op 1,20 meter diepte. Zie ook afbeelding 3. Bij een boring ligt de hoogspanningverbinding dieper, waarbij de diepte per geval verschilt.

De ondergrondse hoogspanningverbinding worden grotendeels aangelegd in open ontgraving. Bij kruising van wegen, bepaalde natuurgebieden en watergangen wordt de ondergrondse hoogspanningverbinding aangelegd in een mantelbuis of door middel van een gestuurde boring. Door deze boringen kunnen bijvoorbeeld (voor zover noodzakelijk) natuurgebieden worden ontzien.

Zowel op de hoogspanningverbinding als binnen de beschermingszone zijn geen bouw- en graafwerkzaamheden toegestaan (uitgezonderd onderhoudswerkzaamheden aan de ondergrondse hoogspanningverbinding) die van invloed kunnen zijn op de ongestoorde ligging van de ondergrondse hoogspanningverbinding . Daardoor zijn dus bijvoorbeeld ook geen diepwortelende bomen en planten toegestaan.

Voor de gronden waarin de hoogspanningverbinding wordt gelegd (inclusief belemmerde strook) wordt door de netbeheerder een zakelijk recht overeenkomst gesloten met de eigenaren/gebruikers. Het huidige gebruik van deze gronden blijft in sommige gevallen mogelijk.

2.3 Nut en noodzaak

Gelet op de groeiverwachting van Almere en de ontwikkelingen op het gebied van windenergie is door TenneT en Liander de noodzaak erkend om de bestaande hoogspanningsinfrastructuur rondom Almere deels te versterken. Er is besloten om de bestaande ondergrondse hoogspanningsverbinding (gasdrukpijp) te vervangen vanwege de toekomstige transportbeperking en het feit dat deze aan het einde is van de levensduur. Zie ook paragraaf 1.2.

Om de elektriciteitsvoorziening van Almere veilig te stellen moet de huidige ondergrondse hoogspanningsverbinding zoveel als mogelijk ongestoord blijven liggen totdat de nieuwe verbinding is gerealiseerd. Storingen kunnen gemakkelijk optreden in geval van bijvoorbeeld trillingen en/of grondzettingen in de nabijheid van de hoogspanningverbinding . Het is daarom gewenst om een nieuw tracé te vinden op enige afstand van de bestaande verbinding. Met de realisatie van het nieuwe tracé zijn eveneens aanpassingen nodig op het hoogspanningsstation Almere alsook bij het opstijgpunt naast bedrijventerrein Stichtsekant.

Zowel de reconstructie van de Waterlandseweg (door de Provincie) als de verbreding van de A6 door Rijkswaterstaat vereist voorts een snelle realisatie van de nieuwe hoogspanningsverbinding. De bestaande ondergrondse hoogspanningsverbinding moet ten behoeve van beide projecten tijdelijk uit bedrijf worden genomen. Dit vereist in beide gevallen nadere afstemming in verband met de planning. Het is zeer lastig (nagenoeg onmogelijk) deze benodigde tijdelijke uitbedrijfname te realiseren zonder een nieuwe hoogspanningverbinding en de leveringszekerheid van Almere te waarborgen. Wanneer een nieuwe hoogspanningverbinding is gerealiseerd en de huidige ondergrondse hoogspanningsverbinding niet langer in bedrijf is, is het geen probleem (meer) om de leveringszekerheid in het gebied Almere te waarborgen. Dit betekent dan ook dat er druk staat op het vervangen van de kabelverbinding. De kabelverbinding moet in Q1 2017 zijn vervangen, in plaats van Q2 2017, zoals opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting.

2.4 Onderbouwing tracering

Ten behoeve van de investeringsbeslissing van TenneT is op hoofdlijnen verkend en bepaald of realisatie van een nieuwe ondergrondse hoogspanningverbinding tussen het hoogspanningsstation Almere en opstijgpunt bij bedrijventerrein Stichtsekant mogelijk zou zijn en waar deze mogelijkheden zich eventueel zouden kunnen bevinden.

Daartoe heeft op een hoog abstractieniveau een afweging plaatsgevonden. Op basis van nettechnische, planologische en juridische aspecten die aansluiten bij het abstractieniveau van de afweging is een drietal opties naar voren gekomen.

  • Een mogelijke verbinding in de nabijheid de Hoge Vaart;
  • Een mogelijke verbinding ten oosten van Almere Hout;
  • Een mogelijke verbinding in de nabijheid van de bestaande ondergrondse hoogspanningsverbinding (150kV).

Deze opties zijn vervolgens op een nader detailniveau beoordeeld aan de hand van een aantal objectieve criteria die effect kunnen hebben op planologische, juridische en/of technische belemmeringen. De criteria zijn afkomstig uit wet- en regelgeving en/of criteria die TenneT zelf aan de tracering van ondergrondse hoogspanningverbindingen stelt. De criteria sluiten aan bij het abstractieniveau van de beoordeling (beoordeling op hoofdlijnen) in deze fase. Afbeelding 4 geeft aan waar in het gebied sprake is van diverse relevante belemmeringen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P2W5P01-vg01_0005.jpg"

Afbeelding 4: Diverse relevante belemmeringen in het gebied tussen hoogspanningsstation Almere en opstijgpunt Stichtsekant

Uit de verkenning op hoofdlijnen is naar voren gekomen dat een mogelijke verbinding in de nabijheid van de Hoge Vaart het meest ideaal is. De redenen hiervoor zijn te vinden in de belemmeringen waarmee de andere mogelijke verbindingen te maken hebben.

Zo doorkruist een mogelijke verbinding ten oosten van Almere Hout het plangebied van de ontwikkeling Oosterwold. Omdat de gemeente aan heeft gegeven te streven naar het opleggen van zo min mogelijk beperkingen aan de realisatie van het plangebied Oosterwold is dit tracé als minder gewenst beschouwd. Daar komt bij dat dit tracé een gebied doorkruist waar volgens de gemeentelijke archeologische beleidskaart een gebied is gelegen met hoge waarden. Ook wordt een behoudenswaardige archeologische vindplaats geraakt en doorkruist het een aardkundig waardevol gebied. Daarnaast is dit tracé het langste tracé, hetgeen leidt tot meer ruimtebeslag en hogere kosten.

Een mogelijke verbinding parallel aan de bestaande ondergrondse hoogspanningsverbinding kent voor TenneT (en Liander) als grootste nadeel dat deze de ongestoorde ligging van de bestaande verbinding kan verstoren. Daardoor ontstaat een groot risico op verstoring van de elektricteitslevering in Almere. Dat is als ongewenst beschouwd door TenneT tenzij er geen reële alternatieven zijn. Daarbij komt dat het gebied in de nabijheid ligt van vier locaties met potentiële bodemverontreiniging en een behoorlijk gebied doorsnijdt dat is aangeduid als ecologische hoofdstructuur (categorie overig-ehs).

Op basis van de verkenning op hoofdlijnen en overleg met de gemeente is ervoor gekozen nabij de Hoge Vaart te onderzoeken waar de verbinding het beste kan worden gerealiseerd. De keuze is daarbij aan de oost- of de westzijde. Dit is nader uitgewerkt in de notitie 'Onderbouwing tracering 150kV-kabel Almere - Stichtsekant' (2015). Deze notitie is als bijlage bij dit bestemmingsplan toegevoegd (zie Bijlage 1). Afbeelding 5 geeft de mogelijkheden aan de oost- en westzijde aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P2W5P01-vg01_0006.jpg"

Afbeelding 5: Ligging mogelijke hoogspanningsverbinding aan de oostzijde en mogelijke hoogspanningsverbinding aan de westzijde van de Hoge Vaart

Hierna wordt op hoofdlijnen ingegaan op de conclusies.

Een mogelijke verbinding aan de oostzijde kent ten opzichte van een mogelijke verbinding aan de westzijde van de Hoge Vaart een beperkter ruimtebeslag binnen de gebieden die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland (voormalige ecologische hoofdstructuur), heeft minder kruisingen met gemeentelijke wegen (8 kruisingen in plaats van 12) en doorsnijdt geen agrarische functies. Een verbinding aan de oostkant moet de Hoge Vaart kruisen met een of meerdere boringen omdat zowel het hoogspanningsstation als het opstijgpunt aan de westzijde liggen van de Hoge Vaart. Dit brengt hogere kosten met zich mee die door de netbeheerder ook verantwoord moeten kunnen worden. Een mogelijke verbinding aan de oostkant kent een groter ruimtebeslag in (mogelijk) archeologisch waardevolle gebieden en in aardkundig waardevol gebied. Er lopen diverse kabels en leidingen (waaronder gasleidingen) waardoor kruisingen en/of parallelloop niet voorkomen kan worden.

Een mogelijke verbinding aan de westzijde van de Hoge Vaart is iets korter, heeft minder doorkruisingen van (mogelijk) archeologisch waardevolle gebieden, passeert minder brede watergangen en kent minder kruisingen met waterwegen (14 kruisingen in plaats van 20 kruisingen). Een verbinding aan de westzijde passeert geen locaties met mogelijke bodemverontreiniging, doorkruist geen gebieden waar ontwikkelingen zijn voorzien die mogelijk niet goed te verenigen zijn met de aanleg van een ondergrondse hoogspanningverbinding en kruist andere kabels en leidingen 4 keer in plaats van 6 keer bij tracé 1. Daarnaast is bij een verbinding aan de westzijde van belang dat de Hoge Vaart niet gekruist te worden met een of meerdere boringen, hetgeen bij een verbinding aan de oostzijde wel het geval is. De kosten voor deze boring(en) blijven bij een verbinding aan de westzijde bespaard.

Uit overleg met provincie Flevoland, gemeente Almere en Staatsbosbeheer blijkt dat het ruimtebeslag in de NNN-gebieden gebieden ook bij een mogelijke verbinding aan de westzijde oplosbaar is met de ja, want-benadering mits voldoende sprake is van mitigatie en compensatie voor zover bomen worden gekapt en Staatsbosbeheer in vroege fase betrokken wordt om hierover af te stemmen. Paragraaf 5.9 gaat hier nader op in.

De kruisingen met gemeentelijke wegen zijn oplosbaar.

Ter hoogte van de agrarische percelen is het mogelijk gebleken de hoogspanningsverbinding te realiseren door middel van een boring onder andere percelen door. Daardoor leidt het een en ander niet tot ruimtebeslag op de agrarische percelen. Een boring onder andere percelen door is gelet op alle belemmeringen in het gebied mogelijk, onder voorwaarde dat een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (vanwege voorkomen van de bever) wordt verleend.

Uit het gesprek tussen het Waterschap en TenneT bleek dat aanleg van de ondergrondse hoogspanningverbinding nabij de Hoge Vaart mogelijk was indien de kern- en binnenbeschermingszones van oppervlaktewateren worden gemeden. Daarmee is rekening gehouden en ook zijn kruisingen met oppervlaktewaterlichamen zoveel als mogelijk beperkt. Zie ook paragraaf 5.10.

Conclusie

Gelet op bovenstaande is een verbinding aan de westzijde van de Hoge Vaart de beste optie. Deze optie is dan ook opgenomen in voorliggend bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Bestemmingen

In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen omschreven en zijn de planuitgangspunten voor de bestemmingen benoemd. Als de uitgangspunten voortkomen uit een beleidskader of een onderzoek uit de omgevingstoets dan is een koppeling opgenomen naar deze informatie.

3.1 Geldende bestemmingen

De huidige juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in de bestemmingsplannen 'Boswachterij Almeerderhout' en 'Weguitbreiding Rijksweg A6 traject Havendreef-Buitenring' (zie paragraaf 1.4). De geldende bestemmingen binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan zijn Bos, Sport, Water en Verkeer.

3.2 Toelichting op de juridische regeling

Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Met de invoering van de Wro is de vormgeving van bestemmingen en planregels gestandaardiseerd. De standaarden zijn vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) en voldoet aan de vereisten op het gebied van digitalisering. Het bestemmingsplan voldoet tevens aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die per 1 oktober 2010 in werking is getreden.


Opzet van de planregels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn als volgt opgezet:

3.3 (Dubbel)bestemming

Bij de opzet van de planregels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is. Er is daarom gekozen voor een zogenaamde facetregeling. Dat betekent dat de onderliggende bestemmingen van de vigerende bestemmingsplannen blijven gelden voor deze gronden voor zover dit niet in strijd komt met de regeling uit dit bestemmingsplan. Er wordt als het ware alleen een dubbelbestemming overheen gelegd.

In het bestemmingsplan Boswachterij Almeerderhout is reeds een Bestemming Leiding Hoogspanning opgenomen. Deze bestemming blijft zo gelden. Voor de nieuwe leiding gaat een bestemming 'Leiding - Hoogspanning 2' gelden waarbij de regels iets zijn geactualiseerd.

Er is voorts een koppeling gelegd met de moederplannen (bestemmingsplan 'Boswachterij Almeerderhout' en bestemmingsplan 'Weguitbreiding Rijksweg A6 traject Havendreef-Buitenring'), zodat de onderliggende bestemmingen hiermee onverkort van toepassing blijven.

Alleen ter plaatse van het Opstijgpunt wordt een bestemming 'Bedrijf - Opstijgpunt' opgenomen.

3.3.1 Bedrijf - Opstijgpunt

In Artikel 2 zijn de planregels van de bestemming 'Bedrijf - Opstijgpunt' opgenomen.

Dit artikel bevat de bepalingen die direct verband houden met de op de verbeelding aangegeven bestemming 'Bedrijf - Opstijgpunt'. De gronden zijn bestemd voor een installatie ten behoeve van de overgang tussen een ondergrondse en bovengrondse hoogspanningsverbinding, groenvoorzieningen en water en infrastructuur (wegen, paden, verhardingen en hekwerken). Binnen de bestemming zijn geen gebouwen toegestaan, enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.3.2 Leiding - Hoogspanning 2

In Artikel 3 zijn de planregels van de bestemming 'Leiding - Hoogspanning 2' opgenomen.

Dit artikel bevat de bepalingen die direct verband houden met de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning 2' . Zoals aangegeven blijven onderliggende bestemmingen van de vigerende bestemmingsplannen gelden voor deze gronden.

In voorliggend bestemmingsplan is de dubbelbestemming opgenomen voor het totale ruimtebeslag na aanleg van de leiding. Het totale ruimtebeslag na aanleg van de verbinding bedraagt 10 tot 16 meter. Deze breedte verschilt afhankelijk van de wijze van aanleg, in een open ontgraving of middels een gestuurde boring. Bij een open ontgraving bestaat de verbinding uit twee zogenaamde circuits, waarvan de breedte van ieder circuit iets meer dan 1 meter bedraagt. De breedte tussen de circuits bedraagt voorts circa 2 meter. Voorts wordt uitgegaan van een beschermingszone (ook wel belemmerde strook of belemmeringszone genoemd) van 3 meter aan weerszijden. Bij een gestuurde boring ligging de circuits op 5 m afstand van elkaar en bedraagt de belemmerde strook 5 meter. De circuits zelf worden in driehoek gelegd wat maakt dat de een doorsnede kennen van ongeveer een 0,5m per circuit.

Ter plaatse van de gronden met deze dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning 2' geldt dat er bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd ten behoeve van de hoogspanningsverbinding. Voor bepaalde werken en werkzaamheden is een vergunningenstelsel opgenomen. In de regels is opgenomen dat een vergunning voor werken en werkzaamheden kan worden verleend indien de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad. Daarmee wordt gedoeld op ontwikkelingen in de nabijheid van de verbinding die van invloed kunnen zijn op de ongestoorde ligging, maar die niet perse noodzakelijkerwijs op die locatie moeten worden gerealiseerd. Een voorbeeld hiervan is de aanleg van een bos of realisatie van bepaalde bouwwerken.

Via een afwijking van de bouwregels kan, mits de veiligheid van de leiding niet onevenredig wordt geschaad en na overleg en instemming met de netbeheerder, op of in de belemmeringenstrook worden gebouwd of kunnen gronden worden gebruiktten behoeve van de enkelbestemming.

Wel is bij de tracering rekening gehouden met een strook van 20-30 meter ten behoeve van de aanleg. Tijdens de aanlegfase zullen tijdelijke werkzaamheden verricht worden. Het kan hier gaan om werkzaamheden zoals heien, bemalen, tijdelijke opslag en tijdelijke wegen ten behoeve van de aanleg. Deze werkzaamheden zijn niet opgenomen in dit bestemmingsplan. Voor zover deze werken niet vergunningsvrij kunnen worden gerealiseerd (Besluit omgevingsrecht, bijlage 2, artikel 2 onder 18) kan hiervoor een tijdelijke vergunning worden verleend. Op grond van artikel 2.23 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto bijlage II artikel 4 van het Besluit Omgevingsrecht (kruimelgevallen) kan een tijdelijke omgevingsvergunning worden gegeven voor afwijkend planologisch gebruik. Hiervoor geldt de reguliere procedure (8 weken).

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning 2' uit het plan kan worden verwijderd, indien het leidingtransport voor hoogspanning ter plaatse is beëindigd.

3.4 Overige regels

3.4.1 Inleidende regels

Begripsbepalingen

In Artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen van de regels. In dit artikel wordt uitgelegd wat onder bepaalde begrippen moet worden verstaan, die in de regels worden gebruikt.

3.4.2 Algemene regels

In Artikel 4 is een algemene wijzigingsregel opgenomen. Binnen de aanduiding 'Wetgevingszone - wijzigingsgebied' kan aan de hand van een wijzigingsbevoegdheid de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning 2' worden verschoven, mits wordt voldaan diverse voorwaarden die betrekking hebben op de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de belangen van derden, geschiktheid van de bodem, de bescherming van archeologische waarden en de bescherming van flora- en fauna.

In Artikel 5 is een schakelbepaling opgenomen. Deze bepaling maakt duidelijk op welke vigerende bestemmingsplannen het nieuwe paraplubestemmingsplan van invloed is. Er is aangegeven welke nieuwe bestemmingen zijn toegevoegd en waar een deel van de nieuwe bestemmingen de bestemmingen uit het onderliggende bestemmingsplan vervangen. De nieuwe bestemming 'Bedrijf - Opstijgpunt' komt in de plaats van de bestemming 'Bos' die op dit perceel gold.

3.4.3 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat de slotregels. Hierin staat onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders

Het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente werkt door in de manier van bestemmen van gronden en bouwwerken. In tabel 4.1 staat op welke manier de verschillende beleidsdocumenten doorwerken in het bestemmingsplan. In Bijlage 2 is een uitgebreide beschrijving opgenomen van het beleidskader. In Bijlage 2 worden ook beleidsdocumenten beschreven die niet direct tot een regeling in het bestemmingsplan leiden. Deze beleidsdocumenten zijn daarom niet in tabel 4.1 opgenomen.

Beleidsdocument   Beleidsuitgangspunt   Vertaling in het bestemmingsplan  
Europees beleid  
Kaderrichtlijn Water (2000)   Instandhouding of verbetering van de chemische en ecologische toestand van water niet verslechteren.   Bij de ontwikkeling wordt rekening gehouden met de Europese eisen voor de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater.  
Verdrag van Valletta (verdrag van Malta 1992)   Bescherming van het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt.   Bij de ontwikkeling is rekening gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Hiermee wordt voldaan aan hetgeen in het verdrag is opgenomen.  
Vogel- en Habitatrichtlijn   Instandhouding van soorten en hun leefgebieden.   Bij de ontwikkeling is rekening gehouden met zowel de gebiedsbescherming als de soortenbescherming. Er wordt voldaan aan hetgeen in de Vogel- en Habitatrichtlijn is opgenomen.  
Europese richtlijn m.e.r.   Projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben, met name gezien hun aard, omvang of ligging, moeten worden onderworpen aan een beoordeling van die effecten voordat een vergunning wordt verleend (art. 2, lid 1). Zo’n beoordeling is verplicht voor de projecten die genoemd worden in Bijlage I van de Richtlijn, terwijl andere projecten, genoemd in Bijlage II, alleen aan een beoordeling hoeven te worden onderworpen als het waarschijnlijk is dat ze een aanzienlijk milieueffect zullen hebben (art. 2 juncto art. 4). De verplichting voor een mer-beoordeling geldt ook wanneer op grond van de selectiecriteria in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.   De activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, staan genoemd in het Besluit milieueffectrapportage in de bijlagen. De gevallen waarvoor een mer-beoordeling verplicht is, staan in onderdeel D. De aanleg van een ondergrondse hoogspanningverbinding staat genoemd in Bijlage D.
De acitiviteit van dit voornemen blijft onder de drempelwaarden. Conform artikel 2 lid 5 onder B Besluit m.e.r. dient in dat geval aan de hand van de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r. te worden getoetst of er belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen optreden. Paragraaf 5.1 gaat hier verder op in. Er is geen sprake van belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu.  
Rijksbeleid  
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
 
Een toekomstbestendige energievoorziening is van vitaal belang voor de Nederlandse economie. Daarin speelt leveringszekerheid van energie (gas, elektriciteit) een cruciale rol.   De ontwikkeling vindt plaats ten behoeve van de leveringszekerheid van energie.  
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)   Ten aanzien van onderwerpen die het rijk van nationaal belang vindt is in het Barro omschreven wat het beleid daarvoor is. Voor elektriciteit geldt dat regels zijn geformuleerd ten behoeve van realisatie en instandhouding van:
- hoogspanningsnet: net met een spanning van ten minste 220 kV en de daarin aanwezige schakel- en transformatorstations en andere hulpmiddelen;
- hoogspanningsverbinding: verbinding met een spanning van ten minste 220 kV en de daarmee verbonden schakel- en transformatorstations en andere hulpmiddelen.  
Binnen het projectgebied spelen geen nationale belangen zoals bedoeld in het Barro. Het Barro vormt dan ook geen belemmering ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.

 
Deltaprogramma   Hoe om te gaan met hoogwater(risico's)   Binnen het projectgebied speelt een tweetal deltabeslissingen een rol, te weten Waterveiligheid en Ruimtelijke Adaptatie. Voor 2020 moeten afspraken zijn gemaakt in het kader van het Deltaprogramma. TenneT hanteert tot die tijd het standpunt dat hoogspanningsinstallaties van TenneT in principe niet geplaatst worden op locaties waar volgens Veilig Nederland in Kaart (VNK2) een grote kans bestaat op een overstroming die een hoge waterstanden (> 0,5m) tot gevolg heeft. Dit geldt echter met name voor realisatie van nieuwe stations. Bij realisatie van nieuwe ondergrondse hoogspanningsverbindingen is het vooralsnog niet aan de orde om rekening te houden met de hoge waterstanden, omdat er nagenoeg geen invloed wordt ondervonden door de hoogspanningsverbinding bij een overstroming. Nu in het onderhavige Parapluplan wordt geregeld dat een nieuwe ondergrondse hoogspanningsverbinding kan worden gerealiseerd, is de ontwikkeling niet in strijd met het beleid van TenneT en het Deltaprogramma.  
Nationaal Bestuursakkoord Water   Toepassen van de watertoets, toepassen van de trits vasthouden-bergen-afvoeren en de trits schoonhouden-zuiveren-schoonmaken, bepalen van de wateropgave   In overleg met het waterschap is bepaald wat de gevolgen hiervan voor hoogspanningsinstallaties van TenneT kunnen zijn en welke maatregelen eventueel getroffen moeten worden. De resultaten zijn opgenomen in paragraaf 5.10.  
Waterwet (2009)   Regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening   De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Om de hoogspanningverbinding te kunnen realiseren is naar verwachting een Watervergunning nodig. Hier wordt in paragraaf 5.10 nader op ingegaan.  
Rijksstructuurvisie Ondergrond   Ordening van ondergrondse ruimte en activiteiten in de ondergrond beter op elkaar afstemmen   Kabels zijn aanwezig in de ondergrond. In de Structuurvisie ondergrond (STRONG) wordt dit de toplaag genoemd. De toplaag is de laag van de ondergrond die begint bij het aardoppervlak en reikt tot enkele tientallen meters diep.
De afspraken die in het kader van de Structuurvisie gemaakt worden over het efficiënt en duurzaam gebruik van de ondergrond, kunnen dus ook betrekking op het aanleggen van ondergrondse hoogspanningverbindingen. Inmiddels is duidelijk geworden dat STRONG niet gaat over kabels en leidingen.  
Wet bodembescherming en (bijbehorend) Besluit Bodemkwaliteit   Wettelijke verplichting om informatie te verschaffen over de bodemkwaliteit om inzichtelijk te maken of er bodemverontreiniging is   Voor de aanleg van de ondergrondse hoogspanningverbinding wordt historisch onderzoek uitgevoerd en waar nodig vervolgonderzoek en dienen maatregelen te worden getroffen. Hiermee wordt rekening gehouden.  
Ontgrondingenwet   Bescherming van aardkundige waarden via vergunningverleningen   Er is geen sprake van ontgrondingen en daarmee is deze wet niet van toepassing.  
Monumentenwet 1988, het beleidskader waarop de gemeentelijke archeologienota is gebaseerd   Volgt uit Verdrag van Valletta. Ruimtelijke planvorming om te toetsen op archeologische waarden   Er is al een dubbelbestemming voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde, die nog niet rechtstreeks via de Monumentenwet worden beschermd.  
Structuurvisie Buisleidingen   Kader waar in de toekomst ruimte dient te worden vrijgehouden om buisleidingen van nationaal belang voor transport van gevaarlijke stoffen te kunnen leggen   Binnen het projectgebied lopen geen buisleidingstroken zoals aangegeven in de structuurvisie Buisleidingen. De structuurvisie Buisleidingen vormt dan ook geen belemmering ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.  
Wet milieubeheer, Luchtkwaliteitseisen   Waar sprake is van in de Wm genoemde uitoefening van bevoegdheden of toepassing van wettelijke voorschriften en deze uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, dient een toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaats te vinden   Het bestemmingsplan voldoet aan de voorwaarden van de eisen, waardoor er geen belemmeringen zijn vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit  
Natuurbeschermingswet 1998   Zwaar beschermingsregime voor de Natura 2000 gebieden en beschermde natuurmonumenten   In paragraaf 5.9 is de toetsing opgenomen aan de Natuurbeschermingswet. Hieruit blijkt dat het voornemen voldoet aan hetgeen in de wet is opgenomen.  
Flora- en faunawet   Bescherming van in het wild voorkomende planten en dieren.   Een toetsing aan de soortenbescherming is opgenomen in paragraaf 5.9. Hieruit blijkt dat zal worden voldaan aan hetgeen in de wet is opgenomen.  
Natuurnetwerk Nederland (voormalige EHS)   Bescherming van de wezenlijke kenmerken en waarden van gebieden, de ecologische ontwikkelingspotenties en de uitwisselingsmogelijkheden voor planten en dieren.   Een toetsing aan de eisen van NNN is opgenomen in paragraaf 5.9. Hieruit blijkt dat dat deze kenmerken en waarden niet worden aangetast, de ecologische ontwikkelingspotenties niet worden geschaad en de uitwisselingsmogelijkheden niet worden belemmerd.  
Boswet   De Boswet richt zich op het handhaven van het huidige areaal bos in Nederland. Dit betekent dat bij het kappen van bomen die onder de Boswet vallen, een herplantplicht geldt. Alleen bij een groot maatschappelijk belang kan hiervan worden afgeweken. De Boswet is van toepassing op bos buiten de bebouwde kom met een oppervlakte van meer dan 10 are (is gelijk aan 1000 m2) en bomenrijen met meer dan 20 bomen.   In het kader van de aanleg wordt kap van bomen voorkomen. De Boswet is daarmee niet van toepassing.  
Rijks-regioprogramma Amsterdam-Almere-Markermeer   Realisatie van 60.000 nieuwe woningen, 100.000 extra arbeidsplaatsen, verbeteren van bereikbaarheid, Markermeer en IJmeer moeten uitgroeien tot een groot natuur- en recreatiegebied   De ontwikkeling van het RRAAM is één van de redenen waarom de hoogspanningverbinding dient te worden gerealiseerd. De verbreding van de A6 is aangegeven in het RRAAM. Deze ontwikkelingen zijn meegenomen bij de afweging van de hoogspanningverbinding (zie paragraaf 2.4).  
Wet geluidhinder   Het beschermen van mensen tegen geluidsoverlast   Er is alleen sprake van tijdelijke geluidseffecten. Bij de uitvoering wordt voldaan aan de wetgeving en voor zover noodzakelijk zullen maatregelen worden genomen.  
Maatregel Niet in betekenende mate (Besluit NIBM) en ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM)   Uitvoeringsregels met betrekking op NIBM, die gedefinieerd is als 3% van de grenswaarde voor NO2 en fijn stof (PM10)   Het aantal verkeersbewegingen is dermate laag dat wordt voldaan aan de voorwaarden, waarmee er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan optreden vanuit het oogpunt van NIBM.  
Besluit externe veiligheid transportroutes (bevt)   Transportroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen en de omgeving nabij deze routes moeten zich houden aan veiligheidseisen gesteld in dit besluit.   Gezien het feit dat de invloed van een ongeluk met gevaarlijke stoffen op een ondergronds gelegen hoogspanningverbinding nagenoeg verwaarloosbaar is, vormt het Bevt geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.  
Bouwbesluit   Geeft een beschermde status aan o.a. straalverbindingen waarbinnen niet gebouwd mag worden met een hoogte die belemmerend zou werken   Het bestemmingsplan heeft geen betrekking op de bepaalde bouwhoogtes uit het Bouwbesluit en vormt hierdoor geen belemmering voor dit straalpad.  
Besluit m.e.r.   Voor plannen en besluiten die ontwikkelingen bevatten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de verplichting om de procedure voor milieueffectrapportage te doorlopen of te beoordelen of het doorlopen van een dergelijke procedure noodzakelijk is (een mer-beoordeling). De activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, staan genoemd in het Besluit milieueffectrapportage in de bijlagen. Het gaat om de C-lijst en de D-lijst waarin alle activiteiten staan genoemd waarvoor mer-verplichtingen kunnen gelden.   Het aanleggen van nieuwe ondergrondse hoogspanningverbindingen staat genoemd in de categorie D24.2 van het Besluit m.e.r. Paragraaf 5.1 gaat hier verder op in. Er is geen sprake van belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu.  
Provinciaal en regionaal beleid  
Omgevingsplan Flevoland (2006)   Samenbundeling Streekplan, Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan, Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan   Relevante elementen in het projectgebied uit het Omgevingsplan 2006 zijn meegenomen in de afweging van de tracékeuze (zie paragraaf 2.4).  
Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland (VFL 2012)   In de VFL 2012 zijn regels opgesteld met betrekking tot de NNN gebieden voorheen EHS, waterwingebieden, waterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones, aardkundige waarden en archeologische waarden.   Deze regels zijn meegenomen bij de afweging van de tracékeuze (zie paragraaf 2.4 en hoofdstuk 5).  
Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening (2008)   De beleidsregel is gericht op het behoud van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen, die zijn aangemerkt als van provinciaal belang in de zin van de Wro.   Bij de ontwikkeling is rekening gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Zie paragraaf 5.12.1.  
Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland 2016-2021 (2015)   Het Waterbeheerplan is een meerjarenplan, waarin doelen en maatregelen zijn beschreven die Zuiderzeeland die periode wil bereiken.   In paragraaf 5.10 wordt ingegaan op de relatie tussen dit initiatief en de doelen zoals omschreven in het Waterbeheerplan.  
Keur en Legger   Regels voor beheer, gebruik en onderhoud van waterstaatswerken. Samen met de Waterwet vormt dit de basis voor de watervergunning.   Het voornemen zal leiden tot werkzaamheden in de directe omgeving van oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen, waardoor rekening is te houden met de Keur en de Legger. Voor zover noodzakelijk heeft hierover overleg plaatsgevonden met het waterschap.  
Gemeentelijk beleid      
Bestemmingsplannen   Vigerende plannen   De aanleg van een hoogspanningverbinding is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplankader. TenneT wil bewaken en bewerkstelligen dat in ruimtelijke plannen het noodzakelijke juridisch-planologische regime wordt verankerd voor deze verbindingen teneinde het net in stand te houden en de functionaliteit van de verbindingen te behouden zodat deze kabels ongestoord kunnen liggen voor een periode van 40-50 jaar.
De planologische regeling wordt geregeld door middel van dit bestemmingsplan.  
Concept Structuurvisie 2.0   De Concept Structuurvisie Almere 2.0 is de inhoudelijke uitwerking van de
Schaalsprong. De naam ‘Schaalsprong’
drukt uit dat Almere door de groei tot een andere categorie steden gaat behoren. Hier horen andere kenmerken, andere kansen en andere verantwoordelijkheden bij dan voorheen. De integrale opgave van de Schaalsprong is in de Structuurvisie Almere 2.0 doordacht en in haar consequenties uitgewerkt.  
De groei-ambitie van Almere is onderdeel van de afweging om het energienetwerk rond Almere te versterken en een nieuwe hoogspanningverbinding te realiseren (zie paragraaf 2.3).  
Kleur aan Groen (2014)   Spelregels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven in het groenblauwe raamwerk van Almere   Van toepassing op realisatie van een hoogspanningverbinding . Het landschapstype is grotendeels bos en een klein deel (ten zuiden van de A6) betreft voorzieningenpark. De dubbelbestemmingen 'Leiding-Hoogspanning' maakt deze realisatie rechtstreeks mogelijk. Paragraaf 5.9 geeft aan dat deze landschapstype niet worden aangetast en dat het groen-blauwe raamwerk in stand kan worden gehouden.  
Gemeentelijk archeologische beleidskaart (2009)   Bepaalt verplichte onderzoeksgebieden voor archeologische waarden   Er is een archeologische quickscan uitgevoerd en er worden mitigerende maatregelen uitgevoerd zodat eventuele effecten op archeologie worden voorkomen.  
Archeologienota (2009)   Beschermen van archeologische waarden   Onderzoeksplicht opnemen bij de dubbelbestemming voor archeologie. Zie paragraaf 5.12.1.  
Gemeentelijke archeologieverordening   Archeologisch waardevolle terreinen en Selectiegebieden op de ABA moeten overeenkomstig de verordening worden beschermd   Er is al een dubbelbestemming voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Zie paragraaf 5.12.1.  
Ecologisch masterplan (2006)   In de raadsvergadering van 2 juni 2005 is de visie op de natuur van Almere vastgesteld. In deze visie zijn acht uitgangspunten benoemd die borg staan voor een effectieve en functionele ontwikkeling van de natuur van Almere, als onderdeel van de leefbare stad.In dit masterplan wordt aangegeven welke acties komend jaar ondernomen worden om nadere invulling te geven aan de uitgangspunten.   De realisatie van een ondergrondse hoogspanningverbinding staat de ontwikkeling van de natuur niet in de weg. Zie paragraaf 5.9.  

Tabel 1 Beleidskader

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling van een ondergrondse hoogspanningverbinding is, met uitzondering van de bestemmingsplannen, niet in strijd met de relevante beleidskaders. Dat betekent dat het vigerende beleid en wetgeving op europees, nationaal, regionaal en gemeentelijk niveau realisatie van een ondergrondse hoogspanningverbinding niet in de weg staat. Wel is nog een planogische regeling nodig. Die regeling wordt met dit bestemmingsplan ingevuld.

TenneT heeft ook eigen beleid opgesteld waaraan de realisatie van hoogspanningsinstallaties van TenneT moet voldoen (TenneT TSO B.V., 2013). Het beleid van TenneT heeft betrekking op de volgende aspecten:

  • Zo kort mogelijke verbinding;
  • Bescherming archeologische waarden;
  • In principe niet bouwen in of nabij de Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten;
  • Geen schade aan instandhoudingsdoelstellingen van NNN (voorheen EHS);
  • Werken volgens gedragscode bij situaties waar sprake is van door de wet beschermde soorten;
  • Kabels mogen in principe niet worden gerealiseerd in waterwingebieden en in / nabij een waterkerings- of een vrijwaringszone (bijvoorbeeld een dijk);
  • Kabels in overstromingsgevoelige gebieden kunnen worden aangelegd, mits de technische bijbehorende apparatuur (bijv. een crossbondingput) ook in geval van hoog water bereikbaar is (droog blijft);
  • Realisatie van hoogspanningsinstallaties op een locatie met ernstige bodemverontreiniging is alleen toegestaan indien geen alternatieve locatie of tracé beschikbaar is;
  • In principe worden geen hoogspanningsinstallaties gerealiseerd in / op zettingsgevoelige bodems;
  • Hoogspanningsinstallaties mogen niet worden gebouwd daar waar aardkundige monumenten kunnen worden aangetast, tenzij daarvoor toestemming wordt verleend door het bevoegd gezag of andere belanghebbenden;
  • Bij realisatie van een nieuwe ontwikkeling nabij een transportas waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, moet een afweging plaatsvinden of hoogspanningsinstallaties van TenneT gerealiseerd kunnen/moeten worden op een afstand van meer dan 200 meter van de buitenzijde van (geprojecteerde) transportassen;
  • Ten aanzien van windturbines en hoogspanningsinstallaties van TenneT sluit TenneT aan bij het Handboek Risicozonering Windturbines;
  • Het beleid van TenneT ten aanzien van hoogspanningsinstallaties in relatie tot andere kabels en leidingen sluit aan bij de NEN-normering. Ook kruisingen met kabels en leidingen dienen te worden vermeden;
  • Het zoveel als redelijkerwijs mogelijk vermijden van nieuwe gevoelige bestemmingen of bebouwing is geen traceringsuitgangspunt voor ondergrondse verbindingen. Immers, het beleidsadvies van het Ministerie van I&M inzake magneetvelden is niet van toepassing op stations, ondergrondse kabelverbindingen en kabelovergangsgebieden (overgangen tussen gestuurde boring en open ontgraving) en opstijgpunten. Echter, gelet op andere traceringsuitgangspunten verdient het aanbeveling zo veel als redelijkerwijs mogelijk afstand te bewaren tot de gebouwde omgeving. Hierdoor komen ook niet onnodig woningen en andere gevoelige bestemmingen binnen de 0,4 microtesla zone te liggen.

Ook bij voorliggende ontwikkeling is uiteraard met dit beleid rekening gehouden. Het beleid staat de realisatie van de ondergrondse hoogspanningverbinding zoals opgenomen in dit bestemmingsplan niet in de weg. Waar relevant komt het beleid van TenneT terug in Hoofdstuk 5.

Hoofdstuk 5 Omgevingstoets

Om aan te kunnen tonen dat een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan worden bekeken of de ontwikkelingen binnen het plan voldoen aan de regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water.

5.1 Milieu-effectrapportage

5.1.1 Besluit m.e.r.

Voor plannen en besluiten die ontwikkelingen bevatten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de verplichting om de procedure voor milieueffectrapportage te doorlopen of te beoordelen of het doorlopen van een dergelijke procedure noodzakelijk is (een mer-beoordeling). Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De categorieën van activiteiten waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer). Het Besluit m.e.r. bestaat uit een hoofddeel en een bijlage, bestaande uit de onderdelen A, B, C en D:

  • Onderdeel A bevat de omschrijving van diverse begrippen die in het Besluit m.e.r. genoemd worden.
  • Onderdeel B is reeds vervallen.
  • Onderdeel C bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r. verplicht is.
  • Onderdeel D bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is.

De activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, staan genoemd in het Besluit milieueffectrapportage in de bijlagen. Het gaat om de C-lijst en de D-lijst waarin alle activiteiten staan genoemd waarvoor mer-verplichtingen kunnen gelden. De aard en omvang van de activiteit bepaalt in belangrijke mate welke verplichtingen gelden ten aanzien van de rapportages. Er is sprake van een vormvrije mer-beoordeling, een mer-beoordeling of een mer-plicht.

De gevallen waarvoor een milieueffectrapportage verplicht is, staan in onderdeel C. De gevallen waarvoor een mer-beoordeling verplicht is, staan in onderdeel D. De gevallen in onderdeel D zijn overigens indicatief. De verplichting voor een mer-beoordeling geldt ook wanneer op grond van de selectiecriteria in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Deze omstandigheden zijn:

  • 1. de kenmerken van de projecten (omvang project, gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder, risico en ongevallen en de cumulatie met andere projecten);
  • 2. de plaats van de projecten (bijzondere gebieden, bestaand grondgebruik, rijkdom/kwaliteit/regeneratievermogen van natuurlijke hulpbronnen van het gebied, het opnamevermogen van het natuurlijk milieu);
  • 3. de kenmerken van de potentiële effecten (in samenhang met de eerste twee criteria: bereik, grensoverschrijdende karakter van het effect, orde/grootte/complexiteit effect, waarschijnlijkheid effect, duur/frequentie/onomkeerbaarheid van het effect).
5.1.2 Het voornemen

Het aanleggen van nieuwe ondergrondse hoogspanningverbindingen staat genoemd in de categorie D24.2 van het Besluit m.e.r (zie tabel 1). Onderstaande tabel geeft aan wat in onderdeel D van het Besluit m.e.r. is opgenomen ten aanzien van de aanleg van ondergrondse hoogspanningsleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P2W5P01-vg01_0007.jpg"

Dit betekent dat de activiteit "aanleg, wijziging of uitbreiding van een ondergrondse hoogspanningsleiding" niet direct m.e.r.-plichtig is, maar mogelijk wel m.e.r.-beoordelingsplichtig. Een m.e.r.-beoordeling is een toets op basis waarvan het bevoegd gezag bepaalt of er bij een voorgenomen activiteit, die genoemd staat in onderdeel D van het Besluit m.e.r., mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Is dit het geval dan moet een milieueffectrapport (MER) opgesteld worden. In dit geval is de m.e.r.-beoordelingsplicht gekoppeld aan het besluit over het bestemmingsplan waarin de ondergrondse hoogspanningverbinding mogelijk wordt gemaakt.

In het Besluit m.e.r. wordt gesproken over een lengte van 5 km of meer in gevoelig gebied. In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. In de toelichting op het Besluit m.e.r. is echter niet opgenomen hoe het criterium van 5 km of meer moet worden geïnterpreteerd (betreft dit de optelsom van de verschillende doorsnijdingen of betreft dit de lengte van elke afzonderlijke doorsnijding van een gevoelig gebied?).

Als de activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient conform artikel 2 lid 5 onder B Besluit m.e.r. in dat geval aan de hand van de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r. te worden getoetst of er belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen optreden. Het bevoegd gezag moet de beslissing om geen MER op te stellen of geen m.e.r.-beoordelingsprocedure te doorlopen motiveren in de toelichting bij het plan dan wel bij de overwegingen van het moederbesluit. Voor deze vergewisplicht zijn in de Wm en in het Besluit m.e.r. geen procedurele bepalingen opgenomen. In de praktijk wordt deze toets daarom de vormvrije m.e.r.-beoordeling genoemd.

5.1.3 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Het tracé van hoogspanningsstation Almere naar opstijgpunt Stichtsekant kent een lengte van bijna 5,5 km. Er is sprake van doorsnijding van gevoelige gebieden, maar deze doorsnijding blijft in zijn totaliteit onder de 5 km. Aan de hand van de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r. dient daarom te worden getoetst of er belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen optreden. Deze paragraaf gaat daar op in. Er wordt ingegaan op de diverse gevoelige gebieden die door het tracé worden doorsneden en of deze doorsnijdingen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

Natuur

Het ondergrondse hoogspanningverbinding kruist gebieden die behoren tot de NNN-gebieden (voormalige ecologische hoofdstructuur). De doorsnijding bedraagt 3,3 km. Het gaat hier om gebieden die op grond van de provinciale verordening behoren tot 'overig-ehs'. Deze gebieden kennen vaak een hoge lokale waarde, deels door de ligging in of nabij de kernen, maar soms ook door bijzondere abiotische waarden of bijvoorbeeld als landschappelijk element.

Bij de tracering is rekening gehouden met de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden, de ecologische ontwikkelingspotenties en de uitwisselingsmogelijkheden voor planten en dieren, zie ook paragraaf 5.9. Dit is bereikt door de hoogspanningverbinding te positioneren langs doorgaande paden/wegen in deze gebieden en door waar nodig de aanleg uit te voeren door middel van een gestuurde boring. De kap van bomen is hierdoor niet aan de orde.

Conclusie is dat aanleg van de hoogspanningverbinding de wezenlijke kenmerken en waarden niet aantast, de ecologische ontwikkelingspotenties niet schaadt en de uitwisselingsmogelijkheden niet belemmert.

Archeologie

Het ruimtebeslag in gebieden die op grond van de gemeentelijke archeologische beleidskaart zijn aangeduid als verplichte onderzoeksgebieden bedraagt 266 meter.

Voor dit bestemmingsplan wordt een archeologische quick scan uitgevoerd. Doel van dit onderzoek is om inzichtelijk te maken of realisatie van de plannen zou kunnen leiden tot aantasting of vernietiging van mogelijk aanwezige archeologische resten binnen het tracé en, voor zover mogelijk, een eerste indruk te geven van de kwaliteit (gaafheid en conservering), aard, datering, omvang en diepteligging van dergelijke resten. Indien daadwerkelijk archeologische resten worden aangetroffen, worden daarvoor passende maatregelen getroffen. Hierdoor worden eventuele effecten op archeologie voorkomen. Zie paragraaf 5.12.1.

Aardkundige waarden

Het tracé doorkruist een gebied dat in het provinciale omgevingsplan is aangeduid als aardkundig waardevol gebied. Bescherming van deze aardkundige waarden is geregeld via vergunningverlening in het kader van de Ontgrondingenwet, conform het toetsingskader in de beleidsregel vergunningverlening milieuwetgeving. Bij ontgrondingen in deze gebieden die vergunningplichtig zijn, wordt speciale aandacht geschonken aan de effecten op de aardkundige waarden (Provincie Flevoland, 2006). Met de aanleg van de hoogspanningverbinding is er echter geen sprake van ontgrondingen.

Voorts zijn de aardkundige waarden zijn sterk gerelateerd aan de archeologische waarden. Ter bescherming van deze archeologische waarden worden indien noodzakelijk daartoe passende maatregelen getroffen, zodat eventuele effecten worden voorkomen.

Overige gevoelige gebieden

Er is geen sprake van doorsnijding van waterwingebieden of gebieden die zijn aangemerkt als landschappelijk en/of cultuurhistorisch waardevol.

5.1.4 Conclusie

Gelet op bovenstaande blijkt dat belangrijke nadelige milieugevolgen vanwege het voornemen kunnen worden uitgesloten. De tracering, de wijze van aanleg en passende maatregelen zorgen ervoor dat belangrijke nadelige milieugevolgen worden voorkomen. Het doorlopen van de m.e.r.(-beoordelings)-procedure is daarom niet noodzakelijk.

5.2 Verkeer

Ten aanzien van verkeersbewegingen is onderscheid te maken in de aanlegfase en de beheerfase. Gedurende de aanleg vindt er aan- en afvoer van materiaal plaats. Deze aan- en afvoer geschiedt via bestaande wegen en paden. Daarnaast vinden verkeersbewegingen plaats van werklui.

Tijdens de beheerfase zijn enkel verkeersbewegingen voor beheer en onderhoud van de hoogspanningverbinding noodzakelijk.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling heeft een geringe verkeersaantrekkende werking. Aangezien de invloed op het aantal verkeersbewegingen dermate gering is vormt dit geen probleem voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.3 Geluid

Wet Geluidhinder

Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van ruimtelijke plannen aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".

Hoogspanningsverbinding

De aanleg van een ondergrondse hoogspanningverbinding heeft tijdelijk geluidseffecten. Tijdens de aanlegfase produceren verschillende bronnen geluid. De ene activiteit duurt langer dan de andere activiteit en iedere activiteit heeft een andere geluidssterkte. Het gaat hierbij om tijdelijk geluid veroorzaakt door vrachtverkeer, graven en boren. Bij de uitvoering wordt voldaan aan de wetgeving en voor zover noodzakelijk zullen maatregelen worden getroffen.

5.4 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm), titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen. Alleen waar sprake is van in de Wm genoemde uitoefening van bevoegdheden of toepassing van wettelijke voorschriften (artikel 5.16, lid 2) èn deze uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, dient een toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaats te vinden. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding
    van een grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.


In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en fijn stof (PM10). In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.

De grootste intensiteit van verkeersbewegingen vindt plaats gedurende de aanlegfase. Vervolgens vindt een enkele verkeersbeweging plaats ten behoeve van onderhoud en beheer. Naar verwachting is het aantal verkeersbewegingen in de aanlegfase dermate laag dat wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld in het Besluit niet in betekenende mate en de Regeling niet in betekenende mate.Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Er worden geen ontwikkelingen toegelaten die leiden tot een substantiële toename van het verkeer.

Conclusie

Bovenstaande overwegingen laten zien dat wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld in het Besluit niet in betekenende mate en de Regeling niet in betekenende mate. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

5.5 Externe veiligheid

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is voor dit bestemmingsplan niet van toepassing. Er is geen sprake van vaststelling van een ruimtelijk besluit dat betrekking heeft op de gronden in de omgeving van een (niet) basisnetroute en die de bouw, vestiging of aanleg van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toelaat. Er worden met dit plan geen nieuwe kwetsbare bestemmingen mogelijk gemaakt. Een nadere verantwoording hoeft dan ook niet te worden opgesteld.

Het voornemen is vanuit het aspect externe veiligheid planologisch aanvaardbaar.

5.6 Elektrische en magnetische velden

In 2005 heeft het voormalige ministerie van VROM, thans Ministerie van I&M, een advies over hoogspanningslijnen en hun magneetveld uitgebracht aan gemeenten en beheerders van het hoogspanningsnet. Dit beleidsadvies is niet van toepassing op stations, ondergrondse kabelverbindingen en kabelovergangsgebieden (overgangen tussen gestuurde boring en open ontgraving) en opstijgpunten. Het zoveel als redelijkerwijs mogelijk vermijden van nieuwe gevoelige bestemmingen of bebouwing is dan ook geen traceringsuitgangspunt voor ondergrondse verbindingen, echter gelet op andere traceringsuitgangspunten verdient het aanbeveling zo veel als redelijkerwijs mogelijk afstand te bewaren tot de gebouwde omgeving. Hierdoor komen ook niet onnodig woningen en andere gevoelige bestemmingen binnen de 0,4 microtesla zone te liggen.

De dichtstbijzijnde bestaande gevoelige functies liggen op minimaal 200 meter van de geprojecteerde ondergrondse hoogspanningverbinding. Dit is ruim buiten de verwachte 0,4 microteslazone. Hiermee is het uitgesloten dat de ondergrondse hoogspanningverbinding effect zal hebben op bestaande gevoelige functies.

Binnen de bestemming Sport in het bestemmingsplan 'Boswachterij Almeerderhout' is het planologisch mogelijk om clubhuizen en horeca te realiseren dichtbij of op de leiding. Dit zijn geen gevoelige bestemmingen. Immers, gevoelige bestemmingen zijn bestemmingen waar kinderen (tot 15 jaar) langdurig kunnen verblijven. Daarnaast geldt dat de leiding bij de weg komt te liggen en dat het daarmee in de praktijk niet mogelijk is dat een clubhuis of horeca op of dichtbij de leiding komt te liggen.

5.7 Explosieven

In de bodem kunnen explosieven aanwezig zijn die een risico vormen voor de
veiligheid van het personeel dat werkzaamheden aan het ondergrondse hoogspanningverbinding uitvoert. Daarnaast kan de openbare veiligheid in het geding komen. De aanwezigheid van explosieven is geen ruimtelijk relevant criterium voor het bestemmingsplan, maar het is voor de uitvoering wel van belang om hier inzicht in te hebben teneinde de veiligheid voor personeel en omgeving tijdens de realisatiefase te garanderen. TenneT wil ook wel onderzoek naar niet gesprongen explosieven uitvoeren om zoveel als mogelijk te voorkomen dat werk moet worden stilgelegd. Het benodigde onderzoek wordt voor aanvang van de realisatie uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek wordt bepaald hoe hiermee tijdens werkvoorbereiding omgegaan dient te worden, teneinde de werkzaamheden veilig uit te kunnen voeren.

5.8 Kabels en leidingen

Bij de aanleg van een hoogspanningsverbinding is het belangrijk te bezien of er andere ondergrondse infrastructuur aanwezig is in de vorm van kabels en leidingen die nadelig kunnen worden beïnvloed door de hoogspanningsverbinding. Het is ook mogelijk dat het functioneren van de hoogspanningsverbinding nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van kabels en leidingen.

Er is een klic orientatiemelding uitgevoerd. Langs het Michauxpad lopen parallel aan het tracé laag- en middenspanningskabels, een datatransportkabel van KPN en een waterleiding. Er is voorts sprake van parallelloop met kabels en leidingen ten noorden van de A6, nabij het hoogspanningsstation Almere. De parallelloop blijkt op basis van expert judgement van Liander mogelijk.

Er is sprake van kruisingen met diverse kabels en leidingen langs de Waterlandseweg, nabij opstijgpunt Stichtsekant. Hier loopt onder meer een hoge druk gasleiding. Kruisingen worden uitgevoerd door middel van een boring en vormen daarmee geen belemmering. De betrokken beheerders, TenneT/Liandon en Gasunie, stemmen een en ander op elkaar af.

5.9 Ecologie

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling moet rekening worden gehouden met het aspect ecologie. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet 1998 en NNN (voormalige EHS) (gebiedsbescherming), de Boswet en de Flora- en faunawet (soortenbescherming).

5.9.1 Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden, Beschermde natuurmonumenten en gebieden deel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) (tegenwoordig Natuurnetwerk Nederland, NNN) opgenomen. Een planologische ontwikkeling mag geen significant negatieve gevolgen hebben voor een te beschermen gebied.

5.9.1.1 Natura 2000 gebieden

Met betrekking tot de Natuurbeschermingswet 1998 is een beoordeling gemaakt van mogelijke effecten op kwalificerende waarden van de relevante Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied. Het plangebied ligt niet binnen de grenzen van een Natura 2000-gebied en/of Beschermde Natuurmonument. Het meest dichtbij gelegen Natura 2000-gebied is het 'Eemmeer & Gooimeer Zuidoever' dat is aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn. De Beschermde Natuurmonumenten 'Eemmeer' en 'Gooimeer' overlappen met dit Natura 2000-gebied. De afstand tot dit gebied bedraagt circa 2 kilometer, zie afbeelding 6.


afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P2W5P01-vg01_0008.jpg"

Afbeelding 6: Bruine arcering = Beschermde Natuurmonumenten, Gele arcering = Natura 2000-gebied

Kwalificerende waarden Eemmeer & Gooimeer Zuidoever

Hieronder is een korte beschrijving van het gebied van het Ministerie van EZ opgenomen en daarnaast in de tabel de kwalificerende vogels (broed- en niet-broedvogels) waarvoor het gebied is aangewezen (Aanwijzingsbesluit Eemmeer & Gooimeer Zuidoever).


Gebiedsbeschrijving

Het Eemmeer en Gooimeer ontstonden als verzoete overblijfselen van de voormalige Zuiderzee toen Zuidelijk Flevoland werd drooggelegd (1968). Door de aanleg van het zandtalud ten behoeve van de Stichtse Brug is daarlangs in het Eemmeer in de jaren tachtig een brede rietstrook ontstaan. In het Eemmeer is tijdens de aanleg van de polderdijk van Zuidelijk Flevoland het eiland de Dode Hond opgespoten. In 1992 is verder ten oosten van de Stichtse Brug een kleine zandplaat aangelegd. De oevers bestaan voornamelijk uit moerasvegetaties met slikranden. Op het eiland De Dode Hond worden daarnaast ook wilgenbossen en struwelen aangetroffen. In vergelijking met de overige randmeren komen er in het Eemmeer weinig waterplanten voor. Alleen in de baai ten zuiden van de Dode Hond worden structureel waterplanten aangetroffen. Het Eemmeer is sterk geëutrofieerd. De nutriëntbelasting is sinds de jaren tachtig teruggedrongen. In beide meren is sprake van verbetering van de waterkwaliteit en toename van mosselen en waterplanten.

Het Gooimeer Zuidoever omvat ondiep water met waterplanten, een brede strook verland oevergebied, dat geleidelijk overgaat in een brede zandstrook met een hoge wal, waarachter zich laag gelegen graslanden bevinden. Er heerst een zilt en brak milieu. Verder worden ondiepe wateren, oevers, rietlanden en enige vochtige graslanden aangetroffen. De kustlijn is destijds ontstaan door afslag van de stuwwal van het Gooi als gevolg van getijdenbeweging. Door sedimentatie een min of meer terrasvormige afzetting even onder de wateroppervlakte gevormd en een zandige en lemige klif ontstaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P2W5P01-vg01_0009.jpg"
Tabel 2: Broedvogels en niet-broedvogels Eemmeer & Gooimeer Zuidoever

Aanlegfase

Negatieve effecten op (niet-)broedvogels waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen zijn uitgesloten. In onderstaande tabel en onderstaande beschrijving, is deze conclusie nader onderbouwd. Door middel van een kwalitatieve habitatgeschiktheidsbeoordeling waarbij soorten vogels zijn ingedeeld in groepen, is bepaald wat de mogelijke functie van het plangebied is voor kwalificerende vogelsoorten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P2W5P01-vg01_0010.jpg"

In aanvulling op bovenstaande zijn mogelijke effecten, zoals verstoring door geluid of optische verstoring, als gevolg van de werkzaamheden van tijdelijke aard en is hiervan alleen sprake gedurende de fase van uitvoering. Transport van en naar het plangebied vindt grotendeels plaats over bestaande wegen. Aangezien hier in de huidige situatie al door verkeer gebruik van wordt gemaakt, zijn effecten door verstoring als gevolg van een minimale toename in verkeersbewegingen en de werkzaamheden uitgesloten.

Gebruiksfase

Na aanleg ligt de hoogspanningverbinding onder de grond. Er is dus geen sprake van effecten in de eindsituatie als gevolg van de hoogspanningverbinding. De functie van het plangebied voor de vogelsoorten zoals hierboven genoemd, verandert niet als gevolg van de werkzaamheden.

Conclusie
De minimale afstand tot het Natura 2000-gebied bedraagt 2 kilometer. Gelet op deze afstand zijn directe effecten op kwalificerende vogelrichtlijnsoorten uitgesloten. Omdat het plangebied tevens geen functie heeft voor deze soorten, zijn indirecte effecten eveneens uitgesloten. De ingreep is niet strijdig met de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied Eemmeer & Gooimeer Zuidoever.

5.9.1.2 Beschermde Natuurmonumenten

Externe werking is alleen van toepassing op (delen van) Beschermde Natuurmonumenten die niet overlappen met definitief aangewezen Natura 2000-gebieden. De Beschermde Natuurmonumenten zijn eveneens opgenomen op afbeelding 6. De Beschermde Natuurmonumenten Eemmeer en Gooimeer overlappen met het Natura 2000-gebied dat definitief is aangewezen. In dat geval geldt dat externe werking met betrekking tot de Beschermde Natuurmonumenten niet relevant is.

5.9.1.3 Natuurnetwerk Nederland

Ligging ten opzichte van NNN-gebieden

Afbeelding 7 geeft de ligging aan van het plangebied ten opzichte van de NNN. In de legenda zijn de beheertypen opgenomen welke voorkomen binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P2W5P01-vg01_0011.jpg" Afbeelding 7: Ligging van het plangebied (bij benadering binnen de rode contour) binnen de EHS, Natuurbeheerplan Provincie Flevoland 2015. De cijfers in deze afbeelding geven de deelgebieden aan zoals deze in de tekst hieronder worden benoemd.

Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen het EHS-gebied 'Boswachterij Almeerderhout', dat is geclassificeerd als 'overige EHS'. Gebieden die behoren tot de 'overige EHS' hebben vaak een hoge lokale waarde, deels door de ligging in of nabij de kernen, maar soms ook door bijzondere abiotische waarden of bijvoorbeeld als landschappelijk element. De omvang of de gebruiksdruk zijn echter zodanig dat het alleen met hoge beheersinspanningen mogelijk is om deze waarden ook duurzaam te blijven beheren. Deze gebieden lenen zich voor de saldobenadering, waarbij nadrukkelijker dan bij de waardevolle gebieden ook verplaatsing aan de orde kan zijn.

Boswachterij Almeerderhout bevat ongeveer 1080 ha bos en is daarmee het grootste bosgebied in Almere. Tevens is het een belangrijke stapsteen voor bosgebonden soorten van het Beginbos / Vroege Vogelbos naar het Kotterbos of de Stichtse Putten.


Wezenlijke kenmerken en waarden

De volgende beheertypen komen voor binnen het plangebied (zie afbeelding 7). De beschrijving van deze gebieden zoals opgenomen in de rapportage 'Wezenlijke kenmerken en waarden EHS, gemeente Almere - Boswachterij Almeerderhout' (ARCADIS, 2009) is als volgt:

  • Beheertype 04.02 - Zoete plas (Gebufferde sloot): Binnen de grenzen van de EHS in de Boswachterij Almeerderhout bevinden zich enkele waterpartijen. Langs de Lange Wetering bevindt zich een inham van 0,5 ha en tussen het Vier Bruggenpad en de Hoge Vaart bevinden zich enkele sloten van in totaal 1,8 ha. Deze sloten zijn 10 tot 20 m breed en bevatten onbeschoeide oevers met ruige begroeiing, bestaande uit riet en wilgen. Het water is matig eutroof tot eutroof en zwak zuur tot neutraal.
  • Beheertype 12.02 - Kruiden- en faunarijk grasland: In de Almeerderhout is 30 ha grasland aanwezig, verdeeld over kleine gebieden van 0,2 tot maximaal 4 ha. De bodem is kalkrijk, matig eutroof tot eutroof en zwak zuur tot neutraal. De grondwaterstand varieert van matig nat tot vochtig. Door de beperkte oppervlakten en de hoge trofiegraad is de biodiversiteit in deze graslanden beperkt.
  • Beheertype 16.02 - Vochtig bos met productie: Het bos in de Almeerderhout is aangeplant vanaf 1974 tot in de jaren 90 en beslaat een oppervlak van ongeveer 1080 ha, waarvan 565 ha binnen de EHS. De bodem is kalkrijk, matig eutroof tot eutroof en zwak zuur tot neutraal. De gemiddeld laagste grondwaterstand is matig diep tot diep. Dood hout is in beperkte mate aanwezig.


De volgende doelsoorten zijn voor het gebied gesteld (ARCADIS, 2009). Dat wil nog niet zeggen dat deze soorten nu ook daadwerkelijk in het gebied voorkomen.

  • Broedvogels: Grauwe vliegenvanger, Kerkuil, Kneu, Koekoek, Matkop, Nachtegaal, Ransuil, Spotvogel, Wielewaal, Zomertortel
  • Zoogdieren: Bever, Boommarter (potentieel), Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger, Meervleermuis, Rosse vleermuis, Ruige dwergvleermuis, Waterspitsmuis (potentieel), Watervleermuis
  • Vissen: Kleine modderkruiper
  • Amfibieën en reptielen: Ringslang
  • Vlinders: Kleine ijsvogelvlinder (potentieel), Sleedoornpage (potentieel)

Effectbeoordeling

Het tracé ten behoeve van de aanleg van de ondergrondse hoogspanningsverbinding tussen het 150kV-opstijgpunt Stichtsekant en het hoogspanningsstation Almere, aan de westzijde van de Hoge Vaart, omvat een lengte van 3.363 meter door de EHS langs de westkant van de Hoge Vaart. De deelgebieden 1 t/m 8 overlappen (deels) met de EHS.

Het totaal ruimtebeslag tijdens de aanlegfase bedraagt 6,7 ha (waarbij 20 meter breedte geldt als uitgangspunt, dit is inclusief een werkstrook). Na de aanleg bedraagt het totaal ruimtebeslag 3,7 tot 5,4 ha (waarbij 11 tot 16 meter breedte geldt als uitgangspunt). In Tabel 3 is beschreven wat effecten met betrekking tot ruimtebeslag op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS zijn.

Met betrekking tot aanwezigheid van doelsoorten en mogelijk effecten hierop als gevolg van de aanleg van de verbinding, wordt voor alle soortgroepen verwezen naar paragraaf 5.9.3. Hier wordt beschreven welke soorten voorkomen ter hoogte van het tracé en of sprake is van effecten op beschermde soorten

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P2W5P01-vg01_0012.jpg"

Tabel 3: Effectbeschrijving met betrekking tot ruimtebeslag op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS


Toetsing

De provincie Flevoland streeft naar oplossingen en heeft voor onderhavige ontwikkeling aangegeven gebruik te willen maken van een systeem van saldobenadering en herbegrenzing middels een 'ja, want'-benadering. Er heeft tevens een gesprek plaatsgevonden met Staatsbosbeheer. Staatsbosbeheer heeft aangegeven mogelijkheden voor een tracé langs de westzijde van de Hoge Vaart te zien. Een ondergrondse hoogspanningsverbinding beschermt het gebied immers ook tegen verdere ruimtelijke ontwikkelingen. De hoogspanningsverbinding sluit natuurontwikkeling niet uit, maar de aanwezigheid van de bomen aan de westzijde van de Hoge Vaart is wel een aandachtspunt; aanleg van een ondergrondse hoogspanningsverbinding kan diep wortelende boomwortels aantasten en daarnaast wenst TenneT na aanleg geen diep wortelende beplanting op het tracé om de hoogspanningsverbinding te beschermen.

In het rapport 'Wezenlijke kenmerken en waarden EHS, gemeente Almere - Boswachterij Almeerderhout' (ARCADIS, 2009) is het volgende beschreven met betrekking tot potentiële waarden en beheer: "De bosranden in het Almeerderhout zijn vaak hard, rechtlijnig en zonder ontwikkelde zoom en mantel, terwijl de percelen veelal uit monoculturen bestaan. Het verdient de aanbeveling om een natuurlijker, structuurrijk bos na te streven, wat een positief effect zal hebben op de biodiversiteit. De harde, rechtlijnige bosranden kunnen worden voorzien van een zoom- en mantelvegetatie. Door hier en daar bomen langs de rand te verwijderen, ontstaat een 'gekartelde' rand, waardoor de overgang akker/weiland ' zoom en mantel ' bos wordt vergroot. Hier kunnen veel vlinders, overige insecten en vogels van profiteren. Ook het verhogen van de hoeveelheid (staand) dood hout kan een positief effect op de biodiversiteit hebben. Op den duur zal de ondergroei zich gaan ontwikkelen, waardoor er struweelvorming en mogelijk een tweede boomlaag in het bos ontstaan."

Het beleid van TenneT is om kap van bomen voor zover mogelijk te voorkomen. De aanleg van de hoogspanningsverbinding is mogelijk zonder kap van bomen. Hierdoor is geen sprake van effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de gebieden met beheertype vochtig bos met productie. Mitigatie en compensatie is hiervoor dan ook niet aan de orde. Voorts biedt de hoogspanningsverbinding na aanleg voldoende mogelijkheden om een 'gekartelde' rand te realiseren.

De strook grasland tussen twee percelen, langs het Vier Bruggenpad dat van het Michauxpad naar het Vier Bruggenpad parallel aan de Hoge Vaart ligt, is aangewezen voor het beheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. Het tracé voor de verbinding kruist deze strook. Binnen deze strook liggen ook een watergang en een pad. De watergang en het pad door deze strook wordt gekruist door middel van een mantelbuis, maar mogelijk leidt de aanleg wel tot tijdelijke verwijdering van een deel van de vegetatie binnen de strook grasland. Echter de te verwijderen oppervlakte vegetatie binnen het beheertype is zeer gering te noemen (ca 250 m2) en na het uitvoeren van de werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de verbinding, kan de vegetatie zich hier weer opnieuw ontwikkelen. Het aanwezige beheertype heeft een korte ontwikkeltijd. Er is dan ook geen sprake van permanente negatieve effecten op deze locatie.

5.9.2 Boswet

De Boswet richt zich op het handhaven van het huidige areaal bos in Nederland. Dit betekent dat bij het kappen van bomen die onder de Boswet vallen, een herplantplicht geldt. Alleen bij een groot maatschappelijk belang kan hiervan worden afgeweken. De Boswet is van toepassing op bos buiten de bebouwde kom met een oppervlakte van meer dan 10 are (is gelijk aan 1000 m2) en bomenrijen met meer dan 20 bomen. In het kader van de aanleg wordt kap van bomen voorkomen. De Boswet is daarmee niet van toepassing.

5.9.3 Soortenbescherming
5.9.3.1 Beleidskader en gedragscode

Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

De Flora- en faunawet (hierna Ff-wet) maakt onderscheid tussen licht en zwaarder beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer en onderhoud, geldt voor algemeen voorkomende soorten (Tabel 1 Ff-wet) een algemene vrijstelling in het kader van de verbodsbepalingen van de Ff-wet. Wanneer deze vrijstelling niet van toepassing is, bij het voorkomen van zwaarder beschermde soorten (Tabel 2 en 3 Ff-wet en broedvogels), moet een plan worden opgesteld waar in staat hoe de negatieve effecten kunnen worden voorkomen of gecompenseerd (mitigatieplan).

Als de voorgenomen ingreep leidt tot het overtreden van verbodsbepalingen betreffende beschermde soorten, zal moeten worden nagegaan of een vrijstelling geldt of dat een ontheffing ex artikel 75 van de Ff-wet moet worden verkregen. TenneT heeft inmiddels een gedragscode. De gedragscode is een instrument om het functioneren van TenneT in overeenstemming te brengen met de omringende natuur en deze natuur een plek te geven in de leidingstroken in het werkterrein. De gedragscode biedt aan werknemers van TenneT en derden die in opdracht van TenneT werkzaamheden verrichten, vooraf duidelijkheid over de te volgen werkwijze bij situaties waar sprake is van door de wet beschermde soorten. De gedragscode dient - onder voorwaarden - als vrijstelling voor de ontheffingsplicht ex artikel 75 van de Flora- en faunawet.

5.9.3.2 Methode

Op basis van gegevens van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) is beoordeeld of mogelijk beschermde soorten in het kader van de Ff-wet voorkomen binnen het plangebied. Op basis daarvan is geconcludeerd dat aanwezigheid van beschermde soorten niet kan worden uitgesloten.

Op 16 april 2015 is daarom een oriënterend veldbezoek uitgevoerd door mevrouw A. Beerens, ecoloog van ARCADIS, in gezelschap van de heer T. Eggenhuizen, ecoloog van de gemeente Almere. De temperatuur was circa 12 °C, en de omstandigheden bewolkt. Het veldbezoek had het karakter van een habitatgeschiktheidsbeoordeling.

Tijdens deze habitatgeschiktheidsbeoordeling is voor alle relevante soortgroepen een beoordeling gedaan van de potentiele functie van het gebied als leefgebied of verblijfplaats. Tijdens het veldbezoek zijn geen doelgerichte soorteninventarisaties uitgevoerd. Waarnemingen van beschermde soorten zijn wel genoteerd.

5.9.3.3 Aanwezigheid flora en fauna

Tabel 4 geeft een overzicht van de potentiele functie van het gebied voor verschillende soortgroepen, geschiktheid van het habitat, en van waarnemingen van beschermde soorten op de locatie en directe omgeving van het plangebied.

Op basis van eerder genoemd uitgangspunt dat de hoogspanningsverbindingen bij kruising van watergangen worden aangelegd middels een gestuurde boring, zijn effecten als gevolg van de werkzaamheden op vissen uitgesloten. Deze worden daarom niet verder meegenomen in de beoordeling. Hetzelfde geldt voor libellen, geschikt biotoop (natte landschapselementen) voor beschermde soorten libellen wordt niet aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P2W5P01-vg01_0013.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P2W5P01-vg01_0014.png"

Tabel 4: Aanwezigheid en potentiele functie leefgebied beschermde soorten op en rond het plangebied per relevante soortgroep

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P2W5P01-vg01_0015.jpg"

Afbeelding 8: Aanwezigheid van beverburchten (op basis van gegevens ontvangen van de gemeente Almere), geschikte boomholtes / spechtgaten voor verblijfplaatsen van vleermuizen en (mogelijk) jaarrond beschermde nesten broedvogels (beide op basis van waarnemingen veldbezoek) ter hoogte van het tracé en de directe omgeving

5.9.3.4 Effectbeoordeling

Hieronder is per soortgroep een beschrijving gegeven van mogelijke effecten als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P2W5P01-vg01_0016.png"

Tabel 5: Effecten per soortgroep waar tijdens de werkzaamheden effecten niet kunnen worden uitgesloten

5.9.3.5 Toetsing

In onderstaande tabel is per soortgroep weergegeven welke verbodsbepalingen van de Ff-wet mogelijk worden overtreden als gevolg van het de werkzaamheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P2W5P01-vg01_0017.png"

Tabel 6: Mogelijke overtredingen van de verbodsbepalingen van de Ff-wet

Verklaring verbodsbepalingen:

Artikel 8. Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen.

Artikel 9. Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.

Artikel 10. Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten.

Artikel 11. Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfsplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.

Artikel 12. Het is verboden eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen.


Voor soorten van tabel 1 (Ff-wet) geldt algemene vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling. Mogelijke effecten op enkele exemplaren heeft geen invloed op de populatie. Er hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd voor negatieve effecten op de in het gebied aanwezige brede wespenorchis, algemeen voorkomende zoogdieren en amfibieën. Houd echter wel rekening met de zorgplicht. Dit houdt in dat bij menselijk handelen voldoende zorg in acht wordt genomen voor de in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. Ook mag men het welzijn van dieren niet onnodig aantasten en dieren onnodig laten lijden.

Voor verstoring van verblijfplaatsen van soorten van tabel 3 is het noodzakelijk een ontheffing aan te vragen. Dit geldt voor de bever die in het plangebied voorkomt. Als onderdeel van een ontheffing moeten mitigerende en compenserende maatregelen worden getroffen.
Voor het vernielen en/of verstoren van algemene broedvogels en het verstoren van broedvogels met jaarrond beschermde nesten is geen ontheffing mogelijk. Het is noodzakelijk om mitigerende maatregelen te treffen.

5.9.3.6 Mitigerende maatregelen

Algemene maatregelen

Er geldt een algemene vrijstelling voor Tabel 1 soorten van de Ff-wet bij ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud. Dat houdt in dat deze soorten verstoord mogen worden zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen, óók als dit schadelijke effecten heeft op deze soorten. Wel geldt altijd de algemene zorgplicht (artikel 2 Ff-wet). Dit houdt in dat onnodig leed, dat redelijkerwijs kan worden voorkomen, voor alle soorten beschermd in het kader van de Ff-wet moet worden voorkomen. Onnodig leed kan voorkomen worden door maatregelen genoemd in de gedragscode van TenneT TSO B.V. (2014, hst 5.6.4, 5.6.5, 5.6.7 en 5.6.9) (deze gedragscode is door de staatssecretaris van EZ goedgekeurd) en onderstaande maatregelen uit te voeren:

  • Werk zoveel mogelijk in één richting. Hierdoor krijgen eventueel aanwezige dieren de kans aan de werkzaamheden te ontsnappen.
  • Bij het rijden door het gebied met voertuigen en machinerie kunnen grondgebonden dieren (zoals de mol en veldmuis) worden gedood of verwond. Zorg dat met de voertuigen rustig wordt gereden (maximaal 15 km/uur), zodat de dieren de kans hebben om te ontsnappen aan de werkzaamheden.
  • Verwijder eventueel aanwezige hopen puin en afval voorzichtig met de hand om te voorkomen dat eventueel aanwezige dieren worden verwond of gedood.
  • Tijdens de werkzaamheden dient continu op aanwezigheid van dieren gelet te worden. Bij aantreffen van dieren moet worden voorkomen dat deze gedood of verwond.
  • Let er ook op dat de terreindelen die gehandhaafd blijven, zoveel mogelijk met rust worden gelaten. Hiermee wordt verstoring van broedvogels in bomen en bossages voorkomen.


Vanuit de gedragscode van TenneT TSO B.V. zijn voor voorliggend plan de volgende algemene maatregelen belangrijk:

  • Vermijd zoveel mogelijk de toepassing van werkverlichting. Als deze wel toegepast wordt, zorg dan voor afschermde armaturen, om uitstraling naar de omgeving zoveel mogelijk te voorkomen. Schakel niet noodzakelijk verlichting zoveel mogelijk uit.
  • Neem deze maatregelen op in een ecologisch werkprotocol.
  • Alle werkzaamheden moeten plaatsvinden onder begeleiding van een ter zake kundige ecoloog.


Specifieke maatregelen

Hieronder wordt ingegaan op specifieke mitigerende maatregelen voor de in dit plangebied relevante soorten. Dit bevat een opsomming van de belangrijkste maatregelen om effecten op deze soorten te mitigeren. Ook voor deze soorten geldt de gedragscode van TenneT TSO B.V..

Broedvogels
Voor broedvogels (algemene broedvogels en broedvogels met jaarrond beschermde nesten) is er in het kader van de Ff-wet geen conflict voorzien met de voorgenomen werkzaamheden met inachtneming van onderstaande mitigerende maatregelen:

  • Bomen met nesten van broedvogels met jaarrond beschermde nesten blijven behouden.
  • Voer werkzaamheden buiten het broedseizoen uit om effecten op broedvogels te voorkomen. Het broedseizoen loopt ongeveer van 15 maart tot 15 juli, maar is afhankelijk van de soort. Een deskundige op het gebied van broedvogels dient dit te beoordelen.

Bij de uitvoering zal rekening worden gehouden met deze mitigerende maatregelen zodat negatieve effecten op broedvogels voorkomen worden.

Bever

Voor verstoring en vernieling van leefgebied en/of verblijfplaatsen van de beschermde bever (Tabel 3 Ff-wet) is het noodzakelijk een ontheffing aan te vragen. TenneT zal voor vaststelling van het bestemmingsplan de ontheffing aanvragen en daarvoor een Activiteitenplan opstellen waarin alle mogelijke effecten op de bever en de benodigde maatregelen om effecten te voorkomen worden beschreven.

De hoogspanningsverbinding ligt onder het water op een afstand van 10 meter van de beverburchten af. In de soortenstandaard bever ligt de grootste beperkingen binnen de eerste 20 meter zone. Werkzaamheden zijn hier in principe niet toegestaan. De burcht is immers een verblijfplaats waar verstoring het hele jaar door relevant is als negatief effect.

De oppervlakte aan leefgebied dat nodig is, en daarmee de omvang van een territorium, wordt vooral bepaald door de hoeveelheid en de kwaliteit van de voedselbronnen op en langs de oever (Soortenstandaard Bever). De benutte oeverzone bedraagt 10 à 20 meter het land op. De functionele leefomgeving van een voortplantingsplaats en vaste rust- en verblijfplaats van een bever moet het volgende leveren:

  • Voldoende aanbod van voedsel in de vorm van (eetbare, jonge) bomen en struiken en andere planten in de oeverzone tot 10 tot 20 meter het land op. Vooral de voedselbeschikbaarheid in de winter is cruciaal;
  • Water van voldoende diepte om de ingang van de burcht permanent onder water te doen houden en volledig tot op de bodem dichtvriezen van het water te voorkomen. Een eventueel door bevers gebouwde dam om dit te bereiken behoort daarmee ook tot de functionele leefomgeving van een burcht;
  • Mogelijkheden om land tussen twee dicht bijeen gelegen wateren te kruisen;
  • Legers worden 's zomers gebruikt als dagrustplaats en bestaan uit een uitholling op de oever, vaak met houtsnippers gestoffeerd. De legers behoren ook tot de functionele leefomgeving van een voortplantingsplaats.


De Soortenstandaard Bever geeft aan welke aanpassingen aan de werkwijze mogelijk zijn om nadelige effecten te minimaliseren. In geval van werkzaamheden of activiteiten binnen 20 meter rondom een burcht:

  • geen activiteiten of werkzaamheden uitvoeren,
    • 1. indien de watergang smaller dan 5 meter is én het een primaire watergang betreft mogen schonings- en baggerwerkzaamheden plaatsvinden tussen een uur na zonsopgang en een uur voor zonsondergang op maximaal de helft van de breedte van de watergang in de periode september tot en met april, waarbij:
      • a. geen schonings- of baggermateriaal ter plekke op de kant wordt gebracht;
      • b. geen werkzaamheden of activiteiten plaatsvinden in perioden dat er ijs op het water ligt;
  • wintervoorraden worden gespaard.

In geval van werkzaamheden of activiteiten tussen 20 en 50 meter van een burcht wordt hierbij het volgende aangegeven (Soortenstandaard Bever):

  • in de periode mei tot en met augustus geen activiteiten of werkzaamheden uitvoeren;
  • in de periode september tot en met april activiteiten of werkzaamheden gefaseerd uitvoeren: minimaal 2/3 deel blijft ongemoeid;
  • activiteiten of werkzaamheden in het waterdeel en de natte oever (schonen, baggeren) vinden niet plaats vanaf de oever waar zich de burcht bevindt;
  • schoonsel en baggermateriaal wordt niet afgezet op de oever waar zich de burcht op bevindt;
  • geen activiteiten of werkzaamheden uitvoeren tussen een half uur voor zonsondergang en een half uur na zonsopgang;
  • takken en stammen worden niet afgevoerd;
  • wintervoorraden worden gespaard.


De hoogspanningsverbinding wordt ter plaatse uitgevoerd door middel van een gestuurde boring van ca 1 km lang. Het in- en uittredepunt van de boring vindt plaats op een afstand van meer dan 250 meter van de beverburchten. De boring leidt niet tot het verwijderen van wintervoorraden. De boring leidt daarmee niet tot verstoring van het functioneel leefgebied van de bevers.

Eventuele verstoring als gevolg van het rijden van materieel in de directe omgeving van de beverburchten wordt voorkomen door in de periode mei tot en met augustus geen activiteiten of werkzaamheden uit te voeren.

In 2005 heeft het voormalige ministerie van VROM, thans ministerie van I&M, een advies over hoogspanningslijnen en hun magneetveld uitgebracht aan gemeenten en beheerders van het hoogspanningsnet. TenneT voldoet aan het beleidsadvies inzake magneetvelden. Dit betekent dat bij (de voorbereiding om te komen tot) realisatie van een nieuwe bovengrondse verbinding wordt getracht zoveel als redelijkerwijs mogelijk te voorkomen dat nieuwe gevoelige bestemmingen aan een magnetische veldsterkte boven 0,4 microtesla (jaargemiddelde) worden blootgesteld. Het beleidsadvies heeft enkel betrekking op gevoelige bestemmingen. Dit zijn 'locaties waar kinderen langdurig verblijven'. Verder is het beleidsadvies inzake magneetvelden niet van toepassing op ondergrondse ondergrondse hoogspanningsverbindingen. Er is echter geen wetenschappelijk onderzoek dat aantoont of er een verband is tussen het magnetische veld van bovengrondse elektriciteitslijnen met het voorkomen van leukemie bij kinderen. Er is ook geen wetenschappelijk onderzoek dat aantoont dat magnetische straling van elektriciteitslijnen effect heeft op mensen of dieren. Effecten van magnetische velden op dieren komen verder niet in wet- of regelgeving expliciet aan bod.

Bij kabels (die in de grond liggen), wordt het magnetische veld sterker gedempt dan bij leidingen (die in de lucht hangen). Uit onderzoek (versie 2.0. 150kV kabelverbinding TAQA, uittredend magneetveld gestuurde boring, Liandon, 2010) is gebleken dat op 10 meter afstand van de kabel al een sterktereductie naar minder dan 0,2 microtesla plaatsvindt. Aangezien de kabels op circa 15 meter van de holen en burchten komen te liggen, wordt niet verwacht dat er een negatieve invloed zal uitgaan op de functionaliteit van de bevervestigingen.

In het kader van de ontheffingsaanvraag is veldonderzoek gedaan om zeker te stellen waar holen en burchten zitten en hoeveel families er zijn. Dit is omschreven in het Mitigatieplan ´Bevers langs de Hoge Vaart te Almere´ (Zoogdiervereniging, 2016). Dit rapport is bijgevoegd in Bijlage 3. Conclusie van dit Mitigatieplan is dat 'het mogelijk is om de hoogspanningskabels op een dusdanige wijze aan te brengen, dat dit geen gevolgen heeft voor de functionaliteit van de aanwezige beverterritoria. Daarvoor zijn voor een aantal werkzaamheden aangepaste werkzaamheden noodzakelijk.' Er is vervolgens een Activiteitenplan opgesteld waarin de voorgestelde mitigerende maatregelen uit het mitigatieplan zijn onderbouwd voor de aanvraag van een ontheffing Flora en faunawet. De stukken (Mitigatieplan, Activiteitenplan en Projectplan) vormen samen de aanvraag voor een ontheffing die is ingediend bij RVO.nl. De verwachting is dat met inachtneming van een aantal aandachtspunten bij aanleg een ontheffing in het kader van de Ff-wet verleend kan worden.

5.10 Waterparagraaf

5.10.1 Proces watertoets

Sinds 1 november 2003 is het wettelijk geregeld dat in alle ruimtelijke plannen een watertoets dient te worden uitgevoerd. Het doel van de Watertoets is om in een vroeg stadium waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar te maken en evenwichtig mee te nemen bij ruimtelijke plannen. Er wordt met name ingegaan op de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding en de beschrijving van de maatregelen die worden getroffen. Waterbeheerders worden in een vroeg stadium betrokken bij de planvorming om zo een duurzame omgang met hemel-, grond- en oppervlaktewater te waarborgen en "water" mee te laten wegen in het planproces. Het resultaat van de Watertoets is deze waterparagraaf.


Voorliggend bestemmingsplan is "watertoetsplichtig". De geldende beleidslijnen van het waterschap Zuiderzeeland zijn nader omschreven in hoofdstuk 4. Hierna zijn deze alleen opgesomd. Deze waterparagraaf gaat achtereenvolgens in op de huidige situatie ten aanzien van bodem en water en de toekomstige situatie.

5.10.2 Beleid

In het kader van deze waterparagraaf zijn verschillende beleidskaders relevant. Het gaat hier om:

  • Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)
  • Deltaprogramma
  • Nationaal Bestuursakkoord Water
  • Waterwet
  • Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland 2016-2021 (2015)
  • Keur en Legger van het Waterschap Zuiderzeeland

Deze beleidskaders zijn toegelicht in Hoofdstuk 4 en Bijlage 2 Beleidskader.

5.10.3 Huidige situatie

5.10.3.1 Bodem

Het plangebied maakte deel uit van de Zuiderzee. In het Pleistoceen is hier een zandpakket afgezet. Na de zeespiegelrijzing zijn in het Holoceen hierop klei-, zavel- en veenlagen afgezet.Het gebied is op de bodemkaart van Nederland dan ook overwegend gekarteerd als kalkrijke poldervaaggronden, bestaande uit zware zavel en klei. De meeste kleigronden in Nederland zijn poldervaaggronden.

5.10.3.2 Grondwater

De Wet milieubeheer verplicht de provincie om in de "Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland" regels ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning op te nemen. In het "Omgevingsplan Flevoland 2006" zijn daarom milieubeschermingsgebieden opgenomen waar het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening dient te worden beschermd. In volgorde van afnemend beschermingsregime kunnen in deze milieubeschermingsgebieden, de zones waterwingebied, beschermingsgebied en boringsvrije zone worden onderscheiden.

De winningen worden goed beschermd door dikke kleilagen in de ondergrond. Wel moet de aantasting van deze beschermende lagen worden voorkomen. Daarom is een groot deel van Zuidelijk Flevoland als boringvrije zone aangewezen. Dit bestemmingsplan is gelegen in de "boringsvrije zone Zuidelijk Flevoland". In dit gebied zijn in beginsel alle ingrepen in de bodem, die de beschermende werking van de kleilagen kunnen aantasten verboden. Hierdoor wordt de voorraad diep zoet grondwater in Zuidelijk Flevoland ook voor de lange termijn veiliggesteld tegen negatieve invloeden van buitenaf.

5.10.3.3 Oppervlaktewater en waterkeringen

Oppervlaktewater

Het regen- en grondwater verzamelt zich in kleine sloten en stroomt via watergangen met groene oevers naar de Hoge Vaart, welke in beheer is bij de provincie Flevoland. De Hoge Vaart heeft een regionale functie ten behoeve van de af- en ontwatering van het oosten en zuiden van Flevoland en is onderdeel van een ecologische verbindingszone. De Hoge Vaart zit in een dieper systeem voor schone kwel (Gooi systeem). Door het hoge waterpeil in de randmeren en de toestroming van grondwater van de Utrechtse heuvelrug is er in omgeving van de Hoge Vaart een diepe kweldruk in het Pleistocene zandpakket tot soms aan het maaiveld aanwezig. De dikke Holocene laag zorgt ervoor dat eigenlijk nergens de potentiële diepe kweldruk uit de onderliggende pleistocene zandlagen zich manifesteert. De Hoge Vaart doorsnijdt de Holocene laag waardoor er direct contact bestaat tussen de Hoge Vaart en het eerste watervoerend pakket. De lokale kwelsituatie wordt daarom beïnvloed door het peil in de Hoge Vaart.

Door het gebied lopen verschillende watergangen. In de Nota onderhoudsverplichtingen en schouw van het Waterschap Zuiderzeeland (2010) is de volgende categorisering opgenomen:

  • Hoofdwatergangen: Onder hoofdwatergangen vallen kwelsloten, D-tochten, tochten, grachten, vaarten, hoofdvaarten en hoofdaanvoersloten.
  • Watergangen. Onder watergangen worden verstaan alle overige in het gebied voorkomende watergangen, te weten aanvoer-, kavel-, erf- en wegsloten die direct of indirect uitmonden in een tocht of vaart. Greppels worden niet tot de waterhuishouding gerekend; deze hebben in hoofdzaak een scheidingsfunctie.


Hoofdwatergangen en watergangen zijn beiden oppervlaktewateren. Dat betekent dat voor deze watergangen hetzelfde beschermingsregime geldt volgens het waterschap. Het is verboden zonder vergunning van het college van Dijkgraaf en Heemraden kabels, drukleidingen en/of drukvaten te plaatsen en/of te hebben in, op, boven, over of onder de kernzone en/of binnenbeschermingszone van oppervlaktewaterlichamen (Waterschap Zuiderzeeland, 2014). De kernzone en binnenbeschermingszone is weergegeven in afbeelding 9.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P2W5P01-vg01_0018.jpg"

Afbeelding 9: Weergave verschillende beschermingszones oppervlaktewateren (Waterschap Zuiderzeeland, 2010)

De binnenbeschermingszone is de zone van 5 meter buiten de grens van de waterkant. Hoofdwatergangen zijn bredere watergangen dan watergangen. Dit vraagt mogelijk om extra maatregelen van TenneT om de watergang te passeren.

Het Vuilstort Braambergen aan de Waterlandseweg heeft een watersysteem op zichzelf. Het waterpeil in de ringsloot is opgezet met een stuwput. Het regenwater wat op de vuilstort valt wordt via de bovenafdichting afgevoerd naar de ringsloot. Dit water stroomt weer af op de Hoge Vaart. Sinds het begin van 2006 wordt deze ringsloot gemonitored door waterschap Zuiderzeeland. Het water op de onderafdichting (percolaat) van de afvalbulten wordt opgevangen in drains en afgevoerd via een pompput naar de rioolwaterzuivering Almere. De vuilstort Braambergen heeft een WM- en WVO-vergunning.


Waterkeringen

In het plangebied liggen geen waterkeringen.

5.10.4 Toekomstige situatie
5.10.4.1 Overstromingsrisico's

Hoogspanningsinstallaties van TenneT/Liander kunnen zijn gelegen in de gebieden die betrekking hebben op de Deltabeslissingen zoals genoemd in Hoofdstuk 4. Het is mogelijk dat voor deze gebieden als gevolg van de Deltabeslissingen andere normeringen en uitgangspunten worden bepaald. Gevolg kan zijn dat - binnen bepaalde dijkringen gelegen - hoogspanningsstations of andere hoogspanningsinstallaties van TenneT/Liander met een zodanig (ander) overstromingsrisico te maken krijgen dat maatregelen genomen moeten worden (om de leveringszekerheid van TenneT/Liander te garanderen).

Tot op heden hanteert TenneT het beleid dat in gebieden waar een grote kans op overstromingen bestaat het uitgangspunt geldt dat:

  • stations in principe niet mogen worden gerealiseerd;
  • kabels mogen worden aangelegd, mits de technische bijbehorende apparatuur (bijv. een crossbondingput) ook in geval van hoog water bereikbaar is (droog blijft);
  • masten wel mogen worden gerealiseerd.

Op grond van de risicokaart (www.risicokaart.nl) ligt het plangebied in beschermd gebied met een kleine kans op overstromingen. Bij een kleine kans gaat het om overstromingen als gevolg van gebeurtenissen met een kleine kans van optreden tijdens een mensenleven. Het feit dat het beschermd gebied betreft, wil zeggen dat deze gebieden door een primaire of regionale waterkering worden beschermd tegen overstroming vanuit buitenwater of regionale wateren.

In de partiële herziening water van het omgevingsplan Flevoland (Provincie Flevoland, 2009) is aangegeven dat het beschermingsniveau voor wateroverlast voor het agrarisch gebied gemiddeld 1/80 per jaar en tenminste 1/50 per jaar is. Voor natuurgebieden zijn vooralsnog geen normen voor wateroverlast vastgesteld. Het grootste gedeelte van Flevoland voldoet zonder dat er extra maatregelen worden genomen tot 2050 aan de provinciale normen voor wateroverlast. Uitgaande van de huidige ruimtelijke inrichting en rekening houdend met bodemdaling en klimaatverandering (10% extra neerslagintensiteit in 2050) blijkt uit verkennende berekeningen van het waterschap dat enkele laag gelegen gebieden op termijn niet meer voldoen aan het vereiste minimale beschermingsniveau van 1/50. Deze gebieden zijn aangeduid als 'aandachtsgebieden wateroverlast'. De provincie gaat naar verwachting maatregelen treffen om het beschermingsniveau te blijven garanderen (zie de partiële herziening water van het omgevingsplan).

In voorliggend plangebied is geen sprake van gebied met een grote kans op overstromingen. De hoogspanningsverbinding kan zonder maatregelen aangelegd worden.

5.10.4.2 Waterberging

Er is geen sprake van toename van verhard oppervlakte. Compensatie is dan ook niet aan de orde.

5.10.4.3 Bemaling

De hoogspanningsverbinding wordt voor een groot deel beneden de grondwaterstand aangelegd. Om de aanleg mogelijk te maken, is daarom bemaling noodzakelijk. Bij een bronbemaling ten behoeve van bouwkundige of civieltechnische werken kleiner dan 100.000 m3 per maand en korter dan 6 maanden kan dit met een melding plaatsvinden (Keur Waterschap Zuiderzeeland, 2014). In andere gevallen is een watervergunning vereist. Bemaling zal conform de vereisten plaatsvinden. Hierover vindt overleg plaats met het Waterschap voorafgaande aan de uitvoering.

5.10.4.4 Kruising oppervlaktewater

Uit het gesprek tussen het Waterschap en TenneT bleek dat TenneT vooral rekening heeft te houden met een zone van 5 meter langs de Hoge Vaart (dit betreft de binnenbeschermingszone op grond van de Keur). Bij de tracering zijn daarom de kern- en binnenbeschermingszones van oppervlaktewateren gemeden.

Kruisingen met oppervlaktewaterlichamen zijn zoveel als mogelijk beperkt. Een aantal kruisingen zijn onontkoombaar. Ter plaatse zal de hoogspanningsverbinding door middel van een mantelbuis onder de watergang worden aangelegd. Ten aanzien van kruisingen met watergangen worden geen onoverkomelijke planologische belemmeringen verwacht voor realisatie van de ondergrondse hoogspanningsverbinding, zolang de hoogspanningsverbinding niet in de kern- of beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam ligt.

Het bestaande watersysteem ondervindt geen hinder van de hoogspanningsverbinding omdat daar waar water wordt gekruist, voorzieningen worden getroffen zodat het water ongestoord kan stromen. Waar nodig zal een vergunning worden aangevraagd. In het kader van de vergunningsaanvraag wordt aangetoond dat de aanleg plaatsvindt conform de vereisten.

5.10.4.5 Waterkwaliteit

Oppervlaktewater

Uitgaande van een zorgvuldige toepassing van bouwmaterialen en wijze van aanleg wordt niet verwacht dat het voornemen gevolgen zal hebben voor de waterkwaliteit. Bij de aanleg dient erop te worden toegezien dat er geen milieuvreemde stoffen in het oppervlaktewater terechtkomen en dat er milieuvriendelijke materialen worden gebruikt.

Grondwater

De boringsvrije zone betekent dat geboord mag worden tot een diepte van minimaal 14 meter (Verordening voor de Fysieke Leefomgeving 2012). Met de aanleg van de hoogspanningsverbinding wordt niet op een grotere diepte dan 14 meter geboord.

Bij de aanleg dient erop te worden toegezien dat er geen milieuvreemde stoffen in de bodem en het grondwater terechtkomen en dat er milieuvriendelijke materialen worden gebruikt. Indien gekozen wordt voor een bronbemaling, zal het onttrokken grondwater geloosd moeten worden op het oppervlaktewater. Bij de lozingsvergunning bekijkt het Waterschap de kwaliteit van het te lozen grondwater en zal worden beoordeeld of aanvullende (reinigings)voorzieningen vereist zijn.

5.11 Bodemkwaliteit

5.11.1 Bodemkwaliteit

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

Voor de aanleg van de hoogspanningsverbinding is een quick scan bodem uitgevoerd (zie Bijlage 4). Doel van dit onderzoek is om te bepalen of er vanuit de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem mogelijk sprake is van belemmeringen voor de voorgenomen aanleg van de hoogspanningsverbinding.

Uitkomst van dit bodemonderzoek is dat voor twee locaties dossieronderzoek noodzakelijk is. Deze locaties zijn reeds voldoende onderzocht en verwacht wordt dan ook dat uit het dossieronderzoek de benodigde informatie verkregen kan worden en er geen (aanvullend) bodemonderzoek noodzakelijk is. Het dossieronderzoek wordt in het kader van de Basis Ontwerp-fase uitgevoerd.

5.11.2 Aardkundige waarden

Naast oude menselijke sporen bevinden zich in de ondergrond van Flevoland ook sporen van vroegere landschappen. Elementen als oude geulsystemen en rivierduinen, zeldzame veenresten en zeer oude bodems vormen onderdelen van deze zeer oude, fossiele landschappen. Uit deze aardkundige elementen is de ontstaansgeschiedenis van de Flevolandse ondergrond af te lezen.

Beleid van TenneT is dat hoogspanningsinstallaties niet mogen worden gebouwd daar waar aardkundige monumenten kunnen worden aangetast, tenzij daarvoor toestemming wordt verleend door het bevoegd gezag of andere belanghebbenden.

De provincie heeft een eerste inventarisatie en waardering van de aanwezige aardkundige waarden uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in de globale begrenzing van aardkundig waardevolle gebieden (Omgevingsplan Flevoland, 2006-2015). Een deel van het plangebied valt binnen de begrenzing van het aangewezen aardkundig waardevol gebied, zie afbeelding 10.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P2W5P01-vg01_0019.jpg"

Afbeelding 10: Aardkundig waardevolle gebieden (Omgevingsplan 2006-2015)

De provincie Flevoland heeft voorts provinciale archeologische en aardkundige kerngebieden (PArK'en) aangewezen. In deze gebieden worden de aardkundige waarden, in combinatie met archeologische waarden, via de Verordening voor de fysieke leefomgeving (Provincie Flevoland, 2012) beschermd. In deze gebieden zijn vrijwel alle ontgrondingen vergunningplichtig en worden zij getoetst op de effecten op de aardkundige en archeologische waarden. In het plangebied komen deze PArK-gebieden niet voor.

Bescherming van de aardkundige waarden in de overige aardkundig waardevolle gebieden is geregeld via vergunningverlening in het kader van de Ontgrondingenwet, conform het toetsingskader in de beleidsregel vergunningverlening milieuwetgeving. Bij ontgrondingen in deze gebieden die vergunningplichtig zijn, wordt speciale aandacht geschonken aan de effecten op de aardkundige waarden (Provincie Flevoland, 2006). Met de aanleg van de hoogspanningsverbinding is er geen sprake van ontgrondingen.

De aardkundige waarden zijn sterk gerelateerd aan de archeologische waarden. Paragraaf 5.12 gaat in op het aspect archeologie.

5.12 Archeologie en cultuurhistorie

5.12.1 Archeologie

Inleiding

Per 1 september 2007 is de gewijzigde Monumentenwet 1988 van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.

Gemeentelijk archeologische beleidskader

Uit het Verdrag van Valletta en de vertaling daarvan in de Nederlandse wetgeving (Monumentenwet 1988 en Besluit ruimtelijke ordening) volgt dat archeologische (verwachtings)waarden dienen te worden beschermd.

Het college van de gemeente Almere wijst volgens de Archeologieverordening van gemeente Almere (2009 en vervangen in 2016) archeologisch waardevolle terreinen en selectiegebieden aan. Deze zijn opgenomen op de Archeologische Beleidskaart Almere (ABA) (Gemeente Almere, 2009 en vervangen in 2016). Op de ABA staan gebieden met behoudenswaardige vindplaatsen, onderzochte gebieden en gebieden waar verplicht vooronderzoek dient te worden gedaan of die zijn vrijgesteld van onderzoek, aangegeven. De ABA dient te worden doorvertaald in bestemmingsplannen.

In de Archeologieverordening worden regels gegeven die het bestuur hanteert in de omgang met bekende en verwachte archeologische waarden die zijn aangegeven op de ABA.

Archeologische quick scan

In het plangebied zijn op de Archeologische Beleidskaart Almere uit 2009 (hierna: ABA) 2 selectiegebieden aangegeven, zie afbeelding 11. Er zijn geen scheepswrakken bekend, maar die kunnen er wel liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P2W5P01-vg01_0020.jpg"

Afbeelding 11: Archeologische waarden op grond van de Archeologische Beleidskaart Almere

Selectiegebieden

Voordat bodemingrepen kunnen plaatsvinden in het Selectiegebied, moet archeologisch vooronderzoek worden uitgevoerd en inzicht te worden verkregen in de aan-/afwezigheid van 'behoudenswaardige vindplaatsen van nationaal belang', en de noodzakelijke omgang daarmee. Het onderzoek moet voldoen aan wat daarover is vastgelegd in de Archeologienota 2009.

In het kader van het ontwerp bestemmingsplan is een archeologische quick scan uitgevoerd (zie Bijlage 5). Doel van dit onderzoek is om inzichtelijk te maken of realisatie van de plannen zou kunnen leiden tot aantasting of vernietiging van mogelijk aanwezige archeologische resten binnen het tracé en, voor zover mogelijk, een eerste indruk te geven van de kwaliteit (gaafheid en conservering), aard, datering, omvang en diepteligging van dergelijke resten. Ook geeft deze quick scan inzicht in eventueel benodigd vervolgonderzoek.

Op basis van de quick scan wordt het volgende geconcludeerd:

Het plangebied is opgebouwd uit een dekzand pakket met daarop een dikke klei- en zavelpakket op de bodem van de Zuiderzee is afgezet. Door inpoldering van het gebeid is deze klei- en zavelpakket aan het maaiveld komen te liggen waardoor eventueel aanwezige archeologische resten in de bodem bereikbaar zijn voor verstoring bij werkzaamheden. Uit het onderzoek blijkt dat binnen de gemeente Almere met name een hoge verwachting op steentijd archeologie en scheepswrakken geldt. De steentijdresten bevinden zich op de Oude Getijden afzettingen of onder het kleipakket in de top van het dekzand. De scheepswrakken kunnen dichter onder het maaiveld in het klei- en zavelpakket aangetroffen worden.

Uit bovenstaande gegevens blijkt dat het plangebied door twee selectiegebieden loopt die mogelijk archeologische waarden hebben. Uitgangspunt van de gemeente Almere is dat behoudenswaardige vindplaatsen in deze zones niet verstoord mogen worden en dus bij werkzaamheden moeten worden ontzien.

Bij de aanleg van de nieuwe ondergrondse hoogspanningsverbinding zal op het meest zuidelijke selectiegebied een open ontgraving uitgevoerd worden. De kans is groot dat bij deze werkzaamheden archeologische resten verstoord gaan worden. Op de rest van het tracé wordt de ondergrondse hoogspanningsverbinding middels een gestuurde boring geplaatst. Dit gebeurt op dusdanige diepte dat de boring onder de archeologische resten heen gaat en waardoor het niet aannemelijk is dat hierbij archeologische resten verstoord worden. In het gedeelte van het tracé waar de hoogspanningsverbinding middels een gestuurde boring wordt gelegd, wordt dan ook afgezien van vervolgonderzoek. Wel dient er over het gehele tracé rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van scheepswrakken. Geadviseerd wordt een meldingsprotocol voor het aantreffen van deze wrakken te hanteren bij de uitvoer van de gestuurde boring.

Gelet op de resultaten van de quick scan is vervolgens inventariserend veldonderzoek, verkennend en karterend booronderzoek (zie Bijlage 6) uitgevoerd voor het meest zuidelijke gedeelte van het tracé waar een open ontgraving plaats gaat vinden . Op basis van dit vooronderzoek zijn de volgende conclusies te trekken:

  • De diepteligging van het pleistocene zand varieert binnen het plangebied tussen 6,8 en 7, 5 m -NAP; 3 tot 3.5m -Mv.). Hiermee is amper sprake van relief in de top van het dekzand binnen het plangebied. Er zijn sporen van bodemvorming aanwezig, die op de intactheid van de top van het dekzand duiden (in de vorm van in- en uitspoelingslagen). Alleen in het noorden van het plangebied ontbreken sporen van podzolering in de top van het dekzand. Daar zijn de dekzandtoppen waarschijnlijk door verspoeling verdwenen;
  • Gezien de diepteligging van het dekzand in het plangebied is het gebied tussen circa 4.700 en 4.600 v. Chr. verdronken (Makaske, 2003). Dit betekent dat in de top van het dekzand archeologische waarden aanwezig kunnen zijn die uit de periode Mesolithicum-Neolithicum dateren. Resten uit het Laat-paleolithicum kunnen zich, hoewel gezien het venig karakter onwaarschijnlijk, op diepere niveaus in het dekzand bevinden;
  • Er zijn geen kleiafzettingen aangetroffen die als Oude Getijdeafzettingen kunnen worden benoemd;
  • Tijdens het booronderzoek is in boring 104, in de top van het pleistoceen, een fragment bewerkt vuursteen aangetroffen. Ook is hier en vlakbij (boring 103 en 105) sprake van een verhoogde hoeveelheid houtskool en is knappersteen aanwezig. Het aantreffen van deze archeologische indicatoren duidt op de aanwezigheid van een vindplaats.


Vanwege het intacte bodemprofiel en het aantreffen van een fragment vuursteen dat door de vuursteenspecialist van de gemeente Almere als antropogeen bewerkt vuursteen is geinterpreteerd, zal aanvullend onderzoek (waarderend proefsleuvenonderzoek) voorafgaand aan de aanleg van de kabelverbinding uitgevoerd worden.

Parapluplan in relatie tot het Archeologisch beleidskader uit 2016

De eerste gesprekken tussen de gemeente Almere en TenneT over een nieuw tracé voor de ondergrondse hoogspanningsleiding hebben al plaatsgevonden begin 2015. Vanaf het begin is de bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden hierbij meegenomen. Daarbij is steeds uitgegaan van het Archeologisch beleidskader uit 2009 omdat er op dat moment nog geen nieuw beleid was. Dit heeft geleid tot de onderzoeken zoals hierboven beschreven.

Zowel de reconstructie van de Waterlandseweg (door de Provincie) als de verbreding van de A6 (door Rijkswaterstaat) vereist een snelle realisatie van de nieuwe hoogspanningsverbinding. Gezien de planning van de verbreding van de A6 moet de kabelverbinding uiterlijk in het eerste kwartaal van 2017 zijn vervangen. Dit betekent een hele krappe procedure om het bestemmingsplan vast te kunnen stellen. Er was dan ook geen tijd om eventueel nog aanvullende archeologische onderzoeken te doen. Meer onderzoek op grond van het nieuwe archeologische beleid zou ook tot onvoorziene kosten voor TenneT leiden.

 

Doorwerking in regels

In het geldende bestemmingsplan Boswachterij Almeerderhout is ter plaatse van de twee selectiegebieden zoals opgenomen in het gemeentelijk beleidskader een dubbelbestemming 'Gebied met mogelijk archeologische waarden' opgenomen. Aan deze dubbelbestemming is een vergunningenstelsel gekoppeld zodat het bestemmingsplan de archeologische waarden ter plaatse beschermt, ook voor aanleg van de ondergrondse ondergrondse hoogspanningsverbindingen. Deze bestemming uit het bestemmingsplan Boswachterij Almeerderhout blijft gelden, ook als het Parapluplan voor de ondergrondse hoogspanningsleiding gaat gelden.

In het ontwerp bestemmingsplan was bij het opstijgpunt bij Stichtsekant de bestemming 'Gebied met mogelijk archeologische waarden' vervangen door een bestemming 'Waarde -Archeologie 1' met een vergelijkbare regeling. Voor het andere selectiegebied was dit niet gedaan. Dit was niet logisch. De geldende regeling uit het bestemmingsplan Boswachterij Almeerderhout biedt voldoende bescherming. Derhalve is ervoor gekozen de bestemming 'Waarde -Archeologie 1' uit het ontwerp bestemmingsplan te verwijderen en de geldende regeling uit het bestemmingsplan Boswachterij Almeerderhout te laten gelden.

De resultaten van het tot nu toe uitgevoerde onderzoek geven nog geen aanleiding om de dubbelbestemming richting vaststelling van het bestemmingsplan te laten vervallen danwel te verkleinen.

5.12.2 Cultuurhistorie

Cultuurhistorische waarden is de verzamelnaam voor het geheel aan waarden die een historische, en menselijke oorsprong hebben. Historisch-geografische waarden zijn elementen in het landschap die door menselijk handelen zijn ontstaan. In het plangebied zijn geen historisch-geografische waarden bekend. Ook zijn er geen (steden)bouwkundige waarden in het plangebied bekend. Vanuit cultuurhistorie zijn er dan ook geen belemmeringen voor realisatie van een ondergrondse hoogspanningsverbinding tussen hoogspanningsstation Almere en opstijgpunt Stichtsekant.

5.13 Overig

Een aantal aspecten is niet van toepassing in het plangebied. Er spelen geen zaken op dit gebied. Het betreft de volgende aspecten:

  • trillingen
  • geurhinder
  • bedrijven en milieuzonering
  • ammoniak en veehouderij
  • energie
  • straalpad
  • radarverstoringsgebied
  • windhinder
  • bezonning
  • uitzicht.


Daar wordt in deze toelichting dan ook niet verder op ingegaan.

Hoofdstuk 6 Implementatie

6.1 Planning en fasering

De globale planning is dat in 2016 het bestemmingsplan wordt vastgesteld en de voorbereidingen langs het trace starten zodat de werkzaamheden in 2017 kunnen worden afgerond en het landschap weer in oorspronkelijke staat is teruggebracht.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

6.2.1 Het exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd.


Het moet gaan om een bouwplan, omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan altijd gekoppeld is aan de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. In het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan (Art. 6.2.1 Bro):

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met tenminste 1000m2 of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor kantoor- of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m2 (was 1000 m2) bedraagt;'
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m2.


Op grond van artikel 6.12, tweede lid van de wet kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan indien:

  • a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
  • c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels, als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is,

of

bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen (artikel 6.2.1a van het Bro):

  • d. het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19 van de wet kan worden verhaald, minder bedraagt dan €10.000,-;
  • e. er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro;
  • f. de verhaalbare kosten, bedoeld onder b., uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.


Het begrip bouwplan moet bovendien zo worden uitgelegd, dat niet sprake hoeft te zijn van een concrete bouwaanvraag. Het feit dat het nieuwe bestemmingsplan een directe bouwtitel geeft voor een of meer van bovengenoemde bouwplannen, leidt tot verplichting voor de gemeente om zo'n exploitatieplan op te stellen. Echter, indien het voorgaande bestemmingsplan dezelfde mogelijkheid ook al bood, maar die rechten in de voorgaande planperiode niet zijn benut, hoeft geen exploitatieplan te worden gemaakt.


Een exploitatieplan is niet vereist, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld via gronduitgifte, precarioverordening of (exploitatie)overeenkomsten. Uiteraard is een exploitatieplan ook niet noodzakelijk, als realisering van het bouwplan geen kosten vergt van de overheid.

Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt geen bouwplannen in de zin van de Grondexploitatiewet mogelijk. Het opstellen van een exploitatieplan of anterieure overeenkomst is dan ook niet aan de orde.

6.2.2 Kosten van aanleg en instandhouding

De kosten van de aanleg en instandhouding van een hoogspanningsverbinding worden gedragen door TenneT TSO B.V. en Liander. De leveringszekerheid is een wettelijke taak van TenneT/Liander op grond van de Elektriciteitswet 1998. Indien nut en noodzaak van een project zijn aangetoond kan TenneT de investeringskosten doorberekenen in de tarieven voor transport van elektriciteit. Liander mag de kosten door berekenen in de tarieven.

6.2.3 Vestiging zakelijk recht door TenneT

Voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoogspanningsverbinding moet TenneT gebruik kunnen (blijven) maken van een strook grond ter plaatse van de hoogspanningsverbinding. Deze strook (de zakelijk rechtstrook) is vastgesteld op basis van het benodigde ruimtebeslag voor aanleg en instandhouding. Daarbij is rekening gehouden met veiligheidseisen. Om gebruik te kunnen (blijven) maken van de grond in deze strook sluit Liander (vanwege het feit dat de hoogspanningsverbinding wordt aangelegd in CBL-gebied) een zakelijk rechtovereenkomst (inclusief gebruiksovereenkomst) af met de eigenaar, de eventuele overige zakelijk gerechtigden (erfpachters, opstalhouders, et cetera) en de eventuele persoonlijk gerechtigden (huurder, pachters, et cetera). In deze overeenkomsten worden de afspraken vastgelegd over het gebruik van de grond en welke vergoeding en welke rechten op toekomstige vergoedingen de rechthebbende van Liander zal ontvangen. Het zakelijk recht betreft een opstalrecht en is een zelfstandig recht dat een inbreuk vormt op het exclusieve gebruiksrecht van de eigenaar en de overige zakelijk gerechtigden.

Liander hanteert bij de vestiging van een zakelijk recht het principe van schadeloosstelling (volledige schadevergoeding) zoals de Belemmeringenwet Privaatrecht die kent. Schadeloosstelling betekent dat de rechthebbenden vóór en ná de vestiging van het zakelijk recht in een gelijkwaardige vermogens- en inkomenspositie dienen te verkeren. Schadeloosstelling geschiedt in beginsel ongeacht het moment waarop schade zich voordoet. De schade dient wel een rechtstreeks en noodzakelijk gevolg te zijn van de vestiging van het zakelijk recht.

6.2.4 Belemmeringenwet Privaatrecht

Liander tracht op minnelijke wijze met grondeigenaren, overige zakelijk gerechtigden en gebruikers overeenstemming te bereiken over het gebruik van een strook grond (de zakelijk rechtstrook) ter plaatse van de hoogspanningsverbinding door middel van het vestigen van een zakelijk recht. In het geval op minnelijke wijze geen overeenstemming kan worden bereikt, kan voor aanleg en instandhouding van de verbinding een beroep worden gedaan op de Belemmeringenwet Privaatrecht. Middels deze wet kan door de Minister van I&M aan de rechthebbenden op de grond een zogenaamde gedoogplicht worden opgelegd. In artikel 20 van de Elektriciteitswet 1998 is onder meer de toegang tot de Belemmeringenwet Privaatrecht vastgelegd voor de aanleg van elektriciteitsnetten als hier aan de orde.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg over het concept bestemmingsplan

In het kader van het opstellen van het concept ontwerp bestemmingsplan 'Parapluplan ondergrondse hoogspanningsleiding tracé Stichtsekant-Veluwsekant' (een concept van voorliggend Parapluplan) zijn de relevante instanties geraadpleegd.

De partijen waarmee overleg heeft plaatsgevonden zijn het waterschap, de gemeente Almere, Provincie Flevoland, Staatsbosbeheer, de betreffende perceeleigenaren aan het Michauxpad en Landschapsbeheer Flevoland. Uit deze gesprekken is gebleken dat (al dan niet onder voorwaarden) ingestemd kan worden met een tracé aan de westzijde van de Hoge Vaart. Daar waar noodzakelijk geacht door de geraadpleegde partijen is extra onderzoek uitgevoerd of wordt dit in gang gezet daar waar dit in het proces wenselijk c.q. noodzakelijk is. In een aantal gevallen hebben ook meerdere malen gesprekken plaatsgevonden.

In overleg met perceeleigenaren is gebleken dat de voorkeur bestaat de hoogspanningsverbinding ter hoogte van de agrarische percelen niet aan de westzijde maar aan de oostzijde van de Hoge Vaart te realiseren. Echter gelet op een aantal overwegingen is ervoor gekozen om de hoogspanningsverbinding ter hoogte van de agrarische percelen aan de westzijde van de Hoge Vaart te realiseren. Dit betreft de onderstaande overwegingen:

  • Een (gedeeltelijke) verlegging van de hoogspanningsverbinding naar de oostzijde van de Hoge Vaart betekent dat een gebied met aardkundige waarden wordt gepasseerd dat van grotere omvang is dan aan de westzijde van de Hoge Vaart.
  • Aan de oostzijde van de Hoge Vaart liggen diverse kabels en leidingen, waaronder een hoge druk gasleiding. Kabels en leidingen liggen bij voorkeur buiten een bepaalde afstand ten opzichte van buisleidingen, en niet parallel hieraan (zie o.a. NEN-normering 3654 'Wederzijdse beïnvloeding van buisleidingen en hoogspanningssystemen').
  • Een (gedeeltelijke) verlegging betekent dat minimaal twee boringen noodzakelijk zijn onder de Hoge Vaart door. Immers zowel het opstijgpunt als het station zijn gelegen aan de westzijde van de Vaart. Boringen leiden tot hogere kosten die door de netbeheerder ook verantwoord moeten kunnen worden.

Echter; gelet op de wens van de perceeleigenaren is overwogen of de hoogspanningsverbinding niet op de percelen van de grondeigenaren kan worden gerealiseerd. Dat is mogelijk gebleken door aanleg van de hoogspanningsverbinding door middel van een boring onder andere percelen door. Daardoor leidt het een en ander niet tot ruimtebeslag op de agrarische percelen. Een boring onder andere percelen door is gelet op alle belemmeringen in het gebied mogelijk, onder voorwaarde dat een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (vanwege voorkomen van de bever) wordt verleend.

Op 19 november 2015 is voor alle geïnteresseerden en belanghebbenden een informatieavond georganiseerd. Tijdens deze avond is informatie gegeven over de plannen om hier een kabelverbinding te realiseren, de te doorlopen procedures, de realisatiefase en de planning. In vervolg hierop zijn gesprekken gehouden met de eigenaren in het eerste kwartaal van 2016.

Tervisielegging ontwerp bestemmingsplan

Het ontwerp bestemmingsplan heeft met bijbehorende stukken gedurende zes weken (van 29 februari 2016 tot en met 11 april 2016) voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend tegen dit bestemmingsplan.

Inloopavond ontwerp bestemmingsplan

Tijdens de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan Parapluplan ondergrondse hoogspanningsleiding tracé Stichtsekant-Veluwsekant is op 21 maart 2016 van 18 tot 20 uur een inloopavond gehouden. De avond vond plaats in het gebouw van Stad & Natuur op Stadslandgoed de Kemphaan, Kemphaanstraat 1. Deze locatie is gelegen in de nabijheid van het plangebied van het ontwerp bestemmingsplan.


Het bestemmingsplan was in te zien als papieren versie, maar ook digitaal (op een laptop). Verder waren er informatiepanelen van TenneT en Liander, met informatie over de planning en de verwachte werkzaamheden. Vragen van bewoners werden beantwoord door ambtenaren van de gemeente Almere en door medewerkers van TenneT, Liander en Liandon. Verspreid over de avond zijn er in totaal ongeveer 15 mensen komen informeren naar het plan.


Belangrijkste vraag van de avond was wat de afsluiting en omleiding bij de Verlaatweg in oktober precies gaan inhouden. De meeste bewoners die naar de inloopavond kwamen, wonen aan de Weteringkade. Ook kwamen er mensen namens SEC Survivals en Roeivereniging Pampus. Door medewerkers van TenneT en Liander is uitleg gegeven over de geplande afsluiting en omleiding. Daarbij is ook aangegeven dat er voordat de werkzaamheden daadwerkelijk plaats gaan vinden nog een informatieavond wordt georganiseerd door TenneT. Deze avond zal dan specifiek over de afsluiting en omleiding bij de Verlaatweg gaan. De bewoners die op de inloopavond over het bestemmingsplan aanwezig waren, hebben hun naam en adres achtergelaten, zodat ze kunnen worden geïnformeerd over de volgende informatieavond.


Het tracé van de nieuwe ondergrondse hoogspanningsleiding gaat langs de percelen van particuliere eigenaren aan het Michauxpad lopen. Twee van deze eigenaren kwamen naar de inloopavond. Ze gaven aan tevreden te zijn met het uiteindelijk gekozen tracé. Wel was er een wens ten aanzien van de wijzigingsbevoegdheid die voor een deel op hun percelen ligt. Deze wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om het tracé van de leiding mogelijk nog te kunnen verschuiven. Dit wordt door de perceeleigenaren onwenselijk gevonden. Nu het tracé definitief bepaald is, lijkt het niet meer noodzakelijk de wijzigingsbevoegdheid op deze percelen in stand te laten. Afgesproken werd dat bekeken zou worden of de wijzigingsbevoegdheid op deze percelen bij gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan kan worden verwijderd. Verder waren er nog een paar kleine opmerkingen ten aanzien van de regels. Ook daarvan werd afgesproken dat deze bij de vaststelling worden meegenomen.

Amtelijke wijzigingen bij de vaststelling van het bestemmingsplan

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is voorgesteld het bestemmingsplan op een aantal punten te wijzigen.

wijzigingen naar aanleiding van de inloopavond

Tijdens de inloopavond is afgesproken dat bekeken zou worden of de wijzigingsbevoegdheid op de percelen van de particuliere eigenaren aan het Michauxpad kan worden verwijderd. Deze wijzigingsbevoegdheid is niet meer nodig nu het tracé van de leiding hier definitief is bepaald. De wijzigingsbevoegdheid is ter plaatse van deze percelen dan ook van de kaart verwijderd.

In de regels is in Artikel 1 Begrippen een definitie van 'hoogspanningsverbinding' opgenomen. In deze definitie wordt gesproken over een ondergrondse of bovengrondse verbinding. Tijdens de inloopavond is gevraagd 'bovengrondse verbinding' weg te halen uit deze definitie. Op grond van de bestemmingsomschrijving in Artikel 3 Leiding - Hoogspanning 2 waren bovengrondse verbindingen al niet toegestaan. Het is geen probleem de definitie hier ook op aan te passen. De passage 'of bovengrondse verbinding' inArtikel 1, lid 1.4 is verwijderd.

In paragraaf 1.2 van de toelichting werd ook gesproken over bovengrondse verbindingen. Daar is ter verduidelijking een passage toegevoegd dat er in dit plan sprake is van een ondergrondse verbinding.

Verwijderen van de bestemming 'Waarde -Archeologie 1'

Zoals in paragraaf 5.12.1 al is aangegeven, was in het ontwerp bestemmingsplan bij het opstijgpunt bij Stichtsekant de bestemming 'Gebied met mogelijk archeologische waarden' vervangen door een bestemming 'Waarde -Archeologie 1' met een vergelijkbare regeling. Voor het andere selectiegebied was dit niet gedaan. Dit was niet logisch. De geldende regeling uit het bestemmingsplan Boswachterij Almeerderhout biedt voldoende bescherming. Derhalve is ervoor gekozen de bestemming 'Waarde -Archeologie 1' uit het ontwerp bestemmingsplan te verwijderen zodat de geldende regeling uit het bestemmingsplan Boswachterij Almeerderhout blijft gelden.

wijzigingen in de toelichting

De toelichting is op een aantal punten aangevuld met informatie over inmiddels uitgevoerde onderzoeken op het gebied van archeologie. Tevens is de toelichting aangevuld met een passage over de aangevraagde ontheffing om de ondergrondse hoogspanningsleiding in de buurt van een beverburcht te mogen leggen.