Status: vastgesteld, 22 augustus 2011
Plantype: Algemene Maatregel van Bestuur
IMRO-idn: NL.IMRO.0000.IMam11Barro-3000

Titel 2.6 Defensie

 

Artikel 2.6.2 (aanwijzing)  

Artikel 2.6.2 geeft in combinatie met de ministeriële regeling van de Minister van IenM in overeenstemming met de Minister van Defensie aan welke objecten, in bezit of gebruik van Defensie, noodzakelijk zijn voor een goed functioneren van de krijgsmacht. Vanwege de nauwe verwantschap van inrichtingen voor opslag van en onderzoek met civiele explosieven worden die ook in dit hoofdstuk geregeld. Dit hoofdstuk bevat nadere bepalingen ter zake van de beperkingen voor specifiek aangeduide militaire objecten en inrichtingen voor activiteiten met explosieven en de omgeving daarvan. De ligging van de (essentiële) militaire objecten van Defensie en van de bedoelde inrichtingen is aan de betrokken gemeenten en provincies bekend.

Derde lid

De militaire luchtvaartterreinen zijn:

  • Vliegbasis Gilze Rijen: beschikking Minister van Defensie nr. 202.015/R, 31 mei 1960, Stcrt. 112;
  • Vliegbasis Woensdrecht: beschikking Minister van Defensie 3 januari 1962 nr. 264.020/H;
  • Vliegbasis Eindhoven: besluit staatssecretaris van Defensie nr. DRMV/2007030234, 18 december 2007;
  • Vliegbasis Deelen aangewezen bij beschikking MinDef nr 202.620/5M 9 mei 1960 (Stcrt. 95);
  • Vliegbasis Leeuwarden aangewezen bij beschikking MinDef nr 202.620/5J, 3 mei 1960, Stcrt. 95, gewijzigd bij beschikking nr 202.620/7C d.d. 28 april 1961, Stcrt. 92;
  • Vliegbasis Volkel aangewezen bij beschikking MinDef nr 202.620/5L, 1 juni 1960 (Stcrt. 112) zoals gewijzigd bij beschikking 202.620/7L van 23 juni 1961 (Stcrt. 127);
  • Vliegbasis De Peel: beschikking Minister van Defensie 25 maart 1960, nr. 19386/H;
  • Vliegkamp De Kooy zoals aangewezen bij beschikking Staatssecretaris van Defensie 31 maart 1961, nr 257.591/D (Stcrt. 59), zoals gewijzigd bij beschikking Staatssecretaris van Defensie 18 oktober 2002, nr. MG2002264.

Naast genoemde acht Nederlandse militaire luchtvaartterreinen, zijn er nog twee militaire luchtvaartterreinen die net over de grens met de Bondsrepubliek Duitsland liggen. Het betreft de luchtvaartterreinen Geilenkirchen en Brüggen. Die luchtvaartterreinen worden logischerwijze niet aangewezen krachtens dit besluit. Het Rijk heeft evenwel ook een verantwoordelijkheid voor vliegveiligheid van die terreinen voor zover dat betrekking heeft op het Nederlandse territoir en is ook verantwoordelijk voor het geluidbeleid.

Vijfde lid

Naast de obstakelbeheergebieden die zijn gelegen rondom de hierboven genoemde acht Nederlandse militaire luchtvaartterreinen, is ook voor de luchtvaartterreinen Geilenkirchen en Brüggen een obstakelbeheergebied aangewezen.

Twaalfde lid

Het betreft de volgende inrichtingen:

  • Ulicoten, oud Defensiecomplex, waar in beslag genomen vuurwerk ligt opgeslagen;
  • TNO Rijswijk en TNO Ypenburg: complexen waar ontplofbare stoffen, waaronder nieuw of in beslag genomen vuurwerk, liggen opgeslagen ten behoeve van onderzoek.

Voor deze inrichtingen is de Minister van IenM bevoegd gezag. Voor deze inrichtingen geldt dezelfde systematiek als voor de militaire munitiecomplexen.

Artikel 2.6.3 (militaire terreinen)  

In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een militair terrein mag geen bestemmingen of regels omtrent het gebruik van de grond en zich daar bevindende bouwwerken worden opgenomen die de betreffende gronden minder geschikt maken voor hun defensietaak, zoals het bestemmen van een deel van een oefenterrein als natuurgebied of stiltegebied. Geldende bestemmingsplannen voorzien in de overgrote meerderheid van gevallen al in een voor de defensietaak passende bestemming en gebruiksregeling. Vanaf eerstvolgende wijzigingen van bestemmingsplannen wordt gemeenten gevraagd de gebruikte terminologie op één lijn te brengen. De onveilige gebieden buiten militair terrein van de schietterreinen mogen niet minder geschikt worden voor hun functie door bestemmingen die het gebruik als onveilig gebied belemmeren.

Artikel 2.6.4 (militaire luchtvaartterreinen en beperkingen in de nabijheid daarvan in verband met geluid en veiligheid)  

Tweede lid en derde lid

Voor de militaire luchtvaartterreinen Leeuwarden, Deelen, Gilze-Rijen en De Kooy is een geluidzone (Ke) vastgesteld als bedoeld in artikel link naar wetgeving 25a van de Luchtvaartwet. Na inwerkingtreding van de Wet luchtvaart en vaststelling van een daarop gebaseerd luchthavenbesluit worden de regels inzake de geluidzone voor die betreffende luchthaven in het luchthavenbesluit opgenomen en vervalt de op de Luchtvaartwet gebaseerde geluidzone. Voor de andere militaire luchtvaartterreinen – Eindhoven, Volkel, Woensdrecht en De Peel – en voor de luchtvaartterreinen Geilenkirchen en Brüggen geldt dat op het moment van inwerkingtreding van dit besluit niet een geluidzone is vastgesteld als bedoeld in artikel link naar wetgeving 25a van de Luchtvaartwet. Daarnaast geldt voor de meeste militaire luchtvaartterreinen een grondgebonden geluidzonering (dB(A)) op grond van de Wet geluidhinder. Ook deze zonering komt doorgaans buiten de begrenzing van het luchtvaartterrein. Deze zonering is vergelijkbaar met een geluidzonering rond een gezoneerd bedrijventerrein en dient in bestemmingsplannen te worden opgenomen.

De geluidcontouren die bij dit besluit worden aangegeven zijn gebaseerd op de geluidscontouren die zijn vastgelegd krachtens een besluit op basis van artikel link naar wetgeving 108 Wet geluidhinder of in het Tweede Structuurschema militaire terreinen (deel 4, pagina 29 tot en met 39). Ook de toepassing van de Regeling geluidwerende voorzieningen 1997 is hierop gebaseerd. Ook voor deze luchthavens zullen op termijn de regels inzake de geluidzone in het luchthavenbesluit komen te staan. De gevolgen van de twee genoemde buitenlandse luchthavens voor de ruimtelijke ordening op Nederlands grondgebied zullen worden geregeld door middel van een besluit beperkingengebied buitenlandse luchthavens, zoals beoogd bij het wetsvoorstel Beperkingengebied buitenlandse luchthaven. Tot dat moment zullen bij de vaststelling van bestemmingsplannen die geluidszones in acht genomen moeten worden.

Artikel 2.6.5 tot en met 2.6.7  

Rondom munitiecomplexen van Defensie en rondom de inrichtingen voor activiteiten met explosieven werd in het verleden een externveiligheidsbeleid gevoerd dat enerzijds was gebaseerd op NAVO-regelgeving en anderzijds op het regeringsbeleid met betrekking tot externe veiligheid. Dit beleid was neergelegd in een circulaire van toenmalig staatssecretaris Van Houwelingen (mede namens de toenmalige Minister van VROM) van 12 april 1988 «Zonering en externe veiligheid rond munitieopslagplaatsen». De systematiek was gebaseerd op een effectbenadering en kende een onderscheid van drie veiligheidszones rondom munitiecomplexen waarbinnen voor activiteiten of objecten bepaalde beperkingen gelden.

De regels uit de circulaire Van Houwelingen 1988 die betrekking hadden op de externe veiligheid rondom munitiecomplexen zijn de laatste jaren steeds meer in overeenstemming gebracht met bestaande IenM-regelgeving zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik en het Vuurwerkbesluit. Van deze gelegenheid wordt dan ook gebruik gemaakt om dit bestaand beleid vast te leggen in dit besluit.

De hoofdregels uit de circulaire Van Houwelingen zijn opgenomen in dit artikel. Daarbij wordt voor de definitie van het begrip kwetsbaar object en beperkt kwetsbaar object verwezen naar het Bevi.

In het verleden (reeds bij het uitbrengen van de circulaire Van Houwelingen) is geconstateerd dat er historisch gegroeide situaties zijn, waardoor er binnen de zones activiteiten of objecten aanwezig zullen blijven die in strijd zijn met de normen. In de circulaire Van Houwelingen werd een oplossing aangeboden hoe omgegaan moest worden met de met de zonering strijdige situaties.

Het betrof een risicoanalyse (in plaats van een effectbenadering) op basis van een door een externe instantie op te maken risicoanalyserapportage. Inmiddels is voor alle militaire munitiecomplexen en voor de inrichtingen voor activiteiten met explosieven een dergelijke risicoanalyse gemaakt, waarmee voor alle mogelijk strijdige situaties voorzieningen zijn getroffen. Deze benadering uit de circulaire van Houwelingen komt dan ook in dit artikel niet meer terug. Wel is het mogelijk dat zich vanuit de bestaande situatie ontwikkelingen voordoen die mogelijk strijdig zijn met het beleid (bijvoorbeeld: een boer in de A-zone die een schuur wil bijbouwen). Voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van deze ontwikkeling kan de Minister van IenM in overeenstemming met de Minister van Defensie regels stellen. Een dergelijke voorziening is beoogd met artikel 2.6.7, zesde lid.

Ook voor de veiligheidszones zal in artikel 5 van link naar wetgeving Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht het artikel 4 van die Bijlage buiten toepassing worden verklaard voor de genoemde veiligheidszones. Het betekent dat geen omgevingsvergunning worden verleend voor kleinere afwijkingen van het bestemmingsplan met toepassing van de zogenaamde «kruimellijst».

Artikel 2.6.8 (zend- en ontvangstinstallaties en beperkingen in de nabijheid ervan)  

Tweede lid

Het Ministerie van Defensie heeft 22 essentiële zend- en ontvangststations in gebruik, waaromheen een obstakelbeleid geldt. Met de betrokken gemeenten zijn daarover afspraken gemaakt. In het verleden zijn niet overal dezelfde afstanden gehanteerd. Bij dit besluit wordt dit geharmoniseerd. Daar waar alsnog andere beschermingsafstanden gewenst zijn, zoals bij schotelantennes, zal dat met de betrokken gemeenten worden afgestemd. Er is geen aanleiding om bestaande situaties aan te passen. Dat is ook de reden waarom de norm alleen geldt voor nieuwe gevallen.

Derde lid

Deze regeling strekt ertoe dat een omgevingsvergunning, waarbij tijdelijk wordt afgeweken van een bestemmingsplan, geen doorkruising betekent van het beschermingregime dat geldt rondom een zend- en ontvangstinstallatie. Op grond van artikel link naar wetgeving 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, van de Wabo kan in de in artikel 4 van link naar wetgeving Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht aangewezen gevallen een omgevingsvergunning worden verleend voor kleinere afwijkingen van het bestemmingsplan. Het betreft hier de zogenaamde «kruimellijst». Om te voorkomen dat via een dergelijke omgevingsvergunning activiteiten kunnen worden ontplooid die strijdig zijn met de beschermende bepalingen voor zend- en ontvangstinstallaties wordt in artikel 5 van link naar wetgevingBijlage II bij het Besluit omgevingsrecht het artikel 4 van link naar wetgeving Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht buiten toepassing verklaard voor het beperkingengebied voor zend- en ontvangstinstallaties.

Artikel 2.6.9 (militaire radarstations, beperkingen rondom een radarstation en beoordeling gevolgen van bouwwerken)  

Eerste lid

De Nederlandse staat heeft acht essentiële militaire radarstations in gebruik waarmee een radarbeeld van het Nederlands luchtruim wordt opgebouwd voor de beveiliging van het nationale luchtruim en voor de veilige afhandeling van het militaire en het burgerluchtverkeer. Vier daarvan bevinden zich op het terrein van een militaire luchthaven. Het betreft de radarposten Volkel, Leeuwarden, De Kooy en Woensdrecht. Vier radarposten liggen daarbuiten: de radarposten Soesterberg, AOCS Nieuw Milligen, Twente en Wier.

Radarsystemen dienen "vrij zicht" te hebben om goed te kunnen functioneren. Bij de vaststelling van bestemmingsplannen moet zeker zijn gesteld dat de radars een goed beeld van het luchtruim behouden en dat dat beeld niet in onaanvaardbare mate wordt verstoord door hoge objecten.

Derde lid

Het huidige beleid om het vrije radarzicht te garanderen is opgenomen in een brief van de Staatssecretaris van Defensie van 27 oktober 2006, nr. DRMV 2006021602, die aan alle gemeenten en provincies is verstuurd. Die brief is ook gepubliceerd in de Staatscourant (Stcrt. 2006, 226). De kern van het huidige beleid is dat objecten binnen een afstand van 28 kilometer vanaf het radarstation kunnen resulteren in een verstoring van het radarbeeld. Het zogenoemde radarverstoringsgebied wordt gevormd door een cirkel met een straal van 15 NM (circa 28 km) gemeten vanaf de positie van de radar en met een hoogte van 45 m ten opzichte van de hoogte van het maaiveld ter plaatse van de radar.

Het kabinet heeft de ambitie nog deze kabinetsperiode het aandeel windenergie op land fors te laten toenemen. Om aan beide doelstellingen, veiligheid en windenergie, recht te doen, zijn de ministeries van IenM, Defensie, BZK en Veiligheid en Justitie in overleg over de mogelijkheden om radar en windmolens beter samen te laten gaan. Zo wordt onderzocht of door het gecombineerde gebruik van radarbeelden de verstoring kan worden verminderd. Dit is technisch mogelijk omdat de dekkingsgebieden van de radars elkaar overlappen (meervoudige radardekking). Verder wordt bekeken of technische verbeteringen aan de radar mogelijk zijn.

Bij de begrotingsbehandeling 2009 van het ministerie van VROM is de motie-Vermeij c.s. ingediend waarin de Tweede Kamer het kabinet verzoekt technische oplossingen te zoeken ter vermindering van radarverstoring om meer ruimte te bieden aan hoogbouw, duurzame energie-initiatieven en het overige beleid uit de Nota Ruimte13. De toenmalige Minister van VROM heeft laten weten dat zij deze motie beschouwt als ondersteuning van het kabinetsbeleid. Afgesproken is dat het kabinet in 2011 hierover een besluit zal nemen.

De Staatssecretaris van Defensie heeft in de Defensie Duurzaamheidsnota 2009 onderzoek aangekondigd naar de verstoring van militaire radars door windturbines en heeft toegezegd het indirecte ruimtebeslag van militaire radars zo gering mogelijk te houden.

Met het oog op die ontwikkelingen is ervoor gekozen dat bij ministeriële regeling, vast te stellen door de Minister van Defensie in overeenstemming met de Minister van IenM, het gebied rondom een radarstation wordt aangewezen en de binnen dat gebied in acht te nemen maximale hoogte van bouwwerken.

Zolang geen invulling is gegeven aan het tweede lid heeft dit artikel geen materiële werking. Het streven is er dus op gericht om de regeling, bedoeld in dit lid, tegelijk met het besluit vast te stellen. Tot het moment van inwerkintreding van dit artikel blijft het beleidskader opgenomen in de hierboven genoemde brief van de Staatssecretaris van Defensie van 27 oktober 2006, van kracht.

Vierde lid

Of een object dat hoger is dan de nog nader te concretiseren hoogte, een onaanvaardbare verstoring oplevert, is afhankelijk van de hoogte, breedte, opstelling, opbouw en het materiaal van het object. Plannen om nieuwe hoge bouwwerken in het radarverstoringsgebied op te richten, moeten daarom worden getoetst op eventuele verstoringseffecten. Vroegtijdige inschakeling van het Ministerie van Defensie is daarvoor noodzakelijk. Met de deskundigen van Defensie en deskundige onderzoeksbureaus kan dan worden onderzocht of de belangen van een ongestoorde radarontvangst verenigbaar zijn met het voorgenomen plan en of dit plan verenigbaar is te maken met de noodzaak om het veiligheidssysteem operationeel te houden.

Vijfde lid

De praktijk is tegenwoordig dat het onderzoek, bedoeld in het vierde lid, wordt uitgevoerd in opdracht van de initiatiefnemer. Het lid maakt het mogelijk om nadere regels te stellen aan de wijze waarop het onderzoek wordt verricht en de wijze van meting of berekening van de gevolgen.

Zesde lid

De uitkomsten van het onderzoek, bedoeld in het vierde lid, en het oordeel van de Minister van Defensie over de toereikendheid van de beoordeling en over de aanvaardbaarheid van de in de beoordeling beschreven gevolgen, zijn essentieel om vast te stellen of het voorgenomen besluit al dan niet in strijd komt met de norm van het eerste lid. Met het oog daarop bepaalt dit lid dat de conclusies van het onderzoek moeten worden beoordeeld door de Minister van Defensie.

Wordt immers vastgesteld dat het beoogde bouwwerk geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor de werking van de radar, dan biedt dat ook rechtszekerheid voor de toekomst.

Zou op basis van de uitkomsten van het onderzoek en het oordeel van de Minister van Defensie worden vastgesteld dat de beoogde ruimtelijke ontwikkeling onaanvaardbaar is, dan ligt het voor de hand dat initiatief niet verder door te zetten. Zou het bevoegd gezag desalniettemin willen doorgaan met de procedure tot de wijziging van het bestemmingsplan, dan is te verwachten dat het Rijk zienswijzen zal indienen tegen dat ontwerpbestemmingsplan en zal het zonodig gebruik maken van zijn bevoegdheid tot het geven van een reactieve aanwijzing dan wel het besluit tot vaststelling van bestemmingsplan ter beoordeling aan de rechter voorleggen.

Zevende lid

Deze bepaling strekt ertoe dat een omgevingsvergunning, waarbij tijdelijk wordt afgeweken van een bestemmingsplan, geen doorkruising betekent van het beschermingregime dat geldt rondom een radarstation. De «verstoringstoets» kan daarvoor uitsluitsel geven.

Op grond van artikel link naar wetgeving 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2º, van de Wabo kan in de in artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht aangewezen gevallen een omgevingsvergunning worden verleend voor kleinere afwijkingen van het bestemmingsplan. Het betreft hier de zogenaamde «kruimellijst». Om te voorkomen dat via een dergelijke omgevingsvergunning activiteiten kunnen worden ontplooid die strijdig zijn met de beschermende bepalingen installaties wordt in artikel 5 van link naar wetgevingBijlage II bij het Besluit omgevingsrecht het artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht buiten toepassing verklaard voor het radarverstoringsgebied tenzij uit een beoordeling zoals bedoeld in het derde lid van dit artikel is gebleken dat de activiteit geen onaanvaardbare gevolgen zal hebben voor het zenden of ontvangen van radiogolven door het radarstation.

Achtste lid

Bestaande objecten, gebouwen waarvoor bouwvergunning reeds is verleend, alsmede vigerende bestemmingsplannen waarin mogelijkheden zijn vastgelegd voor bouwwerken met een hoogte die hoger is dan uit een oogpunt van het voorkomen van verstoring wenselijk is, worden gerespecteerd. Een met dit artikel strijdig bestemmingsplan hoeft dus niet te worden aangepast.

Artikel 2.6.10 (beperkingen in verband met laagvliegroutes jacht- en transportvliegtuigen)  

Op basis van het Luchtverkeersreglement kunnen bij gemeenschappelijke regeling van de Minister van IenM en de Minister van Defensie laagvlieggebieden en –routes worden aangewezen voor militaire luchtvaartuigen.

Van deze bevoegdheid is gebruik gemaakt bij de «Regeling VFR-nachtvluchten en minimum vlieghoogten voor militaire vliegtuigen» van 21 december 1994, nr. WW 94/171 Stcrt. 1994, 251, laatstelijk gewijzigd op 7 februari 2007, Stcrt. 2007, nr. 38.

Uitsluitend onder laagvliegroutes voor jacht- en transportvliegtuigen geldt een bouwbeperking. Een laagvliegroute is als zodanig aangewezen krachtens artikel link naar wetgeving45 van het Luchtverkeersreglement met inbegrip van een strook van 1852 meter aan beide zijden van de krachtens het Luchtverkeersreglement aangegeven middenlijn van de laagvliegroute die tezamen de totale breedte van de laagvliegroute van 3704 meter heeft. Op deze routemag op een hoogte van 75 meter worden gevlogen (250 voet). Dat betekent dat onder deze route niet hoger mag worden gebouwd dan 40 meter. Onder de andere laagvliegroutes en onder de laagvlieggebieden voor helikopters gelden geen bouwbeperkingen.