Status: vastgesteld, 22 augustus 2011
Plantype: Algemene Maatregel van Bestuur
IMRO-idn: NL.IMRO.0000.IMam11Barro-3000

TITEL 2.6 Defensie

 

Afdeling 2.6.1 Algemene regels militaire objecten en civiele inrichtingen voor activiteiten met explosieven

Artikel 2.6.1 (begripsomschrijvingen)
In deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
bouwbeperkingengebied rondom een zend- en ontvangstinstallatie buiten militair luchtvaartterrein: gebied als bedoeld in artikel 2.6.8, tweede lid;
geluidzones voor militair luchtvaartterrein: gebieden als bedoeld in artikel 2.6.4, tweede lid;
inrichting voor activiteiten met explosieven: inrichting als bedoeld in artikel 2.6.6, eerste lid;
laagvliegroute voor jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen: gebied als bedoeld in artikel 2.6.10;
militair luchtvaartterrein: gebied als bedoeld in artikel 2.6.4, eerste lid;
militair terrein: gebied als bedoeld in artikel 2.6.3, eerste lid;
munitieopslagplaats: gebied als bedoeld in artikel 2.6.5, eerste lid;
obstakelbeheergebied: gebied als bedoeld in artikel 2.6.4, vierde lid;
onveilig gebied: gebied als bedoeld in artikel 2.6.3, tweede lid;
radarstation: gebied als bedoeld in artikel 2.6.9, eerste lid;
radarverstoringsgebied voor een radarstation: gebied als bedoeld in artikel 2.6.9, tweede lid;
zend- en ontvangstinstallatie buiten militair luchtvaartterrein: gebied als bedoeld in artikel 2.6.8, eerste lid.

Artikel 2.6.2 (aanwijzing)  
  • 1. Als militair terrein worden aangewezen de in de ministeriële regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, genoemde militaire terreinen waarvan de geometrische plaatsbepaling is vervat in het daarachter genoemde GML-bestand en is verbeeld op de daarachter genoemde kaart.
  • 2. Als onveilig gebied buiten militair terrein van schietterreinen worden aangewezen de in de ministeriële regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, genoemde gebieden waarvan de geometrische plaatsbepaling is vervat in het daarachter genoemde GML-bestand en is verbeeld op de daarachter genoemde kaart.
  • 3. Als militair luchtvaartterrein worden aangewezen de in de ministeriële regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, genoemde militaire luchtvaartterreinen waarvan de geometrische plaatsbepaling is vervat in het daarachter genoemde GML-bestand en is verbeeld op de daarachter genoemde kaart.
  • 4. Als geluidzones voor het militaire luchtvaartterrein worden aangewezen de in de ministeriële regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, genoemde geluidzones waarvan de geometrische plaatsbepaling is vervat in het daarachter genoemde GML-bestand en is verbeeld op de daarachter genoemde kaart.
  • 5. Als obstakelbeheergebied voor het militaire luchtvaartterrein worden aangewezen de in de ministeriële regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, genoemde obstakelbeheergebieden waarvan de geometrische plaatsbepaling is vervat in het daarachter genoemde GML-bestand en is verbeeld op de daarachter genoemde kaart.
  • 6. Als zend- en ontvangstinstallatie buiten militair luchtvaartterrein worden aangewezen de in de ministeriële regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, genoemde zend- en ontvangstinstallaties waarvan de geometrische plaatsbepaling is vervat in het daarachter genoemde GML-bestand en is verbeeld op de daarachter genoemde kaart.
  • 7. Als bouwbeperkingengebied rondom een zend- en ontvangstinstallatie buiten militair luchtvaartterrein worden aangewezen de in de ministeriële regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, genoemde gebieden zend- en ontvangstinstallaties, waarvan de geometrische plaatsbepaling is vervat in het daarachter genoemde GML-bestand en is verbeeld op de daarachter genoemde kaart.
  • 8. Als radarstations worden aangewezen de in de ministeriële regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, genoemde radarstations waarvan de geometrische plaatsbepaling is vervat in het daarachter genoemde GML-bestand en is verbeeld op de daarachter genoemde kaart.
  • 9. Als radarverstoringsgebieden worden aangewezen de in de ministeriële regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, genoemde radarverstoringsgebieden, waarvan de geometrische plaatsbepaling is vervat in het daarachter genoemde GML-bestand en is verbeeld op de daarachter genoemde kaart.
  • 10. De begrenzingen van de laagvliegroutes voor jacht- en transportvliegtuigen zijn opgenomen in de ministeriële regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, en vervat in het GML-bestand en verbeeld op de daarachter genoemde kaart.
  • 11. Als munitieopslagplaats worden aangewezen de in de ministeriële regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, genoemde munitieopslagplaatsen waarvan de geometrische plaatsbepaling is vervat in het daarachter genoemde GML-bestand en is verbeeld op de daarachter genoemde kaart.
  • 12. Als inrichting voor activiteiten met explosieven worden aangewezen de in de ministeriële regeling van Onze Minister genoemde inrichtingen waarvan de geometrische plaatsbepaling is vervat in het daarachter genoemde GML-bestand en is verbeeld op de daarachter genoemde kaart.

Artikel 2.6.3 (militaire terreinen)  
  • 1. Bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een militair terrein wordt voor die gronden de bestemming «Maatschappelijk – Militair terrein» opgenomen en worden geen bestemmingen opgenomen die een belemmering kunnen vormen voor de functionele bruikbaarheid van dat terrein.
  • 2. Bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een onveilig gebied buiten militair terrein, wordt voor die gronden de dubbelbestemming onveilig gebied opgenomen en worden geen bestemmingen opgenomen die het gebruik als onveilig gebied belemmeren.

Artikel 2.6.4 (militaire luchtvaartterreinen en beperkingen in de nabijheid daarvan in verband met geluid en veiligheid)  
  • 1. Bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een militair luchtvaartterrein wordt voor die gronden de bestemming «Maatschappelijk - Militaire luchthaven» opgenomen en worden geen bestemmingen opgenomen die een belemmering kunnen vormen voor de functionele bruikbaarheid van dat terrein.
  • 2. Bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan ter zake van gronden gelegen in het beperkingengebied van een militair luchtvaartterrein worden de voor het betrokken militaire luchtvaartterrein op grond van de link naar wetgeving Luchtvaartwet en de link naar wetgeving Wet geluidhinder vastgestelde geluidzones en de beperkingen, bedoeld in het vierde en vijfde lid, in acht genomen.
  • 3. Bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan ter zake van gronden gelegen in het beperkingengebied van de buitenlandse militaire luchtvaartterreinen Geilenkirchen en Brüggen worden de voor het betrokken militaire luchtvaartterrein vastgestelde geluidzone en de beperkingen, bedoeld in het vierde en het vijfde lid, in acht genomen.
  • 4. De maximaal toelaatbare hoogte van objecten in, op of boven de grond in een obstakelbeheergebied is in overeenstemming met artikel link naar wetgeving 16 van het Besluit militaire luchthavens.
  • 5. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel link naar wetgeving 2.12, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ten behoeve van het oprichten van bouwwerken waarbij tijdelijk van het bestemmingsplan wordt afgeweken kan uitsluitend verleend worden voor zover deze in overeenstemming is met het tweede tot en met vierde lid.

Artikel 2.6.5 (militaire munitieopslagplaats en aanwijzing veiligheidszones)  
  • 1. Bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een munitieopslagplaats wordt voor die gronden de bestemming «Maatschappelijk – Militair munitiedepot» opgenomen, voor zover die munitieopslagplaats niet ligt op gronden als bedoeld in de artikelen 2.6.3 en 2.6.4, en worden geen bestemmingen opgenomen die een belemmering kunnen vormen voor de functionele bruikbaarheid van de munitieopslagplaats.
  • 2. Bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, worden voor elke munitieopslagplaats drie veiligheidszones aangewezen, aan te duiden als A-zone, B-zone en C-zone, waarbij de A-zone de kleinste afstand tot de munitieopslagplaats heeft en de C-zone de grootste afstand.
  • 3. In afwijking van het tweede lid kan afhankelijk van de aard van de opgeslagen munitie, sprake zijn van minder dan drie veiligheidszones.

Artikel 2.6.6 (civiele inrichting voor explosieven en aanwijzing veiligheidszones)  
  • 1. Bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een inrichting voor activiteiten met explosieven wordt voor die gronden de bestemming «Maatschappelijk - Explosieven en munitie» opgenomen en worden geen bestemmingen opgenomen die een belemmering kunnen vormen voor de functionele bruikbaarheid van de inrichting.
  • 2. Bij regeling van Onze Minister worden voor elke inrichting voor activiteiten met explosieven drie veiligheidszones aangewezen, aan te duiden als A-zone, B-zone en C-zone, waarbij de A-zone de kleinste afstand tot de inrichting voor activiteiten met explosieven heeft en de C-zone de grootste afstand.
  • 3. In afwijking van het tweede lid kan, afhankelijk van de aard van de opgeslagen munitie, sprake zijn van minder dan drie veiligheidszones.

Artikel 2.6.7 (bestemmingsplannen, afwijking van bestemmingsplannen en veiligheidszones)  
  • 1. Bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden, gelegen binnen de veiligheidszonering van een militaire munitieopslagplaats of een civiele inrichting voor activiteiten met explosieven wordt de gebiedsaanduiding van de veiligheidszones opgenomen.
  • 2. Bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen de begrenzing van de A-zone worden:
    • a. geen bestemmingen opgenomen die het oprichten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het link naar wetgeving Besluit externe veiligheid inrichtingen mogelijk maken, of de aanleg van autowegen, autosnelwegen, spoorwegen of druk bevaren waterwegen, parkeerterreinen of recreatieve voorzieningen toestaan, en
    • b. geen agrarische bestemmingen opgenomen die niet kunnen worden gerealiseerd zonder een meer dan incidentele aanwezigheid van enkele personen.
  • 3. Bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen begrenzing van de B-zone worden geen bestemmingen opgenomen die het oprichten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het link naar wetgeving Besluit externe veiligheid inrichtingen toestaan.
  • 4. Bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen de begrenzing van de C-zone worden geen bestemmingen opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken met vlies- of gordijngevelconstructies of grote glasoppervlakten en waarbinnen zich doorgaans een groot aantal personen bevindt.
  • 5. Een omgevingsvergunning als bedoeld in van artikel link naar wetgeving 2.12, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waarbij ten behoeve van het oprichten van bouwwerken tijdelijk van het bestemmingsplan wordt afgeweken, staat geen afwijking van het tweede tot en met vijfde lid toe.
  • 6. Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, kan regels stellen voor de beoordeling van de veiligheidssituatie en het risico van voorgenomen activiteiten in de veiligheidszones.

Artikel 2.6.8 (zend- en ontvangstinstallaties en beperkingen in de nabijheid daarvan)  
  • 1. Bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een zend- en ontvangstinstallatie buiten een militair luchtvaartterrein, wordt voor die gronden de bestemming «Maatschappelijk – Militaire zend- en ontvangstinstallatie» opgenomen en worden geen bestemmingen opgenomen die een belemmering kunnen vormen voor de functionele bruikbaarheid van die zend- en ontvangstinstallatie.
  • 2. Bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bouwbeperkingengebied rondom een zend- en ontvangstinstallatie buiten een militair luchtvaartterrein, worden geen bestemmingen opgenomen die een wijziging bewerkstelligen die het oprichten van bouwwerken hoger dan 22 meter gemeten vanaf het maaiveld mogelijk maken.
  • 3. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel link naar wetgeving 2.12, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waarbij ten behoeve van het oprichten van bouwwerken tijdelijk van het bestemmingsplan wordt afgeweken, staat geen overschrijding van de maximale hoogte, bedoeld in het tweede lid, toe.

Artikel 2.6.9 (militaire radarstations, beperkingen rondom een radarstation en beoordeling gevolgen van bouwwerken)  
  • 1. Bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een radarstation op gronden buiten een militair terrein of militair luchtvaartterrein, wordt voor die gronden de bestemming «Maatschappelijk – Zend-/ontvangstinstallatie» opgenomen en worden geen bestemmingen opgenomen die een belemmering kunnen vormen voor de functionele bruikbaarheid van dat radarstation.
  • 2. Bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een radarverstoringsgebied voor een radarstation, worden geen bestemmingen opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar.
  • 3. Bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, worden:
    • a. de begrenzingen van de radarverstoringsgebieden, bedoeld in het tweede lid, vastgesteld, en
    • b. de maximale hoogte van bouwwerken binnen het radarverstoringsgebied vastgesteld.
  • 4. Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden als bedoeld in het tweede lid, waarbij wordt overwogen het oprichten van bouwwerken mogelijk te maken die de maximale hoogte, bedoeld in het derde lid, onder b, overschrijden, wordt een beoordeling gemaakt van de gevolgen van die bouwwerken voor de werking van de radar.
  • 5. Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, kan regels stellen met betrekking tot de wijze waarop de gevolgen, bedoeld in het vierde lid, bij die beoordeling worden bepaald en beschreven. Die regels kunnen mede betreffen de wijze van de totstandkoming van de beoordeling.
  • 6. Onze Minister van Defensie beoordeelt de toereikendheid van de beoordeling, bedoeld in het vierde lid, en de aanvaardbaarheid van de daarin beschreven gevolgen voor de werking van de radar.
  • 7. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel link naar wetgeving 2.12, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waarbij ten behoeve van het oprichten van bouwwerken tijdelijk van het bestemmingsplan wordt afgeweken, staat geen overschrijding van de maximale hoogte, bedoeld in het derde lid, onder b, toe, tenzij uit een beoordeling als bedoeld in het vierde lid is gebleken dat de activiteit geen onaanvaardbare gevolgen zal hebben voor de werking van de radar.
  • 8. De regels, bedoeld in het derde lid, onder b, zijn niet van toepassing op bouwwerken:
    • a. die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit reeds in het radarverstoringsgebied, bedoeld in het derde lid, onder a, aanwezig waren;
    • b. waarvoor de bouwvergunning vóór dat tijdstip is verleend, of waarvan de bouw in het op dat tijdstip geldende bestemmingsplan is toegestaan.

Artikel 2.6.10 (beperkingen in verband met militaire laagvliegroutes jacht- en transportvliegtuigen)  

Bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een laagvliegroute voor jacht- en transportvliegtuigen worden geen bestemmingen opgenomen die het oprichten van bouwwerken met een hoogte van meer dan 40 meter te meten vanaf het maaiveld mogelijk maken.