direct naar inhoud van 2.2 De eerste helft van de zeventiende eeuw: nieuwe vestingwerken
Plan: Bestemmingsplan De oude Hortus
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0014.BP460DeoudeHortus-oh01

2.2 De eerste helft van de zeventiende eeuw: nieuwe vestingwerken

Na de Reductie van Groningen in 1594, waarbij de stad van Spaanse handen overging in staatse, werd besloten de verzwakte vijftiende-eeuwse vestingwal te vervangen door een nieuw verdedigingsstelsel. Het plan werd uitgevoerd in de periode 1616-1624.

De situatie is te zien op een kaart uit 1616, waarop het al gerealiseerde en nog uit te voeren deel van de nieuwe vestingwal staat, evenals het laatmiddeleeuwse bolwerk met het rondeel.

De aanwezige moestuinen verdwenen naar het meest noordelijke deel van de Hondsrug, buiten de nieuwe Boteringepoort.

Tegelijk met de aanleg van de nieuwe vestingwerken tussen 1617 en 1624 werd de stad uitgelegd in noordelijke richting, waarbij het bestaande stadsoppervlak werd verdubbeld. De geologische gesteldheid van de bodem, de logische verlenging van de noord-zuid lopende straten in de middeleeuwse stad en de vorm van de vesting bepaalden de richting van de straten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP460DeoudeHortus-oh01_0004.png"

Kaart Nicolaes van Geelkercken (1616)

Het stratenpatroon

De Kijk in 't Jatstraat, de Boteringestraat en de Ebbingestraat werden vanuit de middeleeuwse stad verlengd en door de verbindende dwarsstraten ontstond een orthogonaal stratenpatroon.

De Nieuwe Boteringestraat volgt globaal het beloop van een al bestaande weg over het verlengde van de zandrug, een laatste uitloper van de Hondsrug, die de stad zuidwaarts verbond met Duitsland en noordwaarts met de ommelanden. De Nieuwe Ebbingestraat loopt niet exact parallel aan de Boteringestraat omdat deze diende uit te komen bij de Boteringepoort in het midden van de courtine (stuk muur of wal gelegen tussen twee, naar de veldzijde uitstekende, punten van een bastion) van de nieuwe vesting. Alleen het beloop van de smallere Nieuwe Kijk in 't Jatstraat, die als enige niet aansloot op een stadspoort, is volledig nieuw ontworpen.

De dwarsstraten staan loodrecht op de Nieuwe Boteringestraat, in die tijd de belangrijkste straat in dit stadsdeel. Zij eindigen aan de oost- en westkant op de stadwallen en hebben een breedte van ongeveer twaalf meter. Zo is een regelmatig raster ontstaan van drie noord-zuidgerichte hoofdstraten, de Nieuwe Kijk in 't Jatstraat (circa twaalf meter breed), de Nieuwe Boteringestraat en de Nieuwe Ebbingestraat (circa zestien meter breed).

Verkaveling

De zeventiende-eeuwse noordelijke stadsuitleg ontleent zijn historisch-stedenbouwkundige waarde vooral aan de uitzonderlijke, op geometrische principes gebaseerde structuur.

Het rechthoekige verkavelingspatroon is in sterke mate bepaald door de militairwetenschappelijke denkbeelden uit die tijd over de inrichting van de ideale stad. In de zeventiende eeuw ontstond in de Republiek een nieuwe vestingbouwkundige theorie die was gebaseerd op de wiskundige rationaliteit van het grondplan. Modellen voor een ideale stad en fortificatiesystemen werden tijdens de periode van de Renaissance in Italië ontwikkeld. Voor de verspreiding van deze modellen speelde het traktaat van de Nederlandse vestingbouwkundige Simon Stevin “Van de oirdeningh der steden” (ca 1600) een belangrijke rol.

In deze periode van de Hollandse Renaissance gaan esthetische regels samen met bouweconomische principes. Een belangrijk principe voor de vorming van een ideaal stadsbeeld is de rechte rooilijn die met de bouw van een reeks aaneengesloten huizen een effect van uniformiteit veroorzaakt.

De rechthoekige structuur werd ook wenselijk geacht voor het volledig en gemakkelijk verkavelen van de uit te geven percelen. In de oorspronkelijke opzet voor de indeling van het gebied ging het stadsbestuur uit van een regelmatige blokverkaveling met een standaardperceel van 2 x 5 roeden (circa acht bij twintig meter). Kenmerkend voor de verkaveling is het in rechthoekige bouwblokken aaneengesloten bouwen in de naar de openbare weg gekeerde voorgevelrooilijn. Omdat de blokken maar langzaam vol raakten, werd al snel afgeweken van het standaardperceel. Langs de Nieuwe Boteringestraat bijvoorbeeld is de perceelsbreedte in veel gevallen anderhalve roeden bij een diepte van 11 roeden (circa 6 bij 44 meter). Ook in de lengte van de bouwblokken komen afwijkingen voor. Dit komt onder andere door het beloop van de Nieuwe Boteringestraat die in noordelijke richting steeds dichter bij de Nieuwe Kijk in 't Jatstraat komt te liggen. De tussenliggende bouwblokken worden steeds kleiner en onregelmatiger.

Bebouwing

In het begin bepaalde het stadsbestuur dat de percelen zoveel mogelijk bebouwd moesten worden met een stenen gebouw van tenminste twee verdiepingen. Dit om het gebied een echt stedelijk karakter te geven. Aanvankelijk concentreert de bebouwing zich vooral langs het Lopende Diep en de Ossenmarkt. Over het algemeen raken de bouwblokken maar langzaam vol. Kennelijk was de behoefte niet erg groot aan de aangeboden bouwkavels en konden maar weinigen voldoen aan de verplichting om in twee lagen te bouwen. Over het algemeen bestond de bebouwing uit woonhuizen van slechts één bouwlaag met een houten kap.

Omstreeks 1650 is de ruimte in de noordelijke uitleg nog slechts voor een klein deel bebouwd, met uitzondering van bebouwingsconcentraties bij de Spilsluizen en de Noorderhaven, de Ossenmarkt, de Nieuwe Boteringestraat, de Nieuwe Ebbingestraat en het Boterdiep.

De Hortus Botanicus

Het terrein tussen de Grote Kruisstraat, de Grote Rozenstraat en de Nieuwe Kijk in 't Jatstraat werd naar verhouding meer gebruikt dan de overige terreinen in het noordelijk deel. Op een kaart van 1627 is in het bouwblok begrensd door de Grote Kruisstraat, de Grote Rozenstraat en de Nieuwe Kijk in 't Jatstraat reeds een tuin te zien van de apotheker Henricus Munting, die achter zijn huis in 1626 aan de Rozenstraat een kruidentuin van 35 x 40 meter begon. Deze tuin droeg hij in 1642 over aan de Groninger Academie (Universiteit), die er de Hortus Botanicus vestigde.