direct naar inhoud van 5.4 Bodem
Plan: Dijkverbetering Hagestein - Opheusden
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0000.IMip12DijkverbHOP-3000

5.4 Bodem

Toetsingskader

In de ruimtelijke plannen wordt gemotiveerd dat de bestemming (functie) passend wordt geacht in relatie tot de milieukundige bodemkwaliteit. Deze motivatie wordt onderbouwd door de bodemfuncties en de bijbehorende bodemfunctieklassen, zoals die zijn opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit, te toetsen aan de huidige milieukundige bodemkwaliteit ter plaatse van de geplande dijkverbetering. Indien blijkt dat de bodemkwaliteit niet direct geschikt is voor de gewenste bestemming dan zal een afweging gemaakt moeten worden. Hierbij speelt het kostenaspect een belangrijke rol. In het kader van de ruimtelijke plannen moet namelijk ook de economische uitvoerbaarheid aangetoond worden. In sommige gevallen zullen de kosten voor sanering niet opwegen tegen de opbrengsten. Mede daarom is het belangrijk om vroeg in het planproces eventuele kosten samenhangend met het aspect bodem in beeld te brengen. Hiertoe is de milieukundige bodemkwaliteit ter plaatse van de geplande dijkverbetering onderzocht. De resultaten van het milieukundig bodemonderzoek zijn getoetst aan de toekomstige bestemming en zijn verwerkt in het grondstromenplan12 en de kostenraming om de economische uitvoerbaarheid te bepalen. Het grondstromenplan wordt ook gebruikt voor het aanvragen van de benodigde vergunningen en doen van de benodigde meldingen.

De dijkverbetering bestaat uit het plaatselijk verbreden (vergroten) van het dijklichaam. Dit is nodig om stabiliteits- en pipingredenen. Hiertoe wordt grond in de kern van het dijklichaam aangebracht en ook in bermen tegen het dijklichaam. Om de verbreding te realiseren wordt plaatselijk de verharding op de dijk verwijderd, grond van de taluds uitgenomen, nieuwe grond aangebracht en de uitgenomen grond weer aangebracht en diverse (infiltratie)sloten verlegd. Enkele bestaande sloten worden gedempt. Op een paar locaties wordt het kleidek in de uiterwaard aan rivierzijde van het dijklichaam vervangen door een betere kwaliteit klei.

Bij de uitvoering van het project wordt naar een zo veel mogelijk sluitende grondbalans gestreefd, dat wil zeggen dat grond die vrijkomt bij de uitvoering van de dijkverbeteringswerkzaamheden zoveel mogelijk weer in de dijkverbetering wordt toegepast.

De toepasselijke wetgeving voor het grondverzet in de uitvoeringsfase is de Wet bodembescherming, de Waterwet en het Besluit bodemkwaliteit. De Wet bodembescherming is voornamelijk van toepassing voor de binnendijkse gebieden. Voor een overzicht van de relevante onderdelen voor het grondverzet wordt verwezen naar het grondstromenplan dat als hoofdstuk 5 is opgenomen in de drie dijkverbeteringsplannen (deel 2). Grondverzet dient uitgevoerd te worden onder het generieke kader van het Besluit bodemkwaliteit of onder het vastgesteld gebiedsspecifieke beleid. De gemeenten Culemborg, Buren en Neder Betuwe hebben het gebiedsspecifieke beleid vastgesteld in een (regionale) bodembeheernota. Het toepassen van, in dit project, vrijkomende grond op basis van de kwaliteitsgegevens van de onderzoeken en grond uit de regio mag alleen plaatsvinden in overleg met de gemeenten Culemborg, Buren en Neder-Betuwe.

Voor het buitendijkse deel van het traject Hagestein-Fort Everdingen is een bodemkwaliteitskaart opgesteld door Rijkswaterstaat Oost Nederland.

De betrokken gemeenten en Rijkswaterstaat Oost-Nederland hebben de resultaten van de milieukundige bodemonderzoeken beoordeeld. De gemeenten accepteren dat de grond uit de toplaag tijdelijk wordt uitgenomen. Dit geldt ook voor Rijkswaterstaat Oost-Nederland waar het gaat om buitendijkse grond, mits deze grond buitendijks in depot blijft gedurende de uitvoering. Het is niet toegestaan om binnendijkse grond uit de toplaag buitendijks toe te passen.

Onderzoek

Op basis van de onderzoeksresultaten en het dijkverbeteringsplan is een grondstromenplan opgesteld, waarbij hergebruik van vrijkomende grond het uitgangspunt is. Daarnaast zal voor de dijkverbeteringsmaatregelen in elk geval ook extra grond worden aangevoerd. Er komen geen grote hoeveelheden grond vrij. Voor de drie deeltrajecten geldt het volgende.

  • Uit de milieukundige bodemonderzoeken ter plaatse van het talud en de kleidek-verbetering blijkt dat grond tijdelijk kan worden uitgenomen en door de aannemer kan worden hergebruikt in de dijkverbeteringen danwel elders kan worden toegepast. Er zijn op enkele locaties na geen sterke verontreinigingen gemeten. Op een paar locaties wordt een beperkte hoeveelheid verontreinigde grond aangetroffen die niet herbruikbaar is en afgevoerd moet worden. De onderzochte locaties zijn geclassificeerd in de bodemkwaliteitsklasse Achtergrondwaarde (Aw) tot Industrie.
  • Het slib in de watergangen, die gedempt gaan worden tijdens het verleggen, bestaat uit regenwater vermengd met afgespoelde bodem en strooisel. In droge perioden van het jaar zullen de watergangen droog staan en is er geen slib aanwezig. Er is hooguit sprake van een geringe hoeveelheid slib. Deze is deels vrij verspreidbaar op aangrenzende percelen en zal deels moeten worden afgevoerd.
  • Ter plaatse van de te verleggen watergangen is de bodem niet of licht verontreinigd en het grondwater licht verontreinigd. Uit het onderzoek blijkt dat de sloot verlegd mag worden omdat er geen sterke verontreinigingen aanwezig zijn.
  • Het vrijkomend asfalt- en funderingsmateriaal van wegen is niet toepasbaar en moet worden afgevoerd naar een inrichting. Dit geldt ook voor bodemvreemde materialen die worden aangetroffen zoals puin.
  • Voor het inventariseren van de financiële risico's zijn de enkele specifieke locaties onderzocht zoals mogelijke stortlocaties. Op het traject Fort Everdingen- Ravenswaaij is op deze specifieke locaties geen sprake van ernstige gevallen van bodemverontreiniging. Op één locatie (Lekdijk oost 1) kan de mogelijke herbouw van het woonhuis betekenen dat kosten gemoeid zijn met het verwijderen van het gestorte materiaal.
  • In het traject Rijswijk-Opheusden is één watergang gedempt met grond en puin. Het gaat om maximaal 50 m3 dat als af te voeren grond moet worden beschouwd.

Conclusie

Uit de resultaten van de milieukundige bodemonderzoeken blijkt dat de grond geclassificeerd is in de bodemkwaliteitsklasse Achtergrondwaarde tot Industrie. De toekomstige bodemfunctie van het dijklichaam is ander groen/infrastructuur waar de bodemkwaliteitsklasse Industrie bij hoort. Op basis van de milieukundige bodemonderzoeken is er geen aanleiding om te veronderstellen dat de bestemming (functie) niet passend is in relatie tot de milieukundige bodemkwaliteit. Deze wijze van beoordelen is beschreven in de handreiking Bodemtoets voor gemeenten “Bodemtoets bij bestemmingsplan en bouwvergunning” van SenterNovem.

Verder blijkt uit de milieukundige bodemonderzoeken dat er geen saneringslocaties aanwezig zijn, behalve de locaties die uit onderzoeken zijn gebleken. De wijze van omgang met de grond is vastgelegd in het grondstromenplan. Op basis daarvan zijn de financiële risico's inzichtelijk gemaakt. De dijkverbeteringsplannen blijken economisch uitvoerbaar te zijn.