direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Eesterweg 48 Doezum
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0015.OVBG13UITB1-VA01

Ruimtelijke onderbouwing

Ruimtelijke onderbouwing

Eesterweg 48 te Doezum

Behorende bij aanvraag omgevingsvergunning 20130082

maart 2014

Inhoudsopgave

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

1.2 Plangebied

1.3 Geldende regeling

1.4 Leeswijzer

2. Huidige situatie en beschrijving initiatief

2.1 Huidige situatie

2.2 Beschrijving initiatief

2.3 Landschappelijke inpassing

3. Beleidskader

3.1 Provinciaal beleid

3.2 Gemeentelijk beleid

4. Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Milieueffectrapportage

4.2 Geurhinder

4.3 Ammoniak en veehouderij

4.4 Luchtkwaliteit

4.5 Inrichtingslawaai

4.6 Wegverkeerslawaai

4.7 Externe veiligheid

4.8 Bodemkwaliteit

4.9 Water

4.10 Ecologie

4.11 Archeologie en cultuurhistorie

5. Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Bijlagen

Bijlage 1: Landschappelijke inpassingsplan

Bijlage 2: Aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling

Bijlage 3: Flora- en faunatoetsing

Bijlage 4: Archeologisch bureauonderzoek

Bijlage 5: Beoordeling geluidssituatie

Bijlage 6: Watercompensatie

Bijlage 7: Aangepaste landschappelijke inpassingsplan

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

Deze omgevingsvergunning heeft betrekking op een agrarisch bedrijf dat in het landelijk gebied ten noorden van Doezum ligt. De eigenaar van dit bedrijf is voornemens uit te breiden met twee emissiearme pluimveestallen. De uitbreiding kan niet op basis van het geldende bestemmingsplan worden gerealiseerd, omdat de stallen gedeeltelijk buiten het bestemmingsvlak van het agrarisch bedrijf zijn gesitueerd. De gemeente Grootegast wil medewerking verlenen aan de ontwikkeling, door de situering van het bestemmingsvlak te wijzigingen. In het bestemmingsplan is hiervoor een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Deze omgevingsvergunning vergunt de uitbreiding van het bedrijf, vooruitlopend op de binnenplanse wijziging van het bestemmingsplan.

1.2 Plangebied

Het plangebied van dit wijzigingsplan betreft het perceel Eesterweg 48 te Doezum. Het plangebied ligt op ongeveer 600 meter ten noorden van Doezum. De begrenzing is afgestemd op het in het geldende bestemmingsplan toegekende bestemmingsvlak en het gewenste bestemmingsvlak. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0015.OVBG13UITB1-VA01_0001.png"

Figuur 1: de ligging van het plangebied

1.3 Geldende regeling

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied Grootegast, dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 1 juni 2010. Het bedrijf is hierin bestemd als “Agrarisch - Agrarisch bedrijf 4” met de aanduiding “intensieve veehouderij”. Binnen deze bestemming is een aaneengesloten bouwperceel voor een agrarisch bedrijf, waaronder een intensieve veehouderij, met een oppervlakte van maximaal 2 hectare toegestaan. Het omliggende gebied is bestemd als “Agrarisch”, een bestemming die is bedoeld voor het agrarisch grondgebruik. Het oprichten van agrarische bedrijfsbebouwing is binnen deze bestemming niet toegestaan. Verder is op het gebied de bestemming “Waarde - Besloten gebied” van kracht, waarbinnen landschappelijke en cultuurhistorische waarden worden beschermd, zoals deze tot uitdrukking komen in de vorm van besloten gebied met houtsingelstructuur, pingoruïnes en (opstrekkende) verkaveling. Op grond van artikel 3, lid 3.8.1 onder b, kunnen burgemeester en wethouders de bestemming “Agrarisch” wijzigen in een agrarische bedrijfsbestemming (waaronder “Agrarisch - Agrarisch bedrijf 4”) ten behoeve van wijziging van de vorm van het bestemmingsvlak van deze agrarische bedrijfsbestemming. Hiervoor gelden de volgende wijzigingscriteria: 1. de gronden grenzen aan een dezelfde agrarische bedrijfsbestemming; 2. de gronden hebben niet de bestemming “Waarde – Pingoruïne”; 3. gelijktijdig wordt de agrarische bedrijfsbestemming gewijzigd in de bestemming “Agrarisch”, zodat: 4. de oppervlakte van het bestemmingsvlak nu de wijziging niet is vergroot.

Reactieve aanwijzing

Voor onder andere het onderhavige perceel heeft de Provincie Groningen bij de vaststelling van het bestemmingsplan een reactieve aanwijzing gegeven. Deze is na de uitspraak van de Raad van State, inzake het beroep dat de gemeente Grootegast hiertegen heeft aangetekend, gedeeltelijk van toepassing gebleven. Voor de regels bij het bestemmingsplan geldt dat het hergebruik van vrijkomende bebouwing voor meer dan één woning (na het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 7, lid 7.8.1 onder b) niet meer is toegestaan.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de ontwikkeling nader beschreven en wordt getoetst aan de voorwaarden voor het wijzigen van het bestemmingsplan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het beleidskader dat relevant is voor de ontwikkeling. In hoofdstuk 4 worden vervolgens de milieu- en omgevingsaspecten beschreven. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 6 wordt de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling behandeld.

2. Huidige situatie en beschrijving initiatief

2.1 Huidige situatie

Het plangebied van uitbreidingsplan betreft het bedrijfsperceel met de gewenste uitbreiding van een agrarisch bedrijf. Het betreft in hoofdzaak een pluimveehouderij. Daarnaast is een relatief klein aantal koeien en schapen aanwezig. Het plangebied ligt aan de lokale ontsluitingsweg, de Eesterweg, ten noorden van Doezum. Het bedrijf ligt direct ten noorden van een tuincentrum met kwekerij. Ten noorden van het plangebied en aan de overzijde van de Eesterweg liggen enkele woningen. Het plangebied ligt verder in een besloten agrarische omgeving, gekenmerkt door langgerekte percelen in een raamwerk van houtsingels.

Binnen het plangebied staan een viertal pluimveestallen naast elkaar. Voorop het perceel staat de oorspronkelijke boerderij en nog een bedrijfsgebouw. Tussen de vier stallen en de bebouwing voorop het perceel ligt een forse oppervlakte verharding. Het perceel wordt langs de noordzijde van de boerderij ontsloten op de Eesterweg. Achter de gebouwen ligt een sleufsilo voor tijdelijke mestopslag. Een luchtfoto van het plangebied is weergegeven in figuur 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0015.OVBG13UITB1-VA01_0002.png"

Figuur 2: luchtfoto plangebied

2.2 Beschrijving initiatief

Het initiatief bestaat uit het uitbreiden van de pluimveehouderij met twee extra stallen en het aanpassen van de bestaande stallen met emissie-arme technieken. Hierdoor kunnen op het bedrijf 85.000 extra stuks pluimvee worden gehouden. De twee nieuwe stallen komen achter de bestaande pluimveestallen te staan.

Het totaal aantal stuks pluimvee neemt toe van 100.000 tot 185.000 stuks. Het aantal schapen, zoogkoeien en vrouwelijk jongvee op het bedrijf blijft hetzelfde. De nieuwe stallen zijn met een maatvoering van 25 bij 110 meter wat groter dan de bestaande stallen. De goot- en nokhoogte van de stallen bedragen respectievelijk 2,00 en 4,80 meter. De uitlaat van de ventilatiesystemen, die achter de stal worden gepositioneerd, zijn maximaal 6,30 meter hoog. Verder wordt de sleufsilo verplaatst naar direct achter de noordelijk gelegen stal. Tussen de stallen wordt enige verharding aangelegd. De beoogde situatie in het plangebied is weergegeven in figuur 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0015.OVBG13UITB1-VA01_0003.png"

Figuur 3: beoogde situatie plangebied

Na afloop van de Wabo-procedure wordt het bestemmingsvlak planologisch gewijzigd. Hierbij wordt het huidige bestemmingsvlak aan weerzijden ingekort en aan de achterzijde uitgebreid. De oppervlakte van het bestemmingsvlak van het agrarisch bedrijf blijft 2,2 hectare. Hierbinnen is een aaneengesloten bouwperceel met een oppervlakte van 2,0 hectare toegestaan. Voor het bedrijf betekent dit dat alle planologische ruimte is opgevuld.

2.3 Landschappelijke inpassing

In het Provinciaal Omgevingsplan geeft de provincie Groningen aan een specifiek belang te hebben bij het in stand houden van de Houtsingel Gebieden van het Zuidelijk Westerkwartier. In artikel 4.38 van het Provinciaal Omgevingsplan is daarom een bepaling opgenomen dat ruimtelijke plannen moeten voorzien in:

- een verbod op het kappen of rooien van houtsingels;

- de bescherming van pingoruïnes;

- de bescherming van een herkenbare verkaveling.

Bij het bestemmen van grote agrarische bouwpercelen is sprake van een maatwerkbenadering. Aan de hand van ‘keukentafelgesprekken’ wordt bepaald hoe nieuwe initiatieven landschappelijk kunnen worden ingepast. Bij percelen groter dan 1,5 hectare schuift de provincie aan bij deze gesprekken.

Met de ‘verlenging’ van het perceel vormt het agrarisch bedrijf een groter element in het landschap. In de omgeving van het locatie is al schaalvergroting opgetreden. De huidige bouwkavel verbreekt de oorspronkelijke kavelbreedte en de landschappelijke structuur. Achter het bedrijf is het landschap vrij open en zijn de houtsingels verdwenen. Naast het bedrijf is een tuinderij gelegen, die door de omvang en uitstraling de beleving van het houtsingellandschap vermindert. Deze lokale kenmerken hebben tot gevolg dat de voorgestelde uitbreiding achter de bestaande stallen het houtsingellandschap niet verder zal aantasten.

De beoogde uitbreiding zal vanaf Eesterweg niet goed te zien zijn, omdat het zicht steeds wordt onderbroken wordt door de buurpercelen of houtsingels rondom het bedrijf. Figuur 4 geeft dit zicht weer. Vanaf de Doezumertocht gezien, zal de grens van de bebouwing iets opschuiven. Gezien de afstand tot de uitbreidingslocatie (circa 500 meter) zal dit de visuele impact weinig beïnvloeden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0015.OVBG13UITB1-VA01_0004.png"

Figuur 4: zicht op het bestaande perceel van de Eesterweg 48 (noordoostzijde)

De uitbreidingsplannen bieden voldoende aanknopingspunten om de landschapsstructuur te versterken. De beoogde oriëntatie van de stallen sluit aan bij het opstrekkende verkavelingspatroon van het houtsingellandschap en is in dezelfde richting georiënteerd. Met het aanplanten en aanvullen van de houtsingels aan weerszijden van het perceel, is een versterking van het huidige landschapspatroon mogelijk. De houtsingels moeten uiteraard wel bestaan uit gebiedseigen soorten om te kunnen aansluiten op de bestaande houtsingels.

Over de gewenste uitbreiding hebben keukentafelgesprekken plaatsgevonden. Het inrichtingsplan zoals (zie bijlage 1) is het resultaat hiervan. Een goede inpassing bij de landschappelijke waarden en kenmerken is het uitgangspunt geweest bij de totstandkoming van het inrichtingsplan. De landschappelijke inpassing wordt versterkt door de aanplant van houtsingels langs de noord- en westzijde van de nieuwe stallen. Met de aanvrager zijn afspraken gemaakt over de aanleg en instandhouding van deze houtsingels. Op deze wijze is een verantwoorde landschappelijke inpassing gewaarborgd.

Naar aanleiding van een van de zienswijzen is een aangepast inrichtingsplan tot stand gekomen na een nieuw keukentafelgesprek op locatie. Deze is als bijlage (7) toegevoegd.

3 Beleidskader

3.1 Provinciaal beleid

Provinciaal Omgevingsplan 2009-2013

Basis voor het provinciale ruimtelijke beleid wordt gevormd door het Provinciaal Omgevingsplan 2009-2013 (POP, vastgesteld op 17 juni 2009). In het POP is aansluiting gezocht bij het actuele rijksbeleid.

Uitbreidingsmogelijkheden intensieve veehouderij

Wat betreft de ontwikkelingsmogelijkheden voor intensieve veehouderij zijn de regels uit het Provinciale Omgevingsverordening van toepassing, zoals vastgesteld op 17 juni 2009. In 2011 is dit beleid geactualiseerd. De voorbereiding van deze plannen loopt echter al enige tijd. In januari 2010 is een eerste principeverzoek ingediend bij de gemeente Grootegast. In april 2010 is bij Gedeputeerde Staten een verzoek om ontheffing van de provinciale omgevingsverordening ingediend. De provincie heeft laten weten te kunnen beslissen op basis van een maatwerkbenadering (brief van 23 juni 2010, nummer 247489). De Provincie laat in een brief van 16 mei 2011 weten dat de aanvraag van Greidanus onder het overgangsrecht valt en dat de oude regels van de Omgevingsverordening van toepassing blijven (briefnummer 316405).

Landschappelijk raamwerk Westerkwartier

Schaalvergroting van agrarische bedrijven zorgt voor druk op het houtsingellandschap. Initiatieven moeten daarom op een goede manier worden ingepast. In paragraaf 2.4 wordt ingegaan op dit aspect.

Maximale omvang bouwvlakken

Vanwege de druk op het landschap, wil de provincie terughoudend omgaan met het uitbreiden van agrarische bouwvlakken. In west-Groningen is een maatwerkbenadering gewenst. Bij bouwvlakken groter dan 1,5 hectare neemt de provincie deel aan keukentafelgesprekken. In dit geval blijft de oppervlakte van het bestemmingsvlak ongewijzigd op 2,2 hectare, waarbinnen een aaneengesloten bouwperceel met een oppervlakte van maximaal 2 hectare is toegestaan. De uitbreiding blijft dus binnen de 2 hectare zodat een ontheffing van de provincie op dit punt niet aan de orde is.

Het plangebied is in het POP onder de aanduiding ‘landbouw’ gebracht. In deze zone is het beleid gericht op het handhaven en verbeteren van de productieomstandigheden voor de landbouw. Behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden en landschapskenmerken worden bevorderd, voor zover dat geen belangrijke beperkingen aan de agrarische bedrijfsvoering oplegt. De gewenste ontwikkeling past binnen dit beleid.

Provinciale Omgevingsverordening Groningen

In de Provinciale Omgevingsverordening (2009) zijn voorwaarden opgenomen voor Intensieve Veehouderijen. Op 9 maart 2011 en 1 juni 2013 zijn deze regels nog gewijzigd. Omdat de voorbereiding van de plannen van het bedrijf al in 2010 is gestart, zijn op basis van het overgangsrecht nog de regels van voor 9 maart 2011 van toepassing.

Op basis van artikel 4.18 van de verordening is bepaald dat uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijen, anders dan rechtstreeks voortvloeiend uit aangescherpte normen op het gebied van dierenwelzijn of milieu, alleen is toegestaan op basis van een ontheffing. De ontheffing wordt alleen verleend wanneer het een volwaardig bedrijf betreft (lid 3) en kan worden geweigerd als de bebouwing, erfinrichting en ontsluiting niet in de omgeving kan worden ingepast.

Ten aanzien van deze aspecten wordt het volgende gesteld:

- de maatvoering van de nieuwe stallen sluit aan bij de maatvoering van de bestaande stallen;

- de uitbreidingsrichting van het bouwperceel sluit aan bij de verkavelingsrichting en kan binnen de bestaande landschapsstructuur worden ingepast (zie paragraaf 2.3);

- met de ontwikkeling kan gebruik worden gemaakt van de bestaande ontsluitingsstructuur (Eesterweg). Deze weg wordt voornamelijk gebruikt door landbouwverkeer.

Voor de onderhavige ontwikkeling is een ontwerp-verklaring van geen bedenkingen afgegeven door de provincie.

3.2 Gemeentelijk beleid

Geldend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan voor het buitengebied van de gemeente Grootegast vormt een uitvoeringskader voor het gemeentelijk beleid ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied. Het perceel Eesterweg 48 heeft de bestemming ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf 4’, waarbinnen het bouwperceel en de functieaanduiding ‘intensieve veehouderij’ zijn opgenomen. De nieuwe stallen liggen deels buiten het bouwperceel. Voor het aanpassen van het agrarisch bouwperceel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Er kan maximaal een bouwperceel van 2 hectare worden toegestaan. Het voornemen kan binnen een oppervlakte van 2 hectare worden gerealiseerd, waardoor gebruik kan worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid. Vooruitlopend hierop wordt echter eerst het bouwplan vergund middels een omgevingsvergunning.

Op het perceel is tevens de dubbelbestemming ‘Waarde - Besloten landschap’ van toepassing, waardoor bij het uitwerking van plannen rekening moet worden gehouden met de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het gebied.

Landschappelijk Raamwerk Westerkwartier

Deze regionale nota is bedoeld om sturing te geven op ontwikkelingen die het landschap van het Westerkwartier kunnen beïnvloeden. De nota is verder uitgewerkt in de Visie Houtsingelhoofdstructuur.

Visie Houtsingelhoofdstructuur en Notitie Spelregels

In de Visie Houtsingelhoofdstructuur wordt een oplossing gezocht voor het spanningsveld tussen schaalvergroting van de landbouw en de wens om waardevolle houtsingels te behouden. In de visie is per gebied uitgewerkt onder welke voorwaarden kap mogelijk is en wanneer compensatie plaats moet vinden. Dit voornemen kan echter binnen de bestaande houtsingelstructuur worden gerealiseerd, waardoor er geen kap aan de orde is. Bij de aanplant van nieuwe houtsingels wordt aangesloten bij de nota.

In de Notitie Spelregels Houtsingelhoofdstructuur is voor het gebied aan de Eesterweg als opgave meegegeven: omvorming ten behoeve van de landbouw. Het karakter van de singels kenmerkt zich door singels die haaks op het lint staan en transparante bomenrijen zonder ondergroei. De beoogde bebouwing sluit aan bij deze singelstructuur (zie paragraaf 2.3).

Welstandsnota

Op basis van de welstandsnota ligt het bedrijf in ‘welstandsgebied 5b, besloten en halfopen buitengebied’. Door het besloten karakter is bebouwing minder goed zichtbaar. De architectuur in dit gebied moet eenvoudig zijn en geënt op de agrarische vormen. Gebouwen mogen een laag met een kap hebben, hebben lage gootlijnen en zijn enkelvoudig geleed. De beoogde bebouwing voldoet op hoofdlijnen aan de welstandsrichtlijnen. De bebouwing sluit qua maatvoering en geleding aan bij de bestaande bebouwing en voldoet in principe aan de welstandsrichtlijnen voor het gebied.

4. Milieu- en omgevingsaspecten

Ter bescherming van de kwaliteit van de (leef)omgeving wordt naast specifieke (milieu)wetgeving de ruimtelijke ordening ingezet. In de volgende paragrafen worden deze aspecten per thema onderzocht.

4.1. Milieueffectrapportage

Toetsingskader en beleid

In bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlagen C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. Drempelwaarden opgenomen.

In bijlage C van het Besluit m.e.r. (C14) is de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van pluimvee of varkens opgenomen. Voor pluimvee gelden de volgende drempelwaarden: 85.000 stuks mesthoenders en 60.000 hennen. In dit geval wordt een uitbreiding met 80.000 mesthoenders voorgesteld. De ontwikkeling is dus niet direct projectmer-plichtig.

Omdat in bijlage D van het Besluit m.e.r. (D14) de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op meer dan 40.000 stuks pluimvee is opgenomen, geldt wel een mer-beoordelingsplicht. Hierbij geldt dat voor de gehele inrichting, dus 180.000 mestkuikens, moet worden beoordeeld of er mogelijk belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu zijn te verwachten, die vragen om het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure.

Toetsing en conclusie

In dit kader is een aanmeldingnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld. De bijbehorende rapportage is opgenomen in bijlage 2. Op 24 mei 2011 heeft het college van Grootegast op basis van deze aanmeldingsnotitie besloten dat het initiatief geen belangrijke negatieve gevolgen heeft die het doorlopen van een volledige mer-procedure noodzakelijk maken.

Op 25 februari 2014 is nogmaals een m.e.r-beoordelingsbesluit genomen, omdat de definitieve aanvraag omgevingsvergunning enigszins afweek van de eerdere aanmeldingsnotitie. De conclusie, op basis van de aanmeldingsnotitie en de toelichting op de aanvraag omgevingsvergunning (waarin de afwijking wordt toegelicht) blijft ongewijzigd: een m.e.r.-procedure wordt niet noodzakelijk geacht.

4.2. Geurhinder

Toetsingskader en beleid

Voor veehouderijen met een milieuvergunning geldt de Wet geurhinder en veehouderij. In deze wet zijn voor bepaalde typen dieren geurnormen opgenomen. Voor pluimveehouderijen is een geurnorm vastgesteld, waaraan nieuwe initiatieven moeten voldoen. Wanneer in overbelaste geursituaties de geurbelasting wordt gereduceerd, mag 50% hiervan worden opgevuld.

Toetsing en conclusie

In de huidige situatie is sprake van een overbelaste geursituatie (ten opzichte van de naastgelegen bedrijfswoning). Bij een reductie van de geurbelasting in de toekomstige situatie, mag 50% worden opgevuld. Uit een V-stacks-berekening blijkt dat het bedrijf hier ruimschoots aan voldoet (zie bijlage 2). De geurbelasting in de toekomstige situatie bedraagt 8,1 OUE/m3/s, terwijl op basis van de 50%-regeling een geurbelasting van 10,1 OUE/m3/s is toegestaan. Ten opzichte van de huidige situatie neemt de geurbelasting dus substantieel af.

4.3. Ammoniak en veehouderij

Toetsingskader en beleid

Bij uitbreidingen van intensieve veehouderijen wordt getoetst aan de emissiefactoren uit het Besluit huisvesting. Veehouderijen in de omgeving van natuurgebieden, kunnen als gevolg van stikstofdepositie leiden tot verzuring en vermesting van deze gebieden. In de Wet ammoniak en veehouderij is zodoende geregeld dat in een zone van 250 m rondom zeer kwetsbare gebieden, in beginsel geen uitbreiding of oprichting van (intensieve) veehouderijen mogelijk is. Zeer kwetsbare gebieden worden aangewezen door Provinciale Staten.

Toetsing en conclusie

De gemiddelde stalemissie is 0,041 kg NH3, waardoor de inrichting voldoet aan de maximale emissiewaarde voor vleeskuikens (0,045 kg NH3 per dierplaats) uit het Besluit huisvesting. Het dichtstbijzijnde Wav-gebied ligt op 1.100 meter en legt daarom geen beperking op aan het voornemen (zie bijlage 2). In de directe omgeving komen geen kwetsbare gewassen voor die directe schade ondervinden van ammoniakuitstoot

4.4. Luchtkwaliteit

Toetsingskader en beleid

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.

Op grond van de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

• woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;

• kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;

• projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 ?g/m3.

Toetsing en conclusie

Voor de beoogde ontwikkeling is een ISL3a berekening uitgevoerd (zie bijlage 2). Daaruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit.

4.5. Inrichtingslawaai

Toetsingskader en beleid

Bij het toetsen van vergunningaanvragen wordt rekening gehouden met de geluidsnormen uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening en de Circulaire indirecte hinder.

Toetsing en conclusie

Voor de beoogde ontwikkeling is akoestisch onderzoek uitgevoerd. De bijbehorende rapportage is opgenomen in bijlage 5. Op Uit het onderzoek blijkt dat de richtwaarden voor het langgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) worden overschreden. Het gaat echter om een lichte overschrijding, waarvan de waarden dicht bij de huidige vergunningvoorschriften liggen. De richtwaarden voor de maximale geluidsbelasting en indirecte hinder worden niet overschreden. De inrichting mag worden geacht voldoende maatregelen te hebben getroffen om de geluidsbelasting te beperken en is uit het oogpunt van geluid vergunbaar.

4.6. Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ‘‘in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken’’, een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd.

Toetsing en conclusie

Bij het bedrijf worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten gerealiseerd. Het aspect wegverkeerslawaai staat de uitvoering van het plan daarom niet in de weg.

4.7. Externe veiligheid

Toetsingskader en beleid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie.

Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico’s bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de GR-contour moet een bestuurlijke verantwoording plaatsvinden.

Toetsing en conclusie

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen en worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd. Omgekeerd worden er ook geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt.

4.8. Bodemkwaliteit

Toetsingskader en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

Toetsing en conclusie

Op het perceel worden geen ‘bodemgevoelige’ activiteiten mogelijk gemaakt. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is niet aan de orde. Nieuwe verontreiniging van de bodem wordt voorkomen door de uitbreiding uit te voeren overeenkomstig de Nederlandse richtlijn bodemsanering.

4.9. Water

Toetsingskader en beleid

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte ‘watertoets’. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het bedrijf ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân.

Toetsing en conclusie

In het kader van de watertoets is het plan aangemeld bij Wetterskip Fryslân. Het Wetterskip geeft in een wateradvies aan dat 10% van de toegenomen oppervlakteverharding moet worden gecompenseerd. Dit wordt gerealiseerd door enkele sloten de verbreden en te verdiepen en een nieuwe sloot uit te graven (zie bijlage 6). Hemelwater wordt afgekoppeld van het riool en afgevoerd via bodem en erf. De uitbreiding heeft daardoor geen grote invloed op de waterhuishouding. Dit water komt niet in aanrekening met bedrijfswater en voerresten. Het Wetterskip geeft een positief wateradvies. Geconcludeerd wordt dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding.

4.10.Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen de EHS geldt het ‘nee, tenzij-principe’.

Natura 2000-gebied Leekstermeergebied en de Ecologische Hoofdstructuur liggen op ruime afstand van het plangebied (respectievelijk 11 kilometer en 700 meter). De ammoniakdepositie van de inrichting neemt af, waardoor het voornemen niet leidt tot verdere verzuring of vermesting van natuurgebieden. Het plan leidt niet op een andere manier tot verstoring of hinder voor beschermde natuurwaarden.

Soortenbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng. Op het perceel is soorteninventarisatie uitgevoerd. Deze inventarisatie is opgenomen in bijlage 3. Gebleken is dat er ten gevolge van de uitbreiding geen belangrijke ecologische waarden verloren gaan en er geen conflict bestaat met de Flora- en faunawet.

4.11.Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader en beleid

Ter implementatie van het Verdrag van Malta, is de Monumentenwet gewijzigd. De kern van de Monumentenwet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van gemeentelijk of provinciaal beleid bepaald.

Toetsing en conclusie

Door Libau-steunpunt is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen in bijlage 4. Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat het uitvoeren van archeologisch veldonderzoek niet noodzakelijk is, doordat de bodemingrepen beperkt blijven door de gebruikte funderingstechniek.

5. Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidsaspecten van een omgevingsvergunning (uitgebreide procedure). In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

5.1. Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg heeft plaatsgevonden met de wettelijke overlegpartners. Provincie Groningen en Wetterskip Fryslân hebben aangegeven medewerking te willen verlenen aan het plan. De provincie Groningen heeft een verklaring van geen bedenkingen afgegeven.

De omgevingsvergunning en de ontwerp-verklaring van geen bedenkingen doorloopt de uitgebreide Wabo-procedure. Dit betekent dat de ontwerp-omgevingsvergunning en de ontwerp-verklaring van geen bedenkingen gedurende zes weken ter inzage heeft gelegen. Tijdens deze periode bestaat voor een ieder de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen. Er zijn drie zienswijzen ingediend. De beantwoording daarvan staat in de Nota zienswijzen en commentaar.

5. 2. Economische uitvoerbaarheid

De omgevingsvergunning heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De uitvoeringskosten worden gedragen door de initiatiefnemer. De kosten met betrekking tot het opstellen van de ruimtelijke onderbouwing en daaraan verwante kosten worden verhaald via de leges van de gemeente. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor is een planschadeovereenkomst gesloten met de initiatiefnemer. Hiermee is de economische haalbaarheid voldoende gewaarborgd en uitvoerbaar geacht.