direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Haren Stationsgebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0017.BPHS16INBR-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ter hoogte van het station in Haren wordt een onderdoorgang aangelegd. De aanleg van deze onderdoorgang vormt de aanleiding om het stationsgebied te herontwikkelen. In het plangebied worden drie nieuwe woongebouwen en enkele grondgebonden woningen ontwikkeld. Ook wordt het stationsplein opnieuw ingericht. De herontwikkeling is op basis van de geldende bestemmingsplannen niet mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0017.BPHS16INBR-VA01_0001.png"

Figuur De ligging van het plangebied

1.2 Planologische regeling

Het plangebied is momenteel geregeld in drie geldende bestemmingsplannen. Het gaat om de volgende plannen:

  • bestemmingsplan Haren-Midden (vastgesteld op 28 oktober 2002);
  • bestemmingsplan Landelijk gebied 1970 (vastgesteld op 11 mei 1970);
  • het bestemmingsplan Haren-Oosterhaar (vastgesteld op 27 oktober 2003).

De beoogde herontwikkeling is binnen deze bestemmingsplannen niet toegestaan. Dit bestemmingsplan biedt een juridisch-planologische regeling om de herontwikkeling van het stationsgebied mogelijk te maken.

1.3 Leeswijzer

Deze toelichting is objectgericht opgezet. Er is gedacht vanuit het digitale systeem. Als men op internet het bestemmingsplan raadpleegt en op de digitale verbeelding klikt komen eerst de regels in beeld. Vervolgens wordt de toelichting op de regels gegeven. Van daaruit bestaan er doorklikmogelijkheden naar de andere delen van de toelichting. De toelichting is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 beschrijft de bestemmingen en geeft weer waarom de hierin opgenomen keuzes zijn gemaakt. Vervolgens is in hoofdstuk 3 een beschrijving gegeven van het plan. Hierbij wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele aspecten van het plan. In hoofdstuk 4 is een beschrijving gemaakt van het beleid dat een relatie heeft met het plangebied en/of de ontwikkeling. De milieu- en omgevingsaspecten zijn uitgewerkt in hoofdstuk 5. Tenslotte gaat hoofdstuk 6 in op de uitvoerbaarheid van het plan. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Ook wordt er in dit hoofdstuk ingegaan op het aspect grondexploitatie.

Hoofdstuk 2 De bestemmingen

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk zijn de verschillende bestemmingen toegelicht. Alle bestemmingen starten met een toelichting waarin een bestemmingsomschrijving wordt weergegeven en waarin kort wordt ingegaan op de specifieke bouw- en gebruiksregels. Daarnaast wordt ingegaan op de afwijkingsregels. Per bestemming zijn digitale verwijzingen opgenomen naar de overige hoofdstukken van de toelichting en de van toepassing zijnde regels.

2.2 De bestemmingen

2.2.1 Dienstverlening

Het bestaande kantoorgebouw aan de Nieuwe Stationsweg valt onder de bestemming Dienstverlening. Het gebouw kan worden gebruikt als kantoor of ten behoeve van andere dienstverlenende functies. Voor de ligging van het gebouw is een bouwvlak op de verbeelding opgenomen. De maximale bouwhoogte is op de verbeelding weergegeven.

Verwijzingen

Verwijzing naar hoofdstuk 1 inleiding

Verwijzing naar hoofdstuk 3 beschrijving van het plan

Verwijzing naar hoofdstuk 4 beleid

Verwijzing naar hoofdstuk 5 milieu- en omgevingsaspecten

Verwijzing naar hoofdstuk 6 uitvoerbaarheid

2.2.2 Groen

Het structuurbepalende groen in het plangebied is bestemd als Groen. Het gaat hierbij om het groen rondom de woongebouwen ten oosten van het spoor en het groen langs de Nieuwe Stationsweg en het spoor. Ter bescherming van het groen mogen er in deze bestemming geen gebouwen worden gebouwd. De boom op het Stationsplein die behouden blijft, de Linde, is ook bestemd als Groen.

Verwijzingen

Verwijzing naar hoofdstuk 1 inleiding

Verwijzing naar hoofdstuk 3 beschrijving van het plan

Verwijzing naar hoofdstuk 4 beleid

Verwijzing naar hoofdstuk 5 milieu- en omgevingsaspecten

Verwijzing naar hoofdstuk 6 uitvoerbaarheid

2.2.3 Verkeer - Parkeerterrein

Binnen de bestemming Verkeer - Parkeerterrein vallen twee parkeerterreinen: het bestaande P + R terrein en een regulier parkeerterrein voor bewoners dat aan de oostzijde is gepland. Deze terreinen zijn vooral bedoeld voor het parkeren van auto's. Mensen die gebruik maken van de trein kunnen op het P + R terrein hun auto parkeren. Om de functie ten behoeve van parkeren optimaal te faciliteren is het niet toegestaan om in deze bestemming gebouwen te bouwen.

Verwijzingen

Verwijzing naar hoofdstuk 1 inleiding

Verwijzing naar hoofdstuk 3 beschrijving van het plan

Verwijzing naar hoofdstuk 4 beleid

Verwijzing naar hoofdstuk 5 milieu- en omgevingsaspecten

Verwijzing naar hoofdstuk 6 uitvoerbaarheid

2.2.4 Verkeer - Railverkeer

De bestemming Verkeer - Railverkeer is bedoeld voor de spoorlijn en de perrons. De bebouwing op de perrons moet binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maatvoering van deze bebouwing is in de regels opgenomen. Daarnaast zijn binnen de gehele bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Hieronder vallen onder andere abri´s. Onder de sporen wordt een onderdoorgang aangelegd. De ligging van de onderdoorgang is op de verbeelding deels aangeduid. Binnen deze bouwaanduiding zijn ook de liften naar de perrons toegestaan.

Verwijzingen

Verwijzing naar hoofdstuk 1 inleiding

Verwijzing naar hoofdstuk 3 beschrijving van het plan

Verwijzing naar hoofdstuk 4 beleid

Verwijzing naar hoofdstuk 5 milieu- en omgevingsaspecten

Verwijzing naar hoofdstuk 6 uitvoerbaarheid

2.2.5 Verkeer - Verblijf

De wegen in het plangebied hebben naast een verkeersfunctie ook een duidelijke verblijfsfunctie. Daarom zijn deze wegen onder de bestemming Verkeer - Verblijf geschaard. Binnen deze bestemming is het niet toegestaan gebouwen te bouwen. Wel zijn er bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan. De gewenste fietsenstallingen kunnen op deze wijze binnen deze bestemming worden gerealiseerd.

Verwijzingen

Verwijzing naar hoofdstuk 1 inleiding

Verwijzing naar hoofdstuk 3 beschrijving van het plan

Verwijzing naar hoofdstuk 4 beleid

Verwijzing naar hoofdstuk 5 milieu- en omgevingsaspecten

Verwijzing naar hoofdstuk 6 uitvoerbaarheid

2.2.6 Water

De bestaande waterpartijen en watergangen zijn bestemd als Water. Het behoud van dit water is van belang voor de uitstraling van het gebied, maar is ook voor de waterafvoer van belang. Om de gronden voor water te behouden is het niet toegestaan gebouwen te bouwen in deze bestemming. Op het grensvlak van de bestemming 'Water' met de bestemming 'Verkeer - Verblijf' bestaat de mogelijkheid een steiger te realiseren.

Verwijzingen

Verwijzing naar hoofdstuk 1 inleiding

Verwijzing naar hoofdstuk 3 beschrijving van het plan

Verwijzing naar hoofdstuk 4 beleid

Verwijzing naar hoofdstuk 5 milieu- en omgevingsaspecten

Verwijzing naar hoofdstuk 6 uitvoerbaarheid

2.2.7 Wonen

Ten zuiden van het P + R terrein wordt de mogelijkheid geboden nieuwe woningen te bouwen. Dit gebied is bestemd als Wonen. Er mogen maximaal zes extra woningen worden gerealiseerd, vijf zogenoemde woonwerk-kavels en een woning op de plek van de voormalige apotheek. De bestaande woning naast de apotheek is ook binnen deze bestemming gebracht. Er is een groot bouwvlak opgenomen. Dat betekent dat de woningen flexibel binnen de bestemming kunnen worden geplaatst. Er is aan de noordzijde rekening gehouden met een afstand van 10 meter tot aan het P+R terrein en aan de oostzijde een strook tot het spoor. Voor de plaatsing van een woning op een erf zijn in de regels wel bepalingen opgenomen ten aanzien van de afstand ten opzichte van de zijdelingse perceelsgrens. Er is hierbij onderscheid gemaakt tussen vrijstaande en aaneengebouwde woningen.

Ook voor de goot- en bouwhoogte is een maximale maat in de regels opgenomen. Hierbij is uitgegaan van maximaal twee bouwlagen met kap. De gebouwen mogen ook in twee bouwlagen met een plat dak worden gebouwd, er geldt geen minimale dakhelling, wel een maximale van 60°. De maximale oppervlakte is per woning 150 m².

De gevel(s) aan de spoorzijde moet(en) worden uitgevoerd als 'dove gevel'. Hiervoor is in de regels en op de verbeelding een specifieke bouwaanduiding opgenomen. Door het treffen van geluidsisolerende gevelmaatregelen is het mogelijk om een aanvaardbaar binnenklimaat te waarborgen van maximaal 33 dB.

Bij de woningen zijn aan- en uitbouwen, bijgebouwen, zelfstandige bijgebouwen en overkappingen toegestaan. Voor de plaatsing op het erf, de oppervlakte en de hoogte zijn in de regels bepalingen opgenomen. Er zijn ook binnenplanse afwijkingsbevoegdheden opgenomen om in bepaalde gevallen van de regels af te wijken.

Uitgangspunt is dat er woon-werkkavels worden gerealiseerd. Bij de woningen is naast aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, ook zelfstandige dienstverlening toegestaan. Dienstverlening is alleen toegestaan op de benedenverdieping.

Verwijzingen

Verwijzing naar hoofdstuk 1 inleiding

Verwijzing naar hoofdstuk 3 beschrijving van het plan

Verwijzing naar hoofdstuk 4 beleid

Verwijzing naar hoofdstuk 5 milieu- en omgevingsaspecten

Verwijzing naar hoofdstuk 6 uitvoerbaarheid

2.2.8 Wonen - Woongebouw

De nieuwe woongebouwen die worden gebouwd vallen onder de bestemming Wonen - Woongebouw. De gebouwen moeten binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd. De maximale bouwhoogte is op de verbeelding weergegeven. Voor de flexibiliteit is een afwijking opgenomen om deels buiten het bouwvlak te bouwen.

Bij het gebouw aan het Stationsplein, de Stationsrésidence, zijn dienstverlening en lichte horeca toegestaan in de eerste bouwlaag. Dit woongebouw is daarom voorzien van de aanduiding 'gemengd'.

De gevel(s) aan de spoorzijde moet(en) worden uitgevoerd als 'dove gevel'. Hiervoor is in de regels en op de verbeelding een specifieke bouwaanduiding opgenomen. Door het treffen van geluidsisolerende gevelmaatregelen is het mogelijk om een aanvaardbaar binnenklimaat te waarborgen van maximaal 33 dB.

De Stationsrésidence grenst aan de bestemming Water. Het is mogelijk dat er balkons worden gerealiseerd die deels boven deze bestemming komen. Dat is nog afhankelijk van het definitieve ontwerp. Daarom is in de algemene bouwregels opgenomen dat voor onder andere balkons de bouw- en bestemmingsgrenzen mogen worden overschreden tot maximaal 2 meter.


Aan de oostzijde grenst het nieuwe woongebouw aan een perceel dat niet in eigendom kan worden verkregen en vanwege een spoorgerelateerde bestemming niet bebouwd kan worden. Aan die zijde bestaat de mogelijkheid tot het overschrijden van de bouw- en bestemmingsgrenzen niet.

De woongebouwen aan de oostzijde van het spoor betreft de nieuwbouw op de locatie van de inmiddels gesloopte Walstroflat.

Verwijzingen

Verwijzing naar hoofdstuk 1 inleiding

Verwijzing naar hoofdstuk 3 beschrijving van het plan

Verwijzing naar hoofdstuk 4 beleid

Verwijzing naar hoofdstuk 5 milieu- en omgevingsaspecten

Verwijzing naar hoofdstuk 6 uitvoerbaarheid

2.2.9 veiligheidszone - spoor

Op grond van artikel 2.23.4 van de Omgevingsverordening van de provincie Groningen mag een bestemmingsplan niet voorzien in de bouw van nieuwe objecten of het gebruik van bestaande objecten voor minder zelfredzame personen binnen 30 meter aan weerszijden van de beide spoorlijnen. Op de verbeelding is voor dit gebied de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' opgenomen waarvoor deze beperking geldt.

Verwijzingen

Verwijzing naar hoofdstuk 1 inleiding

Verwijzing naar hoofdstuk 3 beschrijving van het plan

Verwijzing naar hoofdstuk 4 beleid

Verwijzing naar hoofdstuk 5 milieu- en omgevingsaspecten

Verwijzing naar hoofdstuk 6 uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plan

3.1 Aanleiding

De gemeente Haren heeft de ambitie om de verkeersonveilige situatie rondom de spoorwegovergang op de Oude Middelhorst aan te pakken en om in samenhang daarmee het stationsgebied te verbeteren. De kern van het plan wordt gevormd door de aanleg van een fiets- en voetgangersonderdoorgang onder het spoor door. Waarbij de stationsentree wordt verplaatst naar de onderdoorgang. De wijk Oosterhaar sluit door deze ingreep rechtstreeks aan op het Stationsplein. Hierdoor zullen naar verwachting de belangrijkste langzaamverkeerstromen zich verplaatsen van de spoorwegovergang naar de fiets- en voetgangersonderdoorgang. Het gevolg hiervan is dat het aantal langzaamverkeersbewegingen ten zuiden van het station afneemt en dat de verkeersveiligheid toeneemt. Naast de nieuwe fiets-en voetgangersverbinding wordt de ruimtelijke kwaliteit van het stationsgebied met het naastliggende P+R terrein en de entree van Oosterhaar verbeterd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0017.BPHS16INBR-VA01_0002.jpg"

Figuur: overzicht toekomstige situatie stationsgebied Haren (bron: vormgevingsdocument)

3.2 Huidige situatie

Het station Haren is één van de haltes op de spoorlijn Groningen - Zwolle. Het station bestaat in de huidige situatie uit twee perrons en een gelijkvloerse kruising. Dit betekent dat het oostelijke perron vanaf het westelijk perron bereikbaar is via een gelijkvloerse oversteek van de tussenliggende rails. Naast een fietsenstalling is er ook een wachtruimte voor passagiers. Deze wachtruimte bevindt zich in een markant, zeskantig gebouw, de sextant. In de sextant bevinden zich op dit moment een kantoor en de voormalige loketten. In het voorgebied van het station bevindt zich het stationsplein. Kenmerkend voor het beeld van dit plein is de grote boom die centraal op het plein staat. Ten zuidwesten het station ligt een P+R terrein. Hier kunnen mensen de auto parkeren om met de trein verder te reizen.

Ten oosten van het station stond in het verleden de Walstroflat, deze is in 2014 gesloopt. Ten westen van het station staan binnen het plangebied een kantoorpand en buiten het plangebied een tweede kantoorpand en een appartementencomplex.

Het huidige stationsplein is vanuit het centrum bereikbaar vanaf de westkant van Haren via de Nieuwe Stationsweg of de Rummerinkhof. Vanuit de wijk Oosterhaar is het stationsgebied op dit moment alleen bereikbaar via eerder genoemde spoorwegovergang van de Oude Middelhorst en de Nieuwe Stationsweg.

3.3 De ontwikkeling

3.3.1 Stationsdomeinen

De basis voor ieder station dat tegenwoordig wordt aangepast of nieuw wordt aangelegd is de visie ‘Spoorbeeld’. Het spoorbeeld is door Bureau Spoorbouwmeester, ProRail en NS opgesteld met als doel om meer duidelijkheid te scheppen voor de reiziger. Belangrijk onderdeel van het spoorbeeld is de visie op de stationsdomeinen. De stationsdomeinen vormen de basis voor ieder station in Nederland.

Er zijn drie domeinen;

  • het aankomstdomein;
  • het ontvangstdomein;
  • het reisdomein.

Aan ieder domein worden bepaalde functionaliteiten gekoppeld, zodat alle stations voor de reiziger een logische opbouw krijgen.


In het aankomstdomein kan de reiziger zijn fiets stallen, stopt de (stads)bus, zijn er mindervalide plaatsen en is er een kiss & ride. Het plein aan de westzijde van de onderdoorgang vormt het belangrijkste aankomstdomein. Ook aan de oostzijde is sprake van een aankomstdomein rondom de ingang van de onderdoorgang.

Het ontvangstdomein van het Station ligt in de westelijke tunnelmond waar een kaartje gekocht kan worden en reisinformatie beschikbaar is. Dit heeft tot gevolg dat de onderdoorgang aan de westzijde breder is dan aan de oostzijde. De extra maat geeft ruimte voor de reiziger om zich goed te kunnen verplaatsen en te oriënteren. Via de trap of de lift komt men vervolgens in het reisdomein. De reiziger die bekend is in Haren kan een verkorte route nemen via de trap ten noorden van de sextant (wachtruimte) en zo op het westelijk perron komen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0017.BPHS16INBR-VA01_0003.jpg" Figuur: aankomstdomein vanaf het plein gezien

afbeelding "i_NL.IMRO.0017.BPHS16INBR-VA01_0004.jpg"

Figuur: ontvangstdomein in de onderdoorgang ( bron:www.Stationharenverbindt.nl)

3.3.2 Toelichting op onderdelen

Het plangebied wordt in onderdelen herontwikkeld. De verschillende onderdelen van het stationsgebied bestaan uit meerdere sterk met elkaar samenhangende ontwikkelingen. Door de aanleg van de onderdoorgang is het noodzakelijk dat de gebieden aan weerszijden van het spoor worden aangepakt. Dit heeft gevolgen voor het Stationsplein maar ook voor de bebouwing ter plaatse van de in- en uitgang van de onderdoorgang aan de oostzijde van het spoor. De verschillende onderdelen worden hieronder beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0017.BPHS16INBR-VA01_0005.jpg"

Figuur: plankaart Stationsgebied Haren

De onderdoorgang

Door de realisatie van de onderdoorgang wordt de barrièrewerking van het spoor opgeheven en ontstaat er een veilige en veel snellere verbinding tussen de oostelijke wijk en het centrum (en de scholen). Oostelijk en westelijk Haren worden zodanig met elkaar verbonden dat de onderdoorgang een belangrijke functie krijgt voor het station. Het is de bedoeling dat vanuit de onderdoorgang de beide perrons worden ontsloten. De toeleidende routes naar de onderdoorgang en het stationsplein worden aangelegd als fietsstraten. Deze straten krijgen een inrichting waarbij het autoverkeer ondergeschikt wordt aan het fietsverkeer. Deze routes worden zodanig aantrekkelijk ingericht dat het gebruik van de onderdoorgang wordt gestimuleerd. In het kader van het verbeteren van de verkeersveiligheid wordt ook de huidige onveilige aansluiting tussen Nieuwe Stationsweg en Oude Middelhorst opgeheven. Daar komt een busbaan, de weg wordt afgesloten voor het overige verkeer.

Stationsplein

De belangrijkste ingreep op het stationsplein is het verlagen van het gehele plein ten opzichte van de huidige situatie. Dit is nodig om een gelijkmatige, niet te steile overgang naar de onderdoorgang te creëren. De diepteligging van de onderdoorgang, de keuze voor gebruiksvriendelijke en comfortabele hellingbanen en de korte afstand tussen spoor en plein maken het noodzakelijk dat het plein ongeveer 40 centimeter lager wordt aangelegd dan het huidige plein. Doordat het plein lager ligt krijgt het plein rondom een wand van 40 cm. Hierdoor is het plein omkaderd en duidelijker als één stedelijke ruimte te herkennen. Daar waar het plein begint te zakken richting de onderdoorgang worden de wanden hoger en wordt het gevoel van beslotenheid sterker. Naast de lage wand, zorgt de bebouwing rondom het plein voor de ruimtelijke begrenzing van het plein. Om de zuidelijk begrenzing te versterken wordt hier een gebouw geplaatst, de Stationsrésidence.


De Linde blijft gehandhaafd centraal op het plein. Vanwege de maaiveldverlaging wordt het hoogteverschil opgevangen met een stevige randconstructie rond de boom. De boom staat als het ware in een bak met dezelfde 40 cm hoge rand. Deze boom is belangrijk voor het behoud van het groene karakter van het plein en door de positie midden op het plein geven bak en boom richting aan de verkeersstromen.

Op het plein komt ruimte voor een kiss and ride voorziening en een aantal parkeerplaatsen voor invaliden. De bushalte wordt verplaatst naar de Nieuwe Stationsweg aan de zuidkant van het Stationsplein.

De hoogteverschillen tussen het plein en de plek van de Stationsrésidence aan de zuidkant en de oostelijk gelegen perrons worden opgevangen met trappartijen. De verschillende trappartijen zorgen voor ruimtelijke samenhang en geven een extra dimensie aan de beleving van het plein. Het Stationsplein vormt de entree van Haren en is het visitekaartje voor de pas gearriveerde treinreiziger.

afbeelding "i_NL.IMRO.0017.BPHS16INBR-VA01_0006.jpg"

Figuur: beeld van het stationsplein

Relatie station en stationsplein

Door de wijzigingen in het stationsgebied komt de ontsluiting van het station deels in de onderdoorgang te liggen. De onderdoorgang wordt hiervoor aan westzijde extra breed (circa 10 meter) uitgevoerd. In de entree van de onderdoorgang worden twee liften en twee trappartijen gerealiseerd naar de twee verschillende perrons van het station. Daardoor ontstaat een belangrijke functionele relatie tussen plein en onderdoorgang. Eigenlijk is het plein hierdoor deel geworden van de entree van het station.


De wanden lopen door van plein in onderdoorgang en langs de helling aan de oostzijde van het spoor. Alle wanden worden in hetzelfde materiaal uitgevoerd. Waar de wanden laag zijn (circa 40 cm) kan de afdekkende rand breder worden zodat men erop kan zitten. Bijvoorbeeld rondom de boom, bij de bushalte of aan het plein onderaan de sextant.

De wachtruimte wordt opgenomen in het huidige stationsgebouw, het zeskantige gebouw de sextant. Doordat het voorplein lager komt te liggen, komt de sextant op een duidelijke verhoging te staan. De sextant wordt verbouwd tot een volledige wachtruimte, het kantoor en de voormalige loketten worden verwijderd.


Het plein wordt als verblijfsgebied ingericht: in principe alleen bedoeld voor fietsers en voetgangers. De automobilist weet dat hij in het gebied te gast is, alleen voor het afzetten en ophalen van reizigers. Op het plein is in een aantal aanduidingen voorzien. In de noordoosthoek wordt een aantal parkeervakken aangeduid, met name bedoeld voor invaliden. Ten westen daarvan, langs de noordrand van het plein kunnen taxi's mensen oppikken. Aan de westzijde van het plein is een Kiss & Ride-strook waar auto's korte tijd kunnen staan t.b.v. het ophalen en brengen. Door het vervallen van de verbinding Nieuwe Stationsweg met Oude Middelhorst (dit wordt de busbaan) loopt over het Stationsplein niet langer een doorgaande route.


De Walstroweg, de Rummerinkhof en het westelijke deel van de Nieuwe Stationsweg worden als fietsstraten ingericht. Zo dicht mogelijk bij het plein en direct ten westen van de Stationsrésidence wordt de busbaan breder en ontstaat de bushalte. Vanaf de bushalte leidt een trap naar het stationsplein. Deze trap ligt in het verlengde van de trap naar het station langs het sextant. Hierdoor is het voor reizigers direct duidelijk hoe ze van de bus naar de trein kunnen lopen en vice versa.


Stationsrésidence

Aan de zuidkant van het plein bevindt zich de Stationsrésidence. Een gebouw met een viertal bouwlagen. Dit gebouw vormt de ruimtelijke begrenzing van het plein en is zo gepositioneerd dat het de entree van het station markeert. De Stationsrésidence gaat in hoogte, richting en uitstraling een ruimtelijke relatie aan met de nieuwbouw aan de oostzijde van het spoor, waardoor poortwerking ontstaat. Zo markeren de drie gebouwen gezamenlijk de onderdoorgang cq de entree van het station. De begane grond krijgt commerciële functies met daarboven een drietal verdiepingslagen met appartementen. De verschillende functies in dit direct aan het Stationsplein gesitueerde gebouw dragen bij aan een gezellige sfeer en sociaal toezicht. Het appartementengebouw krijgt maximaal 12 woningen. Het gebouw krijgt een overwegend groen en natuurlijk gevelbeeld. De entree van de commerciële functies op de begane grond is gelegen in de hoek van het plein en de bushalte. De commerciële ruimte krijgt in de noord- en westgevel een open karakter en toont zich aan de openbare ruimte van het plein en de bushalte. Onder het gebouw kan een (halfverdiepte) parkeerkelder worden gerealiseerd.


Sextant

Het stationsgebouwtje (sextant) zal in zijn geheel worden gerenoveerd en verbouwd tot een volledig transparante wachtruimte. Links van de wachtruimte komt een opgang naar het westelijke perron te liggen, speciaal bedoeld voor fietsers en mensen die worden afgezet.


Groen karakter
Op en rondom het plein is veel beplanting aanwezig. De linde komt in de verhoogde bak te staan op een ondergrond van gras. De kavels aan de zuidwest, west en noordzijde van het plein zijn allen met bomen, struiken en gras ingericht. De bakken onder de sextant worden gevuld met planten. In de noordoosthoek ligt een aantrekkelijk, groen terrein met gras en bomen. Het zicht hierop wordt verbeterd, de hekken rondom verwijderd.

De materiaalkeuze voor het plein, de boom en de keuze voor de aankleding van de entourage benadrukken het groene karakter van Haren. Deze indruk moet nog verder worden versterkt door de aankleding van de Stationsrésidence met een groene gevelornamentiek en/of een opgaande klimbeplanting tegen één of meer van de gevels.

Ook de waterpartij ten zuiden van het stationsplein wordt aangepakt. Zo worden de grootte en de vorm mogelijk aangepast. Daarnaast worden er eventueel steigers gebouwd.


Fietsenstalling

De huidige fietsenstalling wordt behouden, maar de trappen en hellingbanen van en naar het stationsplein en het perron worden aangepast. Aan de oostkant wordt een fietsenstalling toegevoegd.


Oostzijde: Walstroflat en omgeving

Door de aanleg van de onderdoorgang is het noodzakelijk dat de gebieden aan weerszijden van het spoor worden aangepakt. Dit heeft ook gevolgen voor de bebouwing ter plaatse van de in- en uitgang van de onderdoorgang aan de oostzijde van het spoor.

De situering van de onderdoorgang is zodanig gekozen dat er sprake is van optimale aansluiting op de huidige stedenbouwkundige structuur. Het gaat daarbij om een overzichtelijke en veilige verbinding tussen de gebieden aan weerszijden van het spoor. De best mogelijke oplossing op dit punt is ten koste gegaan van de gesloopte Walstroflat.

Nu op deze plek echter ook een belangrijke entree van de wijk ontstaat is er voldoende reden om in te zetten op een nieuw ingerichte omgeving. Gedacht wordt aan een tweetal nieuwe gebouwen die de uitgang van de onderdoorgang flankeren. Eén woongebouw ten noorden van de ‘tunnelmond’ in dezelfde richting als de onderdoorgang en één gebouw ten zuiden daarvan in dezelfde richting als de orthogonale opzet van de wijk. Deze gebouwen en de Stationsrésidence worden in een samenhangende architectuur ontworpen waardoor ook op deze wijze samenhang ontstaat tussen de gebieden aan weerszijden van het spoor.

Nabij de toegang tot de onderdoorgang en gekoppeld aan de hellingbaan bestaat de mogelijkheid om aan de noordzijde van de onderdoorgang een fietsenstalling te realiseren. Deze fietsenstalling is met name bedoeld voor treinreizigers die via het oostelijk perron willen vertrekken. Fietsers kunnen de onderdoorgang in rijden of rechts van de onderdoorgang op hetzelfde niveau als de straat blijven richting de fietsenstalling. Nadat de fiets is geparkeerd, komt men via een trap in de onderdoorgang, op weg naar de trein.

De omgeving van de nieuwe woongebouwen, de toegang tot de onderdoorgang en de fietsenstalling wordt qua materialisatie afgestemd met het Stationsplein. zo ontstaat ook op deze wijze samenhang tussen de gebieden aan weerszijden van het spoor.

afbeelding "i_NL.IMRO.0017.BPHS16INBR-VA01_0007.jpg" Figuur: toegang tot onderdoorgang en fietsenstalling oostzijde

Busbaan

De Nieuwe Stationsweg wordt omgevormd naar busbaan. Veel verkeer dat vanuit het oosten via de Oude Middelhorst komt, gebruikt de Nieuwe Stationsweg om bij het station te komen. Hierdoor ontstaan er soms opstoppingen, waardoor er auto´s stil staan op het spoor. Door de Nieuwe Stationsweg als busbaan aan te wijzen moet verkeer vanaf het oosten via de Middelhorsterweg naar het station. Door de busbaan zal ook geen doorgaande verbinding meer over het Stationsplein bestaan hetgeen de veiligheid op het stationsplein zal verbeteren.


P+R terrein en woon-/werklocatie

De huidige parkeervoorziening aan de westzijde van de onderdoorgang is qua capaciteit vergroot. Het terrein is vernieuwd en in overeenstemming met de uniforme eisen van de NS aangelegd. Voor de vergroting is een weilandje gebruikt wat tegen de achtertuinen van de woningen langs de Middelhorsterweg lag. Vanuit privacyoverwegingen is speciale aandacht besteed aan de afscherming van deze achtertuinen. Daartoe is op de scheiding met het parkeerterrein een scherm geplaatst dat, na verloop, een groene (klimop)aankleding heeft gekregen.

Een deel van de zone langs de achtertuinen aan de zuidzijde van het P+R terrein wordt benut voor woningbouw. Daarbij gaat het om vijf grondgebonden woningen in maximaal twee bouwlagen met kap. Gedacht wordt aan een aantal woonwerk-villa's. De bebouwing vormt een beëindiging van de parkeerlocatie. Voor de realisatie van de woningen is een variant ontwikkeld, zie onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0017.BPHS16INBR-VA01_0008.png"

Figuur: Variant 1

Hoofdstuk 4 Beleid

Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de relevante beleidskaders, waarmee bij het opstellen van dit bestemmingsplan rekening is gehouden. De beleidskaders kunnen bovendien leiden tot uitgangspunten en/of een toetsingskader voor de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.

4.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland.

Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.

Het plangebied raakt geen nationale belangen en het Barro stelt geen specifieke regels aan het bestemmingsplan.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Omdat onderdelen van de herontwikkeling worden gezien als stedelijke ontwikkeling, zijn deze getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 2 Bro).


De ladder bestaat uit de volgende drie treden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.


Uit de Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking (Ministerie van Infrastructuur en Milieu, 2013) en recente jurisprudentie blijkt dat infrastructuur niet wordt gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Los daarvan is er grote behoefte aan herontwikkeling van het stationsgebied met een veilige onderdoorgang. Hierop is nader ingegaan in paragraaf 3.1. Woningbouw is een ontwikkeling die vanaf een bepaalde omvang wel wordt gezien als stedelijke ontwikkeling.

In de Stationsrésidence komen 12 woningen (bestemming Wonen - Woongebouw). De woningen aan de oostzijde van het spoor (bestemming Wonen - Woongebouw) worden in twee nieuwe gebouwen met 11 en 12 appartementen gerealiseerd. Deze komen in de plaats van inmiddels gesloopte woonbebouwing (34 wooneenheden). Er worden hier per saldo geen nieuwe woningen toegevoegd. Aan de zuidzijde van het plangebied (binnen de bestemming Wonen) komen 5 woon-werkkavels (wonen met dienstverlening in de eerste bouwlaag) en op de plek van de voormalige apotheek 1 woning (aan de Oude Middelhorst 18) en de bestaande woning aan de Oude Middelhorst 16. Over het plangebied als geheel gaat het samenvattend om maximaal 41 nieuwbouwmogelijkheden, waartegenover 34 woningen zijn gesloopt, een nettotoename van 9 woningen.


Toetsing

Trede 1

Kwantitatieve behoefte

De relevante regio is in dit geval de Regio Groningen-Assen. Met de regio zijn eind 2012 afspraken gemaakt over het woningbouwprogramma. Voor de gemeenten Groningen en Assen wordt nu uitgegaan van een opgave volgens een 1.500 woningenscenario en voor Haren en Tynaarlo is het 1500-scenario gekoppeld aan de vraag naar excellente woonmilieus. In onderstaande tabel zijn de afspraken per gemeente weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0017.BPHS16INBR-VA01_0009.png"

Uit de regionale Woningbouw- en woningmarktmonitor (maart 2015) blijkt dat de woningbehoefte nog steeds actueel is.

Tabel 2 geeft inzicht in de restcapaciteit van de regiogemeenten, zowel in nieuwe uitleggebieden (uitbreiding) als in bestaand bebouwd gebied (inbreiding, herstructurering en transformatie). Bovendien wordt inzichtelijk gemaakt hoeveel woningen zich in welke ontwikkelingsfase bevinden. Er worden 6 fasen onderscheidden:

  • 1. Potentieel plan: bijvoorbeeld genoemd in structuurvisie
  • 2. Voorbereidingsbesluit is genomen / bestemmingsplan in voorbereiding
  • 3. Vastgesteld globaal bestemmingsplan met uitwerkingsbevoegdheid
  • 4. Vastgesteld bestemmingsplan (gedetailleerd) / uitwerkingsplan; omgevingsvergunning kan worden verleend
  • 5. Bouwvergunning is verleend
  • 6. Bouw is gestart / woningen zijn in aanbouw

Deze fasering is tegelijk een schaal voor de hardheid van plannen. Plannen in de fasen 1 t/m 3 worden beschouwd als zijnde zachte plannen, waarbij potentiële plannen het zachtst zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0017.BPHS16INBR-VA01_0010.png"

De regiogemeenten hebben per 1/1/2015 gezamenlijk voor circa 21.500 woningen in de planning. Dat betekent dat in de periode 2015 t/m 2030 gemiddeld 1.340 woningen per jaar (bruto woningproductie) gebouwd zouden kunnen worden.

De planning per gemeente in onderstaande tabel volgt uit de optelsom van de planningen van alle afzonderlijke woningbouwprojecten in een gemeente. In 2012 is in het kader van de regionale afstemming afgesproken dat in de periode 2012 t/m 2030 zo’n 25.400 woningen worden gebouwd, circa 1.340 per jaar. De restcapaciteit in plannen per 1 januari 2015 bedraagt ruim 21.500 woningen, goed voor een gemiddelde regionale woningproductie van circa 1.340 woningen per jaar tot en met 2030. Dat is nagenoeg conform de regionale afstemmingsafspraak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0017.BPHS16INBR-VA01_0011.png"

In Haren is in 2012 uitgegaan van een behoefte van 793 woningen. In 2012, 2013 en 2014 zijn 122 woningen gerealiseerd. Een behoefte van 671 woningen resteert. Dit project past binnen deze afspraken. De gemeentelijke vertaling van de regionale afspraken is nader uitgewerkt in de Woonvisie Haren (zie paragraaf 4.3). De bouw van 41 woningen (waarvan 34 vervanging) en 1 bestaande geeft invulling aan de actuele regionale behoefte.

Kwalitatieve behoefte

Tabel 5 geeft de kwalitatieve samenstelling van de plancapaciteit van gemeentelijke plannen.

Het plan geeft invulling aan de behoefte aan middeldure/dure appartementen en middeldure/dure vrijstaande woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0017.BPHS16INBR-VA01_0012.png"

Trede 2

In dit geval is sprake van een herontwikkelingslocatie binnen bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking.

Trede 3

Omdat de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied ligt is toetsing aan de derde trede niet noodzakelijk. De locatie wordt overigens passend multimodaal ontsloten voor woningbouw via openbaar vervoer, de weg en met fiets- en wandelpaden.

4.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie 2016-2020 en Omgevingsverordening 2016

De Omgevingsvisie 2016-2020 van de Provincie Groningen bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie komt in de plaats van het Provinciaal Omgevingsplan (POP). Ter uitvoering van het beleid uit het POP hebben Provinciale Staten op 1 juni 2016 een provinciale Omgevingsverordening vastgesteld. De provinciale verordening is een instrument, zoals opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Deze verordening bevat onder meer algemene regels voor de inhoud van bestemmingsplannen en de daarbij behorende toelichting. Deze regels moeten bewerkstelligen dat provinciale ruimtelijke belangen doorwerken op het lokale niveau.

Het Stationsgebied Haren valt in het stedelijk gebied. De omgevingsvisie geeft aan dat ontwikkelingen zo veel mogelijk dienen plaats te vinden binnen bestaand stedelijk gebied, om het grote contrast tussen het stedelijk gebied en het buitengebied te behouden en versterken. Dit in lijn met de 'ladder voor duurzame verstedelijking', die bij nieuwe stedelijke ontwikkeling vraagt om motivering en afweging van (1) de ruimtevraag, (2) de beschikbare ruimte en (3) de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. De Provincie stelt dat gemeenten primair verantwoordelijk zijn voor de ruimtelijke kwaliteit binnen het stedelijk gebied. Bij de inpassing van grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied en ruimtelijke ingrepen in het stedelijk gebied die een effect hebben op het buitengebied ondersteunt en adviseert de provincie de gemeenten.

Ten aanzien van woningbouw stelt de Verordening van de Provincie Groningen in art. 2.15.1 dat een bestemmingsplan alleen kan voorzien in de bouw van nieuwe woningen, voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met een regionale woonvisie die rekening houdt met regionale woningbehoefteprognoses die de provincie elke twee jaar uitbrengt, of met nadere regels als bedoeld in het tweede lid. Wanneer niet binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening een regionale woonvisie is vastgesteld, kunnen Gedeputeerde Staten op verzoek van de betrokken gemeenten nadere regels over de nieuwbouwruimte vaststellen. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in de bouw van nieuwe woningen, voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal in overeenstemming zijn met:

a. een woonvisie of een woon- en leefbaarheidsplan waarover ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening overeenstemming bestaat met de gemeenten in het regionaal samenwerkingsverband waar de betreffende gemeente deel van uitmaakt, of bij het ontbreken van een dergelijk samenwerkingsverband, met de Groninger buurgemeenten van de betreffende gemeente;

of b. de in het kader van de Regio Groningen-Assen tot stand gekomen regionale planningslijsten voor woningbouw. Over de woningen in het plangebied zijn afspraken gemaakt in regioverband;

Ten aanzien van de veiligheid in relatie met het Basisnet stelt de verordening dat:

2.23.3 Invloedsgebied provinciaal basisnet Groningen 1. De toelichting op een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 3 aangegeven 'veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen' bevat een nadere verantwoording van het groepsrisico en biedt inzicht in de manier waarop rekening is gehouden met het advies van de Veiligheidsregio Groningen.

In paragraaf 5.9 is hieraan invulling gegeven.

Ook zijn in de Omgevingsverordening regels opgenomen voor een goede regionale afstemming van het woonbeleid. De lijn van de huidige verordening wordt daarmee voortgezet. Woningbouw in bestemmingsplannen dient in principe te passen binnen een regionale woonvisie, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de tweejaarlijks uit te brengen provinciale prognoses.

In afwijking van dit algemene principe geldt dat nieuwe woningen in een bestemmingsplan mogen worden opgenomen, mits ze- voor wat betreft de Regio Groningen-Assen- passen binnen de regionale planningslijsten. De gemeente Haren hoort tot de regio Groningen-Assen. In de programmering is rekening gehouden met de ontwikkeling van het stationsgebied. Bij de planvorming is hierover overeenstemming met de provincie bereikt.

4.3 Gemeentelijk beleid

Woonplan Haren 2013-2023

Op 30 september 2013 heeft de gemeenteraad van Haren het woonplan voor de jaren 2013-2023 vastgesteld. Het woonplan is kaderstellend voor woningbouw in de gemeente Haren. Haren maakt samen met nog twaalf gemeenten onderdeel van Regio Groningen-Assen waarbinnen ‘harde’ afspraken worden gemaakt over de verdeling van plancapaciteit voor nieuwe woningen in de regio. Die regionale afspraken bepalen in sterke mate de woningbouwplanning in de aangesloten gemeenten.

De ambitie is om in te zetten op de kwaliteit van het wonen, de Harense kwaliteit, die zich kenmerkt door:

  • beeldbepalende groene lanen;
  • grote diversiteit in het woningaanbod;
  • groen, rust, ruimte, directe relatie met het omliggend landschap.

het ‘Woonplan Haren 2013 -2023’ biedt:

  • Een kader voor ontwikkelingen op de woningmarkt de komende jaren;
  • Een basis voor herschikking van projecten, aansluitend op marktkansen en behoeften;
  • Een document t.b.v. overleg Regionaal samenwerkingsverband Groningen-Assen (RGA);
  • De basis voor het maken van prestatieafspraken met woningcorporaties
  • Een vertrekpunt voor overleg met bijvoorbeeld de provincie Groningen en regionale partners zoals gemeenten en woningcorporaties.
  • Een vertrekpunt voor continuering van overleg met corporaties, zorg- en welzijnsinstellingen over wonen, zorg en welzijn.

Het woonprogramma is gericht op het behouden en versterken van de kwaliteit van wonen in Haren. De woongebouwen die in het plangebied van dit bestemmingsplan worden gebouwd zijn in het Woonplan reeds opgenomen.


Plan van aanpak Duurzaam Veilig gemeente Haren

Voor de ontwikkeling van het plangebied is ook het gemeentelijke verkeersbeleid van belang. Uitgangspunt van dit beleid is het streven naar een duurzaam veilige verkeerssituatie. Het plangebied wordt daarom als verblijfsgebied (30 km/uur) ingericht. Het plangebied wordt ingericht volgens de principes van 'shared space'.

Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan 2012 - 2017

In het nieuwe Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) (28 september 2012) is een integrale visie ontwikkeld op het gebied van verkeer en vervoer. In het GVVP wordt ingegaan op enkele actuele onderwerpen, waaronder de herontwikkeling van het stationsgebied. De realisatie van een fiets- en voetgangerstunnel tussen Oosterhaar en het centrum ter plaatse van het plangebied wordt hierin concreet genoemd. Ook de vergroting van het P+R terrein en het afsluiten van de Nieuwe Stationsweg voor autoverkeer zijn in het GVVP opgenomen.

Welstandsnota

Het gemeentelijke welstandsbeleid is vastgelegd in de Welstandsnota Haren (2003 en geactualiseerd in 2008). De welstandsnota is een beheersinstrument, waarin vooral eisen over de kwaliteit van bouwwerken worden aangegeven, die worden gerealiseerd in een omgeving die intact blijft. Bouwaanvragen worden getoetst aan de welstandscriteria die in deze nota zijn opgenomen.

Voor het plangebied is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Het beeldkwaliteitplan wordt vastgesteld als onderdeel van de Welstandsnota. Hierdoor worden de individuele bouwplannen getoetst aan het beeldkwaliteitplan. Het beeldkwaliteitplan is als Bijlage 1 opgenomen bij deze toelichting.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Voor het plangebied en omgeving kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden een rol spelen. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de milieu- en omgevingsaspecten beschreven.

5.1 Ecologie

Normstelling en beleid

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Voor ontwikkelingen binnen de EHS geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Soortenbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.

Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Gebiedsbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het 'Zuidlaardermeergebied'. Dit gebied ligt op een afstand van circa 900 meter vanaf het plangebied. Gezien de aard van de ingreep, de zeer geringe verkeersgeneratie, en de relatief grote afstand is er geen negatief effect op dit gebied te verwachten. Verder liggen in de kern van Haren geen gebieden die behoren tot de EHS. Er kan dan ook uitgesloten worden dat er een negatief effect op de EHS plaatsvindt.

Het aspect gebiedsbescherming belemmert de gewenste herontwikkeling niet.

Soortenbescherming

In het plangebied is een ecologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2 Ecologisch onderzoek (2010) ) De bevindingen van dit onderzoek zijn hieronder weergegeven:

  • in het plangebied zijn geen beschermde plantensoorten of plantensoorten van de Rode Lijst aangetroffen of te verwachten;
  • in de bebouwing ten oosten van de spoorlijnen zijn potentiële vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen aangetroffen. Er wordt geen schade aan vlieg- en/of jachtroutes verwacht. Het plangebied fungeert vermoedelijk als (beperkt) foerageergebied voor enkele vleermuissoorten. In het nader onderzoek wordt dit nader onderzocht.
  • verspreid in het plangebied zijn vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde, zoogdiersoorten aangetroffen en te verwachten. Vaste verblijfplaatsen van juridisch zwaarder beschermde zoogdieren zijn niet aangetroffen en worden met uitzondering van vleermuizen niet verwacht;
  • er zijn met uitzondering van de Huismus geen vogelsoorten aangetroffen en/of te verwachten waarvan de nestplaats en hun functionele leefomgeving jaarrond beschermd is. Uit het nader onderzoek blijkt dat ook de Huismus niet voorkomt in het plangebied;
  • met name de bomen en struiken vormen broedgebied voor enkele algemene broedvogels;
  • voortplanting en overwintering van laag beschermde amfibieënsoorten is aangetoond en / of te verwachten in het plangebied. Voor deze te verwachten tabel 1-soorten geldt in deze situatie echter automatisch vrijstelling van artikel 75 van de Flora- en faunawet, waardoor verbodsbepalingen niet worden overtreden;
  • er zijn geen reptielen of beschermde vissen en ongewervelden aangetroffen en/of te verwachten. Geschikte biotopen voor deze soort groepen ontbreken.

Om strijd met de Flora- en faunawet te voorkomen zijn de volgende mitigerende maatregelen voorgesteld:

  • om schade aan vleermuizen met zekerheid te voorkomen moet gericht vleermuizenonderzoek worden uitgevoerd. Op deze wijze kan worden bepaald of de bebouwing aan de oostzijde van de spoorlijnen, waar potentiële vaste verblijfplaatsen zijn aangetroffen, als verblijfplaats voor vleermuizen fungeert. Dit onderzoek wordt parallel aan het bestemmingsplan uitgevoerd;
  • als gevolg van de plannen treedt geen schade op aan eventueel aanwezige vaste verblijfplaatsen van vleermuizen in de aanwezige vleermuisbunker ten noorden van het plangebied. Voorwaarde is wel dat de nachtelijke duisternis in de directe omgeving van de bunker te allen tijde behouden blijft. Dit kan worden bereikt door alleen lokaal het werkgebied te verlichten;
  • bij de plannen kunnen exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine zoogdieren en amfibieën verloren gaan. Voor de in voorliggende situatie aanwezige of te verwachten tabel 1-soorten geldt in deze situatie echter automatisch vrijstelling van artikel 75 van de Flora- en faunawet, waardoor verbodsbepalingen niet worden overtreden;
  • werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen moeten te allen tijde worden voorkomen. Voor dit bestemmingsplan wordt dat voorkomen door de uitvoering in elk geval op te starten buiten de broedperiode (voor 15 maart of na 15 juli). Houtduif broedt soms tot half november. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum;
  • om schade aan kleine landzoogdieren en amfibieën te minimaliseren is het wenselijk werkzaamheden in het plangebied zoveel mogelijk uit te voeren in de periode september- december (mits vorstvrij).

Het aspect soortenbescherming belemmert de gewenste herontwikkeling niet.

In juni 2016 is een update van de toetsing aan de Flora- en faunawet uitgevoerd in verband met de voorgenomen herinrichting van het stationsgebied Haren. De update van juni 2016 is als bijlage 3 Toetsing Flora- en faunawet bij deze toelichting opgenomen. De eindconclusie van de update is hieronder weergegeven:

Het gebied heeft mogelijk potentie voor de soortgroep vleermuizen als foerageergebied en als vliegroute. Foerageergebied is echter alleen bij wet beschermd indien het van belang is voor het voortbestaan van de populatie. Vogels zouden tot broeden kunnen komen in het plangebied. Indien buiten het broedseizoen van de vogels en tijdens de winterslaap van vleermuizen wordt gewerkt, wordt de Flora- en Faunawet niet overtreden en is geen ontheffing nodig. Dit is ongeveer tussen eind september en 15 maart, als de temperatuur onder de 8-10 graden is. Ook is het voor vleermuizen mogelijk om de werkzaamheden bij daglicht plaats te laten vinden buiten het winterseizoen om. Er dient dan geen extra verlichting geplaatst te worden. Vleermuizen vliegen met name van en naar de verblijfplaats bij het schemeren en bij het eerste ochtendlicht.

Ook voor overige soorten bestaat geen noodzaak tot het aanvragen van ontheffingen in het kader van de Flora- en faunawet. Wel blijft voor alle soorten de algemene zorgplicht gelden. Bij verstoring van dieren tijdens de werkzaamheden moeten deze daarom de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen Natura 2000-gebieden of gebieden die deel uitmaken van het Natuur Netwerk Nederland(NNN) waarop de ingreep een negatief effect zou kunnen hebben.

5.2 Archeologie

Normstelling en beleid

Voor de bescherming van archeologische en cultuurhistorische waarden is de Erfgoedwet van toepassing. Met de Erfgoedwet wil de overheid het cultureel erfgoed in Nederland beter beschermen. De Erfgoedwet heeft 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed vervangen, waaronder de Monumentenwet 1988.

Voor archeologie geldt op grond van de Erfgoedwet dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van gemeentelijk of provinciaal beleid bepaald.

Voor archeologische terreinen, rijksmonumenten en beschermde dorps- en stadsgezichten die wettelijk zijn beschermd op grond van de Erfgoedwet hoeft voor het bestemmingsplan geen aanvullende regeling te worden getroffen.

Gemeente Haren heeft haar archeologiebeleid vastgelegd in de Nota Archeologiebeleid Haren. Voor het grondgebied van Haren wordt de archeologische verwachtingswaarde gegeven. Gekoppeld aan de verwachtingswaarde wordt aangegeven in welke gevallen er archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden.

Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

In het plangebied is in 2009 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 4 Archeologisch bureauonderzoek ). Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied geen deel uit maakt van een AMK-terrein. Ook zijn ter plaatse geen archeologische waarnemingen gedaan. Het gebied was zeer waarschijnlijk in de prehistorie al te nat voor bewoning. Daarom is archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk. Mochten toch archeologische resten worden aangetroffen dan geldt krachtens de Erfgoedwet een meldingsplicht.

Het aspect archeologie belemmert de gewenste herontwikkeling niet.

5.3 Cultuurhistorie

Normstelling en beleid

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening moet in bestemmingsplannen aandacht worden besteed aan cultuurhistorie. Cultuurhistorische waardevolle elementen moeten in het bestemmingsplan worden beschermd.

Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

In het plangebied komen geen cultuurhistorische waardevolle elementen voor waarmee rekening gehouden moet worden.

Het aspect cultuurhistorie belemmert de gewenste herontwikkeling niet.

5.4 Water

Normstelling en beleid

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets wordt gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het plangebied ligt in het beheersgebied van waterschap Hunze en Aa's.

Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Het beoogde voornemen heeft beperkte gevolgen voor de waterhuishouding. Het verhard oppervlak neemt toe met circa 1650 m2. Parallel aan of volgend op de ontwikkelingen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, wordt voor dit gedeelte van het dorp Haren en de aansluitende wijk een gescheiden stelsel ingevoerd. Alle nieuwe ontwikkelingen, waaronder de ontwikkelingen in het plangebied worden hier op aangesloten. Voor de tijd dat dit gescheiden stelsel er nog niet ligt wordt het regenwater afgevoerd naar de vijver naast het spoor. Deze vijver dient als eerste buffer. Vervolgens voert de vijver af naar de spoorsloot. De spoorsloot sluit aan op het gebied 'de Vork' (tussen sporen ten noorden van het station. Mogelijk wordt (een deel) van het regenwater ook afgevoerd naar een regenwaterriool.

Door het graven van de onderdoorgang wordt de spoorsloot (oostzijde station) onderbroken. Door middel van een ondergrondse rioolbuisverbinding wordt doorstroming van de spoorsloot gegarandeerd. Mogelijk wordt de vijver (westzijde station) heringericht. Tevens wordt de bestaande vijver (westzijde station), via een lange duiker verbonden met de noordelijker gelegen schouwsloot. De onderdoorgang kruist ook deze watergang. Ook hier zal een ondergrondse rioolbuisverbinding worden aangelegd. Voor werkzaamheden ter plaatse van de schouwsloot, duiker en spoorsloot is een aanvraag watervergunning noodzakelijk.

Overeenkomstig het gemeentelijk beleid wordt voor wat betreft de straten gekozen voor vegen en niet gebruik te maken van bestrijdingsmiddelen. Hemelwater wordt (na realisatie van plannen) gescheiden opgevangen en afgevoerd. De kwaliteit van dit hemelwater wordt schoongehouden door geen (milieuonvriendelijke) bestrijdingsmiddelen te gebruiken en ook ontmoedigingsbeleid te voeren op 'poep in de goot' bij hondenbezitters. Verder worden geen uitloogbare (dak)materialen gebruikt. Deze aspecten worden betrokken bij de verlening van een omgevingsvergunning.

Het plan heeft geen invloed op gronden die voor het waterschap van belang zijn zoals waterkeringen of boezemkades.

Ter invulling van de watertoets is het bestemmingsplan aangemeld via de website www.dewatertoets.nl. Na het doorlopen van een aantal standaardvragen is gebleken dat voor het plan de normale procedure moet worden doorlopen. De voorlopig gegenereerde uitgangspuntennotitie is als bijlage 5 Watertoets opgenomen.

5.5 Milieuzonering

Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Het kantoor in het plangebied valt in milieucategorie 1. Hiervoor adviseert de VNG een afstand van 10 meter ten opzichte van milieugevoelige functies. Binnen deze zone komen geen woningen voor. Bij de woonwerkkavels is hiermee rekening gehouden door het bouwvlak 10 meter vanaf de verkeersbestemming te leggen. In de omgeving van het plangebied liggen geen bedrijven die hinder veroorzaken voor de woningen in het plangebied. Andersom geredeneerd veroorzaken de woningen en het kantoor in het plangebied geen hinder voor de omgeving.

Het aspect milieuzonering belemmert de gewenste herontwikkeling niet.

5.6 Bodem

Normstelling en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat indien ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.

Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Het plangebied is een onverdachte locatie voor bodemverontreiniging. Desondanks is een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 6 Verkennend bodemonderzoek en asfaltonderzoek bij deze toelichting. Uit het onderzoek blijkt dat er op een aantal locaties sprake is van lichte verhogingen. Maar deze lichte verhogingen vormen geen aanleiding voor het uitvoeren van een nader bodemonderzoek.

Het aspect bodem belemmert de gewenste herontwikkeling niet.

5.7 Geluid

Normstelling en beleid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente, hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.

Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

De woongebouwen worden ontwikkeld aan de spoorlijn. Daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 7 Akoestisch onderzoek P+R station Haren). Onderzocht is welke invloed de spoorlijn Groningen-Zwolle en de goederenlijn naar Waterhuizen heeft op de geluidskwaliteit in de plangebieden en op welke wijze er een acceptabel woon- en leefklimaat kan ontstaan. De resultaten zijn getoetst aan de normen van de Wet geluidhinder.

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting in het plangebied ruim boven de voorkeurswaarde van 55 dB uitkomt. In een deel van het plangebied komt de geluidsbelasting boven de maximale waarde van 68 dB uit. Alleen door bijvoorbeeld toepassing van zogenaamde “dove of slechthorende gevels” kunnen de woningen daar worden gerealiseerd.

Er zijn diverse mogelijkheden om binnen de wettelijke geluidsbepalingen een ontwerp voor de woningen te maken. De gemeente moet uiteindelijk bepalen of het ontwerp voldoende is. Aandachtspunt daarbij is de aanwezigheid van voldoende (geluidgedempte) ventilatievoorzieningen om een goed binnenmilieu te waarborgen. Om te borgen dat de benodigde maatregelen worden uitgevoerd, worden in het bestemmingsplan hierover regels opgenomen.

Omdat de geluidsbelasting boven de voorkeurswaarde van 55 dB uitkomt is nader onderzoek uitgevoerd naar maatregelen om de geluidsbelasting op het plangebied te beperken. Het is ter overweging aan de gemeente of dergelijke maatregelen worden uitgevoerd. Na bestuurlijke afweging kan een hogere geluidsbelasting op de gevel worden toegestaan.

Voor de geveldelen waar de geluidsbelasting uitkomt boven de 55 dB stelt de gemeente een hogere grenswaarde voor geluid vast. Dit kan tot en met een waarde van 68 dB. Voor de locatie van de hogere grenswaarde is de bouwgrens op de verbeelding het uitgangspunt. De procedure van de hogere grenswaarde loopt samen met de bestemmingsplanprocedure. Ten tijde van het ontwerpbestemmingsplan wordt tevens de ontwerp-beschikking hogere grenswaarde vastgesteld en ter inzage gelegd. De hogere waarden worden door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Dit moet plaatsvinden voordat het bestemmingsplan door de gemeenteraad wordt vastgesteld. De ontwerp-beschikking is opgenomen als bijlage 11 bij deze toelichting.

Een hoge geluidsbelasting op de gevel kan leiden tot hoge niveaus in de woning en hinder en slaapverstoring tot gevolg hebben. Door het treffen van geluidsisolerende gevelmaatregelen is het mogelijk om een aanvaardbaar binnenklimaat te waarborgen. Het maximaal toelaatbare binnenniveau bedraagt 33 dB. Op grond van het Bouwbesluit moeten de isolatiemaatregelen getroffen worden.

5.8 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen' (luchtkwaliteitseisen) daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.

Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

In de woongebouwen ten oosten van het spoor worden 12 en 11 appartementen ontwikkeld. In het woongebouw ten westen van het spoor komen 12 appartementen en een commerciële laag. Daarnaast worden ten zuiden van het P+R terrein 5 woningen ontwikkeld + een woning in de voormalige apotheek. De woning (Oude Middelhorst 16) grenzend aan de apotheek is in het plan als 'bestaand' opgenomen. Het totaal aantal nieuwe woningen komt daarmee op 41.

Dit valt onder de regeling niet in betekenende mate bijdragen. Daarnaast komt er een commerciële laag. Deze laag leidt echter niet tot extra verkeersbewegingen. In het kader van de planologische procedure voor het P + R terrein is het aspect luchtkwaliteit al afgewogen. Verder komen er veel mensen met de fiets.

Het aspect luchtkwaliteit belemmert de gewenste herontwikkeling niet.

5.9 Externe veiligheid

Verantwoording keuzes

Bijzondere aandacht verdient de Stationsrésidence aan de zuidzijde van het station. Dit gebouw is gesitueerd in een plasbrandaandachtsgebied (PAG). Een PAG is het gebied waarin bij het realiseren van kwetsbare objecten, zoals woningen, rekening gehouden dient te worden met de effecten van een 'plasbrand'. Deze plasbrand kan ontstaan door de ontsteking van uitgestroomde brandbare vloeistof uit bijvoorbeeld een tankwagon. Een PAG geldt alleen voor nieuwe (nog te bouwen) kwetsbare objecten. Regelgeving omtrent PAG's is verankerd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Hierin is geregeld dat gemeenten afwegingen zullen moeten maken ten aanzien van de wenselijkheid van ontwikkelingen binnen een PAG.


Feitelijk is bij dit plan geen sprake van een keuze om wel of niet te gaan bouwen in een PAG. Er is eerst een plan gemaakt voor de aanpak van het Stationsgebied waarbij de bebouwing deel uitmaakte van de stedenbouwkundige doelstellingen. Ná deze planvorming en vaststelling van het stedenbouwkundig plan is nieuwe wetgeving geïntroduceerd die maakt dat nu een afweging gemaakt moet worden of de bebouwing niet zou moeten worden aangepast. Dit maakt de afweging duidelijk anders. De Stationsrésidence, het Walstro-complex en de Woon-werkkavels vormen alle een integraal onderdeel van het stedenbouwkundig plan en ondersteunen ieder op eigen wijze de doelstellingen.


De onderdoorgang is zo gepositioneerd dat hij aansluit op bestaande stedenbouwkundige structuren en vormt een nieuwe brug tussen twee wijken. Deze 'brug' wordt gemarkeerd door twee 'poortgebouwen' aan oostzijde (Walstrocomplex) en een 'landhoofd' aan westzijde (Stationsrésidence). Deze laatste markeert ook de entree / ontsluiting van het dorp (bij vertrek en aankomst per trein) en is een herkenningspunt.


De woon-werkkavels zijn geïntroduceerd om een sociaal veilige pleingevel aan de P+R te realiseren en een wand langs de Nieuwe Stationsweg. Daarnaast maken deze onderdelen uiteraard ook het totaalplan financieel haalbaar. Met het wegnemen van de bebouwingsopzet zou dus het plan als geheel zijn waarde verliezen en volledig moeten worden herontwikkeld. Daarom is vooral gekeken of het verantwoord is om deze planopzet te handhaven ondanks de zorg die er met de introductie van strengere regelgeving wordt geduid. De gemeente acht deze bouw verantwoord indien er aan specifieke voorwaarden wordt voldaan waarmee de risico's voor de bewoners tot een minimum wordt beperkt. Er worden in het bestemmingsplan en op basis van bouwbesluit en privaatrechterlijke afspraken (nu) zwaardere eisen gesteld aan de bouw. Deze zijn tot stand gekomen op basis van een onderzoek dat door deskundigen (Antea-group) is opgesteld. Wanneer aan deze eisen wordt voldaan, worden naar de mening van de gemeente afdoende maatregelen getroffen om het nieuw geïntroduceerde risico beheersbaar te houden en is deze bouw in PAG verantwoord.

Normstelling en beleid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het plaatsgebonden risico (PR) is het risico dat op een plaats buiten een inrichting een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Het PR wordt uitgedrukt als de kans per jaar. Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Bevi.

De definitie van het groepsrisico (GR) is: de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water. De concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

In de zomer van 2015 is een onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 8 Onderzoek Externe veiligheid (2015) . In het onderzoek zijn verschillende handreikingen aangedragen hoe om te gaan met de bouw van met name de Stationsrésidence, gezien de ligging daarna nabij het spoor. Voor de spoorlijnen Zwolle-Groningen en Haren-Waterhuizen is op grond van het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes een beperkte verantwoording van het groepsrisico verplicht. Voor het emplacement Onnen is verantwoording van het groepsrisico verplicht.

Het bestemmingsplan is ten aanzien van de bestrijdbaarheid in het kader van het Overleg ex artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan de Veiligheidsregio Groningen. De conclusies van de Veiligheidsregio zijn als volgt: In het plangebied 'Haren Stationsgebied' is sprake van externe veiligheidsrisico's. Deze worden veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor. Op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes(Bevt) moet het groepsrisico worden verantwoord. De aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid maken onderdeel uit van deze verantwoording. Veiligheidsregio Groningen heeft deze aspecten beoordeeld. Uit de beoordeling van de bestrijdbaarheid blijkt, dat de bereikbaarheid binnen het plangebied niet overal optimaal is en dat bluswatervoorzieningen in het plangebied ontbreken. Uit de beoordeling van de zelfredzaamheid blijkt, dat het plan voorziet van woningen in het plasbrandaandachtsgebied en dat mogelijkheden tot ontvluchting niet overal goed zijn. De alarmeringsmogelijkheden zijn voldoende. Vervolgens zijn door de Veiligheidsregio een aantal adviezen op grond van de beoordeling een aantal adviezen uitgebracht, onder meer om een alternatieve toegangsweg te realiseren voor de woningen aan de Nieuwe Stationsweg en om voor een extra vluchtroute te zorgen langs de Nieuwe Stationsweg.

Het stedenbouwkundig plan voor het onderdeel P+R terrein en woon-/werklocatie  (paragraaf 3.3.2 Toelichting op onderdelen) is hierop aangepast, zie figuur 'variant 1'. Door alle aanpassingen is alleen nog de stationsrésidence binnen het PAG gelegen. In de rapportage (bijlage 8) wordt specifiek omschreven hoe deze onder voorwaarden kan worden gerealiseerd. Aan weerszijden van de spoorlijnen is de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' opgenomen. In deze zone is het gebruik van objecten voor minderzelfredzame personen niet toegestaan.

5.10 Kabels en leidingen

Normstelling en beleid

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden.

Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Langs het spoor ligt een aantal kabels en leidingen. In verband met de realisatie van de onderdoorgang worden deze omgelegd. Het aspect kabels en leidingen belemmert de gewenste herontwikkeling niet.

5.11 Milieueffectrapportage (m.e.r.)-beoordeling

Normstelling en beleid

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Het plangebied ligt niet in een gevoelig gebied. Er treden geen belangrijke negatieve milieugevolgen op. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in dit hoofdstuk zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Voor dit bestemmingsplan is geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Daarnaast wordt er in dit hoofdstuk ingegaan op grondexploitatie.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde bestemmingsplanprocedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun reactie op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Overleg en inspraak

Omdat de gemeente Haren participatie van burgers en belangenorganisaties belangrijk vindt biedt de gemeente deze partijen de mogelijkheid reacties op het voorontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken. In de voorfase, bij het concretiseren van het stedenbouwkundig plan, zijn hiertoe al meerdere inloopavonden en bijeenkomsten georganiseerd. Met de belangrijkste belanghebbenden is aanvullend diverse malen contact geweest over het voorontwerpbestemmingsplan.

Het voorontwerpbestemmingsplan is daarnaast opgestuurd naar de overlegpartners, te weten de Provincie, de Veiligheidsregio en het Waterschap Hunze en Aa's. De reactie van de Provincie en van de Veiligheidsregio zijn als bijlage 9 Vooroverlegreactie provincie Groningen en bijlage 10 Vooroverlegreactie Veiligheidsregio Groningen bij de toelichting bijgevoegd.

Ontwerpbestemmingsplan

De resultaten van het vooroverleg zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 26 januari 2017 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. De provincie Groningen, Prorail en het Waterschap Noorderzijlvest zijn op de hoogte gesteld van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Van de mogelijkheid tot het kenbaar maken van zienswijzen is geen gebruik gemaakt.

Vaststelling bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is op 29 mei 2017 door de raad van de gemeente Haren ongewijzigd vastgesteld. Na de vaststelling wordt het bestemmingsplan nogmaals zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode bestaat de mogelijkheid tot het indienen van beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Crisis- en Herstelwet

Op het bestemmingsplan is de Crisis- en Herstelwet van toepassing, omdat het plan de planologische basis biedt voor meer dan 11 woningen. Dat de betreffende wet van toepassing is volgt uit artikel 1.1 lid 1 juncto onderdeel 3.1 van Bijlage 1 van de Crisis- en Herstelwet. De Crisis- en Herstelwet biedt in een eventuele beroepsprocedure bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een aantal procedurele voordelen. Deze houden onder meer in dat pro forma beroep niet mogelijk is en dat de Afdeling binnen zes maanden uitspraak moet doen.

6.2 Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden.

Het bestemmingsplan voorziet onder andere in de bouw van woningen. Dit valt onder de bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. In de Wro is opgenomen dat voor dergelijke bouwplannen, in verband met het kostenverhaal van de gemeente, in beginsel een exploitatieplan vastgesteld moet worden. Van het opstellen van een exploitatieplan kan worden afgezien als voornoemde kosten 'anderszins verzekerd' zijn. Dit kan bijvoorbeeld door overeenkomsten en als het stellen van eisen met betrekking tot kwaliteit en fasering niet noodzakelijk wordt geacht.

Voor een deel van woningbouwlocaties is een overeenkomst gesloten met de toekomstig ontwikkelaar. Voor het overige geldt dat sprake is van gronden die in gemeentelijk eigendom zijn en na vaststelling van het bestemmingsplan zullen worden verkocht. De gemeentelijke kosten zullen zich vertalen in de grondprijs. Omdat met deze overeenkomst het kostenverhaal geregeld is, en het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is, beslist de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan dat er geen exploitatieplan wordt opgesteld.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente heeft een exploitatiebegroting gemaakt. Uit deze exploitatie blijkt dat de realisatie van de plannen haalbaar is. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid voldoende aangetoond.