direct naar inhoud van 4.2 Procedure
Plan: Uitbreiding agrarisch bedrijf Oudeweg 105
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0018.WP001Oudeweg105-31va

4.2 Procedure

Op grond van artikel 3.9a Wet ruimtelijke ordening is op de voorbereiding van een wijzigingsplan afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Dit betekent dat het ontwerp van het plan gedurende zes weken ter inzage ligt. Tijdens deze periode kunnen belanghebbenden zienswijzen indienen. Het resultaat van deze procedure is beschreven in paragraaf 5.2 (totstandkoming).

4.2.1 Ontheffing POV

Zoals in paragraaf 2.3.1 is vermeld, is één van de voorwaarden om een agrarisch bouwvlak te vergroten, het verkrijgen van een ontheffing van de POV. Inmiddels is er echter een uitspraak gedaan door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State waaruit volgt dat deze constructie geen wettelijke grondslag kent (200909916/1/R1, 26 oktober 2011, Vlagtwedde). De Afdeling overwoog:

"...Het voorgaande brengt evenwel niet met zich dat direct uit hoofde van de Verordening een voorwaarde voor de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan kan gelden. Een dergelijke toepassingsvoorwaarde is geen regel omtrent de inhoud van een bestemmingsplan en derhalve ook niet van een wijzigingsplan en daarmee geen regel als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van de Wro.

Voorts neemt de Afdeling in aanmerking dat een andere uitleg in strijd is met het stelsel van de Wro. Met het bestaan van een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Een vereiste van voorafgaande ontheffing van het college van gedeputeerde staten bij de toepassing van een dergelijke bevoegdheid direct uit hoofde van een Verordening is hiermee niet in overeenstemming.

2.12.1.2. Voor zover het college van gedeputeerde staten zich op het standpunt stelt dat de eis van het verkrijgen van ontheffing bedoeld is om als regel voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheden in een bestemmingsplan te worden opgenomen, overweegt de Afdeling dat, wat hier verder ook van zij, regels als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van de Wro niet kunnen strekken tot het verplichten tot vaststelling van planregels waartoe de raad zelf niet bevoegd is. In dit verband is van belang dat artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wro uitsluitend ziet op toedeling van wijzigingsbevoegdheden aan het college van burgemeester en wethouders.

Gelet op het voorgaande past het niet in het stelsel van de Wro dat een bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid bevat waarbij het gebruik van die bevoegdheid door het college van burgemeester en wethouders afhankelijk wordt gesteld van voorafgaande ontheffing door het college van gedeputeerde staten."

Door de uitspraak is deze bepaling uit de POV en dus ook de bepaling in het moederplan onverbindend verklaard. Dit houdt in dat voor onderhavig bestemmingsplan niet voldaan hoeft te worden aan voorwaarde 7 uit paragraaf 2.3.1. Er is geen ontheffing van de POV benodigd noch aangevraagd.