§ 1 Directe regels ter zake van de inhoud van bestemmingsplannen en daarmee gelijk te stellen besluiten

1.1 Algemeen

Voor de nationale belangen die kaderstellend zijn voor besluiten van gemeenten zijn in het besluit regels opgenomen die direct het bestemmingsplan en daarmee gelijk te stellen besluiten betreffen. Zij strekken ertoe dat de nationale ruimtelijke afweging, die door het kabinet in samenspraak met de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal is gemaakt, bij besluitvorming over bestemmingsplannen wordt gerespecteerd.

1.2 Regels die bepaalde inhoudelijke beperkingen stellen aan bestemmingsplannen

Een groot deel van de regels, opgenomen in dit besluit, richt zich rechtstreeks tot de bestuursorganen die belast zijn met de besluitvorming over bestemmingsplannen, provinciale inpassingplannen, beheersverordeningen, projectuitvoeringsbesluiten2 en omgevingsvergunningen3 waarbij van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken. Het merendeel van die regels legt bepaalde beperkingen op. Daarin is een gradatie te onderkennen. Soms zijn die geformuleerd als een «ja, mits» - of als een «ja, voor zover» bepaling. Zo'n bepaling laat het bestuursorgaan een grote beleidsvrijheid om zijn eigen ruimtelijke beleid vorm te geven mits een of enkele specifiek benoemde belangen worden gevrijwaard van inbreuken. Een voorbeeld daarvan is de regel in het besluit dat een nieuw bestemmingsplan of een wijziging van een bestaand bestemmingsplan dat betrekking heeft op het kustfundament alle bestemmingen kan bevatten, die het bestuursorgaan nodig oordeelt voor een goede ruimtelijke ordening van dat gebied mits hierdoor geen significante belemmering ontstaat voor de instandhouding of de versterking van het zandige deel van het kustfundament.

Een ander voorbeeld is te vinden in de titel Waddenzee: op de Waddeneilanden kan een bestemmingsplan de uitbreiding van de bestaande vliegvelden mogelijk maken voor zover die uitbreiding noodzakelijk is voor de verbetering van de vliegveiligheid. Beperkingen die iets verder gaan, kunnen worden aangeduid als een «nee-tenzij» bepaling. Een dergelijke bepaling maakt het alleen mogelijk ruimtelijke ontwikkelingen toe te staan indien het specifiek te beschermen belang niet wordt aangetast. Dit geldt bijvoorbeeld voor de bescherming van de ecologische hoofdstructuur. Hier worden alleen nieuwe ruimtelijke activiteiten toegestaan die de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur niet significant aantasten.

Voor een strakkere beperking is een «nee-als» bepaling gekozen. Een voorbeeld hiervan is de regel dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een rivierbed geen belemmeringen mag laten ontstaan voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier. Tenslotte zijn er in het besluit ook stringente «nee» bepalingen te onderkennen, bijv. de bepaling dat een bestemmingsplan voor de Waddenzee niet de bouw van windmolens in de Waddenzee mogelijk mag maken.

Van een ander karakter zijn de bepalingen die een directe eis bevatten ten aanzien van de inhoud van een bestemmingsplan. titel 2.2 (Project Mainportontwikkeling Rotterdam) bevat daarvan enkele duidelijke voorbeelden, bijvoorbeeld de inhoudelijke eis dat een bestemmingsplan voor de landaanwinning (Maasvlakte 2) voor een oppervlakte van ten hoogste netto 1000 hectare uitgeefbaar bedrijventerrein mogelijk maakt. Ook in het hoofdstuk Waddenzee zijn enkele specifieke regels gesteld omtrent bepalingen die in het bestemmingsplan moeten worden opgenomen.

1.3 Regels ter zake van de voorbereiding van en de toelichting bij bestemmingsplannen

Het besluit stelt geen eisen aan de inhoud van de toelichting bij bestemmingsplannen en inpassingsplannen of de ruimtelijke onderbouwing van projectbesluiten en de voorbereiding van die plannen of besluiten. Het stellen van eisen aan de toelichting van bestemmingsplannen en andere ruimtelijke besluiten heeft als zodanig geen normerende werking, omdat de toelichting bij een dergelijk plan weliswaar een onderbouwing bevat van het met het plan beoogde beleid, maar niet in zichzelf een normerende werking heeft.

In artikel link naar wetgeving 3.1.6, tweede lid, van het Bro is wel een algemene bepaling voor alle bestemmingsplannen opgenomen. Het artikel schrijft voor dat de toelichting bij het bestemmingsplan met het oog op het voorzien in een aantoonbare regionale of intergemeentelijke behoefte aan bedrijventerreinen, haventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen beschrijft op welke wijze rekening is gehouden met de navolgende voorkeursvolgorde:

  • a. het voorzien in de behoefte binnen een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur, met uitzondering van lineaire bebouwing langs wegen, waterwegen of dijken, door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
  • b. het voorzien in de behoefte op locaties die passend, zogenaamd multimodaal ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Indien de toelichting of onderbouwing niet aan de in het besluit of in de provinciale verordening gestelde eisen voldoet kan dat door belanghebbenden (burgers, provincie, rijk of andere overheden) in het kader van de voorbereiding (zienswijze) en de eventuele beroepsprocedure aan de orde worden gesteld.

Omdat de toelichting bij het bestemmingsplan c.q. de onderbouwing van andere besluiten alleen aangepast kan worden tijdens de voorbereidings- of vaststellingsprocedure van het besluit waar het bij hoort, gelden de in het Bro opgenomen verplichtingen ter zake van de inhoud van de toelichting in relatie tot de Barro-voorschriften dus niet voor bestemmingsplannen of andere besluiten die op het moment van inwerkingtreding van dit besluit of de verordening reeds zijn vastgesteld. Omdat de Wro geen toelichting vereist bij een beheersverordening, bevat het besluit dus ook geen eisen aan zo'n toelichting.

In artikel 2.6.9 zijn verder enkele bepalingen opgenomen die de voorbereiding van bestemmingsplannen en inpassingsplannen of de ruimtelijke onderbouwing van projectbesluiten betreffen. Hierin wordt bepaald dat bij de voorbereiding van de besluiten die betrekking hebben op gronden gelegen binnen een bij ministeriële regeling te bepalen afstand vanaf een radarstation en waarbij wordt overwogen het oprichten van bouwwerken met een grotere dan een bepaalde hoogte mogelijk te maken, een beoordeling wordt gemaakt van gevolgen van die bouwwerken voor het zenden of ontvangen van radiogolven door het radarstation.