direct naar inhoud van Vaststellingsbesluit
Plan: Eesterweg 48 Doezum
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0015.OVBG13UITB1-VA01

Vaststellingsbesluit

Afdeling   Uw brief/aanvraag   Ons kenmerk   Verzenddatum  
Ruimte     20130082    
Bijlage(n)   Doorkiesnummer   Inlichtingen bij   Onderwerp  
  0594-695776   mevrouw H. Snitjer   Omgevingsvergunning
 

Omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders van de gemeente Grootegast;

gezien de aanvraag van: Fa. Greidanus

gevestigd: Eesterweg 48

9863 TC DOEZUM

ontvangen: 6 maart 2013

waarbij omgevingsvergunning wordt gevraagd voor het verduurzamen van de bestaande en het oprichten van twee nieuwe vleeskuikenstallen op het perceel

kadastraal bekend

gemeente: Grootegast

sectie: O

nummer(s): 91

plaatselijk bekend

adres: Eesterweg 48 in Doezum

besluiten omgevingsvergunning te verlenen voor de uitvoering van het in bovengenoemde aanvraag bedoelde project onder de aangehechte voorschriften en overeenkomstig de bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte stukken en bijlagen.

De omgevingsvergunning wordt verleend voor de activiteiten:

- Bouwen

- Ruimtelijke ordening (handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening / afwijken bestemmingsplan)

- Milieu (veranderen en in werking hebben van een inrichting)

De aanvraag is beoordeeld in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor:

- de activiteit bouwen, artikel 2.1 (lid 1 onder a)

- de activiteit ruimtelijke ordening (afwijken van de bestemming), artikel 2.1 (lid 1 onder c)

- de activiteit milieu, artikel 2.1 (lid 1 onder e)

In de aangehechte overwegingen wordt nader ingegaan op deze beoordeling.

Verder is de aanvraag getoetst aan het Besluit omgevingsrecht en de Ministeriële regeling omgevingsrecht.

Gebleken is dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de aanvraag voldoet en daarom verlenen wij de gevraagde omgevingsvergunning.

Grootegast, 1 april 2014

Hoogachtend,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Grootegast,

dhr. E. Paré, secretaris dhr. K.B. Dijkstra, burgemeester

Inwerkingtreding beschikking - Beroepsclausule

Tegen het besluit kan binnen zes weken na de dag waarop het besluit ter inzage is gelegd beroep worden aangetekend. Het beroepschrift moet in tweevoud worden ingediend bij de Rechtbank Noord-Nederland, sector bestuursrecht, Postbus 781, 9700 AT Groningen. Het beroepschrift moet tenminste bevatten: uw naam, adres, de dagtekening, een beschrijving van het besluit waartegen beroep wordt ingesteld en de gronden van het beroep.

De beschikking treedt in werking nadat de termijn voor het indienen van een beroepschrift is verstreken. Het indienen van een beroepschrift schorst de werking van het besluit niet.

Hebben u of derde belanghebbenden er veel belang bij dat dit besluit niet in werking treedt, dan kan tevens een voorlopige voorziening worden gevraagd bij de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland. Wanneer een voorlopige voorziening wordt aangevraagd binnen de beroepstermijn, treedt de beschikking niet in werking voordat hierover een beslissing is genomen.

Wij wijzen u erop dat er voor de procedures griffierecht betaald moet worden, de tarieven kunt u vinden op de site www.rechtspraak.nl.

Leges:

Voor de verschuldigde leges voor deze vergunningsprocedure ontvangt u na het definitieve besluit een factuur van de heffingsambtenaar.

Procedure:

Voortraject

Op 1 februari 2010 heeft de firma Greidanus een principeverzoek ingediend ten behoeve van een uitbreiding van het pluimveebedrijf aan de Eesterweg 48 te Doezum.

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 8 maart 2011 besloten voornemens te zijn medewerking te verlenen aan uitbreiding van het bedrijf.

Op 8 maart 2011 is door de firma Greidanus een aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling ingediend.

Naar aanleiding van de op 8 maart 2011 ontvangen aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling heeft het college van burgemeester en wethouders op 24 mei 2011 besloten dat het laten opstellen van een project-MER niet noodzakelijk is.

Vooroverleg heeft plaatsgevonden met de provincie Groningen en het waterschap Wetterskip Fryslân. Beide partijen hebben aangegeven medewerking te willen verlenen aan het uitbreidingsplan.

Op 27 september 2012 heeft een keukentafelgesprek plaatsgevonden, waarna een landschappelijk inpassingsplan is opgesteld, waar de gemeente Grootegast, de provincie Groningen en de initiatiefnemer schriftelijk mee akkoord zijn gegaan.

Op 8 februari 2013 is door Gedeputeerde Staten van Groningen een ontwerp-verklaring van geen bedenkingen, als bedoeld in artikel 2.27 van de Wabo in samenhang met artikel 6.6 van het Bor, verleend, waarbij op grond van artikel 6.5 van de provinciale omgevingsverordening wordt verklaard dat GS geen bedenkingen hebben tegen het bij omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.51, eerste lid, onder h van de provinciale omgevingsverordening.

Wabo-procedure

Op 6 maart 2013 is door de firma Greidanus de definitieve aanvraag omgevingsvergunning ingediend.

Voor het behandelen van deze vergunningaanvraag is de uitgebreide voorbereidingsprocedure gevolgd (§ 3.3. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht).

Het ontwerp van de beschikking en de bijbehorende stukken is vanaf woensdag 17 juli 2013 ter inzage gelegd. Gedurende een periode van zes weken hebben belanghebbenden gelegenheid gehad om zienswijzen naar voren te brengen.

Gedurende de ter inzage legging zijn drie zienswijzen ontvangen van belanghebbenden. Voor een uitgebreide beantwoording van en een reactie op de zienswijzen wordt verwezen naar bijgevoegde Nota zienswijzen en commentaar.

Naar aanleiding van een van de zienswijzen zijn diverse rapporten geactualiseerd (akoestisch, archeologisch en ecologisch) en is een aangepast landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Voor dit laatste heeft op maandag 17 februari 2014 een keukentafelgesprek plaatsgevonden waarbij een van de indieners van een zienswijze aanwezig was.

Naar aanleiding van een van de zienswijzen heeft het college van burgemeester en wethouders op 25 februari 2014 nogmaals besloten dat het voeren van een m.e.r.-procedure niet noodzakelijk is. Dit besluit is voor de volledigheid nogmaals genomen omdat de definitieve aanvraag omgevingsvergunning enigszins bleek af te wijken van de oorspronkelijke aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling uit 2011.

Het ontwerp van de beschikking en de bijbehorende stukken is, gelet op de bevoegdheid van de raad om een verklaring van geen bedenkingen af te geven inzake de activiteit ruimtelijke ordening, tevens voor een periode van twee weken ter inzage gelegd voor de raad. Vanuit de raad zijn geen reacties ontvangen. Daarmee is impliciet de verklaring van geen bedenkingen afgegeven.

Op 24 oktober 2013 heeft Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen een verklaring van geen bedenkingen afgegeven.

Na afloop van de genoemde periode van zes weken wordt de definitieve beschikking op de vergunningaanvraag genomen. Tegen de definitieve beschikking kunnen belanghebbende beroep instellen.

VOORSCHRIFTEN

De volgende voorschriften zijn van toepassing:

Activiteit Bouwen

Er moet worden gebouwd in overeenstemming met de bepalingen van het Bouwbesluit.

De houder moet er voor zorg dragen, dat de omgevingsvergunning te allen tijde op het werk aanwezig is en op verzoek aan de toezichthouder ter inzage wordt gegeven.

Van alle in gewapend beton, staal, hout, steen en dergelijke uit te voeren dragende constructiedelen, moeten voor de aanvang van de bouwwerkzaamheden de door het bouwtoezicht goedgekeurde sterkteberekeningen met bijbehorende werktekeningen op het werk aanwezig zijn.

De wapening moet worden gecontroleerd en goedgekeurd door het bouwtoezicht voordat met het storten wordt begonnen. De stortdatum dient minimaal drie werkdagen van tevoren bij het bouwtoezicht bekend te zijn gemaakt.

Om zwerfvuil te voorkomen moet het bouwafval in een gesloten container worden opgeslagen.

De bij de bouw vrijkomende afgegraven grond moet hergebruikt worden op het bouwterrein. Indien wordt afgeweken van dit voorschrift dient contact te worden opgenomen met de afdeling Ruimte, cluster Milieu van de gemeente Grootegast.

Voor het stallen van bouwmaterialen en keten op gemeentelijke eigendommen, bijv. plantsoen, trottoir en wegen, moet vooraf contact worden opgenomen met afdeling Ruimte, cluster Openbare Werken van de gemeente Grootegast. Eventuele schade ontstaan door het gebruik zal voor uw rekening worden hersteld.

Het hemelwater moet zoveel mogelijk op het oppervlaktewater (sloot) geloosd worden of, bij een gescheiden rioolstelsel, via de schoonwaterriolering.

Indien tijdens de uitvoering blijkt dat een constructiedeel verbeterd moet worden of dat er nadere voorzieningen noodzakelijk zijn, dient dat te geschieden in overleg met het bouwtoezicht.

De startdatum van de werkzaamheden dient uiterlijk 1 week voor aanvang van de werkzaamheden bij ons te zijn gemeld. U kunt dit doorgeven via het mailadres bouwenwoningtoezicht@grootegast.nl of middels bijgevoegde kaart 'melding start werkzaamheden vergunning/melding'.

Wanneer de werkzaamheden zijn afgerond dient u dit uiterlijk 1 week na afronding van de werkzaamheden bij ons te melden. U kunt dit melden via het mailadres bouwenwoningtoezicht@grootegast.nl of middels bijgevoegde kaart 'melding voltooiing werkzaamheden'.

Activiteit Ruimtelijke Ordening

De landschappelijke inpassing van de pluimveestallen dient binnen twee jaar na afgifte van deze vergunning uitgevoerd te worden overeenkomstig het inrichtingsplan 'Landschappelijke inpassing nieuwe erven, 2202, d.d. 19 november 2012' en bijbehorende toelichting inclusief begroting.

Aanvullend op het inrichtingsplan als genoemd artikel 2.1 is een aangepaste tekening d.d. 19 februari 2014 gemaakt met begroting herzien d.d. 28 maart 2014. Ook hieraan dient binnen twee jaar na afgifte van deze vergunning uitvoering te zijn gegeven.

De watercompensatie dient binnen twee jaar na afgifte van deze vergunning uitgevoerd te worden overeenkomstig de tekening 'Compensatie toename verhard oppervlak' van het Wetterskip Fryslân, d.d. 8 november 2012.

Het bestemmingsplan dient binnen twee jaar na afgifte van deze vergunning te worden gewijzigd, zodanig dat het bestemmingsvlak wordt aangepast aan het nieuwe bebouwde erf, waarbij de maximale oppervlakte van 2 ha niet wordt overschreden.

Activiteit Milieu

Algemeen

De inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren.

Alle binnen de inrichting aanwezige machines, installaties en voorzieningen moeten overzichtelijk zijn opgesteld en altijd goed bereikbaar zijn.

Installaties of onderdelen van installaties welke buiten bedrijf zijn gesteld, moeten zijn verwijderd tenzij deze in een goede staat van onderhoud verkeren.

De in de inrichting aangebrachte of gebruikte verlichting moet zodanig zijn afgeschermd dat geen directe lichtstraling buiten de inrichting waarneembaar is.

In aanvulling op het bepaalde in artikel 17.2 Wet milieubeheer dient de vergunninghouder een mededeling van een ongewoon voorval onverwijld schriftelijk te bevestigen.

In de inrichting moet een centraal registratiesysteem aanwezig zijn waarin informatie omtrent onderhoud, metingen, keuringen, controles en gegevens van relevante milieu-onderzoeken worden bijgehouden. In het registratiesysteem moet ten minste de volgende informatie zijn opgenomen:

De resultaten van in de inrichting uitgevoerde milieucontroles, keuringen, inspecties, metingen, registraties en onderzoeken (zoals keuringen van brandblusmiddelen, visuele inspectie van bodembeschermende voorzieningen, keuringen van tanks, keuringen van stookinstallaties, etc);

Meldingen van ongewone voorvallen, die van invloed zijn op het milieu, met vermelding van datum, tijdstip en de genomen maatregelen;

Registratie van het energie- en waterverbruik;

Metingen en storingen nageschakelde technieken;

Registratie van klachten van derden omtrent milieu-aspecten en daarop ondernomen acties;

Een afschrift van de vigerende omgevingsvergunning(en) met bijbehorende voorschriften en meldingen.

De in het vorig voorschrift bedoelde informatie moet in ieder geval tot aan het beschikbaar zijn van de resultaten van de eerst volgende meting, keuring, controle of analyse, maar ten minste gedurende vijf jaar in de inrichting worden bewaard en ter inzage gehouden voor de daartoe bevoegde ambtenaren.

Afvalstoffen

De op- en overslag en het transport van afvalstoffen moeten zodanig plaatsvinden dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden. Mocht onverhoopt toch verontreiniging van het openbaar terrein rond de inrichting plaatsvinden, dan moeten direct maatregelen worden getroffen om deze verontreiniging te verwijderen.

Het bewaren van afvalstoffen moet op ordelijke en nette wijze plaatsvinden. Van de afvalstoffen afkomstige geur mag zich niet buiten de inrichting kunnen verspreiden.

Het vervoer van het afval van de plaats van ontstaan/verzamelen in de inrichting naar de afvalcontainer(s) moet zodanig plaatsvinden, dat zich geen afval in de omgeving kan verspreiden.

In de inrichting moet een registratiesysteem of een map met afvalbonnen aanwezig zijn, waarin van alle afgevoerde afvalstoffen het volgende moet worden vermeld:

de datum van afvoer;

de afgevoerde hoeveelheid;

de afvoerbestemming;

de naam en adres van de afnemer;

de gebruikelijke benaming van de afvalstoffen;

de euralcode;

het afvalstroomnummer.

 

De in het vorige voorschrift genoemde registratie moet gedurende tenminste vijf jaar in de inrichting worden bewaard en aan de daartoe bevoegde ambtenaren op aanvraag ter inzage worden gegeven.

Energie

Het jaarlijks energieverbruik moet worden geregistreerd. Er kan worden volstaan met het bewaren van de energienota's. De vergunninghouder houdt deze gegevens vijf jaar in het bedrijf ter inzage voor het bevoegd gezag.

Indien het verbruik van enig kalenderjaar meer dan 200.000 kWh bedraagt of meer dan 90.000 m3 bedraagt, dient eenmalig uiterlijk op 1 juli van het volgende kalenderjaar, een rapport van een energiebesparingsonderzoek met betrekking op de gehele inrichting, ter goedkeuring aan het bevoegd gezag zijn gezonden, dat tenminste de volgende gegevens bevat:

beschrijving van het object;

beschrijving van de energiehuishouding, dat wil zeggen een overzicht van de energiebalans van het totale object en een toedeling van tenminste 90% van het totale energiegebruik aan installaties en (deel)processen;

een overzicht van de mogelijke energiebesparende technieken en/of maatregelen toegespitst op de installaties en (deel)processen die volgens de energiehuishouding de grootste bijdrage in het totale verbruik hebben;

per energiebesparende maatregel de volgende gegevens:

  • 1. de jaarlijkse energiebesparing;
  • 2. de (meer)investeringskosten;
  • 3. de verwachte economische levensduur;
  • 4. de jaarlijkse besparing op de energiekosten op basis van de

energietarieven zoals die tijdens het onderzoek voor het bedrijf gelden;

  • 5. een schatting van eventuele bijkomende kosten of baten

anders dan energiebesparing;

  • 6. de terugverdientijd op basis van de (meer)investeringskosten

en de baten;

  • 7. een overzicht van mogelijke organisatorische en good

housekeeping maatregelen die leiden tot energiebesparing.

Vergunninghoud(st)er moet op basis van het rapport een bedrijfsenergieplan opstellen volgens het in bijlage E van de circulaire "Energie in de milieuvergunning" van oktober 1999 voorgeschreven model. In het plan moeten maatregelen met een terugverdientijd tot en met vijf jaar worden opgenomen.

Geluid

Het meten en berekenen van de geluidsniveaus en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, uitgave 1999.

De beoordelingspunten genoemd in de voorschriften 3.4.3-3.4.6 zijn de beoordelingspunten zoals is aangegeven in het akoestisch onderzoek met kenmerk 4227/NAA/hw/fw/4 d.d. 24 oktober 2013.

Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan:

Beoordelingspunt   Beoordelings-hoogte (m)   LAr,LT in dB(A) dag
(07.00-19.00)  
LAr,LT in dB(A) avond
(19.00-23.00)  
LAr,LT in dB(A) nacht
(23.00-07.00)  
1. Eesterweg 15   1,5   46   -   -  
1. Eesterweg 15   5,0   -   35   32  
2. Eesterweg 44   1,5   40   -   -  
2. Eesterweg 44   5,0   -   35   30  
3. Eesterweg 46   1,5   40   -   -  
3. Eesterweg 46   5,0   -   35   31  
4. Eesterweg 50   1,5   44   -   -  
4. Eesterweg 50   5,0   -   35   31  
Ref_01, 50m noord   1,5   45   -   -  
Ref_01, 50m noord   5,0   -   37   34  
Ref_02, 50m oost   1,5   44   -   -  
Ref_02, 50m oost   5,0   -   35   30  
Ref_03, 50m zuid   1,5   46   -   -  
Ref_03, 50m zuid   5,0   -   38   35  
Ref_04, 50m west   1,5   40   -   -  
Ref_04, 50m west   5,0   -   38   35  

Het maximale geluidsniveau LAmax veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan:

Beoordelingspunt   Beoordelings-hoogte (m)   LAmax in dB(A) dag
(07.00-19.00)  
LAmax in dB(A) avond
(19.00-23.00)  
LAmax in dB(A) nacht
(23.00-07.00)  
1. Eesterweg 15   1,5   69   -   -  
1. Eesterweg 15   5,0   -   45   40  
2. Eesterweg 44   1,5   50   -   -  
2. Eesterweg 44   5,0   -   45   40  
3. Eesterweg 46   1,5   53   -   -  
3. Eesterweg 46   5,0   -   45   40  
4. Eesterweg 50   1,5   62   -   -  
4. Eesterweg 50   5,0   -   45   40  
Ref_01, 50m noord   1,5   57   -   -  
Ref_01, 50m noord   5,0   -   45   40  
Ref_02, 50m oost   1,5   64   -   -  
Ref_02, 50m oost   5,0   -   45   40  
Ref_03, 50m zuid   1,5   58   -   -  
Ref_03, 50m zuid   5,0   -   45   40  
Ref_04, 50m west   1,5   50   -   -  
Ref_04, 50m west   5,0   -   45   40  

In afwijking van wat is gesteld in voorschrift 3.4.3 mag het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, inclusief het incidenteel afvoeren van kuikens in de nachtperiode en het incidenteel in werking hebben van alle ventilatoren tijdens extreem warm weer, op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan:

Beoordelingspunt   Beoordelings-hoogte (m)   LAr,LT in dB(A) dag
(07.00-19.00)  
LAr,LT in dB(A) avond
(19.00-23.00)  
LAr,LT in dB(A) nacht
(23.00-07.00)  
1. Eesterweg 15   5,0   -   -   46  
3. Eesterweg 46   5,0   -   -   38  
4. Eesterweg 50   5,0   -   -   47  
Ref_01, 50m noord   5,0   -   -   42  
Ref_02, 50m oost   1,5   46   -   -  
Ref_02, 50m oost   5,0   -   -   41  
Ref_03, 50m zuid   5,0   -   -   44  
Ref_04, 50m west   1,5   43   -   -  

In afwijking van wat is gesteld in voorschrift 3.4.4 mag het maximale geluidsniveau LAmax veroorzaakt door het incidenteel in de nachtperiode afvoeren van kuikens, op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan:

Beoordelingspunt   Beoordelings-hoogte (m)   LAmax in dB(A) dag
(07.00-19.00)  
LAmax in dB(A) avond
(19.00-23.00)  
LAmax in dB(A) nacht
(23.00-07.00)  
1. Eesterweg 15   5,0   -     69  
2. Eesterweg 44   5,0   -   -   51  
3. Eesterweg 46   5,0   -   -   56  
4. Eesterweg 50   5,0   -   -   63  
Ref_01, 50m noord   5,0   -   -   57  
Ref_02, 50m oost   5,0   -   -   64  
Ref_03, 50m zuid   5,0   -   -   57  
Ref_04, 50m west   5,0   -   -   48  

Het pneumatisch of mechanisch vullen van silo's is verboden tussen 19.00 uur en 07.00 uur, alsmede op zondagen en algemeen erkende feestdagen.

Het veevoer mag niet worden uitgekuild tussen 19.00 en 07.00 uur.

Trillingen

Trillingen, veroorzaakt door de tot de inrichting behorende installaties of toestellen alsmede de tot de inrichting toe te rekenen werkzaamheden of andere activiteiten, bedragen in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten, met uitzondering van geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten gelegen op een gezoneerd industrieterrein, niet meer dan de trillingsterkte, genoemd in tabel 2 van de Meet- en beoordelingsrichtlijn deel B "Hinder voor personen in gebouwen" van de Stichting Bouwresearch Rotterdam, voor de gebouwfunctie wonen.

De waarden genoemd in voorschrift 3.5.1 gelden niet indien de gebruiker van de geluidsgevoelige ruimten of verblijfsruimten geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van trillingmetingen.

Het houden van dieren

In de inrichting mogen ten hoogste de volgende aantallen dieren aanwezig zijn:

Gebouw   Ravnummer/Diercategorie   Aantal dieren  
Stal 1   E.5.11 i.c.m. E.7 vleeskuikens   23.000  
Stal 2   E.5.100 vleeskuikens   27.000  
Stal 3   E.5.11 i.c.m. E.7 vleeskuikens   24.000  
Stal 4   E.5.100 vleeskuikens   26.000  
Stal 5   E.5.11 i.c.m. E.7 vleeskuikens   42.500  
Stal 6   E.5.11 i.c.m. E.7 vleeskuikens   42.500  
Boerderij   A.2 zoogkoeien   6  
Boerderij   A.3 jongvee   8  
Loods   B.1 schapen   24  

Het aantal aanwezige dieren per diersoort wordt tenminste een keer per maand geregistreerd, waarbij de perioden tussen de registraties van een vergelijkbare tijdsduur zijn. De registraties zijn binnen de inrichting aanwezig en worden gedurende tien jaren bewaard.

De stallen moeten overeenkomstig de bij de vergunning behorende tekeningen en bijlagen worden uitgevoerd.

Alle maatregelen en voorzieningen die een doelmatige werking van het huisvestingssysteem waarborgen moeten worden getroffen. Het gaat hier tenminste om de maatregelen en voorzieningen die zijn genoemd in de bij dit huisvestingssysteem behorende systeembeschrijving. Dit betreft de beschrijvingen met het nummer BWL 2010.13.V2 van oktober 2011 en BWL 2012.03 van oktober 2012.

Het beluchtings- en verwarmingssysteem, met de daarbij behorende onderdelen en leidingen, moet zodanig worden gedimensioneerd en onderhouden dat altijd een goede werking is gewaarborgd.

Het aantrekken van insecten, knaagdieren en ongedierte moet worden voorkomen. Wanneer in de stallen dan wel op of bij het erf ongedierte (zoals ratten, muizen of insecten) voorkomt, moeten doelmatige bestrijdingsmaatregelen worden getroffen.

Het kleinschalig afleveren van vloeibare brandstof

Het vulpistool wordt goed weggehangen. Na gebruik lekt er geen brandstof uit het vulpistool. De afleverslang is voorzien van een automatisch afslaand vulpistool om overvullen van het tankende voertuig te voorkomen.

Als een deel van de afleverinstallatie, leidingen of de afleverslang zich onder het hoogste vloeistofniveau van de tank kunnen bevinden is een antihevel beveiliging aangebracht tussen de tank en de flexibele afleverslang.

Bij het toepassen van een handpomp is de afleverslang na gebruik leeg. Eventueel aanwezige brandstofresten worden teruggevoerd naar de tank. Een vulpistool van een elektrische pomp is voorzien van een automatisch afslagmechanisme.

Een afleverinstallatie is voorzien van een vulkraan, die indien deze buiten gebruik is, niet in werking kan worden gesteld door onbevoegden.

Een afleverinstallatie met een elektrische pomp is voorzien van een aan- en uitschakelaar.

Het afleveren van vloeibare brandstof vindt plaats boven een bodembeschermende voorziening.

Begrippen:

AFVALPREVENTIE:

Maatregelen die worden genomen voordat een stof, materiaal of product afvalstof is geworden, ter vermindering van:

de hoeveelheden afvalstoffen, al dan niet via het hergebruik van producten of de verlenging van de levensduur van producten;

de negatieve gevolgen van de geproduceerde afvalstoffen voor het milieu en de menselijke gezondheid, of het gehalte aan schadelijke stoffen in materialen en producten.

AFVALSTOFFEN:

Alle stoffen, preparaten of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.

 

BEOORDELINGSPUNT:

Het punt waar het LAr,LT en het LAmax worden bepaald en getoetst aan de (eventuele) grenswaarden.

 

ENERGIEKOSTEN:

Alle kosten zoals vermeld op de eindafrekening van het energiebedrijf die samenhangen met het verkrijgen van aardgas, elektriciteit, warmte (uit een distributienet) en andere brandstoffen (stookolie, gasolie, diesel) voor de gebouwen, faciliteiten en processen in de inrichting, maar exclusief de kosten gemaakt voor brandstoffen voor motorvoertuigen. Voor aardgas moet met name worden meegenomen basisprijs, brandstofheffing, calorische toeslag, energieheffing (regulerende energiebelasting), vastrecht en BTW. Voor elektriciteit moet met name worden meegenomen de kosten voor normaaluren en laagtariefuren (is afhankelijk van kWh-verbruik), kW-tarief continu en piekuren (is afhankelijk van het opgestelde vermogen), brandstofkosten, transformatorverliezen, energieheffing, vastrecht en BTW.

 

FEESTDAGEN:

Feestdagen zoals gedefinieerd in de Algemene termijnenwet.

 

GELUIDSNIVEAU IN DB(A):

Het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), overeenkomstig de door de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC) terzake opgestelde regels, zoals neergelegd in de IEC-publicatie no. 651, uitgave 1989.

 

LANGTIJDGEMIDDELD BEOORDELINGSNIVEAU (LAr,LT):

Het A-gewogen gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse, in de loop van een bepaalde periode optredende geluid en zo nodig gecorrigeerd voor de aanwezigheid van impulsachtig geluid, tonaal geluid of muziekgeluid, vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de 'Handleiding meten en rekenen industrielawaai', uitgave 1999.

 

MAXIMALE GELUIDNIVEAU (LAmax):

Het hoogste A-gewogen geluidsniveau, afgelezen in de meterstand 'fast', verminderd met de meteocorrectieterm Cm. De meterstand 'fast' komt overeen met een tijdconstante van 125 ms.

 

SBR-RICHTLIJN B:

Meet- en beoordelingsrichtlijnen, Hinder voor personen in gebouwen Deel B, Richtlijn van de Stichting Bouwresearch.

Dit deel van meet- en beoordelingsrichtlijnen gaat over hinder voor personen ten gevolge van gebouwtrillingen. In dit deel van de richtlijn wordt onderscheid gemaakt ten aanzien van de functie van het gebouw, het tijdstip van de dag en het karakter van de trillingen. Tevens onderscheidt de richtlijn bestaande, gewijzigde en nieuwe situaties.

 

TERUGVERDIENTIJD:

De verhouding tussen het investeringsbedrag voor de maatregel na aftrek van eventuele subsidies en de jaarlijkse opbrengsten van de maatregel ten gevolge van de met de maatregel samenhangende energiebesparing en andere besparingen.

In geval van een investering in een installatie voorzien van afzonderlijke energiebesparende componenten moet in plaats van het totaalinvesteringsbedrag worden gerekend met de meerinvestering ten opzichte van een installatie zonder de energiebesparende componenten.

Voor de berekening van de financiële opbrengsten ten gevolge van de met de maatregel samenhangende energiebesparing moet worden gerekend met de op het moment van het besparingsonderzoek geldende kosten (tarieven) voor de betrokken inrichting. Er wordt geen rekening gehouden met de eventuele kosten van het (vervroegd) uit bedrijf nemen van een installatie en niet met rentekosten.

 

TRILLING:

Mechanische beweging rond een referentiepunt dat in evenwicht is.

WONING:

Gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van het bestemmingsplan, de beheersverordening, bedoeld in artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening, of, indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van laatstgenoemde wet.

OVERWEGINGEN

1. Activiteit Bouwen

Welstand

Het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand.

Bouwverordening

Er is voldoende aannemelijk gemaakt dat het bouwplan voldoet aan de voorschriften van de bouwverordening.

Bouwbesluit

Er is voldoende aannemelijk gemaakt dat het bouwplan voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit mits de hiervoor genoemde voorschriften voldoende in acht worden genomen.

2. Activiteit Ruimtelijke Ordening

Strijdigheid bestemmingsplan

Op het perceel kadastraal bekend gemeente Grootegast, sectie O, nummer 91 is het bij raadsbesluit van 1 juni 2010 vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied Grootegast van toepassing.

Het perceel is volgens de bij het bestemmingsplan behorende plankaart bestemd als 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf 4'. Artikel 7 van de planregels is van toepassing.

De activiteit, het realiseren van twee nieuwe pluimveestallen, is in strijd met het bestemmingsplan en de bijbehorende planregels, omdat de nieuwe pluimveestallen buiten het vigerende bestemmingsvlak zijn geprojecteerd. Bovendien laat het bestemmingsplan uitbreiding van een intensieve veehouderij in principe niet toe.

Artikel 2.10 van de Wabo geeft aan dat indien een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo in strijd is met het bestemmingsplan de omgevingsvergunning moet worden geweigerd.

De vergunning wordt echter slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wabo geeft aan dat de omgevingsvergunning kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo kan een omgevingsvergunning worden verleend, omdat de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat de uitbreiding van het bedrijf binnen een flexibel bestemmingsvlak van maximaal 2 ha mogelijk gemaakt kan worden. De oppervlakte van het bestemmingsvlak (2 ha) wijzigt niet, maar slechts de vorm van het vlak. Bovendien worden de nieuwe stallen landschappelijk goed ingepast.

Na afloop van de Wabo-procedure (voor de omgevingsvergunning) zal het bestemmingsvlak worden aangepast aan het uitbreidingsplan.

De aanvrager heeft zich ten behoeve van de economische uitvoerbaarheid van de maatregel bereid verklaard de daaruit voortvloeiende voor tegemoetkoming in aanmerking komende planschade volledig aan de gemeente te compenseren.

Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen heeft op 24 oktober 2013 een verklaring van geen bedenkingen afgegeven.

De ruimtelijke verantwoording voor het bouwproject is vastgelegd in de bij dit besluit behorende ruimtelijke onderbouwing.

De beantwoording van de zienswijzen is vastgelegd in de bij dit besluit behorende Nota zienswijzen en commentaar.

3. Activiteit Milieu

Algemeen

Het bedrijf is een inrichting in de zin van artikel 2.1 eerste lid onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, onder andere vanwege het houden van dieren.

De aard van de aangevraagde inrichting wordt omschreven als een vleeskuikenhouderij met rundvee en schapen.

Revisievergunning

In het voortraject hebben wij bepaald dat de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu moet worden aangevraagd met betrekking tot de veranderingen en het in werking hebben van de inrichting na die veranderingen (artikel 2.6 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). De aanvrager heeft de vergunning overeenkomstig aangevraagd. Op grond van het vierde lid van artikel 2.6 zal deze omgevingsvergunning, nadat deze in werking is getreden, de eerder verleende omgevingsvergunningen voor zover die de inrichting betreffen, vervangen. Die omgevingsvergunningen vervallen op het tijdstip dat deze omgevingsvergunning onherroepelijk wordt.

Activiteitenbesluit milieubeheer

De inrichting waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, is een inrichting type C als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het Activiteitenbesluit milieubeheer bevat (milieu)voorschriften die rechtstreeks gelden voor een inrichting type C-inrichting. Zoals uit de aanvraag blijkt, geldt dit in ieder geval voor de volgende in het Activiteitenbesluit milieubeheer genoemde activiteiten:

- het lozen van hemelwater, dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening;

- in werking hebben van een stookinstallatie (geldt o.a. voor het noodstroomaggregaat);

- in werking hebben van een koelinstallatie;

- opslaan van agrarische bedrijfsstoffen;

- opslaan gasolie in een bovengrondse tank;

- houden van landbouwhuisdieren in dierenverblijven.

Beoordeling van de vergunningaanvraag

Bij de beoordeling of de Omgevingsvergunning voor de activiteit milieu verleend kan worden, is artikel 2.14 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gehanteerd. Samengevat wordt hierbij gelet op de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, waarbij tevens wordt gelet op de bestaande toestand van het milieu. In het belang van de bescherming van het milieu is het nodig om de nadelige gevolgen van de inrichting voor het milieu te voorkomen, en als dit niet mogelijk is, nadelige gevolgen zoveel mogelijk te beperken.

Van de milieuaspecten die bij deze vergunning van belang zijn, zal nader worden ingegaan op afvalstoffen, energie, kleinschalig afleveren van vloeibare brandstof, opslag gevaarlijke stoffen in emballage, geluid en indirecte hinder en tot slot toekomstige ontwikkelingen. Voor de hier niet genoemde aspecten wordt verwezen naar de omschrijving in de aanmeldnotitie MER en naar hetgeen over deze aspecten is vastgelegd in de voorschriften.

Afvalstoffen

Omdat de hoeveelheid afval ruim beneden de 250 ton per jaar ligt (namelijk 15.000 kg kadavers en 500 kg restafval per jaar) en er geen preventiepotentieel aanwezig is, wordt er geen afvalpreventieonderzoek voorgeschreven.

Energie

In de aanvraag is aangegeven dat de hoeveelheid elektriciteit die de inrichting verbruikt 166.500 kWh per jaar bedraagt en de hoeveelheid aardgas 55.000 m3 per jaar bedraagt. In de aanmeldnotitie MER-beoordeling is het toekomstige elektraverbruik geschat op 200.000 kWh per jaar en het aardgasverbruik op 90.000 m3 per jaar en is benoemd welke energiebesparende maatregelen zullen worden genomen. Indien deze maatregelen worden genomen en het verbruik niet boven de 200.000 kWh of 90.000 m3 per jaar uitkomt, dan achten wij dat er sprake is van een adequate situatie waarbij geen energiebesparingsonderzoek uitgevoerd hoeft te worden. Indien het verbruik wel meer dan 200.000 kWh of 90.000 m3 per jaar bedraagt, achten wij nader onderzoek naar energiebesparende maatregelen wel noodzakelijk.

Kleinschalig afleveren van vloeibare brandstof

Binnen de inrichting is een dieselolietank aanwezig, voor het afleveren (tanken) van dieselolie voor eigen gebruik in landbouwvoertuigen en het noodstroomaggregaat. De voorschriften voor de opslagtank zelf staan in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Omdat de aflevering van brandstof plaatsvindt bij motorvoertuigen die niet voor het wegverkeer bestemd zijn, zijn de voorschriften van het Activiteitenbesluit milieubeheer (betreffende aflevering van brandstof) niet van toepassing, maar zijn er voorschriften aan deze vergunning verbonden.

Opslag gevaarlijke stoffen in emballage

Uit de aanvraag blijkt dat er minder dan 25 liter of kilogram brandbare stoffen (ADR-klasse 3) wordt opgeslagen en minder dan 50 liter of kilogram giftige stoffen (ADR-klasse 6). Deze hoeveelheden liggen beneden de ondergrenzen van de PGS15. Behoudens de voorwaarde dat het op verantwoorde wijze wordt opgeslagen, zijn er op grond van de PGS15 geen verdergaande voorschriften noodzakelijk. Op de aanvraagde wijze worden de gevaarlijke stoffen op verantwoorde wijze opgeslagen.

Geluid en indirecte hinder

Uitgangspunten voor geluidnormen

Bij het vaststellen van geluidnormen voor een bedrijf wordt de systematiek van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening gehanteerd. Eerst wordt getoetst of de inrichting (eventueel na het aanbrengen van voorzieningen) kan voldoen aan het zogenaamde referentieniveau.

Het referentieniveau is het gemiddelde niveau van de omgevingsgeluiden exclusief de bijdrage van het bedrijf. In het algemeen zal de geluidnorm voor de inrichting gelijk worden gesteld aan het referentieniveau. Dit wordt aangeduid als de streefwaarde. Hierop kunnen echter uitzonderingen zijn. Zo is het voor de dagperiode niet nodig de geluidnorm lager dan 40 dB(A) vast te stellen. Anderzijds is het minder wenselijk om een geluidnorm van meer dan 50 dB(A) toe te staan. In de avond- respectievelijk de nachtperiode liggen de normen in het algemeen 5 dB(A) respectievelijk 10 dB(A) lager dan in de dagperiode.

Het vastleggen van een hogere norm dan de streefwaarde is in beginsel alleen mogelijk als het aanbrengen van adequate geluidwerende voorzieningen redelijkerwijs niet van het bedrijf gevergd kan worden vanwege de daaraan verbonden kosten.

Naast normen voor het gemiddelde geluidsniveau worden ook normen vastgelegd voor maximale geluidniveaus. Hierbij geldt dat het niet nodig is de norm voor het piekgeluid in de dagperiode lager dan 50 dB(A) vast te stellen (45 dB(A) in de avondperiode c.q. 40 dB(A) in de nachtperiode). Het bevoegd gezag kan, gemotiveerd, hogere normen vaststellen. Daarbij moet vermeden worden dat er hoger waarden kunnen optreden dan 70 dB(A) in de dagperiode respectievelijk 65 en 60 dB(A) in de avond- en nachtperiode.

Normstelling op basis van het akoestisch onderzoek bij de vergunningaanvraag

Naar aanleiding van ingediende zienswijzen is een gecorrigeerd akoestisch onderzoek ingediend. Dit gecorrigeerd akoestisch onderzoek vervangt het oorspronkelijk ingediende onderzoek.

- Reguliere bedrijfssituatie

Op basis van het akoestisch rapport blijkt dat het berekende langtijdgemiddeld beoordelingniveau voor de bedrijfssituatie respectievelijk maximaal 46 dB(A) in de dagperiode, 35 dB(A) in de avondperiode en 32 dB(A) in de nachtperiode bedraagt.

De conclusie is dat de inrichting, ondanks diverse maatregelen, niet kan voldoen aan de streefwaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingniveau. In de huidige milieuvergunning zijn voor het langtijdgemiddeld beoordelingniveau voor dag-, avond- en nachtperiode respectievelijk 45, 40 en 35 dB(A) opgenomen.

Ons college is van mening dat aansluiting bij de huidige geluidnormen geen ontoelaatbare geluidhinder voor de omgeving tot gevolg heeft. In deze vergunning wordt voor de geluidnormen daarom de berekende waarden overgenomen in voorschriften. Dit betekent dat voor de dagperiode een waarde van 46 dB(A) wordt toegestaan en in de avond- en nachtperiode een waarde van respectievelijk 35 en 32 dB(A). Hiermee ligt de norm voor de dagperiode 1 dB(A) hoger, voor de avondperiode 5 dB(A) lager en de nachtperiode 3 dB(A) lager. Deze normen zijn vastgelegd in voorschrift 3.4.3.

Over de maximale geluidniveaus wordt het volgende opgemerkt dat in de avond- en nachtperiode (ruim) wordt voldaan aan de voorkeurswaarde van 45 en 40 dB(A). In de dagperiode wordt voldaan de grenswaarde van 70 dB(A).

De normen zijn vastgelegd in voorschrift 3.4.4. In de ontwerpbeschikking waren abusievelijk lagere normen opgenomen dan de voorkeurswaarden. Dit is in deze beschikking gecorrigeerd.

- Incidentele bedrijfssituatie

Voor activiteiten die afwijken van de representatieve bedrijfssituatie zijn in het akoestisch rapport aparte berekeningen opgenomen. Het gaat in deze alleen activiteiten in de nachtperiode en betreft de afvoer van kuikens wat 7x per jaar plaatsvindt en bij extreme situaties waarbij de buitentemperatuur boven de 30 graden komt en de kuikens meer dan 5 weken in de stallen zijn. In deze situaties ligt de geluidsbelasting naar de omgeving hoger dan het reguliere langtijdgemiddeld beoordelingniveau. Zoals uit het akoestisch onderzoek blijkt, liggen de waarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingniveau en het maximale geluidniveaus bij incidentele activiteiten op een aantal punten hoger dan bij de reguliere activiteiten. Omdat verdergaande maatregelen niet mogelijk of ongewenst (bijvoorbeeld geluidsschermen) zijn, zijn deze berekende waarden overgenomen. Deze waarden zijn opgenomen in de voorschriften 3.4.5 en 3.4.6.

- Indirecte hinder

Voor de vaststelling van de toelaatbaarheid van het geluidsniveau van transportbewegingen van en naar de inrichting (indirecte hinder), wordt de methodiek gevolgd die de minister van VROM heeft aanbevolen in de circulaire van 29 februari 1996. Hierin is vastgelegd dat de transportbewegingen buiten het terrein van de inrichting getoetst wordt aan een norm van 50 dB(A) voor het equivalente geluidsniveau. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere norm mogelijk. De norm geldt op dat gedeelte van de weg waar de voertuigen "akoestisch herkenbaar zijn" als zijnde op de weg van of naar de inrichting.

Voor de transportbewegingen buiten het terrein van de inrichting gelden dus geen normen voor het piekniveau.

Op basis van het bij de vergunningaanvraag gevoegde akoestisch rapport, blijkt dat de geluidbelasting op het maatgevende beoordelingspunt (Eesterweg 50) ten hoogste 47dB(A) bedraagt in respectievelijk de dag- avond- en nachtperiode. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A).

 

Toekomstige ontwikkelingen

Op dit moment zijn er geen ontwikkelingen voorzien van het bedrijf of het gebied waar het bedrijf is gelegen, die speciale aandacht behoeven in verband met de bescherming van het milieu.

Zienswijzen

De beantwoording van de zienswijzen is vastgelegd in de bij dit besluit behorende Nota zienswijzen en commentaar. Naar aanleiding van de zienswijzen is een gewijzigd akoestisch rapport ingediend. Dit gewijzigde akoestisch rapport heeft geleid tot aanpassing van de paragraaf over “Geluid en indirecte hinder” in deze overwegingen en tot aanpassing van voorschriften in onderdeel 3.4 van de voorschriften behorende bij deze vergunning.

Aanvullend voorschrift i.v.m. wijziging regelgeving

Met ingang van 1 januari 2014 zijn de voorschriften 3.113 t/m 3.121 niet meer van toepassing op een inrichting type C. Deze artikelen zijn, met uitzondering van artikel 3.120, een vertaling van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) naar het Activiteitenbesluit. De Wgv is van toepassing bij de beoordeling van aanvragen voor een omgevingsvergunning door inrichtingen type C waar vee wordt gehouden. Artikel 3.120 bevat een verplichting tot maandelijkse registratie van de aanwezige dieren per diersoorten. Nu dit artikel niet meer rechtstreeks van toepassing is en ook niet is opgenomen in de Wgv, is dit artikel opgenomen als voorschrift 3.6.2 in deze vergunning. De overige voorschriften in dat onderdeel zijn vernummerd ten opzichte van de ontwerpbeschikking.

Conclusie

Voorgaande overwegingen leiden tot de conclusie dat de gewenste bescherming van het milieu gerealiseerd kan worden door het naleven van de voorschriften die aan de vergunning worden verbonden.

Verhouding aanvraag-vergunning

Voor zover de vergunningaanvraag niet in overeenstemming is met de gestelde voorschriften, zijn de voorschriften bepalend.