direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zuidoost Loppersum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0024.01BP0006-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het kader van de versterkingsopgave als gevolg van de gaswinning worden de woningen in het plangebied gesloopt en aardbevingsbestendig teruggebouwd. Het voornemen bestaat om de woningen te herbouwen, waarbij de uitstraling en de situering van de woningen zal veranderen. Door de meest recente eisen uit het Bouwbesluit zullen de woningen tevens groter worden. Bovendien zijn de persoonlijke woonwensen geïnventariseerd en voor zover mogelijk meegenomen in dit bestemmingsplan.

1.2 Ligging, begrenzing en juridische status van het plangebied

Het plangebied ligt in de kern Loppersum, aan de zuidoostzijde van het dorp (zie navolgend figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.01BP0006-VG01_0001.jpg"

Ligging plangebied (bron: pdokviewer.pdok.nl, d.d. 13-3-2019)

De juridisch/planologische regeling voor het plangebied is vastgelegd in de bestemmingsplannen Loppersum (vastgesteld op 27 oktober 2014) en Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum (vastgesteld op 5 maart 2018). In het bestemmingsplan Loppersum heeft het plangebied de bestemming 'Woongebied' met bouwvlakken op de bestaande bouwpercelen. Hierbij is de bouwgrens op de voorgevel van de bestaande woningen gelegd. In de regels is verder onder meer bepaald dat de afstand tot de zijdelingse perceelgrens (van de niet-aangebouwde zijde) ten minste 3 m dient te bedragen. Tevens is in het bestemmingsplan Loppersum de gebiedsaanduiding 'veiliheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' opgenomen. In het bestemmingsplan Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum zijn de archeologische bestemmingen geactualiseerd. Derhalve heeft het plangebied geen archeologische dubbelbestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.01BP0006-VG01_0002.jpg"

Uitsnede bestemmingsplan Loppersum (bron:ruimtelijkeplannen.nl, d.d. 13-3-2019)

Op grond van het vigerend bestemmingsplan is de uitvoering van het planvoornemen niet mogelijk. Aangezien de woningen iets groter worden en de voorgevelrooilijn en de totale situering van een aantal blokken zal verschuiven, wordt deels buiten het bestaande bouwvlak gebouwd. Om deze reden is voorliggend bestemmingsplan opgesteld, die voorziet in een toegesneden juridisch-planologische regeling voor het planvoornemen.

1.3 Opbouw toelichting

De toelichting is als volgt opgezet. In hoofdstuk 2 wordt een beknopte beschrijving gegeven van de huidige situatie. Hoofdstuk 3 bevat een samenvatting van het relevante beleid op rijksniveau, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. De relevante secundaire wet- en regelgeving en de invloed die vanuit milieukundig en ruimtelijk oogpunt wordt uitgeoefend op het onderhavig plangebied, staat in hoofdstuk 4 centraal. Hoofdstuk 5 geeft uitleg over de juridische regelingen die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen. De laatste twee hoofdstukken zijn gereserveerd voor respectievelijk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

2.1 Huidige situatie

De betreffende woningen aan de Zeedijken, Delfstraat, Fivelstraat, Wijmersweg en Ter Muyden in Loppersum maken deel uit van een woonbuurt die in de jaren '60 en '70 van de vorige eeuw is ontwikkeld. In het kader van de versterkingsopgave als gevolg van de gaswinning worden de woningen in het plangebied gesloopt en aardbevingsbestendig teruggebouwd.

De buurt kan worden getypeerd als dorps met opvallend ruime groenstroken met flinke bomen. Het groene karakter wordt nog versterkt door de ruime tot in een aantal gevallen royale voortuinen. Een deel van de woningen ligt aan woonpaden in plaats van aan de straat. Door de opzet van de buurt zijn er op verschillende plekken doorzichten tussen woningen of over groenstroken naar de achterliggende bebouwing of het aangrenzende buitengebied. Alle woningen zijn met de voorgevel op de straat gericht.

Het parkeren vindt bij een aantal woningen plaats in de openbare ruimte op daarvoor aangelegde parkeerplaatsen. De overige woningen hebben de voortuin zodanig ingericht dat er ook kan worden geparkeerd.

De te slopen woningen bestaan uit drie typen woningen: rijwoningen, twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen.

2.2 Toekomstige situatie

Het planvoornemen omvat de mogelijke herbouw van 75 woningen. De woningen zullen in dezelfde stedenbouwkundige hoofdopzet van de buurt, de ligging van de wegen en de groenstructuur worden terug gebouwd. Op perceelniveau vinden echter wijzigingen plaats, waarbij de uitstraling, situering en de omvang van de woningen en bijbehorende bouwwerken zal wijzigen.

Stedenbouwkundig advies

Het meest recente bouwplan voor het plangebied is aangepast op basis van een stedenbouwkundig advies (BügelHajema Adviseurs). Hierin is geadviseerd over de verplaatsing van de rooilijn en de situering van de woningen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden.

In de SVIR geeft het Rijk haar visie aan op de ruimtelijke- en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Met deze drie rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse gebieden. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn voor deze rijksbelangen regels opgenomen die bij ruimtelijke plannen in acht dienen te worden gehouden.

Voor het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen specifieke beleidsuitgangspunten geformuleerd.

De Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

Omdat er sprake is van herbouw van woningen, waarbij geen nieuwe functies worden mogelijk gemaakt, is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Ladder hoeft derhalve niet te worden doorlopen.

Nationaal Coördinator Groningen

Vanuit het Rijk, de zes ‘aardbevingsgemeenten' en de provincie Groningen is de Nationaal Coördinator Groningen opgericht. Deze organisatie heeft de regie op het schadeherstel en het aardbevingsbestendig maken van de huizen en gebouwen en infrastructuur (zoals wegen en dijken) in het aardbevingsgebied in de provincie. De aanpak van deze opgave is vastgelegd in het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen. Het programma richt zich ook op het verbeteren van de leefbaarheid in dorpen, het versterken van de economie in het gebied en het vinden van duurzame oplossingen. Zo richt het programma zich op veiligheid en schadeafhandeling van huizen, scholen, kerken en andere gebouwen en bouwwerken.

Het voornemen om de woningen aardbevingsbestendig terug te bouwen, maakt onderdeel uit van dit programma.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie Groningen heeft op 1 juni 2016 de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie is doorvertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. Die Omgevingsverordening is op 1 juni 2016 door Provinciale Staten vastgesteld. Op 20 februari 2019 hebben Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening gewijzigd en de geconsolideerde versie vastgesteld.

Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Het provinciale beleid is in de Omgevingsvisie geordend in vijf samenhangende thema's: ruimte, natuur en landschap, water, mobiliteit en milieu en elf provinciale 'belangen'.

De bovenstaande thema's en provinciale belangen zijn in de omgevingsverordening vertaald in bindende regels voor ruimtelijke plannen en -ontwikkelingen. Het gaat hierbij om zowel ruimtelijke aspecten waaronder landschapswaarden en cultuurhistorische waarden, als functionele aspecten waaronder verkeer, vervoer en wonen.

Hieronder zijn de artikelen weergegeven die betrekking hebben op het plangebied:

Woningbouw (artikel 2.15.1)

In artikel 2.15.1 is opgenomen dat een ruimtelijk plan alleen kan voorzien in de bouw van nieuwe woningen, voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal in overeenstemming zijn met de regionale woonvisie die rekening houdt met regionale woningbehoefteprognoses. Het planvoornemen betreft de herbouw van bestaande woningen. Derhalve is het voornemen in overeenstemming met de regionale woonvisie. Dit aspect wordt in paragraaf 3.3 nader toegelicht.

Invloedsgebied provinciaal basisnet Groningen (artikel 2.23.3)

In artikel 2.23.3 is opgenomen dat de toelichting op een plan dat betrekking heeft op de veiligheidszone 2 een nadere verantwoording van het groepsrisico bevat en inzicht biedt in de manier waarop rekening is gehouden met het advies van de Veiligheidsregio Groningen. In paragraaf 4.5 wordt ingegaan op het aspect externe veiligheid. Hierin wordt de veiligeidszone 2 van de provinciale weg N996 meegenomen.

3.3 Regionaal beleid

Woon- en Leefbaarheidsplan Noord-Groningen

Voor Noord-Groningen is het Woon- en Leefbaarheidsplan 'Noord-Groningen Leeft!' (WLP) met een bijbehorend Uitvoeringsprogramma vastgesteld voor de periode van 2017 tot 2021. Het plan is opgesteld voor het grondgebied van de gemeenten Appingedam, Delfzijl, De Marne, Eemsmond en Loppersum. Behalve deze gemeenten zijn allerlei partijen, waaronder de provincie, welzijns- en zorginstellingen, scholen en woningcorporaties betrokken bij het opstellen en uitvoeren van het WLP.

In 2011 is het eerste WLP voor deze regio opgesteld. In het geactualiseerde WLP wordt ingegaan op de ontwikkeling van de leefbaarheid in de regio sinds 2011 en welke maatregelen er zijn getroffen om de leefbaarheid te verbeteren. Daarnaast zijn voor de periode 2017-2021 nieuwe doelstellingen geformuleerd. Ingezet wordt op krachtige buurten en dorpen die samen een toekomstbestendige en duurzame regio vormen. Op regionaal niveau worden programma's, werkwijzen en instrumenten gevormd die voor het gebied als geheel van belang zijn en die op lokaal niveau kunnen worden ingezet voor lokale oplossingen.

Er zijn vijf kernopgaven geformuleerd waardoor de thema's bevolkingsdaling en versterking (ten gevolge van de gaswinning) als rode draden heen lopen:

  • sociale vitaliteit en het werken aan lokale doelen;
  • nieuwe kansen voor kinderen;
  • van zorgstructuur naar zorgprestatie;
  • het wonen van de toekomst;
  • krachtige kernen.

Sociale vitaliteit en het werken aan lokale doelen

De kernopgave richt zich op de samenwerking tussen inwoners/dorpen en de gemeenten. Initiatieven vanuit de dorpen worden waar mogelijk ondersteund. Doel van de projecten is verbeteren van de woonomgeving en andere aspecten zoals het versterken van de sociale vitaliteit en het organiserend vermogen van de dorpsgemeenschap.

Nieuwe kansen voor kinderen

In de regio zijn kindcentra ontwikkeld waar bundelingen van activiteiten, opvang, voorschool en basisschool plaatsvinden. Alle kinderen kunnen hier terecht, ook diegenen die extra zorg en aandacht nodig hebben. De ambitie voor de komende jaren blijft liggen bij de uitvoering en verbetering van 'alles-in-een-'dienstenpakketten, ook bij afname van het leerlingenaantal.

Van zorgstructuur naar zorgprestatie

In plaats van zorgstructuur wordt zorgprestatie belangrijk. Het doel is om passende zorg voor eenieder aan te kunnen bieden, zo dicht mogelijk bij huis. Eén zorgloket, langer thuis blijven wonen, toekomstbestendigheid van vastgoed en meer samenwerking voor beter resultaat zijn onderdelen die onder deze kernopgave vallen.

Het wonen van de toekomst

De bevolking in Noord-Groningen krimpt en het aantal huishoudens neemt af. In de gemeente Loppersum zijn de komende 10 jaar circa 220 minder woningen nodig. Door afname van woningen is wijk- en dorpsvernieuwing noodzakelijk. Daarnaast is door vergrijzing meer vraag naar andere type woningen, zoals levensloopbestendige woningen. Dit geldt voor zowel huur- als koopwoningen. De vraag naar huurwoningen blijft stabiel.

De regio voert een nader onderzoek uit naar vraag en aanbod op de regionale woningmarkt, de aard en omvang van de leegstand en de behoefte aan ´wisselwoningen´.

De uitwerking van deze opgave is voor elk deelgebied in Noord-Groningen anders. De verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van visie op het vlak van ruimtelijke ordening en volkshuisvesting ligt bij de gemeente. Gemeenten en corporaties bekijken per opgave de raakvlakken en sturen op samenhangende uitvoering.

Krachtige kernen

De kernen zijn onderverdeeld in drie soorten: regionale centra, centrumdorpen en woondorpen. In de gemeente Loppersum zijn de dorpen Loppersum en Middelstum de centrumdorpen waar een volledig pakket aan dagelijkse voorzieningen aanwezig is. De overige dorpen zijn woondorpen waar een beperkt voorzieningenniveau aanwezig is of helemaal geen voorzieningen.

Aangezien het bouwplan alleen de herbouw van de bestaande woningen betreft is het voornemen in overeenstemming met de WLP.

Ontwikkelingsvisie Eemsdelta

In de ontwikkelingsvisie Eemsdelta (mei 2013) is het toekomstbeeld voor de regio in het jaar 2030 neergelegd. Als algemene visie wordt gegeven "De Eemsdelta is een regio geworden waar het aantrekkelijk is om te wonen en te werken en waar de leefbaarheid goed is. We streven ernaar dat de Eemsdelta in 2030 één van de Europese koploper regio's is voor groene economie en een duurzame energievoorziening, samen met het aangrenzende gebied in Duitsland. Het is dan tevens het belangrijkste groene haven- en industriegebied van Noord-Nederland. De Eemshaven heeft zich daarbinnen ontwikkeld tot Energyport en datahub voor Noordwest-Europa. In Oosterhorn bloeien een krachtige, biobased chemie- en recycle sector."

Meer uitgewerkt, liggen de ambities en maatregelen in de tussenliggende periode in de volgende aspecten:

  • het versterken van de leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit waaronder een kwaliteitsimpuls voor de centrumdorpen;
  • het versterken van de economische structuur, waarbij wordt opgemerkt dat de bestaande bedrijventerreinen niet worden uitgebreid;
  • het verbeteren van de aansluiting van het gebied op het internationale (vaar)wegennet en versterken van de interne ontsluiting en bereikbaarheid van het gebied;
  • versnellen van de vergroening van de economie (we streven naar 40% groener in 2030);
  • het versnellen van de verduurzaming van de energievoorziening;
  • het borgen en bewaken van de balans tussen economie en ecologie;
  • het verbeteren van de veiligheid zowel binnendijks als buitendijks;
  • het voorzien in de toenemende zoetwater vraag;
  • het behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten bij onder meer nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Aangezien het bouwplan zorgt voor het versterken van de leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit in Loppersum is het voornemen in overeenstemming met de ontwikkelingsvisie Eemsdelta.

3.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie

In 2012 is de Structuurvisie Loppersum 2012-2020 vastgesteld. In deze beleidsnota zijn de beleidskeuzen van de gemeente Loppersum neergelegd ten aanzien van verschillende thema's.

Voor de dorpsgebieden is het beleid hoofdzakelijk gericht op het wonen, de leefbaarheid, de voorzieningen en de plaatselijke bedrijvigheid. De navolgende beleidskeuzen worden hierbij genoemd:

  • behoud van de identiteit en de cultuurhistorische waarden in kenmerkende dorpskernen;
  • voor het wonen wordt ingezet op het behoud van Loppersum als aantrekkelijke woongemeente voor verschillende doelgroepen, rekening houdend met de grote vernieuwingsopgave die voortvloeit uit de demografische veranderingen. Hierbij wordt gekozen voor herstructurering boven uitbreiding;
  • behoud van de basisvoorzieningen ter wille van de leefbaarheid. Daar waar voorzieningen niet meer betaalbaar en levensvatbaar zijn, wordt in overleg met maatschappelijke organisaties en bewoners ingezet op samenwerking en bundeling. Een goede bereikbaarheid is dan voorwaarde;
  • wat betreft bedrijvigheid ligt het accent enerzijds op de ontwikkeling van de landbouw en anderzijds op verspreide (kleinschalige) bedrijvigheid.

Welstandsnota

De Welstandsnota Loppersum (vastgesteld d.d. 18 februari 2014) dient als toetsinstrument bij bouwplannen. Waar het bestemmingsplan de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken regelt, geeft de welstandsnota regels voor de (architectonische) vormgeving (criteria voor het uiterlijk en de plaatsing van bouwwerken). Het welstandsbeleid is daarbij ondergeschikt aan het bestemmingsplan; de planologische ruimte die het bestemmingsplan biedt, kan niet worden ingeperkt door de welstandsnota.

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt binnen de welstandsgebieden 'naoorlogse geplande buurt' en 'bebouwing langs uitvalswegen'. Deze gebieden hebben hun eigen criteria. Bij het ontwerp van het bouwplan wordt advies gevraagd bij Libau.

Visie op de gebouwde omgeving

Er is bezorgdheid over de toekomst van de gebouwde omgeving in de gemeente Loppersum. Deze zorg concentreert zich rond de gevolgen van gaswinning en de effecten die maatregelen, zoals sloop en opkoop van huizen, met zich meebrengen.

In april 2016 is daarom de "Visie op de gebouwde omgeving in de gemeente Loppersum: vastgoed in ruimtelijke perspectief" vastgesteld. Deze visie geeft richting aan en stelt kaders hoe met het diverse vastgoed in de gemeente Loppersum dient te worden omgegaan. Het schetst een afwegingskader voor behoud, sloop, herbouw en herbestemming van panden. De visie heeft tot doel negatieve ruimtelijke en sociale effecten als gevolg van sloop, herbouw en herbestemming van panden te minimaliseren. Kansen voor verbetering moeten worden benut, zodat de gebouwde omgeving in de gemeente aantrekkelijk, leefbaar en esthetisch verantwoord blijft.

In zijn algemeenheid heeft versterking van een gebouw de voorkeur boven sloop. Als behoud geen levensvatbare optie is, dan heeft herbouw voor dezelfde eigenaar in de meeste gevallen de voorkeur. In sommige gevallen kan herbestemming een betere optie zijn. In die gevallen wordt maatwerk geboden in samenspraak met omwonenden. Via de gebiedsgerichte aanpak worden oplossingen gezocht voor vrijkomende kavels. De gemeente voert daarom regie op de ruimtelijke ontwikkelingen die het gevolg zijn van de gaswinningsproblematiek. Ontwikkelingen die met sloop te maken hebben worden getoetst aan deze visie.

Het onderhavig bestemmingsplan is in overeenstemming met de Visie op de gebouwde omgeving aangezien het proces is doorlopen zoals is beschreven in de bovenstaande alinea.

Milieubeleidsplan

Het Milieubeleidsplan van de gemeente Loppersum is vastgesteld voor de periode van 2017 tot 2020. Met het milieubeleidsplan wil de gemeente belangrijke stappen zetten voor een duurzaam en sociaal Loppersum in 2030. Algemeen uitgangspunt is het achterlaten van een goede en gezonde leefomgeving voor alle volgende generaties.

De volgende vijf speerpunten zijn in het plan benoemd:

  • 1. op weg naar een fossielonafhankelijk Loppersum;
  • 2. op weg naar een circulair Loppersum;
  • 3. een gezond en schoon Loppersum;
  • 4. een groen en natuurlijk Loppersum;
  • 5. samen werken aan een duurzaam Loppersum.

In het milieubeleidsplan zijn concrete doelen aan deze speerpunten gekoppeld, bijvoorbeeld een daling van de hoeveelheid huishoudelijk restafval naar 100 kg per persoon per jaar en het ontwikkelen van een flexibel energienet. Wat de ruimtelijke ontwikkeling betreft, krijgen lokale duurzaamheidsinitiatieven meer ruimte. Een voorbeeld hiervan is een zonnepark waar de dorpen 't Zandt, Zeerijp en Zijldijk aan gekoppeld zijn, of een aantal windturbines aan de rand van het dorp die ten goede komen aan de dorpsgemeenschap. Daarnaast wil de gemeente in 2030 haar ecologische waardevolle natuurwaarden, groen- en waterverbindingen en landschappelijke elementen waarborgen. De gemeente streeft bijvoorbeeld naar een goede aansluiting van het openbaar groen in de dorpen op de ecologische elementen en structuren in het buitengebied.

Het bouwplan voorziet in de realisatie van woningen met hoge EPC normen en een warmtepomp ten behoeve van het opwekken van duurzame energie. Derhalve is het planvoornemen in overeenstemming met het Milieubeleidsplan.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Milieuzonering

Inleiding

Milieuaspecten worden weliswaar geregeld via de daartoe geëigende wetgeving, maar daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten rekening te worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering van milieugevoelige objecten ten opzichte van milieuhinderlijke objecten. Bij het bepalen van de afstanden tussen beide soorten objecten wordt de Handreiking Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging Nederlandse gemeenten (2009) gebruikt. In deze brochure staan richtafstanden van bedrijven tot bebouwing aangegeven.

Op basis van de milieukenmerken van de verschillende typen bedrijven en inrichtingen wordt een indicatie van de afstanden gegeven, die als gevolg van deze kenmerken moeten worden aangehouden tussen de diverse typen bedrijven en milieugevoelige objecten. Deze afstanden hebben uitdrukkelijk niet het karakter van een norm. Daarnaast heeft de informatie geen betrekking op individuele bedrijven, maar op bedrijfstypen. Dit betekent dat een concrete situatie altijd in de context moet worden bekeken:

  • binnen bepaalde bedrijfstypen kunnen zich grote verschillen voordoen;
  • concrete milieu-informatie over een specifiek bedrijf heeft meer waarde dan algemene informatie;
  • de afstanden hebben betrekking op de afstand tot een rustige woonwijk; bij andere gebiedsfuncties kunnen dus andere afstanden mogelijk zijn;
  • afdoende milieuhygiënische maatregelen bij de bron, bij de overdracht of bij de ontvanger, kunnen een kortere afstand eventueel mogelijk maken.

Onderzoek

Het voorliggend planvoornemen voorziet in de oprichting van milieugevoelige bebouwing in de vorm van woningen.

Ten noorden van het plangebied is een begraafplaats gelegen. Een begraafplaats kent op grond van de Handreiking Bedrijven en Milieuzonering een maximale afstand van 10 m voor geluid ten behoeve van parkeren. De begraafplaats is op circa 90 m tot de bouwvlakken binnen het plangebied gelegen. De parkeerplaats ten behoeve van de begraafplaats ligt op een grotere afstand. Gelet op de kleinschaligheid van de begraafplaats en de hierbij behorende parkeervoorzieningen en de afstanden tot het woongebied zullen de woningen geen belemmeringen opwerpen voor de begraafplaats.

Het centrum van Loppersum kent op grond van het bestemmingsplan Loppersum een gemengde bestemming, waarbinnen lichte bedrijvigheid is toegestaan. Het betreft hier bedrijven met een milieucategorie 1 op grond van de Handreiking Bedrijven en Milieuzonering, hetgeen op basis van de VNGbrochure een grootste afstand van 10 m kent. De bestemming Gemengd is toegekend aan gronden die op een afstand van 100 m van het plangebied liggen.

Conclusie

De aanwezige bedrijvigheid legt geen onevenredige hinder op het plangebied, waardoor het planvoornemen op dit punt uitvoerbaar is.

4.2 Bodem

Na de sloop van de woningen zal bodemonderzoek worden uitgevoerd, om te voorkomen dat wordt gebouwd op grond die vanwege sloopactiviteiten verontreinigd is geraakt.

In april 2019 is een milieukundig vooronderzoek uitgevoerd naar eventuele bodemverontreiniging. Het rapport is als bijlage 1 opgenomen. Op basis van dit onderzoek wordt de onderzoekslocatie op voorhand grotendeels beschouwd als een milieuhygiënisch onverdachte locatie. Het onderzoek kan geen uitspraak doen omtrent de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem, maar geeft slechts inzicht in het bekende bodemgebruik vanuit het verleden. Na de sloop van de bebouwing zal in het kader van de te verlenen omgevingsvergunning, activiteit bouw, een bodemonderzoek worden uitgevoerd.

4.3 Luchtkwaliteit

In Nederland dient iedere ruimtelijke ontwikkeling getoetst te worden aan de luchtwetgeving. In Europees verband zijn normen vastgelegd voor de maximum concentratie van een aantal stoffen in de buitenlucht. Deze normen zijn voor de Nederlandse situatie vastgelegd in de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wetgeving is vastgelegd in de Wet milieubeheer welke gelijktijdig is aangepast. Het doel van de luchtwetgeving is om mensen te beschermen tegen risico's van luchtverontreiniging.

Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om binnen het plangebied de bestaande woningen te herbouwen. Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die kunnen leiden tot een (sterke) verkeerstoename. Het plan kan daarom geen negatieve invloed hebben op de luchtkwaliteit in het gebied. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.4 Geluid

Inleiding

In het kader van de Wet geluidhinder kennen alle wegen met één of twee rijstroken binnen de bebouwde kom, op grond van artikel 74, lid 1 van de Wet geluidhinder, een zone van 200 m ter weerszijden van de weg, gerekend vanuit de as van de weg. De een- of tweestrookswegen buiten de bebouwde kom hebben een zone van 250 m aan weerszijden van de weg.

Dit geldt niet voor wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt of wegen die deel uitmaken van een woonerf.

Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige objecten binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB. Bij het voorbereiden van een plan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op grond behorende bij een zone, dienen burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek in te stellen.

Indien de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB te boven gaat, kunnen burgemeester en wethouders gemotiveerd een hogere waarde vaststellen (artikel 83 van de Wet geluidhinder).

Indien het nog niet geprojecteerde woningen langs een aanwezige weg betreft, kunnen burgemeester en wethouders in 'binnenstedelijk gebied' (binnen de bebouwde kom) een hogere waarde tot maximaal 63 dB vaststellen. Voor 'buitenstedelijk gebied' (buiten de bebouwde kom) geldt een maximale waarde van 53 dB.

Onderzoek

In het plangebied is door BügelHajema Adviseurs onderzoek verricht naar de geluidsbelasting op de te realiseren woningen. Dit onderzoek is als bijlage 2 opgenomen. Ten behoeve van het onderzoek is gebruik gemaakt van de verkeersgegevens van de gemeente Loppersum en de provincie Groningen. Op de gegevens van de provincie Groningen is een correctie toegepast om te komen tot de verwachte verkeersintensiteit van 2030.

Uit het onderzoek blijkt dat tien van de te realiseren woningen niet voldoen aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai. De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting bedraagt maximaal 8 dB.

Conclusie

Om de realisatie van deze woningen mogelijk te maken dient het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Loppersum hogere waarden te verlenen. Gemotiveerd is waarom maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied niet mogelijk zijn. Daarbij is getoetst aan de landelijke wetgeving.
Mogelijk zijn voor het verlenen van een hogere waarde wel aanvullende geluidsisolerende maatregelen aan de betreffende gevels van de geluidgevoelige bebouwing nodig, teneinde te voldoen aan de maximale binnenwaarde van 33 dB. Dit onderzoek dient bij de indiening van het bouwplan mede aangeleverd te worden.

4.5 Externe veiligheid

Inleiding

Voor externe veiligheid is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. De belangrijkste, waaraan in deze paragraaf ook wordt getoetst, zijn het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In wetgeving over externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Allereerst het plaatsgebonden risico. Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats waarbij het niet van belang is of op die plaats daadwerkelijk een persoon aanwezig is. In het besluit is het plaatsgebonden risico gedefinieerd als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een risicobron zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met een gevaarlijke stof. Het plaatsgebonden risico wordt weergeven door de 10-6 jaar/contour die voor kwetsbare objecten geldt als een grenswaarde en voor beperkt kwetsbare objecten als een richtwaarde.

Ten tweede kent het besluit het zogenaamde groepsrisico. Hierbij gaat het om de kans per jaar dat een groep mensen in minimaal een bepaalde omvang slachtoffer wordt van een ongeval. In het besluit wordt dit gedefinieerd als de (cumulatieve) kansen dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als direct gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van de risicobron en van één ongeval, waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Het groepsrisico moet worden bepaald binnen het invloedsgebied van de risicobron. Voor het groepsrisico geldt, anders dan voor het plaatsgebonden risico, geen grenswaarde, maar een oriënterende waarde. Het gaat om een maatschappelijke verantwoordingsplicht aan de hand van het risico. Ten aanzien hiervan moet een belangenafweging plaatsvinden (zie Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico; november 2007).

Onderzoek

Inrichtingen

Om te bepalen of in de nabijheid van het plangebied risicovolle inrichtingen aanwezig zijn, is de risicokaart van de provincie Groningen geraadpleegd. Uit de risicokaart blijkt dat in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.01BP0006-VG01_0003.jpg"

Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl, d.d. 14-3-2019)

Vervoer gevaarlijke stoffen

Het Bevt is vergelijkbaar met het Bevi en bevat risiconormen voor transportroutes (spoor, weg en waterwegen). Op basis van het Bevt moet rekening worden gehouden met het landelijk Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uitgangspunt van het Basisnet is dat door het vastleggen van veiligheidszones de gebruiksruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en ruimtelijke ontwikkelingen op elkaar kunnen worden afgestemd. Provincies kunnen een eigen Basisnet vastleggen; dat is ook binnen de provincie Groningen het geval.

Het Provinciaal Basisnet is opgenomen in de geconsolideerde Omgevingsverordening februari 2019 van de provincie Groningen (artikel 2.24).

Het provinciaal basisnet Groningen is het antwoord op de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen waarin een borging van risicoafstanden als gevolg van transporten van gevaarlijke stoffen wordt aangekondigd. Het doel is om deze transportroutes vast te leggen en een systeem te creëren waarbij rekening kan worden gehouden met de dynamiek van transport en toekomstige groei. Om dit te bereiken zijn in de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 rondom een aantal aangewezen transportroutes (de grotere weg-, spoor- en waterinfrastructuur) veiligheidszones opgenomen.

In het zuidelijk deel van het dorp Loppersum ligt de provinciale weg N996 (Wijmersweg) en in het noordelijk deel de spoorlijn Groningen-Delfzijl. Op grond van het provinciaal basisnet beschikt deze weg over een zone van 30 m waarbinnen de oprichting van objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen niet is toegestaan (Plasbrandaandachtsgebied). Ook dient bij besluiten binnen 200 m van de weg het groepsrisico te worden beschouwd. De weg ligt op een afstand van minder dan 200 m van het plangebied. Daarnaast is in het nationaal Basisnet de spoorlijn Groningen-Delfzijl opgenomen. Deze spoorlijn beschikt naast een veiligheidszone van 11 m, ook over een plasbrandaandachtsgebied van 30 m en een aandachtsgebied van het groepsrisico (1.500 m), waarbinnen bij ontwikkelingen aandacht dient te worden geschonken aan het groepsrisico. Het plangebied ligt binnen de genoemde zone van 1.500 m.

Bij nieuwe besluiten binnen het invloedsgebied van risicovolle objecten, dient invulling te worden gegeven aan de wettelijke verantwoordingsplicht van het groepsrisico. In dit geval zijn de provinciale weg N996 en spoorlijn Groningen – Delfzijl van belang. Onderdeel van de verantwoordingsplicht is het inzichtelijk maken van de hoogte van het groepsrisico in het invloedsgebied, in zowel de huidige als toekomstige situatie.

Ingevolge de Omgevingsverordening van de provincie Groningen dient de toelichting op een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het invloedsgebied van de provinciale weg dan ook een nadere verantwoording van het groepsrisico te bevatten en inzicht te bieden in de wijze waarop rekening is gehouden met het advies van de Veiligheidsregio Groningen. In afwijking hiervan kan volstaan worden met een beperkte groepsrisicoverantwoording indien in het vigerende, minder dan 10 jaar geleden vastgestelde, bestemmingsplan reeds een nadere verantwoording van het groepsrisico is opgenomen en het bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van niet meer dan:

  • maximaal 41 woningen/ha buiten de PRmax, of;
  • maximaal 3.000 m2 b.v.o. kantoorruimte/ha buiten de PRmax, of;
  • maximaal 3.000 m2 b.v.o. winkelruimte/ha buiten de PRmax, of;
  • maximaal 100 personen/ha buiten de PRmax (objecten of een combinatie van objecten die leiden tot een personendichtheid van maximaal 100 per ha).


Voor beide transportroutes zijn in het kader van het vigerende bestemmingsplan Loppersum in 2013 risicoberekeningen verricht. Uit deze berekeningen is naar voren gekomen dat in de huidige situatie het groepsrisico beneden de oriëntatiewaarde ligt. Gelet op de conserverende aard van dat bestemmingsplan zou de hoogte van groepsrisico in de toekomstige situatie niet veranderen. Daarmee was er voor dat bestemmingsplan geen sprake van ruimtelijke belemmeringen. Voor de gehele berekeningen wordt verwezen naar de bijlagen bij het bestemmingsplan Loppersum.

Aangezien dit bestemmingsplan geen nieuwe functies mogelijk maakt, kan worden volstaan met de verwijzing naar het bestemmingsplan Loppersum en de daarin opgenomen verantwoording.

Buisleidingen

Op 1 januari 2011 zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze regelgeving rond buisleidingen sluit aan bij de regelgeving rond inrichtingen met gevaarlijke stoffen en gaat uit van de volgende risicomaten:

  • plaatsgebonden risicocontour (10-6), waarbinnen de oprichting van (beperkt) kwetsbare objecten niet is toegestaan;
  • groepsrisico; bij ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van de leiding (1%-letaliteitsgrens), dient het groepsrisico te worden beschouwd;
  • belemmeringenstrook; tot aan 5 m aan weerszijde van de leiding is geen bebouwing toegestaan.

Op de risicokaart zijn ook de buisleidingen weergegeven waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Uit de kaart blijkt dat in de directe nabijheid van het plangebied geen leidingen van deze aard aanwezig zijn.

Conclusie

In de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen dan wel buisleidingen aanwezig die van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling. De transportroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen zorgen niet voor belemmeringen zoals is gebleken uit de afweging van het groepsrisico. Vanuit het oogpunt van externe veiligheid is het planvoornemen dan ook uitvoerbaar.

4.6 Water

Inleiding

Bij het opstellen of bij een herziening van het bestemmingsplan wordt getoetst aan het bestaande beleid over waterkwaliteit en -kwantiteit.

In 2015 is het Nationaal Waterplan vastgesteld, waarin het waterbeleid voor de periode 2016-2021 is opgenomen. Duurzaam waterbeheer is het algemene beleidsuitgangspunt in dit plan. In het landelijke beleidsdocument worden maatregelen beschreven die tot doel hebben de veiligheid en leefbaarheid in Nederland te waarborgen (waaronder bescherming tegen overstromingen en voldoende en schoon water). Ook is een uitgangspunt het benutten van de kansen die het water biedt, onder meer met betrekking tot het gebruik.

In het Waterbeheerprogramma 2016-2021 staat het waterbeleid van Waterschap Noorderzijlvest beschreven. In hoofdzaak richt het beleid zich op een veilig en duurzaam waterbeheer. Het waterschap maakt in zijn beheergebied onderscheid in verschillende (water)functies met verschillende doelstellingen. In de beleidsnotitie Water en ruimte (2013) wordt het beleid van het waterschap Noorderzijlvest ten aanzien van het waterbeheer in bebouwd gebied toegelicht.

In juli 2007 is door de gemeente Loppersum en het Waterschap Noorderzijlvest het Waterplan Loppersum opgesteld. Met dit waterplan beogen de gemeente en het waterschap het thema water op een goede manier in te passen in de ruimtelijke ordening. Doel van dit plan is het realiseren van een duurzaam watersysteem waarvan een ieder op zijn of haar eigen manier kan gebruikmaken en genieten. Een maatregel als het ontkoppelen van de hemelwaterafvoer van het rioleringssysteem is hier een voorbeeld van.

Onderzoek

In het kader van het voorliggend bestemmingsplan is op 15 maart 2019 de online watertoets uitgevoerd. Het daaruit voortvloeiende 'watertoetsdocument' is als bijlage 3 opgenomen. Op 29 maart 2019 heeft het Waterschap naar aanleiding van de uitgevoerde online watertoets het planvoornemen beoordeeld. Hieruit blijkt dat qua drooglegging en extra versnelde afvoer geen problemen ontstaan. Vanuit het aspect water worden geen belemmeringen verwacht.

Conclusie

Vanuit het aspect water is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie

Inleiding

Archeologische waarden dienen op grond van de Erfgoedwet te worden mee gewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Er dient rekening te worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.

Archeologiebeleid Noord-Groningen

Noord-Groninger gemeenten hebben gezamenlijk inhoud gegeven aan het archeologiebeleid (RAAP-rapport 1732; 2008). Kern van dat beleid is de Archeologische verwachtingskaart en beleidskaart. In 2016 heeft een herziening van de archeologische verwachtingskaart en beleidskaart plaatsgevonden. In het rapport wordt onderscheid gemaakt in vier typen gebieden:

  • 1. wettelijk beschermde archeologische monumenten;
  • 2. archeologisch waardevolle gebieden (niet-beschermde AMK-terreinen, wierden, borgen, boerderijplaatsen, ARCHIS-waarnemingen en de wemen);
  • 3. gebieden van archeologisch belang (historische kernen);
  • 4. archeologische onderzoeksgebieden (hoge verwachtingen van de verwachtingskaart en de beek- en rivierdalen).

De indeling in vier typen gebieden is leidend voor de beleidsbepaling ten aanzien van archeologie. Oftewel, en zoals in een aantal vigerende plannen al werd toegepast, is er een indeling gemaakt in vier beschermingsniveaus voor archeologie. Op deze wijze worden de in de gemeente Loppersum voorkomende archeologische (verwachtings)waarden weergegeven op de verbeelding en voorzien van specifieke regels die voortvloeien uit het archeologiebeleid.

Onderzoek

Uit de archeologische beleidsadvieskaart blijkt dat in het plangebied geen archeologische waarden aanwezig zijn. Het betreft hier zowel bekende waarden als archeologische verwachtingswaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.01BP0006-VG01_0004.jpg"

Archeologische waarden Loppersum (bron: Archeologische kaart Loppersum)

Conclusie

Vanuit het aspect archeologie is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.7.2 Cultuurhistorie

Inleiding

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. Op grond van deze wijziging dienen alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden mee gewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek. In Loppersum is in 2018 het bestemmingsplan Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum vastgesteld, waarin de archeologische aspecten en de cultuurhistorische waarden zijn vastgelegd.

Onderzoek

In het plangebied komt geen bebouwing voor die vanwege de uitstraling en (architectonische) waarde is aangewezen als rijksmonument. Tevens komen er geen gebouwen voor die op basis van het bestemmingsplan Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum zijn aangewezen als beschermd dorpsgezicht, karakteristiek gebied of karakteristiek pand.

Conclusie

Vanuit het aspect cultuurhistorie is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.8 Ecologie

Inleiding

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Op grond van de Wet natuurbescherming dient in ruimtelijke plannen en bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te worden gehouden met de aanwezige natuurlijke waarden (zowel soorten als gebied).

De volgende gebieden genieten bescherming op grond van de Wet natuurbescherming:

  • Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebied);
  • staatsnatuurmonumenten (gebieden in eigendom van de staat);
  • beschermde natuurmonumenten (gebieden die in eigendom zijn van particulieren, waaronder terreinbeheerders);
  • Wetlands.

Ook de provincie heeft gebieden aangewezen waarbinnen beschermende regels gelden ten aanzien van het behoud van ecologische waarden. In de omgevingsverordening zijn voor enkele van deze aspecten, waaronder Natuur Netwerk Nederland en Bos- en natuurgebieden buiten het Natuur Netwerk Nederland, bindende regels opgenomen.

Onderzoek

In het kader van de aardbevingsproblematiek beschikt het Centrum Veilig Wonen over een generieke ontheffing Wet natuurbescherming. Deze generieke ontheffing geldt onder andere voor vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen. In deze ontheffing zijn een aantal voorwaarden opgenomen:

  • het plangebied dient 'beschermde soorten vrij' te worden gemaakt voorafgaand aan de werkzaamheden;
  • het voornemen dient natuur inclusief terug te worden gebouwd;
  • de sloop en herbouw dient aardbevings gerelateerd te zijn.

In het kader van de generieke ontheffing wordt voor het binnen stedelijk gebied elk jaar een ecologische inventarisatie uitgevoerd. Dit is tevens gebeurd voor het plangebied van Zuidoost Loppersum. Hieruit is naar voren gekomen dat er geen andere beschermde en tevens niet-vrijgesteld diersoorten dan vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen binnen het plangebied aanwezig zijn. Aangezien de werkzaamheden volgens de voorwaarden opgenomen in de generieke ontheffing zullen worden uitgevoerd, zal het plan geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten veroorzaken.

Conclusie

Onder de voorwaarden vanuit de generieke ontheffing is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.9 Gezondheid

Gezondheid is een thema dat steeds meer aandacht krijgt in ruimtelijke ordening. De samenhang tussen gezondheid, milieu, veiligheid en ruimtelijke ordening in de leefomgeving vormt een steeds groter aspect om mee te nemen in planvorming. Dit heeft onder andere te maken met de voorbereiding op de nieuwe Omgevingswet, waarin gestreefd wordt naar een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.

De voorgenoemde thema's in dit hoofdstuk, zoals milieuzonering, bodem, luchtkwaliteit en geluid, hebben raakvlakken met het thema gezondheid. Het voorkomen van milieuhinder door toetsing aan de huidige wet- en regelgeving, leidt tot een betere en gezondere leefomgevingskwaliteit. Naast milieuhinder zijn er nog andere aspecten die van invloed zijn op de gezondheid, zoals voldoende groen in het openbaar gebied, de mogelijkheden tot bewegen en ontmoeten en de aanwezigheid van zorgvoorzieningen.

Openbaar gebied en mogelijkheden tot bewegen en ontmoeten

Door goede fiets- en wandelpaden, speeltuinen, beweegtoestellen in parken, beweegzones, aanleg van stadstuinen, groentetuinen en fruitbomen wil de gemeente een gezonde leefomgeving realiseren.

De fysieke en sociale omgeving zijn, veelal onbewust, van invloed op het beweeggedrag van mensen. Een beweegvriendelijke, openbare ruimte heeft een preventieve werking op de gezondheid van mensen en levert daarmee een belangrijke bijdrage aan gezond ouder worden.

In de nabijheid van het plangebied is ruimte vrij gehouden voor groen voorzieningen.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect gezondheid is meegenomen in de planontwikkeling. Vanuit het aspect gezondheid is het planvoornemen uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • a. een verbeelding van het bestemmingsplangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • b. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd;
  • c. een toelichting waarin onder meer het relevante beleid op verschillende overheidsniveaus wordt beschreven, een toets plaatsvindt aan de milieuaspecten en de bestemmingsregels worden toegelicht.

Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie beslissend.

5.2 Plansystematiek

Zoals in paragraaf 2.2 is aangegeven, is het bestemmingsplan in principe consoliderend van aard, dat wil zeggen dat de stedenbouwkundige hoofdopzet van de buurt, de ligging van de wegen en de groenstructuur ongewijzigd blijft. Op perceelniveau vinden echter wijzigingen plaats, waarbij de uitstraling, situering en de omvang van de woningen en bijbehorende bouwwerken zal wijzigen.

Wat betreft de bestemmingsregeling is gekozen voor de bestemming woongebied waarbij op de verbeelding onderscheid wordt gemaakt tussen het gebouwd (bouwvlakken) en het onbebouwd gebied.

5.3 Opzet van de regels

De regels zijn opgebouwd uit een aantal hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 is een uitleg van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen opgenomen, alsmede de wijze van meten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingen opgenomen. Voor de meeste bestemmingen zijn de volgende onderdelen opgenomen:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijking van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijking van de gebruiksregels.

In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aangegeven bestemming op de verbeelding. Het gaat dan om een beschrijving van de toegelaten functies (gebruiksdoeleinden), al dan niet aangevuld met aanwijzingen omtrent de ruimtelijke inrichting.

In de bouwregels wordt aangegeven aan welke voorwaarden bouwwerken moeten voldoen. Uitgangspunt voor het plangebied is dat de regels zo worden ingericht dat de bepalingen voor hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) en overige bouwwerken (geen gebouwen zijnde) duidelijk van elkaar zijn te onderscheiden.

Nadere eisen hebben in de praktijk meestal alleen betrekking op de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

In de specifieke gebruiksregels wordt aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval strijdig worden geacht met de bestemming of juist wel zijn toegestaan bij recht en onder welke voorwaarden.

Ten aanzien van onderdelen kan achteraf wellicht de conclusie worden getrokken dat sprake is van een beperking, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Het is dan gewenst om in de concrete situatie ten aanzien van de noodzaak, omvang en dergelijke opnieuw een afweging te maken ten opzichte van de overige belangen. Deze afweging wordt mogelijk door en vindt plaats op grond van de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn een anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels opgenomen. Zoals de titel van het hoofdstuk al aangeeft, gelden deze regels voor het hele plangebied.

Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kortweg gezegd komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is een regeling opgenomen voor afstemming met de welstandscriteria.

Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is aangegeven wat als strijdig gebruik moet worden gerekend.

Algemene aanduidingsregels

In de algemene aanduidingsregels zijn regels opgenomen die voor bepaalde, in het bestemmingsplan aangegeven gebieden gelden. In paragraaf 5.3.2 wordt verder ingegaan op de gebiedsaanduidingen.

Algemene afwijkingsregels

In de afwijkingsregels voor het bouwen is een afwijkingsregel opgenomen voor het afwijken tot 10% van de maten en afmetingen in het plan. Dit betreft goot- en bouwhoogten, dakhellingen en oppervlaktematen. Deze afwijkingsmogelijkheid geldt niet voor bouwvlakken en bestemmingsvlakken.

Om lokale initiatieven voor het bouwen van enkele windturbines en/of de aanleg van kleinschalige zonnepaneelvelden mogelijk te maken is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor respectievelijk de bouw van windturbines en de aanleg van zonnepaneelvelden. Daarbij dient een goede ruimtelijke verhouding te zijn tussen de omvang van een initiatief en de nabijgelegen gebouwde omgeving en het landschap. Een landschappelijk inpassingsplan is dan ook een verplicht onderdeel.

Daarnaast is het vanuit zuinig en doelmatig ruimtegebruik wenselijk dat er een balans is tussen de opwekking en afname van de opgewekte energie in de omgeving. Hier wordt specifiek 'de omgeving' genoemd om de ruimtelijke afwenteling van energieparken met een afnamegebied buiten de regio op het fysieke leefgebied van de inwoners van de gemeente zoveel mogelijk te voorkomen. Voor energieparken met afnamegebied elders dient een buitenplanse procedure doorlopen te worden. De duurzame ontwikkelingen gaan gezamenlijk immers een effect hebben op het landschap en de leefomgeving van de inwoners. Het ruimtebeslag moet niet meer dan noodzakelijk zijn bij deze afwijkingsmogelijkheden.

Voor de lokale gebondenheid en zorg voor de omgeving wordt een participatieplan bij een aanvraag vereist. Hierin wordt aangetoond dat het plan een lokaal initiatief is gericht op duurzaamheid en lokale energieopwekking. Inwoners brengen lokale kennis in van de (fysieke) leefomgeving en kunnen ervoor zorgen dat naast het plan de mogelijkheden worden onderzocht om een andere bijdrage aan het landschap/het dorp in het kader van duurzaamheid en/of landschap te leveren.

Een participatieplan wordt niet geëist wanneer een lokaal bedrijf een plan heeft om alleen het eigen energieverbruik te verduurzamen. De opwekking van energie in het plan zal dan gekoppeld zijn aan de eigen energieverbruik van het lokale bedrijf.

In verband met nieuwe ontwikkelingen op het gebied van duurzame energieopwekking is tevens een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om onder voorwaarden duurzame energie installaties ten goede aan een lokaal initiatief gericht op duurzaamheid en zelfvoorziening mogelijk te maken (naar aanleiding van vragen).

Overige regels

In de overige regels zijn regels opgenomen die niet passen binnen de andere categorieën van regels. Het gaat hierbij om een regeling voor parkeernormen en om de van toepassing verklaring van het bestemmingsplan Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum. De van toepassing verklaring houdt in dat de regels, toelichting en verbeelding van het bestemmingsplan Cultureel Erfgoed blijven gelden en dat de regels (dubbelbestemmingen) en verbeelding van het bestemmingsplan Zuidoost Loppersum altijd in samenhang moeten worden gelezen/bekeken met dat bestemmingsplan. In het bestemmingsplan Cultureel Erfgoed zijn de karakteristieke panden en gebieden, de van rijkswege beschermde dorpsgezichten en rijksmonumenten en archeologische waarden vastgelegd en geregeld.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

5.3.1 Bestemmingen

In het voorliggende bestemmingsplan komt de volgende bestemming voor:

Woongebied

Binnen deze bestemming kunnen 75 nieuwe woningen worden gebouwd. Dit betreft vrijstaande woningen, twee-aaneen gebouwde en rijenwoningen. De goot- en bouwhoogte bedraagt ten hoogste respectievelijk 6 en 9 meter. Er kunnen woningen met 1 of 2 bouwlagen met kap worden gebouwd.

In het voorliggende plan wordt binnen de bestemming 'Woongebied' 100 m² aan bijbehorende bouwwerken toegestaan. Deze hoeven niet binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd. Dit betekent een verruiming van de regels ten opzichte van de voorgaande bestemmingsplannen.

Binnen de woonfunctie zijn bij recht aan huis verbonden beroepen toegestaan. Hieronder worden dienstverlenende beroepen begrepen die door de bewoner van de woning op kleine schaal in een woning worden uitgeoefend. De woning behoudt hierbij in overwegende mate haar woonfunctie. In de bijlagen bij de regels is een lijst opgenomen die als referentiekader dient bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van een beroep aan huis. Via een afwijkingsbevoegdheid kunnen kleinschalige bedrijven aan huis worden toegestaan.

Het gebruik van een deel van de woning voor een bed & breakfast, is via een afwijkingsbevoegdheid toegestaan. Het aantal kamers bedraagt maximaal drie, voor ten hoogste zes personen in totaal.

In de afwijkingsregels is ten slotte een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor de huisvesting van (maximaal) vier personen. Deze regeling is met name bedoeld om de huisvesting van tijdelijke werknemers te beperken.

5.3.2 Gebiedsaanduidingen

Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen

Voor N996 geldt een zone van 30 m vanuit de as van de weg, binnen welke zone geen gebouwen en terreinen voor het langdurig verblijf van groepen verminderd zelfredzame personen mogen worden gebouwd, ingericht en gebruikt. Deze zone geldt alleen buiten de bebouwde kom. Voor zover er sprake is van bestaand gebruik, dan mag dit worden voortgezet.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die gepaard gaan met het voornemen worden door de initiatiefnemer gedragen. De kosten die uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn aanvragen voor een tegemoetkoming in schade.

Schade, toegebracht door deze planologische wijziging, zal worden verhaald op de aanvrager van het bouwplan middels een van tevoren gesloten planschadeovereenkomst tussen gemeente en aanvrager.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van het wettelijke vooroverleg is het ontwerpbestemmingsplan naar de Veiligheidsregio Groningen en de provincie Groningen verzonden. Van beide 'overlegpartners' is een reactie ontvangen. De overlegreacties zijn als bijlage 4 opgenomen. Uit de overlegreacties blijkt dat de Veiligheidsregio en de provincie Groningen geen aanleiding zien om inhoudelijk op het bestemmingsplan in te gaan.

Het ontwerpbestemmingsplan Zuidoost Loppersum heeft ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vanaf 23 april 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er vier zienswijzen binnengekomen. Deze zienswijzen zijn samengevat en van een reactie voorzien in de nota van beantwoording zienswijzen bestemmingsplan Zuidoost Loppersum (zie bijlage 5). Tevens zijn in deze nota de ambtshalve wijzigingen besproken. Naast de nota van beantwoording zienswijzen bestemmingsplan Zuidoost Loppersum zijn de zienswijzen tevens als bijlage 6 opgenomen.