direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Maarhuizerweg 3, Godlinze
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0010.04WP9908TB3-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Maarhuizerweg 3 in Godlinze is een voormalig agrarisch bedrijf gevestigd, waarbij de agrarische activiteiten al enige tijd niet meer plaats vinden. Aangezien men voornemens is om het voormalige bedrijf te verkopen als particuliere woning, dient de agrarische bestemming gewijzigd te worden naar een woonbestemming. Hiertoe biedt het vigerende bestemmingsplan middels een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid om onder voorwaarden deze wijziging van agrarisch naar wonen mogelijk te maken. Dit wijzigingsplan maakt een permanente woning mogelijk aan de Maarhuizerweg 3.

1.2 Ligging plangebied

Het perceel Maarhuizerweg 3 ligt in het buitengebied van de gemeente Delfzijl, ten zuidoosten van de kern Godlinze. In onderstaande afbeeldingen is de planlocatie globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.04WP9908TB3-VG01_0001.png"

Figuur 1a: Ligging projectlocatie t.o.v. de kern Godlinze

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.04WP9908TB3-VG01_0002.png"

Figuur 1b: Luchtfoto projectlocatie

1.3 Opzet van het wijzigingsplan

Dit wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en een verwijzing naar de regels van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied-Noord' (NL.IMRO.0010.04BP-VG02). In de toelichting zijn de conclusies van de verschillende haalbaarheidaspecten opgenomen. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het wijzigingsplan.

1.4 Geldende bestemmingsplan

Het projectgebied maakt deel uit van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied-Noord'. zoals dat op 19 december 2013 is vastgesteld door de gemeente Delfzijl. Voor dit bestemmingsplan Buitengebied heeft de gemeente in 2015 een herstelbesluit moeten nemen naar aanleiding van een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit herstelbesluit heeft o.a. betrekking op de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie'. Dit herstelbesluit is echter niet van toepassing op de gronden uit dit wijzigingsplan.

In het bestemmingsplan 'Buitengebied-Noord' is aan het plangebied de bestemming 'Agrarisch - Wierdenlandschap 1' met een bouwvlak toegekend. Tevens geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' en de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel agrarisch grondgebonden bedrijf'. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik (met uitzondering van bosbouw en houtteelt) en de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. De gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Op de navolgende afbeelding is een fragment van de verbeelding uit het geldende plan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.04WP9908TB3-VG01_0003.png"

Figuur 2: Fragment verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied-Noord', plangebied is rood weergegeven.

Op grond van artikel 4.8 onder f kunnen Burgermeester en wethouders de bestemming 'Agrarisch - Wierdenlandschap 1' wijzigen in de bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijpanden'. Hierbij gelden een aantal voorwaarden die nader zijn toegelicht in paragraaf 3.3. In voorliggend wijzigingsplan wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de gestelde wijzigingsvoorwaarden.

1.5 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande en toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader kort weergegeven, waarna in hoofdstuk 4 de haalbaarheid van het plan wordt aangetoond voor wat betreft relevante milieuaspecten, water, archeologie en flora en fauna. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische planopzet. Hoofdstuk 6 gaat ten slotte in op de resultaten van overleg en inspraak.

Hoofdstuk 2 Gebieds- en projectomschrijving

2.1 Huidige situatie

Aan de Maarhuizerweg 3 in Godlinze bevindt zich, op een perceel van 15.261m², een statige boerderij in een landelijke omgeving. Het inpandige deel is groot (circa 1.250 m²) en hoog. De schuren zijn gebouwd in circa 1900 en 1925, het woonhuis dateert uit circa 1955. De woonboerderij wordt omgeven door water en agrarische gronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.04WP9908TB3-VG01_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0010.04WP9908TB3-VG01_0005.png"

Figuur 3a: Foto's huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.04WP9908TB3-VG01_0006.png"

Figuur 3b: Plattegrond bestaande situatie begane grond

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie zal er ruimtelijk gezien geen wijziging optreden. De bestaande bouwwerken blijven allen behouden, maar krijgen een andere bestemming zodat het gebruik als woonhuis planologisch mogelijk wordt. Met dit wijzigingsplan wordt namelijk de agrarische bestemming omgezet naar een woonbestemming, oftewel de agrarische bedrijfswoning wordt een burgerwoning. Na vaststelling van voorliggend wijzigingsplan is de bestemming 'Agrarisch - Wierdenlandschap 1' met bouwvlak omgezet naar de bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijpanden' met bouwvlak.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

In voorliggend plan wordt gebruik gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied-Noord' van de gemeente Delfzijl. Omdat het onderdeel uitmaakt van een bestemmingsplan dat is beoordeeld door Rijk, provincie en Waterschap heeft een toets aan het relevante beleid reeds plaatsgevonden. Dit wijzigingsplan wordt geacht in overeenstemming te zijn met het rijks-, provinciaal en regionaal beleid, dat hierna kort wordt behandeld.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofd-spoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Toetsing

Het plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober is het 'Besluit van 28 augustus 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang' (Stb. 2012, nr. 388) in werking getreden. Door dit wijzigingsbesluit is ook het Bro aangepast. In artikel 3.1.6 is het tweede lid toegevoegd. Dit lid heeft betrekking op de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwing die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De wettelijke regeling gaat vergezeld van een handreiking die andere overheden ondersteunt bij de praktische toepassing van de juridische verplichting.

Artikel 3.1.6 tweede lid:

De ruimtelijke onderbouwing bij een omgevingsvergunning of de toelichting bij een bestemmingsplan die/dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggend initiatief wordt aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak AbRvS 23 december 2015, nr. 201408383/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met 10 woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie. In voorliggend plan wordt de voormalige agrarische bedrijfswoning omgezet in een burgerwoning. Dit plan wordt dus niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2021

De Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 (vastgesteld op 1 juni 2016) vormt de basis voor de meeste plannen die de komende jaren worden gemaakt. Hierin staat het provinciale omgevingsbeleid rondom milieu, verkeer en vervoer, water en ruimtelijke ordening.

Hergebruik vrijgekomen gebouwen in het buitengebied

Door verschillende oorzaken verliezen (agrarische) bedrijfsgebouwen in het buitengebied hun oorspronkelijke functie. Nieuwe functies (bijvoorbeeld wonen of bedrijvigheid) in deze gebouwen kunnen bijdragen aan de leefbaarheid en de economie van het platteland, aan het behoud van het cultureel erfgoed en aan de kwaliteit van het landschap. Een toevoeging aan het aantal woningen moet passen in een in regionaal verband opgestelde woonvisie van een gemeente. De provincie stimuleert het behoud en gebruik van het cultureel erfgoed en monumenten.

De provincie vindt dat de ruimtelijke relevante kenmerken van voormalige al dan niet agrarische bedrijfsbebouwing zoveel mogelijk behouden moeten blijven. Uitzonderingen zijn mogelijk als de bestaande oppervlakte van deze bebouwing te klein is voor een passende vorm van hergebruik, als de bebouwing bouwtechnisch ongeschikt is voor het nieuwe doel of als de bebouwing niet past in de omgeving. In alle gevallen geldt dat de nieuwe situatie goed moet passen in het buitengebied.

Gemeenten kunnen onder voorwaarden ruimte bieden voor het vergroten van deze gebouwen of het oprichten van nieuwe gebouwen. De provinciale voorwaarden en regels zijn opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.3).

3.2.2 Omgevingsverordening provincie Groningen 2016

In de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 (vastgesteld op 1 juni 2016) staan regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. In de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen over de inhoud van ruimtelijke plannen van gemeenten en waterschappen op het gebied van milieu, water en ruimtelijke ordening.

Artikel 2.13.2 Gebruik vrijgekomen gebouwen in het buitengebied

Een bestemmingsplan kan voorzien in hergebruik van vrijgekomen gebouwen voor een andere functie, op voorwaarde dat daarbij regels worden gesteld aan het gebruik van de vrijgekomen gebouwen en het daarbij behorende erf die er in ieder geval toe strekken dat:

  • 1. de functie wonen slechts is toegestaan:
  • in het hoofdgebouw;
  • in een bij het hoofdgebouw behorend karakteristiek gebouw, mits het toevoegen van nieuwe woningen past in een woonvisie als bedoeld in artikel 2.15.1;

Door verschillende oorzaken verliezen (agrarische) bedrijfsgebouwen in het buitengebied hun oorspronkelijke functie. Het beleid is erop gericht om vrijgekomen gebouwen in het buitengebied (gebouwen die blijvend zijn of die worden onttrokken aan het gebruik waarvoor deze oorspronkelijk zijn opgericht en/of zijn bestemd, zoals bijvoorbeeld voormalige agrarische bedrijfsgebouwen) zoveel mogelijk te behouden door het bieden van mogelijkheden voor passend hergebruik. Dergelijke gebouwen hebben namelijk in het algemeen specifieke ruimtelijke kenmerken die de identiteit van het landschap mede bepalen. Nieuwe functies (bijvoorbeeld wonen of lichte bedrijvigheid) in deze gebouwen kunnen bijdragen aan de leefbaarheid en de economie van het platteland, aan het behoud van het cultureel erfgoed en aan de kwaliteit van het landschap. Ook kan daarmee kapitaalvernietiging worden voorkomen.

Nieuwe woonfuncties zijn alleen toegestaan in het hoofdgebouw waar al een woonfunctie aanwezig was, en in andere gebouwen alleen als het om een karakteristiek gebouw gaat dat door verbouw en gebruik ten behoeve van een woonfunctie behouden kan blijven. In onderhavig plan wordt een boerderij waar al een woonfunctie van het voormalig agrarisch bedrijf aanwezig is, omgezet naar een burgerwoning. De gemeente heeft bij Libau (welstand) onderzoek laten doen naar de karakteristieke waarde van het pand en daarover wordt vermeld dat de gemeente niet voornemens is om de boerderij aan de Maarhuizerweg 3 in Godlinze op de concept lijst te zetten als karakteristiek. Het voorhuis dateert uit 1955 en de schuren zijn ouder, maar het complex heeft verschillende (ingrijpende) wijzigingen ondergaan. Van het type wederopbouwboerderij zijn in het gebied betere exemplaren van hogere architectuurhistorische waarde, vandaar dat we het nu niet op de conceptlijst zetten voor bespreking in de werkgroep.  

Het bestemmen van een vrijgekomen gebouw in het buitengebied voor woondoeleinden moet, als de woningvoorraad daardoor met meer dan een woning kan toenemen, passen in de regionale woonvisie. Voorts zal het bestemmingsplan regels moeten stellen over de mogelijkheden tot uitoefening van detailhandel. Detailhandel kan worden uitgesloten, maar er kunnen ook regels worden gesteld over de aard van de ter verkoop aangeboden goederen en op het vloeroppervlak dat voor de uitoefening van detailhandel kan worden gebruikt.

Woningbouw 

Gemeenten moeten in regionaal verband een regionale woonvisie opstellen. Deze regionale woonvisie is daarmee een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle in de regio vertegenwoordigde gemeenten, ook al zullen de gemeenteraden de visie alleen kunnen vaststellen voor zover deze betrekking heeft op het grondgebied van de betreffende gemeente. Het is raadzaam bij het opstellen van de regionale woonvisie de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, zodat in de ruimtelijke onderbouwing van nieuwe bestemmingsplannen in beginsel hiernaar kan worden verwezen. Omdat gemeenten ten tijde van de inwerkingtreding van deze bepaling nog niet beschikken over een woonvisie zoals hierboven bedoeld, kunnen zij gebruik maken van de in het derde lid opgenomen afwijkende regeling, zolang deze afwijkende regeling niet is komen te vervallen.

In een bestemmingsplan kan aan Burgemeester en Wethouders een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van woningbouw worden toegekend. In het bestemmingsplan waarin de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen zal expliciet moeten blijken dat de woningbouw waar de wijzigingsbevoegdheid maximaal in voorziet past binnen de woonvisie. De wijzigingsbevoegdheid zal verder objectief moeten worden begrensd. Bij het toekennen van een wijzigingsbevoegdheid zal dus niet kunnen worden volstaan met een bepaling waarmee Burgemeester en Wethouders bevoegd zijn het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de oprichting van nieuwe woningen 'voor zover deze passen in de regionale woonvisie'.

Aansluitend bij de systematiek van de gemeentelijke basisadministraties (BAG) wordt geen onderscheid (meer) gemaakt tussen bedrijfswoningen en reguliere woningen, noch in zelfstandige en niet-zelfstandige woonruimte. Functiewijziging van een bedrijfswoning in het buitengebied in een reguliere woning en functiewijziging van een bedrijfswoning in het stedelijk gebied in een reguliere woning heeft in deze systematiek geen kwantitatieve gevolgen. Dat geldt ook voor functiewijziging van zelfstandige woonruimte in niet-zelfstandige woonruimte, en functiewijziging van niet-zelfstandige woonruimte in zelfstandige woonruimte.

3.3 Gemeentelijk beleid

Het ruimtelijk beleid van de gemeente ten aanzien van het buitengebied is bepaald in de bestemmingsplannen voor het buitengebied van de gemeente. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Buitengebied-Noord', zoals dat op 19 december 2013 is vastgesteld door de gemeente Delfzijl. Voor het plangebied geldt tevens het bestemmingsplan 'Buitengebied-Noord Herstelbesluit 2015'.

Binnen het vigerende bestemmingsplan heeft de projectlocatie nog de bestemming 'Agrarisch - Wierdenlandschap 1'. Echter is er al enige tijd geen sprake meer van een agrarische bedrijfsvoering op de projectlocatie, waardoor initiatiefnemers deze agrarische bestemming graag willen omzetten naar een woonbestemming. Het vigerende bestemmingsplan biedt deze mogelijkheid middels een wijzigingsbevoegdheid in artikel 4.8 onder f.

Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Wierdenlandschap 1' wijzigen in de bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijpanden', inclusief het aanbrengen van een volgnummer, door het verwijderen van de aanduiding voor een agrarisch bouwperceel en het geheel of gedeeltelijk verwijderen van het daarbinnen gelegen bouwvlak, ten behoeve van een functieverandering van een bouwperceel, mits:

  • 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 24 (Wonen - Voormalige boerderijpanden) van overeenkomstige toepassing zijn, waarbij sprake zal zijn van een toevoeging aan Bijlage 3;
  • 2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende functies, in die zin dat de functies in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • 3. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning;
  • 4. het voormalige boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvormen als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm worden gehandhaafd;
  • 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

Ad 1.

De regels conform de bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijpanden' zijn overeenkomstig van toepassing en overgenomen / van toepassing verklaard in de planregels behorende bij dit wijzigingsplan.

Ad 2.

Aangrenzende functies worden niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt. In hoofdstuk 4 wordt dit per milieuaspect nader toegelicht.

Ad 3.

De voormalige bedrijfswoning blijft behouden en wordt omgezet naar een burgerwoning.

Ad 4.

Dit wijzigingsplan voorziet enkel in een functieverandering, waarbij er geen beeldbepalende bouwwerken worden gesloopt.

Ad 5.

Zie Ad 2.

Voorliggende wijzigingsplan voldoet aan de gestelde voorwaarden voor wijziging van de bestemming 'Agrarisch - Wierdenlandschap 1' naar 'Wonen - Voormalige boerderijpanden'.

Hoofdstuk 4 Onderzoek en verantwoording

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Geluidhinder

Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten is geregeld in de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder stelt dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bebouwing niet de 48 dB mag overschrijden. Wanneer een wijzigingsplan nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bebouwing toestaat, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen op een bepaalde afstand van die woningen of andere geluidsgevoelige bebouwing. Een woning geldt als geluidsgevoelige bebouwing.

Toetsing

De Wet geluidhinder voorziet niet in een onderzoeksverplichting voor situaties waarin een bestaande (agrarische) bedrijfswoning wordt omgezet in een burgerwoning, waarbij ook geen uitbreiding van het pand plaatsvindt. Als gevolg hiervan is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder dan ook niet noodzakelijk.

Daarnaast is de Maarhuizerweg een doodlopende weg waar enkel bestemmingsverkeer gebruik van maakt. De weg heeft hierdoor een lage verkeersintensiteit. Met deze intensiteit is het niet de verwachting dat er sprake zal zijn van een onacceptabel woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.

4.1.2 Milieuzonering

Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' danwel 'gemengd gebied'. In dit geval is er sprake van een rustig buitengebied met weinig verstoring. Uitgegaan kan worden van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Tabel 1: richtlijnafstanden bedrijven en milieuzonering

Milieucategorie richtafstand tot rustige woonwijk richtafstand tot gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

Toetsing aan 'Bedrijven en milieuzonering'

Het plangebied ligt in een gebied dat kan worden gezien als het omgevingstype 'rustig buitengebied'. Hierdoor zijn de richtafstanden zoals opgenomen in de VNG van toepassing. In een straal van circa 380 meter bevindt zich geen bebouwing, dan wel bedrijvigheid. Het dichtstbijzijnde bedrijf (op circa 380 meter) is het grondgebonden agrarisch bedrijf aan de Maarhuizerweg 12. De activiteiten van dit agrarisch bedrijf vinden plaats in de branche 'fokken en houden van melkvee'. Voor het houden van melkvee wordt in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" geadviseerd een afstand aan te houden van 100 meter voor het aspect geur ten opzichte van een rustig woon-/buitengebied. Ten aanzien van stof en geluid dient een afstand van 30 meter aangehouden te worden. Voor gevaar is geen afstand van toepassing. Aan de maximale afstand van 100 meter voor het aspect geur wordt ruimschoots voldaan zodat dit aspect (en ook de andere twee mogelijke hinderbronnen) geen belemmeringen geeft voor de woning of de omliggende agrarische bedrijven.

Toets aan Wet geurhinder en veehouderij

Van belang is dat door ontwikkelingen in het voorliggende plan geen belemmeringen ontstaan voor de omliggende (agrarische) bedrijven en de bedrijfsontwikkeling van deze bedrijven. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich enkele grondgebonden agrarische bedrijven. In artikel 4 van de Wet geurhinder en veehouderij is bepaald dat de afstand tussen een veehouderij (een grondgebonden bedrijf) waar dieren worden gehouden, waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object tenminste bedraagt:

  • 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Het plangebied is gelegen buiten de bebouwde kom. Artikel 4 van de Wet geurhinder en veehouderij stelt dat de afstand tussen een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en een grondgebonden bedrijf minimaal 50 meter moet bedragen.

Deze minimumafstand wordt in alle gevallen gehaald., aangezen het meest nabijgelegen agrarisch bedrijf op circa 380 meter afstand ligt. Vanuit het oogpunt van milieuzonering vormen deze agrarische bedrijven dan ook geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling op in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

4.1.3 Bodem

Algemeen

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  • a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • c. het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

Toetsing

Met dit wijzigingsplan wordt een agrarische bedrijfswoning omgezet naar een burgerwoning. Er wordt met dit plan geen milieugevoeligere functie in het bestaande pand gevestigd dan thans aanwezig is. Immers: de bestaande woning blijft gehandhaafd. Daarnaast zal er met dit wijzigingsplan geen nieuwbouw worden gerealiseerd en kan een bodemonderzoek achterwege blijven. Voor zover bekend is er tevens geen sprake van bodemverontreiniging die een woonbestemming in de weg zou staan.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor uitvoering van onderhavig plan.

4.1.4 Luchtkwaliteit

Algemeen

Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden (Stb. 414, 2008 en Stb. 434, 2008). Daarmee is de zogenoemde Wet luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5,titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Op grond van deze Wet luchtkwaliteit worden wettelijke grenswaarden gesteld aan de concentratie van verschillende verontreinigende stoffen in de lucht. Van deze diverse verontreinigende stoffen zijn over het algemeen stikstofdioxide (NO2) en zogenoemd fijnstof (PM10) maatgevend. De Wet luchtkwaliteit stelt dat bestuursorganen hun bevoegdheden kunnen uitoefenen indien (art.5.16):

  • dit niet leidt tot het overschrijden van de grenswaarden voor luchtkwaliteit;
  • aannemelijk is gemaakt dat het niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht;
  • het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Projecten die de luchtkwaliteit niet in betekenende mate (NIBM) verslechteren worden niet meer getoetst aan de grenswaarden en kunnen zondermeer doorgang vinden. De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in het Besluit en de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen). Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.

Toetsing

Aan de Maarhuizerweg 3 in Godlinze bestaat het voornemen om de huidige bedrijfswoning te wijzigen naar burgerwoning. De ministeriële regeling NIBM kwantificeert de (N)IBM-grens voor woningen. Op grond van de ministeriële regeling NIBM draagt een plan van deze omvang niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is inzichtelijk gemaakt of sprake is van een dreigende grenswaarde-overschrijding. Voor deze toets is de monitoringstool1 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10) in het projectgebied voor (onder andere) de jaren 2015, 2020 en 2030.

In de navolgende tabel staan de concentraties fijn stof (PM10 en PM2.5) en stikstofdioxide (NO2) zoals opgenomen in de monitoringstool. Het betreffen concentraties langs de N33. De concentraties langs deze weg kunnen als meest representatief worden beschouwd. Indien de concentraties langs deze weg voldoen aan de grenswaarden, vindt eveneens geen overschrijding plaats binnen en in de directe omgeving van het besluitgebied.

Tabel 2: concentraties fijn stof (PM10 en PM2.5) en stikstofdioxide (NO2) afbeelding "i_NL.IMRO.0010.04WP9908TB3-VG01_0007.png"

Uit de Monitoringstool blijkt dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen onder de grenswaarden liggen in de drie zichtjaren (2015, 2020 en 2030). Tevens geven de uitkomsten uit de monitoringstool aan dat de concentraties van de luchtvervuilende stoffen vanaf 2015 in het besluitgebied verder afnemen. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

In het onderhavige plan wordt geen mogelijkheid geboden om een school, kinderdag-verblijf of bejaarden-, verpleeg- of verzorgingstehuis te realiseren. Er is geen sprake van een gevoelige bestemming binnen de onderzoekszones van rijks- of provinciale wegen. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

Conclusie

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het onderhavige initiatief.

4.1.5 Externe veiligheid

Algemeen

Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Toetsing

Onderstaand is een uitsnede van de risicokaart weergegeven. Hierop is te zien dat op enige afstand van de projectlocatie transportleidingen voor aardgas (rode stippellijn) aanwezig zijn. Voor de buisleidingen is in het kader van het bestemmingsplan Buitengebied Noord een risicoberekening uitgevoerd. De conclusie daaruit is dat geen sprake is van een overschrijding van de richt- en grenswaarde voor het plaatsgebonden risico. Bovendien is geen sprake van een toename van het groepsrisico. Met voorliggend plan neemt de personendichtheid niet toe, aangezien het enkel om een functieverandering gaat. Hierbij wordt het agrarische bestemming met bijbehorende bedrijfswoning, gewijzigd in een woonbestemming met bijbehorende burgerwoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.04WP9908TB3-VG01_0008.png"

Figuur 4: Uitsnede risicokaart met aanduiding projectlocatie blauw omcirkeld

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.

4.2 Archeologie

Algemeen

Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het onderhavig plan te betrekken.

Toetsing

De gemeente Delfzijl heeft recentelijk een gewijzigde archeologische beleidsadvieskaarten bijbehorende archeologienota (vastgesteld: maart 2013). Deze nieuwe beleidskaart is opgesteld naar aanleiding van de evaluatie van de oude beleidskaart. De archeologische beleidsadvieskaart is naar het bestemmingsplan'Buitengebied-Noord' vertaald op de verbeelding en in de planregels van het bestemmingsplan.

Op het projectgebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' toegekend. Voor de bekende vindplaatsen is deze dubbelbestemming opgenomen. Ook geldt deze bestemming voor percelen waar de kans op archeologische resten groot is. Dit zijn de wierden, de pastorieën, de borgterreinen en de boerderijplaatsen. Voor ingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 40 cm is een vergunning nodig.

Voorliggend plan voorziet enkel in een functiewijziging van een bestaand pand, waarbij geen grondwerkzaamheden plaats zullen vinden. Om deze reden hoeft er dan ook geen archeologisch onderzoek plaats te vinden. Indien deze op een later moment plaatsvinden dient getoetst te worden aan de opgenomen dubbelbestemming die ter bescherming van eventuele archeologische waarden is opgenomen.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor uitvoering van dit plan. De dubbelbestemmingen binnen het projectgebied blijft met dit wijzigingsplan ongewijzigd van kracht.

4.3 Cultuurhistorie

Algemeen

De cultuurhistorische waarden worden met ingang van 1 januari 2012 meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Artikel 3.1.6, tweede lid onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vormt hiervoor de wettelijke basis. In het kader van de Modernisering van de Monumentenzorg krijgt de ruimtelijke ordening zo een uitgesproken rol met betrekking tot het in stand houden van cultuurhistorische waarden.

Toetsing

Het pand aan de Maarhuizerweg 3 betreft een woonboerderij uit 1955. De schuren zijn gebouwd in circa 1900 en 1925. Wel heeft de bebouwing verschillende (ingrijpende) wijzigingen ondergaan. Met dit plan blijft het bouwwerk in zijn originele staat behouden. Het betreft enkel een functiewijziging.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.

4.4 Watertoets

Rijksbeleid

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is op 10 december 2015 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld.
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater.
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement.
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het kabinet zet de veranderingen in het waterveiligheidsbeleid voort en zal hiertoe een wetsvoorstel met nieuwe normen voor de primaire keringen voorbereiden.

Nieuwe normen zijn nodig, omdat de huidige eisen aan primaire keringen grotendeels uit de jaren zestig van de vorige eeuw dateren. Sindsdien zijn het aantal mensen en de economische waarde achter de dijken toegenomen. Ook is nieuwe kennis beschikbaar gekomen over de werking van de keringen en de gevolgen van overstromingen. De doelen op het gebied van waterveiligheid zijn omgerekend naar normspecificaties voor de keringen. Deze zijn niet meer gebaseerd op dijkringen, maar op dijktrajecten. Elk dijktraject krijgt een norm-specificatie die past bij de gevolgen in dat specifieke gebied. De normspecificaties zijn ingedeeld in zes klassen, waarbij de overstromingskans varieert van 1/300 per jaar tot 1/100.000 per jaar.

Het Rijk onderkent het belang van verbinden van ruimte en water. Bij het aanpakken van wateropgaven en de uitvoering van watermaatregelen vindt daarom afstemming plaats met andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied, zodat scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of, beter nog, elkaar versterken. Het kabinet streeft daarbij ook naar integrale combinaties, waarbij ruimtelijke inrichting een belangrijke rol speelt bij het oplossen van wateropgaven. Omgekeerd is het van belang om bij ruimtelijke opgaven vroegtijdig rekening te houden met wateropgaven en de veerkracht van watersystemen. De gewenste betere verbinding tussen water en ruimte geldt voor alle opgaven op het gebied van waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit.

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie komt in de plaats van het Provinciaal Omgevingsplan (POP).

Vanuit waterveiligheid ligt de opgave in het op een zo natuurlijk mogelijke manier laten meegroeien van de kust met de zeespiegelstijging. De kustverdediging wordt aangepakt en met het Rijk (en Duitsland) werkt de provincie aan een gezondere Eems-Dollard. Daarnaast veroorzaakt klimaatverandering ook wateroverlast in de winter en droogte in de zomer. Om wateroverlast te bestrijden en watertekorten te beperken moeten verdere maatregelen worden genomen.

Waterschap beleid

Het beleid van het Waterschap Noorderzijlvest staat beschreven in het beheerprogramma 2016-2021. In het beheerprogramma staat met welke ambities en maatregelen het waterschap de ontwikkelingen en opgaven op het gebied van veiligheid, voldoende en schoon water oppakken.

Toetsing

Voorliggend wijzigingsplan betreft enkel een functieverandering van bestaande bebouwing, waarbij er geen nieuwe bebouwing of verharding wordt opgericht. Door de functieverandering wordt geen negatief hydrologisch of waterhuishoudkundig effect in de eindsituatie verwacht.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.

4.5 Flora en fauna

Algemeen

De natuurwet- en regelgeving kent twee sporen, namelijk een soortgericht spoor (Flora- en faunawet) en een gebiedsgericht spoor (Natuur Netwerk Nederland (NNN) en Natuurbeschermingswet 1998). De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van soorten en het NNN en Natuurbeschermingswet 1998 op de bescherming van gebieden. Met de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 is de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving geïmplementeerd. In dit hoofdstuk wordt het voornemen getoetst aan het gebiedsgerichte spoor: NNN en Natura 2000.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt en vastgelegd in de ruimtelijke verordening. Ruimtelijke plannen moeten hieraan worden getoetst. In of in de nabijheid van het NNN en Natuurbeschermingswetgebieden geldt het 'Nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen in het NNN toegestaan als deze ontwikkelingen de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Natura 2000

Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en wetlands zijn beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en hebben derhalve een wettelijke status. In of in de nabijheid van de Natuurbeschermingswetgebieden geldt het 'Nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als deze ontwikkelingen de natuurlijke kenmerken van het gebied direct of indirect aantasten.

Toetsing

Aangezien het in voorliggende plan enkel om een functiewijziging gaat, waarbij er geen bouwwerken worden gesloopt dan wel aangepast, levert het wijzigingsplan geen belemmering op voor beschermde soorten en gebieden. Ook zorgt de wijziging niet voor extra verkeersbewegingen die schadelijk kunnen zijn voor natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op meer dan 4 kilometer afstand van de projectlocatie.

Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.

4.6 Verkeer en parkeren

Verkeer

Het plan voorziet niet in een verkeersaantrekkende functie. Gesteld kan worden dat een agrarische bedrijfsfunctie meer verkeer genereert dan één burgerwoning. Het aspect verkeer vormt dan ook geen belemmering.

Parkeren

Op het perceel is voldoende ruimte om te voorzien in de parkeerbehoefte op eigen terrein. Het aspect parkeren vormt dan ook geen belemmering.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.

4.7 Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling van voorliggend plan betreft een particulier initiatief op gronden die in particulier eigendom zijn. De kosten die verband houden met deze herziening, alsmede met de uitvoering ervan, zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de planontwikkeling wordt geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 lid 1 Wro vastgesteld. De kosten zijn voor het opstellen van het wijzigingsplan voor rekening van de particuliere initiatiefnemer. Er bestaan verder geen redenen om aan te nemen dat het wijzigingsplan economisch niet uitvoerbaarheid is.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Wat is een wijzigingsplan?

Een wijzigingsplan is een plan dat wordt opgesteld naar aanleiding van een in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Na de inwerkingtreding van dit plan vormt het plan een onderdeel van het bestemmingsplan.

5.2 Dit wijzigingsplan

Dit wijzigingsplan bestaat naast deze toelichting uit regels en een verbeelding. Zoals eerder beschreven maakt dit wijzigingsplan de functiewijziging van een agrarisch bedrijf tot woning mogelijk. Daarvoor zijn in dit wijzigingsplan de regels van de bestemming 'Wonen - Voormalige Boerderijpanden' van toepassing verklaard. Daarmee is het agrarisch gebruik na vaststelling en onherroepelijk worden van dit wijzigingsplan niet meer mogelijk. Op grond van de regels van het bestemmingsplan Buitengebied-Noord dient de maatvoering van het gebouw bepaald te worden. Daarvoor is onderstaande tabel opgenomen met de specifieke maatvoering van de bebouwing aan de Maarhuizerweg 3.

 

Volgnummer Oppervlakte hoofdgebouw in m² Goothoogte in m achterhuis/voorhuis Dakhelling in ° Bouwhoogte in m
7 1.482 1,40/4,00 30 11,4

Als planbegrenzing voor de verbeelding is het voormalige agrarische bouwperceel genomen. Hierbij is gekozen om het noordelijke bouwvlak en bijbehorend agrarisch bouwperceel te verwijderen en alleen de bestemming 'Agrarisch - Wierdenlandschap 1' toe te kennen. Er kan hier in het kader van milieuhinder immers geen agrarisch bedrijf meer worden gevestigd als aan Maarhuizerweg 3 een woonbestemming is toegekend. Het overige gedeelte van het voormalige agrarische bouwperceel is bestemd als 'Wonen - Voormalige Boerderijpanden'. Binnen deze bestemming is een specifieke bouwaanduiding gelegd over de in stand te houden boerderij, zodat de oppervlakte, goothoogte, dakhelling en bouwhoogte van de boerderij ten hoogste de bestaande oppervlakte, goothoogte, dakhelling en bouwhoogte zal bedragen.

Hoofdstuk 6 Overleg en inspraak

6.1 Voorbereiding

Op grond van artikel 1.3.1, lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in het huis-aan-huisblad kennis gegeven van de voorbereiding van het wijzigingsplan.

6.2 Overleg

In het kader van het vooroverleg is door de provincie Groningen een vooroverlegreactie ingediend. De reactie heeft betrekking op het provinciaal beleid in relatie tot karakteristieke bebouwing. Naar aanleiding van deze reactie is paragraaf 3.2 aangevuld met de conclusie van de gemeente dat zij niet voornemens zijn om de boerderij aan de Maarhuizerweg 3 in Godlinze op de concept lijst te zetten als karakteristiek. Het voorhuis dateert uit 1955 en de schuren zijn ouder, maar het complex heeft verschillende (ingrijpende) wijzigingen ondergaan. Van het type wederopbouwboerderij zijn in het gebied betere exemplaren van hogere architectuurhistorische waarde, vandaar dat we het nu niet op de conceptlijst zetten voor bespreking in de werkgroep.  

In de bijlage is de vooroverlegreactie van de provincie opgenomen.

6.3 Zienswijzen

Het ontwerpbesluit met het daarbij behorende ontwerpwijzigingsplan is na publicatie in onder andere het huis-aan-huisblad gedurende zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze termijn kon door een ieder zienswijzen over het ontwerpwijzigingsplan worden ingediend. In de publicatie is aangegeven op welke wijze dit kon worden gedaan. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

De provincie Groningen, Veiligheidsregio Groningen en Waterschap Noorderzijlvest hebben de volgende reactie gegeven op het ontwerpwijzigingsplan:

Provincie Groningen

Bovengenoemd ontwerpwijzigingsplan geeft de provincie geen aanleiding tot het indienen van een zienswijze.

Uw bericht van 9 mei 2017 wordt voor kennisgeving aangenomen.

Veiligheidsregio Groningen

Hierbij onze reactie op het wijzigingsplan 'Godlinze-Maarhuizerweg 3'.

Ruimtelijk besluit

Vanuit externe veiligheid zien wij geen belemmeringen voor het voorgenomen ruimtelijke besluit. Tevens zien wij geen belemmeringen in de beschikbaarheid van bluswater en is 2-zijdig aanrijden mogelijk.

U ontvangt van ons dan ook verder geen adviesbrief.

Toetsing omgevingsvergunning

De nieuwe ontwikkeling kan in het kader van de omgevingsvergunning later nog door de Veiligheidsregio beoordeeld moeten worden op de activiteit 'Bouwen'. Deze beoordeling vindt plaats op andere veiligheidsaspecten zoals brandcompartimentering, vluchtroutes en overige brandpreventieve voorzieningen.

Waterschap Noorderzijlvest

Omdat het wijzigingsplan alleen een functiewijziging betreft, is er geen waterbelang. Een zienswijze van het waterschap Noorderzijlvest is dus niet aan de orde.

Ook raakt het plan geen Keur-gerelateerde zaken. Een watervergunning is niet nodig.

 Kortom, het waterschap hoeft verder niet te betrokken te worden.