direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Afsluitdijk
Status: ontwerp
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0000.IMip15Afsluitdijk-2000

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

Al meer dan tachtig jaar beschermt de Afsluitdijk een groot deel van Nederland tegen overstromingen vanuit zee. De aanleg ging van start in 1927. Op 28 mei 1932 werd het laatste gat in de Afsluitdijk gedicht. Dat gat bevond zich op de plek waar het door de architect Dudok ontworpen Monument staat, met vlak daarbij het beeld van de Steenzetter, dat herinnert aan het werk van de ruim 5.000 werklieden die de Afsluitdijk gebouwd hebben. Op 25 september 1933 werd de Afsluitdijk officieel opengesteld voor het verkeer, waarvoor een weg van betonplaten was aangelegd, met één rijstrook per rijrichting.

In de jaren die sindsdien verstreken, is de dijk met zorg beheerd en onderhouden. In de loop der jaren zijn hier en daar ook enige aanpassingen gedaan. Zo hebben de militaire objecten op de dijk hun functie in de jaren zestig van de vorige eeuw verloren en is de weg over de dijk in de jaren zeventig omgebouwd tot een autosnelweg met 2x2 rijstroken. Maar over het geheel genomen biedt de dijk geen wezenlijk ander beeld dan zo'n tachtig jaar geleden.

In promotiefilmpjes over Nederland is bijna altijd, naast plaatjes van bollenvelden, molens en klompen, ook een opname van de Afsluitdijk te zien. Voor de Nederlandse identiteit en vooral voor de Nederlandse strijd tegen het water, is de Afsluitdijk niets minder dan een icoon. Dat zal beslist zo blijven. Toch zal er in de komende jaren het nodige gaan veranderen. Dit rijksinpassingsplan bevat het besluit om omvangrijke vernieuwingswerkzaamheden te treffen aan het dijklichaam en de civieltechnische kunstwerken voor de waterveiligheid en de waterafvoer. Deze maatregelen volgen de vernieuwende aanpak van adaptief deltamanagement: ver vooruitkijken, op tijd maatregelen nemen en flexibiliteit inbouwen. De waterbouwmaatregelen van het rijk zijn afgestemd en verbonden met maatregelen van gemeenten en provincies voor duurzaamheid, ecologie en recreatie & toerisme. Al deze maatregelen samen zorgen er voor dat de Afsluitdijk het vernieuwd waterbouwkundig icoon van de 21e eeuw wordt.

1.2 Maatregelen voor waterveiligheid en waterafvoer

Waterveiligheid is de eerste reden waarom forse ingrepen noodzakelijk zijn. Het klimaat verandert, de zeespiegel stijgt. De Afsluitdijk moet in de toekomst bescherming blijven bieden tegen overstromingen. Dat kan uitsluitend en alleen als de Afsluitdijk versterkt wordt: over zijn gehele lengte en in al zijn onderdelen, dus niet alleen de dijk zelf (het 'dijklichaam') maar ook de spuisluizen en de schutsluizen bij Den Oever en Kornwerderzand.

Waterafvoer is de tweede aanleiding voor maatregelen. De spuisluizen bij Den Oever en Kornwerderzand voeren overtollig water vanuit het IJsselmeer af naar de Waddenzee. Staat het water in de Waddenzee laag, dan kunnen de schuiven van de spuisluizen open. Het water uit het IJsselmeer stroomt dan naar de Waddenzee; onder 'vrij verval', de zwaartekracht doet het werk. Door zeespiegelstijging worden de mogelijkheden om te spuien echter langzaam maar zeker steeds een beetje kleiner. Bovendien is de verwachting dat in de komende decennia vaker periodes zullen voorkomen met een grote toevoer van water vanuit de rivieren die in het IJsselmeer uitmonden. Deze ontwikkelingen maken het noodzakelijk ervoor te zorgen dat er meer water afgevoerd kan worden, óók op momenten waarop spuien niet mogelijk is.

1.3 Twee voorkeursbeslissingen, één projectbeslissing

In 2011 en 2012 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu twee voorkeursbeslissingen over de Afsluitdijk genomen. Die leggen de hoofdlijnen vast van de oplossingen om de waterveiligheid en de waterafvoer tot halverwege deze eeuw op orde te brengen:

  • de voorkeursbeslissing waterveiligheid geeft aan dat de sluizencomplexen versterkt worden en dat voor de versterking van het dijklichaam het principe van 'de overslagbestendige dijk' het uitgangspunt is. 'Overslagbestendigheid' betekent dat het dijklichaam hoog en sterk genoeg is om onder vrijwel alle omstandigheden het water tegen te houden; geaccepteerd wordt echter dat er bij een uitzonderlijk zware storm door overslaande golven water over de dijk komt. De bovenkant van de dijk (de kruin) en de zijkant van de dijk aan de IJsselmeerzijde (de binnenzijde) mogen in zo'n extreme situatie niet beschadigd raken door het water dat dan over de dijk heen stroomt;1
  • de voorkeursbeslissing waterafvoer houdt in dat er pompen worden aangebracht in het spuicomplex bij Den Oever. Spuien is en blijft de aangewezen methode om snel grote hoeveelheden water af te voeren, maar als er eenmaal pompen zijn, dan kunnen die worden bijgeschakeld wanneer alleen spuien niet toereikend is: 'spuien als het kan, pompen als het moet'. 2

In de Planuitwerking Afsluitdijk, waarvoor het Startdocument verscheen in augustus 2013, zijn de twee voorkeursbeslissingen uitgewerkt in één overkoepelende projectbeslissing. De minister van Infrastructuur en Milieu neemt de projectbeslissing, die is vastgelegd in het rijksinpassingsplan Afsluitdijk. Voorliggend stuk is het ontwerp van dit rijksinpassingsplan, dat verder de procedure volgt zoals beschreven in hoofdstuk 2.

Het rijksinpassingsplan Afsluitdijk heeft twee belangrijke functies. Ten eerste legt de minister van Infrastructuur en Milieu in het rijksinpassingsplan vast welke maatregelen zij aan de Afsluitdijk wil laten uitvoeren. Het plan maakt duidelijk wat voor ingrepen uitgevoerd gaan worden om waterveiligheid te bieden en hoe gezorgd wordt voor voldoende afvoer van IJsselmeerwater. De tweede functie van het rijksinpassingsplan is het bieden van publiekrechtelijke waarborgen. Het rijksinpassingsplan volgt de procedure van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en zorgt met een verbeelding (kaart) en regels voor de noodzakelijke juridische basis voor de te treffen maatregelen. Dit biedt rechtszekerheid aan betrokkenen. De toelichting vormt de ruimtelijke onderbouwing van het rijksinpassingsplan en gaat onder andere in op de te verwachten maatregelen, het relevante beleid, de omgevingseffecten en de uitvoerbaarheid.

1.4 Waterbouw binnen een brede benadering

De bijzondere kwaliteiten van de Afsluitdijk, als icoon van de Nederlandse waterbouw, vragen om een brede benadering. Dat is een benadering die inspeelt op de bijzondere context van de Afsluitdijk en die ruimer is gemotiveerd dan alleen vanuit techniek. De benadering die is gekozen laat zich als volgt typeren:

  • integrale aanpak. De Afsluitdijk heeft naast waterveiligheid en waterhuishouding ook andere functies en waarden. Bijvoorbeeld als verbinding voor auto's en fietsers en als waterbouwkundig icoon met een hoge cultuurhistorische waarde. Daarnaast is de dijk niet los te zien van de beschermde natuurgebieden aan weerszijden: het IJsselmeer en de Waddenzee. Het totaal aan functies en waarden vraagt om zorgvuldigheid (om het goede te behouden) en ambitie (om bestaande kwaliteiten uit te vergroten en nieuwe toe te voegen). Een plan voor de Afsluitdijk moet daarom een integraal plan zijn. In de integrale benadering is een hoofdrol weggelegd voor het Masterplan Beeldkwaliteit Afsluitdijk, dat rijk en regionale partners samen hebben opgesteld. Het Masterplan schetst het perspectief vanuit een brede visie op ruimtelijke kwaliteit. Een belangrijk deel van dat perspectief kan nu al worden verzilverd, een ander deel betreft de langere termijn;
  • samen optrekken met de regio. Al ruim voordat de planuitwerking van start ging hebben rijk en regio afgesproken samen op te trekken en zo veel mogelijk 'werk met werk te maken'. In de planuitwerking is ruimte gezocht én gevonden om een aantal regionale ambities direct te laten aanhaken of op de realisatie van deze ambities voor te sorteren. Hierdoor grijpen waterbouw én ambities voor natuur, duurzaamheid en recreatie & toerisme in elkaar. Dat geldt bijvoorbeeld voor duurzame energie met waterturbines, voor ecologie met de vismigratierivier en voor recreatie met fietsvoorzieningen en het verblijfsgebied bij het Monument;
  • adaptief deltamanagement. Met de aanlegwerkzaamheden voor de waterbouw is de Afsluitdijk niet voor eens en altijd 'af'. In de tweede helft van deze eeuw moet opnieuw aan de dijk en de sluizen gewerkt worden. In welke mate en hoe, hangt af van onder meer de zeespiegelstijging en dan beschikbare technieken. De opgave voor nu is te zorgen voor een robuuste oplossing met maatregelen die slim voorsorteren op een verdere uitbouw door volgende generaties: 'adaptief deltamanagement'.

1.5 Het concept 'oplossingsruimte'

Dit rijksinpassingsplan bevat de projectbeslissing van de minister van Infrastructuur en Milieu. Na de vaststelling volgt de uitvoering van de maatregelen. Daarvoor schakelt de minister, na een aanbestedingsprocedure een aannemer of een consortium van samenwerkende aannemers in (hierna: opdrachtnemer). Dat gebeurt met een zogenoemd DBFM-contract (Design, Build, Finance, Maintain), waarin de opdrachtnemer wordt gevraagd om de maatregelen te ontwerpen (Design), de maatregelen uit te voeren (Build) en het resultaat gedurende circa 25 jaar te onderhouden (Maintain). Bovendien wordt gevraagd te zorgen voor financiering (Finance), waar tegenover een vergoeding van het rijk op basis van de geleverde prestaties staat. Als beheerder van de Afsluitdijk is en blijft Rijkswaterstaat eindverantwoordelijk voor alles wat er op en aan de dijk gebeurt.

Bij deze DBFM-contractvorm past een bijzondere wijze van vastlegging van de projectbeslissing. Centraal daarin staat het concept 'oplossingsruimte'. De projectbeslissing, in dit geval het rijksinpassingsplan is geen blauwdruk of bestek, dat tot in detail de uit te voeren maatregelen beschrijft. In plaats daarvan geeft het rijksinpassingsplan de 'oplossingsruimte' aan. In het rijksinpassingsplan is namelijk vastgelegd:

  • wat de maximale ruimte is waarbinnen de maatregelen moeten passen;
  • aan welke ruimtelijk relevante eisen deze maatregelen moeten voldoen;
  • welke voorwaarden of beperkingen er gelden voor de aanlegwerkzaamheden.

De fysieke grenzen, de eisen en de voorwaarden zorgen er samen voor dat het rijksinpassingsplan houvast geeft: de afbakening van de oplossingsruimte is duidelijk en biedt rechtszekerheid aan omwonenden en belanghebbenden. Het rijksinpassingsplan biedt duidelijkheid door de locatie vast te leggen waar maatregelen mogelijk zijn, door de maximale maatvoering aan te geven, andere eisen te stellen en door de maximale effecten in beeld te brengen die het plan met zich meebrengt tijdens en na de realisatie. De oplossingsruimte geeft bij de aanbesteding aan de geïnteresseerde opdrachtnemers de nodige ruimte om zelf een concrete uitwerking aan de noodzakelijke maatregelen te geven en ook zelf het tijdspad van de aanlegwerkzaamheden uit te stippelen. Elke opdrachtnemer kan dan maximaal zijn eigen specifieke kennis en kunde inzetten bij het maken van een gedetailleerd ontwerp, en bijvoorbeeld ook al rekening houden met het materieel en de mensen die hij in stelling kan brengen om de werkzaamheden uit te voeren en later het beheer en onderhoud goed te doen. Met andere woorden: door een bepaalde oplossingsruimte ter beschikking te stellen, worden de geïnteresseerde opdrachtnemers uitgedaagd om maatwerk te leveren tegen een gunstige prijs/kwaliteitverhouding. In deze concurrentie krijgt het rijk het meest gunstige contract voor het bieden van waterveiligheid en waterafvoer.

1.6 Ligging projectgebied

Niet overal aan de Afsluitdijk zullen maatregelen worden getroffen. De maatregelen concentreren zich op het buitentalud en bij de spui- en schutcomplexen. Deze ruimte zal dan ook als 'fysieke oplossingsruimte' - de ruimte waarbinnen de maatregelen voor waterveiligheid en waterafvoer moeten passen - aan de opdrachtnemer worden meegegeven. De fysieke oplossingsruimte is in dit rijksinpassingsplan één op één als plangebied opgenomen. Afbeelding 1.1 geeft de fysieke oplossingsruimte weer. Binnen dit gebied zijn 6 onderdelen te onderscheiden:

  • dijklichaam (waterveiligheid);
  • Den Oever, schutcomplex (waterveiligheid);
  • Den Oever, spuicomplex (waterveiligheid);
  • Den Oever, inbouw pompen (waterafvoer);
  • Kornwerderzand, schutcomplex (waterveiligheid);
  • Kornwerderzand, spuicomplex (waterveiligheid).

In deze toelichting is - naast een beschrijving van het project als geheel - op deze indeling in onderdelen aangesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.IMip15Afsluitdijk-2000_0001.png"

Afbeelding 1.1. Ligging plangebieden fysieke oplossingsruimte en werkgrenzen van de 6 onderdelen van het project Afsluitdijk

1.7 Regionale ambities

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.IMip15Afsluitdijk-2000_0002.png"

Afbeelding 1.2. Ligging regionale ambities (bron: Masterplan Beeldkwaliteit)

De maatregelen die het rijk neemt voor de waterveiligheid en de waterafvoer staan niet op zichzelf. De regionale overheden hebben ambities op het gebied van duurzaamheid, ecologie en recreatie & toerisme. Rijk en regio hebben afspraken gemaakt over het bereiken van synergie tussen waterbouw en regionale ambities. Op die manier ontstaat een totaalpakket dat voldoet aan de waterbouwkundige doelstellingen en recht doet aan de icoonstatus van de Afsluitdijk door vormgeving, door -waar mogelijk- behoud en versterking van cultuurhistorisch erfgoed en door vernieuwende maatregelen voor natuurontwikkeling, innovatie in duurzaamheid en recreatie & toerisme. De vernieuwende maatregelen komen tot stand onder verantwoordelijkheid van de provincies Noord-Holland en Fryslân en de gemeenten Hollands Kroon, Súdwest-Fryslân en Harlingen, al dan niet in samenwerking met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties.

Als gemeenschappelijk kader voor de maatregelen hebben rijk en regio gezamenlijk een Masterplan Beeldkwaliteit Afsluitdijk opgesteld en als bestuurlijke afspraak vastgesteld. Het Masterplan bevat een visie op de ontwikkeling van de Afsluitdijk tot vernieuwd waterbouwkundig icoon van de 21e eeuw (zie verder paragraaf 5.3.3.).

Rijk en regio hebben afspraken gemaakt om samen op te trekken bij de ontwikkeling en uitvoering van de waterbouwmaatregelen en de regionale ambities en om zoveel mogelijk 'werk met werk' te maken. De samenwerking is vastgelegd in een reeks van telkens gedetailleerder en concreter overeenkomsten. De Bestuursovereenkomst Afsluitdijk van december 2011 bevat een aantal intenties die eind 2014 zijn uitgewerkt in een viertal Samenwerkingsovereenkomsten over onder meer de vismigratierivier. Voor de uitvoering worden vier Realisatieovereenkomsten voorbereid.

1.8 Leeswijzer

De toelichting van dit rijksinpassingsplan is als volgt opgebouwd:

  • na dit inleidende hoofdstuk (1) bevat hoofdstuk 2 informatie over de gekozen procedure voor dit plan met een verantwoording waarom is gekozen voor een rijksinpassingsplan, wat de reikwijdte ervan is en op welke wijze een zienswijze naar voren kan worden gebracht;
  • in hoofdstuk 3 wordt een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied gegeven, zowel in ruimtelijk als in functioneel opzicht;
  • in hoofdstuk 4 wordt getoetst of de maatregelen in het rijksinpassingsplan in overeenstemming zijn met het ruimtelijk beleid van de diverse overheden;
  • hoofdstuk 5 behandelt de algemene doelen van het project zoals dat met het rijksinpassingsplan mogelijk wordt gemaakt;
  • in hoofdstuk 6 wordt op hoofdlijnen geschetst welke werkwijze en proces na het vaststellen van het Startdocument Planuitwerking Afsluitdijk in 2013 is gehanteerd om de oplossingsruimte te beperken;
  • hoofdstuk 7 behandelt de uitkomst van de planuitwerking. Het geeft een beschrijving van de keuzes die gemaakt zijn ten aanzien van de inrichting van het plangebied, het fysieke domein. Daarbij wordt beschreven op welke wijze de ruimtelijk-juridisch relevante aspecten van de oplossingsruimte in de regeling van het rijksinpassingsplan zijn opgenomen;
  • hoofdstuk 8 beschrijft eisen en voorwaarden die technisch, esthetisch of om andere redenen relevant zijn, maar niet in het rijksinpassingsplan geborgd (kunnen) worden. Met deze eisen en voorwaarden wordt de oplossingsruimte echter wel nader afgebakend. Deze niet-ruimtelijke eisen en voorwaarden krijgen hun doorwerking in de vergunningen,of in het contract dat wordt gesloten met de opdrachtnemer voor de uitvoering van de maatregelen;
  • hoofdstuk 9 beschrijft de effecten van het project op zijn omgeving (natuur, landschap, water, milieu), op de aanwezige functies (wonen, verkeer, economische en militaire functies) en geeft aan hoe de maatregelen passen binnen de kaders van het Masterplan Beeldkwaliteit Afsluitdijk. Voor zover er sprake is van gecumuleerde effecten - een optelsom van meerdere effecten - komen deze evenzo in dit hoofdstuk aan bod. Met name in dit hoofdstuk bestaat er een duidelijke relatie met het milieueffectrapport (MER), waarin de effecten van het project in brede zin worden beschreven;
  • een toelichting op de juridische regeling volgt in hoofdstuk 10: wat is de betekenis van de regels en hoe heeft een vertaling in de verbeelding plaatsgevonden;
  • hoofdstuk 11 ten slotte gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan, zowel in economische zin als waar het betreft de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Ook de vergunbaarheid (met antwoord op de vraag of en hoe benodigde vergunningen verleend kunnen worden) komt in dit hoofdstuk aan de orde.

Als bijlage is een lijst toegevoegd van geraadpleegde literatuur (bijlage A) waar de onderbouwing van deze toelichting op is gebaseerd.

Hoofdstuk 2 Procedure

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de procedure voor het project Afsluitdijk en de keuze voor het instrument 'rijksinpassingsplan' toegelicht. Ook is vermeld op welke wijze een zienswijze over dit plan naar voren kan worden gebracht.

2.2 Procedure project Afsluitdijk

Met dit rijksinpassingsplan worden twee procedures gecombineerd:

  • een projectbeslissing op grond van het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT);
  • en de vaststelling van een ruimtelijk plan (rijksinpassingsplan) op grond van de Wet ruimtelijke ordening.

Projectbeslissing op basis van MIRT

Plannen waarbij sprake is van een grote ruimtelijke ingreep en waar de rijksoverheid direct financieel bij betrokken is, worden opgenomen in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT). Daarbij wordt ook aangegeven in welk stadium een plan zich bevindt. Een principekeuze voor een bepaald type oplossing wordt in de terminologie van het MIRT aangeduid als een 'voorkeursbeslissing', die verder wordt uitgewerkt in een 'projectbeslissing'. Voor zowel waterveiligheid als waterafvoer zijn in 2011, respectievelijk 2012 voorkeursbeslissingen genomen. Met dit rijksinpassingsplan wordt voor het gehele project Afsluitdijk (waterveiligheid én waterafvoer) de projectbeslissing genomen. De volgende stap in de MIRT-aanpak is de realisatie van de maatregelen die in de projectbeslissing zijn opgenomen. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft het budget voor de realisatie opgenomen in de begroting.

Vaststelling ruimtelijk plan

De projectbeslissing Afsluitdijk wordt door de minister van Infrastructuur en Milieu genomen in de vorm van een rijksinpassingsplan. Met dit plan op grond van de Wet ruimtelijke ordening wordt de fysieke oplossingsruimte voor het project vastgelegd. Binnen de ruimte die in dit plan wordt geboden zal het rijk, na een aanbestedingsprocedure een aannemer opdracht geven om de werkzaamheden uit te voeren.

Een nieuw ruimtelijk plan is nodig omdat de geldende bestemmingsplannen van de betrokken gemeenten geen, dan wel onvoldoende, grondslag voor uitvoering van de benodigde maatregelen bieden.

Naast het rijksinpassingsplan zijn voor de uitvoering van het project ook verschillende vergunningen vereist, zoals een omgevingsvergunning (onder andere activiteiten bouwen, monumenten), een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet.

In afbeelding 2.1 zijn de stappen voor de MIRT-procedure en de procedure op grond van de Wet ruimtelijke ordening samen weergegeven (zie volgende pagina).

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.IMip15Afsluitdijk-2000_0003.png"

 

Afbeelding 2.1. Procedurestappen - Project Afsluitdijk

2.3 Verantwoording keuze rijksinpassingsplan

Voor de ruimtelijke inpassing van de maatregelen aan de Afsluitdijk wordt een rijksinpassingsplan vastgesteld. Er is specifiek voor dit instrument op rijksniveau gekozen, aangezien waterveiligheid een nationaal belang betreft en de minister van Infrastructuur en Milieu de beheerder is van de Afsluitdijk. De maatregelen voor waterveiligheid en waterafvoer zijn in samenhang ontwikkeld en het rijk laat de maatregelen binnen één project uitvoeren. Dit vraagt ook om één rijksplan waarin zowel het besluit tot uitvoering als de ruimtelijke inpassing zijn opgenomen.

Bovendien is het project gemeente- en provinciegrens overstijgend: het project wordt ten uitvoer gebracht op het grondgebied van drie gemeenten (Harlingen, Hollands Kroon en Súdwest-Fryslân) en twee provincies (Fryslân en Noord-Holland). Vanwege het nationale belang en het interprovinciale karakter is een rijksinpassingsplan het geëigende instrument voor de realisatie van dit project. De keuze voor het instrument rijksinpassingsplan is afgestemd met de betrokken overheden.

Door de toepassing van het instrument rijksinpassingsplan wordt met één ruimtelijk plan op een eenduidige wijze voorzien in de benodigde planologische regeling voor het project.

2.4 Geldende bestemmingsplannen

Ter plaatse van de Afsluitdijk gelden, tot het van kracht worden van dit rijksinpassingsplan, diverse bestemmingsplannen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de geldende plannen op en nabij de Afsluitdijk. In de juridische planbeschrijving (hoofdstuk 10) wordt nader toegelicht op welke wijze het inpassingsplan ingrijpt op de bestaande bestemmingsplannen.

In afbeelding 2.2 zijn de verschillende vigerende bestemmingsplannen op en nabij de Afsluitdijk weergegeven. Het gaat om de volgende planologische regelingen:

  • 1. bestemmingsplan Afsluitdijk 1981;
  • 2. bestemmingsplan Kornwerderzand;
  • 3. bestemmingsplan Waddenzee 1991;
  • 4. bestemmingsplan Den Oever;
  • 5. bestemmingsplan Buitengebied Wieringen 1981;
  • 6. bestemmingsplan Waddengebied;
  • 7. bestemmingsplan Buitengebied Wieringen 2002;
  • 8. bestemmingsplan Basisplan IJsselmeer 1992.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.IMip15Afsluitdijk-2000_0004.png"

Afbeelding 2.2. Overzicht geldende planologische regelingen

2.5 Reikwijdte rijksinpassingsplan

Met het rijksinpassingsplan wordt het mogelijk gemaakt om de beoogde maatregelen uit te voeren. Het rijksinpassingsplan is zodanig opgesteld, dat het inzicht geeft in de ruimtelijke implicaties van de maatregelen voor waterveiligheid en waterafvoer. Als uitgangspunt geldt dat het inpassingsplan alleen van toepassing is op de gronden waar mogelijk maatregelen worden getroffen.

Vervanger van projectplan Waterwet

In artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet is bepaald dat de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk gebeurt overeenkomstig een door de beheerder vastgesteld projectplan. Een dergelijk plan bevat een beschrijving van het betrokken werk en de wijze waarop dat zal worden uitgevoerd. In het geval een inpassingsplan op grond van de Wet ruimtelijke ordening wordt opgesteld, zoals voor dit project, vervalt de verplichting een projectplan vast te stellen (zie art. 5.4, zesde lid Waterwet). Een inpassingsplan komt daarmee in de plaats van het projectplan op grond van de Waterwet.

Het rijksinpassingsplan Afsluitdijk is zodanig opgesteld dat het inzicht geeft in de waterstaatkundige implicaties van de maatregelen zoals een projectplan dat ook doet. Op de verbeelding is allereerst in het tweedimensionale vlak de oplossingsruimte weergegeven waarbinnen de maatregelen voor waterveiligheid en waterafvoer dienen plaats te vinden. Deze ruimte is vervolgens begrensd door in het plan de maximale hoogtes van de dijken, dammen en gebouwen te benoemen. Omdat in het plan tevens een verlaging van de waterkering is uitgesloten is de bandbreedte in het driedimensionale vlak gegeven waarbinnen de werkzaamheden door de opdrachtnemer zullen worden uitgevoerd. Bij de werkzaamheden binnen dit vlak dient de opdrachtnemer zich te houden aan het Programma van Eisen dat bindend deel uitmaakt van het aanbestedingsdossier. In dit document staan de eisen waaraan het technisch ontwerp en de uitvoering moeten voldoen.

2.6 Toepassing rijkscoördinatieregeling

De minister van Infrastructuur en Milieu heeft in juni 2013, op basis van artikel 3.35, eerste lid Wet ruimtelijke ordening, een coördinatiebesluit genomen voor het project Afsluitdijk (Staatscourant 2013, nr. 20154). Hierdoor wordt het rijksinpassingsplan met een deel van de uitvoeringsvergunningen (de natuurvergunningen: vergunning Natuurbeschermingswet 1998 en ontheffing Flora- en faunawet) gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt. De overige uitvoeringsvergunningen worden in een later stadium gecoördineerd in procedure gebracht.

Toepassing van de rijkscoördinatieregeling waarborgt de inhoudelijke afstemming van de benodigde besluiten en heeft tot gevolg dat alle besluiten dezelfde procedure volgen. Dit versnelt de besluitvorming van het project en vergroot de eenduidigheid voor de belanghebbenden.

In het coördinatiebesluit is naast een gecoördineerde voorbereiding van de benodigde besluiten ook vastgelegd dat de omgevingsvergunningen voor het project niet door het reguliere bevoegde gezag - het college van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente - worden verleend, maar door de minister van Infrastructuur en Milieu. Deze bevoegdheid is bij de minister van Infrastructuur en Milieu belegd in verband met de complexiteit van de vergunningen. Deze aanpak heeft de instemming van alle betrokken bestuursorganen.

2.7 MER en Passende beoordeling

Voorafgaand aan de besluitvorming over het rijksinpassingsplan is een milieueffectrapportage uitgevoerd. Daarmee zijn de milieubelangen meegewogen in de besluitvorming. De resultaten daarvan zijn gebundeld in een milieueffectrapport, een MER. Er is één integrale m.e.r.-procedure gevolgd, waarbij rekening wordt gehouden met de inhoudseisen van zowel een plan-MER, als een project-MER. In hoofdstuk 9 wordt de m.e.r.-procedure nader toegelicht en zijn de onderzochte effecten beschreven. In verband met mogelijke negatieve effecten in de Natura 2000-gebieden Waddenzee en IJsselmeer is tevens op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 een zogenoemde Passende Beoordeling opgesteld. Ook de resultaten van deze Passende Beoordeling komen in hoofdstuk 9 aan bod.

2.8 Crisis- en herstelwet

Op het Project Afsluitdijk is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet van toepassing. Het project behelst namelijk de ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden met een nationaal belang krachtens afdeling 3.5 van de Wet ruimtelijke ordening (categorie 2.1 van Bijlage I bij de Crisis- en herstelwet). Daarmee vallen het rijksinpassingsplan en alle overige besluiten voor de uitvoering van de maatregelen onder de werking van deze wet. Dit heeft een aantal gevolgen voor de eventuele beroepsprocedure tegen de besluiten. Zo kunnen andere overheden geen beroep instellen en wordt het beroep versneld behandeld. Ook moeten de beroepsgronden in het beroepsschrift worden opgenomen, wordt het beroepsschrift niet-ontvankelijk verklaard indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend en kunnen deze na afloop van de beroepstermijn niet meer worden aangevuld. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State doet uiterlijk zes maanden na afloop van de beroepstermijn uitspraak.

2.9 Inspraakprocedure

Het ontwerp-rijksinpassingsplan Afsluitdijk wordt vanaf 14 mei 2015 samen met het Milieueffectrapport, de ontwerpvergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en de ontwerp-ontheffing van de Flora en faunawet ter inzage gelegd. De documenten liggen tijdens reguliere openingstijden gedurende 6 weken ter inzage bij de betrokken provincies (Noord-Holland, Fryslân), gemeenten (Harlingen, Hollands Kroon, Súdwest-Fryslân), Rijkswaterstaat Midden-Nederland en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Bekendmaking vindt op de gebruikelijke wijze plaats. De stukken zijn ook digitaal te raadplegen via de websites www.platformparticipatie.nl (alle documenten) en ruimtelijkeplannen.nl (alleen rijksinpassingsplan Afsluitdijk).

Gedurende zes weken, met ingang van de dag van terinzagelegging, kan een ieder zienswijzen naar voren brengen over het ontwerp-rijksinpassingsplan, het Milieueffectrapport, de ontwerpvergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en de ontwerp-ontheffing van de Flora en faunawetbij het:

Platform Participatie

O.v.v. Project Afsluitdijk

Postbus 30316

2500 GH Den Haag

Ook kan een ieder zijn of haar zienswijze kenbaar maken via internet door het online invullen van een reactieformulier. Dit kan via de site www.platformparticipatie.nl.

De data en locaties van de terinzagelegging en van de voornoemde bijeenkomsten, worden bekend gemaakt door middel van advertenties in de digitale Staatscourant, in enkele dagbladen en in huis-aan-huisbladen.

Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht kan geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld tegen het rijksinpassingsplan door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijze heeft ingediend over het ontwerp-rijksinpassingsplan.

Hoofdstuk 3 Uitgangssituatie

3.1 Inleiding

De Afsluitdijk heeft zijn robuustheid bewezen'. Dat is de aanhef uit het Startdocument Afsluitdijk. De dijk is in de loop der tijd hier en daar iets aangepast, maar oogt anno 2015 nog bijna hetzelfde als bij de officiële opening in 1933. De dijk heeft een onbetwistbare functie in het beschermen van ons land. In dit hoofdstuk volgt een korte kenschets van de huidige situatie van het projectgebied van het rijksinpassingsplan Afsluitdijk.

3.2 Historie

De eerste plannen voor een afsluiting en inpoldering van de Zuiderzee dateren van meer dan 100 jaar geleden. De geestelijke vader van de Afsluitdijk was waterbouwkundig ingenieur Cornelis Lely die het lukte om de plannen voor de Zuiderzeewerken in 1918 door het parlement te loodsen. De daadwerkelijke aanlegwerkzaamheden gingen in 1927 van start. Naast de dijk zelf werd voorzien in de realisering van schutsluizen voor het scheepvaartverkeer en spuisluizen om overtollig water naar de Waddenzee te kunnen afvoeren. Bij het ontwerp van de Afsluitdijk hebben militaire overwegingen een belangrijke rol gespeeld. Dit komt onder meer tot uiting in de verdedigingswerken met kazematten en de keuze om twee sluizencomplexen te bouwen, bij Den Oever en bij Kornwerderzand.

Het ontwerp van de heftorens en sluisgebouwen is van architect Roosenburg. Het Monument op de sluitplek van de Afsluitdijk is een geschenk van de aannemers en is gebouwd naar een ontwerp van Dudok.

Op de oorspronkelijke plannen zijn in de loop der jaren nog aanpassingen geweest, zoals de plaats waar de Afsluitdijk op de Friese kust zou moeten aansluiten en de realisering van een knik in het tracé vanwege de aanwezigheid van een diepe geul.

Bij de graaf- en aanlegwerkzaamheden werd er gewerkt vanaf vier locaties: de beide oevers en de speciaal hiervoor aangelegde werkeilanden Breezand en Kornwerderzand. Uiteindelijk werd op 28 mei 1932, om 13:02, het laatste gat in de Afsluitdijk gesloten, waarna deze op 25 september 1933 officieel werd opengesteld voor verkeer. Dat gebeurde in de vorm van één rijstrook per richting.

Na de totstandkoming in 1933 zijn in de loop der jaren aanpassings- of verbeteringswerkzaamheden verricht, zoals aanpassing van de steenbekleding en verhoging van de kruin. Verder werd het deel tussen Kornwerderzand en de Friese kust verbreed. De grootste verandering vond in de jaren 70 plaats, toen de weg over de dijk werd omgebouwd tot een dubbelbaans autosnelweg. Voor het overige zijn vorm en inrichting nog nagenoeg hetzelfde als ruim 80 jaar geleden. De Afsluitdijk wordt alom gezien als een icoon van de Nederlandse waterbouw en als een unieke landschappelijke verschijningsvorm. De Afsluitdijk kent een rijke militaire geschiedenis. Bij de aanleg van de Afsluitdijk zijn militaire stellingen met kazematten en verdedigingswerken gebouwd bij de sluizencomplexen. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog heeft het Nederlandse leger met succes weerstand geboden bij Kornwerderzand. De Duitse bezetter heeft in de oorlogsjaren met bunkers de verdedigingslinie uitgebreid en in de periode van de Koude Oorlog is de militaire functie tot in de zestiger jaren gehandhaafd. De huidige situatie en de hierbij onderscheiden knooppunten zijn in het Startdocument planuitwerking Afsluitdijk geschetst (zie onderstaande illustratie).

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.IMip15Afsluitdijk-2000_0005.png"

Afbeelding 3.1. Huidige situatie en onderscheiden knooppunten (bron: Startdocument)

3.3 Huidige functies

3.3.1 Gebruiksfuncties

De Afsluitdijk is een primaire waterkering: het dijklichaam en de sluizencomplexen beschermen het achterliggende IJsselmeer en het omringende gebied tegen overstromingen. Tegelijk vervult de Afsluitdijk nog een aantal andere gebruiksfuncties (zie ook afbeelding 3.2):

  • waterhuishouding. De Afsluitdijk scheidt het zoete water van het IJsselmeer van de zoute Waddenzee. Het enorme zoetwaterbekken van het IJsselmeer is van groot belang voor het waterbeheer, de drinkwatervoorziening, de landbouw, de industrie en het doorspoelen met schoon zoet water van gebieden rondom het IJsselmeer. Naast berging van zoet water is ook de afvoer van zoet water (via de spuicomplexen) van belang voor de waterhuishouding;
  • mobiliteit. De autosnelweg A7 is een verbinding voor het wegverkeer. De A7 heeft 2x2 rijstroken. Op dit moment passeren er dagelijks gemiddeld bijna 20.000 motorvoertuigen. Verder is er over de gehele lengte een vrij liggend fietspad. Behalve voor doorgaand verkeer dienen de A7 en het fietspad ook als ontsluiting voor de voorzieningen op de Afsluitdijk, zoals het museum, de sluizen, recreatievoorzieningen etc. Het scheepvaartverkeer (beroepsvaart en recreatievaart) kan de Afsluitdijk passeren via de schutcomplexen bij Den Oever en Kornwerderzand;
  • bewoning. Op het sluiseiland van Kornwerderzand bevinden zich 15 woningen. Op Breezanddijk is één woning. Bij de Zuiderhaven van Den Oever bevinden zich ook 6 woningen;
  • recreatie. De Afsluitdijk trekt toeristen uit binnen- en buitenland. De Afsluitdijk maakt deel uit van een lange-afstandwandelpad en -fietsroute. Op Breezanddijk bevindt zich een kleinschalige camping en bij Kornwerderzand is het Kazemattenmuseum gevestigd. Het Monument, met daarbij de loopbrug over de A7, is een populaire plek voor een stop. Naast de al genoemde camping zijn er op de Afsluitdijk recreatievoorzieningen voor sportvissers, windsurfers en kitesurfers;
  • defensie. Op Breezanddijk bevindt zich een schietterrein. Verder lopen er vliegroutes voor militaire vliegtuigen over en langs de Afsluitdijk. Tussen Breezanddijk en Den Oever strekt zich over het IJsselmeer een radarverstoringsgebied uit; hier mogen geen bouwwerken verrijzen die zo hoog zijn dat ze radarbeelden verstoren;
  • kleine economische functies. Bij het Monument bevindt zich een horecagelegenheid, op Breezanddijk is een tankstation gevestigd. Bij zowel Kornwerderzand als Den Oever is een windturbine geplaatst.
3.3.2 Natuur

Naast de gebruiksfuncties heeft de Afsluitdijk een functie voor de natuur. In het kader van het project Afsluitdijk zijn in een beeldend overzicht de ecologische kernkwaliteiten van de Afsluitdijk weergegeven (Witteveen+Bos, 2014). De ecologische kernkwaliteiten betreffen:

Ecologische verbindingszone: het tracé van de Afsluitdijk is een 32 kilometer lang en aaneengesloten leefgebied tussen twee kusten.

Spontane natuur op kunstmatige structuur: De Afsluitdijk heeft unieke habitats die zijn ontstaan als gevolg van de specifieke opbouw van het dijkprofiel.

Luwte in een dynamisch milieu: de Afsluitdijk is een rust- en schuilplaats in een omgeving waar water en wind vrij spel hebben.

3.3.3 Ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorie

De kern van de schoonheid van de Afsluitdijk zit in de eenvoud, de eenduidigheid en de eenvormigheid van het civieltechnische kunstwerk, dat juist daardoor een grote monumentale zeggingskracht heeft. Dijk, kunstwerken, kazematteneilanden en dammen zijn als één samenhangend ensemble vormgegeven. Het Masterplan Beeldkwaliteit Afsluitdijk beschrijft de kwaliteiten en neemt deze als uitgangspunt voor het tot stand brengen van het vernieuwd waterbouwkundig icoon van de 21e eeuw (zie ook paragraaf 5.3.3.).

Belangrijk onderdeel van de ruimtelijke kwaliteit zijn de cultuurhistorische waarden van de Afsluitdijk. Het gaat daarbij om een samenstel van civiele en militaire objecten, met elkaar verbonden door het karakteristiek vormgegeven dijklichaam. Het geheel vormt een unieke ruimtelijke structuur met een grote functionaliteit en een sterke samenhang tussen alle elementen. Bijzonder is dat de Afsluitdijk in één periode is ontworpen en gebouwd en dat daarna betrekkelijk weinig veranderingen zijn aangebracht. Dat maakt de Afsluitdijk gaaf en authentiek. Kenmerkend voor de ruimtelijke structuur en de landschappelijke waarden zijn de rechte streep, die de Afsluitdijk vormt door het water, de sterke continuïteit over de gehele lengte en de grootschalige openheid van de twee verschillende waterlandschappen aan beide zijden van de Afsluitdijk.

De kernwaarden voor cultuurhistorie zijn voor het project Afsluitdijk in samenhang in beeld gebracht vanuit de opvatting van historische continuïteit. Dit wil zeggen dat de Afsluitdijk vanuit het verleden, maar ook in het heden en naar de toekomst toe verschillende functies vervult op waterbouwkundig, militair en maatschappelijk gebied. De continuïteit kan in stand worden gehouden door de volgende kernkwaliteiten te hanteren:

  • icoon van de waterstaatsgeschiedenis;
  • adaptatie op het natuurlijk systeem;
  • continue lijn als bindende en scheidende structuur;
  • verwevenheid van functies bij Den Oever en Kornwerderzand;
  • authentiek karakter als uitdrukking van het tijdsbeeld in de periode van aanleg;
  • samenspel tussen techniek en vormgeving bij de sluizen;
  • afleesbaarheid van het militaire verhaal;
  • robuustheid van de oorspronkelijke aanleg.

Op de Afsluitdijk bevinden zich verschillende monumenten. Zo zijn de beide spuicomplexen van architect Roosenburg aangewezen als Rijksmonument, net als het schutcomplex bij Kornwerderzand en de militaire stellingen met kazematten en verdedigingswerken bij Den Oever en Kornwerderzand. Het door Dudok ontworpen Monument is eveneens een Rijksmonument.

Kornwerderzand is in 2007 aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Doel van de aanwijzing is de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende, structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied te onderkennen als zwaarwegend belang bij de toekomstige ontwikkelingen binnen het gebied. Deze aanwijzing borgt de karakteristiek en de structuur van het gebied, maar beschermt niet de individuele gebouwen en objecten.

Naast wettelijk beschermde objecten zijn ook andere objecten en structuren van cultuurhistorische betekenis. Het dijklichaam heeft een cultuurhistorisch waardevol zeedijkprofiel en kent een karakteristieke steenzetting met basalt op het buitentalud. De bedieningsgebouwen voor de bruggen en de schutsluis bij Den Oever hebben een hoge cultuurhistorische waarde. De mogelijke aanwezigheid van archeologisch waardevolle scheepswrakken en oorlogssporen daterend van de Tweede Wereldoorlog hebben aanvullend archeologische en cultuurhistorische betekenis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.IMip15Afsluitdijk-2000_0006.png"

Afbeelding 3.2. Huidige functies Afsluitdijk. (Bron: Structuurvisie Toekomst Afsluitdijk)

3.4 Dijklichaam

In het Startdocument Afsluitdijk is de vorm van het dijklichaam nader beschreven (kern, bekleding, dijk). De kruin van de dijk heeft een hoogte van gemiddeld NAP + 7,75 meter. De vorm van de dijk is, met uitzondering van de knooppunten, over de hele lengte nagenoeg hetzelfde. Het deel tussen Kornwerderzand en de Friese kust wijkt hiervan af en is breder. In afbeelding 3.3 is een dwarsdoorsnede van de Afsluitdijk opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.IMip15Afsluitdijk-2000_0007.png"

Afbeelding 3.3. Zones/onderdelen van het dijklichaam

 

3.5 Schutcomplexen

De schutsluizen bij Den Oever en Kornwerderzand hebben een functie voor de scheepvaart, zowel voor de beroepsvaart als voor de recreatievaart. Daarnaast maken de schutcomplexen met voorhavendijken deel uit van de primaire waterkering.

Bij beide schutcomplexen is sprake van de aanwezigheid van historische verdedigingswerken (kazematten van de stelling van Kornwerderzand en Den Oever). Daarnaast zijn verschillende gebouwen aanwezig voor bediening, beheer en onderhoud van de complexen. De schutsluizen zelf zijn ook aangemerkt als monument. In afbeelding 3.4 is een overzichtsfoto van de schutcomplexen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.IMip15Afsluitdijk-2000_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.IMip15Afsluitdijk-2000_0009.png"

Afbeelding 3.4 Schutcomplex Den Oever en Schutcomplex Kornwerderzand 

3.6 Spuicomplexen

De spuicomplexen liggen bij Den Oever en Kornwerderzand en hebben twee functies: water afvoeren en water keren. De spuisluizen voeren overtollig water af van het IJsselmeer. Dit is van groot belang omdat het waterpeil in het IJsselmeer op zijn beurt bepalend is voor de belasting op de waterkeringen van de gebieden aan het IJsselmeer. Bovendien zijn tal van functies in het IJsselmeergebied afgestemd op een beperkte fluctuatie van de waterstand in het IJsselmeer.

Daarnaast hebben de sluizen een waterkerende functie voor situaties waarbij het water in de Waddenzee hoger staat dan in het IJsselmeer. Net als de schutsluizen maken de spuisluizen deel uit van de primaire waterkering. Bij beide spuicomplexen is sprake van de aanwezigheid van historische verdedigingswerken (kazematten van de stellingen van Kornwerderzand en Den Oever). De spuisluizen zelf zijn ook aangemerkt als monumenten. In afbeelding 3.5 is een overzichtsfoto van de schutcomplexen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.IMip15Afsluitdijk-2000_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.IMip15Afsluitdijk-2000_0011.png"

Afbeelding 3.5 Spuicomplex Den Oever en spuicomplex Kornwerderzand

 

Hoofdstuk 4 Wetgeving en ruimtelijk beleidskader

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden het relevante beleid en de relevante wetgeving weergegeven voor de maatregelen, die het inpassingsplan mogelijk maakt. In algemene zin wordt opgemerkt, dat de minister van Infrastructuur en Milieu bij de vaststelling van het rijksinpassingsplan, strikt juridisch gezien, niet aan het beleid van decentrale overheden is gebonden. Hoewel de minister formeel dus niet gebonden is aan het beleid van provincies en gemeenten, wordt met dit beleid bij vaststelling van het rijksinpassingsplan wel rekening gehouden. In dit hoofdstuk wordt daarom ook het beleid van de decentrale overheden beschreven.

4.2 Rijksbeleid- en wetgeving

4.2.1 Waterwet

Uit de Waterwet volgen veiligheidsnormen voor de primaire waterkeringen. Deze primaire waterkeringen moeten bescherming bieden tegen overstromingen vanuit het buitenwater. Voor de Afsluitdijk geldt een norm voor bescherming voor condities die met een kans van 1 op 10.000 per jaar optreden. Dit rijksinpassingsplan maakt maatregelen mogelijk waarmee de dijk tot ten minste tot halverwege deze eeuw te laten voldoen aan de hiervoor genoemde eis.

4.2.2 Wijziging Waterwet

Uitgangspunt voor de versterking van de Afsluitdijk zijn de wettelijke normen (Waterwet) op het moment van voorbereiding van het rijksinpassingsplan en besluitvorming daarover. Daarbij worden tevens de bij die wettelijke normen behorende rekenmethodieken en uitgangspunten gehanteerd. In het Nationaal Waterplan (2009) is aangekondigd dat er nieuwe normen worden ingevoerd gebaseerd op overstromingskansen in plaats van overschrijdingskansen. In het Deltaprogramma 2015 (september 2014) is beschreven hoe de nieuwe benadering eruit zal zien. Deze deltabeslissing is sinds eind 2014 verankerd in een partiële herziening van het Nationaal Waterplan. Het streven is dat het nieuwe waterveiligheidsbeleid en de nieuwe normering in 2017 in de wet verankerd zijn. Dat jaar gaat de volgende landelijke toetsing van de waterkeringen van start die leidt tot een rapportage van het kabinet aan de Tweede Kamer in 2023.

Voor lopende projecten die met de planvorming al ver gevorderd zijn, zoals project Afsluitdijk, is het nog niet mogelijk om uit te gaan van de toekomstige normen. Deze zijn nog niet definitief vastgesteld en wettelijk verankerd, maar belangrijker nog is dat de nieuwe rekenmethodieken nog niet beschikbaar zijn. In lijn met de brief aan de Tweede Kamer over het nieuwe waterveiligheidsbeleid (Tweede Kamer 2013-2014, 33 750 J, nr. 20) blijft de huidige norm uitgangspunt voor de versterking van de Afsluitdijk.

In het MER is onderbouwd dat de gekozen aanpak van de Afsluitdijk ook met de nieuwe normen robuust is. Er is een gevoeligheidsanalyse van de oplossingsruimte uitgevoerd op basis van het Ontwerpinstrumentarium 2014 (OI2014). De OI2014 bevat methoden en rekenregels die zijn vastgesteld om voorlopige berekeningen te maken ten behoeve van de nieuwe overstromingskansbenadering.

4.2.3 Derde Nota Waddenzee

Voor de Waddenzee zijn in de Structuurvisie3 Derde Nota Waddenzee (2007) waarden benoemd die zijn gericht op het beschermen en ontwikkelen van de Waddenzee. Hierbij gaat het om waarden die zien op het beschermen van natuur, cultuurhistorie alsook overige landschappelijke waarden.

Met deze waarden is rekening gehouden bij de toetsing van het project Afsluitdijk aan de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet, de Monumentenwet en het bepalen van de effecten op de landschappelijke waarden. Hoe met deze waarden is omgegaan, is beschreven in hoofdstuk 9 van deze toelichting.

4.2.4 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012) is ruimte voor waterveiligheid als nationaal belang benoemd. Het Rijk is verantwoordelijk voor het integrale beheer van het hoofdwatersysteem en, samen met de waterschappen, verantwoordelijk voor de bescherming van Nederland tegen overstromingen. Het is belangrijk dat bij ruimtelijke plannen rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Het hoofdwatersysteem van Nederland bestaat uit de Noordzee, de Waddenzee, het IJsselmeer, het Markermeer en de Randmeren, de grote rivieren, de Zuidwestelijke Delta en de rijkskanalen. Het beheer van het watersysteem is gericht op het meebewegen met natuurlijke processen waar het kan en het bieden van weerstand waar het moet. Naast preventie als primaire pijler bij de bescherming tegen overstromingen, is het waterveiligheidsbeleid ook gericht op het beperken van de gevolgen van een overstroming door keuzes in de ruimtelijke planning en het op orde krijgen en houden van de rampenbeheersing (meerlaagse veiligheid). Het Rijk beheert de primaire waterkeringen (dijken, dammen, kunstwerken en duinen), en het kustfundament. Ook stelt het Rijk de normen vast voor de primaire waterkeringen, zoals de Afsluitdijk.

De Afsluitdijk is expliciet genoemd bij de opgaven van nationaal belang in de MIRT regio Noord-Nederland: 'De ontwikkeling van een robuust kustlandschap en zoetwatersysteem ter vergroting van de waterveiligheid en waterzelfvoorziening en het voorkomen van verdroging (onder andere door versterking van de Afsluitdijk en bijbehorende sluizencomplexen, Hoogwaterbeschermingsprogramma en deelprogramma's Zoetwatervoorziening, IJsselmeer en Waddengebied van het Deltaprogramma)'. Het rijksinpassingsplan sluit aan bij de doelstellingen van de SVIR op het gebied van waterveiligheid. In de SVIR is tevens ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten als nationaal belang benoemd. Dit betekent het bij de keuzes in het rijksinpassingsplan deze kwaliteiten nadrukkelijk betrokken zijn.

4.2.5 Structuurvisie Toekomst Afsluitdijk

Op 23 december 2011 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Toekomst Afsluitdijk vastgesteld. Deze structuurvisie beschrijft de voorkeursbeslissing van het kabinet voor de toekomstige ontwikkeling van de Afsluitdijk. De structuurvisie geeft aan hoe de waterkerende functie van de dijk op orde wordt gebracht. De structuurvisie schept de ruimtelijke voorwaarden voor de noodzakelijke veiligheidsmaatregelen en voor maatregelen en voorzieningen die bijdragen aan de ontwikkeling van een duurzame, innovatieve en ruimtelijk aantrekkelijke regio. De voorkeursbeslissing in de Structuurvisie is onder meer onderbouwd met een Milieueffectrapport (Plan-MER), waar een Passende Beoordeling (PB) deel van uitmaakt, en met andere onderzoeken, waaronder een kosteneffectiviteitanalyse (KEA).

In de Structuurvisie is een aantal keuzes gemaakt ten aanzien van de versterking van de Afsluitdijk. Deze keuzes vormen de voorkeursbeslissing over waterveiligheid (die in 2012 in het MIRT-projectenboek is opgenomen). De essenties zijn als volgt:

  • de versterking van de Afsluitdijk wordt gefaseerd aangepakt. Op de kortere termijn wordt een pakket maatregelen uitgevoerd waarmee bereikt wordt dat de Afsluitdijk veiligheid biedt tot halverwege deze eeuw. Tegen die tijd ontstaat naar verwachting de noodzaak vervolgmaatregelen te treffen aan het dijklichaam en de sluizencomplexen;
  • het dijklichaam van de Afsluitdijk wordt versterkt volgens het principe van de 'overslagbestendige dijk'. Overslagbestendigheid houdt in dat het dijklichaam hoog genoeg is om onder vrijwel alle omstandigheden het water tegen te houden; geaccepteerd wordt echter dat er bij een uitzonderlijk zware storm door golfoverslag water over de dijk komt. De binnenzijde van de dijk moet dan sterk genoeg zijn om dit overslaande water te weerstaan. Een belangrijk aandachtspunt bij de maatregelen om de dijk overslagbestendig te maken, is dat het dijklichaam 'een groene (vegetatie) uitstraling' behoudt;
  • de sluizencomplexen worden versterkt. Er worden maatregelen genomen aan de huidige constructies om te bereiken dat de sluizencomplexen tot halverwege deze eeuw voldoen aan de veiligheidseisen;
  • de ontwikkeling van de Afsluitdijk vindt plaats binnen de bestaande en nieuw te ontwerpen ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied. Ruimtelijke kwaliteit, cultuurhistorie en vormgeving zijn belangrijke aandachtspunten bij de planuitwerking.

Het kabinet neemt met deze structuurvisie zijn verantwoordelijkheid voor de waterveiligheid en ziet daarnaast kansen om verbindingen te leggen met andere thema's om het gebied ook in bredere zin te ontwikkelen. De structuurvisie schetst daartoe mogelijkheden voor ambities voor zover die in ruimtelijk opzicht direct verband houden met de Afsluitdijk en biedt ruimte aan decentrale overheden, kennisinstellingen en marktpartijen om deze ambities in te vullen.

Dit rijksinpassingsplan sluit als projectbeslissing aan bij de keuzes die in Structuurvisie Toekomst Afsluitdijk zijn gemaakt.

Visie Erfgoed en Ruimte

4.2.6 Visie Erfgoed en Ruimte

In de Visie Erfgoed en Ruimte (2011) wordt ingegaan op de borging van het onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening, de prioriteiten daarbij en de wijze van samenwerking met publieke en private partijen. De visie is complementair aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en bevat vijf prioriteiten. Onder de noemer 'Eigenheid & veiligheid: zee, kust en rivieren' wordt de Structuurvisie Afsluitdijk genoemd als uitwerkingsinstrument voor de borging van de cultuurhistorische waarde van de Afsluitdijk. Deze cultuurhistorische waarden bestaan uit: archeologie, gebouwde monumenten, waterstaatkundige en militaire werken, dijken en andere landschapselementen. Deze aanpak is in lijn met de Modernisering van de Monumentenzorg (Beleidsbrief MoMo), waarbij het rijk kiest om de borging van cultuurhistorische waarden van het erfgoed niet meer (hoofdzakelijk) via juridische kaders (i.c. aanwijzing als rijksmonument) te bewerkstelligen, maar met vroegtijdige beïnvloeding via ruimtelijk instrumentarium (in dit geval de Structuurvisie Toekomst Afsluitdijk en dit rijksinpassingsplan).

4.2.7 Structuurvisie Windenergie op Land

In de Structuurvisie Windenergie op Land (SWOL, 2014) zijn na overleg met de provincies definitief 11 gebieden aangewezen die geschikt zijn voor grote windmolenparken op land. Daarmee is het ruimtelijk beleid voor het realiseren van ten minste 6000 megawatt (MW) windenergie op land in 2020 van kracht geworden. In de Structuurvisie zijn in de omgeving van de Afsluitdijk de gebieden 'Wieringermeer' en 'IJsselmeer Noord' aangewezen. Dit laatste gebied ligt in het noordelijke en Friese deel van het IJsselmeer en is aan de noordkant begrensd door de zuidzijde van de Afsluitdijk. De Afsluitdijk zelf is niet als locatie in de Structuurvisie aangewezen (zie hierover nader p. 16 Structuurvisie). De mogelijke ontwikkeling van windenergie op de Afsluitdijk wordt door het kabinet gezien in het licht van de doelstelling van 16 % duurzame energie in 2023.

De mogelijke ontwikkeling van windenergie op of nabij de Afsluitdijk maakt geen deel uit van het project Afsluitdijk en is dan ook niet opgenomen in het voorliggende rijksinpassingsplan.

4.2.8 Deltaprogramma

Het Deltaprogramma is een nationaal programma waarin de Rijksoverheid, provincies, gemeenten en waterschappen samenwerken met inbreng van de maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven met als doel Nederland ook voor de volgende generaties te beschermen tegen hoogwater en te zorgen voor voldoende zoet water.

Deltaprogramma 2015

Het vijfde Deltaprogramma (DP2015) is op Prinsjesdag 2014 aangeboden aan de Tweede Kamer. In dit deltaprogramma staan definitieve voorstellen voor de deltabeslissingen. Deze deltabeslissingen zien onder andere op de onderwerpen waterveiligheid, zoetwaterbeschikbaarheid en een waterrobuuste inrichting. Eén van de deltabeslissingen is specifiek gericht op het IJsselmeergebied. Hier wordt ingegaan op het belang van het handhaven van de huidige peildynamiek met behulp van spuien en pompen. Ook voorziet de deltabeslissing in het flexibeler beheren van de streefpeilen in het IJsselmeer in samenhang met de versterking van de Afsluitdijk zelf.

De deltabeslissing voor het IJsselmeer richt zich op de volgende onderdelen:

  • de wijze van afvoer van overtollig water naar de Waddenzee door middel van een combinatie van pompen en spuien;
  • de wijze waarop waterbeheerders met behulp van een flexibele waterhoogte kunnen reageren op weersveranderingen;
  • het beschikbaar houden van een voldoende voorraad zoetwater waar andere gebieden gebruik van kunnen maken.

Het rijksinpassingsplan sluit aan bij de hiervoor genoemde deltabeslissingen. Verder is de deltabeslissing voor waterveiligheid van toepassing. Deze beslissing leidt tot nieuwe normen voor de toetsing waterkeringen (van overschrijdingskansen naar overstromingskansen). In paragraaf 4.2.2 Wijziging Waterwet is de relatie van het Project Afsluitdijk met deze nieuwe normen beschreven.

4.2.9 Nationaal Waterplan 2009-2015

In het Nationaal Waterplan (2009) is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.

Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het plan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Het voorliggende rijksinpassingsplan geeft invulling aan de algemene doelstelling 'bescherming tegen overstromingen' uit het Nationaal Waterplan. Ook is in het Nationaal Waterplan opgenomen dat het kabinet kiest voor een versterking van de Afsluitdijk en daarbij streeft men naar een combinatie met een multifunctionele inrichting die past bij de bestaande kernkwaliteiten van het IJsselmeergebied en de Waddenzee en die rekening houdt met de strategische zoetwatervoorraad van het IJsselmeer op langere termijn.

Tussentijdse wijziging van het Nationaal Waterplan

De deltabeslissingen uit het Deltaprogramma 2015 zijn beleidsmatig vastgelegd met behulp van een tussentijdse wijziging van het Nationaal Waterplan (2014). Voor het IJsselmeergebied zijn hierin de volgende beleidskeuzes opgenomen:

  • het kabinet kiest ervoor om het gemiddeld winterpeil in het IJsselmeer tot 2050 niet mee te laten stijgen met de zeespiegel. Waterafvoer naar de Waddenzee wordt veiliggesteld door middel van een combinatie van pompen en spuien;
  • beperkt meestijgen van het winterpeil met de zeespiegel na 2050 wordt door het kabinet als optie opengehouden, omdat dit mogelijk kosteneffectief is;
  • het huidige beleid waarbij nog rekening wordt gehouden met een noodzakelijke stijging van het winterpeil over deze eeuw van 1 meter vervalt en wordt vervangen door nieuw beleid dat rekening houdt met een stijging van het winterpeil na 2050 van maximaal 30 cm. Voor de andere meren in het IJsselmeergebied blijft het gemiddelde winterpeil na 2050 gehandhaafd;
  • om aan de nieuwe normen voor de waterveiligheid in het IJsselmeergebied te gaan voldoen, wordt primair gekozen voor dijkversterkingen. Op Marken en in de IJssel-Vechtdelta worden de mogelijkheden verkend om het gewenste veiligheidsniveau te behalen door toepassing van ruimtelijke oplossingen;
  • het kabinet kiest ervoor om de strategische zoetwaterfunctie van het IJsselmeergebied te versterken door een flexibeler peilbeheer van het IJsselmeer, het Markermeer-IJmeer en de daarmee in open verbinding staande Zuidelijke Randmeren (Gooimeer, Eemmeer en Nijkerkernauw). De eerste stap in flexibel peilbeheer leidt tot een zoetwatervoorraad van 400 miljoen m³ in het voorjaar en zomerseizoen, dat naar verwachting toereikend is tot 2050. Het kabinet wil de maatregelen in het hoofdwatersysteem stapsgewijs uitvoeren in samenhang met maatregelen in de regionale systemen en bij de gebruikers.

Het rijksinpassingsplan sluit aan bij de hiervoor genoemde beleidskeuzes.

4.2.10 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening - EHS

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt een aantal regels met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen ter bescherming van de nationale belangen. Hoewel deze regels in het Barro formeel niet op het rijksinpassingsplan van toepassing zijn, is voor de bescherming van de EHS wel uitgegaan van het 'nee, tenzij'-principe voor nieuwe activiteiten, dan wel wijziging van bestaande activiteiten. Op de relatie van dit plan met de EHS wordt in de Natuurtoets (hoofdstuk 9) ingegaan.

4.2.11 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening - Waddenzee en Waddengebied

Het plangebied ligt in het waddengebied en deels in de Waddenzee zoals aangewezen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro stelt een aantal regels met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen ter bescherming van deze nationale belangen. Hoewel deze regels in het Barro formeel niet op het rijksinpassingsplan van toepassing zijn, is voor de bescherming van de Waddenzee en het Waddengebied uitgegaan van het 'nee, tenzij'-principe voor nieuwe activiteiten, dan wel wijziging van bestaande activiteiten (art. 2.5.5). Door realisatie van het project Afsluitdijk is sprake van een zeewaartse uitbreiding van de primaire waterkering. Dit heeft een zeer beperkt ruimtebeslag in de op grond van het Barro aangewezen gebieden tot gevolg. Dit ruimtebeslag heeft geen significante negatieve gevolgen voor de landschappelijke of cultuurhistorische kwaliteiten, als bedoeld in artikel 2.5.2 Barro. Ook is beoordeeld of wordt voldaan aan het in artikel 2.5.7 Barro opgenomen verbod gronden in te polderen, te bedijken of in te dijken. Uit de toelichting bij het Barro volgt dat hieronder ook een zeewaartse uitbreiding van de primaire waterkering wordt begrepen. In dit kader wordt opgemerkt dat het project wordt uitgevoerd in het belang van de openbare veiligheid en een zeewaartse uitbreiding van de primaire waterkeringen door de minister van Infrastructuur en Milieu noodzakelijk wordt geacht om overstromingen te voorkomen. Tot slot zijn conform artikel 2.5.12 Barro regels opgenomen 'die ertoe strekken dat de maximaal toelaatbare bouwhoogten alsmede de aard of de functie van nieuwe bebouwing passen bij de aard van het omringende landschap'. Op de relatie van dit plan met de Waddenzee en het Waddengebied wordt in hoofdstuk 9 verder ingegaan.

4.2.12 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening - primaire waterkeringen

In het Barro zijn regels opgenomen over de wijze van bestemmen van primaire waterkeringen en beschermingszones. Hoewel deze regels in het Barro formeel niet van toepassing zijn op dit rijksinpassingsplan, is zoveel als mogelijk aansluiting gezocht bij de regeling in het Barro.

Artikel 2.11.2
In artikel 2.11.2 is het volgende bepaald.
Een bestemmingsplan bevat de bestemming «waterkering» voor gronden waarop een primaire waterkering ligt of die de functie van primaire waterkering hebben. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die deel uitmaken van een beschermingszone duidt die gronden aan met de gebiedsaanduiding «vrijwaringszone - dijk», indien de primaire waterkering een dijk is.

Artikel 2.11.3
Met betrekking tot gronden waarop een primaire waterkering ligt of die de functie van primaire waterkering of een beschermingszone hebben, kan een bestemmingsplan worden vastgesteld dat een wijziging inhoudt ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van deze titel geldende bestemmingsplan. Dit voor zover bij verwezenlijking daarvan geen belemmeringen kunnen ontstaan voor het onderhoud, de instandhouding of de versterking van de primaire waterkering.  

In het rijksinpassingsplan zijn de gronden die onderdeel uitmaken van de primaire waterkering voorzien van de (enkel)bestemming 'Water-Waterkering' of de dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterkering'. Ook liggen er gronden binnen het plangebied die onderdeel uitmaken van de beschermingszone van de dijk. Het gaat om de twee meest noordelijke havendammen in Den Oever en een kleine strook grond meest noordelijk in het plangebied (grofweg de gronden ten noorden van de huidige buitenteen). In het kader van een goede ruimtelijke ordening is beoordeeld of aan deze gronden ook de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone – dijk' moest worden toegekend, gelet op het bepaalde in artikel 2.11.3 van het Barro. Hier is niet toe besloten. Bij deze keuze is van belang geweest dat de gronden van de beschermingszone maar een zeer beperkt deel van het plangebied beslaan, het gaat om gronden in eigendom van de Staat én de ligging van de beschermingszones na het ontwerp van opdrachtnemer naar alle waarschijnlijkheid aangepast moet worden. Het nu planologisch vastleggen van de huidige beschermingszone zou er toe kunnen leiden dat gedurende lange tijd een verschil ontstaat tussen de beschermingszone in het rijksinpassingsplan en de beschermingszone in de dan gewijzigde Legger Afsluitdijk. 

Na het gereedkomen van het ontwerp van opdrachtnemer moet in ieder geval de Legger Afsluitdijk worden aangepast omdat er door de werkzaamheden wijziging wordt gebracht in ligging, vorm, afmeting of constructie van de waterkering. Als door het ontwerp ook de ligging van de beschermingszones wijzigt, zal dat ook in de aanpassing van de Legger worden meegenomen.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Provincie Fryslân

Streekplan Fryslân 2007

Het provinciale ruimtelijke beleid is uiteengezet in het Streekplan Fryslân 2007. Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wro heeft het streekplan de status van structuurvisie gekregen.

De beleidsuitgangspunten die relevant zijn voor het rijksinpassingsplan worden hieronder kort toegelicht.

Water

In het streekplan wordt geconstateerd dat de provincie met het IJsselmeer beschikt over een betrouwbare bron van zoet water om het water in boezem, poldersloten en kanalen op peil en van goede kwaliteit te houden. Om voor de komende periode de huidige waterpeilen van het IJsselmeer te kunnen handhaven, is de aanleg van een extra spuicomplex in de Afsluitdijk noodzakelijk. Op kaart 16 'Waterhuishouding en kustverdediging' heeft de provincie het zoekgebied voor extra spuicapaciteit aangegeven, waarmee ruimte is gereserveerd voor een nieuw spuicomplex.


afbeelding "i_NL.IMRO.0000.IMip15Afsluitdijk-2000_0012.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0000.IMip15Afsluitdijk-2000_0013.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0000.IMip15Afsluitdijk-2000_0014.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0000.IMip15Afsluitdijk-2000_0015.png"  

Afbeelding 4.1. Streekplan Fryslân, 2007, kaart 'Waterhuishouding en kustverdediging'

Voorts wordt in het Streekplan ingegaan op de kustverdediging en worden reserveringszones aangegeven voor toekomstige dijkversterking. Langs primaire waterkeringen worden ruime en exacte reserveringszones aangegeven. De reserveringszones moeten voldoende ruim zijn om:

  • langs de Waddenzee en Noordzee versterking van de primaire keringen voor een periode van 200 jaar mogelijk te maken;
  • langs het IJsselmeer versterking van de primaire kering mogelijk te maken, waarbij een stijging van het waterpeil in het IJsselmeer met een meter mogelijk is.

Voor de Afsluitdijk wordt dit als volgt geconcretiseerd: aan de waddenkant worden reserveringszones aangehouden die overeenkomen met de zones langs de waddendijken op het vasteland; langs de IJsselmeerkant worden reserveringszones aangehouden die overeenkomen met de zones langs de IJsselmeerdijken. De Afsluitdijk zelf wordt gerekend tot de ruime reserveringszone. In schema is dat als volgt weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.IMip15Afsluitdijk-2000_0016.png"

Afbeelding 4.2. Streekplan Fryslân, schema breedte ruime reserveringszones

De reserveringszones worden exact gemaakt voor de ruimte die daadwerkelijk nodig is voor de versterking van de waterkering. Dit gebeurt op basis van berekeningen van de waterkeringbeheerder(s), waarna ze in de 'leggers' worden opgenomen. Dit rijksinpassingsplan gebruikt de ruimte binnen de reserveringszone voor de versterking van de Afsluitdijk.

Landschap en Cultuurhistorie

De provincie zet in op het in stand houden en verder ontwikkelen van de belangrijke landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten en waarden in de provincie. Deze ambitie is verder uitgewerkt in de structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte!' (2014), waarin de landschappelijke en cultuurhistorisch samenhangende structuren zijn benoemd.

Natuur

De provincie streeft naar goede ruimtelijke condities voor instandhouding en ontwikkeling van belangrijke natuurlijke kwaliteiten en waarden voor Fryslân.

Goederenvervoer

De provincie wil het goederenvervoer over water stimuleren. Hierbij is het IJsselmeer van belang (onder andere Vaarweg Harlingen- Amsterdam via Kornwerderzand).

Recreatie en toerisme

De landelijke fietsroute over de Afsluitdijk maakt ook onderdeel uit van het provinciale fietsnetwerk. In dit rijksinpassingsplan wordt rekening gehouden met behoud van deze verbinding.

Milieu

Bij ruimtelijke planvorming dient aan de basiskwaliteitsnormen voor de gezondheid en veiligheid van alle burgers te worden voldaan. Hieraan wordt voldaan in dit project.

Verordening Romte Fryslân 2014

De belangrijkste uitgangspunten uit het provinciale beleid zijn vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân 2014, vastgesteld door Provinciale Staten op 25 juni 2014 en in werking getreden op 1 augustus 2014. Hierin zijn regels gesteld die ervoor zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Hoewel juridisch gezien de provinciale verordening niet van toepassing is op rijksinpassingsplannen, worden deze verordeningen gezien als de meest actuele provinciale beleiduitgangspunten en als zodanig gerespecteerd.

4.3.2 Provincie Noord-Holland

Structuurvisie Noord-Holland 2014

De sturingsfilosofie uit het (eerdere) streekplan Noord-Holland Noord van vrijheid-kwaliteit-samenwerking en de belangrijkste ruimtelijke uitgangspunten en inzichten zijn opgenomen in de Structuurvisie Noord-Holland 2040, Kwaliteit door veelzijdigheid (vastgesteld door Provinciale Staten op 21 juni 2010).

De Provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft, door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik. Deze drie hoofdbelangen vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie. De hoofdbelangen worden geborgd en uitgevoerd door instrumenten in te zetten vanuit twaalf onderliggende provinciale ruimtelijke belangen.

Klimaatbestendigheid

Het beleid aangaande klimaatbestendigheid wordt – voor zover relevant – als volgt weergegeven:

  • voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast door middel van beleid met betrekking tot:
    • 1. primaire waterkeringen;
    • 2. regionale waterkeringen;
    • 3. calamiteitenberging;
  • voldoende schoon grond-, drink en oppervlaktewater.

Ruimtelijke kwaliteit

Het beleid aangaande ruimtelijke kwaliteit is gericht op:

  • behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen: de provincie zet in op het optimaal gebruiken van de (cultuur)landschappen door hun kenmerken te koesteren en te benutten bij nieuwe ontwikkelingen. Nieuwe plannen dienen de ontwikkelingsgeschiedenis, de ordeningsprincipes en bebouwingskarakteristiek van het landschap en de inpassing in de wijdere omgeving als uitgangspunt te hanteren;
  • behoud en ontwikkeling van natuurgebieden: De provincie spant zich in voor het in stand houden en waar mogelijk vergroten van de biodiversiteit, vanuit de intrinsieke waarde van natuur.

Duurzaam ruimtegebruik

Het beleid aangaande duurzaam ruimtegebruik is onder andere gericht op het realiseren van een duurzame milieukwaliteit. Door milieukwaliteiten als externe veiligheid, bodem, geluid en geur en lucht integraal onderdeel te laten zijn van gebiedsontwikkelingen kunnen enerzijds milieuknelpunten opgelost en voorkomen worden en anderzijds kansen voor duurzaam ruimtegebruik en een verbeterde leefbaarheid worden benut.

Provinciale ruimtelijke verordening

De belangrijkste uitgangspunten uit het provinciale beleid zijn vastgelegd in de Provinciale ruimtelijke verordening (februari 2014, PRV). In de PRV is de Afsluitdijk aangewezen als primaire waterkering (zie ook afbeelding 4.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.IMip15Afsluitdijk-2000_0017.png"  

Afbeelding 4.3. Provinciale Ruimtelijke Verordening, 2014, kaart 8: 'Blauwe Ruimte'

4.3.3 Relatie inpassingsplan met provinciaal beleid en regelgeving

Samenvattend kan worden gesteld dat in het ruimtelijk beleid van beide provincies het belang van de primaire waterkerende functie van de Afsluitdijk is benadrukt en gewaarborgd. Voor het overige past het voornemen ook binnen provinciaal beleid en regelgeving. In hoofdstuk 9 - bij de behandeling van de diverse milieueffecten - wordt hierop nader ingegaan. Waar mogelijk is ook ingespeeld op regionale ambities voor de Afsluitdijk. Paragraaf 5.2 gaat hier verder op in.

4.4 Gemeentelijk beleid

Hollands Kroon

De strategische visie (2013) is een richtinggevend document voor de beleidsontwikkeling van de komende jaren. De gemeente concentreert zich daarbij op drie speerpunten:

  • 1. ruimte voor identiteitsversterkende economische ontwikkelingen;
  • 2. ruimte voor grote betrokkenheid van burgers en bedrijven;
  • 3. ruimte voor kwalitatief hoogwaardig wonen en leven.

Voor de ruimtelijke inrichting (natuur, water, landschap, landbouw en wonen) zoekt Hollands Kroon naar een evenwicht tussen de verschillende functies die de gemeente graag (ontwikkeld) ziet. Daarbij wordt met het oog op nieuwe wetgeving uitgegaan van het begrip 'Omgevingskwaliteit'. Alleen regelen wat nodig is ter bescherming van die kwaliteit is het leidend principe. Dat gaat verder dan de ruimtelijke ordening, het gaat daarbij ook om maatschappelijke en milieu-elementen. Uitgangspunten voor het gewenste evenwicht zijn:

  • Hollands Kroon is en blijft een agrarische gemeente;
  • Hollands Kroon staat voor 'ruimte voor rust en dynamiek';
  • ruimte voor identiteitsversterkende economische ontwikkelingen en kwalitatief hoogwaardig wonen en leven zijn de speerpunten.

Structuurvisie Harlingen

De Structuurvisie Harlingen 2025 geeft richting aan het ruimtelijke, economische en sociaal maatschappelijke beleid van de gemeente Harlingen. Deze structuurvisie is het vertrekpunt voor het uitwerken van het verdere beleid van de gemeente Harlingen voor de toekomst. De gemeente Harlingen zet zich in voor een duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en het behoud van het unieke open landschap. Economische activiteiten zijn mogelijk, mits deze passen binnen de natuurdoelstelling van de Waddenzee. Nieuwe bebouwing in de nabijheid van de Waddenzee mag alleen plaatsvinden binnen de randvoorwaarden van het nationaal ruimtelijk beleid, en dient qua hoogte aan te sluiten bij de bestaande bebouwing en daar waar het gaat om bebouwing in het buitengebied, te passen bij de aard van het landschap. Veiligheid staat voor de gemeente voorop. Dijkverhogingen en versterking van de waterkering zijn mogelijk. Verder wil de gemeente Harlingen haar cultuurhistorische karakter behouden en versterken.

De Ontwikkelvisie 2011-2021 Súdwest-Fryslân

In de Ontwikkelvisie 2011-2021 heeft de gemeente Súdwest-Fryslân de koers voor de toekomst uitgezet. Die koers is gebaseerd op een aantal pijlers, waaronder de weidsheid van het landschap en de grote rijkdom aan cultuur en erfgoed. De gemeente wil zorgvuldig omgaan met de weidsheid van land en water. Dat betekent kritisch kijken naar de noodzaak voor extra ruimtebeslag en hoge eisen stellen aan ruimtelijke kwaliteit. Cultuur en erfgoed zorgt voor een gevoel van eigenheid en gezamenlijke trots in Súdwest-Fryslân. Het heeft een grote aantrekkingskracht op toeristen. De gemeente wil dan ook het erfgoed beschermen, behouden en ontsluiten.

Súdwest-Fryslân ziet de Afsluitdijk als een belangrijke toegangspoort tot de gemeente. In combinatie met de IJsselmeerkust biedt de (Kop van de) Afsluitdijk veel mogelijkheden. Het Rijk is de leidende partij als het gaat om de verbeteringen in verband met de veiligheid. De inzet van de gemeente is er op gericht daarbij aan te haken door samen met het Rijk, regionale partners, kennisinstellingen en het bedrijfsleven mogelijkheden te benutten en te ontwikkelen voor duurzame energie, nieuwe vormen van voedselproductie, natuurontwikkeling, ICT en recreatie en toerisme.

4.4.1 Relatie inpassingsplan met gemeentelijk beleid

Samenvattend kan worden gesteld dat de maatregelen voor waterafvoer en waterveiligheid aansluiten bij het ruimtelijk beleid van de gemeenten. Waar mogelijk is ook ingespeeld op regionale ambities voor de Afsluitdijk. Paragraaf 5.2 gaat hier verder op in.

Hoofdstuk 5 Doelstellingen voor de Afsluitdijk

In dit hoofdstuk worden de algemene doelen voor de opgave van de Afsluitdijk toegelicht. Naast de centrale doelen wordt ingegaan op de wijze waarop ruimtelijke kwaliteit een plaats krijgt in de planuitwerking en wat overige uitgangspunten zijn.

5.1 Centrale doelen

De centrale doelen voor de Afsluitdijk zijn vastgelegd in de voorkeursbeslissingen waterveiligheid (opgenomen in de Structuurvisie Toekomst Afsluitdijk) en waterafvoer en staan beschreven in het Startdocument planuitwerking Afsluitdijk. Bij de centrale doelen zijn de verwachtingen voor de klimaatverandering van belang, hier wordt ingegaan in paragraaf 5.1.1. Vervolgens wordt in paragraaf 5.1.2 ingegaan op de centrale doelen voor waterveiligheid en in paragraaf 5.1.3 op die van waterafvoer.

5.1.1 Klimaatscenario's voor waterveiligheid en waterafvoer

Voor de verwachtingen over omvang en tempo van klimaatveranderingen en de daaruit volgende wateropgaven hanteert het Nationaal Waterplan 2009-2015 de klimaatscenario's (versie 2006) van het KNMI en de verwachtingen van de Deltacommissie voor de plausibele bovengrens op de lange termijn. In aansluiting op het overheidsbeleid, beschreven in het Nationaal Waterplan, worden ook bij de doelstellingen voor waterveiligheid en waterafvoercapaciteit van de Afsluitdijk de KNMI-scenario's aangehouden: W+ in het geval van de waterveiligheid en G in het geval van waterafvoer.

Bij de keuze voor een bepaald klimaatscenario speelt het maatschappelijk risico een grote rol. Het maatschappelijk risico is voor het aspect hoogwaterveiligheid groot, voor wateroverlast gewoonlijk kleiner. Daarnaast is voor de keuze van belang hoe groot de flexibiliteit van de maatregelen voor waterveiligheid en waterafvoercapaciteit is. Bij de waterveiligheidsmaatregelen voor de Afsluitdijk is de flexibiliteit beperkt: de helft van de dijk versterken of de dijk een beetje versterken is niet zinvol, de dijk moet na de versterking tot halverwege deze eeuw aan de 1/10.000-eis voldoen. Bij maatregelen in het kader van waterafvoer is er meer flexibiliteit. De voorkeursbeslissing waterafvoer zet juist nadrukkelijk in op het gefaseerde aanbrengen van pompen, onder meer met als reden dat met deze fasering de flexibiliteit ontstaat om de pompcapaciteit stapsgewijs verder uit te bouwen, afhankelijk van de feitelijke klimaatontwikkelingen.

Bij een lage flexibiliteit en een hoog maatschappelijk risico, zo geeft het Nationaal Waterplan aan, verdient het de voorkeur om rekening te houden met de bovengrens van de klimaatverwachtingen. Voor waterveiligheidsopgave van de Afsluitdijk wordt daarom de bovengrens van de KNMI-scenario W+ gehanteerd (met een zeespiegelstijging van + 35 cm in 2050 ten opzichte van 1990). Voor de waterafvoeropgave van de Afsluitdijk wordt, in lijn met het Nationaal Waterplan, het G-scenario aangehouden (met een zeespiegelstijging van + 25 cm in 2050 ten opzichte van 1990).

5.1.2 Waterveiligheid

Doelstelling: voldoen aan de 1/10.000-eis

Dijken zijn zo ontworpen dat ze bestand zijn tegen maatgevende omstandigheden. Die maatgevende omstandigheden zijn extreme omstandigheden. In het geval van de Afsluitdijk gaat het om een situatie met een combinatie van een extreem zware noordwesterstorm en springtij. In zo'n situatie wordt het water hoog tegen de dijk opgestuwd en slaan er golven overheen. De kracht die het water op de dijk uitoefent – de 'hydraulische belasting' – is dan heel erg groot. De dijk moet in staat zijn die hydraulische belasting op te vangen; hij mag er niet onder bezwijken.

Waar ligt de grens? In Nederland wordt daarbij gewerkt met een zogenoemde overschrijdingskans. De overschrijdingskans is een vertaling van de hydraulische belasting die een waterkering aan moet kunnen. Om preciezer te zijn: de overschrijdingskans is de kans dat water en golven een grotere hydraulische belasting op de dijk uitoefenen dan de hydraulische belasting waarop die dijk ontworpen is. Voor de Afsluitdijk is de norm voor deze overschrijdingskans 1/10.000 per jaar. Dit betekent dat de dijk geschikt moet zijn om alle combinaties van waterstanden en golven te weerstaan die een kans van 1 op 10.000 per jaar hebben om voor te komen. In het geval van de Afsluitdijk wordt ook wel gezegd dat de dijk bestand moet zijn tegen de waterstand en golfhoogte die gepaard gaan met een maatgevende '1/10.000-storm'.

Principekeuzes

In de Structuurvisie Toekomst Afsluitdijk zijn drie principekeuzes gemaakt waarmee bereikt kan worden dat de Afsluitdijk aan de 1/10.000-eis voldoet.

1. Het dijklichaam van de Afsluitdijk wordt versterkt volgens het principe van de 'overslagbestendige dijk', met een groene (vegetatie) uitstraling

Overslagbestendigheid houdt in dat het dijklichaam hoog genoeg is om onder vrijwel alle omstandigheden het water tegen te houden; geaccepteerd wordt echter dat er bij een uitzonderlijk zware storm door golfoverslag water over de dijk komt. De binnenzijde van de dijk moet dan sterk genoeg zijn om dit overslaande water te weerstaan. In de Structuurvisie is de beleidskeuze opgenomen dat het overslagbestendige dijklichaam 'een groene (vegetatie) uitstraling' heeft op het binnentalud. De overslagbestendige dijk moet voldoen tot halverwege deze eeuw.

2. De waterveiligheid van de sluizencomplexen wordt gewaarborgd

Er worden maatregelen genomen om de huidige constructies zodanig te versterken dat de sluizencomplexen tot halverwege deze eeuw voldoen aan de 1/10.000-eis. Tegen die tijd hebben de complexen het einde van hun technische levensduur bereikt. Nieuwbouw is dan een optie. Voor de komende decennia is dat nog niet nodig.

3. De versterking van de Afsluitdijk wordt gefaseerd aangepakt: 'adaptief deltamanagement'

Op de kortere termijn worden maatregelen gerealiseerd die ervoor zorgen dat de Afsluitdijk tot halverwege deze eeuw voldoet aan de 1/10.000-eis. Dit betekent dat aangetoond moet kunnen worden dat de Afsluitdijk goedgekeurd zou worden bij een veiligheidstoetsing halverwege deze eeuw, op basis van de maatgevende omstandigheden zoals die op dat moment van toepassing zijn, met inbegrip van de zeespiegelstijging die voorzien wordt in het W+-scenario dat voor waterveiligheid het uitgangspunt vormt: + 35 cm ten opzichte van het jaar 1990.

In de tweede helft van deze eeuw ontstaat naar verwachting de noodzaak vervolgmaatregelen te treffen aan het dijklichaam en de sluizencomplexen. Een gefaseerde aanpak heeft daarbij als voordeel dat de totale kosten over een lange periode gespreid kunnen worden en dat de kosten voor de eerste verbeteringsslag relatief laag zijn. Bovendien biedt een gefaseerde aanpak de mogelijkheid om:

  • halverwege deze eeuw in te spelen op de feitelijke ontwikkelingen en voortschrijdend inzicht op het gebied van klimaatverandering en zeespiegelstijging;
  • gebruik te maken van nieuwe technologische mogelijkheden die tegen die tijd ongetwijfeld voorhanden zijn;
  • aan te sluiten bij dan levende maatschappelijke wensen.

De gefaseerde aanpak biedt op die manier de huidige generatie een adequate bescherming terwijl de volgende generatie de vrijheid behoudt om zelf tot de beste keuze over de Afsluitdijk in de tweede helft van deze eeuw te komen. De gefaseerde aanpak is daarmee een voorbeeld van 'adaptief deltamanagement'.

In dit adaptief deltamanagement is de realisatie van een overslagbestendig dijklichaam een functionele eerste stap, die de nodige flexibiliteit biedt voor een gefaseerde aanpak met eventuele vervolgwerkzaamheden in de tweede helft van deze eeuw. Een overslagbestendig dijklichaam biedt namelijk alle technische mogelijkheden voor verdere aanpassingen. Dat kan bijvoorbeeld een verdere versterking zijn waarbij nog steeds overslagbestendigheid het basisprincipe is, maar de dijk kan in de tweede helft van deze eeuw ook alsnog op traditionele wijze verhoogd en verbreed worden, of met een andere dan beschikbare techniek verder worden versterkt.

Bij deze gefaseerde aanpak is er een nuancering voor de bekleding op het buitentalud en de nieuwe keersluizen. De noodzaak om de buitenbekleding aan te passen is pas gebleken na de publicatie van het Startdocument planuitwerking Afsluitdijk. Nieuwe bevindingen gaven aan dat de huidige bekleding van het buitentalud niet meer voldoet bij de maatgevende hydraulische randvoorwaarden. Dit leidt tot de conclusie dat het buitentalud van een nieuwe bekleding moet worden voorzien. Met een beperkte extra investering is het mogelijk de buitenbekleding te laten voldoen tot 2100. Dat is kosteneffectief en laat ruimte om de hoogte van de kruin of van het binnentalud na 2050 aan te passen. Voor de sluizencomplexen wordt de levensduur zo lang gerekt als nu mogelijk lijkt. Verwachting is dat rond 2050 de complexen niet meer te versterken zijn. De voorziene keersluizen bij Kornwerderzand en Den Oever worden los van de oorspronkelijke schutsluizen uitgevoerd en direct gedimensioneerd op de eisen van 2100, zodat deze nieuwe elementen ook functioneel blijven als de achterliggende sluizencomplexen rond 2050 vernieuwd moeten worden.

5.1.3 Waterafvoer

De doelstelling voor waterafvoer is het handhaven van de huidige peildynamiek in het IJsselmeer tot ten minste 2050, ondanks de stijgende zeespiegel en de hogere piekafvoeren vanuit het achterland. Als referentie wordt uitgegaan van het peil in de periode 1976-2011. Uitgangspunt voor de zeespiegelstijging is het klimaatscenario G van het KNMI. Maatgevend voor de capaciteit van de waterafvoer is de situatie in het winterhalfjaar. De kenmerkende getallen die de huidige peildynamiek markeren zijn:

  • een peil in de winter van gemiddeld afgerond NAP -0,25 m;
  • een maximum peil van NAP +0,55 m;
  • een minimum peil van NAP -0,40 m.

Het peilbesluit voor het IJsselmeergebied zal in lijn met de uitgangspunten zoals benoemd in een tussentijdse wijziging van het Nationaal Waterplan medio 2017 worden herzien. Deze herziening heeft als doel de strategische zoetwaterfunctie van het IJsselmeergebied in de zomerperiode te versterken. Dit heeft geen invloed op de bovenstaande kenmerkende getallen die binnen het project Afsluitdijk worden gehanteerd.

Principekeuze: 'spuien als het kan, pompen als het moet'

Om de bovengenoemde doelstelling te bereiken is besloten de afvoercapaciteit van de Afsluitdijk te vergroten. Daarbij is een benadering gekozen die zich laat typeren als: 'spuien als het kan, pompen als het moet'. Spuien is en blijft de aangewezen methode om grote volumes relatief snel te kunnen afvoeren. Vooral in pieksituaties is het echter cruciaal te kunnen beschikken over een aanvullende methode die te allen tijde inzetbaar is, ook wanneer spuien tijdelijk niet mogelijk is. Die methode is: pompen. Pompen kunnen tegen de zwaartekracht in werken; door te pompen kan water worden afgevoerd als het water in de Waddenzee hoger staat dan in het IJsselmeer.

In de voorkeursbeslissing over de waterafvoer is aangegeven dat de pompen gefaseerd worden ingebouwd in het spuicomplex van Den Oever. De pompcapaciteit wordt naar behoefte stap voor stap verder uitgebouwd. Deze fasering heeft – in vergelijking met de bouw van een geheel nieuwe voorziening elders op de Afsluitdijk – onder meer als voordeel dat investeringen in de tijd gespreid kunnen worden, dat ingespeeld kan worden op de zich feitelijk voordoende snelheid van klimaatverandering en zeespiegelstijging, en dat bij elke stap geprofiteerd kan worden van de opgebouwde ervaring bij eerdere stappen.

5.2 Regionale ambities

Het realiseren van de opgave voor waterveiligheid en waterafvoer staat niet op zichzelf. De regionale overheden hebben ambities voor de Afsluitdijk op het gebied van duurzaamheid, ecologie en recreatie & toerisme. Onderstaand wordt ingegaan op de synergie tussen de rijksmaatregelen en de regionale ambities en daarna wordt een aantal ambities nader toegelicht.

5.2.1 Synergie tussen rijksmaatregelen en regionale ambities

Rijk en regio hebben afspraken gemaakt over het bereiken van synergie tussen waterbouw en regionale ambities. Grofweg zijn de afspraken voor wat betreft de verhouding met het rijksinpassingsplan Afsluitdijk te verdelen in de vier categorieën die hieronder worden toegelicht.

Ruimte geven (niet onmogelijk maken)

Het plangebied van het rijksinpassingsplan is strikt beperkt tot het geografische gebied van de oplossingsruimte voor de waterbouwmaatregelen. Daarbuiten kunnen de regionale overheden zelf tot planologische regelingen komen om hun ambities te realiseren. Dit betreft bijvoorbeeld:

  • het project Waddenpoort Den Oever;
  • de aanpassingen van de horecavoorziening bij het Monument;
  • het 'rivier'gedeelte (in- en uitstroom) van de vismigratierivier (zie ook hieronder);
  • beleefcentrum Kornwerderzand.

Een ruimtelijk plan vaststellen over het rijksinpassingsplan

Vanuit de Wet ruimtelijke ordening, in samenhang met de regels in het rijksinpassingsplan, geldt dat een gemeente of provincie gedurende tien jaar geen eigen ruimtelijk plan (bestemmings- of inpassingsplan) kan vaststellen voor de gronden die zijn begrepen in een rijksinpassingsplan, tenzij het rijksplan daarvoor expliciet gelegenheid biedt. Het rijksinpassingsplan biedt gelegenheid om voor de volgende regionale ambities een gemeentelijk bestemmingsplan of een provinciaal inpassingsplan tot stand te brengen:

  • de coupure in de Afsluitdijk voor de vismigratierivier ten westen van Kornwerderzand;
  • de opschaling van de blue energy centrale op Breezanddijk;
  • de plaatsing van stromingsturbines in de spuicomplexen van Kornwerderzand (productielocatie) en Den Oever (testlocatie);
  • het camperterrein Kornwerderzand (huidige noordelijke dagrecreatieterrein).

Aanvullend kan de minister van Infrastructuur en Milieu, voor een regionaal project die nu nog niet is voorzien, door wijziging van het rijksinpassingsplan de gelegenheid bieden aan de gemeente of de provincie om binnen de termijn van 10 jaar daartoe een bestemmingsplan of een inpassingsplan vast te stellen. Mogelijkheden voor regionale ambitie binnen het rijksinpassingsplan

Het rijksinpassingsplan staat de realisatie van een aantal regionale ambities bij recht toe. Deze ambities passen binnen het rijksinpassingsplan Afsluitdijk. Het gaat om de volgende ambities:

  • een recreatief fietspad op het buitentalud;
  • een recreatief wandelpad ten zuiden van de draaibrug Den Oever (onderdoorgang);
  • een nieuwe voetgangersbrug over de A7 bij het Monument ter vervanging van de huidige loopbrug.

Aanpassing van de waterbouwkundige maatregelen vanwege een regionale ambitie

De schutsluis bij Kornwerderzand wordt versterkt om te voldoen aan de eisen voor waterveiligheid. Voor het rijk volstaat een oplossing met de huidige doorvaarbreedte (14 meter) van de schutsluis. De regio heeft echter de ambitie in de toekomst het schutten van grotere schepen mogelijk te maken, tot een breedte van 25 meter. Vanwege deze regionale ambitie heeft het rijk de oplossingsruimte in het rijksinpassingsplan aangepast. De nieuw te bouwen keersluis vormt daardoor geen belemmerende factor voor de ambitie van de regio om in de toekomst de bestaande schutsluis en de bruggen zo aan te passen dat schepen tot 25 meter breed de Afsluitdijk kunnen passeren. Zie in dit kader ook de brief die de minister van Infrastructuur en Milieu op 1 oktober 2014 over dit onderwerp naar de Tweede Kamer heeft gestuurd (Tweede Kamer 2014-2015, kamerstuk 34000-A nr. 5).

5.2.2 Toelichting regionale ambities

In het onderstaande wordt een aantal belangrijke regionale ambities, die nauw verbonden zijn met de rijksmaatregelen voor waterveiligheid en waterafvoer, nader toegelicht.

Vismigratierivier (Kornwerderzand)

De vismigratierivier is een opening in de Afsluitdijk waar trekvissen door heen kunnen zwemmen om vanuit de Waddenzee het IJsselmeer te bereiken en andersom. Door dijken en dammen zoals de Afsluitdijk is dat niet of nauwelijks meer mogelijk. De vismigratierivier is een initiatief om de hindernis voor trekvissen op te heffen.

De vismigratierivier is gedacht ten westen van het spuicomplex van Kornwerderzand. De rivier (zie afbeelding 5.1) krijgt een coupure, een doorsnijding, in het dijklichaam van de Afsluitdijk als doorlaat tussen Waddenzee en IJsselmeer en twee coupures in de westelijke uitstroombekkendam bij de spui van Kornwerderzand. De vismigratierivier zal moeten voldoen aan alle eisen vanuit hoogwaterbescherming.

De provincie Fryslân maakt de vismigratierivier ruimtelijk mogelijk met een provinciaal inpassingsplan met de daarbij horende milieueffectrapportage en Passende Beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. De procedure van het provinciale inpassingsplan volgt in de tijd kort op het rijksinpassingsplan voor de Afsluitdijk. In de regels van het rijksinpassingsplan is een voorziening getroffen waarmee de provincie het inpassingsplan voor de vismigratierivier binnen de planperiode en (deels) over het plangebied van het rijksinpassingsplan kan vaststellen. De realisatie van de coupures (zie cirkels in afbeelding 3.3) wordt onderdeel van het uitvoeringscontract van de Afsluitdijk, de overige onderdelen van de vismigratierivier worden in een afzonderlijke opdracht van de regio tot stand gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.IMip15Afsluitdijk-2000_0018.png"

Afbeelding 5.1. Geoptimaliseerde voorkeursvariant vismigratierivier

Blue energy (Breezanddijk)

Blue energy is een innovatieve vorm van energieopwekking waarbij energie vrij komt uit het potentiaalverschil van het zoete water uit het IJsselmeer en het zoute water uit de Waddenzee. Sinds 2013 staat op Breezanddijk een kleine proefinstallatie. Deze installatie ligt buiten het plangebied van het rijksinpassingsplan. Een eventuele uitbreiding van deze installatie en bijbehorende voorzieningen kan worden ingepast met een nieuw bestemmingsplan. Het rijksinpassingsplan biedt hiervoor ruimte.

Stromingsenergie (Kornwerderzand en Den Oever)

Marktpartijen hebben concrete initiatieven voor de realisatie van installaties voor het opwekken van (extra) stromingsenergie in de spuisluizen van Kornwerderzand. Het gaat om het aanbrengen van turbines in de spuikokers en de realisatie van een 5 megawatt-aansluiting. In het rijksinpassingsplan is de mogelijkheid geboden om een nieuw bestemmingsplan op te stellen voor de plaatsing van de stromingsturbines.

Daarnaast zijn in de spuisluizen van Den Oever twee kokers in gebruik als testlocatie voor stromingsturbines en stromingsenergie. Het rijksinpassingsplan biedt de mogelijk om ten behoeve van dit project een bestemmingsplan op te stellen.

Fietspad (dijk en Robbenplaat)

Conform de Bestuursovereenkomst Toekomst Afsluitdijk is binnen het project Afsluitdijk een verkenning uitgevoerd naar fietspaden met zicht naar beide zijden van de dijk. Deze verkenning heeft ertoe geleid dat in juni 2014 de regio besloot, naast het behoud van een utilitair fietspad ten noorden van de A7, een nieuw fietspad op het buitentalud van het dijklichaam tot stand te brengen tussen de Friese Kust tot aan de brug bij Kornwerderzand en tussen Den Oever en het Monument. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid vanaf zowel het vaste land van Noord-Holland als Fryslân een rondje te fietsen met afwisselend heen of terug zicht op IJsselmeer en Waddenzee. Ook op Robbenplaat, nabij het spuicomplex Den Oever, is een fietslus voorzien. Deze extra fietspaden zijn mogelijk binnen de bestemmingen van het rijksinpassingsplan.

Het Monument

Het Monument, het gedenkteken in de vorm van een uitkijktoren op de historische sluitplaats van de Afsluitdijk en tevens rijksmonument, heeft een belangrijke toeristisch-recreatieve functie. De regio heeft de ambitie om deze functie te versterken, onder meer door de horecavoorzieningen en de mogelijkheid voor informatieverstrekking uit te breiden. Ook zijn er plannen voor een nieuwe indeling van de parkeerplaats en uitzichtpunten. In deze plannen past ook de verplaatsing van de huidige loopbrug over de A7. Voor de verplaatsing van deze loopbrug is in het rijksinpassingsplan een bouwmogelijkheid opgenomen ter hoogte van het Monument. De voorziene locatie voor uitbreiding van de horecavoorzieningen ligt buiten de begrenzing van het rijksinpassingsplan. De gemeente kan voor deze uitbreiding een nieuw bestemmingsplan vaststellen.

Wandelonderdoorgang brug Den Oever

Bij de draaibrug van Den Oever is de aanleg van een wandelpad gepland. Onder de brug krijgt het pad een houten steiger met leuningen, de aansluitingen op de overige infrastructuur worden in beton uitgevoerd. Het rijksinpassingsplan maakt het nieuwe wandelpad mogelijk voor zover het ligt binnen de planbegrenzing. Het overige deel van wandelpad is mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan.

Camperterrein (Kornwerderzand)

Het huidige dagrecreatieterrein aan Waddenzijde bij Kornwerderzand (ten oosten van de buitenhaven) leent zich goed voor het inrichten van een camperterrein. Het terrein heeft een aantrekkingskracht voor de meer avontuurlijke recreanten. De ruigheid geeft deze plek een eigen karakter. Inrichting van het terrein als camperterrein is mogelijk na afronding van de werkzaamheden die daar plaatsvinden in het kader van het project Afsluitdijk. De gemeente zal het terrein planologisch mogelijk maken met een nieuw bestemmingsplan. In het rijksinpassingsplan is geregeld dat dit bestemmingsplan ook daadwerkelijk na afronding van de werkzaamheden kan worden vastgesteld.

5.3 Ruimtelijke kwaliteit

5.3.1 Beleidsdoel Structuurvisie Toekomst Afsluitdijk

In de Structuurvisie Toekomst Afsluitdijk is aangegeven dat inrichtingsmaatregelen aan de Afsluitdijk consequenties kunnen hebben voor de ruimtelijke kwaliteit. Er zijn evenwel ook kansen om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren.

De betekenis van de Afsluitdijk is in de Structuurvisie als volgt verwoord:

'De Afsluitdijk is een icoon van de Nederlandse strijd tegen het water, heeft aanzienlijke cultuurhistorische waarde en de beleving van de robuuste, rechtlijnige dijk tussen IJsselmeer en Waddenzee is uniek. De Afsluitdijk is een voorbeeld van de internationaal vermaarde Nederlandse waterbouw en trekt bezoekers uit de hele wereld. In de geschiedenis van Nederland en in de identiteit van het IJsselmeergebied speelt de dijk een belangrijke rol. De Afsluitdijk zal ook in de toekomst een icoon zijn: van verleden en toekomst, duurzaamheid en innovatie, recreatieve trekpleister in het noorden van het land en visitekaartje van de Nederlandse waterbouwtraditie.'

Als concrete opgaven en aandachtspunten noemt de Structuurvisie vervolgens:

  • behoud van de huidige strakke lijn;
  • behoud van de openheid, zichtlijnen en historische schootsvelden;
  • behoud van het beschermd dorpsgezicht Kornwerderzand met voorhaven, buitenhaven en bruggen;
  • streven naar het werkend in stand houden van bestaande monumenten en zoeken naar nieuwe, passende functies voor cultuurhistorisch monumentale kunstwerken die buiten gebruik worden gesteld. Passende nieuwe functies dienen de kwaliteit te ondersteunen, zichtbaar en bereikbaar te maken;
  • bij nieuwe ontwikkelingen uitgaan van het innovatieve waterstaatkundige karakter van de dijk.
5.3.2 Uitgangspunten Startdocument planuitwerking Afsluitdijk

In het Startdocument is ruimtelijke kwaliteit onderkend als belangrijk uitgangspunt. Hier is aangegeven dat met de regionale partijen een Masterplan Beeldkwaliteit wordt opgesteld. Het doel daarvan is een goed evenwicht te vinden tussen het vastleggen en veiligstellen van de ruimtelijke beeldkwaliteit en het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden, in het bijzonder voor de noodzakelijke maatregelen voor waterveiligheid en waterafvoer. Daarnaast is hier uitgesproken dat een Kwaliteitsteam Afsluitdijk zal adviseren over dit Masterplan. Ruimtelijke kwaliteit maakt onderdeel uit van het ontwerp- en beoordelingskader voor de oplossingsruimte in het MER.

5.3.3 Masterplan Beeldkwaliteit Afsluitdijk

Het Masterplan Beeldkwaliteit Afsluitdijk beschrijft wat de gewenste ruimtelijke kwaliteit is van de toekomstige maatregelen en initiatieven op en rond de Afsluitdijk. Het Masterplan is vastgesteld als een bestuurlijke afspraak van rijk en regionale overheden. Het Masterplan maakt onderscheid in de ruimtelijke kaders waaraan de betrokken overheden toekomstige maatregelen toetsen (richtlijnen ruimtelijke kwaliteit en vormgevingsprincipes) en uitwerkingen en streefbeelden die de gewenste ontwikkelingsrichting vanuit ruimtelijke kwaliteit in beeld brengen. De uitwerkingen en streefbeelden dienen ter inspiratie, geven een wenkend perspectief voor de langere termijn en zijn uit hun aard niet verplichtend.

Het Masterplan kent als centraal en gemeenschappelijk doel: 'de totstandkoming van de Afsluitdijk als waterbouwkundig icoon van de 21e eeuw' dat is uitgewerkt in een ruimtelijke visie, een partituur (afbeelding 5.2.) en richtlijnen ruimtelijke kwaliteit. De te volgen strategie luidt als volgt: (1) de essentie van het waterbouwkundig icoon en van de beleving van het waterlandschap is de kern, die versterkt wordt op basis van de aanknopingspunten uit de ruimtelijke analyse van de Afsluitdijk; (2) op basis van deze kern sluiten de ambities voor recreatie & toerisme en ecologie zó aan dat ze de ruimtelijke kwaliteit van het waterbouwkundig icoon en het waterlandschap versterken; (3) het streven naar maximalisering van duurzaamheid vormt de overkoepelende afweging voor alle ruimtelijke maatregelen.

Het Masterplan bevat 'richtlijnen ruimtelijke kwaliteit' en -vormgevingsprincipes voor de dijk, de kunstwerken en de knooppunten van de Afsluitdijk en bebouwingsregels. Zoals hiervoor is aangeduid vormen de benadering vanuit het waterbouwkundige icoon en de beleving van het waterlandschap de kern.

De richtlijnen ruimtelijke kwaliteit die betrekking hebben op de maatregelen voor waterveiligheid en waterafvoer zijn:

Dijklichaam (gehele Afsluitdijk)

  • beleving karakteristiek zeedijkprofiel behouden en versterken;
  • behoud van de strakke autonome lijn van de dijk met een uniform profiel;
  • de hiërarchie van de hoofddijk, havendijken en dammen herkenbaar houden;
  • overgangen tussen de taluds van de dijk, dammen en kunstwerken vloeiend vormgeven;
  • beleving van de grootsheid van het waterlandschap aan weerszijden van de dijk behouden en versterken.

Algemene bebouwingsregels

  • geen gebouwen en zo min mogelijk andersoortige bouwwerken buiten de knooppunten;
  • zo min mogelijk storende objecten van recente datum op de Afsluitdijk;
  • monument en heftorens zijn de enige beeldbepalende verticale gebouwde accenten;
  • de oorspronkelijke afwerkingen en kleuren van de rijksmonumenten herstellen;
  • positie en hoogte bebouwing afstemmen op dijkhoogte en schootvelden kazematten;
  • nieuwe bouwwerken versterken het waterbouwkundig icoon door spectaculaire eenvoud;
  • uniforme vormgeving van objecten en wegmeubilair passend bij het civieltechnische karakter;
  • bebouwing langs de dijk versterkt het lineaire karakter van de Afsluitdijk;
  • De materialisering blijft onder weerbarstige omstandigheden van goede kwaliteit;
  • bebouwing op afstand van de dijk gaat visueel op in het landschap;

Kunstwerken

  • instandhouding van de werking van de monumentale spuisluiscomplexen;
  • overeenkomst Stevinsluizen en Lorentzsluizen blijft herkenbaar;
  • beleving ritme en verticaliteit heftorens versterken;
  • functionele mechanismen verhuld vormgegeven;
  • ritme, symmetrie en sequentie van de sluizencomplexen behouden, als entreepoorten van de dijk;
  • voorhavens vormgeven als symmetrische ruimtes die Waddenzee en IJsselmeer verbinden.

Knooppunten (Den Oever, Monument, Breezanddijk, Kornwerderzand)

  • de samenhang binnen het militaire systeem en met het waterbouwkundige systeem herkenbaar houden;
  • herkenbaarheid beginpunten Afsluitdijk versterken;
  • poortwerking van knooppunten versterken als contrast met het weidse waterlandschap.

Daarnaast zijn er ruimtelijke richtlijnen voor ecologische condities, toeristisch recreatieve attractie en duurzaamheid in het Masterplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.IMip15Afsluitdijk-2000_0019.png"

Afbeelding 5.2. Partituur Afsluitdijk en legenda Masterplan Beeldkwaliteit

De richtlijnen ruimtelijke kwaliteit en de vormgevingsprincipes uit het Masterplan Beeldkwaliteit Afsluitdijk zijn benut bij de planuitwerking van het project Afsluitdijk. Hierdoor heeft het Masterplan een belangrijke functie in het ontwerpproces en is de ruimtelijke kwaliteit vanaf het begin meegewogen in het ontwerpproces.

Doorwerking in het rijksinpassingsplan

Het Masterplan Beeldkwaliteit Afsluitdijk geeft richtlijnen ruimtelijke kwaliteit en vormgevingsprincipes. Het vastgestelde Masterplan Beeldkwaliteit heeft de status van een bestuurlijke afspraak; het is geen wettelijk instrument en daarom op zichzelf niet juridisch bindend. In de planuitwerking is getoetst in welke mate de oplossingsruimte voldoet aan deze kaders uit het Masterplan (zie paragraaf 5.3.3). De formele doorwerking voor de maatregelen voor waterveiligheid en waterafvoer vindt plaats in het rijksinpassingsplan. Met name de hoofdzaken vanuit het Masterplan Beeldkwaliteit hebben hun doorwerking in het rijksinpassingsplan. In hoofdstuk 7 komt deze doorwerking concreet aan de orde bij de bespreking van de fysieke oplossingsruimte.

De doorwerking naar de uitvoering loopt vervolgens via een Esthetisch Programma van Eisen, dat bindend onderdeel uitmaakt van het aanbestedingsdossier voor de maatregelen voor waterveiligheid en waterafvoer en voor de regionale ambities die opgenomen zijn in het realisatiecontract bij het Project Afsluitdijk. Er wordt verlangd dat de opdrachtnemer een gekwalificeerde architect en landschapsarchitect inzet voor het definitieve ontwerp. De architect en landschapsarchitect die het Masterplan Beeldkwaliteit Afsluitdijk hebben opgesteld zijn bij de beoordeling van ontwerpen betrokken en voeren supervisie uit tijdens de realisatie. Het Kwaliteitsteam Afsluitdijk behoudt gedurende de uitvoeringsfase zijn adviserende rol.

5.4 Versterken van erfgoedwaarden

Cultuurhistorie vormt een belangrijke zelfstandige waarde van de Afsluitdijk. Het gaat om het samenstel van civiele en militaire objecten (ensemblewerking, het cultuurhistorische verhaal), om afzonderlijk waardevolle objecten en om archeologische vindplaatsen (scheepswrakken en oorlogssporen). Cultuurhistorie draagt in belangrijke mate bij aan de ruimtelijke kwaliteit van de Afsluitdijk en is daarmee sterk verweven zoals ook in de Structuurvisie Toekomst Afsluitdijk tot uitdrukking is gebracht. De Afsluitdijk heeft een grote functionaliteit met een sterke samenhang tussen dijk en elementen en tussen de elementen onderling. De Afsluitdijk kent een hoge mate van authenticiteit en gaafheid; tot nog toe zijn er geen ingrijpende ruimtelijke verandering aan de dijk geweest. Het dijklichaam vormt een rechte streep door het water met een sterke continuïteit over de gehele lengte. De Afsluitdijk is gelegen in een grootschalige openheid die maximale (visuele) beleving van de dijk en de natuurelementen mogelijk maakt. Deze openheid kent twee verschillende waterlandschappen die aan beide zijden van de Afsluitdijk door twee ruimtelijk verschillende kusten worden afgebakend.

Op de Afsluitdijk bevinden zich een beschermd dorpsgezicht en een relatief groot aantal Rijksmonumenten. In de buurt van de Afsluitdijk zijn archeologische vindplaatsen met scheepswrakken en oorlogsresten uit WOII. De Afsluitdijk is formeel als geheel geen monument maar wel een monumentaal geheel.

Om de cultuurhistorische waarden van de Afsluitdijk voor de toekomst te behouden en waar mogelijk te versterken, is een inventariserende studie uitgevoerd (Bouwhistorische onderzoek), en is een visie opgesteld met cultuurhistorische kernkwaliteiten (Witteveen+Bos, 2014). Deze visie geeft een beknopte, geobjectiveerde beschrijving van de huidige cultuurhistorische (en archeologische) waarden en vormt een middel om afgewogen keuzes te maken in de planvorming. De kernkwaliteiten zijn in beeld gebracht vanuit de opvatting van historische continuïteit. Dat wil zeggen dat de Afsluitdijk vanuit het verleden, maar ook in het heden en naar de toekomst toe, verschillende functies vervult op waterbouwkundig, militair en maatschappelijk gebied. De continuïteit zou in stand moeten worden gehouden en nieuwe ontwikkelingen en planuitwerkingen worden getoetst aan het in stand houden dan wel versterken van deze waarden.

Doorwerking in het rijksinpassingsplan

Het rijksinpassingsplan gaat primair over de versterkingsmaatregelen voor waterveiligheid en de toevoeging van afvoercapaciteit. De begrenzing van het plangebied is strikt afgestemd op de ruimte die nodig is voor de waterbouwmaatregelen. Hierdoor raakt het plan aan zo min mogelijk andere belangen, waaronder die van cultuurhistorie. Voorts moeten de maatregelen net als de ambities van de regionale overheden - passen binnen de toetskaders van het Masterplan Beeldkwaliteit Afsluitdijk. Cultuurhistorie, voor zover dat met de rijksopgave voor waterbouw te maken heeft, is expliciet in dit rijksinpassingsplan afgewogen. Daarbij is zowel rekenschap gegeven van de waarde van afzonderlijke cultuurhistorisch waardevolle elementen als van de waarde die wordt gevormd door het samenstel (ensemble) van de elementen op de Afsluitdijk. Het resultaat van de afweging komt tot uitdrukking in hoofdstuk 7 (fysieke oplossingsruimte), hoofdstuk 8 (eisen en voorwaarden) van de toelichting en in de planregels en de verbeelding. In hoofdstuk 9 (effecten) van deze toelichting en in meer uitgebreide vorm in het Milieueffectrapport Afsluitdijk staat de onderbouwing van deze afweging beschreven.

Enkele bijzonderheden van de borging van de cultuurhistorische waarden zijn de volgende. Vanzelfsprekend geldt voor de rijksmonumenten de primaire bescherming via de Monumentenwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In het rijksinpassingsplan zijn daarnaast de bedieningsgebouwen van de bruggen en de schutsluis bij Den Oever expliciet aangeduid als te behouden cultuurhistorische waarden en is ter signalering een functieaanduiding toegekend aan de behoudenswaardige militaire monumenten binnen het plangebied. In de regels van het plan is bovendien opgenomen dat de gronden binnen het plangebied tevens bestemd zijn voor 'het behoud van de cultuurhistorische en archeologische waarden'. Ook zijn alle aanlegactiviteiten (o.a. afgraven, ophogen en egaliseren van gronden) na afronding van het project Afsluitdijk aan een vergunningvereiste gebonden. Een vergunning voor dergelijke activiteiten kan alleen worden verleend als geen onaanvaardbare afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden van de gronden. Hiermee worden onder meer de grondwerken van de kazematten beschermd. Daarnaast is een aparte beschermingsregeling opgenomen voor de gronden en gebouwen binnen het beschermd dorpsgezicht Kornwerderzand. Een vergunning voor het (gedeeltelijk) slopen van een bouwwerk of een aanlegactiviteit binnen dit gebied kan na afronding van het project Afsluitdijk alleen worden verleend als er geen onevenredige schade aan de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden optreedt.

In het contract dat zal worden gesloten voor de realisatie van de waterbouwwerkzaamheden zullen in eisen en voorwaarden de nodige waarborgen voor de bescherming van de cultuurhistorische waarden worden opgenomen. Dit is per element opgenomen in hoofdstuk 8 van de toelichting.

5.5 Functiebehoud

Tijdens de planuitwerking is, conform het uitgangspunt beschreven in het Startdocument, ook functiebehoud een uitgangspunt geweest bij het tot stand komen van de oplossingsruimte. De effecten op de bestaande functies zijn onderzocht in het milieueffectonderzoek en komen in hoofdstuk 9 aan bod. In hoofdstuk 6 in beschreven hoe participatie van belanghebbenden heeft bijgedragen aan het verminderen van de effecten.

Hoofdstuk 6 Werkwijze planuitwerking

6.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft op hoofdlijnen de werkwijze die in het project Afsluitdijk is gevolgd om de ruimte af te bakenen voor de beoogde maatregelen. Deze ruimte is bij de planuitwerking aangeduid met het begrip oplossingsruimte, zoals reeds in hoofdstuk 1 toegelicht. Een beschrijving van de inhoudelijke keuzes bij de afbakening van de oplossingsruimte is opgenomen in hoofdstuk 7.

De oplossingsruimte voor de maatregelen wordt begrensd in fysieke zin (de ruimte), in eisen en in voorschriften:

  • voor het ontwerp van de maatregelen wordt de maximaal beschikbare fysieke ruimte voor de maatregelen op kaart aangegeven (de verbeelding) en in regels vastgelegd;
  • in eisen die aangeven waaraan de maatregelen verder moeten voldoen;
  • tijdens de aanlegfase is de oplossingsruimte begrensd door voorwaarden, bijvoorbeeld om hinder voor het wegverkeer en voor de scheepvaart te beperken, of om te voorkomen dat er tijdens de aanlegfase ernstig nadelige effecten op beschermde natuurwaarden optreden. Deze voorwaarden volgen uit de vergunningen, ontheffing en het contract. Daarnaast worden aan de opdrachtnemer werkgrenzen (zie ook afbeelding 1.1) meegegeven waarbinnen hij zijn uitvoeringsmaatregelen uit moet voeren.

6.2 Fasering oplossingsruimte

Wat voorafging ('stap 0'): voorkeursbeslissingen en Startdocument

De voorkeursbeslissingen waterveiligheid en waterafvoer zorgen voor een eerste inperking van de oplossingsruimte. Zo ligt aan de voorkeursbeslissing voor de waterveiligheid de doelstelling ten grondslag dat de Afsluitdijk als primaire waterkering tot halverwege deze eeuw aan de 1/10.000-eis voldoet. Maatregelen aan het dijklichaam en de sluizencomplexen waarmee dit doel niet bereikt kan worden, worden daarom niet in de planuitwerking meegenomen. Ook de voorkeursbeslissing om het dijklichaam overslagbestendig te maken, bakent de oplossingsruimte af. Die beslissing betekent bijvoorbeeld dat geheel andere oplossingsprincipes, zoals technische constructies bovenop de dijk om golven te keren, buiten beschouwing blijven. Op dezelfde manier beperkt de voorkeursbeslissing voor de waterafvoer de oplossingsruimte. Voor waterafvoer wordt de planuitwerking toegespitst op het gefaseerd aanbrengen van pompen in het spuicomplex bij Den Oever. Opties zoals het realiseren van een geheel nieuwe voorziening (zoals een gemaal of spuimiddel) elders op de Afsluitdijk vallen in het licht van de voorkeursbeslissing buiten de oplossingsruimte.

In het Startdocument (2013), is op deze eerste inperking vanuit de voorkeursbeslissingen voortgebouwd. In het Startdocument is een overzicht gepresenteerd van de verschillende manieren om de waterveiligheidsopgave en de waterafvoeropgave in te vullen: de varianten per onderdeel. In het Startdocument zijn deze varianten globaal beschreven en gevisualiseerd met schetsen om de werkingsprincipes ervan te verduidelijken.

De vlootschouw van varianten in het Startdocument laat zien welke soorten oplossingen op het eerste gezicht het overwegen waard zijn ('zo zou het kunnen'). Door al die mogelijke oplossingen als het ware bij elkaar op te tellen, ontstaat ook een eerste beeld van de oplossingsruimte (het 'speelveld'). Op die manier is via het Startdocument het vertrekpunt gecreëerd voor stap 1 in de planuitwerking.

Stap 1: oplossingsruimte begrenzen

Het doel van stap 1 is om per onderdeel de oplossingsruimte te begrenzen. Dat gebeurt met een methode die gebruikelijk is in planstudies en daarbij behorende milieueffectrapportages: varianten vergelijken. De relevante varianten als zodanig zijn al in het Startdocument aangedragen, maar om ze geschikt te maken voor een vergelijking moeten deze varianten eerst een bewerking ondergaan:

  • de varianten uit het Startdocument moeten om te beginnen een slag concreter worden uitgewerkt omdat de overeenkomsten en de verschillen tussen de varianten anders niet voldoende scherp voor het voetlicht komen. Bij een vergelijking is het bijvoorbeeld belangrijk te weten of de ene variant veel duurder is dan de andere, of dat de ene variant veel meer nadelige effecten heeft voor de natuur dan de andere. Een potloodschets of een schematische dwarsdoorsnede is eenvoudigweg te abstract om dit soort mogelijke verschillen voldoende scherp te krijgen;
  • bij de concretere uitwerking van de varianten is het vervolgens van belang dat elke variant een representatieve invulling is van de oplossingsrichting in kwestie: een 'typisch voorbeeld'. De versterking van de schutcomplexen kan hierbij als voorbeeld dienen. Bij beide schutcomplexen is het een mogelijke oplossing een nieuwe keersluis aan de Waddenzeezijde te bouwen. De vraag is dan: biedt zo'n soort oplossing voldoende perspectief? Een zeer bijzondere uitwerking, bijvoorbeeld met allerlei extra's of bijvoorbeeld met voorzieningen die nog nooit eerder zijn toegepast, is geen geschikte basis om deze vraag te beantwoorden.

In stap 1 is, in lijn met het bovenstaande, aan de varianten uit het Startdocument een concrete en representatieve invulling gegeven. Vervolgens zijn de varianten vergelijkenderwijs beoordeeld.

De opbrengst van stap 1 is tweeledig:

  • in een aantal gevallen geeft de vergelijkende beoordeling aanleiding de oplossingsruimte (fors) in te perken. Het komt erop neer dat bij de afronding van stap 1 in een aantal gevallen een begrenzing is aangebracht door varianten of bepaalde elementen van varianten te laten afvallen en het daarbij behorende deel van de oplossingsruimte te schrappen;
  • via de werkzaamheden in stap 1 is tevens een overzicht ontstaan van wat belangrijke 'issues' zijn voor de aanscherping en optimalisering van de resterende oplossingsruimte in stap 2 van de planuitwerking.

Stap 2: aanscherping en optimalisering

Hoewel 'aanscherpen' en 'optimaliseren' niet heel strikt van elkaar te scheiden zijn, is er wel sprake van verschillende invalshoeken. Bij 'aanscherpen' ligt het accent op de functionaliteit voor waterveiligheid en waterafvoer, terwijl 'optimaliseren' meer gericht is op het toevoegen van kwaliteit en het verzachten van effecten.

Functioneel aanscherpen

De fysieke grenzen zijn de spreekwoordelijke piketpalen van de oplossingsruimte. Het gaat dan bijvoorbeeld om de uiterste grens die bij een eventuele zeewaartse uitbreiding van het buitentalud van het dijklichaam niet overschreden mag worden, of de maximaal beschikbare ruimte voor een nieuw te bouwen keersluis. Een van de opgaven in stap 2 is om per onderdeel dergelijke grenzen aan te geven (en op een kaart in te tekenen) en deze grenzen te onderbouwen. Die onderbouwing moet recht doen aan een zeker spanningsveld dat er in de meeste gevallen is: enerzijds is het gewenst de potentiële opdrachtnemers vrijheidsgraden te bieden om zelf keuzes te maken, anderzijds is het ongewenst dat er onnodig veel ruimte wordt gebruikt en er daardoor nadelige effecten voor bijvoorbeeld natuur of gebruiksfuncties zouden ontstaan, terwijl zulke effecten bij spaarzamer ruimtegebruik achterwege zouden kunnen blijven.

Wat de eisen betreft: bij alle onderdelen gelden er eisen voor de prestaties die de maatregelen op het gebied van de waterveiligheid en waterafvoer moeten leveren. Een opgave in stap 2 is deze eisen zodanig te formuleren dat – opnieuw – de potentiële opdrachtnemers vrijheidsgraden behouden, maar tegelijk wél gegarandeerd is dat aan de projectdoelen wordt voldaan. Voor de waterveiligheid van het dijklichaam zijn drie knoppen (buitentalud, kruin en binnentalud) beschikbaar om aan te draaien, maar wel binnen vastgelegde grenzen. Voor de kruinhoogte geldt bijvoorbeeld dat deze moet blijven binnen de huidige hoogte van maximaal NAP + 10 m. Daarmee blijft er voor de opdrachtnemers ruimte over om verschillende ontwerpen in te dienen die wel altijd aan de projectdoelen, zoals de 1/10.000 eis moeten voldoen. Voor de aan te brengen pompen in het spuicomplex Den Oever geldt mutatis mutandis hetzelfde: de eisen specificeren de te leveren waterafvoerprestatie, waarna het aan de opdrachtnemers is een concreet ontwerp te maken dat aan deze eisen voldoet.

Optimaliseren: kwaliteit toevoegen, effect verzachten

Bij het optimaliseren van de oplossingsruimte is nagegaan of het vanuit het oogpunt van ruimtelijke kwaliteit wenselijk en haalbaar is aanvullende esthetische eisen te stellen. Daarnaast is in kaart gebracht of er in de gebruiksfase – dus na afronding van de werkzaamheden – nadelige effecten zouden kunnen optreden, bijvoorbeeld voor de natuur, die een zodanig gewicht hebben dat er aanvullende eisen aan het ontwerp gesteld moeten worden om deze effecten te verzachten.

Bij de optimalisatie van de oplossingsruimte is voorts heel nadrukkelijk gekeken naar de effecten in de aanlegfase, zoals de hinder die het wegverkeer van deze werkzaamheden zal ondervinden en de hinder voor de scheepvaart gedurende de periode, waarin er aan de versterking van de schutcomplexen wordt gewerkt. Dit soort aanlegeffecten zijn in een aantal gevallen aanleiding geweest om voorschriften voor de aanlegwerkzaamheden te formuleren; bij voorkeur opnieuw op zo'n manier dat er voor de potentiële opdrachtnemers speelruimte overblijft. Een voorbeeld hiervan is een voorschrift voor de maximale periode waarin een schutsluis gestremd mag zijn. In dat geval behouden de potentiële opdrachtnemers een zekere vrijheid om zelf een uitvoeringswijze te bepalen, waarmee ze onder zo'n plafond blijven.

Resterende effecten op en rij zetten

Met de optimalisatiestap worden nadelige effecten verzacht, maar het is niet mogelijk een groot project zoals versterking van de Afsluitdijk geheel 'effectneutraal' te realiseren. Bij de afronding van stap 2 is een rij gezet wat de resterende effecten zijn voor natuur, milieu en gebruiksfuncties; zowel in de gebruiksfase als in de aanlegfase.

Stap 3: het vastleggen van de oplossingsruimte

Na de optimalisatiestap resteert de oplossingsruimte, die wordt vastgelegd door het object te beschrijven (wat houdt de maatregel in), daarbij het geografische gebied af te bakenen waar het object tot stand kan worden gebracht én de specifieke eisen te stellen waaraan de oplossing verder moet voldoen. Deze oplossingsruimte is als projectbeslissing in dit rijksinpassingsplan opgenomen en waar dat past bij een ruimtelijk plan ook geborgd in de verbeelding en regels. Met het uiteindelijke rijksinpassingsplan en de (mede op grond daarvan) af te geven vergunningen wordt aldus de oplossingsruimte publiekrechtelijk geborgd. Binnen dit kader wordt het contract met de opdrachtnemer afgesloten en kunnen zo nodig aanvullende eisen worden gesteld.

6.3 Participatie en consultatie

Het rijksinpassingsplan project Afsluitdijk is in samenspraak met vele partijen tot stand gekomen. In deze paragraaf wordt beschreven hoe burgers en bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden hun belangen, waarden en gebiedskennis hebben ingebracht en hebben meegedacht.

Stakeholderbijeenkomsten

Gedurende de planuitwerking zijn bijeenkomsten georganiseerd waarvoor alle relevante stakeholders zijn uitgenodigd en waar met veel enthousiasme gebruik van is gemaakt. Deze bijeenkomsten vonden onder meer plaats rondom de stappen in de planuitwerking: het Startdocument, het begrenzen van de oplossingsruimte aanscherpen en optimaliseren van de oplossingsruimte, en bij de voorbereiding van het ontwerp-rijksinpassingsplan. De stakeholderbijeenkomsten vonden steeds voorafgaand aan het overleg met de bestuurlijke stuurgroep plaats, zodat signalen van stakeholders konden worden betrokken bij de bestuurlijke afstemming en besluitvorming.

De bijeenkomsten bestonden uit een toelichting op het project en de resultaten van de betreffende stap, en een toelichting op wat Rijkswaterstaat aan de bestuurlijke stuurgroep wilde voorleggen. In werksessies is in een open dialoog over tal van onderwerpen gesproken: wat vinden partijen belangrijk, herkent men uitkomsten van onderzoeken, wat kunnen partijen zelf bijdragen, hoe kijkt men aan tegen voorgenomen keuzes.

Naast de brede stakeholderbijeenkomsten zijn voor diverse onderwerpen specifieke overleggen met uiteenlopende partijen georganiseerd.

Samenwerking met De Nieuwe Afsluitdijk

In een nauwe samenwerking met De Nieuwe Afsluitdijk, het samenwerkingsverband van betrokken gemeenten en provincies en initiatiefnemers van regionale ambities, is het rijksinpassingsplan afgestemd op de plannen voor regionale ambities voor de Afsluitdijk. De werkzaamheden die voortvloeien uit het rijksinpassingsplan en de regionale plannen geven in gezamenlijkheid invulling aan de vernieuwing van de Afsluitdijk.

Adviezen

Bij de totstandkoming van het rijksinpassingsplan en de daarbij behorende documenten zoals het MER, is vanuit drie instanties advies uitgebracht: de Commissie voor de milieueffectrapportage, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en het Kwaliteitsteam Afsluitdijk.

De Commissie voor de milieueffectrapportage heeft advies uitgebracht over het Startdocument planuitwerking Afsluitdijk. In het MER is met de inhoud van dat advies rekening gehouden. De Commissie voor de milieueffectrapportage wordt gevraagd over het MER advies te geven.

Voor de cultuurhistorische waarden en met name de rijksmonumenten op de Afsluitdijk is de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed intensief bij het hele plantraject betrokken. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft geadviseerd over de uit te voeren onderzoeken en is geconsulteerd over de keuzen en de daaraan ten grondslag liggende onderbouwing die ten aanzien van cultuurhistorie zijn gemaakt.

Voor project Afsluitdijk is het Kwaliteitsteam Afsluitdijk ingesteld dat op verschillende momenten gevraagd en ongevraagd adviseert over ruimtelijke kwaliteit. Het Kwaliteitsteam, onder voorzitterschap van de Rijksadviseur voor Landschap en Water, bestaat verder uit deskundigen op het gebied van hoogwaterbescherming, cultuurhistorie, architectuur, duurzaamheid en innovatie en ecologie. Het Kwaliteitsteam heeft diverse adviezen uitgebracht aan de Bestuurlijke Stuurgroep Afsluitdijk, welke zijn betrokken bij het opstellen van het rijksinpassingsplan.

Bestuurlijke overleggen

Vanaf het begin van de planuitwerking is regelmatig en intensief overlegd met de Bestuurlijke Stuurgroep Afsluitdijk, die bestaat uit bestuurders van de provincies Noord-Holland en Fryslân, de gemeenten Hollandse Kroon, Súdwest-Fryslân en Harlingen, bestuurders van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, Wetterskip Fryslân, waterschap Zuiderzeeland en vertegenwoordigers van het ministerie van Infrastructuur en Milieu.

Formele consultatie

Op twee momenten heeft een formele consultatie plaatsgevonden:

  • 1. het Startdocument is samen met de kennisgeving van het opstellen van een milieueffectrapportage van 26 augustus tot en met 23 september 2013 ter inzage gelegd. Gedurende deze periode was er voor iedereen de gelegenheid een zienswijze in te dienen. In deze periode hebben in totaal 22 personen en organisaties gereageerd. De zienswijzen zijn betrokken bij het opstellen van het MER en het rijksinpassingsplan. De zienswijzen zijn bovendien meegegeven aan de Commissie voor de milieueffectrapportage, die zodoende deze zienswijzen en adviezen kon benutten in het advies dat zij op 18 oktober 2013 uitbracht over de reikwijdte en het detailniveau van het te verrichten onderzoek. In de Nota van Antwoord behorende bij het Startdocument planuitwerking Afsluitdijk is het standpunt van de minister van Infrastructuur en Milieu ten aanzien van de zienswijzen en ontvangen adviezen gegeven;
  • 2. er heeft formeel overleg plaats gevonden op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro schrijft voor bij de voorbereiding van een inpassingsplan te overleggen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Naast het veelvuldige overleg met de bestuurlijke partners, dat op vele niveaus en over tal van deelaspecten is gevoerd, heeft in het kader van het Bro-overleg een schriftelijke consultatieronde plaatsgevonden in februari 2015 over het voorontwerp-rijksinpassingsplan Afsluitdijk. Het Bro-overleg is gecombineerd met het horen van de betrokken raden en staten overeenkomstig artikel 3.28, lid 1, Wro. De resultaten van het overleg zijn in dit ontwerp-rijksinpassingsplan verwerkt. De volledige beantwoording van de reacties is in bijlage B bij deze toelichting weergegeven.

Doorwerking van participatie en consultatie

Zonder volledig te zijn wordt hierna een impressie gegeven hoe de verschillende participatie- en consultatieactiviteiten hebben doorgewerkt in het rijksinpassingsplan:

  • voorafgaand aan het opstellen van het Startdocument heeft een stakeholdersbijeenkomst plaatsgevonden op 4 april 2013 te Wieringen. De nadruk bij deze bijeenkomst lag bij het inventariseren van de directe belangen van de stakeholders en hun wensen voor de planuitwerking. Er zijn onder meer voorstellen ingebracht om naar meerdere manieren van inbouwen van pompen te kijken, waarmee de oplossingsruimte is uitgebreid;
  • voorafgaand aan het Startdocument is nader onderzoek uitgevoerd naar de effecten van zoutoverslag op met name drinkwaterinname bij Andijk en zoetwater voor de landbouw. Het drinkwaterbedrijf Noord-Holland (PWN) en LTO zijn betrokken bij het formuleren van de probleemstelling en de onderzoeksaanpak tot de uitkomsten. Het resultaat is een gedeelde conclusie dat de keuze voor een overslagbestendige dijk voor deze belangen acceptabel is;
  • de Commissie voor de milieueffectrapportage adviseert onder meer de maatregelen te plaatsen in het licht van een langetermijnvisie en de onzekerheden over toekomstige ontwikkelingen. Op dit aspect wordt ingegaan in hoofdstuk 13 van het MER. Ook heeft de Commissie gevraagd om de onderbouwing van de voorkeursbeslissing over waterafvoer voor het thema natuur nader toe te lichten. In het MER is met de inhoud van dat advies rekening gehouden;
  • de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed concludeert in haar advies over het voorontwerp dat de cultuurhistorische waarden van de Afsluitdijk in dit rijksinpassingsplan voldoende zijn geborgd;
  • het Kwaliteitsteam Afsluitdijk stelt in zijn advies dat de wijze waarop ruimtelijke kwaliteit concreet is gemaakt in het Masterplan Beeldkwaliteit Afsluitdijk en mede de oplossingsruimte heeft bepaald, zoals vastgelegd in het rijksinpassingsplan en onderbouwd in het MER, van een zeer zorgvuldige en herkenbare afweging getuigt.
  • in de stakeholdersbijeenkomst op 3 oktober 2013 zijn de uitgewerkte varianten (op basis van het Startdocument), de effecten daarvan en de voorgestelde beslissingen over de begrenzing van de oplossingsruimte aan stakeholders voorgelegd. In deze bijeenkomst is onder meer veel aandacht uitgegaan naar de bekleding van het buitentalud van de dijk, de keuze voor de oplossing voor versterking van de schutsluizen bij Kornwerderzand, en de mogelijkheden en onmogelijkheden van een tweede fietspad. In een stakeholdersbijeenkomst op 14 november 2013 hebben de stakeholders hun advies meegegeven voor het bestuurlijk overleg;
  • de locatie van de keersluis bij Kornwerderzand aan de Waddenzeezijde zoals die is opgenomen in de oplossingsruimte is mede ingegeven door grote weerstand tegen het ophogen van de voorhavendammen wat een grote impact zou hebben op het beschermd dorpsgezicht en op het zicht van de bewoners op het water;
  • de afmetingen van de keersluis bij Kornwerderzand houden rekening met de wens van de regionale overheden en het bedrijfsleven om doorvaart van grotere schepen in de toekomst mogelijk te maken. Provincie Fryslân werkt aan een plan om een grotere sluis en vervanging van de bruggen te realiseren;
  • in verschillende bijeenkomsten is besproken waar een eventueel extra fietspad op de Afsluitdijk, ter versterking van de recreatiemogelijkheden, aan zou moeten voldoen. Mede op basis daarvan zal in opdracht van de regionale overheden over een deel van de Afsluitdijk een extra fietspad worden gerealiseerd. Dit is binnen het rijksinpassingsplan mogelijk;
  • er zijn gesprekken gevoerd met diverse stakeholders met concrete belangen op de dijk (bijvoorbeeld Tocardo en het Tidal Testing Centre en het Kazemattenmuseum), en stakeholders met aanpalende initiatieven, zoals het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier in verband met de dijkversterking Den Oever en Pondera in verband met het in planning zijnde windpark op het IJsselmeer. De oplossingsruimte is zo aangescherpt dat diverse plannen goed op elkaar aansluiten. Ook is gesproken met diverse partijen die een belang hebben tijdens de uitvoeringsperiode, zoals de hulpdiensten en de (vaar)wegbeheerder;
  • tijdens de stakeholdersbijeenkomst op 24 april 2014 is de aangescherpte oplossingsruimte voorgelegd en zijn de gemaakte keuzes toegelicht. De stakeholdersbijeenkomst leidde tot aandachtpunten die zijn meegenomen bij het verder definiëren van de oplossingsruimte, zoals het beperken van de hinder voor de scheepvaart tijdens de werkzaamheden aan de schutsluis bij sluizencomplex Den Oever, waarvoor vervolgens een afzonderlijke bijeenkomst is georganiseerd (zie hierna);
  • er is minder draagvlak gebleken voor het plaatsen van pompen op afstand van de bestaande spuigroepen bij Den Oever, onder meer vanuit beeldkwaliteit en cultuurhistorie. Mede naar aanleiding daarvan is de oplossingsruimte voor het inbouwen beperkt tot de bestaande fundering van de spuigroepen of direct aansluitend daarop;
  • de begrenzing van de oplossingsruimte en bepalingen in het rijksinpassingsplan zijn in overleg met De Nieuwe Afsluitdijk zo gekozen dat de regionale ambities kunnen worden gerealiseerd;
  • over de hinder voor de scheepvaart in Den Oever is een bijeenkomst geweest op 12 december 2014 met een groot aantal gebruikers van de sluis. Naar aanleiding daarvan is nader bekeken of de hinder verder beperkt kan worden. Ook zijn diverse maatregelen naar voren gebracht waarmee de gevolgen van hinder voor betrokkenen kunnen worden beperkt;
  • met de terreinbeherende natuurorganisaties in het IJsselmeergebied is over mogelijke effecten als gevolg van het tijdelijk buiten gebruik stellen van spuigroepen tijdens de uitvoering gesproken. Het onderzoek naar deze effecten is daarop uitgebreid en er is nader gekeken naar mogelijke mitigerende maatregelen;
  • op 22 januari 2015 is een stakeholdersbijeenkomst gehouden over het Masterplan Beeldkwaliteit en het rijksinpassingsplan. Er zijn onder meer vragen gesteld over de taakverdeling tussen rijk en regio en de samenhang van alle projecten rond de Afsluitdijk. Deze samenhang is in het rijksinpassingsplan en MER in beeld gebracht;
  • natuurorganisaties zien graag dat meer kansen voor de natuur worden benut. Het rijksinpassingsplan ziet er wel op toe dat de werkzaamheden voor waterveiligheid en waterafvoer niet tot onaanvaardbare effecten op natuurwaarden leiden, maar het bevat zelf geen verbetermaatregelen voor natuur. Het Rijk neemt dergelijke maatregelen op basis van andere plannen zoals de stroomgebiedsbeheerplannen voor de Kaderrichtlijn Water (vispassage en verbeteren van visvriendelijk spuien) en de beheerplannen Natura 2000. Daarnaast draagt het Rijk bij aan de realisatie van de vismigratierivier door de provincie Fryslân.

Zienswijzen en beroep rijksinpassingsplan Afsluitdijk

Het ontwerp-rijksinpassingsplan Afsluitdijk zal ter visie worden gelegd waarbij een ieder zienswijzen naar voren kan brengen. Ook zullen adviezen worden uitgebracht door de Commissie voor de milieueffectrapportage en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. De zienswijzen en adviezen worden betrokken bij het vaststellen van het definitief rijksinpassingsplan Afsluitdijk en het standpunt ten aanzien van de zienswijzen en adviezen wordt opgenomen in een nota van antwoord. Na vaststelling van het definitief rijksinpassingsplan Afsluitdijk bestaat de mogelijkheid beroep aan te tekenen bij de bestuursrechter.

6.4 Borging oplossingsruimte

In de planuitwerking moet de oplossingsruimte niet alleen beschreven en onderbouwd worden, een element van de planuitwerking is daarnaast dat de borging van de oplossingsruimte geregeld wordt. Dit betekent dat de fysieke grenzen, de eisen en de voorschriften op een zodanige wijze moeten worden vastgelegd, dat daarmee in voldoende mate verzekerd is dat deze grenzen, eisen en voorschriften in acht worden genomen bij het treffen van de maatregelen.

De fysieke grenzen (in het horizontale vlak en in de hoogte) worden bindend vastgelegd in het rijksinpassingsplan. Een onderdeel van het rijksinpassingsplan is de 'verbeelding'. Dit is een kaart waarop de fysieke grenzen zijn ingetekend aan de hand van bestemmingen. In de 'regels' van het rijksinpassingsplan worden voor de betreffende bestemmingen de bouw- en gebruiksmogelijkheden beschreven. De verbeelding en de planregels zijn juridisch bindend.

Het rijksinpassingsplan bevat daarnaast een toelichting, waarin onder meer afwegingen ten aanzien van effecten en uitvoerbaarheid zijn opgenomen en waarin ook plaats is voor specificaties van eisen en de onderbouwing daarvan. De toelichting is niet juridisch bindend, maar geeft wel weer wat het rijk voor ogen heeft en met welk oogmerk de eisen aan de opdrachtnemer meegegeven zullen worden. Een groot deel van de eisen krijgt een plek in de toelichting (hoofdstuk 8 gaat hier op in). De minister van Infrastructuur en Milieu is bevoegd tot vaststellen van het rijksinpassingsplan. De opname in de toelichting van het rijksinpassingsplan benadrukt dat de minister in haar rol van initiatiefnemer van het project Afsluitdijk deze eisen ook bij de opdrachtverlening aan de opdrachtnemer hanteert. In de contractsdocumenten komen deze eisen terug. Op deze wijze biedt de toelichting van het rijksinpassingsplan geen juridisch bindende zekerheid, maar wel de bestuurlijke garantie dat deze punten een vervolg krijgen.

Daarnaast worden bepaalde eisen aan het ontwerp en bepaalde voorschriften voor aanlegwerkzaamheden geborgd via de vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) en de ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (Ffw). De vergunning en de ontheffing zijn gebaseerd op de beschreven oplossingsruimte (in het MER, alsook in de aanvraagdocumenten). De effecten die dit met zich mee brengt, voor zowel de gebruiksfase als de aanlegfase, zijn, inclusief de voorgedragen mitigerende maatregelen, 'vergund'. De opdrachtnemer maakt het definitieve ontwerp en bepaalt de wijze van aanleg. Het ontwerp en de aanlegwijze dient daarbij dus te passen binnen de ruimte die in de vergunning en ontheffing zijn beschreven. De effecten mogen niet 'erger' worden dan waarvoor hij de vergunning en ontheffing heeft.

Naast het rijksinpassingsplan, de vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en de ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet zijn er eisen en voorschriften die onderdeel gaan uitmaken van het contract dat met de uiteindelijk geselecteerde opdrachtnemer wordt afgesloten. Er is een Programma van Eisen opgesteld (waaraan moeten het technisch ontwerp en de uitvoering voldoen?) en een Esthetisch Programma van Eisen (waaraan moet de vormgeving voldoen?). Beide zijn (bindend) onderdeel van het aanbestedingsdossier voor de realisatie. Het Programma van Eisen is opgesteld in lijn met de toelichting in het rijksinpassingsplan. Het Masterplan Beeldkwaliteit vormt het kader voor het Esthetisch programma van Eisen. Daarnaast geldt ook voor het Esthetisch programma van Eisen dat het wordt opgesteld in lijn met de toelichting in het rijksinpassingsplan. Uiteraard zijn ook de voorwaarden die voortvloeien uit het rijksinpassingsplan, de Natuurbeschermingswetvergunning en de ontheffing op grond van de Flora- en faunawet bindende elementen in het contract.

Nadat de opdrachtnemer is geselecteerd, gaat deze het ontwerp verder detailleren en het werk verder voorbereiden. Ook de vergunningen die nodig zijn om de uitvoering van het rijksinpassingsplan mogelijk te maken, worden in de aanlegfase gecoördineerd voorbereid en bekend gemaakt. Het gaat dan om omgevingsvergunningen (voor ondermeer de activiteiten bouwen en monumenten) en bijvoorbeeld vergunningen in het kader van de Monumentenwet in combinatie met de Wabo, Ontgrondingenwet en de Wet bodembescherming. In deze fase zullen dus nog aanvullende voorschriften volgen. Bij het ontwerp en de bouw zal de opdrachtnemer rekening moeten houden met de kaders die zijn meegegeven voor onder andere dijkveiligheid, doorstroming wegverkeer, verkeer te water, monumenten en mogelijke hinder voor de omgeving.

Hoofdstuk 7 Fysieke oplossingsruimte

7.1 Inleiding

Dit hoofdstuk laat zien wat de uitkomst is van de planuitwerking van het project Afsluitdijk. Het geeft een beschrijving van de keuzes die gemaakt zijn ten aanzien van de inrichting van het plangebied, het fysieke domein. Daarbij wordt beschreven op welke wijze de ruimtelijk-juridisch relevante aspecten van de oplossingsruimte in de verbeelding en de regels van het rijksinpassingsplan zijn opgenomen. In het MER is uitgebreid beschreven welke belangen aanleiding zijn geweest om de oplossingsruimte in te perken. Via een uitgebreid participatieproces (zie ook paragraaf 6.3 van de toelichting) heeft toetsing aan alle belangen en waarden plaats gevonden waarbij geconstateerd is dat de huidige oplossingsruimte geen belangen onnodig schaadt. Hoewel er tot op zekere hoogte nog onduidelijkheid bestaat over de daadwerkelijk te benutten ruimte, is voor de omgeving duidelijk waar de maximale grens ligt. Hiermee strekt het plan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In hoofdstuk 8 wordt ingegaan op de eisen en voorwaarden die niet ruimtelijk juridisch geborgd kunnen worden in de verbeelding en de regels.

7.2 Dijklichaam

Oplossingsruimte

De oplossingsruimte voorziet in versterking van het dijklichaam in een gebied ten noorden van de zuidelijke asfaltrand van de A7 (inclusief de zuidelijke vluchtstrook) tot aan de berekende ruimte aan de noordzijde van het dijklichaam dat nodig is voor een robuust dijkontwerp. In afbeelding 7.1 is (in groen) aangegeven welke ruimte in het horizontale vlak is gereserveerd voor de versterking van het dijklichaam. De aangegeven werkgrens is de ruimte waarbinnen de opdrachtnemer de werkzaamheden mag uitvoeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.IMip15Afsluitdijk-2000_0020.png"

Afbeelding 7.1. Uitwerking oplossingsruimte dijklichaam

 

Het dijklichaam is in zijn huidige staat en huidige vorm niet stevig genoeg om in de komende decennia de vereiste bescherming te kunnen blijven bieden. De bekleding op het buitentalud is afgetoetst en moet worden vervangen. Het binnentalud en de middenberm van de A7 moeten bestand zijn tegen de overslagomstandigheden in 2050.

De waterstand en de golfcondities onder de maatgevende (1/10.000-) omstandigheden in 2050 zijn bepalend voor het ontwerp van het overslagbestendige dijklichaam. In de planuitwerking is nader vastgesteld dat bij het ontwerpen van de versterking van het dijklichaam een overslagdebiet van circa 10 l/s/m als uitgangspunt geldt. Alle delen van de binnenzijde van de dijk moeten voldoende erosiebestendig zijn om een dergelijke hoeveelheid overslag te weerstaan. Dit betekent dat, waar nodig, verhardingsmaatregelen worden getroffen aan de binnenzijde van het dijklichaam tot en met de rijksweg A7. Meer overslag is toegestaan wanneer de opdrachtnemer kan aantonen dat het binnentalud hier tegen bestand is, binnen de overige eisen en zonder toename van effecten. Aanpassingen van de vorm van het binnentalud ter wille van de stabiliteit zijn toegestaan.

Aan de kruin en het buitentalud zijn maatregelen nodig om ervoor te zorgen dat bij maatgevende (1/10.000) omstandigheden in het zichtjaar 2050, niet meer dan circa 10 l/s/m over de kruin heen komt. Uitgangspunt voor de planuitwerking is dat er voldoende ruimte in het inpassingsplan is opgenomen om een complete vervanging van het buitentalud toe te staan. Dit betekent ondermeer een ruimtebeslag in het Natura 2000-gebied Waddenzee van 5,1 ha. Dit is in hoofdstuk 9 toegelicht.

De ruimte die aan de noordzijde van het dijklichaam nodig is voor een robuust dijkontwerp volgt uit waterbouwkundige berekeningen. De benodigde ruimte is afhankelijk van de kracht van de golven en de diepte van de zeebodem. De grootste golfaanval wordt verwacht rond het midden van de Afsluitdijk. Daar zijn dan ook de zwaarste versterkingsmaatregelen nodig en reikt de grens van de dijk verder in de Waddenzee dan voor de dijkvakken bij de kust van Noord-Holland en Fryslân. Naar de kusten toe is de golfaanval minder krachtig en kan volstaan worden met een minder zware versterking. Op basis van deze benadering en berekeningen is aan de noordzijde van de Afsluitdijk per dijvlak de benodigde ruimte vastgesteld en is de oplossingsruimte van het dijklichaam begrensd. Binnen deze begrenzing is met zekerheid een ontwerp tot stand te brengen dat voldoet aan de gestelde eisen. Alternatieve ontwerpen, die minder ruimte vergen in de Waddenzee, zijn niet te onderbouwen binnen de vigerende leidraden en technische rapporten en met behoud van het karakteristieke uniforme zeedijkprofiel. Het is derhalve niet mogelijk om de oplossingsruimte te verkleinen, aangezien nu niet kan worden aangetoond dat dan een haalbaar ontwerp tot stand kan worden gebracht.

De kruin van de dijk mag tot maximaal NAP +10 meter worden verhoogd. Deze hoogte sluit aan bij de bestaande hoogte van het meest oostelijke deel van het dijkvak Kornwerderzand - Friese Kust. Een verlaging (afgraven) van de huidige kruin is planologisch uitgesloten en wordt contractueel niet toegestaan.

Kornwerderzand-Friese kust

De hiervoor genoemde eisen zijn ook van toepassing voor het ontwerp van de versterking van het dijklichaam tussen Kornwerderzand en de Friese kust. Een verschil met het traject Den Oever - Kornwerderzand is wél dat er op het traject Kornwerderzand - Friese kust meer ruimte is tussen de A7 (het dwangpunt aan de binnenzijde van het dijklichaam) en de Waddenzee. Vanwege deze extra ruimte zijn er voor het traject Kornwerderzand - Friese kust meer variatiemogelijkheden voor een ontwerp.

Bijzonderheden bij Robbenplaat, het Monument, Breezanddijk

De algemene eisen zijn ook van toepassing op de knooppunten Robbenplaat, het Monument en Breezanddijk. Wel gelden enkele bijzondere omstandigheden. Voor Robbenplaat, het Monument en Breezanddijk zijn de onderstaande bijzonderheden vermeldenswaardig:

  • bij Robbenplaat en Breezanddijk ligt er een voorland. De nieuwe bekleding op het ondertalud moet hier (deels) worden ingegraven;
  • om erosie tegen te gaan op Robbenplaat kan het nodig zijn om een erosiebestendige laag aan te brengen. Op Robbenplaat is hiertoe een verhoging van de bodem met maximaal 0,3 m toegestaan;
  • bij het Monument is geen aanpassing aan de helling aan de binnenzijde mogelijk, omdat de A7 direct aansluit op de teen van het binnentalud;
  • bij het Breezanddijkviaduct is geen aanpassing aan de helling van de binnenzijde mogelijk in verband met de ligging van de A7. Verhoging van de kruin is hier ook niet nodig omdat de kruin al op NAP +10 m ligt.

Specifieke ruimtelijke eisen

De volgende specifieke ruimtelijke eisen zijn in de verbeelding of de regels geborgd, dan wel passen daarbinnen:

  • het behoud van alle constructies van kazematten en een deel van de grondlichamen;
  • de grenspaal op de grens Noord-Holland en Fryslân moet worden herplaatst op de grens. Binnen de oplossingsruimte voor het dijklichaam bij het Monument moet de aanleg van een nieuwe voetgangersbrug mogelijk zijn;
  • vanuit de eis voor functiebehoud volgt dat de functie van het fietspad ten noorden van de A7 behouden dient te blijven Daarnaast moet de mogelijkheid bestaan om op enkele delen een nieuw fietspad op het buitentalud aan te leggen;
  • de windturbine bij Den Oever dient behouden te blijven.

Verwerking oplossingsruimte in het rijksinpassingsplan

De gekozen oplossingsruimte is als volgt verwerkt in de regeling van het rijksinpassingsplan:

  • de benodigde fysieke oplossingsruimte is opgenomen op de verbeelding met de bestemmingen 'Water - Waterkering' en 'Waterstaat - Waterkering'. De maximale hoogte van de Afsluitdijk is vastgelegd op NAP +10 meter. Tevens is vastgelegd dat de hoogte van de Afsluitdijk na de realisatie van project Afsluitdijk niet minder mag bedragen dan de bestaande hoogte. Op deze manier is de ruimtelijke impact begrensd. Hiermee is ook de kenmerkende verhouding tussen het dijklichaam en de aangrenzende dammen en dijken geborgd. De hoogtemaat van de aangrenzende dammen en dijken is in het inpassingsplan namelijk kleiner dan die van het dijklichaam zelf. Voor Robbenplaat geldt een maximale verhoging met 0,3 m ten opzichte van het huidige maaiveld;
  • de A7 valt binnen de oplossingsruimte van de dijk; de bruggen in de A7 vallen buiten de oplossingsruimte aangezien ter plaatse van de bruggen zich geen dijk bevindt;
  • er is een zoekgebied in de verbeelding opgenomen voor een nieuwe voetgangersbrug bij het Monument, waarmee de A7 kan worden overgestoken. Aan het zoekgebied, vormgegeven als bouwaanduiding, zijn regels verbonden;
  • van de rijksmonumenten binnen de oplossingsruimte voor de dijk zijn alleen de betonconstructies van de kazematten aangeduid op de verbeelding. Een uitzondering vormen de kazematten op Robbenplaat (ten noorden van de A7) en Kornwerderzand, waarvan zowel de betonconstructie als het grondlichaam zijn aangeduid. In hoofdstuk 8 wordt ingegaan op de waarden die niet juridisch zijn geborgd in de verbeelding en de planregels;
  • bestaande functies zoals wandelen en fietsen en die van de grenspaal tussen de twee provincies blijven mogelijk binnen de betreffende bestemmingen in het RIP;
  • de windturbine bij Den Oever is aangeduid op de verbeelding en opgenomen in de regels.

De verwerking in regels en verbeelding is nader toegelicht in hoofdstuk 10. Van belang zijn de hoogtebeperkingen en de begrenzing van de oppervlakte voor nieuwe gebouwen. Verdere specifieke eisen staan in hoofdstuk 8.

7.3 Den Oever

7.3.1 Versterking schutcomplex Den Oever

Oplossingsruimte

De oplossingsruimte voorziet in het plaatsen van een keersluis voor het bestaande bovenhoofd van de schutsluis. Het gebied dat beschikbaar is voor de bouw van de keersluis ligt direct ten noorden van de huidige schutsluis in de voorhaven. In het voorhavenbassin is beperkt ruimte beschikbaar voor de keersluisconstructie en het bijbehorende grondlichaam aan weerzijden. In samenhang daarmee worden de voorhavendijken verhoogd. Dit is aangegeven in afbeelding 7.2.

Keersluis

Het bovenhoofd maakt deel uit van de primaire waterkering. In haar huidige staat en haar huidige vorm is de primaire waterkering op deze locatie niet hoog en stevig genoeg om in de komende decennia de vereiste bescherming te kunnen blijven bieden. Daarbij speelt de constructie van de schutsluis een rol. Om die reden moet het schutcomplex versterkt worden.

De nieuwe keersluis wordt ontworpen op een levensduur tot 2100. De nieuwe keersluis is met grondlichamen met de voorhavendijken verbonden, maar staat constructief los van de bestaande schutsluis. Dit vermindert niet alleen de complexiteit van aanleg van de installaties maar vergroot tevens de robuustheid: bij vervanging van de schutsluis kan de nieuwe keersluis gehandhaafd blijven zodat hij nog steeds bruikbaar is als de schutsluis rond 2050 vervangen wordt. Dit is, net als de aanpak van het dijklichaam, ingegeven door adaptief deltamanagement.

De keersluis krijgt een doorvaartbreedte van 14 m, net zo breed als de sluis die erachter ligt, zodat de scheepvaartfunctie geheel gelijk blijft. De hoogte van de keerdeur is maximaal NAP + 8.00 m. Voor deze hoogte is een overslagdebiet van circa 10 l/s/m als uitgangspunt gehanteerd. De regeling in het inpassingsplan biedt voldoende plaats voor een enkele en dubbele kering.

De aansluitingen op de voorhavendijken passen grotendeels binnen de ruimte voor object de keersluis. In de aansluitingen zijn maatregelen nodig ter voorkoming van een grondwaterstroom tussen de Waddenzee en het IJsselmeer. Een kwelscherm gaat dit tegen.

Voor de keersluis zullen geleidewerken en remmingswerken aangelegd moeten worden, deels ook in de voorhaven buiten het gereserveerde vlak voor de keersluis. Daarnaast is een zoekgebied gereserveerd voor aanvullend benodigde installatiegebouwen. De installatiegebouwen hebben een hoogte tot maximaal NAP + 7,5 meter en een oppervlakte van maximaal 100 m2.

Versterking voorhavendijken

Voor de voorhavendijken wordt net als bij het dijklichaam uitgegaan van de maatgevende omstandigheden in 2050. De huidige kruinhoogte van de voorhavendijken is circa NAP +5 meter, de maatgevende hoogwaterstand in 2050 is 20 cm lager dan deze kruinhoogte. Ophoging van de voorhavendijken is dus nodig. Bij het overslagdebiet van circa 10 l/s/m betekent dit dat de oostelijke voorhavendijk op een hoogte van minimaal NAP + 6,70 m wordt gebracht. Een ophoging tot ten minste NAP +5,65 m volstaat voor de westelijke voorhavendijk (het verschil tussen beide voorhavendijken komt voort uit de windrichting tijdens maatgevende omstandigheden en de door deze wind veroorzaakte opstuwing). Op de verbeelding is een maximale hoogte voor de voorhavendijken van NAP + 7,0 m weergegeven.

De voorhavendijken kunnen niet alleen hoger, maar ook breder worden. De verbreding mag alleen aan de IJsselmeerzijde plaatsvinden en niet in de voorhaven zelf. Dit zorgt ervoor dat er in de voorhaven voldoende ruimte blijft voor de scheepvaart. Belangrijk is ook dat het op deze manier mogelijk is de kenmerkende basaltstenen op de binnentaluds van de voorhavendijken te handhaven, of deze weer terug te plaatsen. De eventueel noodzakelijke uitbreiding aan de IJsselmeerzijde is toegestaan tot aan de grens van de kernzone: circa 20 meter het IJsselmeer in, gerekend vanaf de huidige positie van de teen aan IJsselmeerzijde. Dit betreft ook de ruimte aan IJsselmeerzijde in de Zuiderhaven. Deze ruimte is opgenomen op de verbeelding van het inpassingsplan.

Specifieke ruimtelijke eisen

  • de volgende specifieke ruimtelijke eisen zijn in de verbeelding of de regels geborgd, dan wel passen daarbinnen:het behoud van alle constructies van kazematten en een deel van de grondlichamen;
  • de functie van de toegangswegen op de voorhavendijken moet behouden blijven.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0000.IMip15Afsluitdijk-2000_0021.png"

Afbeelding 7.2. Uitwerking oplossingsruimte schutcomplex Den Oever

nr.   object   nr.   Object  
1.1/1.2   voorhavendijken   3.1   nieuwe keersluis en aansluitingen op de voorhavendijken  
4.2   voorhaven (geleide- en remmingswerken)   6.5.1   Sluiskolkkade (toegangsweg voorhaven)  
6.5.2   toegangsweg schutsluis Den Oever   7.1   bedieningsgebouw  
7.7   zoekgebied technische gebouwen   A##   overige functies  
werkgrens   de werkgrens is de grens waarbinnen de opdrachtnemer de werkzaamheden mag uitvoeren   bestemming   zoutwaterafvoersysteem/vispassage  

Verwerking oplossingsruimte in het rijksinpassingsplan

  • de benodigde fysieke oplossingsruimte is opgenomen op de verbeelding: de bestemming Water - Waterkering biedt de juridische grondslag voor de realisatie van de keersluis ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waterstaat-keersluis' en de versterking van de voorhavendijken;
  • de benodigde hoogtes van de voorhavendijken zijn binnen het rijksinpassingsplan mogelijk gemaakt, de hoogte is begrensd op NAP + 7 m;
  • (minimale) doorvaartbreedte sluis van 14 m is op de verbeelding aangegeven;
  • maximale bouwhoogte keersluis van NAP + 8,0 m is op de verbeelding aangegeven;
  • een zoekgebied voor het bijplaatsen van nieuwe gebouwen (voor installaties ten behoeve van de keersluis) is opgenomen als bouwaanduiding. De maximale bouwhoogte bedraagt NAP + 7,5 m, het oppervlak maximaal 100 m2 (zie zoekgebied 7.7 in afbeelding 7.2);
  • van de rijksmonumenten binnen de oplossingsruimte voor de schutsluis is de betonconstructie van de kazemat aangeduid op de verbeelding. Bovendien is het gezamenlijke grondlichaam aan de noordzijde van de oostelijke voorhavendijk aangeduid op de verbeelding. In hoofdstuk 8 wordt nader ingegaan op de waarden die niet geborgd zijn via het rijksinpassingsplan;
  • bestaande functies, zoals de toegangswegen, blijven mogelijk binnen de betreffende bestemmingen in het rijksinpassingsplan.

De verwerking in regels en verbeelding is nader toegelicht in hoofdstuk 10. Van belang zijn de hoogtebeperkingen en de begrenzing van de oppervlakte voor nieuwe gebouwen. Verdere specifieke eisen staan in hoofdstuk 8.

7.3.2 Versterking spuicomplex Den Oever

Oplossingsruimte

De oplossingsruimte voor het versterken van de spuicomplex Den Oever betreft de ruimte voor versterking van de huidige spuisluis en aansluitingen aan weerzijden daarvan en de in- en uitstroombekkens. Daarnaast zijn de westelijke uitstroombekkendam en twee noordelijke dammen opgenomen. In afbeelding 7.3 is de grens van de oplossingsruimte weergegeven. Daarin is ook het zoekgebied voor technische gebouwen zichtbaar.

Spuisluis

Het spuicomplex moet versterkt worden, om tot ten minste halverwege deze eeuw te voldoen aan de 1/10.000-eis. De versterking van de spuisluizen bestaat uit het vervangen van (een deel van) de hefschuiven en het versterken van de constructie. De nieuwe hefschuiven worden zo ontworpen dat deze binnen de bestaande constructie passen. Wel zal het bestaande bewegingswerk worden vervangen.

De spuisluis kan worden uitgevoerd als enkele of als dubbele kering, het rijksinpassingsplan biedt hier ruimte voor. Het is aan de opdrachtnemer om daarin een keuze te maken, onder de voorwaarde dat wordt voldaan aan de gestelde eisen voor waterveiligheid. Mocht er een enkele kering aangelegd worden, waardoor de zuiderschuiven hun waterbouwkundige functie kunnen verliezen (afhankelijk van de keuzen voor waterafvoer), dan mogen deze niet verwijderd worden. Zij moeten werkend in stand gehouden worden vanwege hun cultuurhistorische waarde. Voor verwijderde schuiven zal een visie worden opgesteld voor hergebruik, bijvoorbeeld bij of in nieuwe gebouwen bij de Afsluitdijk of in een mogelijk door de regionale overheden tot stand te brengen beleef-/informatiecentrum. Deze en andere specifieke eisen van cultuurhistorie, zoals het behoud van de verwijderde deuren, zijn nader beschreven in hoofdstuk 8.

Naast het huidige spuicomplex moeten kwelschermen worden aangebracht. Het gaat om circa 45 m kwelscherm per zijde in de aansluitende dijkvakken en daarnaast om kwelschermen in de tusseneilanden. Hiervoor is ruimte gereserveerd.

Over de hele bodem van het in- en uitstroombekken wordt bodembescherming aangebracht, dan wel hersteld. Hierdoor wordt erosie veroorzaakt door het spuien, tegengegaan. Daarom is hiervoor ruimte opgenomen in het inpassingsplan.

Voor de technische gebouwen die benodigd zijn voor de bediening en besturing van de spuisluis gelden dezelfde regels als bij de waterafvoeropgave (zie hieronder bij paragraaf 7.3.3). De hoogte van de gebouwen op het spuicomplex zelf is beperkt tot de huidige hoogte van de heftorens. In het zoekgebied bij de schutsluis is de hoogte beperkt tot NAP + 7,5 m. De maximale toegestane bouwoppervlakte, inclusief de technische gebouwen ten behoeve van de pompen is (cumulatief) 1000 m2. In paragraaf 7.3.3 is nader op de zoekgebieden ingegaan.

Westelijke uitstroombekkendam en twee noordelijke dammen

Door de westelijke uitstroombekkendam (object 2.1) en de twee noordelijke dammen (object 2.2 en 2.3) te verhogen kan de hoogte van de aanlopende golven afgevlakt worden en kan zodoende de belasting van de golven op de spuisluis gereduceerd worden. Hierdoor zijn wellicht minder (zware) versterkingsmaatregelen nodig aan het spuicomplex Den Oever. Met name is de versterking echter nodig vanwege de golfreducerende werking voor de havendijk in Den Oever.

De golfreducerende werking van de havendammen mag meegenomen worden voor het ontwerp van de havendijk bij Den Oever als ze minimaal voldoen aan de normfrequentie voor de dijkring bij Den Oever (1/4.000) per jaar. De sterkte van deze havendammen voldoet nu echter niet aan de norm van 1/4.000 per jaar. Het versterken van de dammen is nodig om zodanige golfreductie te realiseren dat de benodigde kruinverhoging van de havendijk bij Den Oever beperkt kan worden. Deze versterking van de havendammen zal uiterlijk in 2022 gereed zijn. De opdrachtnemer kan besluiten de versterking van de havendammen te laten voldoen aan de norm 1/10.000 jaar. Hij moet daarbij echter wel rekening houden met de overige eisen, zoals een beperkte verhoging.

De ophoging van de westelijke uitstroombekkendam is vanwege cultuurhistorische eisen beperkt tot maximaal 30 centimeter ten opzichte van het huidige maaiveld. Daarnaast ligt er een kazemat binnen de oplossingsruimte van de westelijke uitstroombekkendam. De ruimte in het horizontale vlak die hiervoor beschikbaar is gesteld, is gebaseerd op de oorspronkelijke ontwerpgrens van de dammen met de Waddenzee uit 1932.

Voor de twee noordelijke dammen geldt een hoogtebeperking van 2 meter boven bestaand maaiveld, er is geen versterkingsmaatregel denkbaar die meer hoogte nodig heeft.

Specifieke ruimtelijke eisen

De volgende specifieke ruimtelijke eisen zijn in de verbeelding of de regels geborgd, dan wel passen daarbinnen:

  • het behoud van de kazemat op de westelijke uitstroombekkendam en de westelijke rand van het sluiseiland;
  • het behoud van de lichtopstand op het einde van de uitstroombekkendam;
  • het behouden van het cultuurhistorisch waardevolle bedieningsgebouw ten oosten van de schutsluis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.IMip15Afsluitdijk-2000_0022.png"

Afbeelding 7.3. Oplossingsruimte versterking spuicomplex Den Oever

nr.   object   nr.   object  
2.1   westelijke uitstroombekkendam   2.2   havendam  
2.3   leidam, de Banaan   5.1.1   spuicomplex Stevinsluizen  
5.3.1   instroombekken (bodembescherming)   5.3.2   uitstroombekken(bodembescherming)  
7.3   zoekgebied technische gebouwen   A###   overige functies  
werkgrens   de werkgrens is de grens waarbinnen de opdrachtnemer de werkzaamheden mag uitvoeren   bestemming   zoutwaterafvoersysteem/vispassage  

Verwerking oplossingsruimte in het rijksinpassingsplan

  • de benodigde fysieke oplossingsruimte is opgenomen op de verbeelding: de bestemming Water - Waterkering en 'Waterstaat - Waterkering' bieden de juridische grondslagen voor de versterking van de spuisluis, de versterking van de westelijke uitstroombekkendam en de twee noordelijke leidammen en in- en uitstroombekken;
  • de aangepaste bestaande en eventuele nieuwe heftorens mogen niet hoger zijn dan de bestaande heftorens. Dit is vastgelegd in de regels;
  • een maximale ophoging van de westelijke uitstroombekkendam van 30 cm ten opzichte van huidig maaiveld is vastgelegd in de regels. Er is een maximale ophoging van 2 m opgenomen voor de twee noordelijke leidammen;
  • het bijplaatsen nieuwe gebouwen (voor installaties ten behoeve van de versterking van de spuisluis) is mogelijk in dezelfde bouwaanduiding als die voor de installaties ten behoeve van de pompen. Ter hoogte van de spuigroepen en tusseneilanden is de hoogte begrensd tot de hoogte van de huidige heftorens, daarbuiten is de hoogte begrensd op NAP + 10 m. In het zoekgebied bij de schutsluis is de hoogte beperkt tot NAP + 7,5 m (conform het gebouw voor de keersluis). De oppervlakte van de gebouwen bedraagt, tezamen met die voor de installaties ten behoeve van de pompen, maximaal 1.000 m2;
  • de betonconstructie van de kazemat op de westelijke uitstroombekkendam is op de verbeelding aangeduid. In hoofdstuk 8 wordt nader ingegaan op de waarden die niet geborgd zijn via het rijksinpassingsplan;
  • het cultuurhistorisch waardevolle bedieningsgebouw ten oosten van de schutsluis is op de verbeelding aangeduid;
  • bestaande functies, zoals de lichtopstand aan het einde van de uitstroombekkendam, blijven mogelijk binnen de betreffende bestemmingen in het rijksinpassingsplan.

De verwerking in regels en verbeelding is nader toegelicht in hoofdstuk 10. Van belang zijn de hoogtebeperkingen en de begrenzing van de oppervlakte voor nieuwe gebouwen. Verdere specifieke eisen staan in hoofdstuk 8.

7.3.3 Waterafvoer spuicomplex Den Oever

Oplossingsruimte

De oplossingsruimte voorziet in het inbouwen van uithijsbare pompen binnen het bestaande spuicomplex Den Oever, ten behoud en versterking van de afvoercapaciteit. Dit is nodig om de huidige peildynamiek van het IJsselmeer te kunnen handhaven tot tenminste 2050. In afbeelding 7.4 is de grens van de oplossingsruimte weergegeven. Daarin is ook het zoekgebied voor technische gebouwen zichtbaar.

De keuze voor het spuicomplex Den Oever volgt mede uit het feit dat de pompen gefaseerd kunnen worden ingebouwd. Dit sluit aan bij het adaptief deltamanagement. De voordelen zijn namelijk: anticiperen op de snelheid van de zeespiegelstijging, gebruik van de nieuwste technologie, inspelen op dan geldende maatschappelijke wensen en investeringen uitstellen.

De uithijsbare pompen kunnen worden ingebouwd in de zuidelijke hefschuiven of in een nieuw te bouwen constructie. Deze nieuwe constructie mag op of direct grenzend aan de bestaande fundering aan de IJsselmeerzijde van het spuicomplex worden gerealiseerd. Gezien de omvang van een heftoren is hiervoor circa 10 meter ruimtebeslag buiten de bestaande fundering gereserveerd.

De technische installaties, die nodig zijn voor de pompen, zijn door hun omvang en de technische eisen niet in te passen in de bestaande gebouwen (heftorens, installatiegebouwen, kazematten) bij het spuicomplex van Den Oever. Een nieuw gebouw is nodig. De technische eisen hebben gevolgen voor onder meer de omvang van het gebouw, de ontsluiting en de nabijheid van de elektriciteitsvoorziening. Wat de meest geschikte technische oplossing is hangt af van keuzen die niet bij de projectbeslissing maar pas bij de detaillering van het ontwerp kunnen worden gemaakt. Daarbij komt dat voor de ruimtelijke inpassing hoge eisen gelden, vanwege de verhouding van het nieuwe gebouw tot het monumentale spuicomplex en de historische verdedigingslinie met kazematten.

Voor de locatie van een of meerdere gebouwen met technische installaties is een zoekgebied opgenomen waarbinnen door de opdrachtnemer een locatie zal worden geselecteerd op basis van technische eisen, wettelijke bepalingen en vormgevingseisen. Het zoekgebied geeft de opdrachtnemer de kans met een bijzonder ontwerp te komen. Een ontwerp dat niet alleen kosteneffectief is en aan de technische en wettelijke eisen voldoet, maar ook invulling geeft aan de regels voor bebouwing uit het Masterplan Beeldkwaliteit Afsluitdijk en dat past bij het bestaande cultuurhistorisch waardevolle gebied. De ambitie is dat nieuwe gebouwen, als zichtbare uitingen van de vernieuwing van de Afsluitdijk, kwaliteit toevoegen.

De zoekgebieden liggen in de buurt van de spuigroepen, een locatie ten westen van de brug over de voorhaven en een tweetal locaties aan weerszijden van de schutsluis. Omdat het gaat om kwetsbare gebieden worden aan de inpassing en vormgeving van gebouwen strikte eisen gesteld. Dit borgt de ruimtelijke kwaliteit en de zorgvuldige omgang met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

Specifieke ruimtelijke eisen

De volgende specifieke ruimtelijke eisen zijn in de verbeelding of de regels geborgd, dan wel passen daarbinnen:

  • het behouden van de kazematten op de oostelijke voorhavendijk en op de westelijke rand van het sluiseiland;
  • het behouden van het cultuurhistorisch waardevolle bedieningsgebouw ten oosten van de schutsluis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.IMip15Afsluitdijk-2000_0023.png"

Afbeelding 7.4. Oplossingsruimte waterafvoer spuicomplex Den Oever

nr.   object   nr.   object  
5.1.1   spuicomplex Stevinsluizen   7.3   zoekgebied technische gebouwen  
A###   overige functies      
werkgrens   de werkgrens is de grens waarbinnen de opdrachtnemer de werkzaamheden mag uitvoeren   bestemming   zoutwaterafvoersysteem/vispassage  

Verwerking oplossingsruimte in het rijksinpassingsplan

  • de benodigde fysieke oplossingsruimte is opgenomen op de verbeelding: de bestemmingen Water – Waterkering, Verkeer en Waterstaat - Waterkering bieden de juridische grondslagen voor de realisatie van de pompen conform varianten B en C ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van waterstaat - pomp'. De bouwhoogte is begrensd tot de hoogte van de bestaande heftorens;
  • de zoekgebieden voor het bijplaatsen van nieuwe gebouwen voor installaties zijn vertaald in een bouwaanduiding. Ter hoogte van de spuigroepen en tusseneilanden is de hoogte van de nieuwe gebouwen begrensd tot de hoogte van de huidige heftorens, daarbuiten is de hoogte begrensd op NAP + 10 m. In het zoekgebied bij de schutsluis is de hoogte beperkt tot NAP + 7,5 m (conform het gebouw voor de keersluis). De oppervlakte van de gebouwen bedraagt, tezamen met die voor de installaties ten behoeve van de spuisluis, maximaal 1.000 m2.
  • Het cultuurhistorisch waardevolle bedieningsgebouw ten oosten van de schutsluis is op de verbeelding aangeduid.

De verwerking in regels en verbeelding is nader toegelicht in hoofdstuk 10. Van belang zijn de hoogtebeperkingen en de begrenzing van de oppervlakte voor nieuwe gebouwen. Verdere specifieke eisen staan in hoofdstuk 8.

7.4 Kornwerderzand

7.4.1 Versterking schutcomplex Kornwerderzand

Oplossingsruimte

Voor de versterking van het schutcomplex Kornwerderzand is de maximaal benodigde ruimte voor de bouw van een nieuwe keersluis aan de Waddenzeezijde als oplossingsruimte aangehouden. Ook is binnen de gekozen oplossingsruimte (zie afbeelding 7.5) aanpassing van de buitenhavendam mogelijk. Daarnaast zijn zoekgebieden voor aanvullend benodigde installatiegebouwen gereserveerd.

Keersluis

Het bovenhoofd maakt deel uit van de primaire waterkering. In haar huidige staat en haar huidige vorm is de primaire waterkering op deze locatie niet hoog en stevig genoeg om in de komende decennia de vereiste bescherming te kunnen blijven bieden. Daarbij speelt de constructie van de schutsluis een rol. Om die reden moet het schutcomplex versterkt worden.

De nieuwe keersluis wordt ontworpen op een levensduur tot 2100. Mede daarom is gekozen voor een losse constructie van de bestaande schutsluis. Dit vermindert niet alleen de complexiteit van aanleg van de installaties maar vergroot tevens de robuustheid: bij vervanging van de schutsluis kan de nieuwe keersluis gehandhaafd blijven zodat hij nog steeds bruikbaar is als de schutsluis rond 2050 vervangen wordt. Dit is, net als de aanpak van het dijklichaam, ingegeven door adaptief deltamanagement. De locatie aan de Waddenzeezijde van het schutcomplex is gekozen omdat deze minder hinder voor omwonenden en het scheepvaartverkeer geeft, een geringere impact op ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorische waarden heeft, en ook een toekomstvastere oplossing is in relatie tot regionale ambities.

In de ruimte die voor de keersluis is gereserveerd past bijvoorbeeld een roldeur die naar de oostkant open schuift. De keersluis moet voorzien in één doorvaartbreedte van ten minste 42,8 m conform de huidige breedte van de doorvaartopeningen van de brug en de middenpijler. De nieuwe keersluis is zo gepositioneerd dat de draaicirkel en het rustpunt van de gedraaide brug (A7) vrij blijven. Doordat de keersluis vrij staat, is het tevens mogelijk de draaibrug op termijn te vervangen zonder dat dit invloed heeft op de keersluis. De maximale hoogte van de keersluis is maximaal NAP +8,5 m. De drempeldiepte is maximaal NAP -6,40 m conform de richtlijn vaarwegen geschikt voor de huidige scheepvaartklasse Va.

De keersluis kan worden uitgevoerd als enkele kering of als dubbele kering. Het is aan de opdrachtnemer om daarin een keuze te maken, onder de voorwaarde dat voldaan wordt aan de gestelde eisen voor waterveiligheid.

Op de oostelijke oever is ruimte beschikbaar om de kering door middel van roldeuren open te schuiven. Op de westelijke oever is ruimte vrijgehouden om de primaire kering aan te sluiten op het dijklichaam. Het dijklichaam moet volgens de eisen aan het dijklichaam worden versterkt. De aansluitingen op de primaire waterkering en de primaire waterkering zijn begrensd op een maximale hoogte van NAP +10,0 m. Het grondlichaam van kanonkazemat II (object D013) mag daarbij worden gewijzigd.

Voor de keersluis zullen geleidewerken en remmingswerken aangelegd moeten worden, gedeeltelijk in het gereserveerde vlak voor de keersluis en gedeeltelijk in de buitenhaven. Dit gebied maakt deel uit van de oplossingsruimte.

Om de keersluis te kunnen bedienen en besturen zijn er diverse installaties nodig. De bediening is voorzien in het huidige bedieningsgebouw. Voor de besturing zullen in de buurt van de keersluis nieuwe gebouwen voor installaties geplaatst moeten worden; hiervoor is een zoekgebied opgenomen, aan de oostzijde en ten zuiden van de A7. De hoogte van deze technische ruimten is beperkt tot NAP +10 m. Het geografische gebied en de hoogtematen zijn vastgelegd op de verbeelding en in de bijbehorende regels.

Buitenhavendammen

De bestaande buitenhavendammen mogen opnieuw bekleed worden, hiervoor is een maximale ophoging van 30 cm ten opzichte van huidig maaiveld toegestaan. Deze beperking volgt uit de aanwezigheid van enkele kazematten. Rond de bestaande buitenhavendammen is de kernzone van de dijk aangehouden om ruimte te geven voor versterkingsmaatregelen. Deze contour is opgenomen in de verbeelding. De windturbine op de westelijke buitenhavendam blijft behouden.

Specifieke ruimtelijke eisen

De volgende specifieke ruimtelijke eisen zijn in de verbeelding of de regels geborgd, dan wel passen daarbinnen:

  • het behoud van de constructies van de kazematten en een tankversperring op de westelijke buitenhavendam;
  • de windturbine bij Kornwerderzand dient behouden te blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.IMip15Afsluitdijk-2000_0024.png"

Afbeelding 7.5. Uitwerking oplossingsruimte schutcomplex Kornwerderzand

nr.   object   nr.   object  
1.16/1.17   dijklichaam, aansluiting op de keersluis   2.5   westelijke buitenhavendam  
2.6   oostelijke buitenhavendam/dagrecreatieterrein   3.2   nieuwe keersluis en aansluitingen op de dijk  
4.3   buitenhaven   7.6   zoekgebieden technische gebouwen  
D##   overige functies      
werkgrens   de werkgrens is de grens waarbinnen de opdrachtnemer de werkzaamheden mag uitvoeren   bestemming   zoutwaterafvoersysteem  

Verwerking oplossingsruimte in het rijksinpassingsplan

  • de benodigde fysieke oplossingsruimte is opgenomen op de verbeelding: de bestemming Water - Waterkering met voor de keersluis de functieaanduiding 'specifieke vorm van waterstaat - keersluis', biedt de juridische grondslag voor de realisatie van de keersluis met de aansluitingen;
  • de bouwhoogte van de keersluis is vastgesteld op NAP +8,5 m. De (minimale) doorvaartbreedte sluis van 43 m is op de verbeelding aangegeven;
  • er is rekening gehouden met de waarden van het Beschermd Dorpsgezicht Kornwerderzand door middel van een beschermende dubbelbestemming in het rijksinpassingsplan;
  • de zoekgebieden voor het bijplaatsen van de nieuwe gebouwen (voor installaties ten behoeve van de keersluis) zijn opgenomen als bouwaanduiding. De maximale bouwhoogte bedraagt NAP +10 m (zie zoekgebieden in afbeelding 7.5). Voor het gebied ten zuiden van de A7 een maximale oppervlakte voor het bouwwerk opgenomen van 100 m2. Aan de noordkant is binnen het zoekgebied geen maximaal oppervlakte opgenomen vanwege de mogelijke samenvoeging met de constructie voor de keersluis;
  • van de twee kazematten westelijk van de nieuwe keersluis is de betonconstructie aangeduid op de verbeelding. De tankversperring binnen de oplossingsruimte van de keersluis Kornwerderzand is eveneens aangeduid. De betonconstructie en het grondlichaam van de kazemat op de punt van de buitenhavendam zijn als zodanig op de verbeelding aangeduid. In hoofdstuk 8 wordt nader ingegaan op de waarden die niet geborgd zijn via het rijksinpassingsplan;
  • rond de bestaande buitenhavendammen is op de verbeelding de ruimte aangeduid, die beschikbaar is voor versterkingsmaatregelen. De ophoging is beperkt tot 30 centimeter ten opzichte van het bestaande maaiveld;
  • de windturbine op de westelijke buitenhavendam is aangeduid op de verbeelding en opgenomen in de regels.

De verwerking in regels en verbeelding is nader toegelicht in hoofdstuk 10. Van belang zijn de hoogtebeperkingen en de begrenzing van de oppervlakte voor nieuwe gebouwen. Verdere specifieke eisen staan in hoofdstuk 8.

7.4.2 Versterking spuicomplex Kornwerderzand

Oplossingsruimte

Het spuicomplex moet versterkt worden, opdat het tot ten minste halverwege deze eeuw voldoet aan de 1/10.000-eis. Voor de versterking van de spuisluizen is gekozen voor het vervangen van de schuiven en het versterken van de constructie.

Spuisluis

In afbeelding 7.6 is de ruimte in het horizontale vlak aangegeven die is gereserveerd voor de versterking van de huidige spuisluis, voor mogelijke voorzieningen om eroderende grondwaterstromingen onder de constructie tegen te gaan en voor aansluitingen aan weerzijden van de huidige constructie. Daarnaast is de gekozen ruimte voor de westelijke uitstroombekkendam opgenomen. In het instroombekken en uitstroombekken zijn kleinere, optimaliserende maatregelen voorzien.

De bestaande hefschuiven worden vervangen door nieuwe schuiven met een gewicht niet zwaarder dan de bestaande schuiven. De nieuwe hefschuiven kunnen binnen de huidige constructie worden ingepast, zonder dat er overige constructieve aanpassingen aan de heftorens nodig zijn. De spuisluis kan worden uitgevoerd als enkele of als dubbele kering. Het is aan de opdrachtnemer om daarin een keuze te maken, onder de voorwaarde dat voldaan wordt aan de gestelde eisen voor waterveiligheid. Mocht er een enkele kering aangelegd worden, waardoor de zuiderschuiven hun waterbouwkundige functie verliezen, dan mogen deze niet verwijderd worden. Zij moeten werkend in stand gehouden worden vanwege hun cultuurhistorische waarde. Voor verwijderde schuiven zal een visie worden opgesteld voor hergebruik, bijvoorbeeld bij of in nieuwe gebouwen bij de Afsluitdijk of in een mogelijk door de regionale overheden tot stand te brengen beleef-/informatiecentrum. Deze en andere specifieke eisen van cultuurhistorie, zoals het behoud van de verwijderde deuren, zijn nader beschreven in hoofdstuk 8.

Het gebied dat beschikbaar is voor de versterking van het spuicomplex Kornwerderzand zelf (object 5.1.2) ligt vrijwel op de huidige fundering. Daarnaast is rekening gehouden met voorzieningen om eroderende grondwaterstromen tegen te gaan (kwelschermen) en om de stabiliteit te verbeteren (aanpassing fundering). Hiervoor is ruimte gereserveerd binnen object 5.1.2. De totale constructie moet uiteindelijk voldoen aan de gestelde veiligheid onder maatgevende omstandigheden.

Voor de installaties (technische ruimten) die benodigd zijn voor de bediening en besturing van de spuisluis is een zoekgebied opgenomen (object 7.5 in afbeelding 7.6). In de huidige situatie voldoen de bestaande gebouwen, maar het is niet geheel uit te sluiten dat vanwege extra installaties en strengere veiligheidswetgeving toch een nieuw gebouw nodig is. Ter hoogte van de spuigroepen en het tusseneiland is de hoogte begrensd tot de hoogte van de huidige heftorens, daarbuiten is de hoogte begrensd op NAP + 10 m. Het maximale (cumulatieve) toegestane bouwoppervlakte is 100 m2.

Westelijke uitstroombekkendam

Een verhoging van de westelijke uitstroombekkendam valt binnen de ontwerpruimte waarover de opdrachtnemers kunnen beschikken. Vanwege cultuurhistorische eisen is een hoogtebeperking opgelegd bij de westelijke uitstroombekkendam van maximaal 30 cm ophoging. De ruimte die ter beschikking is gesteld is gebaseerd op de feitelijke omvang van de dam. Daarnaast ligt er een kazemat binnen de oplossingsruimte van de westelijke uitstroombekkendam. Op de verbeelding is de betonconstructie en het grondlichaam (voor zover deze buiten de versterking van de dijk valt) van deze kazemat aangeduid.

Specifieke ruimtelijke eisen

De volgende specifieke ruimtelijke eisen zijn in de verbeelding of de regels geborgd, dan wel passen daarbinnen:

  • het behoud van de constructies van de aanwezige kazematten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.IMip15Afsluitdijk-2000_0025.png"

Afbeelding 7.6. Uitwerking oplossingsruimte spuicomplex Kornwerderzand

nr.   object   nr.   object  
2.4   westelijke uitstroombekkendam   5.1.2   spuicomplex Lorentzsluizen  
5.3.3   instroombekken   5.3.4   uitstroombekken  
7.5   zoekgebied technische gebouwen   A###   overige functies  
werkgrens   de werkgrens is de grens waarbinnen de opdrachtnemer de werkzaamheden mag uitvoeren   bestemming   zoutwaterafvoersysteem  

Verwerking oplossingsruimte in het rijksinpassingsplan

  • de benodigde fysieke oplossingsruimte is opgenomen op de verbeelding: de bestemmingen Water - Waterkering en 'Waterstaat - Waterkering' bieden de juridische grondslagen voor de versterking van de spuisluis, mogelijke voorzieningen om eroderende grondwaterstromen tegen te gaan en de versterking van de westelijke uitstroombekkendam;
  • de aan te passen bestaande heftorens mogen niet hoger worden dan de bestaande heftorens. Dit is vastgelegd in de regels;
  • een maximale ophoging van de westelijke uitstroombekkendam van 30 cm ten opzichte van huidig maaiveld is vastgelegd in de regels;
  • een zoekgebied voor het bijplaatsen van technische gebouwen (voor installaties ten behoeve van de versterking van de spuisluis) is opgenomen. De hoogte is ter hoogte van de spuigroepen en het tusseneiland begrensd tot de hoogte van de huidige heftorens. Daarbuiten is de hoogte begrensd op NAP + 10 m Het maximale (cumulatieve) toegestane bouwoppervlakte is 100 m2;
  • rekening is gehouden met de waarden van het Beschermd Dorpsgezicht Kornwerderzand door middel van het opnemen van een dubbelbestemming in rijksinpassingsplan;
  • op de verbeelding zijn de betonconstructies en het grondlichaam (voor zover deze buiten de versterking van de dijk valt) van de kazematten binnen de oplossingsruimte van de westelijke uitstroombekkendam aangeduid. In hoofdstuk 8 wordt nader ingegaan op de waarden die niet geborgd zijn via het rijksinpassingsplan.

De verwerking in regels en verbeelding is nader toegelicht in hoofdstuk 10. Van belang zijn de hoogtebeperkingen en de begrenzing van de oppervlakte voor nieuwe gebouwen. Verdere specifieke eisen staan in hoofdstuk 8.

Hoofdstuk 8 Eisen en voorwaarden

8.1 Inleiding

8.1.1 Algemeen

Hoofdstuk 7 beschrijft de fysieke oplossingsruimte voor het project Afsluitdijk die in de regels en de verbeelding is vastgelegd. Het gaat hier om onder andere de locatie van een bestemming, de toegestane bouwhoogte en de functieaanduiding. Aanvullend hierop beschrijft dit hoofdstuk 8 de belangrijkste eisen en voorwaarden die technisch, esthetisch of om andere redenen de oplossingsruimte verder afbakenen, maar die niet in de verbeelding en regels van het rijksinpassingsplan juridisch geborgd (kunnen) worden. Deze eisen en voorwaarden krijgen hun doorwerking in vergunningen of het contract dat wordt gesloten met de opdrachtnemer. Daarnaast maken de eisen en voorwaarden onderdeel uit van de projectbeslissing en committeert het rijk zich daaraan bij de uitvoering. Ze hebben een grote betekenis nu deze eisen en voorwaarden samen met de fysieke grenzen van de oplossingsruimte aangeeft wat het rijk voor ogen heeft met dit project.

Van een eis is sprake indien deze van toepassing is op het ontwerp van de maatregelen en daarmee effecten heeft in de gebruiksfase; de term voorwaarde wordt gebruikt voor de inperking van de wijze van uitvoering en kent zijn grondslag in effecten in de realisatiefase.

8.1.2 Overzicht diverse wijzen van borging

Publiekrechtelijk spoor - rijksinpassingsplan

De fysieke grenzen van het dijklichaam, de spui- en schutsluizen (in het horizontale vlak, in de bouwhoogte en functie) worden juridisch bindend vastgelegd in de regels en/of de verbeelding van het rijksinpassingsplan (zie hoofdstuk 7)
 

Publiekrechtelijk spoor - vergunningen

Naast het rijksinpassingsplan zijn vergunningen vereist om het project juridisch mogelijk te maken. Er zijn een omgevingsvergunning, een vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 en een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig. De laatste twee genoemde vergunningen doorlopen gecoördineerd met het rijksinpassingsplan de publieksrechtelijke procedure. De omgevingsvergunning wordt na vaststelling van het rijksinpassingsplan aangevraagd. De bescherming van de aangewezen rijksmonumenten maakt onderdeel uit van de afweging, waarbij voldaan moet worden aan de vereisten die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Daarnaast zijn diverse (tijdelijke) vergunningen nodig voor de realisatiefase. Aan de vergunningen worden bepaalde voorschriften gekoppeld. Zodoende worden eisen gesteld aan het ontwerp dan wel voorwaarden aan de uitvoering ervan.

Bestuurlijk spoor - Masterplan beeldkwaliteit

Voor het ontwerp gelden specifieke eisen vanuit het oogpunt van ruimtelijke inpassing. De hoofdprincipes staan vermeld in het Masterplan Beeldkwaliteit Afsluitdijk. Dit Masterplan Beeldkwaliteit bevat de kaders waaraan rijk en regio zich bestuurlijk verbinden bij de uitwerking van alle plannen binnen het gebied van de Afsluitdijk.

Privaatrechtelijke spoor - Uitvoeringsafspraken in het contract

Eisen en voorwaarden die niet in het publiekrechtelijk spoor kunnen worden geborgd, krijgen invulling via uitvoeringsafspraken in het contract dat het rijk afsluit met de opdrachtnemer.

Het rijk stelt ten behoeve van de uitvoering een Programma van Eisen (PvE) op (waar moet het technisch ontwerp en uitvoering aan voldoen?) en een Esthetisch Programma van Eisen (EPvE) (waar moet de vormgeving aan voldoen?). In het Programma van Eisen worden de waterbouwkundige en andere eisen opgenomen waaraan de te treffen maatregelen moeten voldoen. In het Esthetische Programma van Eisen zijn de toetskaders van het Masterplan Beeldkwaliteit Afsluitdijk gedetailleerd voor en toegespitst op de oplossingsruimte (inclusief de daarin meegenomen regionale ambities).

8.1.3 Inhoud van dit hoofdstuk

In de volgende paragrafen worden de belangrijkste eisen voor het dijklichaam, de schut- en spuicomplexen beschreven. Daarna worden in paragraaf 8.8 de voorwaarden toegelicht die voor de realisatiefase gelden. Tot slot wordt ingegaan op de borging van de regionale ambities. Voor een volledige beschrijving van de eisen en voorwaarden aan project Afsluitdijk wordt verwezen naar hoofdstuk 5 tot en met 11 van het MER.

8.2 Eisen dijklichaam

Specifiek voor het dijklichaam zijn de volgende eisen belangrijk:

8.2.1 Eisen voor het hele dijklichaam

Een overslagdebiet van circa 10 l/s/m

De dijkversterking moet er in resulteren dat een overslagbestendige dijk ontstaat die een overslagdebiet kan weerstaan van circa 10 l/s/m. Dit betekent dat de maatregelen aan het buitentalud en/of aan de kruin ervoor moeten zorgen dat er bij de maatgevende (1/10.000-) omstandigheden tot 2050 niet meer dan circa 10 liter water per seconde per meter over de kruin heen komt. Alle delen van de binnenzijde van de dijk moeten voldoende erosiebestendig zijn om een dergelijke hoeveelheid overslag te weerstaan.

Ruimtelijke kwaliteit

Vanuit ruimtelijke kwaliteit zijn eisen gesteld die samenhangen met het behoud van het historische zeedijkprofiel. Het gaat om:

  • opbouw profiel: behoud van een smalle kruin. De kruin is niet lager, mogelijk wel hoger dan de huidige kruin. Het buitentalud heeft een flauwere helling dan het binnentalud. Op het buitentalud bestaat de mogelijkheid voor een horizontale berm;
  • opbouw lengteprofiel: behoud van de uniforme strakke lijn. Een zichtbare wisseling in het profiel kan alleen plaatsvinden bij de knooppunten en in de knik van de Afsluitdijk (zie afbeelding 3.1);
  • materiaal: behoud van een groen vegetatiedek op het binnentalud. Een fijne, regelmatige structuur op in elk geval het bovenste deel van het buitentalud. Het onderste deel kan wel een bekleding krijgen met grof, onregelmatig aangebracht materiaal.

De eisen die zijn verbonden aan het kenmerkende zeedijkprofiel staan het niet toe dat de dijk wordt uitgevoerd met asfalt, met interlocking elementen of met grove breuksteen. Interlocking elementen of grove breuksteen zijn wel op het onderste gedeelte van het buitentalud toegestaan. De keileemkern moet behouden blijven.

Het gedeelte tussen KWZ-FK is afwijkend, maar sluit wel direct aan op het standaardprofiel.

Binnentalud tuimeldijk: 'groene (vegetatie) uitstraling' en aansluiting op kruin

In de Structuurvisie Toekomst Afsluitdijk (2011) is de beleidskeuze opgenomen dat het overslagbestendige dijklichaam een 'groene (vegetatie) uitstraling' heeft. Dit kan bijvoorbeeld door het binnentalud te bekleden met een kleidek waarop gras is aangebracht. Aanpassingen van de vorm van het binnentalud ter wille van de stabiliteit zijn toegestaan. Handhaving van het fietspad op zijn huidige positie is geen eis. Verdwijnt het fietspad van zijn huidige positie, dan is wel een vereiste dat elders ten noorden van de A7 een fietspad wordt teruggebracht. Indien een ontwerp voorziet in ophoging van de kruin, dan moet tevens aangegeven worden hoe het binnentalud op deze hogere kruin gaat aansluiten. De A7 blijft, zoals randvoorwaarde is bij het ontwerp, gehandhaafd op zijn huidige plek.

Kruin

Een verlaging van de kruin is niet toegestaan. Voor de bekleding van de kruin geldt als eis dat deze voldoende erosiebestendig is bij een overslagdebiet van circa 10 l/s/m. Aan de breedte van de kruin is een maximum van 3,5 meter gesteld, zoals past bij het te behouden zeedijkprofiel. Tevens is de kruin daarmee toegankelijk voor de voertuigen die bij inspecties en beheer & onderhoud worden ingezet. Asfalt of een ander type harde bekleding is niet noodzakelijk ten behoeve van de beheer- en onderhoudsvoertuigen.

Er is gekozen voor een adaptieve aanpak. Dit betekent dat het in de tweede helft van deze eeuw nog mogelijk moet zijn om de dijk verder te verhogen. Deze aanpak is nodig vanwege de onzekerheden van de klimatologische ontwikkeling.

Buitentalud

Voor het buitentalud geldt als eis dat aangetoond moet worden dat de aan te brengen bekleding van het buitentalud voldoet tot aan 2100. Dit betekent dat bij het ontwerpen en dimensioneren van de toe te passen bekleding, uitgegaan moet worden van de ontwerprandvoorwaarden zoals deze in 2100 van toepassing zullen zijn. De reden daarvoor is dat het bekleden van het buitentalud van de Afsluitdijk een kostbare en ook anderszins ingrijpende operatie is. Vermeden moet worden dat al in 2050 de nu aangebrachte bekleding alweer vervangen moet worden, met alle kosten en effecten van dien. Blijkt na 2050 een verhoging of een andere aanpassing van het dijklichaam nodig te zijn, dan moet de nieuwe bekleding daarvoor – zonder enige aanpassing – als basis kunnen dienen.

Voor de opbouw, helling, materiaalgebruik, uniformiteit en overgangen moet de Afsluitdijk de karakteristiek van een zeedijkprofiel behouden. Voor het materiaalgebruik gelden ook eisen vanuit de natuurbeschermingswetvergunning. Op het ondertalud wordt asfalt en met asfalt gepenetreerd breuksteen uitgesloten waardoor de foerageermogelijkheden voor steltlopers en grondeleenden behouden blijven en met het lokaal aanbrengen van zand of schelpen blijft een geschikt broedhabitat voor plevieren in stand. Op het boventalud is asfalt eveneens uitgesloten waardoor de karakteristieke zoutminnende vegetatie (onder meer zeekool en zeelathyrus) op het bovendeel van het buitentalud na de werkzaamheden terug kan komen. Op de bovenkant van een eventueel aan te brengen berm kan wel een asfaltbekleding worden aangebracht.

8.2.2 Specifieke eisen

Kornwerderzand-Friese kust

De hiervoor genoemde eisen zijn ook van toepassing voor het ontwerp van de versterking van het dijklichaam tussen Kornwerderzand en de Friese kust. Een verschil met het traject Den Oever – Kornwerderzand is echter dat er op het traject Kornwerderzand – Friese kust meer ruimte is tussen de A7 (het dwangpunt aan de binnenzijde van het dijklichaam) en de Waddenzee. Vanwege deze extra ruimte zijn er voor het traject Kornwerderzand – Friese kust meer variatiemogelijkheden voor een ontwerp. In het contractuele spoor wordt hier ruimte voor gelaten en wordt tevens geborgd dat het ruimtelijk beeld aansluit bij het hoofdtraject.

Bijzonderheden bij Robbenplaat, het Monument, Breezanddijk

De hiervoor beschreven algemene eisen zijn ook van toepassing op de knooppunten Robbenplaat, het Monument en Breezanddijk. Wel gelden enkele bijzondere omstandigheden, te weten:

  • bij Robbenplaat en Breezanddijk ligt er een voorland voor het dijklichaam dat bovendien nu nog niet verhard is. Mogelijk is een filterlaag nodig op het boventalud en moet het voorland van nieuwe bekleding worden voorzien. De cultuurhistorische waarde van de kazematten en daarbij behorende grondlichamen moet hierbij worden gerespecteerd;
  • de nieuwe bekleding op het ondertalud moet hier (deels) worden ingegraven;
  • bij het Monument is geen aanpassing aan de helling aan de binnenzijde mogelijk, omdat de A7 direct aansluit op de teen van het binnentalud;
  • de grenspaal op de provinciegrens, ten westen van Breezanddijk, is een rijksbeschermd monument die als gevolg van de dijkversterking niet op de huidige positie kan worden gehandhaafd. De grenspaal moet elders op de grens worden teruggeplaatst;
  • de afrit op het buitentalud bij Breezanddijk, richting de werkhaven aan de Waddenzeezijde, wordt behouden;
  • bij het Breezanddijkviaduct is geen aanpassing aan de helling van de binnenzijde mogelijk in verband met de ligging van de A7.

Fietspad(en) ten noorden van de A7

Over de gehele lengte van de Afsluitdijk dient, net als nu, een fietspad aanwezig te zijn. Dit fietspad bevindt zich ten noorden van de A7: op de huidige positie, hoger op het binnentalud of elders. Bovendien is ruimte aanwezig voor een (tweede) fietspad op het buitentalud in het traject Noord-Holland – Monument en Kornwerderzand – Friese Kust. Een (tweede) fietspad op de kruin of op het buitentalud is niet uitgesloten. Dit fietspad heeft een aanvullende recreatieve functie. De daadwerkelijke realisatie van een tweede fietspad is voorzien in de samenwerkingsovereenkomst tussen rijk en regio en betreft het traject tussen de Friese kust en Kornwerderzand en het traject tussen het vaste land van Noord-Holland en het Monument. De samenwerkingsovereenkomst stelt dat de aanleg onderdeel uit gaat maken van het realisatiecontract van het rijk.

Rijksmonumenten

Binnen het dijklichaam liggen rijksmonumenten. De rijksbeschermde tankversperringen zijn niet aangeduid op de verbeelding bij dit inpassingsplan, omdat deze naar verwachting niet kunnen worden gehandhaafd. De opdrachtnemer krijgt de eis mee, in geval van verwijdering of bedekking, met een bijzondere markering te verwijzen naar de voormalige monumenten. Op een dergelijke wijze is ook de zichtbaarheid van mitrailleurkazemat I op Robbenplaat geregeld. De grondlichamen die niet op de verbeelding zijn aangeduid (zie ook hoofdstuk 7), moeten na de uitvoering van de versterkingswerkzaamheden waar mogelijk in de oorspronkelijke toestand wordt hersteld. De grenspaal moet op de grens Noord-Holland en Fryslân worden herplaatst.

8.3 Eisen schutsluis Den Oever

8.3.1 Eisen aan de keersluis en de aansluitingen op de voorhavendijken

Losstaande constructie, levensduur tot 2100

De nieuwe keersluis dient direct voor het bovenhoofd van de huidige schutsluis te worden gesitueerd, maar moet constructief los van deze huidige schutsluis staan. Uitgegaan wordt van een roldeur. De nieuwe constructie wordt ontworpen op een levensduur tot 2100. Het is namelijk mogelijk met geringe meerkosten kunstwerken een langere ontwerplevensduur mee te geven dan tot ten minste 2050. Omdat de huidige schutsluis naar verwachting halverwege deze eeuw vervangen wordt, kan de nieuwe constructie in principe tot 2100 gehandhaafd blijven. Door de constructies los van elkaar te houden, kunnen bovendien de elektrotechnische installaties voor de bediening van de keersluis los van de huidige installaties voor de bediening van de schutsluis aangelegd worden. Dit vermindert de complexiteit van de realisatie van de nieuwe installaties.

Bandbreedte overslagdebiet keersluis en aansluitingen

Voor de keersluis geldt een maximaal overslagdebiet van 100 l/m/s. Daarbij is wel van belang dat de achterliggende constructies (huidige schutsluis) tegen het overslagdebiet bestand zijn. Als uitdrukkelijke voorwaarde geldt dat bij elk overslagdebiet boven 10 l/s/m aangetoond moet worden dat de achterliggende constructies (schutsluis) tegen het hogere overslagdebiet bestand zijn.

Afmetingen van de doorvaartopening

De keersluis moet ruimte geven om het maatgevende schip CEMT klasse Va en de recreatievaart te laten passeren. Daaruit volgt een minimale doorvaartbreedte van 14 meter (breedte huidige sluiskolk) en een doorvaartdiepte van maximaal NAP - 4,40 meter (gelijk aan de huidige drempelhoogte van de achterliggende schutsluis). De keersluis kent geen hoogtebeperkingen voor doorvarende schepen.

Enkele of dubbele kering

De keersluis kan worden uitgevoerd als enkele of als dubbele kering. In het PvE wordt aan de toekomstige aannemer ruimte gelaten hierin een keuze te maken, onder de voorwaarde dat voldaan wordt aan de gestelde eisen voor waterveiligheid (w.o. maximale overslagdebieten).

Ruimtelijke kwaliteit

Bij de bouw van de keersluis en de technische ruimten moet voldaan worden aan bebouwingsregels ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit.

Verder worden eisen gesteld aan:

  • het type deuren;
  • de betrouwbaarheid van de keersluis;
  • stabiliteit;
  • maatregelen om eroderende grondwaterstromen tegen te gaan;
  • besturing van de keersluis en daarvoor benodigde technische ruimten;
  • geleidewerken en remmingswerken in de voorhaven.
8.3.2 Eisen aan de versterking van de voorhavendijken

Overslagdebiet voorhavendijken

Net als bij het dijklichaam van de Afsluitdijk wordt bij de bepaling van de kerende hoogte van de voorhavendijken uitgegaan van de maatgevende omstandigheden in 2050, en dus niet van 2100 zoals bij de nieuwe keersluis. Het maximale overslagdebiet voor de voorhavendijken is circa 10 l/s/m.

Wegen

De wegen op de voorhavendijken dienen als onderhouds- en ontsluitingsweg en ondersteunen daarmee de waterveiligheids- en scheepvaartfunctie. In de nieuwe situatie moet deze ondersteuning ook geboden worden. Voor de wegen zelf is een breedte van 4,65 m nodig, terwijl aan weerszijden 0,5 m beschikbaar moet zijn als uitwijkmogelijkheid. In totaal komt de te realiseren kruinbreedte daarmee uit op minimaal 5,65 m.

Gemaal Leemans, vispassage en zoutwaterafvoervoorziening

Van belang is dat gemaal Leemans, de vispassage en de zoutwaterafvoervoorziening, allen gelegen door de voorhavendijken van schutsluis Den Oever, moeten blijven functioneren. Het ontwerp van en aansluiting op de voorhavendijken moet hierop worden afgestemd. Mogelijk is een aanpassing aan de ter plaatse gelegen effluentleidingen (uitlaat gemaal Leemans) nodig om de functionaliteit te waarborgen, bijvoorbeeld in de vorm van een verlenging van de leiding. Uiteindelijk leidt dit niet tot een wijziging van de functionaliteit.

Rijksmonumenten

Het grondlichaam van de driedubbele mitrailleurkazemat X kan niet onaangetast blijven als gevolg van de versterking van de oostelijke voorhavendijk. Er is in de eindsituatie sprake van een aanzanding of ophoging van het grondlichaam. De kruinophoging kan door middel van een keermuur op afstand van de kazemat worden gehouden.

Ruimtelijke kwaliteit

De voorhavendijken moeten qua profiel en materiaal zoveel mogelijk overeenkomen met de niet versterkte dammen, basaltbekleding op het binnentalud blijft behouden of wordt gerepareerd, grasbekleding komt terug op de kruin en de bovenkant van het talud. Een eventueel hoogteverschil in de kruinhoogte van de westelijke en oostelijke voorhavendijk moet zo onzichtbaar mogelijk wordt opgelost in de westelijke bocht van de voorhaven, deze sluiten op gelijke hoogte op de keersluis.

8.4 Eisen spuicomplex Den Oever

8.4.1 Eisen aan de spuisluis en de aansluiting op de dijk

Bestaande constructie, levensduur tot 2050

De bestaande constructie wordt versterkt door de hefschuiven te vervangen en het bewegingswerk daarop aan te passen. De huidige spuiconstructie is rond 2050 aan het eind van de technische en economische levensduur en zal halverwege deze eeuw naar verwachting vervangen worden. Voor het versterken van het huidige spuicomplex wordt daarom een levensduur tot halverwege deze eeuw gehanteerd.

Maximaal overslagdebiet spuicomplex

De huidige constructie van de spuisluis heeft een kerende hoogte tot NAP +5,5 meter. Hierbij is het huidige spatscherm niet meegenomen, omdat deze onvoldoende sterk is. De kerende hoogte is maar enkele centimeters hoger dan het maatgevend hoog water waardoor grote overslaghoeveelheden (1.000 l/s/m) zullen optreden. Deze hoeveelheid is tevens als absolute bovengrens gesteld. Door het aanbrengen van een versterkt spatscherm kan de overslag beperkt worden. In alle gevallen moet aangetoond worden dat voldaan wordt aan de veiligheidseisen.

Enkele of dubbele kering

De spuisluis kan worden uitgevoerd als enkele of als dubbele kering. Het contract laat aan de toekomstige aannemer de vrijheid om daarin een keuze te maken, onder de voorwaarde dat voldaan wordt aan de gestelde eisen voor waterveiligheid.

Bodembescherming en zoutwaterafvoervoorziening

Over de hele bodem van het in- en uitstroombekken wordt bodembescherming aangebracht, dan wel hersteld. Hierdoor wordt erosie, veroorzaakt door het spuien, tegengegaan. Van belang is dat de zoutwaterafvoervoorziening, deels gelegen in het instroombekken, moet blijven functioneren. Het ontwerp van de aanpassingen aan het instroombekken moet hierop afgestemd te zijn.

Rijksmonumenten

Vanwege de hoge monumentale waarde van het rijksbeschermd spuicomplex wordt het behoud van de heftorens, defensiebalken, spatschermen, bedieningsgebouwen en puntdeuren, voor zover aanwezig, voorgeschreven. Bij het toevoegen van nieuwe heftorens moet worden voldaan aan de bebouwingsregels ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit. Als gekozen wordt voor een enkele kering, dan verliezen de zuiderschuiven hun waterbouwkundige functie. De authentieke schuiven mogen niet worden verwijderd en moeten werkend in stand blijven.

8.4.2 Eisen aan de westelijke uitstroombekkendam en de twee noordelijke leidammen

Dammen

Een technische eis aan de aanpassing van de dammen is dat aangetoond wordt dat de stabiliteit van de dammen onder maatgevende omstandigheden gegarandeerd is. De versterkingsmaatregelen bestaan uit het vervangen van de bekleding en deze kan aangebracht worden over de bestaande bekleding (overlagen) of als vervanging van de huidige.

Op de kruin van de leidam (object 2.3) moet zich een leeflaag kunnen ontwikkelen met een breedte van circa 12 m, zodat lepelaars en eidereenden kunnen broeden. De bovenkant moet zodanig zijn afgewerkt, dat hechting van een zode van de begroeiing goed mogelijk is en ook bestand tegen de gemiddelde weersomstandigheden.

Uitstroombekken en buitenhaven

De functie van het uitstroombekken en/of de buitenhaven mag door de versterking van de westelijke uitstroombekkendam niet worden gehinderd (PvE).

Lichtopstand

De functie van een lichtopstand aan het einde van de westelijke uitstroombekkendam wordt gehandhaafd.

8.5 Eisen waterafvoer spuicomplex Den Oever

Handhaven peildynamiek IJsselmeer

Doelstelling van de maatregel voor waterafvoer is dat door de combinatie van spuien onder vrij verval en pompen, de huidige peildynamiek tot 2050 gehandhaafd kan worden, uitgaande van een zeespiegelstijging conform klimaatscenario G van het KNMI. Kenmerkende getallen die de huidige peildynamiek (in de periode 1976-2011) op het IJsselmeer markeren zijn:

  • een peil in de winter van gemiddeld afgerond NAP -0,25 m;
  • een maximum peil van NAP +0,55 m;
  • een minimum peil van NAP -0,40 m.

De pompen worden gefaseerd ingebouwd. De eerste fase behelst het inbouwen van het aantal benodigde pompen tot circa 2030. Hiervoor is een pompcapaciteit benodigd van circa 414 m³/s. Bij het inbouwen van pompen voor fase 1 moet echter al wel rekening gehouden worden met de benodigde capaciteitsuitbreiding in fase 2: voldoende ruimte voor extra pompcapaciteit zodat de peildynamiek tot tenminste 2050 gehandhaafd wordt.

In alle spuikokers kunnen pompen ingebouwd worden, het aantal pompen wordt contractueel niet gelimiteerd.

Water afvoeren met uithijsbare pompen in of aansluitend aan de huidige heftorens

De uithijsbare pompen worden ingebouwd in nieuw te realiseren schuiven. Deze schuiven worden allen:

  • tussen de bestaande heftorens in gehangen op de locatie van de huidige zuidelijke schuiven, of;
  • in nieuw te realiseren schuifconstructies in nieuwe heftorens gehangen aan de IJsselmeerzijde van het spuicomplex. Deze schuifconstructie komt op de bestaande fundering van het spuicomplex en verlengen als het ware de bestaande spuigroepen met de bestaande spuikokers, zodat de bestaande spuicapaciteit gehandhaafd blijft.

Door gebruik te maken van uithijsbare pompen, blijft de bestaande spuicapaciteit onder vrij verval gehandhaafd.

Symmetrie

De hefschuiven met pompen dienen symmetrisch ingebouwd te worden binnen een spuigroep en symmetrisch ten opzichte van het spuicomplex. Hefschuiven met pompen die in spuikokers worden geïnstalleerd dienen voorzien te zijn met het maximaal aantal pompen dat in de hefschuif kan worden aangebracht. Het is, op basis van de uniformiteit van de oplossing, niet mogelijk een deel van de pompen aan de hefschuiven tussen de bestaande heftorens in te hangen en een deel tussen nieuwe heftorens.

Visveiligheid

Voor project Afsluitdijk worden visveilige pompen gebruikt. In het contract voor de opdrachtnemer worden nadere eisen gesteld aan de visveiligheid van de pompen. In hoofdstuk 9 wordt nader ingegaan op de effecten voor vissen van de waterafvoer met pompen.

 

Rijksmonumenten

Zoals ook in paragraaf 8.4.1 beschreven gelden op het spuicomplex Den Oever, zijnde een rijksbeschermd monument, eisen voor het behoud van cultuurhistorische waarde. Eventueel overbodig geworden heftorens moeten blijven staan. In dat geval mogen de hefschuiven niet verwijderd worden. De defensiebalk in het spuicomplex moet behouden blijven, vanwege de cultuurhistorische waarde. Ook de militaire objecten moeten behouden blijven of, waar wijzigingen onvermijdelijk zijn, hersteld.

Technische ruimten en stroomvoorziening

Bij de bouw van de technische ruimten moet worden voldaan aan bebouwingsregels ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en de nieuwe bebouwing moet zich verstaan met de cultuurhistorische waarden van het spuicomplex en de schutsluis en de cultuurhistorische waarde van (het ensemble van) de kazematten. De eisen die daarvoor nodig zijn, zullen worden opgenomen in het contract dat wordt gesloten met de opdrachtnemer.  Het gaat om daarbij onder meer om de eis dat nieuwe bebouwing het waterbouwkundig icoon moeten versterken door spectaculaire eenvoud, dat de materialisering van nieuwe bebouwing van goede kwaliteit blijft onder weerbarstige omstandigheden, dat het materiaal van nieuwe bebouwing langs de dijk reageert op verschillende atmosferische condities en dat nieuwe bebouwing op afstand van de dijk visueel opgaat in het landschap. Gebouwen nabij het spuisluiscomplex dienen verzonken en symmetrisch te zijn, dat wil zeggen in tweevoud en met een gelijke vorm en materialisering.

De stroomvoorziening op de Afsluitdijk is niet toereikend voor de in te bouwen pompen. Er moet daarom een nieuwe kabel worden aangelegd met een spanning van 10 tot 15 kV. Een dergelijke kabel behoeft geen inpassing in een ruimtelijk plan.

8.6 Eisen schutcomplex Kornwerderzand

8.6.1 Eisen aan de keersluis en de aansluitingen op het dijklichaam

Losstaande constructie, levensduur tot 2100

De nieuwe keersluis bevindt zich voor de doorvaartopeningen onder de draaibruggen. De draaicirkel van de draaibruggen moeten beschikbaar blijven en het rustpunt van de gedraaide brug moet behouden blijven. Daarom ligt de oplossingsruimte ten noorden en los van het rustpunt van de huidige draaibrug.

De keersluis wordt ontworpen op een levensduur tot 2100. Het is namelijk mogelijk om met geringe meerkosten kunstwerken een langere ontwerplevensduur mee te geven dan tot ten minste 2050. Doordat de bruggen los blijven, kunnen deze vervangen worden aan het einde van hun levensduur, zonder dat dit invloed heeft op de keersluis.

Maximaal overslagdebiet keersluis en aansluitingen

Omdat de keersluis ontworpen moet worden op een levensduur tot 2100, moet bij het ontwerp uitgegaan worden van de waterstanden en golfcondities onder de maatgevende (1/10.000-) omstandigheden in 2100. De eis is dat het overslagdebiet niet groter is dan 100 m/l/s. Bij een overslagdebiet van maximaal 100 l/s/m stijgt de waterstand tijdens de maatgevende storm in de voorhaven tot NAP + 5,0 meter en kan aldaar gekeerd en/of deels afgevoerd worden.

Doorvaartopening

De keersluis moet ruimte geven om het maatgevende schip CEMT klasse Va en de recreatievaart te kunnen laten passeren. De nieuwe keersluis heeft geen functie voor het schutten en staat open wanneer scheepvaart mogelijk is. De minimale doorvaarbreedte is geborgd in het rijksinpassingsplan, andere eisen aan de keersluis zijn:

  • de drempelhoogte van de doorvaartopening van de keersluis is NAP -6,40 m (geschikt voor de huidige scheepvaartklasse Va);
  • er gelden geen hoogtebeperkingen voor de passerende schepen.

Enkele of dubbele kering

De keersluis kan worden uitgevoerd als enkele of als dubbele kering. In het contract wordt aan de toekomstige aannemer ruimte gelaten om daarin een keuze te maken, onder de voorwaarde, dat voldaan wordt aan de gestelde eisen voor waterveiligheid.

Geleidewerk en remmingswerk

De mogelijke ruimte tussen de keersluis en draaibruggen wordt voorzien van een geleidewerk. Ook in de buitenhaven wordt een geleidewerk aangelegd. Qua functie en vorm is dit geleidewerk vergelijkbaar met het geleidewerk dat in de huidige situatie het scheepvaartverkeer naar de schutsluizen leidt en aanvaringen van deze kunstwerken voorkomt. Bovendien wordt in de buitenhaven de functie van het aanmeren aan een remmingswerk behouden en wordt bodembescherming toegepast.

Dagrecreatieterrein

Het dagrecreatieterrein, gelegen op de oostelijke buitenhavendam, wordt na oplevering weer geschikt gemaakt voor deze functie.

Rijksmonumenten

De grondlichamen van kazematten moeten, na de uitvoering van de versterkingswerkzaamheden, waar mogelijk in de oorspronkelijke toestand wordt hersteld. .

Ruimtelijke kwaliteit

Bij de bouw van de keersluis en de technische ruimten moet voldaan worden aan bebouwingsregels ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit.

8.6.2 Eisen aan de (eventuele) versterking van de westelijke buitenhavendam

Westelijke buitenhavendam

Een vereiste voor aanpassing van de dam is dat aangetoond wordt dat de stabiliteit van de havendam onder maatgevende omstandigheden gegarandeerd is. In de huidige situatie schermen havendammen de buitenhaven af. Als gezegd, met een ophoging van de westelijke buitenhavendam kan de hoogte van de aanlopende golven afgevlakt worden en kan zodoende de belasting van de golven op de nieuwe keersluis gereduceerd worden. Dit laat ruimte om de keersluis minder zwaar en minder hoog uit te voeren. De functie van het uitstroombekken en de buitenhaven mag door de verbreding niet worden gehinderd.

Rijksmonumenten

In geval van het aanbrengen van een nieuwe bekleding dient op passende wijze een aansluiting te worden gemaakt op de betonnen voet van de objecten, zodat de vrije ligging intact blijft.

8.7 Eisen spuicomplex Kornwerderzand

8.7.1 Eisen aan de spuisluis en de aansluiting op de dijk

Bestaande constructie, levensduur tot 2050 (gebruiksfuncties, waterveiligheid)

De bestaande constructie wordt versterkt door de hefschuiven te vervangen en het bewegingswerk daarop aan te passen. De huidige spuiconstructie is rond 2050 aan het eind van de technische en economische levensduur en zal halverwege deze eeuw naar verwachting vervangen worden. Voor het versterken van het huidige spuicomplex wordt daarom een levensduur tot halverwege deze eeuw gehanteerd.

Maximaal overslagdebiet keersluis

De huidige bovenkant van de betonconstructie voldoet aan de hoogwaterveiligheid norm. De bovenkant van de waterkerende constructie ligt op NAP +5,5 m, hoger dan het Maatgevend Hoog Water Waddenzee (MHWW, NAP +5,4 m). Dit is echter maar enkele centimeters hoger dan het maatgevend hoogwater in 2050, waardoor grote overslaghoeveelheden (1.000 l/s/m) kunnen optreden. Door het aanbrengen van een versterkt spatscherm kan overslag worden beperkt. Ook andere oplossingen zijn contractueel mogelijk. In alle gevallen moet worden aangetoond dat aan de veiligheidseisen wordt voldaan.

Enkele of dubbele kering

De spuisluis kan worden uitgevoerd als enkele of als dubbele kering. Het is aan de toekomstige aannemer om daarin een keuze te maken, onder de voorwaarde dat voldaan wordt aan de gestelde eisen voor waterveiligheid.

Bodembescherming en zoutwaterafvoervoorziening

Over de hele bodem van het in- en uitstroombekken wordt bodembescherming aangebracht, dan wel hersteld. Hierdoor wordt erosie, veroorzaakt door het spuien, tegengegaan. Van belang is dat de zoutwaterafvoervoorziening, deels gelegen in het instroombekken, moet blijven functioneren. Het ontwerp van de aanpassingen aan het instroombekken moet hierop afgestemd te zijn.

Rijksmonumenten

Vanwege de hoge monumentale waarde van het rijksbeschermd spuicomplex wordt het behoud van de heftorens, defensiebalken, spatschermen, bedieningsgebouwen en puntdeuren, voor zover aanwezig, voorgeschreven. Bij het toevoegen van nieuwe heftorens moet worden voldaan aan de bebouwingsregels ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit. Als gekozen wordt voor een enkele kering, dan verliezen de zuiderschuiven hun waterbouwkundige functie. De authentieke schuiven mogen niet worden verwijderd en moeten werkend in stand te blijven.

8.7.2 Eisen aan de westelijke uitstroombekkendam

Een ophoging van de westelijke uitstroombekkendam valt binnen de ontwerpruimte waarover de opdrachtnemer kan beschikken. Door deze dam te verhogen, kan de hoogte van de aanlopende golven afgevlakt worden en kan zodoende de belasting van de golven op de spuisluis gereduceerd worden. Hierdoor zijn wellicht minder (zware) versterkingsmaatregelen nodig aan het spuicomplex Kornwerderzand. De ruimte betreft de huidige objectgrenzen en betreft de huidige objectgrenzen en een ruimte van maximaal 20 meter aan beide kanten. De functie van het uitstroombekken mag door de verbreding niet worden gehinderd. Een vereiste voor aanpassing van de dam is dat aangetoond wordt dat de stabiliteit van de havendam onder maatgevende omstandigheden gegarandeerd is.

8.8 Voorschriften realisatiefase

8.8.1 Inleiding

In de onderstaande deelparagrafen zijn de belangrijkste eisen en voorwaarden voor de realisatiefase beschreven. Voor een volledige beschrijving van de eisen en voorwaarden in de realisatiefase wordt verwezen naar hoofdstuk 11 van het MER.

8.8.2 Algemene eisen en voorwaarden

Duur realisatie

Er moet rekening gehouden worden met een uitvoering waarbij gedurende de realisatiefase op de dijk en aan de kunstwerken gelijktijdig gewerkt wordt. De werkzaamheden kennen een doorlooptijd van maximaal vijf jaar.

Werkruimtes

De fysieke oplossingsruimte zal worden gebruikt als werkruimte. Dit is de ruimte die de aannemer nodig heeft om het werk te maken. Binnen deze ruimte is het plaatsen van bouwketen, bouwborden, hijskranen, heistellingen, damwanden, hulpconstructies en dergelijke mogelijk. Ook kunnen hier tijdelijk materialen neergelegd worden die nodig zijn voor de aangrenzende uitvoering van werkzaamheden.

Daarnaast wordt het gebied van 8 km ter hoogte van de werkfronten de noordelijke rijbaan van de A7 (beide rijstroken en de vluchtstrook) als werkruimte ter beschikking gesteld aan de opdrachtnemer. Een werkvak heeft een maximale lengte van 8 km, waarna ten minste over een lengte van 5 km alle rijstroken beschikbaar moeten zijn. Een dergelijke werkwijze is mogelijk binnen de totale planning, hierbij is rekening gehouden met het feit dat de middenberm in het stormseizoen wordt versterkt.

Ten derde wordt in de Waddenzee tijdens de realisatiefase een zone van 15 m voorbij de oplossingsruimte als werkruimte gereserveerd, onder meer ten behoeve van de schepen die tijdens de realisatiefase worden ingezet.

Werkterreinen

Naast de werkruimte zijn er werkterreinen voorzien. De werkterreinen zijn bedoeld voor grote keten (directiekeet/keet waar onder andere kantoorwerkzaamheden plaatsvinden, ruimten voor overleggen, informatiebalie, et cetera), parkeerterrein voor personeel, opslag van materieel (machines) en langdurige opslag van materialen. Deze terreinen zijn tijdens de hele realisatiefase van het project als zodanig in gebruik. Rekening is gehouden met vier werkterreinen, één in Kornwerderzand, twee in Breezanddijk en één bij Den Oever.

De werkterreinen zijn niet specifiek bestemd in het rijksinpassingsplan. Het gebruik van de werkterreinen is mogelijk op grond van de vigerende bestemmingsplannen en de regels van dit rijksinpassingsplan. Na oplevering worden de werkterreinen weer geschikt gemaakt voor de oorspronkelijke functie.

Transport

De realisatiefase brengt transporten met zich mee. Een klein deel daarvan betreft de aan- en afvoer van materieel (zoals kranen en shovels) en dagelijks personenvervoer van werklieden. Deze transporten vinden noodzakelijkerwijs hoofdzakelijk via de weg plaats.

In het totaal aan transporten heeft de aanvoer van bouwmateriaal (klei, zand, bekleding buitentalud) met afstand het grootste aandeel. Een deel van het materiaaltransport kan om praktische redenen uitsluitend met vrachtwagens plaatsvinden, terwijl het voor een ander deel noodzakelijk of voor de hand liggend is om schepen in te zetten. Voor een substantieel deel van het materiaaltransport bestaat echter de keuzemogelijkheid: over het water of over de weg.

Voor materiaaltransport over de Waddenzee naar het traject Den Oever – Kornwerderzand is van belang dat zich hier langs de dijk ondieptes bevinden. Hier moeten bij aanvoer over het water mogelijk tijdelijke ondiepe vaargeulen worden gegraven (langs de dijk en loodrecht op de dijk). De totale benodigde lengte is onbekend en is afhankelijk van de keuzes van de opdrachtnemer, maar zou bijvoorbeeld circa 15 km kunnen bedragen. Het gebied waar de ondiepe geulen gegraven mogen worden voor de realisatiefase is aangegeven in het MER. Er mogen geen mosselbanken worden geschaad.

Voor transporten met vrachtwagens zijn, in de werkvakken zoals hierboven is aangegeven, gedurende de gehele realisatiefase ten minste één rijstrook op de noordelijke rijbaan van de A7 en het fietspad beschikbaar. Tegelijk moet de A7, ook tijdens de realisatiefase, als verbinding voor het reguliere wegverkeer in beide richtingen kunnen blijven fungeren. Als harde voorwaarde geldt dat in elk geval de zuidelijke rijbaan gedurende de gehele realisatiefase een verkeerssysteem met minimaal één rijstrook per richting aanwezig is. Daarnaast geldt als voorwaarde dat gedurende de gehele realisatiefase veilig fietsverkeer mogelijk moet zijn, bijvoorbeeld op een tijdelijk fietspad.

'Werkfronten' en 'treinen'

Gezien de omvang van het werk én het gegeven dat de uitvoeringsduur gelimiteerd is, is het noodzakelijk dat er op verschillende 'werkfronten' tegelijk gewerkt wordt. Deze werkfronten bevinden zich binnen een werkvak van circa 8 km. Vanaf het beginpunt van elk werkfront vertrekt als het ware een trein van werkzaamheden. Deze trein beweegt zich voort langs de verschillende plekken binnen het werkvlak op de dijk totdat men het beginpunt bereikt van het volgende werkfront waar in een eerder stadium zo'n zelfde trein van werkzaamheden zich in gang heeft gezet. Na afronding van de werkzaamheden binnen een werkvlak verplaatsen de werkzaamheden zich naar een volgend werkvlak, waarbinnen wederom wordt gewerkt met werkfronten.

Er moet rekening gehouden worden met een uitvoering waarbij er gedurende de realisatiefase steeds op 3 werkfronten tegelijk gewerkt wordt op het traject Den Oever – Kornwerderzand (binnen een werkvak van circa 8 km lang) en op 1 werkfront op het traject Kornwerderzand – Friese kust. Daarnaast zullen tijdens de maximaal vijf jaar lange uitvoeringsperiode de werkzaamheden zich ook concentreren in Kornwerderzand en Den Oever voor de maatregelen op de schut- en spuicomplexen.

8.8.3 Borging waterafvoer en waterveiligheid

Dijk en dammen

Er worden in het contract met de opdrachtnemer verschillende eisen gesteld aan de wijze van realisatie voor het borgen van de waterveiligheid tijdens de realisatiefase. De opdrachtnemer mag onder andere:

  • gedurende het stormseizoen geen verzwakking in het dijklichaam mogelijk maken. De onderdelen die deel uitmaken van de primaire waterkering moeten ten minste de kerende hoogte en stabiliteit te bieden als de bestaande primaire waterkering;
  • ook in het stormseizoen werkzaamheden uitvoeren als de primaire waterkering niet wordt verzwakt (voor de Waddenzee van 1 oktober - 1 april);
  • de sterkte en/of stabiliteit van de keileemkern van Dijk dient ten minste gehandhaafd te blijven ten opzichte van de bestaande situatie;
  • tijdens de versterking van de westelijke uitstroombekkendam geldt de voorwaarde dat het uitstroombekken in gebruik blijft. Er mag geen sprake zijn van stremming van of hinder voor het scheepvaartverkeer als gevolg van de maatregelen aan de dammen.

Spuicomplexen

Bij de inbouw van pompen bij het spuicomplex Den Oever (waterafvoer) en werkzaamheden ten behoeve van de waterveiligheid (Den Oever en Kornwerderzand) moet voldoende afvoercapaciteit beschikbaar zijn. Van september tot april mag er geen verlies van spuicapaciteit zijn. In de maanden mei tot en met augustus (tijdens de realisatiefase) moet minimaal 60 % van de totale afvoercapaciteit beschikbaar blijven. In april moet 80 % van de spuicapaciteit beschikbaar zijn. De beide spuigroepen bij Kornwerderzand kunnen vanwege de waterkwaliteit IJsselmeer niet tegelijkertijd worden afgesloten.

De spuicomplexen dienen gedurende het stormseizoen 100 % van hun kerende functie te behouden

8.8.4 Verkeer: wegverkeer en scheepvaart

Samengevat zijn de voorwaarden die in het contract met de opdrachtnemer zullen worden geborgd ten aanzien van de hinder van het wegverkeer:

  • de A7 is gedurende de gehele aanlegfase, met uitzondering van weekendafsluitingen, met minimaal één rijstrook per richting beschikbaar;
  • gedurende de gehele aanlegfase is veilig fietsverkeer mogelijk;
  • gedurende de maximaal vijf jaar van de werkzaamheden kan de A7 circa 10 keer gedurende een weekend afgesloten zijn voor regulier wegverkeer, met uitzondering van (brom)fietsers, openbaar vervoer en hulpdiensten;
  • voor de scheepvaart is het uitgesloten dat de twee schutcomplexen tegelijkertijd gestremd zijn;
  • de volledige stremming voor de scheepvaart bij de schutsluis Den Oever is beperkt tot maximaal drie maanden in de periode eind september tot 1 april en voor de schutsluis bij Kornwerderzand tot maximaal één maand in de periode eind september tot 1 april;
  • de gedeeltelijke stremming voor scheepvaart bij de schutsluis Den Oever is beperkt tot maximaal 24 maanden, met een versmalling tot een doorvaartbreedte van maximaal 11 meter. Bij de schutsluis van Kornwerderzand mag maximaal 34 maanden lang een van beide doorvaarten onder de brug worden afgesloten voor het scheepvaartverkeer;
  • de KNRM krijgt een extra aanlegvoorziening met omkleedruimte gedurende de stremming;
  • overige gebruiksfuncties aan de Afsluitdijk die tijdens de uitvoer blijven functioneren, blijven bereikbaar.

8.8.5 Gebruiksfuncties

De opdrachtnemer zal moeten voldoen aan de wettelijke eisen en algemene richtlijnen voor hinder voor omwonenden. Op dit moment is geen reden om aan te nemen dat dit gevolgen heeft voor de werkperiode. Wel mag er bijvoorbeeld 's nachts minder geluid geproduceerd worden. Dit is relevant voor bewoners bij Kornwerderzand en Breezanddijk. Verder mogen alle werkzaamheden ook plaatsvinden tijdens het recreatieseizoen.

8.8.6 Natuur

De opdrachtnemer moet een aantal mitigerende maatregelen treffen om de effecten van de uitvoering op de natuur te beperken. Hierna zijn voorbeelden gegeven van deze maatregelen en zijn ook de algemene uitgangspunten opgesomd waar de werkzaamheden aan moeten voldoen:

  • vanwege mogelijke effecten op vogels zijn werkzaamheden in het broedseizoen (van circa 15 maart tot 15 juli) uitgesloten, tenzij de werkzaamheden vlak voor het broedseizoen worden ingezet en er sprake is van continue doorwerken (werkzaamheden niet langer dan enkele dagen stilleggen). Een andere mogelijkheid is om het gebied, voordat het broedseizoen begint, ongeschikt te maken voor broedvogels. Op het dijktraject Kornwerderzand - Friese kust mogen tijdens de gehele uitvoeringsperiode van één uur vóór zonsondergang tot één uur na zonsopgang geen werkzaamheden worden uitgevoerd. Werkzaamheden aan de leidam bij Den Oever dienen daarnaast buiten het broedseizoen van lepelaar en eidereend te worden uitgevoerd;
  • werkzaamheden bij Breezanddijk worden gefaseerd uitgevoerd om voldoende foerageergebied voor het ransuilpaar beschikbaar te houden. Om de ransuil daarnaast de kans te geven aan de geluidsverstoring te wennen, wordt het werkterrein bij Breezanddijk gefaseerd ingericht;
  • in de maanden maart-april en augustus-september dient niet tussen zonsondergang en zonsopgang met kunstverlichting te worden gewerkt of dienen gerichte armaturen te worden gebruikt die uitstraling van licht beperken om negatieve effecten op migrerende ruige dwergvleermuizen en meervleermuizen te voorkomen;
  • bij Den Oever wordt er een herstelmaatregel op de kwelder getroffen in het kader van stikstofdepositie;
  • langs de Afsluitdijk komen meerdere niet-broedvogels voor die foerageren, dan wel rusten. Hiermee wordt rekening gehouden in de uitvoeringsplanning van de werkzaamheden langs de Afsluitdijk zodat er te allen tijde voldoende beschikbaar leefgebied aanwezig blijft langs de Afsluitdijk;
  • verstoring als gevolg van (piek)geluid wordt zoveel mogelijk beperkt, onder andere door geluidsreducerende maatregelen te nemen tijdens de heiwerkzaamheden door middel van een 'soft start' als ook gebruik te maken van een geluidsmantel;
  • in kader van de zorgplicht dient, voordat met de uitvoering van de werkzaamheden wordt gestart, een aanvullende inventarisatie van het gebruik van de Kazematten door steen- of boommarter plaats te vinden. Er worden passende maatregelen genomen als er (sporen van) een steen- of boommarter wordt aangetroffen in een kazemat die aangeaard wordt;
  • vismigratie tussen de Waddenzee en het IJsselmeer blijft tijdens de werkzaamheden altijd mogelijk. Alle schut- en spuicomplexen worden nooit tegelijkertijd compleet afgesloten. Het is voor vissen altijd mogelijk om bij Den Oever of Kornwerderzand via de schutsluizen of spuisluizen te migreren.

8.9 Regionale ambities

Zoals toegelicht in hoofdstuk 5 zijn er een aantal regionale ambities, waarvoor gekeken is in hoeverre synergie kan worden verkregen met de waterveiligheid- waterafvoeropgaaf van Project Afsluitdijk. Ook voor deze ambities worden een aantal eisen en voorwaarden geborgd via het contract met de opdrachtnemer, MBK en het vergunningenspoor.

Zo wordt de realisatie van de coupures voor de vismigratierivier onderdeel van het realisatiecontract van de Afsluitdijk. De overige onderdelen van de vismigratierivier worden in een afzonderlijke opdracht van de regio tot stand gebracht.

Hoofdstuk 9 Effecten

9.1 Inleiding

Het rijksinpassingsplan biedt planologisch kaders voor het inpassen en realiseren van verschillende maatregelen ten aanzien van waterveiligheid en waterafvoer. De kaders zijn het resultaat van de oplossingsruimte zoals die tijdens de planuitwerking tot stand is gekomen (zie de hoofdstukken 6 en 7 van deze toelichting) op basis van randvoorwaarden vanuit beeldkwaliteit, natuur, gebruiksfuncties en milieueffecten. Het rijksinpassingsplan is ook beoordeeld op mogelijke (milieu)effecten voor de omgeving. Hierbij zijn de effecten in beeld gebracht voor de worst-case situatie waarin de opdrachtnemer volledig gebruik maakt van de vastgestelde oplossingsruimte.

 

Dit hoofdstuk gaat per thema in op de effecten tijdens de realisatie- en gebruiksfase. Ook gaat het hoofdstuk, waar relevant, in op noodzakelijke maatregelen die nadelige effecten tegen gaan.

De informatie over de effecten van het project op de omgeving komt voor een belangrijk deel uit het opgestelde milieueffectrapport4 (MER) en uitgevoerde onderzoeken, waaronder de Passende Beoordeling. Het MER beschrijft in brede zin wat de effecten zijn op het leefmilieu, de Passende Beoordeling geeft aan of de voorgenomen maatregelen voor waterveiligheid en waterafvoer een significant negatief effect kunnen veroorzaken op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Een aantal onderzoeken zijn als bijlage ter onderbouwing van het rijksinpassingsplan bijgevoegd bij het MER. Het gaat hier om onderzoek in het kader van externe veiligheid, luchtkwaliteit en cultuurhistorie. Ten aanzien van de overige onderzoeken wordt verwezen naar het MER.

De verschillende effecten komen hieronder per thema aan bod. Per effect is het volgende beschreven:

  • 1. beschrijving toetsingskader (wet- en regelgeving): een beknopte weergave van het wettelijk kader;
  • 2. resultaten van gehouden omgevingsonderzoeken over de effecten en - indien van toepassing - over te nemen maatregelen ter mitigatie of compensatie;
  • 3. doorvertaling: het gaat hier om het doorvoeren van de onderzoeksresultaten. Enerzijds via concretisering in het rijksinpassingsplan, anderzijds in de vorm van privaatrechtelijke afspraken met de opdrachtnemer ten behoeve van de uitvoering.

9.2 Milieueffectrapport (MER)

9.2.1 Achtergrond

Het uitvoeren van een milieueffectrapportage is wettelijk verplicht bij de voorbereiding van besluitvorming over grote projecten. In een milieueffectrapportage wordt in kaart gebracht welke gevolgen een project heeft op het gebied van bijvoorbeeld natuur, bodem, water en landschap. De resultaten van dit onderzoek worden gebundeld in een milieueffectrapport, een MER. De informatie in dit MER zorgt ervoor dat de beslissingsbevoegde instanties het milieubelang volwaardig kunnen meewegen wanneer zij een besluit nemen.

Het rijksinpassingsplan voor het project Afsluitdijk (waterveiligheid en waterafvoer) is project-m.e.r.-beoordelingsplichtig5. Vanwege de omvang van het project en vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid is besloten een project-MER op te stellen.

Een andere reden waarom er voor het vaststellen van het rijksinpassingsplan een MER gemaakt moet worden, heeft te maken met de eveneens verplichte Passende Beoordeling op grond van artikel 19j, tweede lid van de Natuurbeschermingswet 1998. Zodra een Passende Beoordeling nodig is voor een wettelijk of bestuursrechtelijk verplicht vast te stellen plan (in dit geval het rijksinpassingsplan) moet tevens een plan-milieueffectrapportage (plan-m.e.r.) voor het plan worden uitgevoerd (artikel 7.2a Wet milieubeheer). Omdat significant negatieve gevolgen tijdens de realisatie en in de gebruiksfase niet op voorhand konden worden uitgesloten, is voor de oplossingsruimte een Passende Beoordeling opgesteld.

De opgestelde MER ten behoeve van de Afsluitdijk betreft dus een gecombineerd project-/plan-MER. De uitgebreide project-m.e.r.-procedure en de plan-m.e.r.-procedure zijn nagenoeg gelijk aan elkaar, zodat met één integrale m.e.r.-procedure kan worden volstaan. Daarbij is rekening gehouden met de inhoudseisen van een plan-MER en project-MER.

Ter ondersteuning van de Structuurvisie Toekomst Afsluitdijk is eerder een plan-m.e.r.-procedure doorlopen met betrekking tot waterveiligheid. In de Structuurvisie zijn verschillende principekeuzes voor de versterking van de Afsluitdijk afgewogen: naast een overslagbestendige dijk bijvoorbeeld ook een traditionele dijkverhoging en -verbreding en het aanbrengen van een stormschild. In het plan-MER voor de Structuurvisie zijn deze verschillende concepten op hun milieueffecten vergeleken en bij de onderbouwing van de uiteindelijke keuze voor de overslagbestendige dijk is ook verantwoord hoe milieuoverwegingen bij deze keuze een rol hebben gespeeld. Het plan-MER in kwestie is bovendien ter inzage gelegd, en getoetst door de onafhankelijke milieudeskundigen van de Commissie voor de milieueffectrapportage. Dit onderzoek wordt in het MER beschouwd als een juiste en actuele basis voor de voorkeursbeslissing waterveiligheid.

Bij de verkenning van de oplossingsrichtingen en het onderzoek van de alternatieven voor de waterafvoer is nog niet de procedure voor de milieueffectrapportage doorlopen. En er is in een eerder stadium ook nog niet een overkoepelend milieueffectrapport (MER) uitgebracht waarin de gevolgde aanpak is toegelicht en alle relevante onderzoeksresultaten op een rij zijn gezet. De planuitwerking Afsluitdijk heeft een geschikte gelegenheid geboden dit alsnog te doen. Het resultaat is als bijlage bij het MER opgenomen.

9.2.2 Resultaten gehouden onderzoek en maatregelen

Milieuthema, MER

In het MER Project Afsluitdijk is per milieuthema de huidige milieusituatie beschreven en de (potentiële) milieugevolgen als gevolg van de oplossingsruimte in beeld gebracht. Dit is gedaan per onderdeel van het project en in een totaaloverzicht: daar waar het effect meer is dan de som der delen. Ten slotte is een totaaloverzicht gegeven.

Bij de beoordeling van de effecten is een onderscheid gemaakt tussen de realisatie- en de gebruiksfase. In het MER is onderzocht wat de gevolgen zijn voor onder meer natuur, landschap en cultuurhistorie (waaronder archeologie), duurzaamheid en voor gebruiksfuncties.

De belangrijkste bevindingen ten aanzien van de gebruiksfase (eindsituatie) zijn in onderstaande tabel weergegeven. Er is een onderscheid gemaakt in een gebruiksfase voor verschillende compartimenten en de effecten zijn uitgesplitst in verschillende thema's. Hierbij is gebruik gemaakt van de volgende indeling in scores:

score   uitleg  
--   negatief  
-   beperkt negatief  
0   neutraal  
+   beperkt positief  
++   positief  

Tabel 9.1. Overzicht onderscheidende effecten gebruiksfase (ten opzichte van de autonome ontwikkeling)

thema   aspect   criterium   dijk   SC
DOV  
SC
KWZ  
SP
DOV  
SP KWZ   WA DOV  
natuur   Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 98)   verandering oppervlakte leefgebied soorten of oppervlakte habitattypen met een instandhoudingsdoel   0/-   0   0   0   0   0/-  
    verandering kwaliteit leefgebied soorten of kwaliteit habitattypen met een instandhoudingsdoel   0/-   0   0   0   0   0/-  
  Flora- en faunawet (Ffwet)   verandering kwaliteit en/of oppervlakte leefgebied beschermde soorten en Rode Lijstsoorten   0/-   0   0   0   0   0/-  
  Aalverordening/
-beheerplan  
handelen in overeenstemming met de Aalverordening   0   0   0   0   0   0/-  
landschap en cultuurhistorie   ruimtelijk-visuele kenmerken   verandering kwaliteiten ruimtelijk-visuele kenmerken   0   0/-   -   0/-   0/-   0  
  historische geografie   verandering kwaliteiten historisch-geografische patronen, elementen en ensembles   -   -   -   -   -   -  
  historische bouwkunde   verandering kwaliteiten historisch-bouwkundige elementen   -   0/-   0/-   -   -   -  
  archeologie   verandering kwaliteiten archeologische elementen   0/-   0/-   0/-   0/-   0/-   -  
duurzaamheid   energieverbruik   energieverbruik spuisluizen   0   0   0   0   0   --  
gebruiksfuncties   verkeer   verbindende functie   0   0   0   0   0   0/-  
  recreatie   invloed op de recreatieve kwaliteit   0   -   0   0   0   0  

De belangrijkste effecten in de aanlegfase (tijdens de aanleg) zijn in onderstaande tabel weergegeven. Het gaat hierbij om de integrale effecten van de aanlegwerkzaamheden die resteren na het treffen van maatregelen

Tabel 9.2. Beoordeling integrale effecten van aanlegwerkzaamheden ten opzichte van de autonome situatie

aspect   criterium   beoordeling oplossingsruimte  
Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 98)   verandering oppervlakte leefgebied soorten of oppervlakte habitattypen met ISHD   0/-  
  verandering kwaliteit leefgebied soorten of kwaliteit habitattypen met ISHD   0/-  
Flora- en faunawet (Ffwet)   overtreden van verbodsbepalingen voor beschermde soorten   -  
Ecologische hoofdstructuur (EHS)    verandering wezenlijke kenmerken en waarden   -  
archeologie   verandering kwaliteiten archeologische elementen   -/0  
materiaalgebruik   te verwijderen materiaal   --  
  aan te brengen materiaal   --  
verkeer   verbindende functie   -  
  doorstroming verkeer op A7   -  
scheepvaart   invloed op de scheepvaart   -  
recreatie   invloed op de recreatieve kwaliteit   -  
wonen   kwaliteit van de leefomgeving    

9.2.3 Conclusies en doorvertaling rijksinpassingsplan

De effecten die in het MER naar voren komen worden hierna aan de hand van uitgevoerde onderzoeken nader besproken. Daar waar relevant worden ook noodzakelijke maatregelen per thema besproken.

9.3 Natuur

Het aspect natuur kent verschillende wettelijke kaders die zien op de bescherming van natuurwaarden. De effecten zijn in beeld gebracht in een Passende Beoordeling en Natuurtoets. In de Passende Beoordeling komen de effecten in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 aan bod. In de Natuurtoets komen de effecten in het kader van de Ecologische hoofdstructuur, de Flora- en faunawet, de Aalverordening, de Boswet en de Kaderrichtlijn Water aan bod. Deze paragraaf bespreekt de effecten op natuur aan de hand van de verschillende (wettelijke) toetsingskaders.

9.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

Toetsingskader en beleid

De Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) biedt de nationale juridische basis voor de aanwijzing en bescherming van Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn (VR), Habitatrichtlijn (HR) en verdragen als bijvoorbeeld het Verdrag van Ramsar (Wetlands) zijn hiermee in nationale wet- en regelgeving verankerd. De Nbw 1998 heeft als doel het beschermen en in stand houden van beschermde habitattypen en soorten.

Natura 2000-gebieden

In artikel 19j Nbw 1998 is de plantoets voor ruimtelijke plannen opgenomen. Deze toets strekt tot de bescherming van Natura 2000-gebieden en is ook verplicht in het kader van dit rijksinpassingsplan. Als sprake kan zijn van significante negatieve gevolgen, dan moet op basis van artikel 19j, lid 2 Nbw 1998 een Passende Beoordeling worden opgesteld. Uitgangspunt is dat alleen een Passende Beoordeling wordt opgesteld voor die aspecten waarvoor geldt dat significante gevolgen op voorhand (met behulp van een voortoets) niet kunnen worden uitgesloten. Ook projecten die in de nabijheid van een Natura 2000-gebied worden uitgevoerd kunnen leiden tot negatieve effecten en moeten in het kader van externe werking bij de beoordeling worden betrokken.

In het geval de Passende Beoordeling niet de zekerheid verschaft dat er geen sprake is van een aantasting van de natuurlijke kenmerken van het betrokken Natura 2000-gebied, kan het plan niet worden vastgesteld. Dit, tenzij er geen reële alternatieven zijn, er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang en door compensatie de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk gewaarborgd blijft (ADC-criteria; Alternatieven, Dwingende redenen van groot openbaar belang en Compensatie).

De Waddenzee en het IJsselmeer grenzen aan de Afsluitdijk en zijn beide grote wateren, die via de Nbw 1998 zijn beschermd als Natura 2000-gebied. Beide Natura 2000-gebieden zijn aangewezen als Vogelrichtlijn- én Habitatrichtlijngebied, waarbij de aanwijzing als Habitatrichtlijngebied voor het IJsselmeer geldt voor een beperkt deel van het oppervlak, te weten een deel van de Friese kust.

Beschermde natuurmonumenten

Beschermde Natuurmonumenten (BNM) zijn ook door middel van de Nbw 1998 beschermd. De Beschermde Natuurmonumenten in zowel Waddenzee als IJsselmeer overlappen geheel met de op een later moment definitief aangewezen Natura 2000-gebieden Waddenzee en IJsselmeer. Ook de relevante beschermde waarden komen overeen met de beschermde kwalificerende habitattypen en soorten en worden dan ook voldoende gedekt door de toetsing aan de Natura 2000-instandhoudingsdoelen.

Naast het rijksinpassingsplan zijn voor de uitvoering van het project ook verschillende vergunningen vereist, zoals een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. Dit toetsingskader is vergelijkbaar met het toetsingskader voor vergunningverlening op grond van artikel 19d Nbw 1998 voor individuele projecten. Met dien verstande dat als een Passende Beoordeling moet worden opgesteld ook sprake is van een vergunningplicht.

Verder worden de mitigerende maatregelen die voortvloeien uit de Passende Beoordeling en de natuurtoets gekoppeld aan de Natuurbeschermingsvergunning en de ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet.

Resultaten gehouden onderzoek en maatregelen

Om de mogelijke effecten van het rijksinpassingsplan op de Natura 2000-gebieden IJsselmeer en Waddenzee in kaart te brengen, is een Passende Beoordeling uitgevoerd. In deze Passende Beoordeling zijn de effecten uitgesplitst in effecten die zich voordoen in de aanlegfase en in de gebruiksfase.

De belangrijkste effecten die zich in de aanlegfase voordoen zijn als volgt:

  • op habitattype H1110A Permanent overstroomde zandbanken met een instandhoudingsdoelstelling in het Natura 2000-gebied Waddenzee treedt tijdelijk kwaliteitsverlies op. Dit vanwege ontgravingen en het aanleggen van toegangsgeulen aan de Waddenzeezijde van de Afsluitdijk. Het maximaal te ontgraven oppervlak bedraagt een zeer klein percentage (< 0,04 %) van het totale oppervlak van het habitattype in de Waddenzee. Door mosselbanken te ontzien (mitigerende maatregel) en de toegangsgeulen zo kort mogelijk te maken, worden effecten op de kwaliteit van het habitattype en op het voedsel voor eider en topper grotendeels voorkomen Dit habitattype komt voor in dynamische omstandigheden en kent een groot natuurlijk herstelvermogen. Een significant negatief effect vanwege deze activiteit is dan ook uitgesloten;
  • als gevolg van de nieuwe dijkbekleding gaat broedhabitat voor plevieren tijdelijk verloren. Dit broedhabitat kan na de werkzaamheden wederom ontstaan. Dit zal worden gestimuleerd door op daarvoor geschikte locaties op het buitentalud van de dijk zand en/of schelpen over de dijkbekleding uit te strooien. Bontbekplevier en strandplevier zijn soorten van pionieromstandigheden die nieuwe geschikte broedplekken snel kunnen koloniseren. Door fasering van de werkzaamheden vindt verstoring van potentieel geschikte broedplekken niet overal gelijktijdig plaats. Er is geen sprake van negatieve effecten op het instandhoudingsdoel;
  • vanwege de aanlegactiviteiten bestaat de kans dat de Afsluitdijk en de directe omgeving wegens verstoring tijdelijk minder geschikt zijn als leefgebied, foerageergebied, rust- en slaapplaats voor niet-broedvogels. Om significant negatieve effecten uit te sluiten is fasering van werkzaamheden in tijd en ruimte uitgewerkt en worden er geluidreducerende maatregelen toegepast;
  • voor zeehonden leiden de aanlegactiviteiten en extra vaarverkeersbewegingen bij Den Oever en Harlingen niet tot een wezenlijke beperking of verandering in het gebruik van de ligplaatsen of tot een afname van de populaties. Er is in dit kader geen significant negatief effect;
  • de Afsluitdijk heeft een functie als migratieroute voor de meervleermuis. Om effecten op de migratie van en naar de winterverblijven te voorkomen, mag er in de maanden maart-april en augustus-september tussen zonsondergang en zonsopgang niet met kunstverlichting worden gewerkt óf dienen gerichte armaturen te worden toegepast die uitstraling van licht zoveel mogelijk voorkomen. Een significant negatief effect is uitgesloten;
  • ten aanzien van vissen, zeeprik, rivierprik en de fint, treedt geen significant negatief effect op doordat de werkzaamheden tijdelijk zijn en in tijd en ruimte worden gespreid. Verder zijn de rivierprik en de zeeprik beperkt tot niet gevoelig voor onderwatergeluid. Er wordt gewerkt aan visvriendelijk sluisbeheer en ook blijven gedurende de aanlegfase voldoende mogelijkheden voor migratie bestaan;
  • de inzet van materieel leidt tijdens de aanlegfase tot een tijdelijke toename van stikstofdepositie. Vanwege het grote verspreidingsgebied zijn, naast Waddenzee en IJsselmeer, ook de effecten op de Natura 2000-gebieden Duinen Terschelling, Duinen Vlieland, Duinen Den Helder-Callantsoog en Duinen en Lage Land Texel in kaart gebracht. Uit onderzoek blijkt dat de maximale toename ten opzichte van de kritische depositiewaarde 0,03 % bedraagt (Natura 2000-gebied Duinen Vlieland). De toename is zeer gering en tijdelijk. Als gevolg van deze toename treden geen merkbare effecten op de kwaliteit van habitattypen op. Significante gevolgen kunnen worden uitgesloten;
  • uit de gebiedsanalyse Waddenzee behorende bij het ontwerp PAS, zoals dat ter inzage is gelegd, blijkt dat er op een locatie voor één habitattype een lichte tot matige overschrijding van de KDW voorkomt in de jaren 2014-2019. Uit de gebiedsanalyse blijkt dat er in de periode 2020-2030 geen sprake meer is van overschrijding. Vanwege de huidige lichte tot matige overschrijding van de KDW in de nabijheid van Den Oever, wordt in het kader van de PAS de herstelmaatregel 'begrazing' genomen. De kwelder bij Den Oever waar momenteel op een deel van het oppervlak sprake is van een overschrijding van de KDW zal in het kader van de PAS worden begraasd. Vanwege de tijdelijke depositietoename door de werkzaamheden aan de Afsluitdijk zal aanvullend op de herstelmaatregel 'begrazing' een beschermingsmaatregel in het kader van het project Afsluitdijk genomen worden. Dit betreft de beschermingsmaatregel 'maaien inclusief het afvoeren van het maaisel' over tenminste het oppervlak waar sprake is van een overschrijding van de KDW. Deze maatregel zal minimaal 1 jaar voor start uitvoering van het project Afsluitdijk worden gestart, waarmee rekening wordt gehouden met de responstijd van deze maatregel. De maatregel wordt gecontinueerd tot uiterlijk het einde van de uitvoeringsperiode van de Afsluitdijk, of zoveel eerder beëindigd als nodig is voor het behoud van de kwaliteit van het habitattype ter plaatse. Door deze maatregel kunnen significant negatieve effecten van stikstofdepositie worden uitgesloten;
  • door het buiten gebruik nemen van spuigroep(en) in de bouwperiode neemt de kans op hogere waterstanden tijdelijk toe. Een tijdelijke toename van de kans op hogere waterstanden kan leiden tot effecten op diverse soorten broedende moerasvogels met een instandhoudingsdoel (roerdomp, bruine kiekendief en porseleinhoen) en diverse grondbroedende soorten (bontbekplevier, kemphaan en visdief). Er kan legselverlies optreden door overstromingen. Deze tijdelijke overstromingen hebben geen invloed op de draagkracht van het systeem voor deze soorten, omdat het soorten betreft die deels in staat zijn binnen het jaar alternatief broedgebied te benutten en daarnaast aangepast zijn aan het leven in landschappen met peilfluctuaties. Bovendien is het effect ook afhankelijk van het moment waarop de verstoring optreedt; als vogels nog niet begonnen zijn met broeden, zijn er geen effecten. Een kans op een tijdelijke toename van de frequentie van het optreden van hogere waterstanden leidt niet tot blijvende effecten op de instandhoudingsdoelen. Er treden geen significante effecten op;
  • de werkzaamheden aan de leidam bij Den Oever hebben als gevolg dat deze tijdelijk ongeschikt raakt als broedplaats voor lepelaars en eidereend. Op de leidam bevindt zich een grote kolonie lepelaars en enkele broedparen eidereend. De nieuwe bekleding bestaat uit een laag gepenetreerd breuksteen van 30 cm dikte aangevuld met een steensoort in een open structuur die begroeibaar is, waardoor zich op termijn weer vegetatie op de leidam kan ontwikkelen. Na de realisatie van de nieuwe bekleding van de leidam zal er nog niet direct geschikt broedhabitat voor lepelaars aanwezig zijn, omdat de vegetatie zich moet ontwikkelen. Dit zal naar verwachting enige jaren in beslag nemen. Direct na afronding van de werkzaamheden is de leidam weer geschikt is voor lepelaar als niet-broedvogel (gebruik als rustplaats). Hierdoor blijven er in de omgeving lepelaars aanwezig. De effecten zijn tijdelijk. Significante effecten zijn uitgesloten.

Ten behoeve van de gebruiksfase zijn de belangrijkste effecten als volgt:

Oppervlakte habitattypen in Natura 2000-gebied Waddenzee

De oplossingsruimte voor de versterking van de Afsluitdijk ligt met 5,1 ha in het Natura 2000-gebied Waddenzee. Het betreft 5,1 ha van het habitattype 1110A: permanent overstroomde zandbanken. Bij de versterking van de Afsluitdijk is niet uitgesloten dat deze oppervlakte van 5,1 ha H1110A geheel of gedeeltelijk verloren gaat. In de Passende Beoordeling is onderbouwd dat ook bij maximale benutting van deze oplossingsruimte een significant effect op habitattype 1110A kan worden uitgesloten. Daarmee is voldoende zeker gesteld dat de oplossingsruimte voor de dijkversterking past binnen de regels voor natuurwetgeving. Hieronder wordt dit verder toegelicht.

De natuurlijke variatie van het totaal areaal H1110A (permanent overstroomde zandbanken) en het 'complementaire' habitattype H1140A (droogvallende platen) is van dag tot dag, van seizoen tot seizoen en van jaar tot jaar onder invloed van variatie in hoog- en laagwaterniveau zeer groot. Alleen al in het kombergingsgebied van het Marsdiep verschilt het gemiddeld areaal droogvallende platen en permanent overstroomde zandbanken van jaar tot jaar met ettelijke duizenden hectaren (Kater e.a., 2010). Deze variatie is daarmee aanzienlijk groter dan de afname van maximaal 5,1 ha H110A als gevolg van de versterking van de Afsluitdijk. Op de locatie waar sprake is van dit oppervlakteverlies, is de kwaliteit van het habitattype hooguit matig. Nabij abrupte (onnatuurlijke) zoet-zoutscheidingen, zoals bij de Afsluitdijk, is de soortenrijkdom relatief laag. Oude mosselbanken komen bij de Afsluitdijk niet voor of zijn kwijnende en door periodiek onderhoudswerk is de locatie relatief verstoord.

Daarmee is deze locatie van minder groot belang voor de kwaliteit van (typische soorten van) het habitattype H1110A. Het geringe oppervlakteverlies belemmert het behalen van de verbeteringdoelstelling voor de kwaliteit van dit habitattype niet; de locaties die verloren gaan zijn hiervoor niet van essentieel belang. De locatie heeft geen invloed op de abiotische en biotische processen die de kwaliteit van het habitattype bepalen. Dat zijn volgens het Profielendocument (Ministerie van EZ, 2014): de dynamiek door stroming van zeewater, licht, de nutriëntenconcentratie, het zoutgehalte en de temperatuur. Het oppervlakteverlies heeft op al deze factoren geen invloed.

Oppervlakte habitattypen in Natura 2000-gebied IJsselmeer

In het kader van de versterking van de voorhavendijk van het schutcomplex Den Oever is maximaal 20 meter ruimte nodig aan de zijde van de voorhavendijk die naast het Natura 2000-gebied IJsselmeer is gelegen. Deze ruimte maakt geen onderdeel uit van het Natura 2000-gebied IJsselmeer, omdat de ruimte binnen de buitenteenlijn van het dijklichaam ligt. Er treden geen effecten op.

Effect inzet van pompen

Het gebruiken van de nieuw in te bouwen pompen leidt tot kans op beschadiging en sterfte van uittrekkende juvenielen van zeeprik en rivierprik. Deze kans wordt geminimaliseerd door de eis dat het ontwerp van de pompen – naast andere eisen - uitgaat van het beste wat de markt te bieden heeft op het gebied van visveiligheid.

De toe te passen pompen in de Afsluitdijk hebben een grote diameter en draaien langzaam, waardoor een relatief hoge mate van visveiligheid kan worden bereikt. Het effect van het gebruik van de pompen leidt daarmee niet tot significant negatieve effecten.

Conclusies en doorvertaling rijksinpassingsplan

De ecologische effectbeoordeling heeft geleid tot de oplossingsruimte zoals vastgelegd in het voorliggende rijksinpassingsplan. Uit de Passende Beoordeling volgt dat het rijksinpassingsplan niet leidt tot significant negatieve gevolgen voor de Natura 2000-gebieden IJsselmeer en Waddenzee indien de voorgestelde mitigerende maatregelen in acht worden genomen. Er zijn geen (fysieke) mitigerende maatregelen die planologische inpassing vergen. Het plan kan daarmee worden vastgesteld.

9.3.2 Ecologische hoofdstructuur, ganzenfoerageer- en weidevogelgebied

Toetsingskader en beleid

Naast gebieden die zijn aangewezen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 is rekening gehouden met het provinciale beleid ten aanzien van gebieden die zijn gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In Fryslân zijn deze gebieden aangewezen in de Verordening Romte Fryslân 2014. In Noord-Holland zijn deze gebieden aangewezen krachtens de provinciale ruimtelijke verordening 2014.

Voor ontwikkelingen binnen of nabij de EHS geldt in beginsel het 'nee, tenzij-principe'. Dit betekent dat indien een ontwikkeling significant de wezenlijke kenmerken of waarden van de EHS aantast, slechts doorgang kan vinden indien deze effecten worden gemitigeerd en/of gecompenseerd. De EHS mag er te allen tijde per saldo niet op achteruit gaan. In het kader van het voorliggende rijksinpassingsplan zijn enkel de EHS-gebieden in Noord-Holland en Fryslân van belang. Hierbij kent de EHS in Fryslân externe werking.

Op grond van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) behoren de Noordzee en de grote wateren (Waddenzee, Eems, Dollard, IJsselmeer, randmeren, grote rivieren en Deltawateren) tot de EHS . Deze wateren vallen onder de verantwoordelijkheid van het Rijk. Op de EHS in deze grote wateren is het zogenaamde 'nee, tenzij'-regime niet van toepassing en is ook titel 2.10 van het Barro niet van toepassing.

Vanuit de SVIR geldt dat het regime uit de Natuurbeschermingswet 1998 onverkort van toepassing is en voor de noodzakelijke bescherming van het IJsselmeer en de Waddenzee zorgt. Het overgrote deel van de EHS-water overlapt met de Natura 2000-gebieden Waddenzee en IJsselmeer. Toetsing heeft voor de overlappende onderdelen plaatsgevonden bij het uitvoeren van de Passende Beoordeling nu het 'nee, tenzij' -regime hier niet van toepassing is.

Desondanks zijn de Waddenzee en het IJsselmeergebied wel opgenomen als EHS op de kaart van de natuurbeheerplannen van de provincie Fryslân en Noord-Holland als beheertypen om de samenhang van de EHS te handhaven. Daar waar de EHS-water niet overlapt met gebieden die zijn aangewezen volgens hogere regelgeving, namelijk bij Kornwerderzand, is afzonderlijk voor deze delen nog getoetst aan het EHS-regime. Voor de overige (overlappende) delen is hier getoetst aan het kader welke volgt uit de Natuurbeschermingswet 1998.

In de Derde Nota worden de te beschermen en te behouden waarden en kenmerken van de Waddenzee benoemd. Het bevoegd gezag dient hiermee rekening te houden. De Derde Nota komt echter ook tot de conclusie dat voor de bescherming van deze natuurlijke waarden en kenmerken van de Waddenzee het afwegingskader van toepassing is, zoals vastgelegd in de Nb-wet, Flora- en faunawet en de KRW/Waterwet. Het gaat dan onder meer om de migratiemogelijkheden van dieren, de waterkwaliteit, gebiedsspecifieke planten- en diersoorten en foerageer- en rustgebieden van vogels en zeezoogdieren. Deze waarden zijn getoetst in met behulp van toetsing aan andere wetgeving.

In het afwegingskader van de Derde Nota wordt echter ook aangegeven dat rekening moet worden gehouden met waarden als de landschappelijke kwaliteiten, zoals rust, weidsheid, open horizon en natuurlijkheid inclusief duisternis en in het gebied aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden. Deze waarden komen in paragraaf 9.5 aan bod.

Daarnaast zijn door de provincie Fryslân en Noord-Holland ook gebieden aangewezen als ganzenfoerageer- en weidevogelgebieden. Voor wat betreft deze gebieden hoeft volgens de provinciale verordening ruimte van Noord-Holland en die van Fryslân niet gekeken te worden naar effecten als gevolg van externe werking.

Resultaten gehouden onderzoek en maatregelen

Hierna worden de effecten in beeld gebracht voor wat betreft de effecten op:

  • de functionaliteit van de Afsluitdijk als ecologische verbindingszone;
  • de wezenlijke kenmerken en waarden van het EHS-gebied;
  • de weidevogelleefgebieden en ganzenfoerageergebieden.

Functionaliteit ecologische verbindingszone

Waterveiligheid

Het Noord-Hollandse deel van de Afsluitdijk is in de provinciale ruimtelijke verordening van Noord-Holland aangewezen als ecologische verbindingszone. De werkzaamheden bij sluizencomplex Den Oever vinden zeer lokaal plaats en zijn van tijdelijke aard. Van een versnippering van de verbindingszone is dan ook geen sprake. De werkzaamheden bij sluizencomplex Kornwerderzand vallen buiten de ecologische verbindingszone. Het deel van de Afsluitdijk gelegen binnen Fryslân is niet aangewezen als ecologische verbindingszone.

Bij de werkzaamheden aan de dijk zelf wordt bekleding verwijderd en vervangen. Door gefaseerde uitvoering, zoals is beschreven in de Passende Beoordeling, blijft voldoende onverstoord leefgebied over. Van een verandering in functionaliteit van de ecologische verbindingszone is geen sprake.

Waterafvoer

De werkzaamheden ten behoeve van het inbouwen van de pompen bij het spuicomplex Den Oever vinden zeer lokaal en tijdelijk plaats. Dit leidt niet tot een verandering van de functionaliteit van de Afsluitdijk als ecologische verbindingszone. Ook het gebruik van de pompen heeft geen effecten op deze functionaliteit.

Wezenlijke kenmerken en waarden van het EHS-gebied

Aanlegfase waterveiligheid en waterafvoer - sluizencomplex Den Oever, sluizencomplex Kornwerderzand en dijk

Alle werkzaamheden aan sluizencomplex Den Oever, Kornwerderzand en de dijk vinden buiten de EHS op land plaats. Voor Fryslân geldt dat de meest nabijgelegen grens van de EHS op 800 meter afstand ligt ten opzichte van de oplossingsruimte van de dijk, wat de oostelijke grens van project Afsluitdijk vormt. Geluidsberekeningen tonen aan dat er geen sprake is van een geluidtoename ten opzichte van het huidige geluidniveau, richting de IJsselmeerzijde bij werkzaamheden aan de dijk. Dit omdat de werkzaamheden aan de zijde van de Waddenzee plaatsvinden. Dezelfde berekeningen tonen aan dat piekgeluid (65dB(A)) afkomstig van gedempte heiwerkzaamheden, die in het sluizencomplex Kornwerderzand plaatsvinden, niet verder reikt dan 110 meter richting het IJsselmeer en Friese kust. Piekgeluid afkomstig van gedempte heiwerkzaamheden in het sluizencomplex bij Kornwerderzand reikt dan ook niet tot de op de Makkumer Noordwaard of het Friese vaste land gelegen EHS gebieden. De afstand tot deze gebieden bedraagt respectievelijk 1,5 en 4,5 km. De werkzaamheden hebben geen significante gevolgen voor de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS

Sommige van de werkzaamheden vinden binnen de EHS water (natuurbeheertypen Zee en wad en/of Afgesloten zeearm) plaats. Dit geldt voor de werkzaamheden aan de voorhavendijk van het schutcomplex Den Oever, de spuicomplexen bij Den Oever en Kornwerderzand, het schutcomplex Kornwerderzand voor zo ver deze in de buitenhaven plaatsvinden, en tot slot de dijk.

Enkel de werkzaamheden aan de dijk en het sluizencomplex Kornwerderzand leiden tot een permanent areaalverlies van EHS. Het verlies van EHS bij de dijk is vanwege overlap met Natura 2000-gebied getoetst in de passende beoordeling en in paragraaf 9.3.1 besproken. Toetsing aan de wezenlijke kenmerken en waarden wordt geborgd door toetsing aan de instandhoudingsdoelstellingen.

Bij Kornwerderzand leiden de werkzaamheden in de buitenhaven van het schutcomplex en het instroombekken van het spuicomplex mogelijk tot een beperkt areaalverlies. Dit gebied valt binnen de EHS (natuurbeheertype Zee en wad), maar buiten de Natura 2000-begrenzing. Ondanks het mogelijk beperkte areaalverlies van het EHS-gebied (en tevens Rijkswater), leidt dit niet tot een kwaliteitsverlies van het betreffende natuurbeheertype. De werkzaamheden vinden in de buitenhaven van het al bestaande schutcomplex bij Kornwerderzand plaats en zijn dus niet van invloed op de natuurlijke sedimentatie- en erosieprocessen in de Waddenzee.

Aanlegfase waterafvoer - inbouwen pompen

Het inbouwen van pompen vindt buiten de EHS op land plaats. Er worden dan ook geen wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS in Noord-Holland aangetast. Van externe werking op de EHS in Fryslân is geen sprake, vanwege de afstand van de werkzaamheden tot de EHS in Fryslân.

Tot slot geldt dat het bouwen van nieuwe heftorens binnen het EHS natuurbeheertype afgesloten zeearm en tevens Natura 2000-gebied IJsselmeer plaatsvindt. De toetsing aan de hier aanwezige waarden gebeurt dan ook in de Passende beoordeling. Deze zijn besproken in paragraaf 9.3.1.

Gebruiksfase waterveiligheid en waterafvoer

In de gebruiksfase is geen sprake van een effect op de EHS in Fryslân omdat het gebruik van het sluizencomplex in Den Oever en Kornwerderzand vergelijkbaar is met de huidige situatie. Ook vinden de activiteiten in de gebruiksfase niet binnen de EHS in Noord-Holland plaats.

Het in gebruik nemen van de pompen om water van het IJsselmeer naar de Waddenzee af te voeren, heeft geen direct of indirect (middels externe werking) effect op de EHS-land. Voor EHS-water geldt wederom dat de toetsing van het gebruik van de pompen aan de hier aanwezige waarden in de Passende Beoordeling heeft plaatsgevonden.

Weidevogelleefgebied en ganzenfoerageergebied

De effecten op deze gebieden hoeven niet te worden getoetst in het kader van externe werking. De aanlegwerkzaamheden als ook de situatie in de gebruiksfase vinden niet plaats in gebieden welke zijn aangewezen als weidevogelleefgebied of als ganzenfoerageergebied, het plan heeft dan ook geen effecten op deze gebieden.

Conclusies en doorvertaling rijksinpassingsplan

Uit de Natuurtoets en de Passende Beoordeling blijkt dat het rijksinpassingsplan geen permanente aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de Ecologische Hoofdstructuur en ganzenfoerageer- of weidevogelgebieden tot gevolg heeft en de functionaliteit als ecologische verbindingszone behouden blijft. De uitvoerbaarheid van het rijksinpassingsplan is daarmee niet in het geding. Uit de Natuurtoets volgen geen maatregelen welke planologisch in het rijksinpassingsplan ingepast moeten worden.

9.3.3 Boswet/plaatselijke kapregelgeving

Toetsingskader en beleid

De Boswet heeft als doel het oppervlak aan houtopstanden in Nederland in stand te houden. De Boswet kent geen vergunningstelsel, maar een meldplicht. De ministeries LNV (bevoegd gezag) en VenW (inmiddels EZ respectievelijk IenM) hebben een samenwerkingsovereenkomst gesloten over de uitvoering van de Boswet door Rijkswaterstaat (RWS).

Naast de Boswet hebben de gemeenten Hollandse Kroon en Súdwest-Fryslân regelgeving in de APV op grond waarvan mogelijk een omgevingsvergunning voor het kappen van bomen is vereist.

Resultaten gehouden onderzoek en maatregelen

Boswet

Het rijksinpassingsplan voorziet in de herbevestiging en uitbreiding van de ter plaatse vigerende (waterbouw)bestemmingen. Indien het nodig is om binnen het project Afsluitdijk bomen te kappen gebeurt dit in het kader van een werk ter uitvoering van een ruimtelijk plan. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Boswet bestaat hiervoor geen meldings- dan wel herplantplicht. Ook de samenwerkingsovereenkomst is daarmee niet van toepassing.

APV Hollandse Kroon

In de gemeente Hollandse Kroon is alleen een omgevingsvergunning voor het kappen van bomen of houtopstanden vereist, voor zover deze zijn aangewezen op de gemeentelijke Bomenlijst. Binnen het plangebied zijn geen beschermwaardige particuliere bomen aangewezen of anderszins vergunningplichtige bomen aanwezig.

APV Súdwest-Fryslân

Binnen de gemeentegrenzen van Súdwest-Fryslân komen op de Afsluitdijk geen groenclusters of houtopstanden die in het bomenregister zijn opgenomen, voor. Voor deze gemeente dient dus geen omgevingsvergunning voor kappen te worden aangevraagd.

Conclusies en doorvertaling rijksinpassingsplan

Uit de Boswet vloeien geen beperkingen voort die het vaststellen van het rijksinpassingsplan in de weg staan. Ook zijn geen houtopstanden waarvoor een omgevingsvergunning voor kap moet worden aangevraagd.

9.3.4 Flora- en Faunawet

Toetsingskader en beleid

De Flora- en faunawet biedt de juridische basis voor de bescherming van planten- en diersoorten, onafhankelijk of deze zich in een beschermd natuurgebied bevinden. De Flora- en faunawet is een implementatie van de soortenbeschermingsbepalingen die volgen uit de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Op grond van deze wet mogen beschermde dieren en/of planten niet worden gedood, gevangen, verontrust of geplukt. Ook is het verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen te beschadigen, weg te nemen of te verstoren.

Indien een verbodsbepaling wordt overtreden dan kan in sommige gevallen via een vrijstelling worden gewerkt of kan op grond van de Flora- en faunawet een ontheffing worden aangevraagd. De ontheffing wordt verleend indien wordt voldaan aan onderstaande drie criteria6:

  • 1. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort;
  • 2. er geen andere bevredigende oplossing is;
  • 3. met het project een wettelijk ontheffingsbelang is gediend.

De Flora- en faunawet maakt een onderscheid in beschermde soorten en strikt beschermde soorten. Voor strikt beschermde soorten moet voor een ontheffing voldaan zijn aan alle drie de hierboven besproken ontheffingscriteria. Voor een 'normaal' beschermde soort hoeft voor het verkrijgen van een ontheffing enkel te worden vastgesteld dat de geplande activiteit geen inbreuk maakt op de gunstige staat van instandhouding van de beschermde soort.

Resultaten gehouden onderzoek en maatregelen

De toetsing van het rijksinpassingsplan is uitgevoerd door middel van het uitvoeren van een Natuurtoets. Deze Natuurtoets gaat in op de aanwezige beschermde soorten in en rond het projectgebied en bespreekt in hoeverre er een overtreding van de Flora- en faunawet te verwachten valt en of naar verwachting hiervoor een ontheffing kan worden verleend. De belangrijkste conclusies zijn hierna per soortgroep samengevat weergegeven.

Vogels

Indien er gedurende de werkzaamheden broedende vogels zonder jaarrond beschermd nest aanwezig zijn, bestaat de kans op overtreding van een verbodsbepaling (opzettelijk verstoren, beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen) uit de Flora- en faunawet. Om overtreding van de verbodsbepaling te voorkomen, is het belangrijk om buiten het broedseizoen te werken of om vóór het broedseizoen te starten en vervolgens continue door te werken, zodat broedvogels zich niet binnen het beïnvloedingsgebied vestigen. Een ander alternatief is om het gebied ongeschikt te maken voor broedvogels zodat deze hier niet gaan broeden en tijdens het broedseizoen kan worden doorgewerkt.

Voor het jaarrond beschermde nest van de ransuil bij Breezanddijk wordt een ontheffing aangevraagd. Deze ontheffing ziet op het tijdelijk verstoren van het nest, inclusief het bijbehorende foerageergebied. De functionaliteit van het nest wordt tijdens de aanlegfase wel behouden en de ontheffing kan naar verwachting worden verkregen omdat wordt voldaan aan de ontheffingscriteria.

Amfibieën: rugstreeppad

Voor de beschermde rugstreeppad is op en langs de Afsluitdijk nauwelijks geschikt voortplantingshabitat aanwezig. Gedurende de werkzaamheden wordt voorkomen dat geschikt leefgebied ontstaat om een overtreding van de Flora- en faunawet te voorkomen.

Vleermuizen

Verblijfsplaatsen van vleermuizen ontbreken op de Afsluitdijk en bevinden zich op het vaste land. De Afsluitdijk vervult verder geen essentiële rol in de functionaliteit van deze verblijfplaatsen op het vaste land. In de omgeving van de schutsluiscomplexen en de IJsselmeerzijde van de Afsluitdijk zijn wel vleermuizen jagend waargenomen. De Noord-/Waddenzijde van de Afsluitdijk vormt een migratieroute voor de ruige dwergvleermuis en de meervleermuis. Om de functionaliteit van deze route te waarborgen en verstoring te voorkomen wordt er in de periode maart-april en augustus-september niet tussen zonsondergang en zonsopkomst met kunstverlichting worden gewerkt óf worden gerichte armaturen toegepast die uitstraling van licht zoveel mogelijk voorkomen.

Grondgebonden zoogdieren

Waar tijdens de aanlegfase werkzaamheden, waaronder heiwerkzaamheden, op of in de omgeving van Robbenplaat worden uitgevoerd, kan verstoring van de vaste rust- en verblijfplaats van de daar waargenomen steenmarter optreden. Ook wanneer tijdens de gevoelige voortplantingsperiode van steenmarter (1 maart - 1 augustus) wordt gewerkt, dient verstoring van de voortplantingsplaats op Robbenplaat te worden voorkomen door vóór het voortplantingsseizoen de betreffende Kazemat ongeschikt en voor de steenmarter ontoegankelijk te maken. Voor deze werkzaamheden dient een ontheffing te worden aangevraagd, deze kan naar verwachting worden verleend.

Daar waar Kazematten worden aangeaard, dienen deze in het kader van de zorgplicht voordat met de werkzaamheden wordt begonnen op de mogelijke aanwezigheid van steen- of boommarter te worden gecontroleerd. Indien er een individu van de soort wordt aangetroffen, dienen passende maatregelen te worden getroffen om te voorkomen dat het individu door de aanaarding van de Kazemat wordt verwond of gedood.

Zeezoogdieren

Geluidverstorende werkzaamheden die tijdens de uitvoering in de buitenhaven (keersluis) bij Kornwerderzand, de voorhaven van het schutcomplex bij Den Oever, of het uitstroombekken van beide spuicomplexen plaatsvinden, kunnen tot verstoring van vaste rust- of zoogplaatsen van gewone zeehond leiden. Voor grijze zeehond geldt voor de werkzaamheden aan het sluizencomplex bij Kornwerderzand hetzelfde. Bij het uitvoeren van deze werkzaamheden wordt geluidverstoring zo veel mogelijk voorkomen door toepassing van geluidreducerende maatregelen. Daarnaast neemt tijdens de uitvoering van de dijkversterking het aantal vaarbewegingen over de vaarroutes in de Waddenzee toe en worden over een beperkt traject langs de dijk een of meer tijdelijke toegangsgeulen ontgraven. Mogelijk worden hierdoor ook de gewone en grijze zeehond verstoord. Voor de werkzaamheden dient een ontheffing voor het verstoren van de vaste rust- en verblijfplaats van de gewone en grijze zeehond te worden aangevraagd. Deze kan naar verwachting worden verleend.

Vissen

Bij werkzaamheden aan de voorhavendijken bij Den Oever kunnen voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van rivierdonderpad, bittervoorn en kleine modderkruiper worden vernietigd, of individuen of eieren van beide soorten worden gedood, verwond of vernietigd. Bij de versterking van het schutcomplex bij Kornwerderzand kunnen vaste verblijf- en voortplantingsplaatsen van rivierdonderpad worden verstoord, als ook eieren of larven van deze soort worden beschadigd of gedood. Door de (hei)werkzaamheden aan het sluizencomplex van Den Oever en Kornwerderzand, als ook aan de dijk, kunnen verbodsbepalingen vanuit de Flora- en faunawet worden overtreden voor alle in de Waddenzee aanwezige tabel 2-vissoorten, evenals de tabel 3-soort houting. Tijdens de gebruiksfase kunnen als gevolg van het pompen vissen worden verwond of gedood. Dit wordt beperkt door gebruik te maken van pompen die op het gebied van visveiligheid het beste zijn wat de markt te bieden heeft.

Gelet op bovenstaande effecten dient een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd. Deze kan naar verwachting worden verkregen.

Conclusies en doorvertaling rijksinpassingsplan

Doordat maatregelen worden genomen kan in veel gevallen een overtreding van een verbodsbepaling van de Flora- en faunawet worden voorkomen. Waar nodig wordt een ontheffing aangevraagd en kan deze naar verwachting worden verleend. Eventuele vereiste maatregelen worden als voorschriften verbonden aan de te verkrijgen ontheffing. De Flora- en faunawet staat niet in de weg aan het vaststellen van het rijksinpassingsplan. De maatregelen die worden genomen in het kader van de Flora- en faunawet behoeven geen ruimtelijke inpassing in het rijksinpassingsplan.

9.3.5 Aalverordening

Toetsingskader en beleid

De Europese Aalverordening van 18 september 2007 tot vaststelling van maatregelen voor het herstel van het bestand van Europese Aal, heeft als doel het verminderen van de antropogene sterfte zodat er een grote kans bestaat dat ten minste 40% van de biomassa van schieraal kan ontsnappen naar zee. De verordening verplicht lidstaten om beheerplannen op te stellen waarin maatregelen zijn opgenomen om dit doel te behalen

In het Aalbeheerplan zijn maatregelen opgenomen om onder andere aalsterfte door pompen, gemalen en waterkrachtcentrales te verminderen, als ook de recreatieve visserij op aal te beperken en migratie te bevorderen.

Resultaten gehouden onderzoek en maatregelen

Aanlegfase

Mogelijk ondervindt aal een tijdelijke migratiebarrière tijdens de aanlegfase wanneer de schutsluis van Den Oever voor zeven maanden buiten werking wordt genomen. Het visvriendelijk sluisbeheer in het spuicomplex van Den Oever en het sluizencomplex van Kornwerderzand wordt gedurende deze periode echter wel voortgezet. Tijdens de gehele uitvoeringsperiode blijft vismigratie mogelijk, omdat nooit beide (onderdelen van) schut- en spuicomplexen langs de hele Afsluitdijk gelijktijdig worden afgesloten. Hoewel de Afsluitdijk tijdens de werkzaamheden nooit volledig onpasseerbaar voor aal wordt, kan er wel een effect op aal optreden.

Een dergelijke tijdelijke beperking van de migratiemogelijkheden tijdens de aanlegfase heeft, op de langere termijn, geen effect op het populatieniveau (= heel Europa). Van sterfte van aal is geen sprake. In de gebruiksfase kan het huidige visvriendelijke sluisbeheer weer voortgezet worden.

Gebruiksfase

Door gebruik te maken van uithijsbare pompen blijft de bestaande spuicapaciteit onder vrij verval intact. Met de spuistroom passeren vissen de Afsluitdijk onge-schonden. Ook tijdens het pompen is de schade aan vissen gering. Bij de aanbesteding zal daartoe de eis gelden dat het ontwerp van de pompen - naast andere eisen - uitgaat van het beste wat de markt te bieden heeft op het gebied van visveiligheid.

Conclusies en doorvertaling rijksinpassingsplan

Het rijksinpassingsplan heeft geen gevolgen voor de Aalverordening. De Afsluitdijk wordt tijdens de werkzaamheden nooit volledig onpasseerbaar voor aal. Daarnaast is de verwachting dat er door in de gebruiksfase gebruik te maken van pompen die op het gebied van visveiligheid het beste zijn wat de markt te bieden heeft wordt gehandeld in overeenstemming met de Aalverordening. In dit kader staat de Aalverordening dan ook niet in de weg aan de vaststelling van het rijksinpassingsplan.

9.3.6 Kaderrichtlijn Water

De kaderrichtlijn water, en eventuele ecologische effecten, komen aan bod in paragraaf 9.4 in het kader van het onderwerp waterhuishouding.

9.4 Waterhuishouding

Deze paragraaf gaat in op het onderwerp waterhuishouding en de effecten die het rijksinpassingsplan hiervoor mogelijk heeft. Hierna komen verschillende onderdelen aan bod, waaronder gevolgen voor waterkwaliteit en -kwantiteit. Om de effecten in beeld te brengen is onderzoek uitgevoerd.

9.4.1 Toetsingskader en beleid

Op 22 december 2009 is de Waterwet (Wtw) in werking getreden. Het doel van de Waterwet is verwoord in artikel 2.1 van de wet. Hierbij gaat het om voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

Dit kader wordt vervolgens in de Waterwet en onderliggende regelgeving geconcretiseerd met concrete normen voor waterkeringen, waterkwantiteit, functievervulling en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen. Het Rijk, de provincies en de regionale waterbeheerders dienen hun beleid op deze normen af te stemmen en dat te beschrijven in water(beheer)plannen.

De watertoets is een verplicht onderdeel in bestemmingsplannen en inpassingsplannen op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarnaast volgen uit de Kaderrichtlijn Water, en de nationale implementatie daarvan, ook verschillende normen voor wat betreft waterkwaliteit en waterkwantiteit.

Het Nationaal Waterplan (NWP) is het Rijksplan voor het waterbeleid voor de periode 2009-2015. Het NWP beschrijft welke maatregelen nodig zijn om Nederland ook in de toekomst veilig en leefbaar te houden. Ook de (economische) kansen die water biedt komen in het NWP aan bod. Versterking van de Afsluitdijk is daarbij aangegeven als strategie om Nederland veilig te houden in de toekomst. In het NWP is als doel benoemd om de strategische functie van het IJsselmeergebied voor de levering van zoet water te versterken.

Uitgangspunt voor de versterking van de Afsluitdijk zijn de wettelijke normen (Waterwet) op het moment van voorbereiding en besluitvorming en de daarbij behorende vastgestelde rekenmethodieken en uitgangspunten. In het Nationaal Waterplan (2009) is aangekondigd dat er nieuwe normen zullen worden ingevoerd gebaseerd op overstromingskansen in plaats van overschrijdingskansen. In het Deltaprogramma 2015 (september 2014) is beschreven hoe de nieuwe benadering eruit zal zien. Deze deltabeslissing is sinds eind 2014 verankerd in een partiële herziening van het Nationaal Waterplan. Het streven is dat het nieuwe waterveiligheidsbeleid en de nieuwe normering in 2017 in de wet verankerd zijn. Deze zijn nog niet definitief vastgesteld en de nieuwe rekenmethodes zijn ook nog niet beschikbaar. De huidige norm blijft dus uitgangspunt voor de versterking van de Afsluitdijk. Zoals in het MER is onderbouwd en is beschreven in paragraaf 4.2.2 blijkt dat deze gekozen aanpak van het project ook bezien vanuit de nieuwe normen robuust is.

Waterkwaliteit

Uit de Waterwet volgt uitdrukkelijk dat de zorg voor de chemische en de ecologische waterkwaliteit een onderdeel is van het waterbeheer. Dit vloeit voort uit de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water. Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer biedt een algemeen instrumentarium voor bindende normstelling voor waterkwaliteit. Het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 (Bkmw 2009) werkt dit nader uit.

Waterkwantiteit

In de Structuurvisie Toekomst Afsluitdijk staat beschreven dat de Afsluitdijk moet voldoen aan de veiligheidseis van 1:10.000. Dit betekent dat de dijk geschikt moet zijn om alle combinaties van waterstanden en golven te weerstaan die een kans van 1 op 10.000 per jaar hebben om voor te komen. Daarnaast is het van belang dat, ook in de toekomst, de huidige peildynamiek van het IJsselmeer moet kunnen worden gehandhaafd. Het huidige peil neemt namelijk, zoals blijkt uit gehanteerde klimaatscenario's, dusdanig toe dat het huidige peilbeheer niet meer kan worden gehandhaafd met de huidige waterafvoercapaciteiten.

9.4.2 Resultaten gehouden onderzoek en maatregelen

Waterkwaliteit

Per onderdeel van het plan doen zich in de aanlegfase de volgende effecten voor:

  • sluizencomplex (schut- en spuicomplex) Den Oever en Kornwerderzand:
    • 1. met uitzondering van de versterking van de voorhavendijken bij Den Oever, vinden de werkzaamheden niet binnen waterlichamen plaats die zijn aangewezen als KRW-waterlichaam. De werkzaamheden aan de voorhavendijken bij Den Oever vinden gedeeltelijk plaats in het IJsselmeer. Vanwege de beperkte omvang en de aard van deze werkzaamheden is een effect op de waterkwaliteit uitgesloten;
    • 2. het buiten gebruik nemen van één of twee spuigroepen in het spuicomplex van Den Oever of Kornwerderzand tijdens de aanlegfase, resulteert in lokaal merkbare effecten op de zoet-zoutovergangen. Deze effecten zijn echter klein ten opzichte van de natuurlijk aanwezige dynamiek die gedurende het jaar binnen het waterlichaam optreedt. Er zijn geen (negatieve) effecten voor het behalen van de KRW-doelen op de lange termijn;
    • 3. de werkzaamheden hebben evenmin invloed op de ecologische waterkwaliteit. Wel is gedurende een deel van de aanlegfase sprake van een verminderde vispasseerbaarheid door de Afsluitdijk. De dijk blijft echter te allen tijde passeerbaar voor migrerende vis en is dus nooit compleet afgesloten. Negatieve effecten op de lange termijn KRW-doelen treden in de waterlichamen IJsselmeer en Waddenzee niet op;
    • 4. de effecten van inzet van pompen en gewijzigd spuibeheer op de baggerhoeveelheden in nabijgelegen havens zijn gering ten opzichte van het huidige baggeronderhoud van deze havens. Dit is gebleken uit een inschatting op basis van modelberekeningen. Bij Den Oever is een afname te verwachten van de baggerhoeveelheden en bij Kornwerderzand een toename. De relatieve toename bij Den Helder en afname bij Harlingen zijn nog kleiner dan bij Den Oever en Kornwerderzand;
  • dijk:
    • 1. de dijkversterkingswerkzaamheden vinden plaats binnen respectievelijk KRW-waterlichaam IJsselmeer en Waddenzee. Een tijdelijk effect op de waterkwaliteit is in de aanlegfase daarom niet uitgesloten. De werkzaamheden worden gefaseerd in de ruimte en tijd uitgevoerd, waardoor kolonisatie van de nieuwe bekleding vanaf de bestaande bekleding plaats kan vinden. Ook de vertroebeling van het water door het ontgraven van tijdelijke toegangsgeulen is van korte duur en zeer lokaal, aangezien er telkens plaatselijk en maar langs een beperkt gedeelte van het hele dijktraject gegraven wordt. Van langdurig of permanent negatieve effecten in de aanlegfase op de waterkwaliteit is geen sprake.

In de gebruiksfase wordt geen effect verwacht voor wat betreft de waterkwaliteit. Het gebruik van de pompen kan, vanwege een verminderd cumulatief spuivolume, mogelijk tot enigszins verminderde intrekmogelijkheden voor vissen leiden. De verwachting is echter dat dit niet of nauwelijks tot een daadwerkelijk verminderde intrek leidt. Bij de inzet van pompen kan vis via de turbines uittrekken. Bij de aanbesteding zal daartoe de eis gelden dat het ontwerp van de pompen - naast andere eisen - uitgaat van het beste wat de markt te bieden heeft op het gebied van visveiligheid. Negatieve effecten op vismigratie tijdens de gebruiksfase zijn gering. De inzet van pompen leidt niet tot dusdanige veranderingen in de saliniteit, troebelheid of nutriëntenhuishouding van de Waddenzee dat dit negatieve gevolgen voor de aanwezige kwaliteitselementen heeft. Het behalen van de lange termijn KRW-doelen blijft daarmee in beide waterlichamen gewaarborgd.

Waterkwantiteit

Veiligheid

Tijdens de planuitwerking is getoetst of het rijksinpassingsplan planologisch de mogelijkheden biedt om een ontwerp te realiseren dat voldoet aan de gestelde eisen voor waterveiligheid. Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat binnen de in het rijksinpassingsplan vastgelegde oplossingsruimte een dijklichaam en kunstwerken kunnen worden ontworpen welke aan de veiligheidseis van 1 op 10.000 voldoen.

Peildynamiek

Uit onderzoek volgt dat bij autonome ontwikkelingen (zonder ingreep) de bestaande kenmerkende waterstanden van de huidige peildynamiek in 2028 niet meer kunnen worden gehandhaafd. Doordat het rijksinpassingsplan het realiseren van pompen in het spuicomplex Den Oever mogelijk maakt, kan de huidige peildynamiek worden gehandhaafd.

Aanlegfase

Tijdens de aanlegfase worden buiten het stormseizoen 1 of 2 spuigroepen tijdelijk buiten gebruik genomen om de werkzaamheden bij de spuigroepen bij Den Oever en Kornwerderzand te kunnen verrichten. Afhankelijk van het moment van realisatie kunnen verschillende effecten optreden. Bij de planning en fasering van werkzaamheden moet rekening gehouden worden met voldoende afvoercapaciteit om de huidige peildynamiek in het IJsselmeer te kunnen handhaven. Van september tot april mag er geen verlies van spuicapaciteit zijn. In de maanden mei tot en met september (tijdens de aanlegfase) moet minimaal 60% van de totale afvoercapaciteit beschikbaar blijven. In april moet 80% van de spuicapaciteit beschikbaar zijn. De beide spuigroepen bij Kornwerderzand kunnen vanwege de waterkwaliteit IJsselmeer niet tegelijkertijd worden afgesloten.

9.4.3 Conclusies en doorvertaling rijksinpassingsplan

Het rijksinpassingsplan past binnen de geldende kaders voor waterkwaliteit en -kwantiteit. In de eindsituatie wordt voldaan aan de gestelde veiligheidseis en kan de huidige peildynamiek worden gehandhaafd.

9.5 Landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit

De Afsluitdijk heeft een belangrijke landschappelijke en cultuurhistorische status. In deze paragraaf worden de effecten van het rijksinpassingsplan op landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit in beeld gebracht.

9.5.1 Toetsingskader en beleid

Naast het Masterplan Beeldkwaliteit Afsluitdijk (zie paragraaf 5.3.3) zijn beleid en regelgeving voor ruimtelijke ordening, cultuurhistorie en archeologie van toepassing op de projectbeslissing Afsluitdijk. Zoals in hoofdstuk 4 is besproken zijn voor het rijk vooral twee structuurvisies relevant: de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de Structuurvisie Toekomst Afsluitdijk. Beide structuurvisies hechten veel waarde aan het behouden en ontwikkelen van de aanzienlijke cultuurhistorische waarde van de Afsluitdijk. De belangrijke waarde blijkt ook uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

Op grond van titel 2.5 van het Barro zijn ook de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de Waddenzee beschermt. Als landschappelijke kwaliteiten van de Waddenzee worden aangemerkt de rust, weidsheid, open horizon en natuurlijkheid met inbegrip van duisternis. Deze kwaliteiten komen ook terug in de derde nota Waddenzee. Als cultuurhistorische kwaliteiten worden onder andere de in de bodem aanwezige archeologische waarden aangemerkt. Bij toetsing aan deze waarden moet ook worden gekeken naar mogelijke externe werking.

In het provinciale beleid (streekplannen, verordeningen) is eveneens ingegaan op de iconische betekenis van de Afsluitdijk. In het Streekplan Fryslân 2007 is als landschappelijke kernkwaliteit de strakke Afsluitdijk genoemd, met als oriëntatiepunten Kornwerderzand en Breezanddijk. Dit beleid is voor het landschapstype 'IJsselmeer' verder in de Verordening Romte (2014) uitgewerkt. In de Structuurvisie Noord-Holland 2040 geeft de provincie aan zeer terughoudend te zijn met betrekking tot elk plan voor bebouwing in het IJsselmeer. Dit beleid is verder uitgewerkt in de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

Op grond van beleid en regelgeving voor cultuurhistorie dienen de cultuurhistorische waarden in beeld te worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband dat in de plantoelichting een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

De acht cultuurhistorische kernkwaliteiten van de Afsluitdijk zijn beschreven in een visie7. De kernkwaliteiten geven een beknopte, geobjectiveerde beschrijving van de huidige cultuurhistorische waarden en vormen een middel om afgewogen keuzes te maken in de planvorming.

De kernkwaliteiten zijn in beeld gebracht vanuit de opvatting van historische continuïteit. Dat wil zeggen dat de Afsluitdijk vanuit het verleden, maar ook in het heden en naar de toekomst toe, verschillende functies vervult op waterbouwkundig, militair en maatschappelijk gebied. De continuïteit zou in stand moeten worden gehouden door de volgende kernkwaliteiten te hanteren:

  • icoon van de waterstaatgeschiedenis;
  • adaptatie op het natuurlijk systeem;
  • continue lijn als bindende en scheidende structuur;
  • verwevenheid van functies bij Den Oever en Kornwerderzand;
  • authentiek karakter als uitdrukking van het tijdsbeeld in de periode van aanleg;
  • samenspel tussen techniek en vormgeving bij de sluizen;
  • afleesbaarheid van het militaire verhaal;
  • robuustheid van de oorspronkelijke aanleg.

Voor het aspect archeologie is de Monumentenwet 1988 van belang. De Monumentenwet 1988 biedt de nationale verankering van de regels die volgen uit het Verdrag van Malta. Uit de Monumentenwet 1988 volgt dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).

De Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bieden daarnaast het beschermingskader voor beschermde bouwkundige en landschappelijke monumenten als ook de aangewezen beschermde stads- en dorpsgezichten. Op grond van art 2.1 van de Wabo is het verboden om zonder vergunning een beschermd monument te slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen of om een bouwwerk te slopen in een beschermd stads- of dorpsgezicht dat op grond van de Monumentenwet 1988 is aangewezen. Op basis van het rijkscoördinatiebesluit is de minister van IenM bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning ten behoeve van de uitvoering van het project Afsluitdijk.

9.5.2 Resultaten gehouden onderzoeken

De beschrijving van de resultaten voor de thema's landschap en cultuurhistorie is aan de hand van de volgende aspecten opgebouwd:

  • 1. Landschap:
    • a. ruimtelijk-visuele kenmerken;
    • b. aardkundige waarden.
  • 2. Cultuurhistorie:
    • a. historische geografie;
    • b. historische bouwkunde/monumenten;
    • c. archeologie.

Ad 1. Landschap

Ruimtelijk-visuele kenmerken

Aanleg en gebruiksfase waterveiligheid: dijk

De Waddenzee is uitgeroepen tot natuurlijk Werelderfgoed. Als landschappelijke kwaliteiten van de Waddenzee worden aangemerkt de rust, weidsheid, open horizon en natuurlijkheid met inbegrip van de duisternis. Hoewel de oplossingsruimte mogelijk maakt dat de dijk breder wordt, zal vanaf de dijk en vanaf de Waddenzee de beleving van rust, weidsheid en open horizon voor de waarnemer niet wijzigen. In de gebruiksfase kent de dijk hetzelfde gebruik als in de huidige situatie. De beleving van duisternis is in de gebruiksfase niet anders dan nu. Er zijn daarmee ook geen effecten te verwachten op de ruimtelijk-visuele kernkwaliteit van de Waddenzee (openheid, leegte, rust, ruimte, duisternis).

Aanleg en gebruiksfase waterveiligheid: spui- en schutcomplexen

Bij de spui- en schutcomplexen spelen de zichtlijnen. Bij Kornwerderzand zijn deze beschermd door middel van het beschermde dorpsgezicht. Op de schutcomplexen bij Den Oever alsook Kornwerderzand blijven de zichtlijnen vanaf het water naar de bruggen behouden.

In het schutcomplex Den Oever is er vanwege de verhoging van de voorhavendijken een beperking van de zichtlijnen, in, op en vanuit de voorhaven. Daarnaast kan de groene beleving minder worden, doordat de kruin en het binnentalud mogelijk worden verhard. In het schutcomplex Kornwerderzand worden, afhankelijk van het eindontwerp, mogelijk verschillende zichtlijnen belemmerd door de nieuwe keersluis. Daarnaast geeft de mogelijke verhoging van de westelijke buitenhavendam een beperking van het zicht/de openheid.

Aanleg en gebruiksfase waterafvoer: inbouwen pompen

De invloed van het pompen op de rust, weidsheid, open horizon en natuurlijkheid (inclusief duisternis) van de Waddenzee is beperkt. De morfologische effecten die veroorzaakt worden door het pompen zijn gering en vallen weg tegen de autonome ontwikkelingen van de zeespiegelstijging.

Aardkundige waarden

De Waddenzee is een overwegend ondiep watergebied met een relatief vlakke kust. Het gebied heeft getijdengeulen, zeegras-weiden, mosselbanken, zandbanken, wadden, zoutmoerassen, stranden en duinen. Het gebied is mondiaal een van de laatst overgebleven, grootschalige, bij eb droogvallende ecosystemen waar natuurlijke processen blijven functioneren. Het geheel heeft een hoge aardkundige waarde. Deze aardkundige waarde is door de aanleg van de Afsluitdijk in de jaren dertig van de vorige eeuw ontegenzeggelijk beïnvloed. Ten opzichte van de majeure ingreep die de aanleg van de Afsluitdijk is geweest, zijn de maatregelen voor waterveiligheid zeer beperkt.

In de autonome ontwikkeling zal er naar verwachting lichte erosie van de geulen plaatsvinden en sedimentatie van de platen. Het afvoeren van IJsselmeerwater via pompen op het spuicomplex Den Oever zou kunnen leiden tot uitschuring (erosie) van geulwanden op locaties waar de hoeveelheid doorstromend water toeneemt en tot sedimentatie op locaties waar dit afneemt. Het netto effect zal echter gering zijn. Hoewel er dus een invloed is op het intergetijdengebied, wordt de aardkundige waarde ten opzichte van de autonome ontwikkeling niet aanvullend aangetast. Het is gerechtvaardigd te constateren dat maatregelen voor waterveiligheid en waterafvoer geen invloed hebben op de aardkundige waarde van de Waddenzee.

Ad 2. Cultuurhistorie

Historische geografie

De historische objecten op de Afsluitdijk, zie afbeelding 9.1, hangen allemaal samen met de historische structuur. De schut- en spuisluizen zijn het onvermijdelijke gevolg van de aanleg van de Afsluitdijk. De Afsluitdijk vormde echter ook een toegang naar Den Helder, waarop ook de militaire monumentencomplexen Stelling van Den Oever en de Stelling van Kornwerderzand zijn aangelegd. De stellingen bestaan uit kazematten, tankversperringen en andere militaire bouwwerken. Ze verdedigden de toegang Afsluitdijk, maar ook de schut- en spuisluizen. De laatste waren namelijk van belang voor de militaire inundatiesystemen in het achterland die afhankelijk waren van hoog water in het IJsselmeer. Bij de kazematten behoren open schootsvelden, deze zijn niet beschermd via de rijksmonumentenstatus van de kazematten. Bij Kornwerderzand zijn ze beschermd via het beschermde dorpsgezicht. De stelling van Kornwerderzand is een van de weinige stellingen die heeft standgehouden in WOII. De waarde van het geheel ligt in het feit dat het nog allemaal herkenbaar en beleefbaar en in samenhang aanwezig is. Een wijziging van één van de onderdelen is daarmee een verstoring van het geheel.

Effecten voor historische geografie van het rijksinpassingsplan zijn:

  • op een hoog schaalniveau bekeken blijft de kenmerkende, rechte, ranke lijn van de Afsluitdijk behouden. In het licht van de voorstelde wijzigingen behoudt de Afsluitdijk als geheel zijn icoonwaarde. De aard van de versterking, een ombouw tot overslagbestendige dijk en het aanpassen van de huidige sluiscomplexen, maakt dat de Afsluitdijk blijft fungeren als bindende structuur (tussen Noord-Holland en Fryslân) en scheidende structuur (tussen IJsselmeer en Waddenzee). De Afsluitdijk is ook na de versterking herkenbaar als een ontwerp dat is bepaald door natuurlijke omstandigheden. Historische kenmerken die hieraan herinneren, zoals het Monument Dudok op de plek waar de dijk werd gesloten en de knik in de dijk bij Kornwerderzand als gevolg van een diepe geul, blijven behouden. Kortom, de Afsluitdijk blijft liggen waar ze ligt en er worden geen nieuwe knooppunten of structuren aan toegevoegd;
  • op een laag schaalniveau bekeken heeft de dijkversterking invloed op de historisch-geografische structuur van de Afsluitdijk doordat de basaltbekleding op het buitentalud wordt vervangen. Deze bekleding staat symbool voor het arbeidsintensieve werk waarmee de Afsluitdijk tot stand is gekomen. Ook de verandering in profiel zorgt voor een afname van de gaafheid en herinnerbaarheid, echter worden in het kader van ruimtelijke kwaliteit eisen gesteld aan het (zeedijk)profiel om dit verhaal levend te houden;
  • de complexen bij Den Oever en Kornwerderzand laten een grote verwevenheid zien, in het bijzonder tussen waterbouwkundige en voormalige militaire aspecten. Deze samenhang blijft ook na de versterkingsmaatregelen afleesbaar doordat de karakteristieke hoofdonderdelen blijven behouden of op een passende wijze worden vernieuwd. Zo blijft de ritmiek van de heftorens van de spuicomplexen intact, worden esthetische eisen gesteld aan eventuele nieuwe hefschuiven en installatiegebouwen en blijven alle betonnen bouwwerken op de kazematteneilanden behouden. De borging van deze aspecten vindt plaats via het RIP en het contract;
  • bij de kunstwerken is met name de invloed van de karakteristieke openheid van de schootsvelden, bij Kornwerderzand onderdeel van het beschermde dorpsgezicht, van belang. Bij Den Oever zijn dezelfde historisch-geografische waarden aanwezig. Bij de complexen zal de openheid van enkele schootvelden verminderen.

Historische bouwkunde en monumenten

Voor historische bouwkunde zijn bouwwerken met een cultuurhistorische waarde van belang. Voor de bouwkundige monumenten is bouwhistorisch onderzoek uitgevoerd waarin in het bijzonder aan de orde zijn gekomen komen de militaire stellingen, de sluiscomplexen en het monument Dudok. De monumentwaarde en de contextuele waarde zijn daarin beschreven.

Voor de sluiscomplexen geldt dat de schutsluizen van Kornwerderzand en Den Oever volledig behouden blijven. Deze objecten vallen buiten de plangrenzen. Voor de beide spuisluizen, die wel binnen de plangrenzen vallen, is de verwachting dat bij het vervangen van de schuiven en de daartoe behorende werktuigbouwkundige installaties een groot deel van het authentieke materiaal en de oorspronkelijke techniek verloren gaat. Dit heeft negatieve invloed op de monumentwaarde. Om de monumentwaarde voor de beide spuisluizen als geheel in stand te houden zijn wijzigingen alleen toegestaan als deze strikt noodzakelijk zijn vanuit de waterveiligheidsnorm 1/10.000. Daarom vinden er geen wijzigingen plaats aan de hoofdopzet van de architectuur (heftorens), de functionaliteit, de vormgeving en de ruimtelijke context. Voor het behoud van de heftorens in hun ruimtelijke context is in het RIP bijvoorbeeld een beperking gesteld aan de ruimte voor installatiegebouwen. Aan te vervangen onderdelen, zoals de hefschuiven, worden ook in het contract eisen gesteld. Deze eisen zorgen dat het authentieke karakter blijft behouden en dat gewijzigde onderdelen op een eigentijdse doch passende wijze de monumentale waarde van de complexen benadrukken.

Inbouw van pompen in het bestaande complex of de bouw van nieuwe heftorens ten behoeve van de pompen, beide met de nodige bekabeling en technische voorzieningen, hebben een negatief effect op het authentieke beeld van het spuicomplex. Het te bouwen installatiegebouw kan door omvang en locatievrijheid een dominant gebouw worden in relatie tot de monumenten. Door de eisen vanuit het Masterplan Beeldkwaliteit wordt het negatieve effect enigszins beperkt.

De locatie van alle rijksmonumenten op de Afsluitdijk is in afbeelding 9.1 weergegeven. Het gaat om bijna 50 monumenten. Niet alle monumenten liggen binnen het plangebied van het rijksinpassingsplan. De binnen het plangebied liggende monumenten worden niet allen geraakt door het project. Voor de militaire stellingen geldt dat alle betonnen of gemetselde constructies van de kazematten behouden blijven Drie monumenten zullen echter ingrijpend worden gewijzigd of gesloopt. Het betreft één kazemat bij Den Oever, die in het dijklichaam zal worden opgenomen, en twee tankversperringen bij Den Oever en Kornwerderzand, die worden gesloopt. Een eigentijdse markering in het werk moet het verlies (aan zichtbaarheid) van de monumenten compenseren. Verder zijn er verschillende kazematten waarbij het (niet beschermde) grondlichaam mogelijk wordt aangetast door de versterking van de dijklichamen. Van de monumenten die worden geraakt, zijn in de bijlagen bij het MER de mogelijke wijzigingen beschreven en de gemaakte afweging over de aanvaardbaarheid daarvan. Omdat sprake is van een oplossingsruimte, waarbinnen meerdere uitvoeringen mogelijk zijn, is niet gezegd dat daadwerkelijk alle effecten in maximale vorm optreden. De benoemde maximale effecten worden, op zichzelf en in samenhang bezien, afgezet tegen de noodzakelijkheid van de maatregelen voor waterveiligheid en waterafvoer, als aanvaardbaar beoordeeld.

Vooroverleg met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) heeft plaatsgevonden over de verwachte wijzigingen en de RCE is gevraagd advies uit te brengen over het ontwerp-rijksinpassingsplan. Het advies is verwerkt in en gevoegd bij het uiteindelijk vast te stellen rijksinpassingsplan.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0000.IMip15Afsluitdijk-2000_0026.png" 

Afbeelding 9.1. Rijksmonumenten en beschermd dorpsgezicht op en rond de Afsluitdijk

Archeologie

Naast inventarisatie van de cultuurhistorisch van belang zijnde objecten (monumenten) is ook onderzoek gedaan naar de aanwezige archeologische waarden. Op grond van de Archeologische Monumentenkaart (AMK) is vastgesteld dat er in en in de nabijheid van het plangebied geen terreinen voorkomen met de status van archeologisch monument.

Wel zijn er terreinen van (hoge) archeologische waarde geïdentificeerd en gelden er voor terreinen archeologische verwachtingswaarden. In het water nabij de Afsluitdijk liggen, op basis van de AMK, geen terreinen met hoge archeologische waarden. Bij de aanlandingspunten aan de Friese en Noord-Hollandse kant is dat wel het geval. Op onderstaande kaartfragmenten van de AMK Fryslân en Noord-Holland zijn deze in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.IMip15Afsluitdijk-2000_0027.png" 

Afbeelding 9.2. Fragment AMK Fryslân

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.IMip15Afsluitdijk-2000_0028.png" 

Afbeelding 9.3. Fragment AMK Noord-Holland

Vanwege de waarden die zijn opgenomen op de AMK is archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd naar de spuicomplexen Den Oever en Kornwerderzand. Uit het onderzoek blijkt dat een aanzienlijk deel van de plangebieden is verstoord in het kader van de aanleg van de spuicomplexen.

Archeologie in de waterbodem

Voor gebieden waar de waterbodem intact is, geldt een archeologische verwachting voor aan de scheepvaart gerelateerde vondsten (scheepswrakken) en resten van vliegtuigwrakken. Met het oog hierop is archeologisch opwater onderzoek uitgevoerd, waarbij een strook van 100 m breed langs de Afsluitdijk is onderzocht. Uit het onderzoek (Periplus Archeomare 2014, 14A007-01) met addendum (Periplus Archeomare 2014, 14A007-02) volgt dat op één locatie, tussen Breezanddijk en Kornwerderzand, mogelijk een scheepswrak aanwezig is. Ook kan sprake zijn van afgezonken pontons uit de tijd van de aanleg van de Afsluitdijk. Voordat ter plaatse werkzaamheden kunnen worden verricht, moet door middel van een inventariserend veldonderzoek onder water (archeologisch duikonderzoek) worden nagegaan of daadwerkelijk sprake is van cultuurhistorisch waardevol materiaal. De verwachting is dat de eventuele aanwezigheid van waarden slechts beperkte invloed heeft op de uitvoering van de voorziene werkzaamheden en daarmee niet in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan.

Archeologie in de landbodem

Eveneens is als vervolgonderzoek gekeken naar oorlogsresten uit WOII op de dijklichamen en ter plaatse van de knooppunten (sluiscomplex Den Oever, Breezanddijk en sluiscomplex Kornwerderzand). De uitkomsten hiervan zijn op kaart in een bijlage bij het MER weergegeven. De voorziene werkzaamheden vinden mogelijk plaats op locaties waar archeologische oorlogsresten worden verwacht. In deze bijlage is op basis van de voorgenomen werkzaamheden binnen het plangebied beschreven voor welke oorlogsresten archeologisch vervolgonderzoek nodig is. Hierbij is onderscheid gemaakt in verschillende vormen van vervolgonderzoek, namelijk proefsleuvenonderzoek, archeologische begeleiding (actief en passief), visuele inspectie, inmeten/beschrijven en geofysisch onderzoek. Tevens is in deze bijlage een overzichtstabel opgenomen waarin per locatie van oorlogsresten is aangegeven of en welk vervolgonderzoek van toepassing is in het geval er (grond)werkzaamheden plaatsvinden. De verwachting is dat - ook bij eventuele vondsten in het vervolgonderzoek - dit niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

9.5.3 Conclusies en doorvertaling rijksinpassingsplan

Landschap

De gewenste maatregelen vanuit het Masterplan Beeldkwaliteit zijn betrokken in de planvorming voor de verschillende onderdelen. Zoals in hoofdstuk 7 en 8 is besproken, ziet dit voornamelijk op de ruimtelijk structuurbepalende elementen. Een groot deel van de waarden kan worden behouden door borging in het rijksinpassingsplan, het contract en door aanvullende eisen te stellen in de realisatiefase.

Negatieve ruimtelijk-visuele effecten ten opzichte van de huidige situatie zijn niet uit te sluiten. Op basis van een belangenafweging is besloten dat het borgen van de (water)veiligheid zwaarder weegt dan een eventuele wijziging van de ruimtelijk-visuele kenmerken. Bij de vastgestelde oplossingsruimte is rekening gehouden met de landschappelijke waarden en is de wijziging zo veel mogelijk beperkt. De in het rijksinpassingsplan opgenomen hoogtebeperkingen voor de Afsluitdijk en de voorhavendijken en strekdammen ondersteunen de bestaande visuele kenmerken.

Het rijksinpassingsplan leidt voor wat betreft rust, weidsheid, open horizon en natuurlijkheid niet tot negatieve effecten. Het rijksinpassingsplan is daarmee ook in lijn met het beleid dat is neergelegd in de Derde Nota Waddenzee en het Barro.

Cultuurhistorisch

De waarde van historisch geografische ensembles en elementen ligt in het feit dat het nog allemaal herkenbaar en beleefbaar en in samenhang aanwezig is. Een aantasting van de beleefbaarheid bij een van de onderdelen tast daarmee de integrale samenhang aan. Op basis van een belangenafweging is besloten dat het borgen van de (water)veiligheid zwaarder weegt dan een eventuele aantasting van de historische geografie. Wel wordt gepoogd deze aantasting zoveel als mogelijk te voorkomen.

In het rijksinpassingsplan is een regeling opgenomen die strekt tot behoud van de cultuurhistorische waarden van de militaire monumenten. Er is voor gekozen om voor alle kazematten de constructie (betonnen of gemetselde gedeelten) aan te duiden als beschermd militair monument. Hierbij is ook het bijbehorende grondlichaam aangeduid als beschermd militair monument behalve wanneer het grondlichaam binnen de grens ligt van 10 meter ophoging of binnen een zoekgebied van de installatiegebouwen. Dit kan leiden tot een grondlichaam welke voor een deel als te behouden is aangeduid in het rijksinpassingsplan. Ter bescherming van de militaire monumentwaarden is voor de strekdammen en de kazematteneilanden (zoals Robbenplaat) een maximale ophoging toegestaan van 30 centimeter ten opzichte van de huidige hoogte. Hiermee zijn impliciet ook de functie van het object in samenhang met de andere objecten zichtbaar gemaakt, zoals schootsvelden. Voor de cultuurhistorisch waardevolle bedieningsgebouwen voor de bruggen en de schutsluis bij Den Oever is een regeling opgenomen die strekt tot behoud van de cultuurhistorische waarden.

 

Op deze wijze is ook in het ruimtelijke spoor duidelijk gemaakt, welke waarden onverkort gewaarborgd worden en waar aantasting aanvaardbaar wordt geacht.

Het rijksinpassingsplan biedt daarnaast de mogelijkheid om voor de uitvoering van het project te slopen in het beschermd dorpsgezicht bij Kornwerderzand. Hiervoor moet - indien aan de orde - ten tijde van de realisatie een vergunning worden aangevraagd. Deze vergunning kan naar verwachting worden verleend.

Het rijksinpassingsplan kan leiden tot het verstoren, wijzigen, verplaatsen of slopen van een aantal rijksbeschermde monumenten. Op dit moment is nog niet geheel duidelijk wat de effecten hiervan zijn. Dit hangt ook af van de wijze waarop de opdrachtnemer uiteindelijk het project uitvoert. Daarvoor zal in de concrete situatie een omgevingsvergunning nodig zijn.

De RCE is betrokken bij de totstandkoming van de projectbeslissing. Vooroverleg over de mogelijke wijzigingen heeft plaatsgevonden en uitkomsten uit het vooroverleg zijn verwerkt in de projectbeslissing. Op het moment dat een definitief advies beschikbaar is - naar verwachting na ter inzage legging van het ontwerp-rijksinpassingsplan - worden de resultaten verwerkt en het advies als bijlage bij het MER gevoegd.

Archeologie

De uitgevoerde onderzoeken hebben in kaart gebracht waar binnen het plangebied archeologische verwachtingen bestaan. Uit het opgenomen overzicht uit de bij het MER opgenomen bijlage volgt welke vervolgonderzoeken voor de oorlogsresten voorafgaand of tijdens de realisatie gedaan moeten worden. Voor archeologie in de waterbodem (scheeps- en vliegtuigwrakken) geldt dat op één locatie vervolgonderzoek nodig is. Voor werkzaamheden die tot het project Afsluitdijk horen (deel uitmaken van de oplossingsruimte) is alle benodigde informatie voorhanden. Voor toekomstige werkzaamheden, niet behorende tot het project Afsluitdijk, geldt dat via een vergunningstelsel in de regels is geborgd dat - zo nodig - nader onderzoek naar archeologische waarden moet worden gedaan alvorens werkzaamheden kunnen worden verricht.

De verwachting bestaat dat eventuele aanwezige vondsten niet - in kosten en tijd - aan de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan in de weg staan. Bij de uitvoering moet door de opdrachtnemer worden gewerkt volgens de geldende regelgeving, inclusief het Barro, met betrekking tot archeologische waarden en vondsten.

Tot slot wordt nog opgemerkt dat voor alle aanlegactiviteiten (o.a. afgraven, ophogen en egaliseren van gronden) binnen het plangebied na afronding van het project Afsluitdijk een vergunning is vereist. Een vergunning kan worden verleend als geen onaanvaardbare afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden van de gronden. Daarnaast is een aparte beschermingsregeling opgenomen voor de gronden en gebouwen binnen het beschermd dorpsgezicht Kornwerderzand. Een vergunning voor het (gedeeltelijk) slopen van een bouwwerk of aanlegactiviteiten binnen dit gebied kan na afronding van het project Afsluitdijk alleen worden verleend als er geen onevenredige schade aan de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden optreedt. Zie verder de paragrafen 10.3.2 (vergunningvereiste aanlegactiviteiten) en 10.4.2 (beschermd dorpsgezicht Kornwerderzand).

9.6 Luchtkwaliteit

Luchtkwaliteit kan een grote rol spelen bij ruimtelijke plannen. Voor het in kaart brengen van de effecten op de luchtkwaliteit is onderzoek uitgevoerd. Hierbij is gekeken naar zowel de gebruiksfase als de aanlegfase. Dit onderzoek is opgenomen in een bijlage bij het MER.

9.6.1 Toetsingskader en beleid

In de Wet milieubeheer titel 5.2 zijn luchtkwaliteiteisen opgenomen voor luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht. Voor het Project Afsluitdijk worden met name de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2.5) relevant geacht. Aangezien de normen voor NO2, PM10 en PM2.5 het meest kritisch zijn, wordt volstaan met een toetsing aan deze stoffen. Effecten met betrekking tot andere stoffen zijn uitgesloten nu voor deze ruimschoots aan de normen wordt voldaan.

De beoordeling van de luchtkwaliteit beperkt zich dan ook tot de stoffen NO2, PM10 en PM2.5. De grenswaarden voor deze stoffen zijn weergegeven in onderstaande tabel. Hierbij is tevens weergegeven wanneer deze grenswaarden in werking treden.

Tabel 9.4. Tabel Overzicht toetsingskader luchtkwaliteit

stof   criterium   grenswaarde (µg/m³)   ingangsdatum
 
NO2   jaargemiddelde concentratie   40   1 januari 2015 *  
  uurgemiddelde concentratie
(mag maximaal 18 keer per jaar worden overschreden)  
200 **   1 januari 2015 #  
PM10 ***
 
jaargemiddelde concentratie   40   1 januari 2005  
  etmaalgemiddelde concentratie
(mag maximaal 35 keer per jaar worden overschreden)  
50 ##   11 juni 2011  
PM2.5   jaargemiddelde concentratie   25   1 januari 2015###  

Legenda:

* Tot die datum geldt een tijdelijke grenswaarde van 60 µg/m³.

** Hiervoor geldt als indicatorgrenswaarde: jaargemiddelde concentratie van 82 µg/m³.

# Tot die datum geldt een tijdelijke grenswaarde van 300 µg/m³.

## Hiervoor geldt als indicatorgrenswaarde: jaargemiddelde concentratie van 31,2 µg/m³.

*** Bij de beoordeling van de concentraties PM10 is in geval van grenswaarde-overschrijding een correctie toegestaan voor zeezout. In dit rapport is niet gecorrigeerd voor zeezout.

### Tot die datum geldt de jaargemiddelde waarde van 25 µg/m³ als richtwaarde.

Vanaf 1 januari 2015 moet ook worden getoetst aan de grenswaarde voor PM2.5. De concentraties PM2.5 en PM10 zijn onderling sterk gerelateerd. Uit een analyse van het Planbureau voor de Leefomgeving8 volgt dat, uitgaande van de huidige kennis over emissies en concentraties van PM10 en PM2.5, gesteld kan worden dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2.5 wordt voldaan. Het risico dat grenswaarde-overschrijding voor PM2.5 optreedt op locaties waar de PM10-grenswaarde wordt gehaald, is zeer klein. Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat conclusies voor PM10, met betrekking tot het al dan niet overschrijden van grenswaarden, ook gelden voor PM2.5.

Een project kan doorgang vinden indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:

  • het project, al dan niet in combinatie met maatregelen, niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit (Wm artikel 5.16, lid 1, aanhef en onder c), ofwel dat;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het project, al dan niet in combinatie met maatregelen, per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft (Wm artikel 5.16, lid 1, aanhef en onder b, onder 1), ofwel dat;
  • bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit vanwege het project, de luchtkwaliteit in een gebied rondom de inrichting - al dan niet door het treffen van een maatregel - per saldo verbetert (Wm artikel 5.16, lid 1, aanhef en onder b, onder 2). De verbetering en verslechtering zullen beiden moeten gelden voor overschrijdingssituaties en dienen te worden betrokken op de concentraties van NO2 en/of PM10/PM2.5, ofwel dat;
  • er - al dan niet door het treffen van maatregelen - geen grenswaarden worden overschreden (Wm artikel 5.16, lid 1, aanhef en onder a).

9.6.2 Resultaten gehouden onderzoeken

Gebruiksfase

Het project Afsluitdijk bevat geen aanpassingen en maatregelen die in de gebruiksfase leiden tot een verhoging van de verkeersintensiteit over de dijk. Negatieve effecten op de luchtkwaliteit als gevolg van toenemend wegverkeer kunnen derhalve worden uitgesloten.

De aanpassingen bij Den Oever en Kornwerderzand leiden in de gebruiksfase niet tot een verhoging van de scheepvaartintensiteit door de sluizen en er wordt ook geen wijziging in de gemiddelde grootte van de passerende schepen verwacht. Hierdoor kunnen negatieve effecten op de luchtkwaliteit als gevolg van passerend scheepvaartverkeer eveneens worden uitgesloten.

Geconcludeerd wordt dat het project geen blijvende gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit.

Aanlegfase

Voor de versterking van het dijklichaam, de aanpassing van de sluizen en ook de werkzaamheden aan de havendammen, is aan- en afvoer van grond en materiaal nodig en worden werktuigen met verbrandingsmotoren ingezet. De emissies van dergelijke motoren kunnen de luchtkwaliteit beïnvloeden.

Er is een inschatting gemaakt van de benodigde werktuigen en het aantal verkeersbewegingen dat met de realisatie is gemoeid. Een uitgangspunt is dat de aanvoer van materiaal grotendeels wordt uitgevoerd met schepen en een klein deel met dumptrucks, betonwagens e.d. De emissies van de voer- en vaartuigen leiden tot een verhoging van de NO2- en PM10-concentraties in de omgeving. Dit geldt tevens voor werktuigen waarmee bijvoorbeeld graafwerkzaamheden worden uitgevoerd. Bovendien komt er bij grondverzet PM10 vrij. Al deze emissies zijn tijdelijk en vinden plaats in de periode van de aanlegfase. De luchtkwaliteit in de omgeving van de Afsluitdijk is goed. Er is geen sprake van een (dreigende) overschrijding van grenswaarden. Aan het einde van de uitvoeringsperiode is de luchtkwaliteit nog iets beter dan in 2017.

De aantallen werk- en voertuigen zijn slechts beperkt in vergelijking met de verkeersaantallen die normaliter over de Afsluitdijk rijden (circa 19.000 motorvoertuigen per etmaal), waardoor de toename van de emissies eveneens beperkt zal zijn.

Gezien de inschattingen van de aantallen werk- en voertuigen die worden ingezet bij de dijk- en sluisaanpassing is overschrijding van de grenswaardengrenswaarde voor NO2, PM10 en PM2.5 voor jaargemiddelde of uurgemiddelde concentraties niet aannemelijk.

9.6.3 Conclusies en doorvertaling rijksinpassingsplan

Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt geconcludeerd dat, in de gebruiksfase en in de aanlegfase, de grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2.5 niet worden overschreden. Het rijksinpassingsplan kan daarom, voor wat betreft het onderdeel luchtkwaliteit, worden vastgesteld met toepassing van artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder a, juncto artikel 5.16, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer.

9.7 Geluid

Het aspect geluidhinder kan een grote rol spelen bij het vaststellen van (rijks)inpassingsplannen. Om zekerheid te verschaffen dat het rijksinpassingsplan niet leidt tot onacceptabele situaties met betrekking tot geluid is dit aspect bekeken.

9.7.1 Toetsingskader en beleid

De wettelijke regels over geluidhinder die voor dit rijksinpassingsplan van belang zijn, zijn te vinden in hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer (Rijkswegen) en de Wet geluidhinder (overige wegen). Daarnaast moet worden gekeken of vanuit een goede ruimtelijke ordening sprake is van een aanvaardbare geluidssituatie na uitvoering van het rijksinpassingsplan.

Voor wegen geldt dat alleen onderzoek moet worden gedaan wanneer sprake is van een wijziging aan de weg, zoals wijzigingen van het aantal rijstroken, de aanleg van aansluitingen, de aanleg van kruispunten, de aanleg van op- en afritten of wijziging van een maximum snelheid.

9.7.2 Resultaten gehouden onderzoeken

Dit rijksinpassingsplan voorziet niet in wijzigingen aan de snelweg over de Afsluitdijk, de parallelwegen en het overige, onderliggende wegennet. Een akoestische beoordeling is dan ook niet vereist. Een versterking van de dijk door ophoging heeft geen akoestische gevolgen voor de omgeving. Het daarvoor aan te brengen grondlichaam heeft door helling en materiaal geen reflecterende werking op geluidgevoelige objecten in de nabijheid van de Afsluitdijk.

9.7.3 Doorvertaling rijksinpassingsplan

Het rijksinpassingsplan leidt vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet tot onacceptabele geluidssituaties. Vanuit het oogpunt van geluid is het rijksinpassingsplan uitvoerbaar.

9.8 Bodem

Voor het realiseren van het project zijn zowel ingrepen in de landbodem als in de waterbodem nodig. Om deze werkzaamheden uit te kunnen voeren moet er inzicht in de bodemopbouw en milieuhygiënische bodemkwaliteit van het plangebied zijn. Om dit in kaart te brengen is allereerst vooronderzoek uitgevoerd naar de (water)bodemkwaliteit van het plangebied. Op basis van de uitkomsten van het vooronderzoek is een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd op een achttal locaties. De belangrijkste resultaten worden hierna besproken.

9.8.1 Toetsingskader en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Dat geldt in het bijzonder voor gevoelige functies als het wonen of andere functies waar (permanent) mensen verblijven. Daarnaast is ook vanuit oogpunt van een goed milieu inzicht in de bodemkwaliteit nodig.

9.8.2 Resultaten gehouden onderzoeken

De gehanteerde onderzoeksstrategie is doelmatig gebleken voor het vaststellen of binnen het plangebied bodemverontreiniging aanwezig is. De resultaten van de grond, het grondwater en de waterbodem geven in deze fase van het project Afsluitdijk voldoende beeld van de algemene milieuhygiënische kwaliteit.

Op basis van de onderzoeken blijkt dat enkel bij Breezanddijk een verontreiniging is geconstateerd die nader gekarteerd en vervolgens gesaneerd moet worden wanneer daar ingrepen gaan plaatsvinden. Het gaat daarbij om een beperkte sanering voor de metalen zink en koper. Ten oosten van het kazemattenmuseum is mogelijk ook verontreiniging die het saneringscriterium overschrijdt. De omvang is mogelijk kleiner dan in 2005 in het kader van ander onderzoek is vastgesteld. Indien hier graafwerkzaamheden gaan plaatsvinden, wordt aanbevolen de omvang en contour beter in beeld te brengen.

Voor het overige deel zijn enkel licht verhoogde concentraties aangetoond waarvoor geen sanering noodzakelijk is. Eventueel bij de werkzaamheden vrijkomende grond kan worden hergebruikt op een wijze die past binnen de vigerende wet- en regelgeving.

De waterbodem van de Waddenzee is over het algemeen licht verontreinigd. Conform het beheerplan van de Waddenzee wordt eventueel vrijkomend slib herplaatst binnen de Waddenzee. Geadviseerd wordt hierover met de beheerder van de Waddenzee in overleg te gaan zodra duidelijk is of waterbodem (slib) tijdens de aanlegfase vrijkomt en in welke hoeveelheden.

De resultaten van het uitgevoerde onderzoek hebben geen negatieve invloed op de besluitvorming. Slechts op één locatie (ter plaatse van Breezanddijk) is sprake van de noodzaak tot sanering indien graafwerkzaamheden plaatsvinden. Ten oosten van het kazemattenmuseum is mogelijk sprake van een verontreiniging, nader onderzoek is vereist. De doorlooptijd van een eventueel noodzakelijke sanering hoeft geen belemmering te zijn voor de werkzaamheden.

Ten aanzien van de grondstromen kan gesteld worden dat de grond die vrijkomt milieuhygiënisch kan worden hergebruikt binnen het werk. Omdat sprake is van verschillende kwaliteit van grond dient deze wel gescheiden ontgraven te worden op basis van milieuhygiënische kwaliteit, grondsoort en bodemvreemde bijmengingen. Hergebruik van grond is gekoppeld aan meldingen die door de opdrachtnemer uitgevoerd moeten worden. Mogelijk moet deze grond tijdens de aanlegfase door middel van partijkeuring worden gekeurd omdat op dit moment de wijze van realisatie nog niet concreet genoeg is om de kwaliteit al vast te stellen.

9.8.3 Conclusies en doorvertaling rijksinpassingsplan

Zoals hierboven besproken moeten er enkel voor werkzaamheden op een beperkt aantal locaties aanvullende maatregelen door de opdrachtnemer worden genomen in het kader van (water)bodemkwaliteit. Bij ingrepen in de bodem dienen de vastgestelde veiligheidsklassen in acht te worden genomen. Uit onderzoek blijkt dat de (water)bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de technische en financiële uitvoering van het rijksinpassingsplan of de planning voor het project.

9.9 Wegverkeer en scheepvaart

Om aan te tonen dat het rijksinpassingsplan geen onacceptabele gevolgen heeft voor wegverkeer en scheepvaart is een verkeers- en mobiliteitplan opgesteld. Op basis hiervan is in beeld gebracht welke verkeershinder wordt verwacht.

9.9.1 Toetsingskader en beleid

Met de aanwezigheid van de A7, onderdeel van het landelijk hoofdwegennet, heeft de Afsluitdijk een belangrijke verkeersfunctie. Naast de functie voor autoverkeer speelt ook de functie voor het (interprovinciale) openbaar vervoer. Deze functies zijn ook in de ruimtelijke structuurvisies van de beide provincies aangegeven.

De verkeersdoorstroming op de weg, met gemiddeld 19.000 mvt/per etmaal wordt als goed beoordeeld. In de Structuurvisie Toekomst Afsluitdijk (2011) is erop gewezen dat behoud van de functionaliteit onder meer betekent het in stand houden van de capaciteit voor het wegverkeer en daarnaast het fietsverkeer. Tegelijkertijd is de verkeersveiligheid op de dijk essentieel. De veiligheid speelt overigens evengoed voor het scheepvaartverkeer dat via de schutsluizen de dijk passeert.

9.9.2 Resultaten gehouden onderzoeken

Vanuit een goede uitvoerbaarheid van het project, dat in zijn geheel meerdere jaren duurt om te realiseren, zijn maatregelen nodig om de bereikbaarheid en veiligheid te waarborgen. In dit kader is er een verkeers- en mobiliteitsplan opgesteld. Hierbij zijn tevens de standpunten van hulpdiensten en stakeholders betrokken. De maatregelen en mogelijke verkeershinder als gevolg van het project worden hierna besproken.

Aanlegfase

Verbindende functie Afsluitdijk

Doordat vereist is dat een verkeerssysteem met een fietspad wordt gebruikt, is de verbindende functie voor (brom)fietsers gegarandeerd. Hetzelfde geldt voor de overige weggebruikers.

Voor de aanpassingen aan de spuisluizen bij Kornwerderzand worden buiten de standaard Werkbare Uren van Rijkswaterstaat geen grote verkeersmaatregelen verwacht in de reguliere situatie. Wel is er de noodzaak om langdurige werkzaamheden uit te kunnen voeren bij het vervangen van de hefschuiven. Vanuit veiligheidsoverwegingen moet rekening gehouden worden met een afsluiting van de A7 gedurende vier weekenden.

Naast de vernieuwing van de hefschuiven moeten in Den Oever ook pompen worden ingebouwd. Hoewel de werkzaamheden in Den Oever omvangrijker zijn dan in Kornwerderzand hebben deze een vergelijkbare verkeershinder. Per spuigroep zijn ook nu weer maximaal twee weekendafsluitingen noodzakelijk om de hefschuiven veilig te kunnen inhijsen. Aangezien er in Den Oever een extra spuigroep aanwezig is, moet rekening gehouden worden met zes weekendafsluitingen.

Voor de aanleg van het dijklichaam en de schutcomplexen worden geen afsluitingen verwacht.

Omdat gedurende vijf jaar de Afsluitdijk circa 10 weekenden wordt afgesloten voor regulier wegverkeer, met uitzondering van (brom)fietsers, openbaar vervoer en hulpdiensten, is dit een negatief effect op de verbindende functie van de Afsluitdijk.

Doorstroming A7

Door voor het bouwverkeer een eigen rijstrook op de noordelijke rijbaan te reserveren, wordt vermenging van het bouwverkeer en het reguliere verkeer voorkomen. In de worst case situatie betekent dit dat er voor het reguliere verkeer in een zone van 8 km slechts twee rijstroken overblijven. Hierbij is mogelijk ook tijdelijk sprake van 1 rijstrook per richting per rijbaan. Omdat de capaciteit van het verkeersysteem geringer is dan de capaciteit van de 2x2 rijstroken die in de normale situatie beschikbaar zijn, neemt de kans op files beperkt toe.

Vanwege het tijdelijke verkeersysteem gedurende 8 km en de daarbij behorende verlaging van de maximum snelheid, is sprake van een negatief effect op de verkeersafwikkeling op de A7. Een nuancering hierbij is overigens wel dat het mogelijk is met communicatie en mobiliteitsmanagement een deel van het verkeer - vooral de automobilisten die langere trajecten afleggen - te stimuleren om andere routes te kiezen waardoor de intensiteit op de Afsluitdijk afneemt.

Er wordt geen grote verkeershinder verwacht als gevolg van de bouw van de keersluis bij Den Oever en Kornwerderzand. Bij Kornwerderzand zullen naar verwachting wel langere wachttijden op de A7 ontstaan als gevolg van langere brugdraaiingen door extra doorvaart van schepen die uitwijken vanuit Den Oever en door de beperkte doorvaartbreedte langs de draaibruggen in de A7.

Scheepvaart

Een belangrijk punt voor de scheepvaart is de stremming van de schutsluizen. Hoewel telkens maar één schutcomplex gestremd zal zijn, is de beschikbaarheid van één schutsluis gedurende maximaal 5 jaar gedurende de aanlegfase een grote belemmering voor de scheepvaart die zal leiden tot vertraging en langere vaartijden. Daarnaast heeft een lange stremming bij Den Oever grote nadelen voor recreatie en economische functies in Den Oever. De omgeving heeft daarom aangedrongen op maatregelen om de overlast te beperken.

Om deze nadelen terug te dringen wordt de volledige stremming voor de scheepvaart bij de schutsluis Den Oever beperkt tot een periode van maximaal drie maanden. Deze stremming mag alleen plaatsvinden in de periode tussen eind september en 1 april van het daarop volgende jaar. Hierdoor vindt geen stremming plaats in het recreatieseizoen. Een langere stremming wordt onaanvaardbaar geacht voor de omgeving en gebruikers. Voor de KNRM zal de opdrachtnemer bij Den Oever moeten voorzien in een extra aanlegvoorziening met omkleedruimte gedurende de stremming.

Voor de schutsluis bij Kornwerderzand is de volledige stremming (beide doorgangen) beperkt tot een periode van maximaal één maand in de periode eind september tot 1 april. Deze eisen over de maximale hinderduur worden geborgd in het contract met de opdrachtnemer voor de aanlegfase.

Om de volledige stremming terug te brengen, moet er wel rekening gehouden worden met versmalling van de doorgang. Bij Den Oever betekent dit dat gedurende maximaal 24 maanden een doorvaartbreedte van maximaal 11 m beschikbaar is. Bij de schutsluis van Kornwerderzand mag maximaal 34 maanden lang één van beide doorvaarten onder de brug worden afgesloten voor het scheepvaartverkeer.

Gebruiksfase

Het rijksinpassingsplan heeft geen verkeersaantrekkende werking. In de eindsituatie is er geen verandering in het aantal scheepvaartbewegingen dan wel het wegverkeer.

In de gebruiksfase heeft het uithijsen van de pompen bij waterafvoer voor onderhoud een licht negatief effect op de verbindende functie van de Afsluitdijk, omdat de wegen dan gedurende een weekend zijn afgesloten bij de spuisluis Den Oever.

9.9.3 Conclusies en doorvertaling rijksinpassingsplan

Uit het verkeers- en mobiliteitsplan blijkt dat het project kan worden gerealiseerd zonder onacceptabele verkeershinder te veroorzaken voor zowel wegverkeer als ook scheepvaartverkeer. Daarnaast blijft de Afsluitdijk bereikbaar voor hulpdiensten. Het aantal verkeersbewegingen blijft in de gebruiksfase onveranderd ten opzichte van de huidige situatie. Het onderdeel verkeer staat niet in de weg aan de vaststelling van het rijksinpassingsplan.

9.10 Externe veiligheid

Om de gevolgen van het rijksinpassingsplan op de externe veiligheid in beeld te brengen is onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als bijlage bij het MER opgenomen. Hierbij is gekeken naar de gebruiksfase als ook de aanlegfase.

Toetsingskader en beleid

9.10.1 Toetsingskader en beleid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen en is gericht op de bescherming van individuen die zich bevinden in beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten. Deze twee soorten (beperkt) kwetsbare objecten worden ook wel de risico-ontvangers genoemd. Naast risico-ontvangers bestaan er ook 2 groepen risicobronnen.

  • transportassen, zoals buisleidingen, wegen en spoorwegen waar vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • inrichtingen waarin productie, gebruik, verstrekking en/of opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

In het kader van het vaststellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een rijksinpassingsplan moet worden getoetst of het realiseren van het plan een onacceptabel externe veiligheidsrisico oplevert. Bij de toetsing moet gekeken worden naar 2 soorten risico's, plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich permanent en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Hoe dichter bij de bron, hoe groter het plaatsgebonden risico. Het plaatsgebonden risico wordt doorgaans weergegeven met behulp van een risicocontour

Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar dat, in het geval van een ongeval met gevaarlijke stoffen, in één keer een groep van een bepaalde grootte dodelijk slachtoffer wordt. Hoe meer mensen nabij de bron, hoe groter het groepsrisico. Het groepsrisico kan niet ruimtelijk worden weergegeven.

Basisnet

Op 1 april 2015 is het basisnet in werking getreden. Met de Basisnetten Water, Weg en Spoor wordt beoogd een duurzaam evenwicht tussen ruimtelijke ontwikkelingen, vervoer van gevaarlijke stoffen en veiligheid te realiseren. Dit gebeurt door alle hoofdvaarwegen, rijkswegen en spoorwegen in te delen in categorieën. In de regeling Basisnet is deze indeling opgenomen.

Regelgeving rond inrichtingen

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) zijn de risiconormen voor externe veiligheid rond inrichtingen waarin productie, gebruik of opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt vastgelegd. Gemeenten en provincies moeten de normen uit het Bevi (en de daarbij horende Regeling externe veiligheid inrichtingen) in acht nemen bij de vaststelling van ruimtelijke plannen.

Resultaten gehouden onderzoeken

Er is onderzoek uitgevoerd om de externe veiligheidssituatie voor het rijksinpassingsplan in kaart te brengen. Het rijksinpassingsplan maakt geen risicobronnen dan wel risico-ontvangers mogelijk. De ontwikkelingen leiden tevens niet tot een verhoging van de dichtheid van personen in het plangebied. Er is geen sprake van een verhoogd plaatsgebonden risico dan wel groepsrisico. Het rijksinpassingsplan maakt, in zowel de aanlegfase als de gebruiksfase, geen ontwikkelingen mogelijk die in strijd zijn met de wet- en regelgeving in het kader van externe veiligheid.

Verder zijn er buiten het plangebied 5 risicobronnen te onderscheiden:

  • LPG tankstation op de Afsluitdijk bij Breezanddijk9;
  • tankstation De Zingende Wielen B.V. bij Den Oever10;
  • tankstation AVIA Marees bij Den Oever 11;
  • propaanopslag (5 m³) bij Kornwerderzand12;
  • rijksweg A7.

Deze risicobronnen hebben geen risicocontour die overlapt met een risico-ontvanger uit het rijksinpassingsplan. Deze bestaande risicobronnen leiden dus ook niet tot onacceptabel veiligheidsrisico's die aan de vaststelling van het rijksinpassingsplan in de weg staan.

9.10.2 Conclusies en doorvertaling rijksinpassingsplan

Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat het rijksinpassingsplan in lijn is met de regels die zijn gesteld in het kader van externe veiligheid. Er kan worden geconcludeerd dat het rijksinpassingsplan niet leidt tot een overschrijding van de wettelijke normen met betrekking tot externe veiligheid.

9.11 Explosieven

Vanwege de historie van de Afsluitdijk tijdens WOII bestaat de kans dat er niet gesprongen explosieven in of nabij het plangebied liggen. Om dit uit te sluiten is onderzoek uitgevoerd om de zekerheid te krijgen dat het rijksinpassingsplan uitvoerbaar en veilig is.

9.11.1 Toetsingskader en beleid

Vanuit het oogpunt van veiligheid en het weren van risico's is inzicht nodig in de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven (CE) in en nabij het plangebied.

Resultaten gehouden onderzoeken

9.11.2 Resultaten gehouden onderzoeken

Voor de realisatie van de versterking van de Afsluitdijk is historisch onderzoek naar de aanwezigheid van explosieven uitgevoerd, Doel van het historisch vooronderzoek is het vaststellen van de risico's van de aanwezigheid van explosieven in de bodem van het onderzoeksgebied op basis van verzameld en geanalyseerd (historisch) feitenmateriaal.

Uit het historisch vooronderzoek volgt dat er feitelijk materiaal is aangetroffen, waaruit blijkt dat er mogelijk verschillende typen explosieven in het onderzoeksgebied zijn achtergebleven tijdens WOII. Hierdoor geldt dat het onderzoeksgebied (deels) verdacht is op de aanwezigheid van explosieven. Zie afbeelding 9.4

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.IMip15Afsluitdijk-2000_0029.png"

Afbeelding 9.4. Overzicht uitkomsten explosieven onderzoek

Verder is, teneinde de opdrachtnemer een beeld te geven van welke gebieden tijdens de realisatie mogelijk nader onderzoek vergen, een nadere analyse uitgevoerd, waarin de risico's van de te verwachten explosieven in de bodem van het plangebied zijn beoordeeld in relatie tot het toekomstige gebruik van het plangebied en de geplande werkzaamheden, inclusief de maatregelen die nodig zijn om deze risico's te beheersen.

9.11.3 Conclusies en doorvertaling rijksinpassingsplan

Op grond van historisch vooronderzoek blijkt dat mogelijke resten van explosieven in het plangebied aanwezig kunnen zijn. Verder is ten behoeve van de opdrachtnemer een projectgebonden risicoanalyse opgesteld. Uit de beschikbare informatie blijkt dat het plan uitvoerbaar is en dat het onderdeel explosieven niet in de weg staat aan de vaststelling.

9.12 Overige functies (recreatie, wonen, bedrijvigheid, voorzieningen)

Bij het opstellen van het plan is ook gekeken naar de huidige functies van de Afsluitdijk en de functies die de Afsluitdijk zal vervullen in de toekomst. Hierna komt aan bod welke gevolgen het rijksinpassingsplan heeft voor die functies.

9.12.1 Toetsingskader en beleid

Binnen het plangebied ligt het accent op waterstaatkundige functies zoals het garanderen van waterveiligheid en waterafvoer. De Afsluitdijk kent naast een waterstaatkundige functie ook andere functies. Wegverkeer, scheepvaart (paragraaf 9.9), recreatie, wonen, kleine economische functies en de militaire functies zijn allen gebruiksfuncties van de Afsluitdijk. In de integrale visievorming (Structuurvisie Toekomst Afsluitdijk, Startdocument Afsluitdijk) is ingegaan op de overige functies die de Afsluitdijk nu, en in de toekomst, kan vervullen. Het uitgangspunt van het rijksinpassingsplan is om alle overige functies voor zover mogelijk in de gebruiksfase te faciliteren. Voor zover er een effect op één van de overige functies van de Afsluitdijk wordt verwacht wordt deze hieronder beschreven.

9.12.2 Resultaten gehouden onderzoeken

In het MER worden de gevolgen voor de overige gebruiksfuncties uiteen gezet. Hierbij is een onderscheid gemaakt in effecten tijdens de aanlegfase en tijdens de gebruiksfase. Hieronder worden de voor het rijksinpassingsplan belangrijkste punten benoemd.

Gebruiksfase

Enkel voor de functie recreatie zijn er mogelijk gevolgen in de gebruiksfase. Het rijksinpassingsplan maakt in Den Oever een verbreding van de voorhavendijk in de richting van de Zuiderhaven mogelijk met maximaal 20 meter. Op deze locatie wordt op verschillende momenten in het jaar gerecreëerd (watersport). De mogelijkheden om op deze locatie te recreëren nemen af na uitvoering van de versterkingsmaatregel. Ook de mogelijkheden om te recreëren op het dagrecreatieterrein in Kornwerderzand nemen af door de realisatie van de nieuwe keersluis aan de Waddenzeezijde en bijbehorende installatiegebouwen.

Aanlegfase

Tijdens de aanlegfase treden er mogelijk gevolgen op voor de gebruiksfuncties op de Afsluitdijk. Hierna wordt per onderdeel aangegeven welke effecten in de aanlegfase worden verwacht:

  • recreatie: vanwege de werkzaamheden bij Den Oever kan aldaar hinder ontstaan bij het recreëren. Bij Kornwerderzand wordt een dagrecreatieterrein afgesloten gedurende de aanlegfase. Bovendien is er hinder voor de scheepvaartrecreatie, vanwege de stremming in Den Oever, alsook de mogelijke overlast bij de overnachtingsplaatsen op de schutcomplexen. De camping op Breezanddijk kan hinder ondervinden in de vorm van extra drukte en geluidhinder vanwege bouwwerkzaamheden;
  • bedrijvigheid: De Zuiderhaven bij Den Oever wordt gebruikt als jachthaven en door watersporters. In Den Oever zijn verder verschillende havens en bedrijven (horeca, winkels) die voor hun klandizie deels afhankelijk zijn van de gebruikers van de schutsluis bij Den Oever. De stremming van de schutsluis bij Den Oever kan gevolgen hebben voor de bedrijvigheid in deze omgeving;
  • wonen: werkzaamheden bij Kornwerderzand vinden ten noorden van de brug plaats, op minimaal 250 meter van de bestaande bebouwing. Gelet op deze afstand en de regelgeving met betrekking tot het voorkomen van bouwhinder, worden enkel tijdelijke, maar geen onaanvaardbare effecten op de functie wonen verwacht.
9.12.3 Conclusies en doorvertaling rijksinpassingsplan

Uitgangspunt van het rijksinpassingsplan is om waterafvoer en waterveiligheid te garanderen en andere bestaande functies in de gebruiksfase te behouden. Dit is, op enige beperkte ruimtebeperking bij het recreëren bij Den Oever en Kornwerderzand na, ook het geval. Tijdens de aanlegfase is er sprake van enige tijdelijke hinder voor de overige functies recreatie, bedrijvigheid en wonen.

9.13 Kabels en leidingen

9.13.1 Toetsingskader en beleid

In planologische zin moeten in het bijzonder bestaande of nieuwe hoofdtransportleidingen in een rijksinpassingsplan worden bestemd met een zone waarbinnen bebouwing wordt uitgesloten in verband met onderhoud en ter voorkoming van gevaar.

9.13.2 Resultaten gehouden onderzoeken

Voor de realisatie van de versterking van de Afsluitdijk zijn de aanwezige kabels en leidingen in beeld gebracht. Daarnaast is geïnventariseerd welke nieuwe kabels en leidingen gewenst zijn.

Uit de KLIC-melding die in juni 2013 en opnieuw in februari 2014 is uitgevoerd blijkt dat de volgende typen kabels en leidingen aanwezig zijn in het plangebied: datatransport, gas lage druk, laagspanning, middenspanning (10 kV), riool onder druk, riool vrij verval, water en overige. De kabels en leidingen zijn in eigendom van verschillende instanties.

Bij de wenselijkheid voor nieuwe kabels en leidingen gaat het om twee onderdelen:

  • leidingen vanuit het ontwerp (mede in samenhang met de gekozen variantoplossingen). Vanuit het ontwerp zijn in elk geval nieuwe leidingen nodig ten behoeve van de nieuwe voeding voor het pompencomplex in Den Oever;
  • leidingen vanuit nieuwe ontwikkelingen (regionale ambities).

De kabels en leidingen zijn gecategoriseerd op basis van verwacht belang: hoofdtransport (essentiële voedingskabel of leiding), distributie (verdeelkabel) en aansluiting (per huis of gebouw). Er is tevens geïnventariseerd wat de mogelijke knelpunten en risico's zijn voor kabels en leidingen in relatie tot de mogelijke oplossingvarianten van de kunstwerken en het dijklichaam van de Afsluitdijk. Ook zijn de wensen met betrekking tot nieuwe leidingen geïnventariseerd.

9.13.3 Conclusies en doorvertaling rijksinpassingsplan

De aanwezigheid van leidingen kan leiden tot randvoorwaarden voor de uitvoering. Gebleken is dat er echter geen belangrijke leidingen zijn (als hogedruktransportleidingen) die om een aparte planologische regeling vragen. In het rijksinpassingsplan wordt in de doeleindenomschrijvingen rekening gehouden met leidingstroken, deze worden evenwel niet afzonderlijk bestemd. Voor zover er vanuit nieuwe ontwikkelingen behoefte aan nieuwe leidingzones met bijbehorende voorzieningen ontstaat, zullen deze apart worden afgewogen en geregeld.

Hoofdstuk 10 Juridische planbeschrijving

10.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridische aspecten van het rijksinpassingsplan, zoals de doorwerking van het rijksinpassingsplan in de gemeentelijke bestemmingsplannen en de opbouw van het plan (planregels, toelichting bestemmingsregels en algemene regels).

Het Project Afsluitdijk past (deels) niet binnen de vigerende bestemmingsplannen. Daarom is dit rijksinpassingsplan opgesteld. Centraal uitgangspunt daarbij is om de gekozen oplossingsruimte als begrenzing van het rijksinpassingsplan te hanteren. In paragraaf 10.2 is deze begrenzing nader toegelicht. Binnen het plangebied is de bevoegdheid van gemeente en provincie om bestemmingsplannen of inpassingsplannen uitgesloten voor de duur van tien jaar. Een aantal regionale ambities is hiervan uitgezonderd, dit is beschreven in paragraaf 10.4.5.

De oplossingsruimte biedt in zichzelf de nodige flexibiliteit ten behoeve van de uitvoering. Daarom is het voor het rijksinpassingsplan niet noodzakelijk om daarnaast met flexibiliteitsbepalingen te werken, zoals wijzigingsbevoegdheden om de begrenzing te verruimen of bestemmingen te wijzigen.

10.2 Toelichting begrenzing

Bij de begrenzing van de bestemmingen op de verbeelding is aangesloten op de grens van de oplossingsruimte. De oplossingsruimte ziet op de eindsituatie: het gebied waar de ingreep gaat plaatsvinden, met de verschillende varianten die nog mogelijk zijn binnen de oplossingsruimte. Er is voor gekozen de fysieke oplossingsruimte integraal in het plan op te nemen, ook al zijn sommige werkzaamheden al mogelijk op grond van de nu geldende bestemmingsplannen. De gebieden die buiten de grenzen van de oplossingsruimte vallen, bevinden zich buiten de plangrenzen van dit rijksinpassingsplan. Voor deze gebieden blijven de vigerende regelingen, die zijn opgenomen in de bestemmingsplannen van de afzonderlijke gemeenten, van toepassing en blijven gemeente en provincie bevoegd bestemmingsplannen of inpassingsplannen vast te stellen. Hiermee ontstaat een plan waarmee het project gerealiseerd kan worden en dat tevens zo min mogelijk ingrijpt in de gemeentelijke (planologische) autonomie.

 

10.3 Opbouw planregels

10.3.1 RO standaarden 2012

Dit rijksinpassingsplan is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe inpassings- en bestemmingsplannen conform de Wro en Bro moeten worden gemaakt. Hiervoor bevat de SVBP standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het inpassings- of bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. Bestemmingsplannen en daarmee ook inpassingsplannen zijn hierdoor landelijk op vergelijkbare wijze opgebouwd en op eenzelfde manier verbeeld. De bestemmingsregeling en de verbeelding van dit rijksinpassingsplan zijn opgesteld conform de SVBP 2012.

10.3.2 Opzet bestemmingsregeling

Een rijksinpassingsplan is wat betreft vorm, inhoud, procedure en juridische binding gelijk aan een bestemmingsplan. Op grond van artikel 3.28, derde lid Wro kan in een rijksinpassingsplan de verhouding tussen het rijksinpassingsplan en de onderliggende bestemmingsplannen worden bepaald. In dit rijksinpassingsplan is van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

In dit rijksinpassingsplan is de enkelbestemming 'Water - Waterkering' opgenomen voor het dijklichaam en de dijken bij Den Oever en Kornwerderzand (voor zover deze vallen binnen de oplossingsruimte). Daarnaast is een dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering opgenomen voor de delen van het plan die deel uitmaken van de oplossingsruimte, maar die een andere hoofdfunctie hebben, zoals de rijksweg A7 (enkelbestemming 'Verkeer'). Tezamen bieden deze bestemmingen de ruimte voor de te treffen maatregelen voor waterveiligheid en waterafvoer.

De regels zijn opgebouwd uit 4 hoofdstukken:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

Inleidende regels

In hoofdstuk 1 van de regels zijn bepalingen opgenomen die conform het Bro en de SVBP2012 een plaats moeten krijgen in een bestemmingsplan dan wel een inpassingsplan. Het gaat hier om de begrippen en de wijze waarop gemeten moet worden bij toepassing van het rijksinpassingsplan. Enkele begrippen zijn verplicht voorgeschreven in de SVBP, de overige zijn begrippen die in het kader van onderhavig rijksinpassingsplan nadere uitleg behoeven.

Het begrip 'peil' verdient nadere toelichting. Het maaiveld in het plangebied varieert in hoogte, ook zijn er bouwmogelijkheden op zowel land als water en de overgangen daartussen. Voor de duidelijkheid is daarom gekozen voor één vast peil, namelijk NAP. Alle hoogtes op de verbeelding en in de regels zijn dan ook ten opzichte van NAP. Een uitzondering hierop is de regeling voor maximale ophoging van dijken en dammen. Daarin is de ophoging ten opzichte van het bestaande maaiveld geregeld.

Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 van de regels zijn de bestemmingen en dubbelbestemmingen opgenomen. De artikelen in dit hoofdstuk zijn verbonden aan de (dubbel)bestemmingen op de verbeelding. Per bestemming is aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn. In paragraaf 10.4 is de inhoud van de artikelen toegelicht. Daarbij komen eerst de enkelbestemmingen en daarna de dubbelbestemmingen aan bod.

Tevens is per bestemming een vergunningsstelsel opgenomen, waarin bepaalde 'werken en werkzaamheden' als omgevingsvergunningsplichtige activiteiten zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo zijn aangemerkt (voorheen: aanlegvergunningstelsel). Toetsingskader voor het al dan niet verlenen van de omgevingsvergunning is dat geen afbreuk mag worden gedaan aan de waterkerende functie en/of de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden van de dijk. Daarbij kan advies van de beheerder vereist zijn.

Voor werken en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van het project Afsluitdijk geldt de vergunningplicht niet. De afweging over de aanvaardbaarheid van werken en werkzaamheden voor het project Afsluitdijk vindt in dit rijksinpassingsplan plaats (in het bijzonder in de effectbeschrijving van hoofdstuk 9). Deze uitzondering op de vergunningplicht vloeit voort uit de toepasselijkheid van de rijkscoördinatieregeling op het project en het bepaalde in artikel 3.35 lid 7 van de Wet ruimtelijke ordening. In de regels is de uitzondering (ten overvloede) expliciet opgenomen.

Voor werken en werkzaamheden die niet tot de uitvoering van het project Afsluitdijk behoren, geldt wel een omgevingsvergunningplicht. Het rijksinpassingsplan vervangt de ter plaatse vigerende planologische regelingen en daarmee ook eventuele daaruit voortvloeiende vergunningstelsels.

Voor overige omgevingsvergunningplichtige activiteiten, zoals bouwen, geldt deze uitzondering niet en is dus steeds een omgevingsvergunning vereist.

Algemene regels

De algemene regels zijn van toepassing op alle bestemmingen en dubbelbestemmingen. In dit rijksinpassingsplan gaat het bijvoorbeeld om een gebiedsaanduiding en een regeling over de verhouding tussen het inpassingsplan en bestemmingsplannen.

Overgangs- en slotregels

De toepassing van de overgangs- en slotregels is overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening en behoeft geen nadere toelichting. De regels eindigen met een slotregel met daarin de naam waarmee de regels worden aangeduid (Regels van het rijksinpassingsplan Afsluitdijk).

In paragraaf 10.4 zijn de bestemmingsregels nader toegelicht.

10.4 Toelichting planregels

10.4.1 Enkelbestemmingen

Bij de enkelbestemmingen is zoveel mogelijk aangesloten op de inhoud van de enkelbestemmingen uit de voor vaststelling van dit rijksinpassingsplan geldende bestemmingsplannen.

Bestaande bouwwerken en gebouwen

De bestaande gebouwen en bouwwerken zoals de heftorens, gebouwen voor sluis- en brugbediening en kazematten zijn expliciet toegestaan in de bouwregels bij de verschillende enkelbestemmingen. De bestaande maatvoering is daarbij maatgevend, in artikel 9 (bestaande matenregeling) is dit vastgelegd.

De te behouden militaire monumenten zijn in de bestemmingen 'Verkeer' en 'Water - Waterkering' aangeduid als 'specifieke vorm van waarde - militair monument'. Voor zover de bij de militaire monumenten (kazematten) behorende grondlichamen niet geraakt worden door de versterkingsmaatregelen zijn ook deze grondlichamen opgenomen binnen de aanduiding. De civiele monumenten zijn niet als zodanig binnen het rijksinpassingsplan aangeduid. Deze monumenten - onder meer de spuisluizen en schutsluis Kornwerderzand - hebben anders dan de militaire monumenten hun oorspronkelijke functie binnen het plangebied behouden. Een specifieke aanduiding ter signalering van deze monumenten is daarom niet nodig geacht. Bescherming van de monumentale waarden is geborgd via het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Monumentenwet. Enkele waterbouwkundige gebouwen in de oplossingsruimte zijn niet aangewezen als monument, maar hebben wel een cultuurhistorische waarde. Het gaat om de bedieningsgebouwen van de bruggen en het gebouw ten oosten van de schutsluis Den Oever. Deze gebouwen zijn in de bestemmingen 'Verkeer' en 'Water – Waterkering' aangeduid als 'specifieke vorm van waarde – cultuurhistorisch waardevol waterbouwkundig bouwwerk'.

Verkeer

De rijksweg A7 is bestemd als 'Verkeer'. In de bestemmingsomschrijving is, conform de verplichting uit artikel 3.3.1 van het Bro de functie van de weg (namelijk een autosnelweg met doorgaande rijstroken) en het aantal rijstroken vastgelegd.

Doordat het bestaande spuicomplex Den Oever deels samenvalt met de bestemming Verkeer is in deze bestemming een regeling opgenomen voor de aan te brengen pompen. Met de aanduiding 'specifieke vorm van waterstaat - pomp' zijn de betrokken locaties gemarkeerd. De ligging en omvang van de aanduidingsvlakken volgen rechtstreeks uit de oplossingsruimte.

Locatie en maatvoering gebouwen en bouwwerken

De technische installaties voor de pompen worden ondergebracht in afzonderlijke gebouwen, buiten de locatie van de pompen. Er is geen aanleiding de locatie van deze gebouwen op voorhand exact te begrenzen binnen de oplossingsruimte. Het doel is immers dat de opdrachtnemer met een optimaal ontwerp van de pompen en de bijbehorende voorzieningen komt. De oplossingsruimte bevat daarom zoekgebieden die zijn overgenomen op de verbeelding van het rijksinpassingsplan als 'specifieke bouwaanduiding – gebouw 1'.

Het bijplaatsen van nieuwe gebouwen voor installaties ten behoeve van de versterking van de spuisluis is mogelijk in dezelfde bouwaanduiding als die voor de installaties ten behoeve van de pompen. Pompen en spuien zijn in de regels benoemd als 'waterafvoer'.

In de oplossingsruimte is een indicatie gegeven van de benodigde afmetingen van de gebouwen voor installaties ten behoeve van de waterafvoer. Deze afmetingen zijn ruimtelijk aanvaardbaar en vertaald naar de regeling door een oppervlaktemaat (maximaal 1.000 m2) en een maximale bouwhoogte. Ter hoogte van de spuigroepen en tusseneilanden is de hoogte begrensd tot de hoogte van de huidige heftorens, daarbuiten is de hoogte begrensd op NAP + 10 m. In de zoekgebieden bij de schutsluis is de hoogte beperkt tot NAP + 7.5 m (conform het gebouw voor de keersluis).

Daarnaast is in de oplossingsruimte rekening gehouden met nieuwe installaties ten behoeve van het spuicomplex Kornwerderzand. Dit is vertaald naar het rijksinpassingsplan met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – gebouw 2'. De bouwhoogte van deze nieuwe gebouwen is ter hoogte van de spuigroepen en het tusseneiland beperkt tot de hoogte van de bestaande heftorens. Analoog aan de regeling voor de gebouwen ten behoeve van de waterafvoer Den Oever is de bouwhoogte ten oosten en ten westen van de spuigroepen beperkt tot NAP + 10 meter. De oppervlakte is beperkt tot 100 m2, met behulp van de gebiedsaanduiding 'overige zone – gebouw waterafvoer KWZ.

Binnen de bestemming 'Verkeer' is het mogelijk bouwwerken, geen gebouwen zijnde te bouwen. De maximale hoogte van deze bouwwerken is beperkt tot 10,00 meter. De hoogtebeperking geldt niet voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die verbonden zijn aan de wegfunctie. Deze bouwwerken zijn vrijgesteld op grond van het Besluit omgevingsrecht (artikel 2, lid 18, onder b bijlage II Bor).

Met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – voetgangersbrug' (tevens binnen 'Water - Waterkering') is de mogelijkheid opgenomen voor het vervangen van de bestaande voetgangersbrug. Binnen de aanduiding is het mogelijk een voetgangersbrug te bouwen van maximaal 10 meter breed en 10 meter hoog.

De bestemming kent een vergunningplicht voor niet aan het project Afsluitdijk verbonden werken en werkzaamheden ter bescherming van de waterkerende functie en de aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden.

Water

Het water, dat is gelegen binnen de dammen/dijken van de spui- en schutcomplexen, zowel bij Den Oever als Kornwerderzand is bestemd als Water. Binnen de bestemming 'Water' is het mogelijk bouwwerken, geen gebouwen zijnde te bouwen. De maximale hoogte van deze bouwwerken is beperkt tot 10,00 meter in de regels. Bij het spuicomplex Den Oever zijn met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – gebouw 1' gebouwen mogelijk gemaakt voor installaties ten behoeve van de pompen voor waterafvoer en voor installaties ten behoeve van de spuisluis. De gronden ter plaatse van deze aanduiding maken onderdeel uit van het zoekgebied voor de installaties zoals opgenomen in de oplossingsruimte en hiervoor onder 'Verkeer' reeds is toegelicht. Bij het spuicomplex Kornwerderzand zijn gebouwen mogelijk gemaakt voor installaties ten behoeve van de spuisluis. Het zoekgebied is afgebakend met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – gebouw 2'.

De bestemming kent een vergunningplicht voor werken en werkzaamheden ter bescherming van de waterkerende functie en de aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden.

Water - Waterkering

Voor zover de oplossingsruimte het dijklichaam omvat, is deze bestemd als 'Water - Waterkering'. Omdat op de dijk de waterkerende functie de primaire functie is, is gekozen voor een enkelbestemming en niet een dubbelbestemming, zoals Waterstaat - Waterkering, die ter plaatse van de A7 geldt. Ondergeschikte functies, zoals een fietspad of extensief agrarisch medegebruik (bijvoorbeeld het laten grazen van schapen) is binnen deze bestemming toegestaan.

Ook de nieuw te bouwen keersluizen zijn opgenomen in de bestemming Water - Waterkering. Op de verbeelding is met de aanduiding 'specifieke vorm van waterstaat – keersluis' de locatie van beide keersluizen aangegeven. Tevens is de minimale doorvaartbreedte van de keersluis opgenomen: voor Kornwerderzand minimaal 43 meter en voor Den Oever minimaal 14 meter.

Doordat het bestaande spuicomplex Den Oever deels valt binnen de bestemming Water – Waterkering, naast de bestemming 'Verkeer', is ook deze bestemming een regeling opgenomen voor de aan te brengen pompen. Met de aanduiding 'specifieke vorm van waterstaat - pomp' zijn de betrokken locaties gemarkeerd. De ligging en omvang van de aanduidingsvlakken volgen rechtstreeks uit de oplossingsruimte en zijn hiervoor toegelicht bij de bestemming 'Verkeer'.

Hoogtes dijken en strekdammen

De bestaande hoogte van de Afsluitdijk, de aangrenzende voorhavendijken en strekdammen is zeer bepalend voor het ruimtelijk beeld. Hetzelfde geldt voor de hoogteverschillen tussen beiden. In het inpassingsplan is daarom een regeling opgenomen die de maximale hoogte vastlegt en tevens het kenmerkende hoogteverschil tussen de Afsluitdijk en de aangrenzende strekdammen en voorhavendijken borgt. Per deel van de dijk heeft dit geleid tot de volgende regeling:

  • de kruin van de dijk mag tot maximaal NAP + 10 meter worden verhoogd. Deze hoogte sluit aan bij de bestaande hoogte van het meest oostelijke deel van het dijkvak Kornwerderzand – Friese Kust. Ook is in de regels van het plan vastgelegd dat de kruin van de dijk na afronding van het project Afsluitdijk niet lager mag zijn dan bestaand;
  • de voorhavendijken (tussen de schutsluis en de snelweg) bij Den Oever kunnen worden verhoogd. Door de locatie van de keersluis pal voor de bestaande schutsluis, maken de voorhavendijken deel uit van de primaire kering. De huidige hoogte van de voorhavendijken (circa NAP +5 m) is niet voldoende om te kunnen functioneren als primaire kering. Op de verbeelding is de oplossingsruimte overgenomen en is de nieuwe hoogte is begrensd op NAP +7 m. Met deze hoogte blijft er voldoende onderscheid tussen de Afsluitdijk en de voorhavendijken;
  • de strekdammen (Waddenzeezijde) kunnen worden versterkt om golfoploop te kunnen weerstaan. In de oplossingsruimte is hier rekening mee gehouden, zowel in Den Oever als in Kornwerderzand. Afhankelijk van de methode van versterking leidt de versterking tot een ophoging van ten hoogste 2 m. Vanwege de aanwezige cultuurhistorische waarden is voor een aantal strekdammen de maximale ophoging begrensd op 30 cm. De bestaande hoogte van de strekdammen varieert. Met de verhoging die het rijksinpassingsplan mogelijk maakt blijft echter het kenmerkende hoogteverschil tussen de dijk en de strekdammen in stand. De maximale ophoging van 30 cm waarborgt dat op die plaatsen de cultuurhistorische waarde van aanwezige militaire monumenten behouden blijft.

Locatie en maatvoering gebouwen en bouwwerken

Pompen

Voor de pompen ten behoeve van de waterafvoer mogen gebouwen worden gebouwd. Het zoekgebied daarvoor uit de oplossingsruimte is op de verbeelding aangegeven als 'specifieke vorm van waterstaat – pomp'. Deze gebouwen mogen niet hoger zijn dan de bestaande heftorens.

Installaties ten behoeve van de waterafvoer Den Oever

Voor de installaties ten behoeve van de pompen en het spuicomplex bij Den Oever zijn één of meerdere gebouwen nodig. Op basis van de technische specificaties in de oplossingsruimte is in ieder geval een oppervlakte van 550 m2 noodzakelijk. In verhouding tot de ter plaatse beschikbare ruimte en gelet op de andere functies van het gebied is een maximum oppervlakte van 1.000 m2 aanvaardbaar. In de regeling van het rijksinpassingsplan is deze maximumoppervlakte dan ook opgenomen. Gekozen is voor een gebiedsaanduiding, omdat het zoekgebied meerdere bestemmingen omvat. Ter hoogte van de spuigroepen en tusseneilanden is de hoogte begrensd tot de hoogte van de huidige heftorens, daarbuiten is de hoogte begrensd op NAP +10 m. In de zoekgebieden bij de schutsluis is de hoogte beperkt tot NAP +7,5 m (conform het gebouw voor de keersluis).

Keersluizen

In verband met de waterveiligheid zijn in de oplossingsruimte keersluizen voorzien bij Den Oever en Kornwerderzand. De locatie voor de keersluizen is aangeduid als 'specifieke vorm van waterstaat – keersluis'. De hoogte van de keersluizen is afgestemd op de benodigde kerende hoogte en de omgeving. Voor Den Oever is dit NAP + 8 meter en voor Kornwerderzand NAP +8,5 m. Voor de installaties voor beide keersluizen zijn gebouwen nodig. Deze mogen worden gebouwd ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding – gebouw 3' en specifieke bouwaanduiding - gebouw 4'. De bouwhoogte is aangegeven op de verbeelding. De hoogte is gerelateerd aan NAP en betekent in elk zoekgebied een gebouwhoogte van circa 5 meter boven het maaiveld. Bij Den Oever en bij Kornwerderzand (ten zuiden van de A7) (aanduiding 'sba – gebouw 3') is de oppervlakte begrensd op 100 m2. Bij Kornwerderzand aansluitend op de keersluis is de maximale oppervlakte gelijk aan die van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gebouw 4'. Dit is om voldoende ruimte te bieden voor de kast die nodig is voor de voorziene roldeur.

Spuicomplex Kornwerderzand

De oplossingsruimte bevat twee maatregelen voor het spuicomplex Kornwerderzand. In het kader van waterveiligheid is een kwelscherm voorzien aan de zuidzijde van het complex. Dit is noodzakelijk voor de stabiliteit van het complex. De constructie, die bestaat uit damwanden en een betonvloed, wordt geheel onder water aangebracht. Gezien de functie voor de waterkering is het zoekgebied voor het kwelscherm opgenomen in de bestemming Water - Waterkering. Daarnaast is in de oplossingsruimte rekening gehouden met nieuwe installaties ten behoeve van het spuicomplex. Dit is vertaald naar het rijksinpassingsplan met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – gebouw 2'. De bouwhoogte van deze nieuwe gebouwen is ter hoogte van de spuigroepen en het tusseneiland beperkt tot de hoogte van de bestaande heftorens. Analoog aan de regeling voor de gebouwen ten behoeve van de waterafvoer Den Oever is de bouwhoogte ten oosten en ten westen van de spuigroepen beperkt tot NAP + 10 meter. De oppervlakte is beperkt tot 100 m2. Daarvoor is de gebiedsaanduiding 'overige zone – gebouw spui' opgenomen.

Voetgangersbrug

Met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – voetgangersbrug' (tevens binnen 'Verkeer') is de mogelijkheid opgenomen voor het vervangen van de bestaande voetgangersbrug. Binnen de aanduiding is het mogelijk een voetgangersbrug te bouwen van maximaal 10 meter breed en 10 meter hoog.

 

Windturbines

Zowel bij Den Oever als bij Kornwerderzand is op een strekdam een windturbine aanwezig. Deze windturbines zijn positief bestemd en mogen eventueel worden vervangen. Daarbij moet wel de bestaande locatie en maatvoering aangehouden worden. Onder bestaande maatvoering wordt verstaan de masthoogte en de rotordiameter. De omvang van de aanduiding 'windturbine' is afgestemd op het draaibereik (= rotordiameter) van de (toegelaten) turbine.

10.4.2 Dubbelbestemmingen

Waarde - Beschermd dorpsgezicht

Het beschermde dorpsgezicht Kornwerderzand loopt deels over het plangebied heen. Daarom is een gelijknamige dubbelbestemming opgenomen. Deze beschermt in de bestemming aangegeven cultuurhistorisch waardevolle elementen. De inhoud van de dubbelbestemming is inhoudelijk afgestemd op de regeling zoals die is opgenomen in het bestemmingsplan Kornwerderzand van de gemeente Súdwest-Fryslân. Het besluit waarbij het beschermd dorpsgezicht is aangewezen dateert van 5 december 2007.

Waterstaat - Waterkering

De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is gelegd over de kernzone van de primaire waterkering waar een andere bestemming is opgenomen, zoals Verkeer. De dubbelbestemming maakt de uitvoering van de maatregelen mogelijk en beschermt de waterkerende functie van het dijklichaam door de werkzaamheden ten behoeve van de onderliggende bestemming(en) te beperken.

10.5 Toelichting algemene regels

10.5.1 Bestaande afstanden, hoogte-, inhouds- en oppervlakte maten en aantallen

Met de regels over bestaande maten wordt voorkomen dat bestaande situaties die afwijken van de maatvoering ingevolge hoofdstuk 2 - onbedoeld - geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht vallen. Essentieel is dat het gaat om bevestiging van bestaande, afwijkende situaties, zodat bij beoordeling van bouwaanvragen direct duidelijk is welke maat bepalend is: namelijk de bestaande maat. Hiermee ligt objectief de strekking van de bepaling vast. In de bepaling is nadrukkelijk vastgelegd dat op de bedoelde bestaande afwijkingen het overgangsrecht niet van toepassing is. Onder de oppervlaktematen valt ook het bebouwingspercentage.

10.5.2 Gebiedsaanduidingen

Met de gebiedsaanduiding 'overige zone – gebouw waterafvoer DO' is de maximale oppervlakte van gebouwen voor installaties ten behoeve van de waterafvoer bij Den Oever vastgelegd. Dit maximum geldt voor gebouwen ten behoeve van installaties voor de spuisluis en voor de pompen tezamen. Deze maximale oppervlakte bedraagt 1.000 m2 voor de gehele gebiedsaanduiding. Met de gebiedsaanduiding 'overige zone – gebouw waterafvoer KWZ' is de maximale oppervlakte van gebouwen voor installaties ten behoeve van de spuisluis Kornwerderzand vastgelegd. Deze maximale oppervlakte bedraagt 100 m2.

10.5.3 Verhouding met geldende bestemmingsplannen

De bestemmingsplannen in het plangebied van het rijksinpassingsplan verliezen hun werking. Alle onderdelen van de geldende bestemmingsplannen in het gebied komen met het rijksinpassingsplan te vervallen. Om deze onderlinge verhouding tussen het rijksinpassingsplan en de geldende bestemmingsplannen te verduidelijken, is een regeling opgenomen in het plan (artikel 12).

10.5.4 Bevoegdheid gemeenten en provincies

Vanaf het moment dat het ontwerp van het rijksinpassingsplan ter inzage is gelegd, zijn de gemeenteraden en provinciale staten niet langer bevoegd tot vaststelling van een bestemmingsplan of provinciaal inpassingsplan voor de gronden die zijn begrepen in het rijksinpassingsplan Afsluitdijk. Deze bevoegdheid ontstaat weer tien jaar na vaststelling van het rijksinpassingsplan. De hier beschreven opschorting van de bevoegdheid van gemeenten en provincies volgt uit artikel 3.28, vijfde lid Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 13 lid 1, sub a van de planregels.

Bij het project Afsluitdijk is er voor gekozen om de opschortingstermijn van tien jaar onverkort te handhaven. Bij de afweging die hieraan ten grondslag ligt is acht geslagen op de duur van de aanbestedingsprocedure (2 jaar) en de duur van de realisatieperiode welke (5 jaar) en de onzekerheden die samenhangen met een waterhuishoudkundig project van deze omvang. Het is gelet op deze planning en bijbehorende onzekerheden van belang de rijksregeling gedurende de voorgeschreven termijn van tien jaar binnen het plangebied van kracht te laten zijn.

Van de opschortingstermijn zijn uitgezonderd een aantal nader aangeduide regionale projecten, die door gemeente dan wel provincie van een planologische basis zullen worden voorzien.

De regionale projecten waarbij dit aan de orde is zijn benoemd in artikel 13 lid 1, sub b van de regels. Het gaat om de volgende projecten:

  • vismigratierivier bij Kornwerderzand;
  • stromingsenergie Kornwerderzand en Den Oever;
  • opschaling blue energy-installatie Breezanddijk;
  • camperterrein Kornwerderzand.

De inhoud van deze projecten is beschreven in paragraaf 5.2 van de toelichting.

Daarnaast is in artikel 13 lid 2 van de regels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de minister voor nieuwe projecten een uitzondering kan maken op de opschortingstermijn. Deze bevoegdheid is na overleg met de betrokken regionale overheden in het leven geroepen om - na afronding van de werkzaamheden maar voor ommekomst van de tienjaarstermijn - in te kunnen spelen op regionale projecten. Met de bevoegdheid kan de minister alleen een uitzondering maken op de opschortingstermijn van 10 jaar. De gemeente dan wel provincie dient vervolgens zelf het planologische besluit voor het regionale project in procedure te brengen.

Bestemmingsplannen of inpassingsplannen voor deze projecten worden in het kader van het overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro in ieder geval ter consultatie naar Rijkswaterstaat gezonden.

Hoofdstuk 11 Uitvoerbaarheid

11.1 Economische uitvoerbaarheid en gebruik gronden

De financiering van Project Afsluitdijk is opgenomen in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport. Voor dit programma worden jaarlijks 'projectenboeken' opgesteld. Het MIRT richt zich op de financiële investeringen van projecten in de infrastructuur en ruimte, veelal samen met provincies, regio's en gemeenten. In jaarlijkse projectenboeken wordt daarvan een overzicht gegeven.

Uit het MIRT-projectenboek 201413 (zie ook bijlage A bij de regels) blijkt dat de door het Rijk voorgenomen verbeteringen aan de waterveiligheid en de waterafvoer van de Afsluitdijk financieel zijn gedekt; het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft de projectkosten op zijn begroting gereserveerd. De economische uitvoerbaarheid van het project is daarmee gewaarborgd.

11.2 Grondverwerving en tijdelijk gebruik

Voor de uitvoering van een aantal maatregelen zijn gronden van derden nodig. Dit zijn in elk geval gronden voor de te treffen maatregelen in het kader van de waterveiligheidsopgave. Ook kunnen gronden nodig zijn als werkterrein ten tijde van de uitvoering. Binnen de huidige oplossingsruimte zijn twee percelen niet in eigendom van Rijkswaterstaat. Op enkele percelen rust een zakelijk recht van derden. Rijkswaterstaat gaat in overleg met grondeigenaren en zakelijk gerechtigden om tot uitvoeringsafspraken te komen. In beginsel zal verwerving van benodigde gronden via minnelijke schikking plaatsvinden en worden betrokkenen schadeloos gesteld. Tot het moment van verwerving kan het bestaande gebruik worden voortgezet.

11.3 Planschade en nadeelcompensatie

Indien een belanghebbende schade lijdt of zal lijden ten gevolge van dit rijksinpassingsplan, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en ten aanzien waarvan de vergoeding niet of niet anderszins is verzekerd, kent de minister van Infrastructuur en Milieu ingevolge artikel 7.14, eerste lid, Waterwet op zijn verzoek een vergoeding toe. De minister van Infrastructuur en Milieu zal het verzoek beoordelen aan de hand van de Beleidsregel nadeelcompensatie Infrastructuur en Milieu.

11.4 Vergunbaarheid

Natuurvergunningen

De natuurvergunningen (vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 en ontheffing ingevolge de Flora- en faunawet) worden tegelijkertijd voorbereid en ter inzage gelegd met dit rijksinpassingsplan, waarmee de vergunbaarheid geborgd is. Voor een inhoudelijke beoordeling wordt verwezen naar het onderdeel natuur in paragraaf 9.3 van deze toelichting.

Overige vergunningen

De overige vergunningen die nodig zijn voor de realisatie van het project worden voorbereid en bekendgemaakt in de aanlegfase. In het MER zijn de benodigde vergunningen beschreven en is de vergunbaarheid nader onderbouwd. Het gaat om vergunningen voor onder andere de volgende activiteiten:

  • veranderen (aanzicht) monument;
  • bouwen bouwwerken en gebouwen;
  • oprichten en inwerking hebben van een inrichting (pompen en installatiegebouw Den Oever);
  • slopen in beschermd dorpsgezicht;
  • watervergunning (onder andere werkzaamheden in beheersgebied Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en Wetterskip Fryslân, lozing);
  • diverse vergunningen voor tijdelijke voorzieningen tijdens de aanlegfase, zoals opslagplaatsen voor materialen, werkwegen en bouwketen.

Vanwege de bijzondere historische status van de Afsluitdijk en de daar aanwezige gebouwen neemt de omgevingsvergunning monumenten een belangrijke plaats in. Voor de omgevingsvergunning monumenten is een pre-advies van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) beschikbaar. Vooroverleg heeft plaatsgevonden, teneinde te bepalen dat de plannen (al dan niet onder voorwaarden) vergunbaar zijn; dit in de afweging met de belangen van waterveiligheid en waterafvoer. De RCE is geen bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning, maar brengt wel advies uit. De minister van Infrastructuur en Milieu is het bevoegd gezag voor het verlenen van deze omgevingsvergunning (bepaald in het coördinatiebesluit, zie ook hoofdstuk 2).

Op 16 maart 2015 heeft de RCE advies uitgebracht over het rijksinpassingsplan Afsluitdijk. In dit advies heeft de RCE aangegeven dat de cultuurhistorische waarden van de Afsluitdijk in het rijksinpassingsplan voldoende zijn geborgd. Het rijksinpassingsplan vormt het kader voor de te verlenen omgevingsvergunningen, waarbij mogelijk ook sprake zal zijn van aantasting dan wel sloop van rijksmonumenten. De minister van Infrastructuur en Milieu heeft het advies van de RCE betrokken bij de vaststelling van het rijksinpassingsplan. Bij het afwegen van waterveiligheids- en waterafvoerbelangen acht de minister van Infrastructuur en Milieu enige aantasting van monumenten aanvaardbaar. De benodigde omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub f Wabo kunnen naar verwachting worden verleend. Alle omgevingsvergunningen ter uitvoering van het project Afsluitdijk zullen door toepassing van de rijkscoördinatieregeling worden voorbereid middels de uitgebreide procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht

Voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geldt dat op basis van de in deze toelichting aangehaalde onderzoeken en overleggen vast is komen te staan dat sprake is van een vergunbaar project.

11.5 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Zoals uitgelegd in paragraaf 6.3 van deze toelichting hechten het ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) en zijn uitvoeringsorganisatie Rijkswaterstaat (RWS) belang aan de dialoog met belanghebbende burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties, kortweg de stakeholders. Daarom is voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerp van dit rijksinpassingsplan gelegenheid geboden om mee te denken en te reageren.

Ook zijn voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpplan de betrokken provincies, gemeenten en waterschappen geconsulteerd. Deze mede-overheden hebben daarbij net als de stakeholders gelegenheid gekregen mee te denken en te reageren. Dit proces in paragraaf 6.3 van deze toelichting beschreven.

Naast het veelvuldige overleg met de bestuurlijke partners, dat op vele niveaus en over tal van deelaspecten is gevoerd, heeft in het kader van het Bro-overleg een schriftelijke consultatieronde plaatsgevonden in februari 2015 over het voorontwerp-rijksinpassingsplan Afsluitdijk. Het Bro-overleg is gecombineerd met het horen van de betrokken raden en staten overeenkomstig artikel 3.28, lid 1, Wro. De samenvatting en beantwoording van de ontvangen reacties is opgenomen in bijlage B bij de toelichting.

De reacties van stakeholders en mede-overheden zijn meegewogen bij het opstellen van dit ontwerp-rijksinpassingsplan. Dit heeft geleid tot een afgewogen plan, dat maatschappelijk uitvoerbaar is.

Formele procedure

Na het vastleggen van de definitieve oplossingsruimte in het rijksinpassingsplan volgt nu het formele proces van zienswijzen, advies en beroep. Iedereen kan reageren op het ontwerp-rijksinpassingsplan door het indienen van een zienswijze. De minister van Infrastructuur en Milieu betrekt de zienswijzen en het advies van onder meer de Commissie voor de milieueffectrapportage en de RCE bij het vaststellen van het definitieve rijksinpassingsplan. Daarna volgt de fase van beroep voor belanghebbenden, die tijdig een zienswijze hebben ingediend en van mening zijn dat zij in hun belang worden geschaad.