direct naar inhoud van Artikel 2 Wijze van meten
Plan: Ontpoldering Noordwaard
Status: geconsolideerde versie
Plantype: rijksinpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0000.RIPNOORDWAARD-VA04

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsgrens van het bouwperceel.

2.2 afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte van de kruin van een kade:

de afstand tussen de taluds van de kade, waarbij de maat wordt gemeten aan de bovenzijde van het talud.

2.5 bruto vloeroppervlakte:

gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw.

2.6 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 hoogte van een terp:

de afstand tussen het om de terp gelegen maaiveld en de bovenkant van de terp waarbij de op de verbeelding aangegeven minimale en maximale terphoogte in acht genomen dient te worden.

2.9 hoogte van vegetatie:

de afstand van het maaiveld dan wel de waterbodem tot het hoogste punt van de vegetatie.

2.10 inhoud van een bouwwerk:

het volume gemeten tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.11 hoogte van een bouwwerk in water:

de afstand tussen de waterbodem en het hoogste punt van het bouwwerk.

2.12 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.13 peil:
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddelijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. voor bouwwerken op een terp: de op de verbeelding aangegeven maximale hoogte van het bouwvlak;
  • c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein dat het bouwwerk omgeeft (maaiveld).
2.14 taludhelling van een kadelichaam of een terplichaam:

de verhouding tussen enerzijds het hoogteverschil tussen het snijpunt van het talud met de bovenkant van de terp en het snijpunt van het talud met het omringende maaiveld en anderzijds de horizontale afstand tussen het snijpunt van het talud met de bovenkant van de terp en het snijpunt van het talud met het omringende maaiveld.