direct naar inhoud van Regels
Plan: Zuidoost Loppersum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0024.01BP0006-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

Het bestemmingsplan Zuidoost Loppersum met identificatienummer NL.IMRO.0024.01BP0006-VG01 van de gemeente Loppersum;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten:

het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijvigheid, door de bewoner en enkele andere personen waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende bedrijfsactiviteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.6 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep dat wordt uitgeoefend door de bewoner van de woning, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Onder een aan huis verbonden beroep wordt in ieder geval verstaan een beroep dat is genoemd in het overzicht 'Aan huis verbonden beroepen' dat als Bijlage 1 aan de regels is toegevoegd;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.8 bebouwingspercentage:

een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.9 bed and breakfast:

een kleinschalige, aan de woonfunctie en/of maatschappelijke functie ondergeschikte, recreatieve verblijfsvoorziening voor uitsluitend logies en ontbijt;

1.10 bestaande:
  • 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
  • 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of een andere planologische toestemming;
1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.14 bos- en natuurgebieden buiten NNN:

bestaande bos- en natuurgebieden, zoals aangegeven op kaart 6 van de Omgevingsverordening provincie Groningen, die niet behoren tot het Natuurnetwerk Nederland;

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.22 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.23 erf:

al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.24 evenement:

een evenement in de open lucht, dan wel in al dan niet tijdelijke onderkomens en gebouwen, met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, recreatieve en/of sportieve, commerciële, sociale, ontspannende/vermakende, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden of daarmee gelijk te stellen activiteiten, zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten, concerten, openlucht bioscoop, festivals of daarmee te vergelijken activiteiten; met uitzondering van betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties en ook met uitzondering van kleine evenementen;

1.25 gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.26 gevel:

een (deel van een) buitenmuur van een gebouw;

1.27 hoofdgebouw:

gebouw of een gedeelte daarvan dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.28 huishouden:

één of meer personen die op hetzelfde adres wonen en een economisch-consumptieve eenheid vormen;

1.29 klein evenement:

een evenement waarbij op het drukste moment maximaal 100 personen aanwezig zijn, inclusief de organisatie en deelnemers, dat plaatsvindt tussen 08.00 en 23.00 uur en maximaal één dag duurt;

1.30 mantelzorg:

het bieden van langdurige en onbetaalde zorg aan een chronisch zieke, een persoon met een lichamelijke en/of geestelijke beperking of hulpbehoevende partner, ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis;

1.31 nutsvoorziening:

een voorziening voor de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie en voor soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval transformatorhuisjes, pompstations, gemalen en zendmasten worden begrepen. Onder nutsvoorzieningen worden ook begrepen bouwwerken voor koude- en warmteopslag, het opladen van accu's van voertuigen met een elektromotor en containers voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen van openbaar nut;

1.32 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 m boven peil is gelegen;

1.33 overkapping:

een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omsloten;

1.34 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.35 peil:
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil;
  • d. een door of namens het bevoegd gezag aan te wijzen peil;
1.36 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.37 tijdelijke werknemers:

werknemers die seizoenswerk verrichten of werkzaam zijn bij een tijdelijk (bouw)project en die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.38 tuin:

grond die niet tot het erf behoort, maar wel deel uitmaakt van de woonomgeving en is ingericht als sier- of gebruikstuin, inclusief de op deze grond aanwezige afscheidingen;

1.39 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, niet zijnde een uitbouw, of, indien een gebouw met meerdere zijden aan de weg grenst, de als zodanig door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen buitenmuur die het meest in het oog springt als voorzijde van een gebouw;

1.40 windturbine:

door wind aangedreven turbine die wordt gebruikt voor de productie van elektriciteit;

1.41 woning:

een complex van ruimten uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, samen met maximaal drie personen geen deel uitmakend van dit huishouden of maximaal vier personen geen huishouden vormend;

1.42 zijgevel:

de meest naar de perceelgrens gerichte buitengevel van een gebouw die haaks of in een andere forse hoek staat op de voorgevel van een gebouw;

1.43 zonnepaneelveld:

een ruimtelijk samenhangende, grondgebonden of drijvende installatie voor het opwekken van zonne-energie, groter dan 200 m²;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken
  • a. de breedte van een gebouw:
    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren;

  • b. de dakhelling:
    langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

  • c. de goothoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan de bovenkant goot, c.q. druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

  • d. de inhoud van een bouwwerk:
    tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

  • e. de bouwhoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

  • f. de oppervlakte van een bouwwerk:
    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

  • g. de bouwhoogte van een reclame- of een antennemast:

vanaf het hoogste punt van het bouwwerk tot aan het aansluitende afgewerkte terrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein gemeten wordt vanaf het niveau van het afgewerkte terrein dat direct aansluit op de dichtstbijzijnde weg als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994;

  • h. de ashoogte van een windturbine:
    vanaf het middelpunt van de as van de wieken tot aan het aansluitende afgewerkte terrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein gemeten wordt vanaf het niveau van het afgewerkte terrein dat direct aansluit op de dichtstbijzijnde weg als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994;

  • i. de wieklengte van en windturbine:
    de afstand tussen de uiterste punt van een wiek en de naaf.
2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwdelen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwhoogte, dan wel de bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.3 Maatvoering

Alle maten zijn, tenzij anders aangegeven:

  • a. voor lengten in meters (m);
  • b. voor oppervlakten in vierkante meters (m2);
  • c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m3);
  • d. voor verhoudingen in procenten (%);
  • e. voor hoeken/hellingen in graden (°).
2.4 Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten vanuit het hart van de lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Woongebied

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep, zoals vermeld in het overzicht 'Aan huis verbonden beroepen' dat is toegevoegd als Bijlage 1 Aan huis verbonden beroepen behorende bij deze regels, inclusief het verlenen van mantelzorg;

met de daarbij behorende:

  • b. bijbehorende bouwwerken;
  • c. tuinen en erven, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:

  • a. de hoofdgebouwen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd;
  • b. het aantal woningen bedraagt niet meer dan 75;
  • c. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens (met uitzondering van aaneen gebouwde hoofdgebouwen) bedraagt niet minder dan 3 m, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande gebouw tot die perceelgrens indien deze minder bedraagt;
  • d. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte .
3.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken worden niet minder dan 1 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 5,5 m;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte bedraagt niet meer dan 100 m2, met dien verstande dat bij een uitbreiding waarbij de gezamenlijke oppervlakte meer dan de 50 m2 bedraagt en indien buiten het bouwvlak gepositioneerd:
    • 1. de bebouwing zoveel mogelijk wordt geclusterd en;
    • 2. de uitbreidingsrichting aansluit bij het aanwezige bebouwingspatroon, waarbij tevens rekening wordt gehouden met het uitzicht van woningen en;
    • 3. de uitbreiding niet leidt tot achteruitgang van de kenmerkende waarden van een gebied, zodanig dat het stedenbouwkundig dan wel landschappelijk beeld onevenredig wordt aangetast.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevellijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m.
3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van gebouwen in die zin dat de hoofdgebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
  • b. de plaats van bijbehorende bouwwerken binnen een afstand van 3 m uit de bouwperceelgrens en/of de afstand tot het hoofdgebouw;
  • c. de plaats van gebouwen voor nutsvoorzieningen.
3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.1, sub c voor het bouwen op een kortere afstand tot de perceelgrens of op de perceelgrens zolang de afstand tot de naastgelegen hoofdgebouwen, met uitzondering van gevallen dat een naastgelegen gebouw aaneen wordt gebouwd, ten minste 1 m bedraagt;
  • b. lid 3.2.1, sub d voor een verhoging van de goot- en bouwhoogte tot ten hoogste respectievelijk 7 m en 10 m;
  • c. lid 3.2.2, sub a voor de bouw van erkers en toegangsportalen tot een diepte van 1,5 m, gemeten vanuit de bestaande gevel en voor maximaal 50% van de breedte van deze gevel met een bouwhoogte van maximaal 3 m.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Toegestaan gebruik

De uitoefening van een aan huis verbonden beroep is uitsluitend toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd en er geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan. Dit betekent dat:

  • a. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  • b. aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
  • c. maximaal 45% van de oppervlakte van het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten;
  • d. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;
  • e. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving. Dit betekent onder andere dat er geen andere reclame-uitingen dan een naambord in de tuin of aan de woning mogen zijn;
  • f. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, geen detailhandel mag plaatsvinden;
  • g. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
3.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van gronden en gebouwen voor een aan huis verbonden bedrijf;
  • b. het gebruik van de gebouwen voor verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • c. het gebruik van een woning anders dan voor de huisvesting van één huishouden;
  • d. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.5.2, sub a voor een aan huis verbonden bedrijf, mits:
    • 1. de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd. Dit betekent dat:
      • de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven en;
      • de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf uitsluitend inpandig mogen worden verricht en;
      • degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden bedrijf uitoefent;
    • 2. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu oplevert, dan wel afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of de buurt. Dit betekent dat:
      • de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving en;
      • voor bedrijfsactiviteiten ten hoogste 40% van de oppervlakte van de gebouwen mag worden benut en; 
      • de bedrijvigheid uitsluitend is toegestaan indien deze gelijk is of gelijk is te stellen aan een bedrijf uit milieucategorie 1 van de Handreiking Bedrijven en Milieuzonering van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (2009) en;
      • behoudens een beperkte verkoop in het klein, die rechtstreeks voortvloeit uit de bedrijfsactiviteiten, geen detailhandel mag plaatsvinden en;
      • het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
  • b. lid 3.5.2, sub b voor een bed and breakfast, mits:
    • 1. het aantal kamers ten behoeve van bed and breakfast maximaal drie bedraagt, voor ten hoogste zes personen in totaal. Dit betekent dat:
      • het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein en;
      • de bestaande woonfunctie moet worden gehandhaafd en;
      • geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de milieusituatie;
  • c. lid 3.5.2, sub c voor de huisvesting van tijdelijke werknemers in een (gedeelte van een) woning, mits:
    • 1. maximaal in 10% van de panden in een straat verhuur van de woning plaatsvindt ten behoeve van nachtverblijf voor tijdelijke werknemers en;
    • 2. bewoning van een woning door maximaal vier personen geen huishouden vormend plaatsvindt, dan wel één huishouden samen met drie personen geen onderdeel uitmakend van dit huishouden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Algemene aanduidingsregels

4.1 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen

  • a. De voor 'Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede aangewezen voor het tegengaan van de vestiging van objecten voor langdurig verblijf van groepen verminderd zelfredzame personen.
  • b. Gebouwen en/of terreinen mogen niet worden gebruikt als een object voor langdurig verblijf van verminderd zelfredzame personen.
  • c. In afwijking van het bepaalde onder a en b mag bestaand gebruik worden voortgezet.

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Afstemming welstandstoets

Voor zover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:

  • a. de voorgeschreven goot- en bouwhoogte;
  • b. de dakhelling;
  • c. de plaatsing op het bouwperceel;

ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, mits:

  • de goot- en bouwhoogte van gebouwen met niet meer dan 15% beneden de toegestane maximum goot- en bouwhoogten afwijken;
  • de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.

Deze afstemmingsregeling in dit bestemmingsplan laat onverlet de mogelijkheden tot het stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria met betrekking tot gevelindeling en dakvormen en andere bijzondere waarden die in de welstandsnota worden genoemd.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • b. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten (bouw)activiteiten en werken en werkzaamheden;
  • c. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, tenzij deze gronden hiervoor zijn aangewezen; en met uitzondering van kleine evenementen;
  • d. het storten van puin en afvalstoffen;
  • e. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • f. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of voor ideële doeleinden of overtuigingen.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Afwijken van de bouwregels
8.1.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de in het plan gegeven maten en afmetingen tot niet meer dan 10% van die maten en afmetingen;
  • b. de in het plan opgenomen bouwregels voor een afwijkende maatvoering en/of voor het bouwen buiten het bouwvlak in geval van:
    • 1. het herstellen en/of het bouwkundig versterken van beschadigde gebouwen als gevolg van de aardgaswinning, of;
    • 2. aardbevingsbestendige nieuwbouw van gebouwen, of;
    • 3. bodemverzakking, of;
    • 4. energieneutrale nieuwbouw van gebouwen, of;
    • 5. energieneutraal maken van bestaande gebouwen;
  • c. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • d. het bepaalde in het plan en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • e. het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennemasten ten behoeve van telecommunicatie, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 40 m mag bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de noodzaak voor plaatsing van de antenne is aangetoond en;
    • 2. de beeldkwaliteit van de omgeving niet wordt verstoord en;
    • 3. de antenne in de onmiddellijke nabijheid van hoge gebouwen en/of bouwwerken of langs grote infrastructurele lijnen wordt geplaatst;
  • f. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    • 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 15 m bedraagt;
    • 3. de hoogte van reclamemasten niet meer dan 6 m bedraagt;
8.1.2 Windturbines

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan ten behoeve van de bouw van windturbines, met dien verstande dat:

  • a. de windturbines mogen worden gebouwd:
    • 1. met een ashoogte van minder dan 15 m;
    • 2. binnen het stedelijk gebied, zoals aangewezen door Provinciale Staten in de Omgevingsverordening provincie Groningen en niet op gronden die behoren tot de bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland, dan wel binnen een bouwperceel binnen het buitengebied, zoals aangewezen door de Provinciale Staten in de Omgevingsverordening provincie Groningen en niet op gronden die behoren tot de bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland;
    • 3. ten behoeve van een lokaal initiatief gericht op duurzaamheid en zelfvoorziening, mits een ieder uit de lokale omgeving kan deelnemen aan het initiatief, in die zin dat de mogelijkheid aan inwoners wordt geboden om te participeren in de ontwikkeling en de exploitatie (inclusief de opbrengst) van het lokale initiatief in financiële en organisatorische zin en/of ten behoeve van op het perceel aanwezige bedrijf om in het eigen energieverbruik te voorzien;
    • 4. mits er niet meer windturbines mogen worden gebouwd dan noodzakelijk om in het lokale energieverbruik te voorzien met aftrek van de bestaande en vergunde totale lokale duurzame energieproductie;
    • 5. mits bij de aanvraag een landschappelijk inpassingsplan wordt opgesteld in overleg met een stedenbouwkundige en/of landschapsarchitect; het gebruik van de windturbines is alleen toegestaan indien de landschappelijke inpassing wordt uitgevoerd en in stand gehouden conform het inpassingsplan; bij een landschappelijk inpassingsplan wordt rekening gehouden met:
      • de aansluiting op de historisch gegroeide landschapsstructuur/bebouwde omgeving;
      • de afstand tot andere ruimtelijke elementen;
      • de toereikendheid van de infrastructurele ontsluiting;
      • de evenwichtigheid van de ordening, maatvoering en vormgeving van de windturbines en de bijbehorende voorzieningen;
      • de inpasbaarheid van de (erf)inrichting in het landschapstype.
    • 6. met toepassing van één type windturbines en één plaatsingssysteem;
  • b. het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning voorwaarden kan stellen aan:
    • 1. het gebruik of de plaats van de windturbine ter voorkoming van geluidhinder, slagschaduw of veiligheidsrisico's, waarbij de normering uit het Activiteitenbesluit als uitgangspunt wordt gebruikt, dan wel een keuring of algemeen keurmerk kan worden vereist, met dien verstande dat:
      • de afstand tussen de windturbine en de meest nabijgelegen kwetsbare objecten minimaal viermaal de ashoogte van de turbine bedraagt, tenzij kan worden aangetoond dat van slagschaduw geen sprake is of deze schaduw zo kan worden beperkt dat van hinder in alle redelijkheid geen sprake meer is;
      • de wieken of constructie van de windturbine niet overhangen boven openbaar toegankelijk gebied;
    • 2. de afstand tot (beperkt) kwetsbare objecten, wegen, waterwegen en spoorwegen, industrie, buisleidingen en hoogspanningsinfrastructuur, waarbij de normering uit het Handboek Risicozonering Windturbines als uitgangspunt wordt gebruikt, met dien verstande dat:
      • de afstand tot de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' groter is dan de masthoogte + 1/3 wieklengte, tenzij uit de adviesprocedure blijkt dat de leidingbeheerder instemt met een kortere afstand;
      • de afstand tot een hoogspanningsverbinding minimaal de werpafstand met 2 x het nominaal toerental van de rotor bedragen, tenzij de netbeheerder instemt met een kortere afstand;
  • c. advies dient te worden ingewonnen bij de netbeheerder over de aansluitmogelijkheid op het energienet, resulterend in een aansluitplan dat wordt meegenomen in het landschappelijk inpassingsplan als bedoeld in lid a sub 5.
  • d. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de milieusituatie.
8.1.3 Windturbines op daken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan ten behoeve van de bouw van kleine windturbines op daken van gebouwen, met dien verstande dat:

  • a. de diameter van de turbine niet meer dan 2 m mag bedragen en;
  • b. de hoogte van een verticale as niet meer dan 2 mag bedragen;
  • c. de plaatsing van een kleine windturbine alleen mogelijk is op gebouwen hoger dan 6 m;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de woonsituatie;
  • e. de plaatsing van een windturbine op de betreffende locatie vanuit milieuhygiënisch (geluidhinder, reflectie, veiligheid, bezonning) opzicht aanvaardbaar moet zijn;
  • f. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de milieusituatie.
8.1.4 Zonnepaneelvelden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in het plan ten behoeve van de aanleg van een zonnepaneelveld, met dien verstande dat:
    • 1. het zonnepaneelveld is gesitueerd in en/of aangrenzend aan het bestaand stedelijk gebied, zoals aangewezen door Provinciale Staten in de Omgevingsverordening, indien het zonnepaneelveld ruimtelijk ondergeschikt is aan het aangrenzende bestaand stedelijk gebied, en de omvang van het zonnepaneelveld kleiner is dan 10.000 m² en de maatwerkmethode is toegepast onder begeleiding van een onafhankelijke, of een bij de gemeente werkzame deskundige van het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
    • 2. het zonnepaneelveld niet wordt gebouwd binnen het Natuurnetwerk Nederland en in 'bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland', zoals aangegeven op kaart 6 van de Omgevingsverordening provincie Groningen;
    • 3. er niet meer zonnepanelen worden gebouwd dan noodzakelijk om in het lokale energieverbruik te voorzien met aftrek van de bestaande en vergunde totale lokale duurzame energieproductie;
    • 4. de opbrengst van de zonnepanelen ten goede komt aan een lokaal initiatief gericht op duurzaamheid en zelfvoorziening, mits een ieder uit de lokale omgeving kan deelnemen aan het initiatief, in die zin dat de mogelijkheid aan inwoners wordt geboden om te participeren in de ontwikkeling en de exploitatie (inclusief de opbrengst) van het lokale initiatief in financiële en organisatorische zin en/of ten behoeve van op het perceel aanwezige bedrijf om in het eigen energieverbruik te voorzien;
    • 5. er één type zonnepanelen en één plaatsingssysteem wordt toegepast;
    • 6. de zonnepanelen in één hoofdrichting worden geplaatst en worden geclusterd;
    • 7. de bouwhoogte van de zonnepanelen niet meer bedraagt dan 2 m;
    • 8. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 3 m bedraagt;
    • 9. ter plaatse transformatoren zijn toegestaan met een bouwhoogte van niet meer dan 3 m en een oppervlakte van niet meer dan 10 m2 per zonnepaneelveld;
    • 10. er bij de aanvraag een landschappelijk inpassingsplan wordt opgesteld in overleg met een stedenbouwkundige en/of landschapsarchitect; het gebruik van de zonnepanelen is alleen toegestaan indien de landschappelijke inpassing wordt uitgevoerd en in stand gehouden, conform het inpassingsplan; bij een landschappelijk inpassingsplan wordt rekening gehouden met:
      • de aansluiting op de historisch gegroeide landschapsstructuur/bebouwde omgeving;
      • de afstand tot andere ruimtelijke elementen;
      • de toereikendheid van de infrastructurele ontsluiting;
      • de evenwichtigheid van de ordening, maatvoering en vormgeving van de paneelopstellingen en de bijbehorende voorzieningen;
      • de inpasbaarheid van de (erf)inrichting in het landschapstype;
    • 11. vooraf advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder over de aansluitmogelijkheid op het energienet, resulterend in een aansluitplan dat wordt meegenomen in het landschappelijk inpassingsplan;
    • 12. indien de afstand tot de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' kleiner is dan 10 m, advies wordt gevraagd bij de leidingbeheerder;
    • 13. aangetoond is dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de milieusituatie;
    • 14. de zonnepaneelvelden voor een periode van maximaal 30 jaar mogen worden gerealiseerd;
    • 15. nadat het gebruik ten behoeve van zonnepaneelvelden is beëindigd, dienen de gronden waarop dit gebruik heeft plaatsgevonden, te worden gesaneerd.
8.1.5 Nieuwe ontwikkelingen duurzame energieopwekking

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in het plan ten behoeve van de aanleg van andere dan bovengenoemde nieuwe ontwikkelingen in duurzame energieopwekking, met dien verstande dat:
    • 1. met gebruikmaking van de maatwerkmethode onder begeleiding van een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur overleg is gevoerd, waarbij rekening is gehouden met:
      • de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur;
      • de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande bebouwing;
      • een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de duurzame energieopwekking;
      • het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
      • het aspect nachtelijke lichtuitstraling;
    • 1. de duurzame energieopwekking niet wordt gebouwd/aangelegd binnen het Natuurnetwerk Nederland en in 'bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland', zoals aangegeven op kaart 6 van de Omgevingsverordening provincie Groningen;
    • 2. er niet meer duurzame energieopwekking wordt gerealiseerd dan noodzakelijk om in het lokale energieverbruik te voorzien met aftrek van de bestaande en vergunde totale lokale duurzame energieproductie;
    • 3. de opbrengst van de duurzame energieopwekking ten goede komt aan een lokaal initiatief gericht op duurzaamheid en zelfvoorziening, mits een ieder uit de lokale omgeving kan deelnemen aan het initiatief, in die zin dat de mogelijkheid aan inwoners wordt geboden om te participeren in de ontwikkeling en de exploitatie (inclusief de opbrengst) van het lokale initiatief in financiële en organisatorische zin en/of ten behoeve van op het perceel aanwezige bedrijf;
    • 4. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de milieusituatie.
  • b. het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning voorwaarden stellen aan het gebruik of de plaats ter voorkoming van geluidhinder, slagschaduw of veiligheidsrisico's, waarbij de normering uit het Activiteitenbesluit als uitgangspunt wordt gebruikt, dan wel een keuring of algemeen keurmerk kan worden vereist.
8.2 Uitzondering

De in lid 8.1.1 onder a bedoelde afwijkingsmogelijkheid geldt niet ten aanzien van:

  • a. de bouwhoogte van reclamemasten (ten hoogste 6 m).
8.3 Voorwaarden
  • a. De in lid 8.1 toegelaten bouwwerken mogen er niet toe leiden dat in gebieden, waarin geen bebouwing mag worden opgericht, zoals bebouwingsvrije zones, bebouwing wordt opgericht.

  • b. De in lid 8.1 bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
  • de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie.

Artikel 9 Overige regels

9.1 Van toepassing verklaring

Het bestemmingsplan Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum met identificatienummer NL.IMRO.0024.000BP1002-VG01, vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Loppersum op 5 maart 2018, blijft van toepassing op het plangebied van dit bestemmingsplan.

9.2 Parkeernormen
  • a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeerkencijfers in de CROW-publicatie 317 en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
  • b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  • c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en sub b dienen na de realisatie in stand te worden gehouden.
  • d. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in sub a en sub b:
    • 1. indien het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht ten aanzien van bouwwerken

Bestaande bouwwerken die in enigerlei opzicht van het plan afwijken, mogen, mits de bestaande afwijkingen naar de aard en omvang niet worden vergroot:

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de bouwaanvraag geschiedt binnen 18 maanden na het tenietgaan.
10.2 Overgangsrecht ten aanzien van het gebruik

Het bestaande gebruik van gronden en bouwwerken dat in strijd is met de aan die gronden en bouwwerken gegeven bestemming en dat in enigerlei opzicht afwijkt van het plan, mag worden voortgezet of gewijzigd, zo lang en voor zover de strijdigheid van dat gebruik ten opzichte van het gebruik overeenkomstig de bestemmingen in dit plan, naar de aard en omvang niet wordt vergroot.

10.3 Uitzondering op het overgangsrecht
  • a. Lid 10.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, doch zijn gebouwd in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
  • b. Lid 10.2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Zuidoost Loppersum.