direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ruimtelijke onderbouwing Garsthuizerweg 6 te Zeerijp
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0024.00BA0018-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaren van het perceel (hierna te noemen ínitiatiefnemer) hebben bij de gemeente Loppersum een verzoek ingediend voor de sloop en nieuwbouw van een loods. De huidige loods is te klein voor het toekomstig gebruik, de opslag van aardappelen.

De nieuw te bouwen bewaarloods past op drie punten niet binnen het vigerend bestemmingsplan. Om medewerking te kunnen verlenen aan het initiatief, wordt afgeweken van het vigerend bestemmingsplan. Om uitvoer te kunnen geven aan het voornemen is een ruimtelijke onderbouwing vereist. Voorliggend rapport voorziet hierin.

1.2 Ligging, begrenzing en juridische status

Het besluitgebied betreft het perceel aan de Garsthuizerweg 6 te Zeerijp, kadastraal bekend als gemeente 't Zandt, sectie G, nummer 1108 (zie afbeelding 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.00BA0018-VG01_0001.jpg"

Afbeelding 1. Uitsnede vigerend bestemmingsplan. Het besluitgebied ligt binnen de rode cirkel

Het perceel is gelegen binnen de bestemmingsplannen 'Buitengebied' en 'Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum'. Tevens is het perceel gelegen binnen het facetbestemmingsplan 'Loppersum'. Het perceel is voorzien van de bestemming 'Agrarisch', met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek pand'.

In het bestemmingsplan 'Buitengebied' is bepaald dat alle gebouwen van een agrarisch bedrijf worden gebouwd binnen het bouwperceel, de goot- en bouwhoogte ten hoogste 5 meter respectievelijk 14 meter bedragen en de dakhelling ten minste 22° bedraagt. Het bouwplan voorziet in de realisatie van een bewaarloods buiten het bouwperceel met een goothoogte van 8 meter en een dakhelling van 20°. Derhalve is het bouwplan in strijd met het vigerend bestemmingsplan.

Het besluitgebied is tevens voorzien van de dubbelbestemming ´Waarde - Archeologie 2´. Het perceel is mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden. Op de locatie mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 40 centimeter wordt geroerd, met uitzondering van bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 50 m2 ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemmingen. De oppervlakte van de nieuwe bewaarloods bedraagt circa 1.228 m2. In paragraaf 4.8.1 wordt hier nader op ingegaan.

Hiernaast geldt binnen het besluitgebied de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek pand'. Gebouwen en delen van gebouwen mogen niet zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning worden gesloopt. In paragraaf 4.8.2 wordt hier nader op ingegaan.

1.3 Opbouw onderbouwing

In het volgende hoofdstuk volgt de planbeschrijving, dit hoofdstuk gaat in op de huidige en de toekomstige situatie van het besluitgebied. In hoofdstuk 3 worden het relevante beleid van de provincie Groningen, het regionaal beleid en het beleid van de gemeente Loppersum behandeld. In hoofdstuk 4 komt het onderdeel 'milieu en overige randvoorwaarden' aan de orde. De onderdelen die in dit hoofdstuk worden behandeld, zijn milieu (bodem, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, waterhuishouding, archeologie en cultuurhistorie en ecologie. In hoofdstuk 5 komen de feitelijke en juridische planopzet aan de orde. Als laatste gaan de hoofdstukken 6 en 7 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In het besluitgebied zijn op dit moment een boerderij met woonhuis en een aantal loodsen aanwezig (te zien op afbeelding 2). Het perceel is aangewezen als 'karakteristiek pand' vanwege de ligging (gracht, beplanting), hoofdvorm en vormgeving (kop-hals-romp met tweede schuur, woning met topgevel en dwarsuitbouw (met topgevel) schoorstenen).

De huidige bedrijfsvoering betreft een land en tuinbouwbedrijf. Rondom de bedrijfsbebouwing liggen agrarische gronden. Het besluitgebied is voornamelijk aan de westzijde verhard. Ten zuiden van het besluitgebied is de Garsthuizerweg gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.00BA0018-VG01_0002.jpg"

Afbeelding 2. Luchtfoto bebouwing besluitgebied (bron: pdokviewer.nl, d.d. 30 augustus 2019)

2.2 Nieuwe situatie

Het voornemen bestaat om de huidige loods te slopen en op deze locatie een nieuwe bewaarloods te realiseren. De nieuwe bewaarloods heeft een oppervlakte van circa 1.228 m2. De goot- en bouwhoogte van de bewaarloods bedragen respectievelijk 8 en 13,3 meter.

De bebouwing bestaat uit een rechthoekig hoofdvolume met een dak van 20°. De bewaarloods wordt vormgegeven door sandwich panelen met damwandprofiel platen als dak. Op de onderstaande afbeeldingen is de nieuwe situatie weergegeven.

In de nieuwe situatie zal de bestaande gracht niet tot weinig worden aangetast en zal de bestaande bomenrij ten zuidoosten van de betreffende loods worden verplaatst in een parallelle lijn richting de sloot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.00BA0018-VG01_0003.jpg"

Afbeelding 3. Oostgevel bewaarloods (bron: Bouwbedrijf Lont)

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.00BA0018-VG01_0004.jpg"

Afbeelding 4. Zuidgevel bewaarloods (bron: Bouwbedrijf Lont)

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.00BA0018-VG01_0005.jpg"

Afbeelding 5. Positionering bewaarloods in de huidige en nieuwe situatie (bron: Bouwbedrijf Lont)

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.00BA0018-VG01_0006.jpg"

Afbeelding 6. Plattegrond bewaarloods (bron: Bouwbedrijf Lont)

Verkeer en parkeren

Het parkeren wordt op het eigen terrein opgelost. Hiervoor is op het eigen terrein voldoende ruimte aanwezig.

Het perceel wordt ontsloten op de Garsthuizerweg. De structuur van de Garsthuizerweg heeft voldoende capaciteit om de extra verkeersbewegingen die gepaard gaan met deze ontwikkeling op te vangen. Over het algemeen worden er geen extra verkeersbewegingen verwacht omdat de bestaande voertuigen een grotere inhoud zullen vervoeren.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Provinciaal beleid

3.1.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie Groningen heeft op 1 juni 2016 de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie is doorvertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. Op 20 februari 2019 hebben Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening gewijzigd en de geconsolideerde versie vastgesteld.

In de Omgevingsvisie en bijbehorende verordening wordt ingegaan op de grote van agrarische bouwpercelen. Onderstaand is het artikel weergegeven die betrekking heeft op het besluitgebied:

Uitbreiding van agrarische bouwpercelen tot 2 hectare (artikel 2.26.3)

In artikel 2.26.3 is opgenomen dat een ruimtelijk plan niet voorziet in een uitbreiding van een agrarisch bouwperceel tot een omvang groter dan 2 hectare en een ruimtelijk plan alleen in de uitbreiding van een agrarisch bouwperceel tot een oppervlakte tussen 1 en 2 hectare voorziet als:

  • de maatwerkmethode is toegepast;
  • een erfinrichtingsplan is opgesteld.

Het planvoornemen voorziet in de uitbreiding van het agrarisch bouwperceel. Echter, blijft het oppervlak van het agrarisch bouwperceel inclusief het voornemen onder de 1 hectare. Derhalve is het toepassen van de maatwerkmethode of het opstellen van een erfinrichtingsplan niet noodzakelijk.

De ruimtelijke ontwikkeling is in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.2 Regionaal beleid

3.2.1 Ontwikkelingsvisie Eemsdelta

In de Ontwikkelingsvisie Eemsdelta (mei 2013) is het toekomstbeeld voor de regio in het jaar 2030 neergelegd. De Ontwikkelingsvisie Eemsdelta is vastgesteld door de gemeenteraden van de voormalige gemeente Eemsmond, de gemeente Appingedam, de gemeente Delfzijl en de gemeente Loppersum. Als algemene visie wordt gegeven "De Eemsdelta is een regio geworden waar het aantrekkelijk is om te wonen en te werken en waar de leefbaarheid goed is. We streven ernaar dat de Eemsdelta in 2030 één van de Europese koploper regio's is voor groene economie en een duurzame energievoorziening, samen met het aangrenzende gebied in Duitsland. Het is dan tevens het belangrijkste groene haven- en industriegebied van Noord-Nederland. De Eemshaven heeft zich daarbinnen ontwikkeld tot Energyport en datahub voor Noordwest-Europa. In Oosterhorn bloeien een krachtige, biobased chemie- en recycle sector."

Meer uitgewerkt, liggen de ambities en maatregelen in de tussenliggende periode in de volgende aspecten:

  • het versterken van de leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit waaronder een kwaliteitsimpuls voor de centrumdorpen;
  • het versterken van de economische structuur, waarbij wordt opgemerkt dat de bestaande bedrijventerreinen niet worden uitgebreid;
  • het verbeteren van de aansluiting van het gebied op het internationale (vaar)wegennet en versterken van de interne ontsluiting en bereikbaarheid van het gebied;
  • versnellen van de vergroening van de economie (we streven naar 40% groener in 2030);
  • het versnellen van de verduurzaming van de energievoorziening;
  • het borgen en bewaken van de balans tussen economie en ecologie;
  • het verbeteren van de veiligheid zowel binnendijks als buitendijks;
  • het voorzien in de toenemende zoetwater vraag;
  • het behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten bij onder meer nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Met het planvoornemen wordt de ruimtelijke kwaliteit van het perceel en de economische structuur verbeterd. Het planvoornemen is in overeenstemming met de Ontwikkelingsvisie Eemsdelta.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Loppersum

In 2012 is de structuurvisie voor de gemeente Loppersum vastgesteld. De structuurvisie geeft een ruimtelijke visie op de toekomstige ontwikkeling voor de middellange termijn (tot ongeveer 2020).

Het hoofddoel is om diverse bestaande beleidsstukken in één structuurvisie samen te brengen, deze te plaatsen in het toekomstig perspectief en daarvan de consequenties in beeld te brengen.

In de structuurvisie is opgenomen dat bij nieuwe bebouwing in de agrarische- of woningbouwsfeer, aandacht besteed zal moeten worden aan de streekeigen bebouwingskarakteristiek. De nieuw te bouwen bewaarloods zal getoetst worden aan de Welstandsnota van de gemeente Loppersum.

Hiernaast is in de structuurvisie opgenomen dat binnen de gemeente de landbouwsector erg belangrijk is voor de lokale economie. Om dit zo te houden, wil de gemeente inspelen op de maatschappelijke veranderingen en de landbouwbedrijven waar mogelijk ondersteunen.

Het voornemen is in overeenstemming met de structuurvisie Loppersum aangezien de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf in de markt wordt verstevigd.

3.3.2 Welstandsnota

De Welstandsnota Loppersum (vastgesteld d.d. 18 februari 2014) dient als toetsinstrument bij bouwplannen. Waar het bestemmingsplan de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken regelt, geeft de welstandsnota regels voor de (architectonische) vormgeving (criteria voor het uiterlijk en de plaatsing van bouwwerken). Het welstandsbeleid is daarbij ondergeschikt aan het bestemmingsplan; de planologische ruimte die het bestemmingsplan biedt, kan niet worden ingeperkt door de welstandsnota.

Het bouwplan is voorgelegd aan de welstandscommissie die het plan heeft beoordeeld aan de hand van de welstandscriteria. De welstandscommissie heeft een positief welstandsadvies afgegeven.

Hoofdstuk 4 Milieu en overige randvoorwaarden

4.1 Inleiding

Deze ruimtelijke onderbouwing betreft het realiseren van een bewaarloods. In het navolgende worden volledigheidshalve alle relevante onderzoeksaspecten kort nagelopen.

4.2 Bodem

Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk te worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het besluitgebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het besluitgebied voor de voorgenomen functie.

Onderzoek

Op basis van het bodemloket kan worden gesteld dat geen verontreiniging van de bodem bekend is. Hiernaast wordt er geen verblijfsruimte waar personen een structureel deel van de dag verblijven gerealiseerd. Derhalve is nader onderzoek naar bodemverontreiniging niet noodzakelijk.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.3 Geluid

Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk wanneer een woning of een geluidgevoelig object gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidzone. De nieuw te realiseren bewaarloods betreft geen geluidgevoelig object. Derhalve kan een akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder achterwege blijven.

Daarnaast is het van belang of de geluidproductie vanuit de inrichting kan voldoen aan de geluidsnormen gesteld in het Activiteitenbesluit milieubeheer. In de nieuwe loods worden ventilatoren toegepast (zie afbeelding 6). Specifieke gegevens van de ventilatoren zijn als bijlagen 1 en 2 opgenomen.


De afstand tussen de ventilatoren en de dichtstbijzijnde woning van derden (agrarische bedrijfswoning) bedraagt circa 220 meter. Daarmee is de verwachting dat kan worden voldaan aan de geluidsnormen gesteld in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Een akoestisch onderzoek wordt niet nodig geacht.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

Milieuaspecten worden in principe geregeld via de daartoe geëigende wetgeving. Daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten echter ook rekening te worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering van milieugevoelige functies ten opzichte van milieuhinderlijke inrichtingen.

Om te bepalen welke afstanden dienen te worden aangehouden, wordt de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gehanteerd. In deze handreiking zijn richtafstanden van bedrijven tot bebouwing aangegeven. Deze richtafstanden hebben betrekking op de aspecten geluid, stof, geur en gevaar. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde eisen. Dit betekent dat afwijken van de afstanden, mits goed gemotiveerd, is toegestaan. De afstand wordt gerekend van de grens van de bestemming die milieubelastende functies toelaat tot de gevel van de milieugevoelige functies. Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk of buitengebied' wordt het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden.

Onderzoek

Het voornemen betreft de realisatie van een loods (milieuhinderlijke inrichtingen). Ten zuiden van het besluitgebied, op circa 220 meter, is een woning gelegen. De nieuw te bouwen bewaarloods zal worden gebruikt ten behoeve van het akker- en tuinbouwbedrijf. Voor een dergelijk bedrijf dient een afstand van 30 meter in het buitengebied aangehouden te worden. Aan deze afstandscriteria wordt ruimschoots voldaan.

Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat de locatie voldoet aan de wettelijke eisen wat betreft de bedrijven en milieuzonering. Het aspect bedrijven en milieuzonering is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.5 Luchtkwaliteit

Regelgeving

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

NSL/nibm

Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Onderzoek

Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van een nieuwe loods op de locatie waar reeds een loods aanwezig is. De nieuwe loods betreft een uitbreiding van 491 m2 ten opzichte van de bestaande loods. Over het algemeen worden er geen extra verkeersbewegingen verwacht omdat de bestaande voertuigen een grotere inhoud zullen vervoeren. Derhalve dient het project te worden beschouwd als een nibm-project.

Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het besluitgebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2011.

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.00BA0018-VG01_0007.png"

Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moet aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het besluitgebied de achtergrondniveaus voor NO2 en PM10 in zowel 2011, 2015 als 2020 ruimschoots onder de grenswaarden liggen.

Conclusie

Het project dient te worden beschouwd als een nibm-project. Uit de achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Inrichtingen

Op 13 februari 2009 is het gewijzigde Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit geeft voorwaarden voor nieuwe en bestaande situaties ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd.

Het plaatsgebonden risico is het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. In het besluit is een norm opgenomen voor het plaatsgebonden risico. Deze norm is een grenswaarde voor kwetsbare objecten en moet daarom door de gemeente in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ontwikkelingen.

Het groepsrisico gaat over de impact van een calamiteit met veel dodelijke slachtoffers tegelijk. De officiële definitie van het groepsrisico in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) luidt: "de cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".

Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Daarbij moet een vergelijking worden gemaakt met de oriëntatiewaarde. Dit is een richtwaarde waar het bevoegd gezag zich zoveel mogelijk aan moet houden, maar men mag hiervan wel goed onderbouwd afwijken.

Om te bepalen of in de nabijheid van het besluitgebied risicovolle inrichtingen aanwezig zijn, is de risicokaart van de provincie Groningen geraadpleegd. Uit de risicokaart blijkt dat in de nabijheid van het besluitgebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn (zie afbeelding 6). De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting is het bedrijf aan de Terhornseweg 4 te Zeerijp op circa 2 km afstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.00BA0018-VG01_0008.jpg"

Afbeelding 7. Uitsnede van de risicokaart, met daarin aangegeven de globale ligging van het besluitgebied (bron: risicokaart.nl)

4.6.2 Vervoer van gevaarlijke stoffen

De Wet Basisnet en het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) zijn op 1 april 2015 in werking getreden. In deze wetgeving is het landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen verankerd. Binnen bepaalde grenzen wordt het vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). De risicoplafonds die hieruit voortvloeien moeten in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes.

De provincie Groningen heeft in het Provinciaal Basisnet Groningen (Gedeputeerde Staten, d.d. 20 april 2010), in relatie tot het Btev, rond alle provinciale wegen in haar provincie zones aangewezen. Het navolgende onderzoek is toegespitst op deze regelgeving.

Wegen
In de nabijheid van het besluitgebied zijn geen wegen gelegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Spoor
Op een afstand van circa 2,1 kilometer van het besluitgebied is de spoorlijn Groningen-Delfzijl gelegen. Over deze spoorlijn vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats en beschikt derhalve over een aandachtsgebied van het groepsrisico van 4.000 meter, waarbinnen bij ontwikkelingen aandacht dient te worden geschonken aan het groepsrisico. Aangezien het project de herbouw van een bestaande loods betreft en derhalve het aantal personen binnen het besluitgebied niet zal toenemen, kan worden geconcludeerd dat het groepsrisico niet zal wijzigen. Hiernaast ligt de oriëntatiewaarde van het groepsrisico in het buitengebied ver onder de norm.

Water
In de nabijheid van het besluitgebied zijn geen waterwegen gelegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

4.6.3 Buisleidingen

Op 1 januari 2011 zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze regelgeving rond buisleidingen sluit aan bij de regelgeving rond inrichtingen met gevaarlijke stoffen en gaat uit van de volgende risicomaten:

  • plaatsgebonden risicocontour (10-6), waarbinnen de oprichting van (beperkt) kwetsbare objecten niet is toegestaan;
  • groepsrisico; bij ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van de leiding (1%-letaliteitsgrens), dient het groepsrisico te worden beschouwd;
  • belemmeringenstrook; tot aan 5 m aan weerszijde van de leiding is geen bebouwing toegestaan.

Uit de risicokaart blijkt dat in de directe nabijheid van het besluitgebied geen leidingen van deze aard aanwezig zijn.

4.6.4 Conclusie

In de omgeving van het besluitgebied zijn geen risicovolle inrichtingen, dan wel buisleidingen aanwezig die van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling. Het invloedsgebied van de transportroute voor vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Groningen-Delfzijl reikt tot over het besluitgebied. Echter heeft het project geen gevolgen voor het groepsrisico.

Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor het initiatief.

4.7 Waterhuishouding

Het besluitgebied valt onder het beheersgebied van het Waterschap Noorderzijlvest. De watertoets is online uitgevoerd en ingediend op 2 september 2019 bij het Waterschap Noorderzijlvest. Omdat de nieuwe bewaarloods wordt gebouwd op het zelfde deel van het perceel waar de huidige loods is gesitueerd, neemt het verhard oppervlak slechts met 491 m2 toe. Watercompensatie kan hierdoor achterwege blijven.

Naast het extra verhard oppervlak zal het hemelwater van de bewaarloods gescheiden naar de gracht worden afgevoerd. Dit zal worden gerealiseerd met goten en een rioleringssysteem in de grond.

Bij de realisatie van de bewaarloods zal tevens rekening worden gehouden met de drooglegging. Om grondwateroverlast te voorkomen dient rekening te worden gehouden met de volgende indicatieve droogleggingsnormen.

  Drooglegging  
Woning met kruipruimte   1,30 meter  
Woning zonder kruipruimte   1,00 meter  
Gebiedsontsluitingswegen   0,80 meter  
Erftoegangswegen   0,80 meter  
Groenstroken/ecologische zones   0,50 meter  

Tabel 1. Droogleggingsnormen

Het aspect waterhuishouding levert geen belemmeringen op voor onderhavig initiatief. De ingevulde watertoets is als bijlage 3 aan deze ruimtelijke onderbouwing toegevoegd.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie

Archeologische waarden dienen op grond van de Monumentenwet/Erfgoedwet te worden mee gewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen dient dan ook rekening te worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. Noord-Groninger gemeenten hebben gezamenlijk inhoud gegeven aan het archeologiebeleid op basis van specifiek onderzoek (RAAP-rapport 1732; 2008). Kern van dat beleid is de Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart die in juni 2013 zijn geactualiseerd.

Het besluitgebied is voorzien van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2. Het perceel is mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden. Op de locatie mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 40 centimeter wordt geroerd, met uitzondering van bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 50 m2 ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemmingen. De oppervlakte van de nieuw te realiseren bewaarloods bedraagt circa 1.228 m2. Dit betreft een uitbreiding van 491 m2 ten opzichte van de bestaande loods. Derhalve dient er een verkennend archeologisch onderzoek plaats te vinden.

Onderzoek

Ten behoeve van het planvoornemen is door De Steekproef een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd (8 augustus 2019, rapportnummer ISSN 1871-269X). Dit onderzoek is als bijlage 4 opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat de wierdelaag in het onderzoeksgebied redelijk bewaard is gebleven. Bij een boring is op een diepte van 100 centimeter in de basis van de wierdelaag een scherf kogelpotaardewerk gevonden uit de twaalfde, dertiende of veertiende eeuw. In het onderzoeksgebied kunnen nog meer sporen bewaard gebleven zijn. Samen met materialen zoals scherven aardewerk, bot, metalen voorwerpen en dergelijke vormen ze een waardevolle bron van informatie over het leven op de wierde tijdens de middeleeuwen en daarna.

Er wordt geadviseerd om in het onderzoeksgebied een definitieve archeologische opgraving te laten uitvoeren. Deze opgraving dient te worden uitgevoerd door een daartoe bevoegd bureau volgens een vooraf door de gemeente goed gekeurd Programma van Eisen (PvE).

Conclusie

Ten behoeve van het voornemen dient een nader archeologisch onderzoek met het benodigde PvE te worden uitgevoerd. Dit onderzoek met het benodigde PvE wordt als voorwaarde in de omgevingsvergunning opgenomen. Derhalve levert het aspect archeologie geen belemmeringen op voor onderhavig initiatief.

4.8.2 Cultuurhistorie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Rijksmonumenten worden beschermd door de Erfgoedwet. Met monumenten worden alle "onroerende zaken" bedoeld. Tot die onroerende zaken horen gebouwen en objecten, zoals vaarten, bruggen, wegen, bomen en pleinen, die tenminste vijftig jaar oud zijn. Zij moeten van belang zijn door hun schoonheid, de wetenschappelijke en/of hun cultuurhistorische betekenis. Een monument kan worden aangewezen als rijksmonument wanneer het aan deze regels voldoet en als het een nationale, unieke waarde heeft. Naast rijksmonumenten worden op provinciaal niveau en gemeentelijk niveau monumenten aangewezen op grond van de respectievelijk provinciale- en gemeentelijke monumentenverordening.

Vanuit de provincie Groningen is voor de gemeenten in het aardbevingsgebied een regel opgelegd om de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en in het bijzonder het erfgoed te behouden. Derhalve heeft BügelHajema Adviseurs een inventarisatie uitgevoerd omtrent karakteristieke en beeldbepalende panden. Deze inventarisatie heeft tot een bestemmingsplan geleid waarin de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente wordt beschermd. Op basis van dit bestemmingsplan is de bestaande bebouwing aangewezen als karakteristiek pand.

Onderzoek

Op grond van artikel 8.4.1 onder b bestemmingsplan 'Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum' mogen ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek pand' gebouwen en delen van gebouwen niet zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gesloopt worden. Het erf en de panden aan de Garsthuizerweg 6 in Zeerijp zijn aangemerkt als karakteristiek vanwege ligging (gracht, beplanting), hoofdvorm en vormgeving (kop-hals-romp met tweede schuur, woning met topgevel en dwarsuitbouw (met topgevel) schoorstenen). Uit de BAG-gegevens blijkt echter dat de te slopen schuur in het voorliggend project gebouwd is na 1990. Op basis van artikel 8.4.3 onder a bestemmingsplan 'Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum' zijn vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij bedrijfsgebouwen die gebouwd zijn na 1 januari 1950 of die niet behoren tot de oorspronkelijke bebouwing uitgezonderd van de vergunningsplicht bij sloop.

Verder is op basis van artikel 3.1 onder o bestemmingsplan 'Buitengebied' agrarische grond bestemd voor de bescherming van de karakteristieke huisgrachten en bijbehorende (opgaande) beplanting. Gelet op de aanwezige beplanting wordt een nieuw landschappelijk inpassingsplan niet noodzakelijk geacht, maar dient er zorg te worden gedragen voor de reeds aanwezige beplanting en huisgracht. Dit betekent dat de bomen ten zuidoosten van de betreffende loods worden verplaatst in een parallelle lijn richting de sloot en dat de huisgracht niet wordt gedempt.

Derhalve worden de aanwezige karakteristieke elementen niet aangetast. Dit is tevens bevestigd door de welstandscommissie.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.9 Ecologie

Ter bescherming van ecologische waarden dient bij ruimtelijke ingrepen een afweging te worden gemaakt in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) en het provinciaal beleid.

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Naast soortenbescherming richt de Wnb zich op de gebiedsbescherming. Het gaat daarbij in de eerste plaats om Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. In de tweede plaats zijn de natuurgebieden binnen en buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Dit is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.

Onderzoek

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is door Bügel Hajema Adviseurs een ecologische inventarisatie uitgevoerd (d.d. 25 september 2019, projectnummer: 135.00.12.01). Deze inventarisatie is als bijlage 5 opgenomen.

Uit de inventarisatie blijkt dat er geen nesten van vogels met jaarrond beschermde nesten en vleermuisverblijfplaatsen verloren gaan. Een ontheffing van de Wnb is niet nodig. De beplanting buiten het projectgebied blijft behouden en daarmee beschikbaar als foerageergebied voor vleermuizen en vogels met jaarrond beschermde nesten. Ook zal de omgeving van het projectgebied geschikt blijven als foerageergebied voor steenmarter. Negatieve effecten op vleermuizen, steenmarter en vogels met jaarrond beschermde nesten door verlies van foerageergebied treden dan ook niet op.

Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van de meer algemeen voorkomende vogels worden verstoord of vernietigd. Dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Het projectgebied ligt op vrij grote afstand van het Natura 2000-gebied ‘Waddenzee’. Het projectgebied is gescheiden van het Natura 2000-gebied door bebouwing, (water)wegen en agrarisch gebied. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.

Voor de invloed van het plan op het gebied van stikstofdepositie kan zowel de aanlegfase (bouw van de loods) als de gebruiksfase (gebruik van de loods) relevant zijn. De effecten van stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied in de aanlegfase kunnen als verwaarloosbaar worden beschouwd, gezien de ruime afstand, de aard van het plan (de bouw en sloop van één enkele loods) en doordat er voor grote delen van de Waddenzee geen stikstofgevoelige habitats zijn aangemerkt. Doordat deze bewaarloods een vervanging van de huidige loods is en bij gebruik slechts een gering aantal extra verkeersbewegingen zullen plaatsvinden, zal het plan door de ruime afstand tot het Natura 2000-gebied eveneens niet leiden tot een toename van stikstopdepositie in de gebruiksfase.

Met betrekking tot het voorgenomen project zijn daardoor geen negatieve effecten op Natura 2000- gebieden te verwachten. Gezien de afstand tot de beschermde gebieden en de aard van het plan zijn eveneens geen negatieve effecten te verwachten op het NNN, natuur buiten het NNN en weidevogelleefgebied. Deze inventarisatie geeft daarom geen aanleiding voor een voortoets in het kader van de Wnb en is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

Conclusie

Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Wel dient er rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels.

Een nadere analyse in het kader van de gebiedenbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.

4.10 M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het (gewijzigde) Besluit m.e.r. in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Daarbij zijn in het bijzonder de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EU-richtlijn van belang. Deze omstandigheden betreffen onder andere de kenmerken van de potentiële effecten en cumulatie. Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient het bevoegd gezag zijn eventuele keuze voor géén m.e.r.-beoordeling voor een activiteit die beneden de drempelwaarde valt, te motiveren in de overwegingen van het moederbesluit. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Op basis van de vormvrije m.e.r. blijkt of al dan niet een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

Vervolgens is het Besluit m.e.r. op 7 juli 2017 wederom gewijzigd. De wijziging is het gevolg van de implementatie van Richtlijn 2014/52/EU die ziet op het wijzigen van Richtlijn 2011/92/EU. Het gewijzigde Besluit m.e.r. geldt vanaf 16 mei 2017 voor alle lopende vergunningaanvragen en bestemmingsplannen waarover nog geen besluit is genomen. Één van de belangrijkste gevolgen van de wijziging van het Besluit m.e.r. is dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie. Dit is geregeld in artikel 2, vijfde lid van het Besluit m.e.r.

De ruimtelijke onderbouwing biedt de mogelijkheid om één nieuwe bewaarloods te realiseren. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt, komt niet voor in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Dit betekent dat er geen vormvrije m.e.r.-beoordeling hoeft te worden uitgevoerd.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

Algemeen
Een omgevingsvergunning dient te worden genomen op basis van een goede ruimtelijke onderbouwing. Dit houdt in dat moet worden ingegaan op:

  • de huidige en de toekomstige situatie, zowel van het gebruik en de inrichting, als van de planologisch-juridische situatie;
  • de wijze waarop het bouwplan voldoet aan het provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid;
  • de milieuaspecten, zoals bodemkwaliteit, milieuzonering, luchtkwaliteit, geluidhinder en externe veiligheid;
  • water, archeologie en ecologie;
  • de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Deze aspecten zijn in het voorliggende rapport aan de orde gekomen.

Juridische regeling
De omgevingsvergunning voorziet in het realiseren van een nieuwe bewaarloods in het besluitgebied. Op het besluitgebied blijft voorts, onder andere wat betreft bouwregels en afwijkingsregels, de juridische regeling zoals beschreven in het vigerende bestemmingsplan, van toepassing.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die gepaard gaan met het voornemen worden door de initiatiefnemer gedragen. De kosten die uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn aanvragen voor een tegemoetkoming in schade.

Schade, toegebracht door deze planologische wijziging, zal worden verhaald op de aanvrager van het (bouw)plan middels een gesloten planschadeovereenkomst tussen gemeente en aanvrager.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het voorontwerpbesluit is toegezonden aan de overlegpartners. Naar aanleiding hiervan zijn reacties binnengekomen van het Waterschap Noorderzijlvest, de provincie Groningen en de Veiligheidsregio Groningen. De overlegreacties zijn als bijlage 6 aan de ruimtelijke onderbouwing toegevoegd. De provincie Groningen en de Veiligheidsregio Groningen stemmen in met de ruimtelijke onderbouwing. Het waterschap Noorderzijlvest heeft een reactie gegeven op de waterparagraaf. Deze reactie is verwerkt in de ruimtelijke onderbouwing.

Het ontwerpbesluit heeft als onderdeel van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb op grond van artikel 3,10 lid a Wabo gedurende zes weken ter inzage gelegen. Op het plan zijn geen zienswijzen ingediend.