direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Wagenborgen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0010.07BP-VG01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Delfzijl is bezig met een actualisering van de bestemmingsplannen Spijk, Wagenborgen en Termunten-Termunterzijl-Borgsweer. In dit bestemmingsplan wordt voor het dorp Wagenborgen - in het kader van deze actualiseringsslag - een nieuwe, actuele juridisch-planologische regeling weergegeven. Naast de actualisering van de vigerende regelingen die de hoofdzaak van het plan vormen, zal rekening gehouden moeten worden met ten tijde van de planactualisatie bekende ontwikkelingen.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied beslaat het dorp Wagenborgen in de gemeente Delfzijl. Wagenborgen is een streekdorp gelegen op een zandrug. Wagenborgen telt 1703 inwoners (gegevens 01-04-16). Even ten oosten van de kern ligt het Hondhalstermeer. De ligging van het dorp is in de onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.07BP-VG01_0001.jpg"

Ligging van het plangebied (Bron: Bing maps)

Het bestemmingsplan Wagenborgen heeft betrekking op het gehele dorp Wagenborgen, met uitzondering van het gebied ten zuiden van de Fam. Bronsweg, dat tot het psychiatrisch verpleeghuis Groot Bronswijk behoort. Voor de nabijgelegen camping Klein Finland is een partiële herziening opgesteld. Dit terrein, met een omvang van circa 8 hectare, wordt meegenomen in deze actualisatie. In de volgende figuur is de plangrens weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.07BP-VG01_0002.jpg"

Begrenzing bestemmingsplan Wagenborgen

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan Wagenborgen, vastgesteld d.d. 29 maart 2007 en onherroepelijk geworden op 6 december 2007. De planologische mogelijkheden vanuit dit plan worden, waar deze nog actueel zijn, overgenomen in dit bestemmingsplan. Waar mogelijk en nodig wordt de regeling aangepast en/of verruimd, zodat deze recht doet aan de huidige situatie.

1.4 Opzet bestemmingsplan

In deze plantoelichting wordt het nieuwe plan beschreven en de uitgangspunten, die daaraan ten grondslag liggen, gemotiveerd. Na deze inleiding (hoofdstuk 1) worden in de volgende hoofdstukken beschreven:

  • een gebiedsbeschrijving van de (bestaande karakteristiek van de) omgeving en het plangebied (hoofdstuk 2);
  • een beschrijving van het geldende en van belang zijnde beleidskader (hoofdstuk 3);
  • de effecten voor de omgeving en de te nemen maatregelen vanuit de omgeving (hoofdstuk 4);
  • een planbeschrijving met daarin de hoofduitgangspunten voor de juridische regeling (hoofdstuk 5);
  • een toelichting op de bestemmingen (hoofdstuk 6);
  • een weergave van de uitvoerbaarheidsaspecten (hoofdstuk 7).

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

In dit hoofdstuk staat een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied. De huidige situatie vormt de basis voor dit nieuwe bestemmingsplan. In eerste instantie wordt in algemene zin kort ingegaan op de historische ontwikkeling van het plangebied en de functionele en ruimtelijke kenmerken van de omgeving waarin het plangebied zich bevindt. Dit hoofdstuk gaat alleen in op de kenmerken die van belang zijn voor de regeling van dit bestemmingsplan.

2.1 Historische kenschets

2.1.1 Landschappelijke ontstaansgeschiedenis

Het ontstaan van het landschap in de gemeente Delfzijl hangt sterk samen met de nabijgelegen Waddenzee. Het huidige landschap is voornamelijk gevormd na de laatste ijstijd (circa 110.000 tot 10.000 jaar geleden). In het begin van het Holoceen trad een wisselwerking op tussen de uitbreiding van het veen vanaf de hogere gronden (zuidelijk Groningen/Drenthe) en het indringen van de zee. Aan de zeezijde ontwikkelde zich langzamerhand een kweldergordel, bestaand uit klei-afzettingen en meer zandige ruggen die evenwijdig aan de kust liepen. Dit gebied was hoog genoeg om bewoond te worden en breidde zich steeds meer uit. Tussen de kweldergordel en het hoger gelegen zandgebied lag een veengebied. Tijdens hele snelle zeespiegelstijgingen overstroomde dit gebied en werd het bedekt met een laag klei. De dekzandwelvingen in dit gebied staken boven het veen uit. Dit gebied was uiteindelijk hoog genoeg. In de late Middeleeuwen drong de zee nogmaals ver het Dollardgebied binnen, waarbij opnieuw klei werd afgezet. Waarschijnlijk was het verwaarlozen van de dijken (of zelfs het doorsteken ervan) de oorzaak.

Als gevolg van de menselijke bewoningsgeschiedenis komen nu grofweg drie landschapstypen voor in de gehele gemeente:

  • het wierdenlandschap;
  • het wegdorpenlandschap (vooral in Delfzijl-Zuid);
  • het dijkenlandschap.

De oudste is het wierdenlandschap. Dit landschap is ontstaan doordat de bewoners van het gebied kunstmatige hoogtes opwierpen om zichzelf te beschermen tegen hoog water, wier(d)en genoemd.

2.1.2 Ontstaansgeschiedenis Wagenborgen

Wagenborgen is gelegen op de oude weg van Slochteren naar Delfzijl in het noordelijk gedeelte van het Oldambt. Dit is het zogenaamde Klei-Oldambt. Wagenborgen ligt op de meest noordelijke en grootste van een reeks zandplaten, die zich tussen de zeeklei en de venen uitstrekt tot aan de woudgordel in het zuidelijk gedeelte van het Oldambt. Het ontstaan van de Dollard had tot gevolg dat Wagenborgen aan de zeekust kwam te liggen, maar door de hoge ligging werd slechts bij enkele vloeden, zoals die in 1580 en 1589, ernstige schade geleden. Ook de doorbraken van de zomerdijk, de Dollarddijk ten noorden van Wagenborgen, hadden op het dorp geen invloed. Door de ligging in een laag gebied ontstond er vrij veel water rond Wagenborgen, onder anderen het Proostmeer en het Janjemeer, de Rotkolk en de Stolderijkolk, de Stinkvaardermaar en de Hondshalstermaar. Door inpoldering en veranderingen in de waterhuishouding is hiervan vrijwel niets meer over.

De plaats Wagenborgen wordt voor het eerst genoemd in de 15e eeuw als parochie, behorende bij de proosdij Farmsum. Een predikant kwam er pas in 1596. In het verleden zijn de bewoners altijd kleine boeren gebleven, heel anders dan elders in het Oldambt, waar de bevolking bestond uit grote boeren en daartegenover arbeiders en kleine middenstanders. De voornaamste reden hiervoor moet worden gezocht in het feit dat de inwoners van Wagenborgen geen geld genoeg hadden om hun dijkplicht na te komen. Deze plicht bestond uit het instandhouden van de Dollarddijk en bracht als recht met zich mee dat degene die de dijk onderhield bij een inpoldering het nieuwe gebied achter zijn dijkgedeelte in bezit mocht nemen. Hierdoor ontstonden de lange opstrekkende kavels. Wanneer iemand zijn dijkplicht niet kon nakomen, werden plicht en recht aan een ander overgedragen. In het gebied rond Wagenborgen ging veel land op deze manier over aan anderen, veelal aan de stad Groningen, die de jurisdictie over het Oldambt had. Daarnaast was van oudsher veel land rond het dorp in bezit van het Grijzemonnikenklooster in Termunten.

De boeren die wel een deel van de ingepolderde grond kregen, verkochten hun grond op het zand in en rond het dorp Wagenborgen; de bewoners van Wagenborgen bleven daardoor voornamelijk kleine zandboeren. Door de vestiging van de psychiatrische inrichting Groot Bronswijk is het karakter van het dorp sterk gewijzigd. De noordoostkant van het dorp wordt door het grote terrein van de inrichting met in een parkachtige omgeving gesitueerde paviljoens en andere gebouwen duidelijk bepaald. Ook een belangrijk deel van de woningbouw zal hiermee in verband hebben gestaan.

Groot Bronswijk

Een belangrijk moment in de geschiedenis van Wagenborgen was in 1873 de stichting van een huis van barmhartigheid van de stichting Tot Christelijke Liefdadigheid (TCL) door Jan Wolter en Trijntje Brons. De TCL groeide in de decennia erna uit tot een zeer grote instelling voor hulpbehoevenden. Begin 20e eeuw woonden hier meer dan 1100 mensen, meer dan in het dorp zelf. De TCL was een grotendeels zelfvoorzienende instelling gelegen op een terrein van ruim 38 hectare, aangelegd in Engelse landschapsstijl. In 1960 werd de TCL door een nieuwe directeur dr. A.W. Verhoog, hernoemd tot Groot Bronswijk en werd het meer en meer een psychiatrisch ziekenhuis. Groot Bronswijk bood werkgelegenheid aan honderden mensen uit de wijde omgeving. Het ging uiteindelijk in de jaren 1990 op in een samenwerkingsverband met het psychiatrisch ziekenhuis in Zuidlaren, GGZ Groningen en het Academisch Ziekenhuis Groningen. Door voortschrijdend inzicht en medische en maatschappelijke ontwikkelingen werd het niet langer noodzakelijk gevonden patiënten onder te brengen in kolossale gebouwen zoals in Wagenborgen. Vanaf de jaren tachtig werden de patiënten meer en meer elders ondergebracht. Ten slotte werd wat overbleef in 2006 gesloten, vrijwel alle gebouwen (inclusief de watertoren) zijn kort erna gesloopt.


In 2008 werd het terrein aangewezen als locatie voor projecthotel Envilla Wagenborgen (Envilla is een acroniem van Energy Villa) voor de huisvesting van 1.200 tot 1.500 grotendeels buitenlandse arbeiders, die in de Eemshaven werken aan de bouw van Nuoncentrale Magnum. Een deel van de lokale bevolking was tegen, maar na jaren van procederen werd het projecthotel eind 2010 toch in gebruik genomen, vooralsnog voor een periode van 5 jaar. Inmiddels zijn de onderkomens voor het projecthotel weer verdwenen. Het terrein van Groot Bronswijk ligt nog altijd braak en verpaupert langzamerhand. Het terrein maakt geen deel uit van het plangebied voor dit bestemmingsplan. Momenteel wordt nagedacht over de gewenste ontwikkeling van dit gebied. De planvorming hiervoor doorloopt een separaat traject.

2.2 De kern Wagenborgen

2.2.1 Ruimtelijke kenmerken

In de hoofdstructuur van het dorp is de weg van Slochteren naar Delfzijl, de Hoofdweg, het

belangrijkste element. Deze loopt noord-zuid aan de westkant over de zandrug en maakt aan de noordkant daarvan een bocht naar rechts om dan in de richting Delfzijl af te buigen.

Door de grootte van de zandplaat was er vanouds een tweede weg, parallel aan de Hoofdweg: de Kerkstraat. De Kerkstraat buigt aan de zuidkant van het dorp van de Hoofdweg af en komt bij de kerk weer op de Hoofdweg uit, waar deze oost-west loopt. Het hoogteverschil van de zandrug naar het omliggende veengebied is vooral aan de oostkant van het dorp goed zichtbaar; met name bij het noord-zuid lopende deel van De Hoogte, waaraan ook een aantal kleine boerderijtjes ligt, is dat duidelijk te zien. Hier valt ook het contrast op tussen de kleine boerderijen op de zandgrond en de grote boerderijen daarbuiten, die van de ingepolderde gronden profiteerden.

Ten noorden van de Hoogte en ten oosten van de Kerkstraat ligt een lager gedeelte, dat pas later bebouwd is. Dat deze meest oostelijke kant van de zandrug niet al vroeger bebouwd was, vindt mogelijk zijn oorzaak in de dreiging van de Dollard. Het is ook mogelijk dat er oorspronkelijk wel bebouwing is geweest, maar dat deze door de vloeden is verdwenen, waarna er pas veel later opnieuw is gebouwd. De uitbreiding Tonnistil uit de jaren zeventig van de vorige eeuw ligt net op de overgang van de zandrug naar het veengebied. Ten noorden van de Hoofdweg bevindt zich onder andere aan de Troostlaan nog oude bebouwing. De bebouwing bestaat voornamelijk uit kleine boerderijachtige panden in rode baksteen. Daartussen komt echter ook een aantal eengezinswoningen voor. Het noordwestelijk deel van het dorp, de bomenbuurt, is in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw gerealiseerd Het verzorgingstehuis Menterne aan de noordkant van het dorp, net buiten de zandrug, is hierdoor minder geïsoleerd komen te liggen. Ten noorden en ten oosten van de Fam. Bronsweg ligt een na 2000 gereedgekomen nieuwbouwwijk op een deel van het voormalige Groot Bronswijk terrein.

Aan de Hoofdweg is de bebouwing in de loop der jaren verfraaid, waardoor een gevarieerd beeld is ontstaan van kleine boerderijen tot forse woningen. Het vrij grote aantal forse bomen, dat verspreid in en om het gebied voorkomt, draagt bij tot het groene aanzicht van het dorp. Dit beeld wordt nog versterkt door het aan de noordoostzijde van het dorp gelegen terrein van de voormalige Psychiatrische inrichting Groot Bronswijk. Door de hier aanwezige beplanting heeft dit gebied een zeer groen karakter.

2.2.2 Infrastructuur en bereikbaarheid

Wagenborgen is via de Hoofdweg/Fam. Bronsweg aangesloten op de provinciale weg N362 (Delfzijl-Scheemda) en heeft daarmee een uitstekende verbinding met het industriegebied van Delfzijl en andere richtingen. Een tweede belangrijke verbinding ligt aan de zuidoost kant in de richting Siddeburen en de N33. Wagenborgen is voor met name het langzame verkeer verder ontsloten door een aantal secundaire wegen en fietspaden. De overige wegen in de woongebieden hebben vooral een verkeers- en verblijfsfunctie. Voor het openbaar vervoer is Wagenborgen aangewezen op busverbindingen.

2.2.3 Functionele kenmerken

De werkgelegenheid in Wagenborgen werd tot de jaren '80 van de vorige eeuw in belangrijke mate bepaald door de aanwezigheid van Groot Bronswijk. Ook het verzorgingstehuis Menterne gaat zijn deuren sluiten. De agrarische sector en de daarmee samenhangende agrarische dienstverlenende bedrijven leveren nu nog een relatief groot aantal arbeidsplaatsen op. In het dorp zijn verder een aannemersbedrijf, bouwbedrijf en een schildersbedrijf en enkele horecabedrijven van belang voor de plaatselijke werkgelegenheid. In het dorp bevinden zich verder twee hotels, een fitness-centrum. Daarnaast is de werkgelegenheid in o.a. Delfzijl en Appingedam van groot belang. In het buitengebied aangrenzend aan het plangebied is (vooral) grondgebonden agrarische bedrijven aanwezig. Ook in de kern komen nog enkele agrarische bedrijven voor.

Voor de dagelijkse levensbehoeften zijn de winkels hoofdzakelijk gevestigd aan de Hoofdstraat en de Kerkstraat. Op de hoek van de Hoofdweg en de G. Boelmanweg was een vestiging van de Rabobank aanwezig. Er wordt in dit gebouw een 'steunstee' gevestigd: het gebouw gaat onderdak bieden aan verschillende activiteiten en diensten, zoals het Vrijwilligers Netwerk Wagenborgen (VNW). Verder kunnen vergaderingen van WIF, Dorpsbelangen en aangesloten commissies en werkgroepen hier plaatsvinden. Tevens zijn er diverse mogelijkheden voor ondersteunende diensten ten behoeve van de Wagenborgers, zoals spreekuren van instanties en bijvoorbeeld het gebruik van computers onder deskundige begeleiding. Ook zal er gewoond kunnen worden.

In Wagenborgen zijn een openbare basisschool en een christelijke basisschool alsmede een peuterspeelzaal en een kinderdagverblijf gevestigd. Voor vervolgonderwijs is de schoolgaande jeugd aangewezen op onderwijsvoorzieningen in de regio of de stad Groningen. Als sportvoorzieningen zijn voetbal- en trainingsvelden aanwezig op het sportpark “Burgemeester Van Kampen” ten oosten van de Hoofdweg en zijn een tennispark en een ijsbaan gelegen in het (dag)recreatiegebied aan de noordoostkant van het dorp. De sporthal “Weerland” is gelegen aan de Kokslaan in aansluiting op het terrein van groot Bronswijk. Zowel bij de Nederlands Hervormde kerk als de Gereformeerde kerk zijn verenigingsgebouwen gesitueerd. Nabij het Hondhalstermeer is het vakantie-en recreatiepark 'Klein Finland' gesitueerd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

In 2012 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd, dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

Het bestemmingsplan raakt geen nationale belangen en opgaven. Dit plan geeft immers slechts een nieuwe regeling voor bestaand gebied. Bij toekomstige ontwikkelingen in het plangebied is toetsing aan het SVIR en het Barro van belang. Uit het rijksbeleid gelden geen specifieke eisen aangaande het plangebied.

3.2 Provinciaal beleid

Met betrekking tot het provinciaal beleid zijn vooral het provinciaal omgevingsplan en de omgevingsverordening van belang.

3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Groningen

De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening zijn op 1 juni 2016 vastgesteld. De Omgevingsvisie is een nota waarin het beleid is vastgelegd voor de inrichting en het beheer van de leefomgeving in de provincie Groningen. De Omgevingsvisie gaat over milieu, verkeer en vervoer, ruimte en water en vormt de basis voor de meeste plannen die de provincie de komende jaren maakt.

Het zorg dragen voor een aantrekkelijke, veilige en leefbare provincie Groningen zit integraal vervlochten in het milieu-, ruimtelijke ordenings-, water- en mobiliteitsbeleid van de provincie. Duurzaam, aantrekkelijk, leefbaar en veilig zijn belangrijke doelen bij de afwegingen en beleidskeuzes.

De provincie hanteert een ontwikkelingsgerichte wijze van werken. Dit doet de provincie bij economische ontwikkeling, maar ook bij het versterken en beschermen van het landschap, cultureel erfgoed en de natuur. Dit doet de provincie ook vanwege de beleefbaarheid en de positieve bijdrage die dit heeft op de leefomgeving.

De provincie zet in op dynamische sterke steden en inspirerende, vitale dorpen. De provincie stimuleert dynamiek en geeft ruimte aan ontwikkelingen. Er wordt gedifferentieerd naar gebieden voor wat betreft de ontwikkelruimte.

3.2.2 Omgevingsverordening Groningen

Deze Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 (hierna Omgevingsverordening genoemd) bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De Omgevingsverordening is nauw verbonden met de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016 - 2020.

Uit de omgevingsverordening vloeien enkele randvoorwaarden voort voor dit bestemmingsplan. Het betreft een beschermende regeling voor de glaciale rug en een beschermende regeling voor de openheid van het gebied. Hiertoe zijn dubbelbestemmingen opgenomen. Ook zijn de volgende punten van belang:

  • 1. Diepe plassen en meren

Het Proostmeer is op kaart 7 van de Verordening aangeduid als 'diepe plassen en meren'. Hier geldt op grond van de verordening een verbod op het dempen en op het geheel en gedeeltelijk verondiepen van de plassen en meren. De planregels zijn op dit punt in overeenstemming met de Verordening gebracht.

  • 2. Regels omtrent beeldbepalende en/of karakteristieke gebouwen

Artikel 2.9.1. en artikel 2.9.2 van de Omgevingsverordening 2016 geven regels omtrent beeldbepalende en/of karakteristieke gebouwen. Onderzoek naar het voorkomende van karakteristieke- en beeldbepalende panden is noodzakelijk . Als uit dit onderzoek blijkt dat dergelijke gebouwen in het plangebied voorkomen, dient dit zijn vertaalslag in het bestemmingsplan te krijgen. Zie verder paragraaf 4.2.2 Cultuurhistorie.

  • 3. Gebruik en bouw- en verbouwmogelijkheden van vrijgekomen gebouwen in het buitengebied

De in het plangebied gelegen voormalige boerderijen hebben een verschillende verschijningsvorm en afmeting. De planregels van de bestemming 'Wonen – Voormalige boerderij” zijn zo geformuleerd, dat de bestaande vorm en afmeting van voormalige boerderijen gehandhaafd kan blijven. Ook zijn de planregels in overeenstemming gebracht met de gestelde randvoorwaarden in artikel 2.13.2 en 2.13. 3 van de verordening (gebruik en bouw- en verbouwmogelijkheden van vrijkomende gebouwen in het buitengebied). Hiertoe is artikel 30 'Wonen - Voormalige boerderij' aangevuld met de randvoorwaarden zoals genoemd in de Verordening

  • 4. Oppervlakte woningen in het buitengebied: De planregels voor 'Wonen' voor woningen in het buitengebied zijn overeenstemming gebracht met de verordening (artikel 2.13.8 oppervlakte woningen in het buitengebied. De betreffende woningen worden op de verbeelding aangeduid.

  • 5. Intensieve veehouderij

Op grond van de verordening is nieuwvestiging van een hoofdtak of neventak intensieve veehouderij niet toegestaan.

In dit bestemmingsplan is definitie van het begrip 'agrarisch bedrijf' zodanig geformuleerd dat nieuwvestiging van een hoofdtak of neventak intensieve veehouderij niet is toegestaan.

  • 6. Bos- en natuurgebieden buiten het NNN

Delen van het plangebied hebben betrekking op gronden die deel uit maken van de 'bos- en natuurgebieden buiten het NNN, zoals aangeduid op kaart 6 van de Omgevingsverordening 2016.

De gebieden in het plangebied die deel uit maken van de 'bos- en natuurgebieden buiten het NNN zijn onder de bestemming 'Bos' of de bestemming 'Natuur' gebracht.

  • 7. Invloedsgebied provinciaal basisnet Groningen

Een deel van het plangebied heeft betrekking op het op de kaart 3 behorende bij de verordening aangegeven 'veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen', waarvoor op grond van de verordening regels omtrent de groepsrisicoverantwoording zijn gesteld.

De veiligheidszone zoals genoemd in de Verordening is naar het bestemmingsplan vertaald door het opnemen van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stoffen'. Voor een nadere toelichting omtrent de groepsrisico verantwoording wordt verwezen naar paragraaf 4.3 Externe veiligheid

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Ontwikkelingsvisie Eemsdelta 2013

Op basis van de Ontwikkelingsvisie wil de regio werken aan een veilige en duurzaam ingerichte Eemsdeltaregio in 2030. Een regio met een aantrekkelijk woonklimaat en een goede balans tussen de economie en de ecologie. Deze Ontwikkelingsvisie moet daarbij twee functies vervullen:

1: het aanjagen van ontwikkelingen en functies in de regio;

2: het sturen en ordenen hiervan.

Ten aanzien van de concentratie in centrumdorpen wordt in de visie het volgende vermeld:

Lokale voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs en detailhandel zijn gevoelig voor concentratie van functies. Het totale niveau van boven-lokale voorzieningen voor de regio als geheel wordt op niveau gehouden door deze te concentreren in de regionale centra en in een beperkt aantal centrumdorpen. De huidige centrumdorpen Uithuizermeeden, Loppersum en Middelstum zijn robuust, goed bereikbaar via weg en/of spoor en samen met de regionale centra de dragers van de robuuste ruimtelijke structuur. Ze zullen zich naar verwachting weten te handhaven als centrumdorp op weg naar 2040. Daarvoor wordt voorgesteld:

  • de centra vernieuwen;
  • de huidige scholen op laten gaan in een brede school of geïntegreerde kindvoorzieningen;
  • in bestaande gebouwen kleine zorgclusters realiseren met een huisartsenpraktijk, zorgwoningen en bijvoorbeeld een centrum voor dagbesteding.

De positie van Middelstum als centrumdorp is het meest kwetsbaar. Daar moet blijken of de detailhandel voldoende behouden kan blijven om op langere termijn te kunnen blijven functioneren als centrumdorp. Behoud en versterking van hun verzorgingsfunctie is van wezenlijke betekenis voor de leefbaarheid van de regio. Daarom zal hier samen met maatschappelijke organisaties worden geïnvesteerd in het versterken van de kwaliteit van de dorpskernen. Van Warffum, Spijk en Holwierde wordt verwacht dat die hun centrumfunctie niet weten te behouden en zich tot woondorp zullen ontwikkelen. Dat geldt mogelijk ook voor Wagenborgen. Voor deze dorpen dient de lokaal verzorgende functie te worden ondersteund door zorg te dragen voor een goede kwaliteit van de openbare ruimte. Daarnaast dient herontwikkeling of hergebruik van leegstaande bedrijfspanden actief te worden gestimuleerd en moet worden voorzien in voldoende parkeermogelijkheden.

Gezien het karakter van dit bestemmingsplan vloeien er uit de Ontwikkelingsvisie Eemsdelta 2030 geen directe uitgangspunten voor dit bestemmingsplan voort.

3.3.2 Woon- en Leefbaarheidsplan Eemsdelta

Het Woon- en Leefbaarheidsplan Eemsdelta (2013) geeft aan hoe met bewoners

het wonen en leven op een goed niveau gehouden kan worden en hoe gewerkt gaat worden aan goede woningen, goede zorg, onderwijs en bereikbare voorzieningen. In de Eemsdelta zijn drie soorten dorpen en steden: woondorpen, centrumdorpen en regionale centra. Zij krijgen ieder hun eigen investeringen in wonen, welzijn en zorg, onderwijs, detailhandel en bereikbaarheid.

De centrumdorpen zijn de kernen met een volledig pakket aan dagelijkse voorzieningen. Er bevinden zich hier woonvormen waar wonen en zorg gecombineerd zijn (‘verzorgd’ wonen), naast een huisartsenpraktijk en bijvoorbeeld ook dagbesteding van ouderen. Het zorgaanbod is hier op aangepast. De centrumdorpen hebben winkels voor dagelijkse boodschappen, maar ook haltes voor trein en/ of bus en overstappunten. Ook bevinden zich in de centrumdorpen één of meer scholen of kindvoorzieningen aan. Die zijn overigens ook in aantal woondorpen te vinden. Wagenborgen wordt gerekend tot de zogenaamde centrumdorpen.

De in Wagenborgen op te zetten 'steunstee' in de voormalige Rabobank past goed in de toekomstvisie zoals die voor centrumdorpen in dit beleidsplan wordt geschetst. Gezien het karakter van dit bestemmingsplan vloeien er verder uit het woon- en leefbaarheidsplan geen directe uitgangspunten voor dit bestemmingsplan uit voort.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Actieplan dorpen en wijken 2012-2022

De gevolgen van de krimp voor de gemeente en de regio zijn in kaart gebracht in het Woon- en Leefbaarheidsplan Eemsdelta. Vijfendertig partijen in de regio hebben dit in 2012 gezamenlijk opgezet. Het plan noemt een groot aantal maatregelen om de kwaliteit van het wonen en leven in de regio te verbeteren. Daarvoor zijn keuzes nodig, want onderwijs, medische zorg en andere onmisbare voorzieningen kunnen niet meer overal beschikbaar zijn. In dit Actieplan Dorpen en Wijken (2013) geeft de gemeente in uitvoeringsplannen, kostenramingen en tijdschema's aan hoe ze voor de dorpen en wijken de komende tien jaar aan de slag gaan. Het is de koers tot 2022.

Om Delfzijl als regionaal en economisch centrum te behouden, zijn maatregelen nodig op het gebied van wonen en voorzieningen. Ze staan beschreven in het Integraal Investeringsprogramma Delfzijl (IIP) 2012-2022 dat de gemeenteraad in februari 2013 vaststelde. Investeringen zijn nodig om bij een afnemende behoefte aan woningen de kwaliteit van dorpen en wijken op peil te houden. Daarnaast wil Delfzijl regionale voorzieningen blijven bieden zoals een goed zorgcluster, stevige scholen, inclusief voortgezet en beroepsonderwijs, een aantrekkelijk winkelcentrum en een gevarieerd cultureel aanbod. Het IIP omvat tientallen projecten met een totale waarde van circa €

50 miljoen. Daarvan is 15% bestemd voor de dorpen, 25% voor de wijken en 60% voor het

centrum van Delfzijl. De maatregelen voor het centrum zijn uitgewerkt in het Actieplan Centrum Delfzijl, dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 20 juni 2013. De maatregelen voor de dorpen en wijken staan in dit Actieplan Dorpen en Wijken verder uitgewerkt.

Het actieplan dorpen-wijken biedt geen concrete uitgangspunten of randvoorwaarden voor het onderhavige bestemmingsplan.

3.4.2 Welstandsnota

Doel van de welstandsnota (vastgesteld op 30 september 2004) is een bijdrage te leveren aan het behouden en waar nodig versterken van de schoonheid en aantrekkelijkheid van bebouwing binnen de gemeente. In de welstandsnota worden op heldere wijze de welstandseisen en de – criteria voor bouwplannen duidelijk gemaakt. Bouwplannen in de gemeente worden getoetst door de Welstandscommissie.

Het plangebied kent ruimtelijke kwaliteiten. De meest van belang zijnde worden door specifieke regels benoemd en hierdoor zoveel mogelijk in stand gehouden.

3.4.3 Nota cultuurhistorie en cultuurhistorische waardenkaart gemeente Delfzijl 2016

De gemeente Delfzijl heeft een lange geschiedenis. Van deze geschiedenis zijn in het landschap en de bebouwing nog duidelijke resten aanwezig. Om deze resten en daarmee de geschiedenis van Delfzijl voor het nageslacht te bewaren, is een goede bescherming noodzakelijk. De nota cultuurhistorie en cultuurhistorische waardenkaart gemeente Delfzijl (2016) draagt bij aan deze bescherming.

Aanleiding voor het opstellen van deze nota was de herziening van de archeologische beleidsadvieskaart in 2013. Tijdens deze herziening is binnen het Oosterhorngebied een inventarisatie gemaakt van de aanwezige cultuurhistorische waarden en zijn deze waarden opgenomen op de archeologische beleidsadvieskaart (2013). Het was een wens van de gemeente Delfzijl om een dergelijke inventarisatie voor het gehele grondgebied uit te voeren. De gemeente heeft zelf daartoe een overzicht gemaakt van de cultuurhistorische waarden uit de periode tot de Tweede Wereldoorlog. Libau heeft dit overzicht aangevuld met enkele zichtbare elementen uit de Tweede Wereldoorlog en de Koude Oorlog. Dit overzicht heeft geresulteerd in de nota cultuurhistorie en bijbehorende cultuurhistorische waardenkaart. De resultaten van deze nota en kaart kunnen bij een nieuwe herziening van de archeologische beleidsadvieskaart worden opgenomen of als zelfstandig beleidsdocument worden gebruikt. Om de cultuurhistorische waarden te beschermen kan de nota door de gemeente te worden omgezet in een cultuurhistorische verordening ter aanvulling op de huidige bestemmingsplannen binnen het grondgebied. Bij een herziening van de bestemmingsplannen kunnen de cultuurhistorische waarden middels een dubbelbestemming (Waarde cultuurhistorie WR-ch) worden meegenomen in de nieuwe bestemmingsplannen dan wel in een omgevingsplan.

Cultuurhistorische waarden in de gemeente Delfzijl

De gemeente Delfzijl heeft een inventarisatie uitgevoerd van haar cultuurhistorisch waardevolle elementen. Hierbij zijn verkaveling, wegen, waterwegen, dijken en overige elementen in kaart gebracht. Deze inventarisatie is aangevuld met cultuurhistorische elementen uit de Tweede Wereldoorlog en de Koude Oorlog. De inventarisatie van de gemeente Delfzijl is, inclusief de aanvullingen, opgenomen op de

Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Delfzijl.

Naast de benoemde implicaties van de nota cultuurhistorie voor de bestemmingsplannen en de beheersverordening cultuurhistorie, kunnen de op de cultuurhistorische waardenkaart verbeelde waarden een impuls geven aan het toerisme en recreatie binnen de gemeente Delfzijl. Dit kan bijvoorbeeld middels het plaatsen van informatieborden bij de locaties van enkele cultuurhistorische elementen of het uitzetten van een fietsroute waarbij aandacht wordt geschonken aan verschillende cultuurhistorische waarden.

In de nota worden binnen de gemeente Delfzijl de volgende typen cultuurhistorische elementen onderscheiden:

  • verkaveling;
  • waterlopen;
  • wegen;
  • dijken;
  • vestigingsterreinen;
  • Tweede Wereldoorlog (bunkercomplex);
  • Koude Oorlog ( schuilkelders en navigatiestations);
  • overige elementen ( historische spoorlijnen, oude meren, groenstructuren).

Cultuurhistorie in bestemmingsplannen en beheersverordening

Om de cultuurhistorie voldoende te kunnen beschermen, kunnen de cultuurhistorische elementen die zijn opgenomen in de onderhavige nota en cultuurhistorische waardenkaart middels een dubbelbestemming worden opgenomen in de bestemmingsplannen.

Vertaling naar het bestemmingsplan: de Nota cultuurhistorie en cultuurhistorische waardenkaart gemeente Delfzijl is vertaald naar beschermende regelingen.

Gebieden waarvoor een dubbelbestemming Waarde Cultuurhistorie geldt, zijn naast de onderliggende enkelbestemming mede bestemd voor het behoud, bescherming en herstel van de ter plaatse bestaande cultuurhistorische waarden. Hiertoe is de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 1' opgenomen (wegen, waterlopen en dijken) alsmede de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 2' opgenomen ( verkaveling). Zie verder paragraaf 4.2.2 Cultuurhistorie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.07BP-VG01_0003.png"

Figuur: fragment Cultuurhistorische waardenkaart 2016

3.4.4 Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart

Algemeen

De archeologische waarden binnen de gemeente Delfzijl zijn in intergemeentelijk beleid vastgelegd en opgesteld in de Nota Archeologiebeleid Regio Noord-Groningen (2009). Uit de nota archeologiebeleid regio Noord-Groningen komt naar voren dat de gemeente als uitgangspunt in het beleid drie doelstellingen nastreeft. Deze zijn;

  • Het laten aansluiten van gemeentelijk beleid op de nieuwe wetgeving met betrekking tot de archeologische monumentenzorg.
  • Het streven naar behoud van archeologische waarden.
  • Het vroegtijdig inbrengen van cultuurhistorie (archeologie) in het planproces bij de ruimtelijke ordening.

Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart

Op basis van dit beleid is een archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart opgesteld. De kaart en bijbehorende nota is in 2009 vastgesteld. Op de deze kaart zijn alle, op dit moment bekende en verwachte archeologische waarden binnen de gemeente visueel weergegeven. De locaties van verwachte archeologische waarden zijn gebaseerd op de ruimtelijke verspreiding van de vindplaatsen en kennis over de landschapsgeschiedenis van Noord-Groningen. De kaart geeft een duidelijk beeld van de archeologische ondergrond en is een goed voorbeeld van het classificeren van historische waarden als instrumentarium bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen.

In 2013 is de Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart van de gemeente Delfzijl herzien. In de bijbehorende notitie wordt een toelichting gegeven op de in de ‘Herziening archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart gemeente Delfzijl 2012’ doorgevoerde wijzigingen en aanpassingen ten opzichte van de huidige Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart van de gemeente Delfzijl. Daarnaast zijn relevante wetswijzigingen op het gebied van de archeologische monumentenzorg en ruimtelijke ordening in deze notitie opgenomen.

3.4.5 Herziening archeologische beleidsnota en beleidsadvieskaart gemeente Delfzijl 2017

In 2013 is de archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart herzien en is de Nota Archeologie opgesteld. Deze Nota Archeologie vormt de basis van het archeologiebeleid van de gemeente Delfzijl, dat zijn weerslag heeft gekregen in gemeentelijke bestemmingsplannen en de Erfgoedverordening 2013. In opdracht van de gemeente Delfzijl heeft RAAP een evaluatie en actualisatie van het gemeentelijke beleid uitgevoerd. De Nota Archeologie uit 2013 vormt daarbij het uitgangspunt.

Binnen de gemeente Delfzijl zijn de laatste jaren voornamelijk (resten van) nederzettingen ontdekt, voornamelijk in wierden. Tevens is een aantal borgterreinen onderzocht waarbij resten uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd zijn ontdekt. Ook zijn resten van een grafveld, een dijk, een kerk en een kloosterterrein aangetroffen. Veelal dateren de archeologische waarden uit de middeleeuwen en nieuwe tijd. In vrijwel alle gevallen werden de vondsten gedaan in gebieden met een hoge verwachting of in een gebied waar een wierde, borgterrein, klooster, etc. werd verwacht. Dit is op zich niet opmerkelijk aangezien juist die specifieke archeologische verwachtingen, via het bestemmingsplan, het archeologisch onderzoek verplicht stelt. Het is echter ook niet zo dat een onderzoek juist archeologische resten heeft opgeleverd die wat betreft datering, complex en/of context in het geheel niet verwacht werden.

Het beleid van de gemeente Delfzijl is er vooral op gericht om archeologische waarden in de bodem te behouden: behoud in situ. Uit onderzoek blijkt dat in de periode 2007-2013 in Nederland in 32% van de gevallen waarbij sprake is van een waardevolle archeologische vindplaats deze, door middel van planinpassing, wordt behouden. Het instrument dat hiervoor wordt ingezet is veelal het bestemmingsplan. Hoe hoog dit percentage voor de gemeente Delfzijl is, kan helaas niet uit de cijfers worden ontleend. In 2017 is Delfzijl in de steekproef opgenomen, waarbij twee archeologische meldingen nader zijn bestudeerd. Deze twee gevallen geven echter onvoldoende houvast om conclusies uit te trekken. Op basis van de in de gemeente Delfzijl uitgevoerde archeologische onderzoeken is af te leiden dat in de periode 2013-2016 in 5% van de gevallen behoud of deels behoud is geadviseerd. Dit percentage ligt een behoorlijk stuk lager dan het landelijk gemiddelde. Tevens valt op dat in meerdere mate na een bureauonderzoek direct een archeologische begeleiding wordt geadviseerd, er is sprake van een stijging van 13% t.o.v. de periode 2008-2012. Geadviseerd wordt deze ontwikkeling te monitoren en indien nodig in te grijpen, door bijvoorbeeld een waarderend onderzoek te eisen alvorens er een besluit over de omgang met de vindplaats wordt genomen.

Het verruimen van de onderzoeksgrenzen levert nauwelijks minder regeldruk op. In het overgrote deel van de gevallen wordt het onderzoek geïnitieerd op basis van de dubbelbestemming Waarde archeologie (Wra) 2 en/of Wra4. Indien de onderzoeksgrenzen van deze dubbelbestemmingen (respectievelijk 50 m2 en 200 m2) worden verdubbeld, zou dat in de periode 2013-2016 ertoe hebben geleid dat er in totaal 3 onderzoeken minder dienden te worden uitgevoerd. Op in totaal 503 aanvragen voor een omgevingsvergunning in dezelfde periode zet dat vrijwel geen zoden aan de dijk.

In de sleutelrapporten is geen trend waar te nemen op basis waarvan de zones met een hoge verwachting op de beleidskaart zouden moeten worden aangepast. Hetzelfde geldt voor de zones met een hoge verwachting voor de periode steentijd-vroege bronstijd.

In een lage verwachtingszone is bij een booronderzoek een dijklichaam aangeboord. Bekende dijken zouden bij een volgende update op de beleidskaart kunnen worden toegevoegd als een zone waar archeologisch onderzoek zinvol is. Wellicht kunnen deze worden overgenomen van de cultuurhistorische kaart van de gemeente Delfzijl.

De geactualiseerde archeologische beleidsadvieskaart (juni 2017) is dit bestemmingsplan vertaald in een regeling voor de bescherming van archeologische waarden, zie verder paragraaf 4.2 Archeologie en cultuurhistorie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.07BP-VG01_0004.png"

Figuur: fragment archeologische beleidsadvieskaart 2017

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Milieu

4.1.1 Milieuzonering

VNG-brochure

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de milieu-indeling op van 1 t/m 6, met bijbehorende richtafstanden tot een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.

De VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) beschrijft de richtafstanden die bij bedrijfscategorieën en de genoemde aspecten horen. Daarbij is de grootst genoemde afstand bepalend. Doel is om bedrijven qua aard en invloed (waarbij gekeken wordt naar de aspecten geur, stof, geluid en gevaar) op de woonomgeving te categoriseren en planologisch te regelen. Dit betekent dat - afhankelijk van de categorie - er in beginsel een bepaalde afstand moet worden aangehouden tussen een (nieuw) bedrijf en de omringende woonbebouwing. Omgekeerd dient ook bij nieuw geprojecteerde woonbebouwing voldoende afstand tot de bestaande bedrijven te worden aangehouden. Voor categorie 1 en 2 bedrijven is deze afstand 0-30 meter. Hierbij gaat de bedrijvenlijst uit van een rustige woonwijk als omgevingstype. Afwijkende omgevingstypen met hun eigen (milieu)kwaliteiten en -gevoeligheden kunnen leiden tot andere gewenste afstanden.

Milieuzonering en plangebied

In het gebied komen enkele bedrijven voor die hinder kunnen veroorzaken voor nabijgelegen woondoeleinden. Hierbij gaat het voornamelijk om enkele agrarische bedrijven, horecabedrijven en aannemingsbedrijven, in de meeste gevallen gecombineerd met een woonfunctie. Deze bedrijven komen in de VNG-basiszoneringslijst (2009) voor in de milieucategorieën 1, 2 en 3. De bedrijven in de milieucategorie 3 zijn specifiek aangeduid.

In het plangebied zijn functies aanwezig die volgens de aangegeven publicatie een milieuzone hebben. Het gaat daarbij niet alleen om bedrijven, maar ook om voorzieningen als dorpshuizen, (Kerkstraat 50) horecagelegenheden (Hoofdweg 39 en 87) en hotels (Hoofdweg 38 en 46-48) . In de meeste gevallen is hierbij sprake van functies met maximaal een milieucategorie 2 en een grootste richtafstand van 30 meter.

In het plangebied zijn naast de genoemde voorzieningen nog enkele winkels aanwezig, waaronder een supermarkt (Kerkstraat 58). Deze vallen maximaal in de milieucategorie 2. Tot slot is er sprake van bedrijven aan huis. Wanneer deze kleinschalig blijven, ontstaat geen hinder voor omgeving. In het plangebied gaat het om bedrijven tot en met een milieucategorie 2, met een grootste richtafstand van 30 meter.

De genoemde afstanden worden vrijwel allemaal gevormd door het aspect 'geluid'. Gelet op de zoneringsafstanden leveren de geluidproducerende functies geen hinder op voor de woningen in de directe omgeving ervan. Het gaat immers om een bestaande situatie en in veel gevallen 'gemengd gebied'. Wanneer de milieucategorie van deze functies niet hoger wordt, wordt hinder in de toekomst voorkomen. Deze functies zijn in dat geval en vanwege hun geringe milieuzones, goed verenigbaar met de woonomgeving.

Conclusie: het aspect 'milieuzonering' staat de uitvoering van het bestemmingplan niet in de weg.

4.1.2 Geluid

Bij het aspect geluid kunnen verschillende soorten geluid van toepassing zijn op het plangebied. In dit geval is geen sprake van industrie-, scheepvaart- en spoorweglawaai, omdat deze functies niet in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn. Van wegverkeerslawaai is geen sprake wanneer wegen zijn aangewezen als 30 km/uur-zone. Dergelijke wegen hebben geen wettelijke zone en toetsing aan wegverkeerslawaai is niet nodig. Er is geen sprake van scheepvaart- en spoorweglawaai, daarom wordt hier alleen ingegaan op wegverkeerslawaai.

Wegverkeerslawaai

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones of bij bepaalde veranderingen aan de weg zelf (zoals het verhogen van de maximumsnelheid of het uitbreiden van het aantal rijstroken) moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Bij wegen met een maximaal toegestane snelheid van 30 km/uur is geen sprake van wettelijke zones, deze blijven buiten beschouwing. Met uitzondering van het gedeelte van de Hoofdweg, vanaf De Hoogte in zuidwestelijke richting, is op de wegen in Wagenborgen een 30 km-regime van toepassing. Slechts voor het genoemd gedeelte van de Hoofdweg is een geluidzone van toepassing. Het grootste deel van de wegen in Wagenborgen valt dus onder de 30 km-zone. Bij de wegen met een maximumsnelheid van 50 km/uur of meer in buitenstedelijk gebied is deze zone 250 meter. Deze zones volgen uit de Wet geluidhinder.

Belemmeringen kunnen ontstaan wanneer nieuwe situaties mogelijk worden gemaakt binnen de wettelijke geluidzones rond wegen. In dit bestemmingsplan worden bij recht geen nieuwe situaties mogelijk gemaakt. Het wegverkeerslawaai levert in dit bestemmingsplan geen belemmeringen op voor de bestaande gevoelige functies (wonen).

Conclusie: het aspect geluid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.1.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is het toetsingskader voor de omgevingsvergunning milieu voor het aspect geurhinder van dierenverblijven van veehouderijen.

Het aspect geur levert geen belemmeringen op voor de bestaande bebouwing in het plangebied. In eerste instantie omdat in het plangebied geen sprake is van functies die een grote milieuzone hebben voor het aspect geur. Bovendien liggen de meeste (agrarische) bedrijven op een dusdanige afstand van gevoelige bebouwing, dat de geurcontouren niet over de woonbestemmingen liggen. Tot slot is in het plangebied sprake van een bestaande situatie, nieuwe gevoelige bebouwing en nieuwe (agrarische) bedrijven worden niet mogelijk gemaakt. De effecten van het aspect geur wijzigen niet.

Conclusie: het aspect geur vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.1.4 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. Mogelijk leiden de resultaten van het verkennend onderzoek tot aanvullende verplichtingen zoals gedefinieerd in de Wet bodembescherming. In het plangebied is de bodem in het verleden op enkele plaatsen onderzocht. Dit was in veel gevallen naar aanleiding van een concrete ontwikkeling. Bij ontwikkelingen, ook op perceelsniveau, is het van belang om te achterhalen of sprake is van bodemverontreiniging. Bij ontwikkelingen is het noodzakelijk om te overwegen of een verkennend bodemonderzoek nodig is en dit vervolgens uit te laten voeren. Voor dit bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek niet nodig, omdat hierin bij recht geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. De wetgeving rond bodem is onder meer geregeld in de Wet bodembescherming. Het Besluit bodemkwaliteit stelt voorwaarden aan het toepassen van grond, baggerspecie en bouwstoffen op of in de bodem of in het oppervlaktewater.

Conclusie: het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet in werking getreden. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De wet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen en projecten rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden. De Monumentenwet is inmiddels gedeeltelijk opgaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet is sinds juli 2016 van kracht en is te omschrijven als een integrale wet die betrekking heeft op museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. Samen met de nieuwe Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van het cultureel erfgoed mogelijk.

4.2.1 Archeologie

Gebiedsgenese en bewoningsgeschiedenis

Wagenborgen ligt op een pleistocene opduiking. Deze opduiking bestaat uit een welving van keileem en potklei, waarop aan het eind van het Pleistoceen dekzand is afgezet. Het feit dat zich in (delen van) het dekzand een podzolbodem heeft kunnen ontwikkelen, duidt op een goede drainage van het dekzand. Juist deze droge locaties hadden in de Prehistorie de voorkeur van de mens om zich te vestigen. Hoewel uit de omgeving van Wagenborgen (Siddeburen, Hellum, Slochteren) talrijke vondsten uit de Prehistorie (Steentijd; in deze gevallen uit de periode 12.000 – 2000 voor Chr.) bekend zijn, ontbreken deze (nog) uit Wagenborgen. In de loop van het Holoceen treedt in Noord-Nederland een grote vernatting op. Stagnerende afwatering had op grote schaal veengroei tot gevolg. Ten gevolge van de vernatting en de daarop volgende veengroei werd een enorm gebied onbewoonbaar. De pleistocene opduiking van Wagenborgen moet op den duur een eiland te midden van het veen zijn geworden; vanwege isolement en beperkte omvang ongeschikt voor bewoning. Vermoedelijk concentreerde de bewoning zich langs goed gedraineerde beekdalen in gebieden met hoogliggende pleistocene afzettingen (Westerwolde, Westrand Hunzedal/Drents Plateau). In de Middeleeuwen werd op grote schaal een begin gemaakt met de ontginning van het veen. Verbeterende afwateringsmogelijkheden en technische kennis omtrent afwatering (drainage, dijken,

sluizen) maakten dat mogelijk. De vondst van aardewerkscherven en een muntschat uit de Vroege Middeleeuwen (500 – 1000) maken duidelijk dat Wagenborgen en haar omgeving reeds in deze periode toegankelijk waren en in ontginning waren genomen. In hoeverre resten van middeleeuwse bewoning terug te vinden zijn in de huidige dorpskern van Wagenborgen is nog onbekend.

In de late Middeleeuwen (1000-1500) worden de veenontginningen gefrustreerd door bodemdaling (klink en oxidatie van het veen) en de daarmee gepaard gaande vernatting en afwateringsproblemen. Bewoning wordt op grote schaal verplaatst naar hoger gelegen gebieden, waaronder de pleistocene opduiking van Wagenborgen. De resten van de veenontginningen worden aan het einde van de Late Middeleeuwen overspoeld door de Dollard en bedekt met een dik pakket klei. De opduiking van Wagenborgen blijft vrij van overspoeling. Het woord ‘borg’ in de toponiem Wagenborgen duidt op een veiligheid, een borg tegen water. De toponiem kan haar oorsprong hebben in de pleistocene opduiking of in de dijk die vanaf Siddeburen, in de vorm van de Oude Weg, Stolderijweg, opgaand in de pleistocene opduiking van Wagenborgen en dan via de Fam. Bronsweg, Kloosterlaan naar Zomerdijk loopt.

Bodem

De Bodemkaart (Stiboka, 1985 (Kaart) en 1986 (Toelichting)) geeft geen bodemkundige informatie over de dorpskern van Wagenborgen. Wel wordt aangegeven dat het noordwestelijke deel van het plangebied bestaat uit weideveengrond (met kleidek), zand ondieper dan 120 cm –Mv., bodemkaartcode pVz.), grenzend aan een veldpodzol (gevormd in lemig fijn zand, bodemkaartcode Hn23). Deze veldpodzolgrond loopt naar alle waarschijnlijkheid door tot in de kern van Wagenborgen. In het meest zuidelijke deel van het plangebied ligt een gooreerdgrond (gevormd in lemig fijn zand, bodemkaartcode pZn23). Aan de oostzijde van het plangebied zijn kleien afgezet (Mv41C: kalkarme drechtvaaggrond, zware klei en Mn82C: kalkarme poldervaaggrond, klei); het betreft Dollardafzettingen uit de Late Middeleeuwen.

Het plangebied en haar omgeving heeft een rijke historie. De trefkans op archeologische vondsten in de bodem is daarom in delen van het plangebied hoog.

In 2017 is de ‘Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart’ van de gemeente Delfzijl herzien. zie ook paragraaf 3.4.4 Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart. De geactualiseerde archeologische beleidsadvieskaart uit 2017 is in dit bestemmingsplan vertaald in een regeling voor de bescherming van archeologische waarden. Hiertoe zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2, 3 en 4' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.07BP-VG01_0005.png"

Fragment van de Archeologische beleidskaart Delfzijl 2017

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.07BP-VG01_0006.jpg"

Legenda Archeologische beleidskaart Delfzijl 2017

4.2.2 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een bestemmingsplan worden beschreven op welke manier rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden in het plangebied.

De gemeente Delfzijl heeft een lange geschiedenis. Van deze geschiedenis zijn in het landschap en de bebouwing nog duidelijke resten aanwezig. Om deze resten en daarmee de geschiedenis van Delfzijl voor het nageslacht te bewaren, is een goede bescherming noodzakelijk. De nota cultuurhistorie en cultuurhistorische waardenkaart gemeente Delfzijl (2016) draagt bij aan deze bescherming. Zie ook paragraaf 3.4.3 Nota cultuurhistorie en cultuurhistorische waardenkaart gemeente Delfzijl 2016. Binnen de gemeente Delfzijl de volgende typen cultuurhistorische elementen onderscheiden:

  • verkaveling;
  • waterlopen;
  • wegen;
  • dijken;
  • vestigingsterreinen;
  • Tweede Wereldoorlog (bunkercomplex);
  • Koude Oorlog ( schuilkelders en navigatiestations);
  • Overige elementen ( historische spoorlijnen, oude meren, groenstructuren).

Om de cultuurhistorie voldoende te kunnen beschermen, zijn de cultuurhistorische elementen die zijn opgenomen op de cultuurhistorische waardenkaart middels een dubbelbestemming opgenomen in de bestemmingsplannen. Hiertoe zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Cultuurhistorie 1" en 'Waarde - Cultuurhistorie 2' opgenomen.

Waarde - Cultuurhistorie 1 is gelegd op de cultuurhistorisch waardevolle wegen, dijken groenstructuur. Het plangebied wordt doorsneden door een aantal historische wegen en (voet)paden. Een aantal tracés van historische wegen en (voet)paden is in het huidige landschap herkennen. Deze tracés dienen te worden gehandhaafd en indien nodig hersteld zodat de cultuurhistorische waarde behouden blijft. Binnen een gemeente waar water een zo grote rol heeft gespeeld als in Delfzijl, vertellen de dijken een belangrijk deel van het verhaal. Zij geven niet alleen aan waar de oude watergrenzen hebben gelopen, ook de strijd van de mens met het water wordt hiermee tastbaar gemaakt. Het is daarom van belang de nog aanwezige oude dijkstructuren in het landschap te bewaren. Op basis van historisch kaartmateriaal zijn oude groenstructuren geïnventariseerd, die nog herkenbaar zijn in het landschap. Het is van belang de oude groenstructuren te behouden als blijvende herinnering aan het verleden.

Waarde - Cultuurhistorie 2 is gelegd op het cultuurhistorisch waardevolle verkavelingspatroon. In het plangebied van dit bestemmingsplan gaat het daarbij om de opstrekkende verkaveling. Dit type verkaveling is systematischer ontstaan. De naam komt van het recht van opstrek. Dit recht betekende dat elke eigenaar in het verlengde van zijn eigen land nieuw land in ontginning/gebruik mocht nemen. Hierdoor ontstonden lange opstrekkende kavels. Dit type verkaveling is nog te herkennen in de polder Nieuwe Oosterbroek, ten noordoosten en ten oosten van Wagenborgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.07BP-VG01_0007.png"

Figuur: fragment cultuurhistorische waardenkaart 2016

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.07BP-VG01_0008.jpg"

Figuur: legenda cultuurhistorische waardenkaart 2016

Monumenten

In het plangebied komt één rijksmonument voor: de Hervormde Kerk en toren op kerkhof aan de Hoofdweg 41. Rijksmonumenten vallen onder de gebouwde waardevolle elementen en worden beschermd via de Erfgoedwet. De Erfgoedwet heeft de Monumentenwet 1988 vervangen als het gaat om gebouwde monumenten en archeologie. De wet is op 1 juli 2016 ingegaan. Rijksmonumenten hoeven daarom in dit bestemmingsplan geen specifieke regeling. Er zijn geen provinciale monumenten aangewezen binnen de gemeente Delfzijl. Sinds de inwerkingtreding van de Monumentenwet in 1988 is het voor gemeenten mogelijk gemaakt om een eigen monumentenbeleid te ontwikkelen en hier binnen zelf gemeentelijke monumenten aan te wijzen. De gemeente Delfzijl heeft hier (nog) geen gebruik van gemaakt.

Beeldbepalende of karakteristieke panden

De provincie heeft in de Omgevingsverordening 2016 de verplichting opgenomen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het aardbevingsgebied bevat op grond van de verordening – voor zover binnen het plangebied karakteristieke gebouwen en beeldbepalende gebouwen gelegen zijn – regels die erop gericht zijn te voorkomen dat de karakteristiek en kenmerken van deze gebouwen door verbouw of sloop worden aangetast. De gemeente Delfzijl is voornemens om in dit kader een facetbestemmingsplan op te stellen waarmee wordt tegemoetgekomen aan de genoemde bepaling in de provinciale verordening. Ter voorbereiding hiervan wordt momenteel door Libau een inventarisatie uitgevoerd van karakteristieke gebouwen in de gemeente Delfzijl. De karakteristieke gebouwen die hieruit naar voren komen, zullen worden beschermd in het facetbestemmingsplan.

4.3 Externe veiligheid

4.3.1 Algemeen

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Risicobronnen en risicobeschouwing

De externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden veroorzaakt door de volgende risicobronnen:

  • 1. JPB Groep(JPB Groep levert diensten op het gebied van Industriële services, logistiek en IT;
  • 2. hogedruk aardgastransportleiding N-509-97: het betreft een 4” (diameter in inch) gastransportleiding met een maximale werkdruk van 40 bar. Het invloedsgebied bedraagt 45 m.
  • 3. een bovengrondse opslagtank: het betreft een propaantank op het recreatieterrein klein Finland;
  • 4. Provinciale weg N362.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.07BP-VG01_0009.jpg"

Figuur: fragment risicokaart externe veiligheid ( bron: www. risicokaart.nl)

NB: Bovenstaande figuur geeft met een zwart cirkeltje aan dat er voor de risicovolle transportleidingen een PR10-6 contour ligt. Uit de risicoberekening, met CAROLA, voor de risicovolle transportleidingen komt naar voren dat er om deze leidingen in en nabij het plangebied Wagenborgen geen PR10-6 contour liggen.

ad 1: JPB Groep

JPB Groep is een risicovolle inrichting waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing is. Het maatgevende ongeval-scenario bij JPB-groep is het vrijkomen van een toxische wolk. uit de risicokaart en de QRA-berekening blijkt dat het invloedsgebied 5900 meter bedraagt. Doordat het plangebied binnen het invloedsgebied ligt is een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

ad 2: Hogedrukaardgastransportleiding N-509-97

In en in de nabijheid van het plangebied ligt de hogedrukaardgastransportleiding N-509-97 van de Gasunie. Deze leiding valt onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het plangebied ligt in het invloedsgebied van deze leiding.

ad 3: Bovengrondse propaantank

Op het recreatieterrein aan de oostzijde van het plangebied bevindt zich een bovengrondse propaanopslagtank. Het plangebied ligt op grond van de veiligheidsafstanden in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim) in het invloedsgebied van deze opslagtank.

ad 4: Provinciale weg N362 en N 987

De provincie heeft de N362 en de N987 opgenomen in het Provinciaal basisnet Groningen. Vanwege het transport van gevaarlijke stoffen. Hier zijn twee ongevalscenario's mogelijk, te weten een plasbrand en een explosie. Het effectgebied van een plasbrand is vastgesteld op 30 meter. Binnen deze zone mogen geen nieuwe objecten ten behoeve van verminderd zelfredzame personen worden geplaatst. Daarnaast geldt voor een explosie een invloedsgebied van 200 meter. Het invloedsgebied voor de N362 bedraagt 880 meter (maatgevende stof LT2). Het invloedsgebied voor de N987 bedraagt 355 meter (maatgevende stof GF3). Het plangebied ligt binnen de 200 meter zone, waarbinnen de verantwoording van het groepsrisico moet worden opgesteld, alsmede binnen het invloedsgebied van de provinciale wegen N362 en N987 .

Op basis van artikel 8 van het Bevt blijkt dat berekeningen voor planologische ontwikkelingen op een afstand van <200 m noodzakelijk zijn. In de omgeving zijn verder geen risicovolle transportroutes per spoor of water gelegen.

4.3.2 Advies Omgevingsdienst externe veiligheid
  • 1. Advies inzake N362 en N987

De Omgevingsdienst Groningen heeft een extern veiligheidsonderzoek uitgevoerd ten behoeve van het de provinciale wegen N362 en N987 welke in of in de nabijheid van het bestemmingsplan Wagenborgen zijn gelegen. Hiervoor is het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van risicovolle transportassen en risicovolle transportleidingen ( beoordeelt. De belangrijkste constateringen en te nemen maatregelen voor de verantwoording van het groepsrisico kunnen als volgt worden samengevat.

  • De veiligheidszone enkele provinciale wegen (PRmax) van de provinciale weg N987 ligt niet buiten de weg. Hierdoor is dit aspect niet relevant;
  • De provinciale weg N362 kent ter hoogte van het plangebied, volgens de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 een veiligheidszone enkele provinciale wegen (Prmax) van 10 meter. De zone ligt niet in het bestemmingsplan. Daarmee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico;
  • De veiligheidszone 3 transport van de provinciale weg N362 reikt tot in het plangebied en is gelegen in de bestemming recreatie - verblijfsrecreatie. In deze bestemming worden geen objecten voor verminderd zelfredzame personen opgericht en hierdoor is dit aspect niet relevant;
  • De veiligheidszone 3 transport van de provinciale weg N987 reikt tot in het plangebied en is gelegen in de bestemmingen verkeer, tuin, wonen en bedrijf. Binnen deze bestemmingen worden geen objecten voor verminderd zelfredzame personen opgericht en hierdoor is dit aspect niet relevant;
  • Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de provinciale wegen N362 en N987 geldt een veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen van respectievelijk 880 meter en 355 meter. De veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen voor beide provinciale wegen is gelegen over het plangebied;
  • De risicovolle transportleidingen hebben geen plaatsgebonden risico 10-6 contour buiten de belemmeringenstrook;
  • Met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen door de risicovolle transportleidingen N-509-40, N-509-90, N-509-97 geldt een invloedsgebied (1% letaliteit) van 140, 70 en 45 meter.

Groepsrisico

  • Het berekende groepsrisico voor de provinciale wegen N362 en N987, welke zijn gelegen in de nabijheid van het plangebied en in het plangebied, is gelegen onder de oriënterende waarde.
  • Het groepsrisico van de uitgevoerde berekeningen van de risicovolle transportleidingen 509-40, N-509-90, N-509-97 liggen onder de oriënterende waarde;
  • Het betreft een conserverend plan. Het vaststellen van het bestemmingsplan heeft geen invloed op de hoogte van het berekende groepsrisico van risicovolle inrichtingen, risicovolle transportroutes en risicovolle transportleidingen.

Uit de beoordeling van deze aspecten blijkt, dat het plangebied voldoende snel en tweezijdig bereikbaar is. Verspreid over het plangebied zijn tevens voldoende primaire en secundaire bluswatervoorzieningen aanwezig.

De Veiligheidsregio adviseert ten aanzien van het aspect zelfredzaamheid de bevolking bij een eventuele ramp of zwaar ongeval niet alleen via het bestaande WAS, maar ook op een andere wijze te alarmeren (NL-alert, televisie, radio, geluidswagen etc.).

Ongeacht de inzet van de gemeente Delfzijl en de hulpverleningsdiensten om de situatie zo veilig mogelijk te maken zal er altijd sprake zijn van een restrisico. Immers, de kans op een ongeval, hoe klein dan ook, blijft altijd aanwezig.

Alles overwegende wordt geconcludeerd dat vanuit oogpunt van externe veiligheid het verantwoord is om het bestemmingsplan Wagenborgen vast te stellen. Het restrisico is in dit kader aanvaardbaar.

Het advies externe veiligheid inzake provinciale wegen N362 en N987 (Omgevingsdienst Groningen, datum 28-08-17) is als bijlage 2 bij de toelichting opgenomen.

Het advies van de Veiligheidsregio is opgenomen als bijlage 4 Advies Veiligheidsregio Groningen bij het bestemmingsplan.

2. Advies inzake hogedruktransportleidingen en aardgascondensaatleiding

Om het aspect externe veiligheid inzichtelijk te maken is door de Omgevingsdienst Groningen het advies Hogedrukaardgastransportleidingen en aardgascondensaatleiding opgesteld (datum 29-06-17). In en in de nabijheid van het plangebied bevinden zich risicovolle transportleidingen met een werkdruk van 40 bar of hoger, van de Gasunie / NAM, welke relevant zijn voor externe veiligheid. De leidingen A-519, N-509-40, N-509-90, N-509-98 en 501065 zijn vanwege de omvang van het invloedsgebied bepalend voor het groepsrisico.

In het door de Omgevingsdienst opgestelde advies wordt geconcludeerd dat voor het plaatsgebonden risico wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden. Het groepsrisico is zeer laag. Geadviseerd wordt om in de regels behorend bij het bestemmingsplan Wagenborgen op te nemen dat binnen de belemmeringenstrook geen nieuwe bestemmingen mogelijk worden gemaakt die het oprichten van bouwwerken toestaan. Indien wordt besloten toch bouwwerken (middels een omgevingsvergunning) in de belemmeringenstrook toe te staan dient de veiligheid van de in de belemmeringenstrook gelegen buisleiding niet te worden geschaad en geen kwetsbaar object te worden toegelaten.

De regels van het bestemmingsplan voldoen aan dit advies. Het advies externe veiligheid inzake hogedrukaardgastransportleidingen en aardgascondensaatleidingen opgesteld (Omgevingsdienst Groningen, datum 29-06-17) is als bijlage 3 bij de toelichting opgenomen.

4.4 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. In het kader hiervan, dient in een bestemmingsplan beoordeeld te worden of er zich in het plangebied nieuwe ontwikkelingen voordoen die in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van luchtkwaliteit.

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland voor 2015 en 2025 liggen in Wagenborgen de waarden ver onder de grenswaarden. De luchtkwaliteit in de gemeente Delfzijl is (gerelateerd aan de grenswaarden en het Nederlands gemiddelde) dan ook goed te noemen.

De bijdrage van ontwikkelingen aan luchtkwaliteit komt voort uit de verkeersaantrekkende werking van een functie. In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is aangegeven dat alleen grote projecten zoals woningbouwprojecten met meer dan 1.500 woningen of kantoorlocaties met een vloeroppervlak van meer dan 100.000 m2 in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling.

In het plangebied is op dit moment sprake van lage achtergrondwaarden. De verwachting is dat dit in de toekomst niet wijzigt. In het bestemmingsplan worden immers, behalve kleinschalige perceelsgebonden ontwikkelingen, geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die de luchtkwaliteit in betekenende mate kunnen verslechteren.

Conclusie: Het bestemmingsplan Wagenborgen voorziet vooral in een actualisering van het huidige planologische regiem en leidt niet tot verandering van de luchtkwaliteit binnen of buiten het plangebied.

4.5 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen de EHS geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Het plangebied maakt geen deel uit van beschermde gebieden. Ook in de nabije omgeving zijn geen beschermde gebieden aanwezig.

Soortenbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng. In het ecologisch onderzoek is het plangebied ook wat betreft de soortenbescherming onderzocht.

Het bestemmingsplan Wagenborgen is overwegend conserverend van karakter. Dat betekent dat er in principe geen nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien, welke mogelijk een inbreuk kunnen betekenen op de flora en de fauna in het gebied.

Conclusie: het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.6 Water

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van Waterschap Hunze en Aa's.

Het is van belang dat in het plangebied op een verantwoorde manier met het aspect water om wordt gegaan. Het gaat daarbij om de tritsen schoonhouden - scheiden - zuiveren (waterkwaliteit) en vasthouden - bergen - afvoeren (waterkwantiteit). Dit volgt uit het waterbeleid van het Rijk, de provincie, het Waterschap en de gemeente.

Kwalitatief

Van belang is dat door nieuwe ontwikkelingen in het plangebied de waterkwaliteit niet verslechtert. Een belangrijk aspect daarbij is de afvoer van hemelwater (regenwater) en afvalwater (rioolwater). Voor de afvoer van afvalwater is het gemeentelijk beleid opgenomen in het basisrioleringsplan. Bij de nieuwe ontwikkelingen wordt rekening gehouden met de aanleg van een zogenaamd 'gescheiden stelsel', overeenkomstig de wensen van het waterschap. Daarbij wordt het hemelwater naar het gebiedseigen oppervlaktewater afgevoerd. Voor zover (verspreide) percelen niet op riolering kunnen worden aangesloten, wordt uitgegaan van de aanwezigheid/realisering van IBA's (individuele behandelingssystemen voor afvalwater).

Kwantitatief

In de toekomstige waterhuishoudkundige situatie is het noodzakelijk dat de mogelijkheden voor waterberging in de waterhuishoudkundige systemen worden vergroot. Dit bestemmingsplan zet, wat de bebouwde bestemmingen betreft, in op een over het algemeen conserverende bestemmingsregeling met (kleinschalige) perceelsgebonden ontwikkelingsmogelijkheden. Watercompensatie is in dit verband niet aan de orde.

De Watertoets

Om water een goede plaats in ruimtelijke plannen te geven is het Watertoetsproces ingevoerd. De basis voor het proces ligt vast in artikel 3.1.6 Bro (Besluit ruimtelijke ordening). Het is de bedoeling dat partijen die ruimtelijke plannen maken, het waterbelang serieus mee nemen in de overwegingen. De waterbeheerder stelt zich hierbij op als wateradviseur. Het Wateradvies van de waterbeheer wordt na overleg opgenomen in de Waterparagraaf binnen het plan, aangevuld met passende regels en een verbeelding op kaart.

In het kader van het vooroverleg is het bestemmingsplan Wagenborgen voorgelegd aan het waterschap. Het verkregen wateradvies is als bijlage 1 Wateradvies bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

Als er ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, waarbij uitbreiding van verhard oppervlak plaatsvindt of waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat het invloed heeft op het watersysteem (kwantitatief en/of kwalitatief), dient deze ontwikkeling via de Digitale Watertoets aan het waterschap te worden voorgelegd.

4.7 Kabels en leidingen

In het noordwestelijk plandeel, door het natuur- en recreatiegebied Proostmeer, ligt een 4 gastransportleiding. In het noordoostelijk plandeel ligt een rioolpersleiding. Beide leidingen staan op de verbeelding aangegeven. Ten behoeve van het beheer en onderhoud aan deze leidingen dient een bebouwingsvrije zone aanwezig te zijn. Het bestemmingsplan voorziet in een beschermende regeling voor deze leidingen.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

Zoals aangegeven in de hoofdstuk 1 van dit bestemmingsplan is het belangrijkste doel een nieuwe juridisch planologische regeling te bieden voor het plangebied. In het plangebied zijn nieuwe ontwikkelingen, groter dan op perceelsniveau, niet verwacht. Deze zijn dan ook niet meegenomen in dit bestemmingsplan.

5.1 De gewenste hoofdstructuur

De gewenste hoofdstructuur van de kern wordt bepaald door het ruimtelijke en het functionele aspect. Deze gewenste ruimtelijke en functionele hoofdstructuur wordt in deze paragraaf besproken.

5.1.1 Ruimtelijke hoofdstructuur

Het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan is het behoud van de bestaande situatie, zoals die beschreven is in hoofdstuk 2 van deze toelichting. De ruimtelijke kenmerken die daarbij horen moeten waar mogelijk behouden blijven en beschermd worden.

Ontwikkelingen in de ruimtelijke hoofdstructuur worden in het plangebied niet voorzien. Wel kunnen ontwikkelingen wenselijk zijn waar het gaat om bijvoorbeeld de herinrichting van openbare ruimte. Hiervoor biedt dit bestemmingsplan de nodige flexibiliteit. Ook perceelsgebonden ontwikkelingen zijn mogelijk. Daarbij kan gedacht worden aan nieuwe aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen. Deze zijn echter wel gebonden aan voorwaarden (de gebruiks- en bouwregels), zodat de ruimtelijke hoofdstructuur behouden kan blijven.

5.1.2 Functionele hoofdstructuur

In de kern Wagenborgen ligt het accent op het behoud van de woonfunctie. Dit is en blijft ook in de toekomst de hoofdfunctie. Het is echter wel van belang de leefbaarheid van de dorpen op peil te houden, zodat de dorpen plezierig blijven om in te wonen. Behoud van de leefbaarheid heeft in eerste instantie te maken met een goed onderhouden en plezierige leefomgeving. Deze leefomgeving moet ruimte en voorzieningen bieden aan alle bewoners van de dorpen. De aanwezige voorzieningen dienen zoveel mogelijk behouden te blijven en worden inbestemd conform de feitelijke situatie.

Dit bestemmingsplan voorziet in het behoud van de functionele hoofdstructuur. Grootschalige ontwikkelingen in de functionele hoofdstructuur worden niet voorzien en daarom ook niet planologisch gefaciliteerd. Perceelsgebonden ontwikkelingen zijn wel mogelijk.

Wonen

Voor de functie wonen staat behoud van de woonfunctie en van de huidige kwaliteit van het wonen voorop. Het plan biedt ruimte voor kwaliteitsverbetering en (individuele) aanpassingen van woningen aan de eisen van de tijd. Daarmee wordt ruimte geboden om in te spelen op veranderende behoeftepatronen, getoetst aan het algemeen belang. Dat betekent dat een perceelsgebonden ontwikkeling van woningen mogelijk is, mits passend in het bebouwingspatroon en mits de bewoningssituatie in de omgeving niet in het gedrang komt. Bij de functie wonen wordt - binnen voorwaarden - ruimte gegeven voor het uitoefenen van een beroep-aan-huis.

Bedrijvigheid

Het beleid is er met dit bestemmingsplan op gericht de aanwezige (agrarische) bedrijven in beginsel te handhaven. Dit gelet op hun economische betekenis en de bijdrage ervan aan de functiemenging in de dorpskom. Omdat het in de huidige situatie met uitzondering van enkele wat grotere (niet-agrarische) bedrijven vooral om relatief kleinschalige bedrijvigheid gaat, ligt het accent op een zo goed mogelijke ruimtelijke en milieuhygiënische inpassing. De ruimtelijke inpassing vindt met behulp van bouwregels plaats en de milieuhygiënische inpassing door gebruiksregels en door gebruikmaking van de regelgeving op grond van de Wet Milieubeheer. In het bestemmingsplan is de aard van de toelaatbare bedrijvigheid beperkt tot de bedrijven die binnen de woonomgeving aanvaardbaar zijn. Dit zijn bedrijven die in de milieucategorieën 1 en 2 vallen. Bedrijven uit een hogere milieucategorie zijn - waar zij voorkomen binnen de bestaande woonbebouwing - specifiek aangeduid. Op grond van de Wet Milieubeheer kunnen via de milieuvergunning waar nodig specifieke voorwaarden worden gesteld.

Voorzieningen

Het beleid is er in zijn algemeenheid op gericht om voorzieningen zoals de kerk, de scholen, de winkels en de sportvoorzieningen te behouden. Daarnaast wordt planologisch ruimte gegeven voor ontwikkeling, wanneer dit nodig blijkt en ter plaatse mogelijk is. In alle gevallen geldt dat bij een mogelijke uitbreiding wordt gekeken naar de invloed ervan op de omgeving. Voor dit bestemmingsplan wordt uitgegaan van de bestaande situatie. De bestaande maatschappelijke voorzieningen, zoals de (basis)scholen en de kerk zijn geregeld onder de bestemming ´Maatschappelijk´. Realisering van nieuwe maatschappelijke voorzieningen is in dit bestemmingsplan niet aan de orde. Uitbreiding, functieverbreding en functieverandering van de bestaande voorzieningen wordt - waar dit kan - mogelijk gemaakt.

Infrastructuur

Ten aanzien van de infrastructuur en verkeerssituatie worden op korte termijn geen bijzondere veranderingen verwacht. Het vastleggen van de bestaande infrastructuur is dan ook uitgangspunt van het bestemmingsplan. De doorgaande routes in het plangebied zijn overeenkomstig ingericht, zodat het duidelijk is dat het de hoofdontsluiting van het betreffende dorp is. De straten in het dorp hebben het karakter van woonstraten en zijn daarop ook ingericht. Het bestemmingsplan biedt de ruimte voor gewenste verkeerskundige aanpassingen of inrichtingsmaatregelen aan wegen of straten.

Groen en water

In het algemeen wordt voor de woonomgeving naar een duurzame inrichting gestreefd. Groengebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke structuur van een buurt of die een afschermende functie hebben, zijn specifiek bestemd. Met betrekking tot het water zijn de grotere waterlopen, die ruimtelijk structurerend zijn en/of een belangrijke functie hebben bij het opvangen en afvoeren van het water in het plangebied, als zodanig bestemd. Het bestemmingsplan biedt ruimte om gewenste verbeteringsmaatregelen in het plangebied door te voeren. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om herstructurering van parkjes of speelterreinen.

Hoofdstuk 6 Toelichting op de bestemmingen

6.1 Toelichting op het juridisch systeem

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van wat in het bestemmingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het plan voldoet ook aan de eisen uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

In de juridische planregels worden de gehanteerde begrippen in artikel 1 gedefinieerd en de wijze van meten in artikel 2.

6.2 Toelichting op de bestemmingen

In dit hoofdstuk volgt een toelichting op de regeling van de bestemmingen in dit bestemmingsplan. Daarbij wordt aangegeven wat het uitgangspunt / de uitgangspunten van die regeling is / zijn.

6.2.1 Agrarisch

Binnen het plangebied komen nog agrarische bedrijven voor. Deze zijn onder de bestemming 'Agrarisch' gebracht en zijn bestemd voor het agrarisch grondgebruik, cultuurgrond, de uitoefening van een tuinbouwbedrijf en het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering. Bosbouw en houtteelt zijn niet toegestaan. Bedrijfsgebouwen, overkappingen en torensilo's moeten binnen een bouwvlak worden gebouwd. Voor de maatvoering hiervan is een bouwschema opgenomen. Ook mestsilo's zijn niet toegestaan buiten het bouwvlak. Per bedrijf mag één bedrijfswoning worden gebouwd. Een mestvergistingsinstallatie is niet toegestaan. Niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten zijn eveneens niet toegestaan.

Flexibiliteitsbepalingen

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waardoor de bestemming 'Agrarisch' onder voorwaarden kan worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen-Voormalige boerderijen'.

6.2.2 Bedrijf - 2

De in het plangebied voorkomende bedrijven zijn onder de bestemming 'Bedrijf - 2' gebracht. De bestemming 'Bedrijf - 2' omvat de bedrijven uit de milieucategorieën 1 en 2. Een agrarisch dienstverlenend bedrijf, het sportcentrum en een bouwbedrijf zijn specifiek aangeduid. Bedrijfswoningen zijn eveneens specifiek aangeduid. Per bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan.

6.2.3 Bedrijf - Nutsvoorziening

De gronden binnen de bestemming Bedrijf - Nutsvoorziening zijn bestemd voor openbare nutsgebouwen. Daarbij gaat het om onder meer elektriciteitskastjes. De bijbehorende groen-, verkeers- en watervoorzieningen zijn ook mogelijk binnen de bestemming.

Bouwregels

De bouwregels staan gebouwen en overkappingen toe voor de bestemming. Het gaat daarom om bouwwerken van geringe omvang. De gebouwtjes en overkappingen moeten binnen het aangeduide bouwvlak en hebben een maximale bouwhoogte van 5,00 m. Deze hoogte is afgestemd op de bestaande nutsgebouwen in het plangebied.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn mogelijk, waarbij het onder meer gaat om erf- en terreinafscheidingen. Erf- en terreinafscheidingen dienen in dit geval ter beveiliging van de nutsvoorziening en mogen daarom maximaal 2,00 meter hoog zijn. Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bijvoorbeeld lichtmasten, hebben een maximale bouwhoogte van 5,00 meter. De maximale afmetingen zijn bepaald door de functie van het bouwwerk. Daarnaast is aansluiting gezocht bij de mogelijkheden van het omgevingsrecht.

6.2.4 Detailhandel

De detailhandelsvoorzieningen in het plangebied zijn onder de bestemming 'Detailhandel' gebracht. Ondergeschikte horeca is toegestaan. Daar waar de aanduiding 'supermarkt' op de verbeelding is weergegeven, is een supermarkt toegestaan. Bedrijfswoningen zijn eveneens tot de bestemming gerekend. Per detailhandelsbedrijf is één bedrijfswoning toegestaan.

6.2.5 Gemengd

Aan de Familie Bronsweg 22 zit een sportcentrum met diverse andere maatschappelijke en dienstverlenende functies (o.a, zwemschool, kapper, kinderdagverblijf, fysiotherapie en nagelstudio). De gronden zijn onder de bestemming Gemengd' gebracht. De bestemmingsomschrijving is toegespitst op de bestaande situatie.

6.2.6 Groen

De ruimtelijk en/of functioneel van belang zijnde groenvoorzieningen zijn binnen de bestemming Groen opgenomen. Naast de groenvoorzieningen, zijn ook voorzieningen voor landschappelijke inpassing van aangrenzende gronden en water mogelijk. Daarbij is het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden van de groengebieden. Naast de hoofdfunctie zijn (ondergeschikt) andere functies mogelijk, zodat enige mate van flexibiliteit in het gebruik van de gronden met deze bestemming ontstaat.

Bouwregels

Gebouwen en overkappingen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Wel is het mogelijk om bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, te bouwen. Daarbij gaat het om erf- en terreinafscheidingen en overige bouwwerken. Onder de overige bouwwerken horen bijvoorbeeld speelvoorzieningen. De bouwhoogte van de verschillende bouwwerken is afgestemd met de functie ervan. Daarnaast is aansluiting gezocht bij de mogelijkheden van het Besluit omgevingsrecht.

Flexibiliteitsbepalingen

Het is mogelijk door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels. Het afwijken van de regels van de bestemming geeft enige vorm van flexibiliteit aan het plan. Hieraan zijn echter wel voorwaarden verbonden, waaraan getoetst moet zijn voordat de omgevingsvergunning voor afwijking is verleend. Deze voorwaarden zijn opgenomen bij de regels voor afwijking.

6.2.7 Horeca

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van horecabedrijven. Daarbij is bepaald dat het gaat om bedrijven met een horecacategorie 1, 2 en/of 3. In de begripsbepalingen staat uitgelegd wat deze categorieën betekenen. Daarnaast is maximaal één bedrijfswoning mogelijk gemaakt. Naast de hoofdfunctie zijn (ondergeschikt) andere functies mogelijk, zodat enige mate van flexibiliteit in het gebruik van de gronden met deze bestemming ontstaat.

Bouwregels

De gebouwen verschillen onderling van elkaar in afmeting en verschijningsvorm. De bouwregels zijn daarop afgestemd. De goot- en bouwhoogte zijn aangeduid in de ruimtelijke verbeelding, het bouwvlak bepaalt de maximaal te bebouwen oppervlakte.

Bij een horecafunctie is mogelijk een bedrijfswoning aanwezig. De bedrijfswoning kan deel uitmaken van het hoofdgebouw, maar er kan ook sprake zijn van een vrijstaande, of aangebouwde bedrijfswoning. De ruimtelijke verschijningsvorm van de bedrijfswoningen verschilt. Op de verbeelding is daarom de maximale goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoningen aangegeven. Bij de bedrijfswoning mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd. Omdat deze uitsluitend bedoeld zijn ter ondersteuning van de woonfunctie, zijn hiervoor specifieke bouwregels opgenomen. De afmetingen van de genoemde bebouwing is gerelateerd aan de functie ervan.

Daarnaast zijn bij deze bestemming bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, toegestaan. Daarbij gaat het om erf- en terreinafscheidingen en overige bouwwerken. Ook hierbij zijn de maximale afmetingen bepaald door de functie van het bouwwerk. Daarnaast is aansluiting gezocht bij de mogelijkheden van het Besluit omgevingsrecht.

Flexibiliteitsbepalingen

Het is mogelijk door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels. Het afwijken van de regels van de bestemming geeft enige vorm van flexibiliteit aan het plan. Hieraan zijn echter wel voorwaarden verbonden, waaraan getoetst moet zijn voordat de omgevingsvergunning voor afwijking is verleend. Deze voorwaarden zijn opgenomen bij de regels voor afwijking.

6.2.8 Maatschappelijk

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van maatschappelijke voorzieningen. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan kerken, onderwijsvoorzieningen, kinderopvang, peuterspeelzaal. Om een optimaal functioneren van de maatschappelijke functie te garanderen, zijn daarbij horende voorzieningen voor bijvoorbeeld parkeer- en speelvoorzieningen ondergeschikt toegestaan. Daar waar 'Maatschappelijk' gecombineerd wordt met de woonfunctie is dit aangeduid. Dit betreft de steunstee in de voormalige Rabobank en anti-kraakwonen in het voormalige verzorgingstehuis.

Bouwregels

De gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Vanwege het verschil in afmeting en verschijningsvorm, zijn de goot- en bouwhoogte per bouwvlak aangeduid in de ruimtelijke verbeelding aangeduid. De bouwvlakken zijn daarbij in sommige gevallen ruimer dan de bestaande bebouwing. In die gevallen is in het bouwvlak een maximum bebouwingspercentage aangeduid, zodat het niet geheel volgebouwd wordt. Wanneer deze aanduiding ontbreekt, bepaalt de afmeting van het bouwvlak de maximaal te bebouwen oppervlakte.

Daarnaast zijn bij deze bestemming bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, toegestaan. Daarbij gaat het om erf- en terreinafscheidingen en overige bouwwerken. Ook hierbij zijn de maximale afmetingen bepaald door de functie van het bouwwerk. Daarnaast is aansluiting gezocht bij de mogelijkheden van het Besluit omgevingsrecht.

6.2.9 Maatschappelijk - Begraafplaats

De begraafplaats in het plangebied heeft de bestemming Maatschappelijk - Begraafplaats in verband met de specifieke maatschappelijke functie. De bestemming is dan ook bedoeld voor een begraafplaats met daarbij horende tuinen, erven en terreinen en bouwwerken. Om een optimaal functioneren van de begraafplaats te garanderen, zijn voorzieningen als parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden en water ondergeschikt toegestaan.

Bouwregels

Gebouwen zijn binnen de bestemming niet toegestaan. Wel is het mogelijk bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, te bouwen. Daarbij gaat het om erf- en terreinafscheidingen en overige bouwwerken. De maximale afmetingen zijn bepaald door de functie van het bouwwerk. Daarnaast is aansluiting gezocht bij de mogelijkheden van het Besluit omgevingsrecht.

6.2.10 Recreatie - dagrecreatie

De dagrecreatieve terreinen binnen het plangebied zijn als zodanig inbestemd. Groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, paden en water zijn eveneens tot deze bestemming gerekend. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen de op de verbeelding weergegeven bouwvlakken. De bestemming is gelegd op de dagrecreatieve terreinen rondom het Proostmeer.

6.2.11 Recreatie - verblijfsrecreatie

De verblijfsrecreatieve voorzieningen in het plangebied zijn onder de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' gebracht. Het gaat daarbij om bedrijfsmatig geëxploiteerde recreatiewoningen, chalets en stacaravans, ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning'; recreatiewoningen, chalets stacaravans, trekkershutten en kampeerplaatsen. Permanente bewoning is niet toegestaan. De bestemming is gelegd op de camping 'Klein Finland'.

6.2.12 Recreatie - volkstuin

Het volkstuinencomplex ten noorden van De Berken 5 t/m 9 is onder de bestemming 'Recreatie - Volkstuin' gebracht. De daarbijbehorende paden, parkeervoorzieningen en waterlopen zijn eveneens onder deze bestemming gebracht. Op de gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Erf- en terreinafscheidingen mogen maximaal 2 meter hoog zijn.

6.2.13 Sport

De bestemming Sport ligt op de gronden die vooral sportfunctie hebben. Dit betreft de sportvelden ten noorden van het Proostmeer en de sportvelden ten westen van het dorp, nabij de begraafplaats. De bestemming maakt sport- en speelvelden en de daarbij horende gebouwen en overkappingen mogelijk. Bij die gebouwen gaat het onder meer om kantines en/of kleedruimten. Om een optimaal functioneren van de sportfunctie te garanderen, zijn onder meer parkeervoorzieningen en voet- en fietspaden ondergeschikt toegestaan.

Bouwregels

Zoals aangegeven is de bouw van gebouwen toegestaan. Deze moeten binnen het aangeduide bouwvlak worden gerealiseerd. Vanwege het verschil in afmeting en verschijningsvorm van de gebouwen, zijn de goot- en bouwhoogte per bouwvlak in de ruimtelijke verbeelding aangeduid. Omdat een bouwvlak in sommige gevallen ruimer rond de bestaande bebouwing is gelegd, is het bouwvlak en al dan niet daarin opgenomen maximaal bebouwingspercentage bepalen de maximaal te bebouwen oppervlakte.

Daarnaast zijn bij deze bestemming bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, toegestaan. Daarbij gaat het om erf- en terreinafscheidingen, lichtmasten en ballenvangers en overige bouwwerken. De maximale afmetingen zijn bepaald door de functie van het bouwwerk. Daarnaast is aansluiting gezocht bij de mogelijkheden van het Besluit omgevingsrecht.

6.2.14 Tuin

Het doel van de bestemming 'Tuin' is de (openheid van de) tuin voor de voorgevel en een naar de weg gekeerde gevel bij woningen te behouden. De hoofdfunctie van de bestemming is dan ook tuinen. Daarnaast zijn daarbij horende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogelijk.

Bouwmogelijkheden

Gebouwen en overkappingen zijn in de bestemming niet toegestaan. Wel mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Daarbij gaat het om erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, lichtmasten en overige bouwwerken. De maximale afmetingen zijn bepaald door de functie van het bouwwerk. Daarnaast is aansluiting gezocht bij de mogelijkheden van het Besluit omgevingsrecht.

Flexibiliteitsbepalingen

Het is mogelijk door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels. Het afwijken van de regels van de bestemming geeft enige vorm van flexibiliteit aan het plan. Daarmee worden onder andere aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogelijk gemaakt. Hieraan zijn echter wel voorwaarden verbonden, waaraan getoetst moet zijn voordat de omgevingsvergunning voor afwijking is verleend. Deze voorwaarden zijn opgenomen bij de regels voor afwijking.

6.2.15 Verkeer

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen met een functie hoofdzakelijk ten behoeve van doorgaand verkeer. De bestemming ligt dan ook over de doorgaande (ontsluitings)wegen in het plangebied. Naast de hoofdfunctie is de bestemming ook bedoeld om overige voorzieningen mogelijk te maken, waaronder paden, parkeervoorzieningen en in beperkte mate water. Hiermee ontstaat flexibiliteit voor de (her)inrichting en het gebruik van de gronden met deze bestemming.

Bouwregels

Gebouwen en overkappingen zijn binnen de bestemming niet toegestaan. Wel zijn bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde mogelijk. Daarbij gaat het om bouwwerken die ten gunste staan van de bestemming, bijvoorbeeld bruggen en/of viaducten. De maximale afmetingen zijn bepaald door de functie van het bouwwerk. Daarnaast is aansluiting gezocht bij de mogelijkheden van het Besluit omgevingsrecht.

Flexibiliteitsbepalingen

Het is mogelijk door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de bouw- en gebruiksregels. Het afwijken van de regels van de bestemming geeft enige vorm van flexibiliteit aan het plan. Hieraan zijn echter wel voorwaarden verbonden, waaraan getoetst moet zijn voordat de omgevingsvergunning voor afwijking is verleend. Deze voorwaarden zijn opgenomen bij de regels voor afwijking.

6.2.16 Verkeer - Verblijfsgebied

Alle woonstraten en kleinere wegen en paden, waarbij naast de verkeersfunctie een nadrukkelijke verblijfsfunctie aanwezig is, hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Vanwege deze verblijfsfunctie zijn parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, watervoorzieningen, fiets- en voetpaden ook toegestaan. Garageboxen zijn mogelijk wanneer hiervoor een aanduiding opgenomen is, het is niet wenselijk deze overal in de bestemming mogelijk te maken. Door het mogelijk maken van deze functies in deze bestemming ontstaat flexibiliteit voor de (her)inrichting en het gebruik.

Bouwregels

Gebouwen en overkappingen zijn binnen de bestemming toegestaan, wanneer het gaat om garageboxen (binnen aanduiding) of gebouwen voor nutsvoorzieningen. Omdat gebouwen binnen de bestemming niet veel voorkomen zijn de afmetingsbepalingen in de bouwregels opgenomen.

Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogelijk. Daarbij gaat het om bouwwerken die ten gunste staan van de bestemming. De maximale afmetingen zijn bepaald door de functie van het bouwwerk. Daarnaast is aansluiting gezocht bij de mogelijkheden van het Besluit omgevingsrecht.

Flexibiliteitsbepalingen

Het is mogelijk door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels, voor bijvoorbeeld de realisatie van een reclamemast. Het afwijken van de regels van de bestemming geeft enige vorm van flexibiliteit aan het plan. Hieraan zijn echter wel voorwaarden verbonden, waaraan getoetst moet zijn voordat de omgevingsvergunning voor afwijking is verleend. Deze voorwaarden zijn opgenomen bij de regels voor afwijking.

6.2.17 Water

De ruimtelijk en functioneel van belang zijnde waterlopen en partijen hebben in dit bestemmingsplan de bestemming Water. De bestemming is dan ook in eerste instantie bedoeld voor waterlopen (kanalen, sloten, etc) en waterhuishoudkundige voorzieningen (kaden, bruggen, etc). Via de specifieke gebruiksregels is het gebruik van gronden als ligplaats of aanleggelegenheid verboden. Voor de flexibiliteit in het gebruik en de mogelijkheden voor (her)inrichting zijn paden en recreatief medegebruik mogelijk. De bestemming is ook gelegd op het Proostmeer.

Bouwregels

Gebouwen en overkappingen zijn binnen de bestemming niet toegestaan. Wel zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogelijk. Daarbij gaat het om bouwwerken die ten gunste staan van de bestemming, bijvoorbeeld bruggen. De maximale afmetingen zijn bepaald door de functie van het bouwwerk. Daarnaast is aansluiting gezocht bij de mogelijkheden van het Besluit omgevingsrecht.

6.2.18 Wonen

 De voor 'Wonen - 1A', 'Wonen - 1B', 'Wonen - 1C', 'Wonen - 1D', 'Wonen - 1F', 'Wonen - 2A', 'Wonen - 2B', 'Wonen - 2C', 'Wonen - 3A' en 'Wonen - 3B' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen. De classificatie is bepaald door de verschillende bouwmogelijkheden voor de woningen binnen de verschillende bestemmingen.

De functie wonen is al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep. Wanneer een bedrijf bij de woning groter is dan mogelijk gemaakt voor een aan huis verbonden beroep of wanneer de bedrijfsfunctie niet binnen de toegestane beroepen valt, is deze specifiek aangeduid. Uiteraard vallen tuinen, erven en terreinen onder het toegestane gebruik, mits ze bij de woonfunctie horen.

Naast de hoofdfunctie zijn onder meer groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Hierdoor ontstaat flexibiliteit in het gebruik en een mogelijke (her)inrichting van de gronden.

Bouwregels

In de bouwregels wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen (voor wonen) en aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de hoofdgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De woningen in het plangebied verschillen in ruimtelijke verschijningsvorm en afmetingen van elkaar, dit is vertaald in verschillende bestemmingen. In eerste instantie is een onderscheid gemaakt in typologie: vrijstaand (Wonen - 1), 2-onder-1-kap (Wonen - 2) en geschakelde woningen (Wonen - 3). Daarna is per type gespecificeerd in aantal bouwlagen met een kap en afmetingen. Schematisch ziet dit er als volgt uit:

bestemming   typologie   max. goothoogte   min. dakhelling   max. dakhelling  
W1A   vrijstaand, 1 laag + kap   4 m   45   60  
W1B   vrijstaand, 1 laag + kap   3 m   45   60  
W1C   vrijstaand, 1 laag + kap   5 m   45   60  
W1D   vrijstaand, 2 lagen + kap   7 m   30   60  
W1F   vrijstaand, 2 lagen , plat dak   7 m      
W2A   2-onder-1-kap, 1 laag + kap   4 m   45   60  
W2B   2-onder-1-kap, 1 laag + kap   3 m   45   60  
W2C   2-onder-1-kap, 2 lagen + kap   6 m   30   60  
W3A   geschakeld, 1 laag + kap   3 m   45   60  
W3B   geschakeld, 2 lagen + kap   6 m   30   60  

De bouwvlakken geven daarbij een aanwijzing voor de plaatsing en de mogelijke omvang van de woningen. Bij de bouwvlakken is de stedenbouwkundige structuur, die in veel gevallen bepalend is voor het ruimtelijk beeld, leidend. Bij de woningen is in veel gevallen een geringe uitbreiding van het hoofdgebouw mogelijk gemaakt, door het bouwvlak bij het achtererf iets ruimer aan te houden dan de daadwerkelijke bestaande woning.

Bij de woningen mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd. Omdat deze uitsluitend bedoeld zijn ter ondersteuning van de woonfunctie, zijn hiervoor specifieke bouwregels opgenomen. De afmetingen van de genoemde bebouwing is opgenomen in de bouwregels en gerelateerd aan de functie ervan.

Tot slot zijn bij deze bestemming bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, toegestaan. Daarbij gaat het onder andere om vlaggenmasten en erf- en terreinafscheidingen. Ook hierbij zijn de maximale afmetingen bepaald door de functie van het bouwwerk. Daarnaast is aansluiting gezocht bij de mogelijkheden van het Besluit omgevingsrecht.

Flexibiliteitsbepalingen

Het is mogelijk door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de bouw- en/of (specifieke) gebruiksregels. Het afwijken van de regels van de bestemming geeft enige vorm van flexibiliteit aan het plan. Hieraan zijn echter wel voorwaarden verbonden, waaraan getoetst moet zijn voordat de omgevingsvergunning voor afwijking is verleend. Deze voorwaarden zijn opgenomen bij de regels voor afwijking.

6.2.19 Wonen - Voormalige boerderijen

De bestemming Wonen - Voormalige boerderij ligt op de gronden waarvan de bebouwing ruimtelijk herkenbaar is als voormalige boerderij. Deze panden hebben, in verband met die karakteristieke vorm, een eigen bestemming. De gronden binnen deze bestemming zijn bedoeld voor wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep, de huisvesting van minder-validen en/of zorgbehoevenden of ruimten voor bed-and-breakfast. Bedrijven zijn mogelijk bij de woning wanneer het gaat om bedrijven in de milieucategorie 1 en 2. Deze zijn qua invloed op de omgeving goed verenigbaar met de woonfunctie. Belangrijk binnen de bestemming is het behoud en herstel van de karakteristieke hoofdvormen van de voormalige boerderijpanden. Uiteraard vallen tuinen, erven en terreinen onder het toegestane gebruik, mits ze bij de woonfunctie horen.

Bouwregels

In de bouwregels wordt onderscheid gemaakt tussen woonhuizen (hoofdgebouwen), aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen bij de hoofdgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

De woonhuizen betreffen voormalige boerderijen. Deze hebben een verschillende verschijningsvorm en afmetingen. Hiervoor is in de regels opgenomen dat de bestaande vorm en afmeting gehandhaafd moet blijven. Op die manier kunnen karakteristieke hoofdvormen behouden blijven. Het begrip 'bestaand' is in de begripsbepalingen nader bepaald.

Bij de woningen mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd. Omdat deze uitsluitend bedoeld zijn ter ondersteuning van de woonfunctie, zijn hiervoor specifieke bouwregels opgenomen. De afmetingen van de genoemde bebouwing is opgenomen in de bouwregels en gerelateerd aan de functie ervan.

Tot slot zijn bij deze bestemming bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, toegestaan. Daarbij gaat het onder meer om erf- en terreinafscheidingen. Ook hierbij zijn de maximale afmetingen bepaald door de functie van het bouwwerk. Daarnaast is aansluiting gezocht bij de mogelijkheden van het Besluit omgevingsrecht.

Flexibiliteitsbepalingen

Het is mogelijk door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de bouw- en/of (specifieke) gebruiksregels. Het afwijken van de regels van de bestemming geeft enige vorm van flexibiliteit aan het plan. Hieraan zijn echter wel voorwaarden verbonden, waaraan getoetst moet zijn voordat de omgevingsvergunning voor afwijking is verleend. Deze voorwaarden zijn opgenomen bij de regels voor afwijking.

6.2.20 Leiding - Gas

De dubbelbestemming Leiding - Gas ligt op de gasleidingen in het plangebied. Het doel van deze bestemming is de bestaande gasleidingen mogelijk te maken en te beschermen.

Bouwregels

Gebouwen en overkappingen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Wel is het mogelijk om bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, te bouwen volgens de mogelijkheden die de onderliggende bestemming geeft. Voordat de vergunning hiervoor verleend wordt is overleg met de leidingbeheerder noodzakelijk.

Omgevingsvergunning

De bestemming kent een regeling voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Werken en/of werkzaamheden zijn alleen mogelijk na verlening van een omgevingsvergunning. Voordat de vergunning verleend wordt, moet aan de voorwaarden en eisen worden voldaan die opgenomen zijn in de regels. Overleg met de leidingbeheerder is één van deze voorwaarden.

6.2.21 Leiding - Riool

De dubbelbestemming Leiding - Riool ligt op de rioolpersleiding in het plangebied. De leiding bevindt zich aan de noord-oostkant van het dorp. Het doel van deze bestemming is de bestaande rioolpersleiding mogelijk te maken en te beschermen.

Bouwregels

Gebouwen en overkappingen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Wel is het mogelijk om bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, te bouwen volgens de mogelijkheden die de onderliggende bestemming geeft. Voordat de vergunning hiervoor verleend wordt is overleg met de leidingbeheerder noodzakelijk.

Omgevingsvergunning

De bestemming kent een regeling voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Werken en/of werkzaamheden zijn alleen mogelijk na verlening van een omgevingsvergunning. Voordat de vergunning verleend wordt, moet aan de voorwaarden en eisen worden voldaan die opgenomen zijn in de regels. Overleg met de leidingbeheerder is één van deze voorwaarden.

6.2.22 Waarde - Archeologie

De met de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 2, Waarde - Archeologie 3 en Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden. De bestemmingen onderscheiden zich van elkaar, omdat sprake is van (2) gebieden met een hoge trefkans, (3) een middelhoge trefkans en (4) een veronderstelde verwachting. Archeologische monumenten worden via de Erfgoedwet beschermd en vallen niet binnen één van deze dubbelbestemmingen.

Bouwregels

De bij de bestemmingen opgenomen bouwregels geven aan dat het bouwen van bouwwerken onder voorwaarden mogelijk is. Voordat de omgevingsvergunning hiervoor verleend is, moet - gerelateerd aan de archeologische waarde - toetsing plaatsvinden. Bij de 'Waarde - Archeologie' bestemmingen zijn criteria gesteld aan de oppervlakte en diepte van de bouwwerken. Naar mate het terrein een lagere trefkans hebben, des te ruimer deze criteria zijn.

Flexibiliteitsbepalingen

Bij Waarde - Archeologie 2, Waarde - Archeologie 3 en Waarde - Archeologie 4 is het mogelijk door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels bij de betreffende bestemmingen. Het afwijken van de regels geeft enige vorm van flexibiliteit. Hieraan zijn echter strikte voorwaarden verbonden, waaraan voldaan moet zijn voordat de omgevingsvergunning is verleend. Deze zijn opgenomen bij de regels voor afwijking.

Omgevingsvergunning

De bestemmingen 'Waarde - Archeologie' kennen een uitgebreide regeling voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Bij veel van de activiteiten wordt de grond geroerd, de regeling van de omgevingsvergunning geeft aan in welke gevallen hiervoor een omgevingsvergunning nodig is. Daarbij staan de voorwaarden en eisen waaraan voldaan moet worden, voordat een omgevingsvergunning verleend wordt.

6.2.23 Waarde - Cultuurhistorie 1

Waarde - Cultuurhistorie 1 is gelegd op de cultuurhistorisch waardevolle wegen, dijk en groenstructuren. De voor 'Waarde - Cultuurhistorie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van cultuurhistorisch waardevolle elementen.

6.2.24 Waarde - Cultuurhistorie 2

Waarde - Cultuurhistorie 2 is gelegd op het cultuurhistorisch waardevolle verkavelingspatroon. De voor 'Waarde - Cultuurhistorie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van cultuurhistorisch waardevolle gebieden.

6.2.25 Waarde - Glaciale rug

Wagenborg is op een glaciale rug gelegen. De verordening provincie Groningen geeft aan dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de -op de betreffende kaart aangegeven- glaciale ruggen regels stelt gericht op bescherming van het reliëf en de herkenbaarheid daarvan. Hiertoe is de dubbelbestemming Waarde - Glaciale rug opgenomen. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van het reliëf en de herkenbaarheid van de glaciale heuvels en ruggen.

6.2.26 Waarde - Monumentale bomen

Verspreid over het dorp staan diverse monumentale bomen die speciale bescherming verdienen (Bomenlijst 2013). De bomen staan deels op openbare gronden en deels op particuliere percelen en zijn zowel cultuurhistorisch als ecologisch waardevol. De monumentale bomen zijn onder een specifieke bestemming gebracht, namelijk de dubbelbestemming 'waarde - Monumentale bomen'. De voor ‘Waarde - Monumentale bomen’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van monumentale bomen.

6.2.27 Waarde - Natuur

De voor ‘Waarde - Natuur’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel, de ontwikkeling en versterking van de natuurlijke waarden. Een omgevingsvergunning is vereist voor werkzaamheden zoals het ophogen en afgraven van gronden, het kappen en/of verwijderen van bomen en houtgewas en het graven en/of dempen van waterlopen. De bestemming ligt op en rondom het Proostmeer.

6.2.28 Waarde - Open gebied

Het meest zuidelijk gedeelte van het plangebied, aan weerszijde van de Zwaagweg, wordt gerekend tot het grootschalig open landschap. De verordening provincie Groningen geeft aan dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het -op de betreffende kaart aangegeven- grootschalig open landschap regels stelt gericht op de bescherming van de landschappelijke openheid. Deze regels bevatten in elk geval een verbod op nieuwe houtteelt en op de aanleg van nieuw bos en boomgaarden. Hiertoe is de dubbelbestemming Waarde - Open gebied opgenomen. Deze gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de uitbouw van de landschappelijke waarden van het grootschalig open gebied.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat volgens artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening, de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidsaspecten van een bestemmingsplan. In dat verband wordt in de onderstaande tekst ingegaan op de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

Daarnaast geeft een bestemmingsplan volgens de Wet ruimtelijke ordening inzicht in de wijze van financiering door middel van een exploitatieplan of een overeenkomst. Dit heeft een sterke samenhang met de economische uitvoerbaarheid en wordt daarom ook in dit hoofdstuk behandeld.

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Om te achterhalen of dit bestemmingsplan maatschappelijk uitvoerbaar is, wordt de bestemmingsplanprocedure doorlopen. Tijdens deze procedure zijn verschillende momenten waarop burgers en instanties kunnen reageren op het plan, namelijk; inspraak, overleg, zienswijzen en tot slot beroep. De uitkomsten hiervan kunnen ook nog nieuwe niet voorziene uitgangspunten voor het bestemmingsplan geven. De bestemmingsplanprocedure ziet er globaal als volgt uit:

7.1.1 Voorontwerpbestemmingsplan

In de bestemmingsplanprocedure is het verplicht overleg te voeren met verschillende van belang zijnde instanties. Dit is geregeld in artikel 3.1.1 van het Bro plaats.

Het houden van inspraak is niet verplicht. De gemeente Delfzijl hecht er echter waarde aan en heeft in haar Inspraakverordening opgenomen dat een inspraakperiode in een bestemmingsplanprocedure wenselijk is.

Het bevoegd gezag reageert vervolgens op ingediende overleg- en inspraakreacties. De inhoud van de reacties en de gemeentelijke reactie daarop worden opgenomen in de Reactienota Overleg en Inspraak.

Het voorontwerpbestemmingsplan Wagenborgen heeft van 10 november t/m 21 december 2016 ter inzage gelegen. In het kader van het vooroverleg is het plan toegezonden naar de volgende instanties:

  • Provincie Groningen.
  • Veiligheidsregio Groningen (onderdeel Brandweer).
  • Waterschap Hunze en Aa's.

De inhoud van de binnengekomen reacties en de gemeentelijke reactie daarop zijn opgenomen in de Reactienota Overleg en Inspraak. Daarnaast zijn de ambtshalve opmerkingen verwoord in deze nota. Er zijn geen inspraakreacties binnengekomen. De reactienota is als bijlage 5 bijgevoegd bij het ontwerp-bestemmingsplan.

7.1.2 Ontwerpbestemmingsplan

Dit ontwerpbestemmingsplan wordt gepubliceerd in de lokale krant en op internet en ligt gedurende zes weken ter inzage. Een ieder is daarbij in de gelegenheid een zienswijze op het plan in te dienen. Eventueel ingediende zienswijzen worden door de gemeenteraad voorzien van een antwoord. De eventuele zienswijzen kunnen leiden tot wijzigingen in dit bestemmingsplan.

7.1.3 Vastgesteld bestemmingsplan

De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vervolgens, al dan niet gewijzigd, vast. De publicatie van het vaststellingsbesluit vindt (over het algemeen) plaats binnen twee weken na de vaststelling. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

7.2.1 Financiële haalbaarheid

Het bestemmingsplan is financieel uitvoerbaar. Er is alleen sprake van kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan en het voeren van de benodigde procedure. De kosten die hiervoor nodig zijn, komen voor rekening van de gemeente. De gemeenteraad heeft hiervoor in de begroting van dit jaar een bedrag beschikbaar gesteld. De kosten kunnen hieruit gedekt worden.

7.2.2 Grondexploitatie

De vaststelling van een exploitatieplan is bij dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. De grondexploitatieregeling uit de Wro en het Bro is niet van toepassing. In dit bestemmingsplan worden in principe immers geen 'bouwplannen' mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan geeft alleen een nieuwe juridische regeling voor bestaande gebouwen.

7.3 Handhaafbaarheid, controle, toezicht

De daadwerkelijke handhaving van de regels is belangrijk bij het maken van het bestemmingsplan. In het handhavingsbeleid van de gemeente wordt binnen Bouw- en milieutoezicht menskracht vrijgemaakt ten aanzien van de handhaving. Dit wordt in regionaal verband opgepakt.

Vanuit het bestemmingsplan kan over het aspect van de handhaafbaarheid worden opgemerkt dat een sobere en voor de gemeente gestandaardiseerde regeling is opgenomen. Voor de handhaafbaarheid van regelgeving is verder naar een duidelijke formulering van de planregels gestreefd, met duidelijke toetsingscriteria.

 

Over het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan het volgende. Wat betreft het bouwen/bouwactiviteiten vervult het gemeentelijk bouwtoezicht de toezichthoudende taak. Dat toezicht heeft onder meer betrekking op het opsporen en het eventueel aanpakken van clandestiene bouw en de controle op de naleving van vergunningsvoorschriften. Daarbij is er een nauwe samenwerking met het gemeentelijk organisatieonderdeel milieu. Dit is mede een gevolg van de steeds sterkere samenhang tussen ruimtelijke ordening en milieu. Het handhavingsbeleid van de gemeente is daar ook op gericht.

Over het aspect handhaving kan worden opgemerkt, dat het plan een sturend instrument is voor het planologisch beheer.

Op de verbeelding en in voorschriften is aangegeven voor welke doeleinden de gronden gebruikt mogen worden, wat daarop gebouwd mag worden en in welke omvang en vorm dat mag gebeuren. Bovendien bevat het plan ter bescherming van geconstateerde waarden (zoals ter plaatse van de wierden) voor een aantal werken en werkzaamheden een aanlegvergunningenstelsel. Maar ook indirect is een instrumentarium van op wetten en verordeningen gestoelde vergunningen van belang, zoals de bouwvergunning, de milieuvergunning, de horecavergunning en de kapvergunning. De overheidsactiviteit gericht op een juiste en adequate naleving van het plan, wordt als handhaving in de ruime zin beschouwd. Deze kan onderscheiden worden van handhaving in enge zin.

  • a. Toepassing van het plan gebeurt door de gemeente zelf en omvat het beoordelen van de activiteiten in het plangebied aan de hand van kaart (verbeelding) en planregels (met name bouw-, aanleg-, gebruiks- en flexibiliteitsbepalingen), het verrichten van feitelijke werkzaamheden, afspraken met derden voor de verwezenlijking van het ruimtelijk beleid en overige overeenkomsten.
  • b. Naleving van het plan vraagt om planconform gedrag, door zowel de overheid als particulieren. Dit betreft onder meer het zich conformeren aan het vergunningvereiste, het handelen in overeenstemming met de verkregen vergunning en het zich houden aan gebruiksregels.
  • c. Handhaving van het plan in enge zin is de activiteit (van de gemeente) gericht op het tegengaan van niet naleven van het plan en omvat het nemen van preventieve maatregelen, het motiveren van mensen, het toezicht houden op activiteiten, het signaleren van overtredingen en het corrigeren van overtredingen door middel van overreden, legaliseren, saneren en sanctioneren.