direct naar inhoud van REGELS
Plan: Dorpsstraat tussen 228 en 230 Kiel-Windeweer
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0018.WP002Dorpsstraat-30va

REGELS

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

Het bestemmingsplan Dorpsstraat tussen 228 en 230 Kiel-Windeweer met identificatienummer NL.IMRO.0018.WP002Dorpsstraat-30va van de gemeente Hoogezand-Sappemeer.

1.2 Bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0018.WP002Dorpsstraat-30va. Het plan gaat vergezeld van een plantoelichting met bijlagen.

1.3 Aan- of uitbouw:

Een onderdeel van een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm.

1.4 Aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bouwen van deze gronden.

1.5 Aanduidinggrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 Ander bouwwerk:

Elk bouwwerk, geen gebouw zijnde. Bijvoorbeeld een overkapping met ten hoogte één wand, of een vlaggenmast, lantaarnpaal, antennemast of pergola.

1.7 Bebouwing:

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 Bebouwingspercentage:

Een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.9 Bedrijf of beroep aan huis:

Een dienstverlenend of ambachtelijk bedrijf of beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.10 Bestaande vrijkomende gebouwen:

Gebouwen die hun oorspronkelijke functie hebben verloren of dreigen te verliezen, en behouden dienen te worden met het oog op verbetering van de leefbaarheid van het platteland, handhaving van het cultureel erfgoed en bijdrage aan verbetering van de kwaliteit van het landschap.

1.11 Bestemmingsgrens:

De grens van een bestemmingsvlak.

1.12 Bestemmingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 Bijgebouw:

Een gebouw dat zowel in bouwkundig als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw.

1.14 Bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.15 Bouwgrens:

De grens van een bouwvlak.

1.16 Bouwlaag:

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.17 Bouwmarkt:

Detailhandel met een al dan niet geheel overdekt verkoopvloeroppervlak waarop het volledige assortiment van bouw- en doe-het-zelf producten uit voorraad wordt aangeboden zowel aan vakman als aan particulier.

1.18 Bouwperceel:

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de planregels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 Bouwperceelgrens:

De grens van een bouwperceel.

1.20 Bouwvlak:

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.21 Bouwwerk:

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. Bouwwerken worden ingedeeld in twee groepen: gebouwen en andere bouwwerken.

1.22 Dak:

Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.23 Commerciële kamerverhuur:

Het aan aan één of meerdere personen bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was woonverblijf verschaffen, anders dan een huishouden per woning.

1.24 Cultuurhistorische waarde:

Belang in geschiedkundig opzicht met betrekking tot het ontstaan van het gebied, zoals ondermeer tot uitdrukking komt in het kavelpatroon, de waterhuishouding, de beplanting en de (voormalige) bebouwing.

1.25 Detailhandel in volumineuze goederen:

Detailhandel die vanwege de aard en de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair.

1.26 Dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:

Een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economisch-administratieve en maatschappelijke diensten aan derden.

1.27 Dorpsgebied:

Een geometrisch bepaald vlak dat één gebied vormt vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk en cultuurhistorisch oogpunt.

1.28 Eerste bouwlaag:

De bouwlaag op de begane grond.

1.29 Erf

Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw (gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is) en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.30 Gebouw:

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.31 Geluidsbelasting in dB:

Geluidsbelasting in Lden op een plaats en vanwege een bron over alle perioden van 07:00 - 19:00 uur, van 19:00 - 23:00 uur en van 23:00 - 07:00 uur, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Gemiddelde geluidsbelasting over de drie perioden van een etmaal.

1.32 Geluidsbelasting vanwege een industrieterrein:

De etmaalwaarde van het equivalenten geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen aanwezig op het industrieterrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.

1.33 Geluidsbelasting vanwege een weg:

De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.

1.34 Geluidsgevoelige gebouwen:

Gebouwen die dienen voor bewoning of voor een functie als bedoeld in het Besluit geluidhinder.

1.35 Geluidzoneringsplichtige inrichting:

Een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld.

1.36 Gevellijn:

De denkbeeldige lijn op een bouwperceel die in het verlengde ligt van de gevel van het hoofdgebouw.

1.37 Groothandel:

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.38 Hogere grenswaarde:

Een maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.39 Hoofdgebouw:

Een gebouw dat, gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.40 Kampeermiddel:

Een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan.

1.41 Kap:

Een dak dat voor minder dan 50% in het horizontale vlak ligt.

1.42 Karakteristiek lint:

Een verzameling karakteristieke objecten in lintbebouwing (aaneengesloten bebouwing van één enkele rij panden en objecten aan weerszijden langs hoofdwegen of kanalen).

1.43 Karakteristiek object:

Een te beschermen bouwwerk of object van vroegere cultuur, bewoning of nijverheid, dat niet onder de Monumentenwet valt of als gemeentelijk monument is aangewezen.

1.44 Kas:

Een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen, bomen, struiken of planten.

1.45 Kwetsbaar object:

Een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden.

1.46 Landschapswaarde:

De aan een gebied toegekende waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur.

1.47 Natuurlijke waarde:

De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur, zoals geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen.

1.48 Nevenactiviteiten:

Aan de agrarische hoofdactiviteit ondergeschikte activiteiten die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen.

1.49 Ondergeschikte bouwonderdelen:
  • a. balkons, entreeportalen en ingangspartijen, erkers, galerijen, luifels, en veranda's, alle samen over maximaal de halve gevelbreedte;
  • b. funderingen, hellingbanen, stoepen, stoeptreden, plinten, alle niet hoger dan 1 meter;
  • c. liftschachten, trappen(huizen), schoorstenen en ventilatiekanalen, alle samen over maximaal een kwart van de gevelbreedte;
  • d. gevel- en kroonlijsten, gevelversieringen, kozijnen, pilasters, en overstekende daken;

en naar aard en omvang hiermee gelijk te stellen bouwonderdelen.

1.50 Peil:
  • a. Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.51 Plaatselijke verhogingen:

Afzuig-/luchtbehandelinginstallaties, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen/-koepels, meetapparatuur, schoorstenen, en zend-/ontvangstinstallaties en naar aard en omvang hiermee gelijk te stellen bouwonderdelen bovenop een bouwwerk.

1.52 Plangebied:

Het gebied waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft.

1.53 Planverbeelding:

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand "NL.IMRO.0018.WP002Dorpsstraat-30va". Analoog verbeeld in de vorm van een kaart met bijbehorende verklaring die aangeeft op welk gebied deze planregels van toepassing zijn.

1.54 Planregels:

De in de Wet ruimtelijke ordening, in het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening en in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2008) bedoelde regels van dit bestemmingsplan die bepaald gebruik en bebouwing van het plangebied toelaten.

1.55 Productiegebonden detailhandel:

Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.56 Rijbak:

Een afgebakend deel van een perceel dat wordt gebruikt voor hippische activiteiten, al dan niet met omheining en/of bodembedekking van zand, houtsnippers en dergelijke.

1.57 Risicovolle inrichting:

Een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde danwel richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.58 Seksinrichting:

De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Bijvoorbeeld een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.59 SVBP2012:

Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen, behoort tot de ministeriële regeling die aansluit bij de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening.

1.60 Voorgevel:

De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw;

  • of als een perceel is gelegen op een hoek van een openbare weg, fiets- of voetpad, de naar de openbare weg, fiets- of voetpad gekeerde gevels. Burgemeester en wethouders wijzen één of meerdere gevels als zij- of achtergevel aan als deze gevel(s) vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet als voorgevel zijn aan te merken en de beeldkwaliteit door de aanwijzing gehandhaafd kan blijven;
  • of als een perceel met tegenovergestelde zijden grenst aan een openbare weg, fiets- of voetpad, die als zodanig door BW aan te wijzen gevel.
1.61 Voorgevelrooilijn:

De evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke;

  • langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg heeft;
  • langs een wegzijde zonder een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, en waarlangs mag worden gebouwd, gelegen is op 10 meter uit de as van de weg bij een wegbreedte tot 10 meter, of gelegen is op 15 meter uit de as van de weg bij een wegbreedte vanaf 10 meter.
1.62 Voorkeursgrenswaarde:

De maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.63 VAB:

Vrijgekomen agrarische bebouwing welke hun oorspronkelijke functie hebben verloren of dreigen te verliezen, en behouden dienen te worden met het oog op verbetering van de leefbaarheid van het platteland, handhaving van het cultureel erfgoed en bijdrage aan verbetering van de kwaliteit van het landschap. Gebouwen worden als VAB aangemerkt indien zij in het bestemmingsplan Buitengebied uit 1993 een agrarische bedrijfsbestemming hadden en deze bestemming is komen te vervallen in het Bestemmingsplan Buitengebied 2010 en/of dit bestemmingsplan.

1.64 Winkel:

Een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.

1.65 Woning:

Een complex van ruimten bedoeld voor de huisvesting van een huishouding, of een samenhangende groep van huishoudens zonder dat hierbij sprake is van meervoudige woningen.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 De bouwhoogte (de nokhoogte) van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De dakhelling:

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 De oppervlakte van een bouwwerk:

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 De inhoud van een bouwwerk:

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 De hoogte van een windturbine:

Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;

en daaraan ondergeschikt:

  • b. bedrijf of beroep aan huis;
  • c. erf;
  • d. tuin.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Hoofdgebouwen (woning)

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw is één woning toegelaten;
  • b. gebouwen zijn alleen toegelaten binnen een bouwvlak, uitgezonderd ondergeschikte bouwonderdelen. Ondergeschikte bouwonderdelen mogen de grenzen van het bouwvlak met ten hoogste 1 meter overschrijden;
  • c. bijgebouwen én woning zijn toegelaten tot een gezamenlijk oppervlak van 300 m2;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte, bouwhoogte en dakhelling' mag respectievelijk de goothoogte, de bouwhoogte en de dakhelling niet hoger zijn dan is aangegeven;
  • e. de bepalende nokrichting van het hoofdgebouw dient haaks ten opzichte van de openbare weg te staan.
3.2.2 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden verder de volgende regels:

  • a. bijgebouwen zijn alleen toegelaten op meer dan 1 meter achter de voorgevelrooilijn;
  • b. vrijstaande bijgebouwen zijn toegelaten tot een goothoogte van 3 meter, tot een bouwhoogte van 5,5 meter en met een dakhelling tussen 30 en 60 graden of tussen 0 en 2 graden;
  • c. bijgebouwen zijn toegelaten zowel binnen als buiten het bouwvlak;
  • d. bijgebouwen zijn alleen toegelaten op grotere afstand dan 1 meter vanaf de zijdelingse perceelsgrens, behalve bij plaatsing op de perceelsgrens.
3.2.3 Licht- en vlaggenmasten

Licht- en vlaggenmasten zijn toegelaten tot 6 meter hoogte.

3.2.4 Overige andere bouwwerken

Overige andere bouwwerken zijn toegelaten tot 5 meter hoogte.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits hierbij

  • geen sprake is van verslechtering van de samenhang van het straat- en bebouwingsbeeld, en
  • sprake is van een goede woonsituatie (lichttoetreding, uitzicht en privacy), en
  • sprake is van een sociaal en verkeersveilige invulling, en
  • geen sprake is van verslechtering van de milieusituatie, en
  • geen sprake is van een onevenredige beperking van de gebruiksmogelijkheden van de omliggende percelen,

met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de op de plankaart of in de planregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages, behalve waarvoor hiernavolgend andere maten en percentages genoemd worden;
  • b. de planregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, als een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. het bepaalde in 3.2.4 en toestaan dat overige andere bouwwerken zijn toegelaten tot ten hoogste 8 meter hoogte.
  • d. het bepaalde in 3.2.1 en gebouwen voor mantelzorg toestaan, mits:
    • 1. de zorgbehoefte voor de mantelzorg overtuigend is aangetoond;
    • 2. voor de mantelzorg niet meer dan 60 m2 extra gebouw wordt toegestaan;
    • 3. vrijstaande bijgebouwen voor de mantelzorg alleen worden toegelaten met een afstand tussen de naar het hoofdgebouw gekeerde gevel van dat bijgebouw en de naar het bijgebouw gekeerde zij- of achtergevel van het hoofdgebouw die kleiner is dan 10 meter;
    • 4. vrijstaande bijgebouwen voor de mantelzorg alleen worden toegelaten achter de (verlengde) voorgevel van het hoofdgebouw;
    • 5. de bebouwing zo snel mogelijk na beëindiging van de mantelzorg in overeenstemming wordt gebracht met de bouwregels van deze bestemming;
  • e. het bepaalde in 3.2.1 en gebouwen toestaan tot een gezamenlijk oppervlak van 50% van het bouwperceel.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Bedrijf of beroep aan huis

Voor een bedrijf of beroep aan huis gelden de volgende regels:

  • a. de woonfunctie blijft de hoofdfunctie, zowel in omvang als in uitstraling, vooral aan de naar de weg gekeerde zijde(n) van het perceel;
  • b. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner(s);
  • c. de activiteit mag geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de woning en omgeving, en mag geen noemenswaardige hinder veroorzaken of afbreuk doen aan de gebruiksmogelijkheden en privacy van omliggende gronden en bouwwerken;
  • d. de activiteit mag niet meer ruimte gebruiken dan 40% van de totale oppervlakte van de gebouwen, en niet meer dan 50 m2;
  • e. alleen productiegebonden detailhandel is toegelaten, met uitzondering van webwinkels mits er geen sprake is van uitstalling van de goederen;
  • f. de activiteit is alleen toegelaten als zij milieuhygiënisch passend is;
  • g. de activiteit is alleen toegelaten als in de parkeerbehoefte voorzien wordt op het eigen erf;
  • h. reclame-uitingen en etalages zijn niet toegelaten.
3.4.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.2 onder b. van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  • b. het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
  • c. het gebruik van gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) vaar-, vlieg- of voertuigen;
  • d. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel (anders dan 3.4.1 toelaat), een horecabedrijf en/of seksinrichting;
  • f. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als woning;
  • g. het gebruik van bouwwerken ten behoeve van kamerverhuur.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan, mits hierbij

  • geen sprake is van verslechtering van de samenhang van het straat- en bebouwingsbeeld, en
  • sprake is van een goede woonsituatie (lichttoetreding, uitzicht en privacy), en
  • sprake is van een sociaal en verkeersveilige invulling, en
  • geen sprake is van verslechtering van de milieusituatie, en
  • geen sprake is van een onevenredige beperking van de gebruiksmogelijkheden van de omliggende percelen,

met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in 3.1 onder a. en het gebruik voor recreatieve- en toeristische activiteiten toestaan, mits:
    • 1. de activiteit ondergeschikt blijft aan de bestemming, zowel in omvang als uitstraling, vooral aan de naar de weg gekeerde zijde(n) van het bouwvlak;
    • 2. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner(s);
    • 3. als de activiteit inpandig plaatsvindt, deze niet meer dan 40% van het totale oppervlak van bestaande gebouwen in beslag neemt en tot een oppervlak van 250 m2;
    • 4. als de activiteit uitpandig plaatsvindt, deze niet meer dan 40% van het bestemmingsvlak in beslag neemt;
    • 5. als de activiteit uitpandig plaatsvindt, dit activiteiten van extensieve aard zijn, zoals tuinrecreatie;
    • 6. opslag van materialen en goederen is alleen inpandig toegestaan.
  • b. het bepaalde in 3.1 onder a. en dagrecreatieve voorzieningen toestaan, zoals parkeer- en picknickplaatsen, visplaatsen, aanlegplaatsen en naar aard daarmee gelijk te stellen kleinschalige voorzieningen.
  • c. het bepaalde in 3.4.2 onder f. en toestaan dat een vrijstaand bijgebouw voor zelfstandige bewoning worden gebruikt, mits:
    • 1. dit gebruik voor mantelzorg nodig is en die zorgbehoefte overtuigend is aangetoond;
    • 2. voor de mantelzorg niet meer dan 60 m2 wordt gebruikt;
    • 3. voor de mantelzorg gebruikte vrijstaande bijgebouwen een ruimtelijke eenheid vormen met de woning;
    • 4. voor de mantelzorg gebruikte gebouwen op niet meer dan 10 meter van de dichtstbijzijnde zij- of achtergevel van de woning liggen en niet voor de (verlengde) voorgevel van de woning;
    • 5. het gebruik direct na beëindiging van de mantelzorg in overeenstemming met de regels van dit bestemmingsplan wordt gebracht;
  • d. het bepaalde in 3.4.2 onder d. en een minicamping toestaan, mits:
    • 1. niet meer dan 15 kampeermiddelen worden toegelaten;
    • 2. gebruik van de camping alleen tussen 1 april en 1 oktober wordt toegelaten;
    • 3. de afstand tot andere minicampings meer dan 500 meter is;
    • 4. eventuele bebouwing voor de minicamping alleen nabij bestaande bebouwing wordt toegelaten;
    • 5. het terrein omgeven is met beplanting, zodanig dat de minicamping opgaat in het landschap.

Artikel 4 Waarde - Beschermd dorpsgezicht

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en bescherming van de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en bebouwingsbeeld zoals omschreven in de bij deze planregels behorende Bijlage 1 te beschermen waarden beschermd dorpsgezicht

4.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de andere voorkomende bestemming(en) gelden voor het bouwen van alle bouwwerken de volgende regels:

  • a. alleen bebouwing is toegelaten welke verenigbaar is met het beheer, de ontwikkeling en het behoud van de karakteristieke waarden zoals omschreven in de bij deze planregels behorende Bijlage 1 te beschermen waarden beschermd dorpsgezicht mits:
    • 1. geen wezenlijke veranderingen worden aangebracht in het bebouwingsbeeld;
    • 2. het bebouwing betreft die is toegelaten (inclusief ontheffingsmogelijkheden) volgens de andere voorkomende bestemming(en).
  • b. hoofdbebouwing langs het hoofddiep is alleen toegelaten met de bepalende nokrichting haaks op dat diep;
  • c. bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'brug' zijn alleen toegelaten in overeenstemming met de karakteristieke waarden zoals omschreven in de bij deze planregels behorende Bijlage 1 te beschermen waarden beschermd dorpsgezicht
  • d. aanlegsteigers zijn alleen toegelaten voor zover zij bestaand zijn.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het karakteristieke bebouwingsbeeld zoals omschreven in de bij deze planregels behorende Bijlage 1 te beschermen waarden beschermd dorpsgezicht met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2 en wezenlijke veranderingen in het bebouwingsbeeld toestaan.

4.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
4.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een gebouw geheel of gedeeltelijk te slopen.

4.4.2 Uitzondering

Het onder het 4.4.1 genoemde verbod geldt niet voor het slopen van:

  • a. bouwwerken ingevolge een aanschrijving van het bevoegd gezag op basis van de Woningwet;
  • b. bouwwerken waarvoor een tijdelijke omgevingsvergunning is verleend;
  • c. sloopwerken op basis van een verleende omgevingsvergunning die reeds is verleend vóór terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
4.4.3 Voorwaarden

De vergunning wordt alleen verleend als:

Artikel 5 Waarde - Karakteristieke bebouwing

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Karakteristieke bebouwing' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en bescherming van de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en bebouwingsbeeld zoals omschreven in de bij deze planregels behorende Te beschermen waarden karakteristieke lintbebouwing

5.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de andere voorkomende bestemming(en) mag alleen worden gebouwd als dat verenigbaar is met het beheer, de ontwikkeling en het behoud van de karakteristieke waarden zoals omschreven in de bij deze planregels behorende Te beschermen waarden karakteristieke lintbebouwing mits:

  • a. geen wezenlijke veranderingen worden aangebracht in het bebouwingsbeeld;
  • b. het bebouwing betreft die is toegelaten (inclusief ontheffingsmogelijkheden) door de andere voorkomende bestemming(en).

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het karakteristieke bebouwingsbeeld zoals omschreven in de bij deze planregels behorende Te beschermen waarden karakteristieke lintbebouwing met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2 en wezenlijke veranderingen in het bebouwingsbeeld toestaan.

5.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
5.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een gebouw geheel of gedeeltelijk te slopen.

5.4.2 Uitzondering

Het onder het 5.4.1 genoemde verbod geldt niet voor het slopen van:

  • a. bouwwerken ingevolge een aanschrijving van het bevoegd gezag op basis van de Woningwet;
  • b. bouwwerken waarvoor een tijdelijke omgevingsvergunning is verleend;
  • c. sloopwerken op basis van een verleende omgevingsvergunning die reeds is verleend vóór terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

4.4 Sloopvergunning

5.4.3 Voorwaarden

De vergunning wordt alleen verleend als:

  • a. een volgens de bouwverordening benodigde vergunning voor het slopen kan worden verleend;

geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het karakteristiek ruimtelijke en bebouwingsbeeld zoals omschreven in de bij deze planregels behorende Te beschermen waarden karakteristieke lintbebouwinghet delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van het karakteristieke bebouwingsbeeld zoals omschreven in de bij deze planregels behorende Te beschermen waarden karakteristieke lintbebouwinghet karakteristieke bebouwingsbeeld zoals beschreven in de bij deze planregels behorende Te beschermen waarden karakteristieke lintbebouwingn redelijkheid niet te handhaven is.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

  • a. de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de regels en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • c. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meerverschil daartoe aanleiding geeft;
  • d. de regels over de hoogte van andere bouwwerken en toestaan dat de hoogte van deze andere bouwwerken, uitgezonderd reclamemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 10.00 meter;
  • e. de regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    • 1. de inhoud per gebouwtje ten hoogste 50 m3 zal bedragen;
    • 2. de hoogte van de gebouwtjes ten hoogste 4.00 m zal bedragen;
  • f. de regels over de hoogte van gebouwen en toestaan dat de hoogte van de gebouwen voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot, mits:
    • 1. de verhoging ten hoogste 10% van de oppervlakte van het betreffende bouwvlak bedraagt;
    • 2. de verhoging ten hoogste 1,25 maal de maximale hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  • g. het bepaalde voor het bouwen van (hoofd)gebouwen binnen het bouwvlak en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    • 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    • 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    • 3. erker over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;
      mits hiermee de bouwgrens met ten hoogste 1,50 m overschreden wordt.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 8 Overgangsregels

8.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan Dorpsstraat tussen 228 en 230 Kiel-Windeweer.