direct naar inhoud van Artikel 1 Begrippen
Plan: Ontpoldering Noordwaard
Status: geconsolideerde versie
Plantype: rijksinpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0000.RIPNOORDWAARD-VA04

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het Rijksinpassingsplan Ontpoldering Noordwaard.

1.2 Rijksinpassingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0000.RIPNOORDWAARD.VA04 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 verbeelding:

de tekening nr. NL.IMRO.0000.RIPNOORDWAARD.VA04 van het Rijksinpassingsplan Ontpoldering Noordwaard.

1.4 aan huis gebonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.5 aan huis gebonden bedrijf:

een bedrijf of het bedrijfsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.6 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de verbeelding de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.7 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.8 abiotische waarde:

de waarde, die een gebied ontleent aan het voorkomen van bijzondere aardkundige en hydrologische verschijnselen en/of processen.

1.9 afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw dat door zijn situering een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.10 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, niet zijnde een paardenhouderij.

1.11 agrarische bedrijfsbebouwing:

alle bebouwing behorende bij een agrarisch bedrijf met uitzondering van de bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen.

1.12 agrarisch medegebruik:

aan de primaire bedrijfsvoering ondergeschikte agrarische bedrijfsactiviteiten.

1.13 akkerbouw:

onderdeel van landbouw, zijnde de benutting van land door verbouw en het oogsten van gewassen.

1.14 archeologische waarde:

de waarde, die een gebied ontleent aan het voorkomen van overblijfselen uit oude tijden.

1.15 bebouwing:

één of meer gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.16 bed and breakfastgelegenheid:

een overnachtingaccommodatie gericht op een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met ontbijt. Een bed and breakfastgelegenheid is gevestigd in een woning en de daaraan of daarbij gebouwde bijgebouwen, waarbij de bedrijfsvoering wordt uitgevoerd door de eigenaren/bewoners/gebruikers van het betreffende pand.

1.17 bedrijfswoning:

een woning bij een gebouw of op een terrein, te bewonen door (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of het terrein in overeenstemming met de bestemming.

1.18 beheerder van de primaire waterkering:

beheerder van de primaire waterkering in de zin van artikel 1.1 Waterwet.

1.19 bestaand:

ten tijde van de inwerkingtreding van het plan aanwezig.

1.20 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.21 bijgebouw:

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw, dat functioneel ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een hoofdgebouw.

1.22 bos:

terrein met natuur en landschappelijke waarde, begroeid met bomen al dan niet voor houtproductie en beheer.

1.23 boomteelt(bedrijf):

een agrarisch bedrijf waarin de productie geheel of in overwegende mate gericht is op de teelt van houtachtige gewassen, zowel in de volle grond als in containers.

1.24 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.25 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.26 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.27 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.28 café/bar:

een zelfstandig horecabedrijf, niet geheel of gedeeltelijk deel uitmakend van een hotel, restaurant, of zaalaccommodatie, dat in hoofdzaak gericht is op het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en waar het verstrekken van maaltijden daaraan ondergeschikt is.

1.29 caravan:

een al dan niet uitklapba(a)r(e) wagen of voertuig, onder welke benaming ook aangeduid, die/dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot woon-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen en die bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grote afstanden, als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen.

1.30 dagrecreatie:

verblijf buiten de woning voor recreatieve doeleinden.

1.31 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ter verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.32 dijk:

waterkerend grondlichaam.

1.33 discotheek:

een horecabedrijf dat hoofdzakelijk is gericht op het bieden van gelegenheid tot dansen op mechanische en/of levende muziek en het serveren van al dan niet alcoholhoudende dranken en kleine etenswaren.

1.34 extensief recreatief medegebruik:

vormen van dagrecreatie -zonder geluidsoverlast- die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.

1.35 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.36 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: akkerbouw-, fruitteelt-, rundvee,- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant.

1.37 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.38 hoogwatervluchtplaats:

verhoogd grondlichaam ten opzichte van omliggend maaiveld dat een rol vervult in het doorstroomgebied voor de tijdelijke opvang van dieren bij hoge waterstanden.

1.39 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse, en/of het exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bieden van nachtverblijf (zoals een hotel). Discotheken en seksinrichtingen worden hieronder niet begrepen.

1.40 hotel:

een bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het verstrekken van nachtverblijf al dan niet in combinatie met het exploiteren van zaalaccommodatie en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is.

1.41 hydraulische taakstelling:

de taakstelling gekoppeld aan het project Ontpoldering Noordwaard, namelijk een waterstandverlaging van 30 centimeter ter hoogte van Gorinchem bij rivierkilometer 955.

1.42 intensieve veehouderij:

een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf voor het houden van vee en/of pluimvee - zelfstandig of als neventak-, waarbij dit houden van vee en/of pluimvee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen. Het biologisch houden van dieren conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet en het houden van rundvee, schapen of paarden wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij.

1.43 kade:

waterkering, niet zijnde primaire waterkering.

1.44 kampeermiddel:

tenten, tentwagens, kampeerauto's of caravans dan wel andere onderkomens of andere voertuigen of gewezen voertuigen of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning vereist; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.45 kas:

agrarische bedrijfsbebouwing waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal en dienend tot kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen.

1.46 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de aanwezigheid van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de niet-levende en levende natuur.

1.47 lawaaisporten:

een sportactiviteit waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het achtergrondniveau wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, motorsport en (model)vliegsport; de jachtsport wordt hieronder niet begrepen.

1.48 ligplaats:

een plaats in het water bestemd voor het afmeren van een vaartuig.

1.49 manege:

een bedrijf dat is gericht op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, zulks in combinatie met een of meer van de volgende activiteiten of voorzieningen: kleinschalige horeca-activiteiten, verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen.

1.50 mantelzorg:

zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende, door één of meer leden uit diens direct omgeving, waarbij de zorg rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie. Hiermee wordt de doelgroep van ouderen, chronisch zieken en gehandicapten beoogd.

1.51 de Minister:

de Minister van Verkeer & Waterstaat.

1.52 museum:

een permanente instelling ten dienste van de samenleving en haar ontwikkeling, toegankelijk voor publiek, niet gericht op het maken van winst, die de materiële getuigenissen van de mens en zijn omgeving verwerft, behoudt, wetenschappelijk onderzoekt, presenteert en hierover informeert voor doeleinden van studie, educatie en genoegen.

1.53 natuur:

alle levende organismen, hun habitats, de ecosystemen waarvan zij deel uitmaken en de daarmee verbonden uit zichzelf functionerende ecologische processen.

1.54 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde, die bepaald wordt door het voorkomen van planten en dieren die zichzelf -onder invloed van- klimaat, geomorfologie, bodemkundige en waterhuishoudkundige gesteldheid en al dan niet beïnvloed door menselijke aanwezigheid, in stand houden.

1.55 niet grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de productie niet in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Niet-grondgebonden agrarische bedrijven zijn in ieder geval: intensieve veehouderijen glastuinbouwbedrijven en gebouwgebonden teeltbedrijven en kwekerijen, zoals champignonteeltbedrijven, witlofkwekerijen, nertsenkwekerijen, viskwekerijen en wormenkwekerijen.

1.56 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen en zendmasten.

1.57 paardenhouderij:

een bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen van paarden, niet zijnde een manege.

1.58 permanente teeltondersteunende voorzieningen:

teeltondersteunende voorzieningen die voor onbepaalde tijd worden gebruikt, zoals bakken op stellingen (aardbeien) en containervelden.

1.59 primaire waterkering:

een primaire waterkering als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet.

1.60 project Ontpoldering Noordwaard:

de werkzaamheden of werken door of vanwege het Ministerie van Verkeer en Waterstaat teneinde de in de PKB bedoelde maatregel Ontpoldering Noordwaard (meestromend) uit te voeren binnen de plangrenzen van de verbeelding.

1.61 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een andere persoon tegen vergoeding.

1.62 recreatie:

ontspanning (in de vrije tijd) en vrijetijdsbesteding (sport en spel, verblijf in de natuur, uitstapjes).

1.63 recreatieve voorzieningen:

voorzieningen bedoeld voor dagrecreatief gebruik zoals een jachthaven en bijbehorende ondergeschikte horecavoorzieningen.

1.64 restaurant:

een zelfstandig horecabedrijf, niet geheel of gedeeltelijk deel uitmakend van een hotel of zaalaccommodatie, dat in hoofdzaak gericht is op het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse en waarbij het verstrekken van dranken daaraan ondergeschikt is.

1.65 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijk gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde dan wel onderkomen, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar.

1.66 stacaravan:

een gebouw, onder welke benaming ook aangeduid, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot recreatief woon-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen en dat door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen over korte afstand naar een vaste standplaats kan worden verreden, doch dat niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen.

Ook indien dit gebouw wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt het voor de toepassing van dit plan aangemerkt als stacaravan.

1.67 talud:

schuine vlak tussen het maaiveld en de bovenkant van de terp inclusief eventuele tussenliggende horizontale vlakken.

1.68 teeltondersteunende kassen:

een teeltondersteunende voorziening, bestaande uit agrarische bedrijfsbebouwing waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal, dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden. Schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen worden hieronder begrepen.

1.69 teeltondersteunende voorzieningen:

ondersteunende voorzieningen, die een onderdeel zijn van de totale agrarische bedrijfsvoering van een vollegronds tuinbouwbedrijf of boomkwekerij.

1.70 tent:

een in hoofdzaak uit textiel of daarmee vergelijkbare materialen vervaardigd onderkomen voor dag- en/of nachtverblijf.

1.71 terp:

een verhoogd aangelegd grondlichaam, niet zijnde een kade.

1.72 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:

teeltondersteunende voorzieningen die voor een bepaalde tijd (maximaal 6 maanden) worden gebruikt.

1.73 recreatiewoning:

een drijvende of gebouwde voorziening voor verblijfsrecreatie, waarbij door de aanwezigheid van een keuken, toilet en badkamer de mogelijkheid bestaat zelfstandig in de voorziening te blijven en waar men niet afhankelijk is van voorzieningen daarbuiten (zoals bij een bed and breakfast gelegenheid het geval is).

1.74 veehouderij:

een inrichting bestemd voor het fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen en/of wegen van dieren.

1.75 verblijfsrecreatie:

het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten de eigen woning, waarbij ten minste één nacht wordt doorgebracht.

1.76 waterbeheerder:

het bevoegde bestuursorgaan van een overheidslichaam dat is belast met de overheidszorg die is gericht op de in artikel 2.1 van de Waterwet genoemde doelstellingen.

1.77 waterhuishoudkundige voorzieningen:

werken en/of bouwwerken ten dienste van de waterhuishouding (inclusief de waterkerende functie), zoals grondlichamen, beschoeiingen, drainage, (afsluitbare/ regelbare) gemalen, duikers, stuwen en sluizen.

1.78 wegen:

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen.

1.79 woning:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden.

1.80 woonark:

een op het water drijvend casco, waarop een woning is gebouwd.

1.81 zaalaccommodatie:

een horecabedrijf dat hoofdzakelijk is gericht op het bieden van gelegenheid tot het houden van feesten, alsmede het houden van congressen, conferenties en andere vergaderingen, waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is.