direct naar inhoud van Regels
Plan: Springendal en Dal van de Mosbeek
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9923.ipSdalDvdM-va01

Regels

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 het plan

Het "Springendal en Dal van de Mosbeek" van de provincie Overijssel;

1.2 inpassingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervalt in het GML-bestand NL.IMRO.9923.ipSdalDvdM-va01 met bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding Als het een vlak betreft;

1.5 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.6 agrarisch gebruik

het gebruik van gronden voor het telen van gewassen en het houden van dieren;

1.7 archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken zijnde;

1.9 bemesten

het op of in de bodem brengen van meststoffen;

1.10 bestaand
  • 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd op basis van een bouwvergunning of omgevingsvergunning;
  • 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische toestemming;
1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit op een aanvraag om een omgevingsvergunning of een al verleende omgevingsvergunning;

1.14 beweiden

begrazing met (pluim)vee;

1.15 boom

een houtachtig, opgaand gewas, zowel levend als afgestorven;

1.16 boom- en sierteelt

de teelt van boomkwekerijgewassen, zoals laanbomen, klimplanten, rozen inclusief onderstammen en buitenrozen, coniferen, sierheesters, kerstbomen, heidesoorten, bos- en haagplantsoen en vruchtbomen en -struiken inclusief vruchtboomonderstammen;

1.17 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.18 containerteelt

het niet in de volle grond telen van gewassen, oftewel een niet-grondgebonden teelt;

1.19 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.20 dierlijke meststoffen

Uitwerpselen van voor gebruiks- of winstdoeleinden gehouden dieren, daaronder inbegrepen de geheel of gedeeltelijk verteerde maag- of darminhoud van deze dieren en mengsels van strooisel met de uitwerpseleen, alsook de producten daarvan (Meststoffenwet);

1.21 duiker

Een civieltechnisch kunstwerk in een weg of toegangsdam, die is bedoeld om wateren met elkaar te verbinden;

1.22 dunning

velling, welke uitsluitend als een verzorgingsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand moet worden beschouwd;

1.23 ecologische waarden

De aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling;

1.24 educatief medegebruik

medegebruik gericht op de overdracht van informatie en kennis;

1.25 eiwitrijke gewassen

de vlinderbloemige gewassen als bedoeld in bijlage 6 bij deze regels;

1.26 extensief dagrecreatief medegebruiik

een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, de aanleg van een vis- of picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;

1.27 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 geomorfologische waarden

de waarden van een gebied die uitdrukking geven aan de vormen van het aardoppervlak in verband met de wijze van hun ontstaan;

1.29 grasland

gronden waarop gras wordt geteeld;

1.30 graslandvernieuwing

lichte grondbewerking, waarbij de ondergrond vrijwel onberoerd blijft en altijd een dekkende vegetatie zichtbaar blijft;

1.31 greppel

een geul in de grond voor de afvoer van water;

1.32 groeimedium

materiaal in vaste of vloeibare vorm, niet zijnde grond, dat wordt gebruikt of bestemd om te worden gebruikt als voedingsbodem voor planten;

1.33 gunstige staat van instandhouding van een natuurlijke habitat

staat van instandhouding van een natuurlijke habitat waarvoor geldt dat:

  • a. het natuurlijke verspreidingsgebied van de habitat en de oppervlakte van die habitat binnen dat gebied stabiel zijn of toenemen;
  • b. de voor behoud op lange termijn nodige specifieke structuur en functies bestaan en in de afzienbare toekomst vermoedelijk zullen blijven bestaan, en;
  • c. de staat van instandhouding van de voor die habitat typische soorten gunstig is;
1.34 gunstige staat van instandhouding van een soort

staat van instandhouding van een soort waarvoor geldt dat:

  • a. uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog steeds een levensvatbare component is van de natuurlijke habitat waarin hij voorkomt, en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven, en;
  • b. het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden, en;
  • c. er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden;
1.35 hakhout

bomen of boomvormers, die na het afzetten tot op de stobbe weer uitlopen en waarbij periodiek afzetten voor de instandhouding ervan noodzakelijk is;

1.36 houtopstand

boom of landschapselement;

1.37 hydrologische waarden

gronden met een bijzondere betekenis voor het watersysteem van het plansysteem in het Natura 2000 gebied Springendal en Dal van de Mosbeek, vanwege beekherstel, verdrogingsbestrijding, waterberging en/of waterkering.

1.38 instandhoudingsdoelstellingen

doelstelling opgenomen in een aanwijzingsbesluit van een Natura 2000-gebied, ten aanzien van de gunstige staat van instandhouding van de leefgebieden, vereist op grond van de Vogelrichtlijn of ten aanzien van de instandhouding van de natuurlijke habitats of populaties van in het wild levende dierenen plantensoorten vereist op grond van de Habitatrichtlijn.

1.39 kampeermiddel

een onderkomen dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning, maar zonder een met de grond verbonden constructie en zonder plaatsgebonden karakter;

1.40 kampeerterrein

een terrein, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen;

1.41 kappen

het geheel of grotendeels verwijderen van het bovengrondse deel van de houtopstand;

1.42 knijpconstructie

een werk dat toeziet op het gedoseerd afvoeren van een teveel aan water, waardoor het water langer kan worden vastgehouden;

1.43 kunstmest

kunstmatig of chemisch verkregen meststoffen;

1.44 landbouw

akkerbouw, veehouderij - daaronder begrepen elke bedrijfsmatige vorm van het houden van dieren voor gebruiks- of winstdoeleinden- , tuinbouw - daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, planten, bloemen en bloembollen - en bosbouw;

1.45 landbouwgrond

grond waarop daadwerkelijk enige vorm van landbouw wordt uitgeoefend;

1.46 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.47 landschapsplan

een plan waarbij, na realisatie bebouwing van meer dan 3000 m³, het bouw- en bestemmingsvlak is ingepast op een wijze die aantoonbaar past in het type landschap waarin het bouw- of bestemmingsvlak is gelegen. Hierbij is aangesloten op hetgeen in het document Kwaliteitskader Gebiedskenmerken (KG) is opgenomen alsmede aan de "Richtlijnen objectivering casco Noord-Oost Twente" behorende bij de beleidsnota "De casco benadering in Noordoost-Twente', welke is vastgesteld op 10 juli 2012 door de gemeenten Tubbergen en Dinkelland, en dat indien deze beleidsnota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging. De hierin opgenomen aanbevelingen worden opgevolgd bij het opnieuw aanleggen van landschapselementen. Het plan dient door het bevoegd gezag te zijn goedgekeurd;

1.48 mestbassin

een bovengronds bassin voor de opslag van mest ten behoeve van agrarische en

glastuinbouwactiviteiten;

1.49 meststoffen

Dierlijke meststoffen, ongeacht hun bestemming, en producten die bestemd zijn om:

  • 1. te worden toegevoegd aan grond of aan een groeimedium en die geheel of gedeeltelijk bestaan uit stoffen, organismen daaronder begrepen, of mengsels van stoffen, die als zodanig kunnen dienen om grond of een groeimedium geschikt of beter geschikt te maken als voedingsbodem voor planten;
  • 2. te worden gebruikt als groeimedium;
  • 3. te worden gebruikt als voedsel voor planten of delen van planten, voor zover deze producten niet reeds zijn inbegrepen onder 1 of 2.
1.50 Natura 2000

Europees ecologisch netwerk dat bestaat uit de speciale beschermingszones, bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid van de Vogelrichtlijn en artikel 1 onderdeel l van de Habitatrichtlijn;

1.51 Natura 2000 gebied "Springendal en Dal van de Mosbeek"

Het gebied aangewezen door de Staatssecretaris van Economische Zaken bij besluit van 4 juli 2013, kenmerk PDN/2013-045, en latere wijzigingsbesluiten, zoals opgenomen in de bijlagen 3, 4 en 5 bij deze regels;

1.52 natuurakker

kruiden- en faunarijke akker, (meestal) bestaande uit akkerbouwgronden met ijle kruid- of grasachtige vegetaties die zich tussen de verbouwde gewassen bevinden en voldoen aan het beheertype Kruiden- en faunarijke akker N12.05 zoals vastgelegd bij Bij12.

1.53 natuurlijke waarden

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zal de Wet natuurbescherming steeds onderdeel van het toetsingskader zijn;

1.54 Natuurnetwerk Nederland

Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (voorheen: Ecologische Hoofdstructuur), met als doel deze gebieden met elkaar en met het omringende agrarische gebied beter te verbinden;

1.55 ontwateren

het afvoeren van grond- en/of oppervlaktewater met kunstmatige en/of natuurlijke middelen, bijvoorbeeld in de vorm van drainagebuizen, het graven van nieuwe of het verdiepen van bestaande sloten, greppels en beken en vergelijkbare maatregelen;

1.56 overkapping

een bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste een wand;

1.57 peil
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. als in, op of over het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil;
1.58 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.59 rooien

het compleet met wortel en al uit de grond halen van een houtopstand;

1.60 toegestaan agrarisch gebruik

het reguliere gebruik dat, gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor het agrarische gebruik van de gronden;

1.61 toegestaan onderhoud en beheer

het onderhoud dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.62 uitmijnen

het verwijderen van fosfaat uit de bodem door maaibeheer van een gewas, in combinatie met een selectieve kali- en stikstofbemesting;

1.63 vaste stalmest

niet verpompbare dierlijke mest;

1.64 vellen

het kappen of rooien van een houtopstand of verrichten van andere handelingen die de dood of ernstige beschadiging van een houtopstand tot gevolg kunnen hebben;

1.65 verblijfsrecreatie

een vorm van recreatie gericht op ontspanning of vrijetijdsbesteding van recreanten die elders hun hoofdverblijf hebben, en voor een bepaalde periode waarbij ten minste één overnachting plaatsvindt;

1.66 waterbassin

een bovengronds bassin voor de opslag van water ten behoeve van agrarische en glastuinbouwactiviteiten.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de afstand tot de (bouw)perceelsgrens

tussen de grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is;

2.2 de afstand tot de weg

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de as van de bestemming 'Verkeer' dan wel waar geen bestemming geldt, de as van de weg.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals antennes en daarmee naar de aard gelijk te stellen bouwonderdelen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het agrarisch gebruik;
  • b. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebon­den agrarische bedrijfsvoering, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf”;
  • c. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebon­den agrarische bedrijfsvoering in de vorm van een sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf al dan niet in combinatie met detail­handel in ter plaatse gekweekte en geproduceerde planten, struiken, bomen en andere benodigdheden, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf”;
  • d. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf”;
  • e. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebon­den agrarische bedrijfsvoering in combinatie met een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel gemengd agrarisch bedrijf”;
  • f. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in combinatie met een kaasmakerij, verkoop van eigen en streekeigen producten en dagrecreatieve, educatieve en sport- en speelvoorzieningen, met de daarbijbehorende accommodaties en ondersteunende functies, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - specifieke regeling”;
  • g. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering al dan niet in combinatie met mantelzorg, dagbesteding en educatie, voorzover de gronden zijn voorzien van een bouwperceel;
  • h. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhis­torische waarden;
  • i. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de waarden van de historische buitenplaatsen, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - historische buitenplaats”;
  • j. een minicamping, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - minicamping”;
  • k. een schaapskooi ten behoeve van het houden van een schaapskudde, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - schaapskooi”;

en mede bestemd voor:

  • l. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting van een geluidsgevoelige bestemming vanwege een spoorweg, ter plaatse van de algemene aanduidingregel “geluidzone - spoor”;
  • m. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting van een geluidsgevoelige bestemming vanwege luchtvaartverkeer, ter plaatse van de algemene aanduidingregel “luchtvaartverkeerzone”;
  • n. het beschermen van de drinkwaterwinning, de drinkwaterproductie, de drinkwaterdistributie en de grondwaterkwaliteit van een grondwaterbeschermingsgebied, ter plaatse van de algemene aanduidingregel “milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied”;
  • o. het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege een LPG-installatie, ter plaatse van de algemene aanduidingregel “Veiligheidszone - lpg”;
  • p. de bescherming van de functie van de in het aanliggende gebied gesitueerde molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element, ter plaatse van de algemene aanduidingregel “vrijwaringszone - molenbiotoop”;
  • q. het tegengaan van te hoge bebouwing vanwege een straalpad, ter plaatse van de algemene aanduidingregel “vrijwaringszone - straalpad”;

met daaraan ondergeschikt:

  • r. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden;
  • s. doeleinden van agrarisch natuurbeheer;
  • t. cultuurgrond;
  • u. openbare nutsvoorzieningen;
  • v. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • w. wegen en paden;
  • x. beken, plassen, poelen, vennen, sloten, en/of andere watergangen en/of -partijen;
  • y. terreinen voor evenementen;

met de daarbijbehorende:

  • z. bedrijfsgebouwen en overkappingen;
  • aa. bedrijfswoningen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfs­woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
  • ab. veldschuren, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - veldschuur”;
  • ac. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

3.2.1 Gebouwen en overkappingen
  • a. er zullen uitsluitend bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van agrarische bedrijven worden gebouwd, waarbij deze bouwregels eveneens van toepassing zijn voor functies die na ontheffing van de gebruiksregels aan de agrarische bedrijven zijn toegevoegd;
  • b. de gebouwen, waaronder overkappingen, met uitzondering van tunnelkassen en blaastunnels, zullen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd op de gronden die zijn voorzien van een bouwperceel;
  • c. er zullen, behoudens de bestaande, geen kassen en torensilo’s worden gebouwd;
  • d. per gebied, dat is voorzien van een bouwperceel, mogen binnen een bouwvlak uitsluitend gebouwen en over­kappingen ten behoeve van het ter plaatse gevestigde agrarisch bedrijf worden gebouwd;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering zal, voor bedrijven met de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf”, ten hoogste de gezamenlijke oppervlakte bedragen, zoals weergegeven in bijlage 1;
  • f. indien er sprake is van een productiegerichte paardenhouderij mag een rijhal worden gebouwd met een oppervlakte van ten hoogste 1.000 m²;
  • g. indien twee of meer bouwvlakken aan elkaar grenzen zal de a­stand van de gebouwen en overkappingen tot de aan elkaar grenzende bouwgrenzen ten minste 3,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welk geval de bestaande afstand geldt;
  • h. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per bouwperceel bedragen, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning” of “bedrijfswoning uitgesloten”;
  • i. de bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, en de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning zullen ten minste 3,00 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden ge­bouwd, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, de bedrijfswoning op meer dan 50 m van de weg is gesitueerd, dan wel de gebouwen vóór de voorgevel van een bedrijfswoning zijn gebouwd, in welk geval de bestaande afstand dan wel de bestaande situering ten opzichte van de voorgevel van de bedrijfswoning geldt
  • j. de maatvoering van een gebouw of een overkapping zal vol­doen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:

Functie van een bouwwerk   Maximale oppervlakte/inhoud   Goot
hoogte in m  
Dakhelling in °   Hoogte in m  
    per gebouw of overkapping   gezamen-
lijk  
max.   min.   max.   max.  
Bedrijfsgebouw, waar-
onder een overkapping  
-#   -   6,00   18   60   12,00  
Bedrijfswoning   750 m³*   -   3,50*   30*   60*   9,00*  
Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning   -   100 m²   3,50   -   60   -**  
Tunnelkassen en blaastunnels   -   -   -   -   -   1,50  
Veldschuur   bestaand   -   bestaand   bestaand   bestaand   -  
Schaapskooi   -   -   3,50   18   60   12,00  

# bij gebouwen of overkappingen, die groter zijn dan:

- 500 m³, dient het bouwplan vergezeld te gaan van een landschappe­lijk inpassingsplan;

- 2.000 m³, dient het bouwplan vergezeld te gaan van een erfinrich­tingsplan ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing en een goede ruimtelijke kwaliteitsverhouding tot de bestaande be­bouwing.

* tenzij de bestaande maatvoering in geval van bewoning van een boerderijpand met een woongedeelte en een deel meer bedraagt, in welk geval de maatvoering van het boerderijpand inclusief de deel ten hoogste de bestaande maatvoering zal bedragen, waarbij de inhoud van het woongedeelte binnen het boerderijpand ten hoogste 750 m³ zal be­dra­gen, tenzij de bestaande inhoud van het woongedeelte meer bedraagt, in welk geval de inhoud van het woongedeelte binnen het boerderijpand ten hoogste de bestaande inhoud zal bedragen.

** de bouwhoogte van een aan-, uit- of bijgebouw of overkapping zal ten minste 1,00 m lager zijn dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebou­wen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. silo’s, platen en bassins zullen uitsluitend worden gebouwd bin­nen het bouwperceel, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - mestbassin”, in welke geval een mestbassin buiten het bouwperceel mag worden gebouwd;
  • b. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,50 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van de bedrijfswo­ning(en) en/of bedrijfsgebouwen binnen de bouwvlakken ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  • c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal binnen het bouwvlak ten hoogste 10,00 m bedragen;
  • d. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal buiten het bouwvlak ten hoogste 2,00 m bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in

  • a. lid lid 3.2.1 onder b en toestaan dat gebouwen, waaronder overkappingen, gedeeltelijk buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:
    • 1. deze afwijking niet wordt toegepast op gronden die zijn voorzien van de dubbelbestemming ‘Waarde - Essen’;
    • 2. de overschrijding van de bouwgrens ten hoogste 25,00 m zal bedragen en het bebouwde oppervlak niet meer dan 1,5 hectare zal bedragen;
    • 3. de aanvraag om een omgevingsvergunning vergezeld gaat van een landschappelijk inpassingsplan;
    • 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de natuurlijke en archeologische waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. lid 3.2.1 onder c en toestaan dat er kassen worden gebouwd, mits:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de kassen per bouwperceel ten hoogste 500 m² zal bedragen, tenzij de gronden zijn voorzien vande aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf”, in welk geval de ge­zamenlijke oppervlakte van de kassen per bouwperceel ten hoogste 2.500 m² zal bedragen;
    • 2. de goot- en bouwhoogte van de kassen respectievelijk ten hoogste 4,00 m en 10,00 m zal bedragen;
    • 3. deze ontheffingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van boomkwekerijactiviteiten;
    • 4. deze ontheffing niet wordt toegepast op gronden die zijn voorzien van de dubbelbestemming ‘Waarde - Essen’ of ‘Waarde - Archeologie 2’;
    • 5. bij de situering van de kassen rekening wordt gehouden met een goede landschappelijke inpassing, zodanig dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden;
    • 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en archeologische waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. lid 3.2.1 onder e en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen wordt vergroot tot ten hoogste 110% van de gezamenlijke oppervlakte, zoals weergegeven in bijlage 1, mits:
    • 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de verbetering van het dierenwelzijn en/of het verbeteren van de milieusituatie bij een gelijkblijvende productieomvang en bij een gelijkblijvend aantal dieren;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusitu­atie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. lid 3.2.1. onder i en toestaan dat, daar waar geen sprake is van een bestaande afwijkende situatie of een bedrijfswoning op meer dan 50 m van de weg, een bedrijfsgebouw, een overkapping, een aan- of uitbouw of een bijgebouw op een afstand van minder dan 3,00 m achter de voorgevel dan wel vóór de voorgevel van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan mag worden gebouwd, mits:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. lid 3.2.1. onder j en toestaan dat de inhoud van een bedrijfswoning wordt vergroot tot ten hoogste 1.000 m³, mits:
    • 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede of een derde (huishouden van een) persoon;
    • 2. de vergroting noodzakelijk is voor het constante toezicht op het agrarisch bedrijf en er een bedrijfsomvang aanwezig is van minimaal 1,5 VAK in verband met de duurzaamheid van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf;
    • 3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    • 4. er niet eerder een tweede bedrijfswoning is gebouwd;
    • 5. tevens de afwijkingsbevoegdheid in lid 3.5 onder d wordt toegepast;
  • f. lid 3.2.1 onder j en toestaan dat, in geval van gehele sloop van het woongedeelte inclusief het deel met een bestaande inhoud van meer dan 2.000 m³, een nieuw woongedeelte wordt gebouwd met een inhoud van ten hoogste 2.000 m³, mits:
    • 1. het nieuwe woongedeelte wordt gebouwd overeenkomstig de bestaande karakteristieke hoofdvorm;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, de woonsituatie, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • g. lid 3.2.1. onder j en toestaan dat de inhoud van een woongedeelte binnen een boerderijpand wordt vergroot, mits:
    • 1. de inhoud van het woongedeelte ten hoogste de inhoud van het boerderijpand inclusief de deel zal bedragen
    • 2. ;een onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • h. lid 3.2.1 onder j en toestaan dat bedrijfsgebouwen worden gebouwd in de vorm van serrestallen of naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsgebouwen, mits:
    • 1. er ten behoeve van de situering van de stal in verband met het bestaande bebouwingsbeeld en een zorgvuldige landschappelijke inpassing, een erfinrichtingsplan wordt opgesteld;
    • 2. voldaan wordt aan de criteria van de notitie “Serrestallen in Noordoost Twente, maatwerk binnen heldere grenzen”, zoals opgenomen in bijlage 2 bij de toelichting;
    • 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebou­wingsbeeld, de natuurlijke waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • i. lid 3.2.2 onder a en toestaan dat kuilvoerplaten en naar de aard daarmee gelijk te stellen platen ten behoeve van opslagdoeleinden tot ten hoogste 50 m buiten het bouwperceel worden gebouwd, mits:
    • 1. de oppervlakte van een plaat, inclusief opstaande randen, ten hoogste 300 m² zal bedragen;
    • 2. de hoogte van de opstaande randen van een plaat ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
    • 3. tevens de in lid 3.5. onder c genoemde afwijkingsbevoegdheid wordt toegepast dan wel is verleend;
    • 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van mestvergisting en naar de aard daarmee gelijk te stellen activiteiten anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid anders dan de in lid 3.1. toegelaten bedrijvigheid en waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  • c. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische pro­ducten buiten het bouwperceel, met uitzondering van tijdelijke opslag van landbouwproducten (maximaal zes maanden per jaar);
  • d. het opslaan van agrarische producten binnen het bouwperceel voorzover het gronden betreft die gelegen zijn voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van een bedrijfswoning en/of bedrijfsgebouw of, indien geen bedrijfswo­ning aanwezig is, het dichtst bij de weg gelegen bedrijfsge­bouw;
  • e. het opslaan van zand, steen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen materialen, langer dan zes maanden per jaar;
  • f. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden anders dan ten behoeve van het agrarisch gebruik (buiten het bouwvlak) of de bereikbaarheid van bebouwde percelen en veldschuren;
  • g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf” of “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel gemengd agrarisch bedrijf”;
  • h. het splitsen van een bedrijfswoning in meer dan één woning;
  • i. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de verkoop van eigen en streekeigen producten, dan wel detailhandel:
    - vanuit een sierteelt- en/of boomteeltbedrijf, indien de verkoopvloeroppervlakte groter is dan 10% van de bestaande bedrijfsgebouwen, met een maximum van 100 m²;
    - in diervoeders, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - diervoeders”;
  • j. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden anders dan:
    • 1. een minicamping ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - minicamping”, in welk geval in de periode van 15 maart tot 1 november ten hoogste 25 kampeermiddelen mogen worden geplaatst;
    • 2. waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  • k. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning, voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:
    • 1. het beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
    • 2. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte in de bedrijfswoning meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning;
    • 3. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 50 m² bedraagt;
    • 4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
    • 5. detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
  • l. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente bewoning;
  • m. het gebruik van de gronden ten behoeve van sierteelt, boom­teelt, houtteelt of overige opgaande teeltvormen, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - boom- en sierteelt”, niet zijnde boom- en sierteelt binnen de bouwpercelen;
  • n. het gebruik van de gronden ten behoeve van containerteelt, voorzover:
    • 1. de gronden niet binnen of aansluitend zijn gelegen aan het bouwper­ceel van het betreffende boomkwekerijbedrijf met de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf”;
    • 2. de oppervlakte van de gronden ten behoeve van de contai­nerteelt per boomkwekerijbedrijf meer bedraagt dan 1,50 hectare, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de bestaande oppervlakte geldt;
  • o. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  • p. het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de uitbreiding van het aantal veeplaatsen op een agrarisch bedrijf, voordat is aangetoond dat voor het bouwen geen Natuurbeschermingswetvergunning is vereist, dan wel dat is aangetoond dat voor het bouwen een Natuurbeschermingswetvergunning is verleend;
  • q. het gebruik van de gronden ten behoeve van de aanleg van een waterbassin;
  • r. het gebruik van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - specifieke regeling” ten behoeve van een kaasmakerij, verkoop van eigen en streekeigen producten en dagrecreatieve, educatieve en sport- en speelvoorzieningen, met de daarbijbehorende accommodaties en ondersteunende functies anders dan in de bestaande omvang.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 3.1 en 3.4 onder a en toestaan dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie, indien er sprake is van één van de volgende wijzen van mestvergisting:
    - het bedrijf verwerkt in hoofdzaak eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt en naar derden afgevoerd;
    - het bedrijf verwerkt aangevoerde mest geproduceerd door derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op de tot het be­drijf behorende gronden gebruikt,

mits:

    • 1. de gronden zijn voorzien van een bouwperceel;
    • 2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken ten behoeve van de (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)­productvergisting ten hoogste 25.000 m³ zal bedragen;
    • 4. de capaciteit van de vergisting ten hoogste 100 ton per dag bedraagt;
    • 5. de hoogte van een mest- en/of organische (bij)productvergistingsinstallatie ten hoogste 10,00 m zal bedragen;
    • 6. er sprake is van een bouwperceel, gelegen aan een weg die berekend is op zwaar verkeer;
    • 7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. het bepaalde in lid 3.1 en 3.4 onder b en j en toestaan dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met een ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie in de vorm van de in bijlage 2 opgenomen bedrijvigheid, mits:
    • 1. de gronden zijn gelegen binnen de grenzen van een bouwperceel. Bij boerengolf mogen eveneens de bijbehorende landbouw­gronden worden gebruikt;
    • 2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrij­ven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    • 3. niet meer dan 500 m² wordt gebruikt ten behoeve van de ondergeschikte tweede tak of de deeltijdfunctie;
    • 4. er sprake is van een ligging aan een weg die geschikt is voor een eventuele toename van (zwaar) verkeer;
    • 5. alle activiteiten ten behoeve van de uitoefening van de toegelaten bedrijvigheid binnen de bestaande bebouwing wordt ondergebracht;
    • 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het bepaalde in lid 3.4 onder c en toestaan dat gronden en bouwwerken buiten het bouwvlak worden gebruikt voor het opslaan van mest en/of kuilvoer en naar de aard daarmee gelijk te stellen opslag, mits;
    • 1. dit om bedrijfseconomische, ontsluitings- of milieuredenen, bijvoorbeeld vanwege de nabijheid van woningen, noodzakelijk is;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de landschappelijk en natuurlijke waarden, de geomorfologische, de archeologische en cultuurhistorische waarden, de verkeersveiligheid, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. het bepaalde in lid 3.4 . onder h en toestaan dat een bedrijfswoning wordt gebruikt voor meer dan één huishouden ten behoeve van inwoning, mits:
    • 1. deze ontheffing uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede of een derde (huishouden van een) persoon;de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot (tenzij tevens een omgevingsvergunning op grond van lid 3.3. onder d is verleend) en er geen sprake is van splitsing in meerdere woningen;
    • 2. er sprake blijft van één hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft;
    • 3. er sprake blijft van één aansluiting op de verschillende nutsvoorzieningen en er geen toename van het aantal inritten naar het perceel plaatsvindt;
    • 4. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan­grenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    • 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. het bepaalde in lid 3.4 onder j en toestaan dat ter plaatse van een minicamping, voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - minicamping”, het aantal standplaatsen voor kampeermiddelen (voor zo ver kleiner dan 25 kampeermiddelen) wordt vergroot tot ten hoogste 25 kampeermiddelen, mits:
    • 1. er sprake is van een reëel agrarisch bedrijf met een omvang van tenminste 0,25 volwaardige arbeidskracht;
    • 2. de standplaatsen op dan wel direct aangrenzend aan het bestaande kampeerterrein worden ingericht;
    • 3. er ten behoeve van een zorgvuldige landschappelijke inpassing een erfbeplantingsplan, afgestemd op de land­schaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelingsplan, zoals opgenomen in bijlage 5 van de toelichting, is opgesteld;
    • 4. het parkeren plaatsvindt op het eigen terrein;
    • 5. de standplaatsen op een afstand van tenminste 50 m vanaf agrarische percelen en woonhuizen worden gesitueerd;
    • 6. de standplaatsen op een afstand van ten hoogste 100 m van in gebruik zijnde agrarische bedrijfsgebouwen en mestopslag worden gesitueerd;
    • 7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • f. het bepaalde in lid 3.4 onder n en toestaan dat de oppervlakte van de gronden ten behoeve van de containerteelt per boomkwekerijbedrijf wordt vergroot tot ten hoogste 3,00 hectare met de daarbij behorende paden en verhardingen, waarbij tevens een pomphuisje mag worden geplaatst en een waterbassin mag worden aangelegd, mits:
    • 1. de gronden direct zijn gelegen op of nabij het betreffende bouwperceel van het betreffende boom­kwekerijbedrijf;
    • 2. de oppervlakte van het pomphuisje niet meer bedraagt dan 25 m² en de hoogte niet meer bedraagt dan 5,00 m;
    • 3. de hoogte van een waterbassin niet meer bedraagt dan 3,00 m;
    • 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aan­grenzende gronden;
  • g. het bepaalde in lid 3.4 onder o en toestaan dat gronden, voorzover gelegen binnen dan wel direct grenzend aan het bouwperceel dan wel direct grenzend aan een bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik, met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
    • 1. de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de open­bare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
    • 2. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabij­gelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
    • 3. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
    • 4. de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5,00 m en 3,00 m bedragen;
    • 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden van de historische buitenplaatsen.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders,buiten de aangeduide bouwpercelen, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het kappen en/of rooien en/of vellen van bomen en/of houtgewas, niet zijnde bomen en/of houtgewas deel uitmakend van een grondgebonden agrarische teelt, en voorzover niet geregeld volgens de Boswet of krachtens een op grond van de Boswet vastgestelde verordening;
  • b. het aanplanten van bomen en/of houtgewas ten behoeve van bosaanplant tot een aaneengesloten oppervlakte van ten hoogste 1,00 hectare;
  • c. het inrichten van gronden ten behoeve van natuurontwikkeling tot een aaneengesloten oppervlakte van ten hoogste 1,00 hectare;
  • d. het afgraven en/of ophogen van gronden;
  • e. het dempen en/of graven van sloten, poelen, en/of andere water­gangen en/of -partijen;
  • f. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het exten­sief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik;
  • g. het aanleggen en/of verharden van paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van:
    • 1. het aanleggen en/of verharden van wegen ter ontsluiting van percelen en veldschuren; en
    • 2. het aanbrengen van verhardingen tot ten hoogste 5,00 m rondom en aansluitend op veldschuren ten behoeve van het gebruik van veldschuren;
  • h. het aanleggen van ondergrondse, bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen.
3.6.2 Uitzonderingen

Het verbod in lid 3.6.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • a. het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
  • b. het eenmalig afgraven en/of ophogen van gronden met een diepte en/of hoogte van ten hoogste 30 cm betreffen, waarbij wordt gemeten vanaf de hoogte van het maaiveld.
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht wor­den van dit plan;
  • d. betrekking hebben op gronden die zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - historische buitenplaats”;
3.6.3 Beoordelingscriteria
  • a. De in lid 3.6.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden.
  • b. De in lid 3.6.1 onder a en e bedoelde vergunning kan verder slechts worden verleend als er zodanige compensatie plaatsvindt dat de landschappelijke structuur niet onevenredig wordt geschaad.

Artikel 4 Agrarisch - 2a

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - 2a' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het agrarisch gebruik;
  • b. het agrarisch gebruik van gronden met de aanduiding 'eiwitrijke gewassen' voor de teelt van gewassen genoemd in bijlage 6 bij deze regels;
  • c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke, landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
  • d. doeleinden van agrarisch natuurbeheer;
  • e. de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied "Springendal dal en van de Mosbeek";
  • f. het uitvoeren van het inrichtingsplan ten behoeve van het Natura 2000-gebied "Springendal en Dal van de Mosbeek", dat als Bijlage 1, 2, 7, 8 en 9 bij deze regels is gevoegd;
  • g. het uitvoeren van erfinrichtingsplannen en landschapsplannen;

met daaraan ondergeschikt:

  • h. hobbymatig agrarisch gebruik;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • k. wegen, ontsluitingswegen voor bebouwde percelen en agrarische kavelpaden;
  • l. fiets- en wandelpaden;
  • m. beken, plassen, poelen, vennen, sloten, en/of andere watergangen en/of -partijen, al dan niet mede bestemd voor waterberging;

met de daarbij behorende:

  • n. bestaande veldschuren;
  • o. andere bouwwerken.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen of overkappingen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op of in deze gronden mogen de volgende bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd:

  • a. overige bouwwerken, waaronder perceelsafscheidingen, tot een maximale bouwhoogte van 2,50 m;
  • b. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (waaronder duikers, knijpconstructies), nodig voor de uitvoering van het inrichtingsplan dat als Bijlage 1, 2, 7, 8 en 9 bij deze regels is gevoegd;
4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in aanvulling op artikel 21.1 in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid anders dan de in 4.1 toegelaten bedrijvigheid en bedrijvigheid waarvoor onherroepelijke planologische medewerking is verleend;
  • b. het gebruik van gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - uitgesloten boom- en sierteelt' voor boom- en/of sierteelt;
  • c. het gebruik van gronden met de aanduiding 'eiwitrijke gewassen' voor de teelt van andere gewassen dan de eiwitrijke gewassen genoemd in bijlage 6 bij deze regels;
  • d. het toepassen (waaronder uitrijden), gebruiken en opslaan van meststoffen op gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 2 - evenwichtsbemesting' in afwijking van de voor die gronden bepaalde evenwichtsbemesting;
  • e. het ontwateren van gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - ontwatering uitgesloten';
  • f. het gebruik van gronden voor verblijfsrecreatieve doeleinden, met uitzondering van bestaande locaties voor kleinschalig kamperen waarbij uitsluitend in de periode van 15 maart tot 1 november ten hoogste 25 kampeermiddelen worden geplaatst;
  • g. het gebruik van de gronden ten behoeve van een waterbassin;
  • h. het gebruik van de gronden ten behoeve van containerteelt;
  • i. het gebruik van gronden ten behoeve van een paardrijbak;
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
4.4.1 Andere gewassen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.3 onder c, in die zin dat de teelt van andere gewassen dan uitsluitend de eiwitrijke gewassen in bijlage 6 bij deze regels wordt toegestaan, mits geen onevenredige inbreuk wordt gedaan aan de in artikel 4.1 onder b en d genoemde waarden.

4.4.2 Nieuwe locatie kleinschalig kamperen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.3 onder e, in die zin dat een nieuwe locatie voor kleinschalig kamperen wordt toegestaan, mits:

  • a. uitsluitend in de periode van 15 maart tot 1 november ten hoogste 25 kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, worden geplaatst;
  • b. er sprake is van vestiging van een locatie voor kleinschalig kamperen bij een agrarisch bedrijf, dan wel bij een woonhuis met een woonbestemming waar sprake is van een voormalig agrarisch bedrijf;
  • c. de standplaatsen binnen dan wel binnen 50 m van de grenzen van de aanduiding "bouwvlak" worden ingericht;
  • d. een erfinrichtingsplan wordt ingediend, zodanig dat het kampeerterrein op een goede wijze in het landschap en in relatie tot de bestaande bebouwing wordt ingepast;
  • e. het parkeren plaatsvindt op het campingterrein dan wel binnen het bijbehorende bestemmingsvlak;
  • f. de standplaatsen op een afstand van tenminste 50 m vanaf nabijgelegen agrarische percelen, gebruikte agrarische bedrijfsgebouwen, mestopslagen van derden en woningen van derden worden gesitueerd;
  • g. de standplaatsen dusdanig worden gesitueerd dat er sprake is van een clustering van het campingterrein met het bijbehorende agrarische bedrijf;
  • h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de in artikel 4.1onder b en d genoemde waarden, de waarden van landgoederen en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het vellen of doen vellen dan wel aanplanten van bomen en/of houtgewas met een oppervlakte van meer dan 0,1 hectare;
  • b. het inrichten van gronden ten behoeve van natuurontwikkeling tot een aaneengesloten oppervlakte van ten hoogste 1,00 hectare;
  • c. het aanleggen en/of verharden van paden, wegen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² buiten het bouwvlak, met uitzondering van:
    • 1. het aanleggen en/of verharden van wegen ter ontsluiting van bebouwde percelen voorzien van een bouwvlak;
    • 2. het aanbrengen van koe- en kavelpaden;
  • d. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden waarbij hoogteverschillen van 0,30 m of meer worden gerealiseerd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse, bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen.
4.5.2 Uitzondering

Het bepaalde in 4.5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden buiten de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Essen, die:

  • a. het toegestane onderhoud en beheer betreffen, zoals:
    • 1. het periodiek afzetten van hakhout;
    • 2. het kappen bij wijze van dunning;
    • 3. bestaat uit het vellen van kweekgoed en andere houtopstanden als bedoeld in de Wet natuurbescherming;
  • b. het toegestane agrarische gebruik betreffen;
  • c. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden betreffen:
    • 1. waarbij hoogteverschillen tot ten hoogste 0,30 m worden gerealiseerd; of
    • 2. voor een kavelaansluiting tot een maximale breedte van een kavelaansluiting van 5,00 ';
  • d. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • e. dienen ter uitvoering van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd erfinrichtingsplan of landschapsplan.
4.5.3 Beoordelingscriteria
  • a. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de waterhuishouding, de cultuurhistorische, geomorfologische en archeologische waarden en de waarden van landgoederen;
  • b. De omgevingsvergunning genoemd in 4.5.1 onder a kan slechts worden verleend als er zodanige compensatie plaatsvindt dat de landschappelijke structuur niet onevenredig wordt geschaad.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch - 2a' wordt gewijzigd in de bestemming ' Natuur' mits:

  • a. de wijziging past binnen het provinciaal beleid voor het Natuurnetwerk Nederland;
  • b. de wijziging betrekking heeft op een nieuw aaneengesloten gebied met een oppervlakte groter dan 1,00 hectare, dan wel op een nieuw aaneengesloten gebied kleiner dan 1,00 hectare in geval er aangesloten wordt bij een groter bestaand aaneengesloten gebied;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in artikel 4.1 onder b. en d. genoemde waarden en/of doelstellingen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 5 Agrarisch - 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch - 3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het agrarische gebruik;
  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en hydrologische waarden;
  • c. de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied "Springendal dal en van de Mosbeek";
  • d. het uitvoeren van het inrichtingsplan ten behoeve van het Natura 2000-gebied "Springendal en Dal van de Mosbeek", dat als Bijlage 1, 2, 7, 8 en 9 bij deze regels is gevoegd;
  • e. het uitvoeren van erfinirichtingsplannen en landschapsplannen;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, archeologische, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • i. bestaande landbouwwegen, bestaande ontsluitingswegen voor bebouwde percelen, alsmede voet- en fietspaden en overige infrastructurele voorzieningen;
  • j. bestaande beken, plassen, poelen, vennen, sloten, en/of andere watergangen en/of -partijen, al dan niet mede bestemd voor waterberging;

met de daarbij behorende:

  • k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen of overkappingen worden gebouwd.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op of in deze gronden mogen de volgende bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd:

  • a. erf- en terreinafscheidingen tot een maximale bouwhoogte van 1,5 m;
  • b. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (waaronder duikers, knijpconstructies), nodig voor de uitvoering van het inrichtingsplan dat als Bijlage 1, 2, 7, 8 en 9 bij deze regels is gevoegd;
  • c. overige bouwwerken tot een maximale bouwhoogte van 2 m.
5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in aanvulling op artikel 21.1 in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid anders dan de in 5.1 toegelaten bedrijvigheid;
  • b. het gebruik van gronden voor het opslaan van meststoffen en/of andere landbouwproducten en/of -materialen;
  • c. het bemesten van gronden, met uitzondering van niet-dierlijke bemesting, met een stikstofgift van maximaal 50 kg N/ha/jaar en gedurende de periode 1 maart tot en met 31 mei:
  • d. het beweiden van gronden, met uitzondering van beweiding van maximaal 2 GVE/ha, gedurende de periode 1 maart tot en met 31 mei;
  • e. het gebruik van gronden voor verblijfsrecreatieve doeleinden, met uitzondering van bestaande locaties voor kleinschalig kamperen waarbij uitsluitend in de periode van 15 maart tot 1 november ten hoogste 25 kampeermiddelen worden geplaatst;
  • f. het gebruik van de gronden ten behoeve van een waterbassin;
  • g. het gebruik van de gronden ten behoeve van containerteelt;
  • h. het gebruik van gronden ten behoeve van een paardrijbak;
5.4 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 5.3 onder e, in die zin dat een nieuwe locatie voor kleinschalig kamperen wordt toegestaan, mits:

  • a. uitsluitend in de periode van 15 maart tot 1 november ten hoogste 25 kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, worden geplaatst;
  • b. er sprake is van vestiging van een locatie voor kleinschalig kamperen bij een agrarisch bedrijf, dan wel bij een woonhuis met een woonbestemming waar sprake is van een voormalig agrarisch bedrijf;
  • c. de standplaatsen binnen dan wel binnen 50 m van de grenzen van de aanduiding "bouwvlak" worden ingericht;
  • d. een erfinrichtingsplan wordt ingediend, zodanig dat het kampeerterrein op een goede wijze in het landschap en in relatie tot de bestaande bebouwing wordt ingepast;
  • e. het parkeren plaatsvindt op het campingterrein dan wel binnen het bijbehorende bestemmingsvlak;
  • f. de standplaatsen op een afstand van tenminste 50 m vanaf nabijgelegen agrarische percelen, gebruikte agrarische bedrijfsgebouwen, mestopslagen van derden en woningen van derden worden gesitueerd;
  • g. de standplaatsen dusdanig worden gesitueerd dat er sprake is van een clustering van het campingterrein met het bijbehorende agrarische bedrijf;
  • h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de in artikel 5.1 onder b en c genoemde waarden, de waarden van landgoederen en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het af- en of vergraven, egaliseren en/of ophogen van gronden;
  • b. het vellen van bomen en/of houtgewas;
  • c. het aanplanten van bomen en/of houtgewas;
  • d. het dempen van beken, plassen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen;
  • e. het aanleggen en/of verharden van paden, wegen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen;
  • g. het onttrekken van grond- en oppervlaktewater voor agrarische activiteiten.
5.5.2 Uitzondering

Het bepaalde in 5.5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • a. het toegestane onderhoud en beheer betreffen, zoals:
    • a. het periodiek afzetten van hakhout;
    • b. het kappen bij wijze van dunning;
    • c. het toegestane agrarisch gebruik;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. noodzakelijk onderdeel zijn ter uitvoering en instandhouding van het inrichtingsplan dat als Bijlage 1, 2, 7, 8 en 9 bij deze regels is gevoegd;
5.5.3 Beoordelingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan in 5.1, onder b. en c. bedoelde waarden en/of doelstellingen.

5.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch - 3' wordt gewijzigd in de bestemming ' Natuur' mits:

  • a. de wijziging past binnen het provinciaal beleid voor het Natuurnetwerk Nederland;
  • b. de wijziging betrekking heeft op een nieuw aaneengesloten gebied met een oppervlakte groter dan 1,00 hectare, dan wel op een nieuw aaneengesloten gebied kleiner dan 1,00 hectare in geval er aangesloten wordt bij een groter bestaand aaneengesloten gebied;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in artikel 5.1 onder b. en c. genoemde waarden en/of doelstellingen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 6 Agrarisch met waarden - Grasland

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch met waarden - Grasland aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch gebruik, uitsluitend in de vorm van grasland;
  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en hydrologische, waarden;
  • c. de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied "Springendal en Dal van de Mosbeek";
  • d. het uitvoeren van het inrichtingsplan ten behoeve van het Natura 2000-gebied "Springendal en Dal van de Mosbeek", dat als Bijlage 1, 2, 7, 8 en 9 bij deze regels is gevoegd;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • h. bestaande landbouwwegen, bestaande ontsluitingswegen voor bebouwde percelen, alsmede voet- en fietspaden en overige infrastructurele voorzieningen;
  • i. bestaande beken, plassen, poelen, vennen, sloten, en/of andere watergangen en/of -partijen, al dan niet mede bestemd voor waterberging;

met de daarbij behorende:

  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen of overkappingen worden gebouwd.

6.2.2 bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op of in deze gronden mogen de volgende bouwwerken, geen gebouwen worden gebouwd:

  • a. erf- en perceelsafscheidingen tot een maximale bouwhoogte van 1,5 m;
  • b. overige bouwwerken (waaronder duikers, knijpconstructies) nodig voor de uitvoering van het inrichtingsplan dat als Bijlage 1, 2, 7, 8 en 9 bij deze regels is gevoegd;
  • c. overige bouwwerken tot een maximale bouwhoogte van 2 m.
6.3 Specifieke gebruiksregels
6.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in aanvulling op artikel 21.1 in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid anders dan de in 6.1 toegelaten bedrijvigheid;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatie;
  • c. het gebruik van gronden voor het opslaan van landbouwproducten en -materialen;
  • d. het toepassen (waaronder uitrijden), gebruiken en opslaan van meststoffen, met uitzondering van evenwichtsbemesting, waarbij er maximaal 385 kg/ha aan stikstof en maximaal 123 kg/ha per jaar aan fosfaat wordt opgebracht;
  • e. het toepassen (waaronder uitrijden), gebruiken en opslaan van meststoffen, inclusief evenwichtsbemesting, op gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bemesting uitgesloten';
  • f. het scheuren, het omzetten en/of anderszins ingrijpend wijzigen van gronden, met uitzondering van graslandvernieuwing;
  • g. het gebruik van gronden ten behoeve van een paardrijbak;
  • h. het ontwateren van gronden, anders dan in de omvang die in de bestaande situatie is toegelaten;
  • i. het onttrekken van grond- en oppervlaktewater ten behoeve van agrarische activiteiten, met uitzondering van bestaande legale onttrekkingen;
  • j. het dempen van bestaande beken, plassen, poelen, vennen, sloten, greppels en/of andere watergangen en/of -partijen, anders dan ter uitvoering van het inrichtingsplan, dat als Bijlage 1, 2, 7, 8 en 9 bij deze regels is gevoegd.
6.4 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het verbod in:

  • a. artikel 6.3.1 onder d voor het toepassen van evenwichtsbemesting op basis van een deskundigenadvies;
  • b. artikel 6.3.1 onder f onder de volgende voorwaarden:
    • 1. het scheuren mag slechts éénmalig om de drie jaar plaatsvinden;
    • 2. het scheuren is noodzakelijk voor de bedrijfsvoering / de verbetering van de kwaliteit van het grasland;
    • 3. het scheuren gebeurt tot een diepte van maximaal 30 cm onder maaiveld;
    • 4. dieper scheuren is alleen mogelijk als dat aantoonbaar geen verandering in de grondwaterstand veroorzaakt,;
    • 5. De omgevingsvergunning wordt niet verleend zonder positief advies van het waterschap.
  • c. artikel 6.1 onder a voor het gebruik van gronden voor de teelt van de eiwitrijke gewassen genoemd in bijlage 6 bij deze regels, gedurende maximaal één jaar onder de volgende voorwaarde:
    • 1. deze teelt mag alleen plaatsvinden in combinatie met en volgend op de afwijking als bedoeld in lid b;
  • d. het bepaalde in dit artikel onder b en c is niet van toepassing op de percelen in bijlage 10 bij deze regels.
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een

omgevingsvergunning vereist:

  • a. het af- en of vergraven, egaliseren en/of ophogen van gronden;
  • b. het vellen en/of rooien van bomen en/of houtgewas;
  • c. het aanplanten van bomen en/of houtgewas;
  • d. het aanleggen of verharden van wegen, fiets-, voet- en ruiterpaden, parkeervoorzieningen en overige oppervlakteverhardingen;
  • e. het aanleggen van voorzieningen voor extensief dagrecreatief en/of het educatief medegebruik;
  • f. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen;
  • g. het vervangen van bestaande ontwatering.
6.5.2 Uitzonderingen

Het verbod in 6.5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het toegestane onderhoud en beheer betreffen, zoals:
    1. het periodiek afzetten van hakhout;
    2. het kappen bij wijze van dunning;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning;
  • c. noodzakelijk onderdeel zijn ter uitvoering van het inrichtingsplan dat als Bijlage 1, 2, 7, 8 en 9 bij deze regels is gevoegd;
6.5.3 Beoordelingscriteria

De in artikel 6.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in artikel 6.1 onder b en c bedoelde waarden en/of doelstellingen.

6.6 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch met waarden - Grasland' wordt gewijzigd in de bestemming ' Natuur' mits:
    • 1. de wijziging past binnen het provinciaal beleid voor het Natuurnetwerk Nederland;
    • 2. de wijziging betrekking heeft op een nieuw aaneengesloten gebied met een oppervlakte groter dan 1,00 hectare, dan wel op een nieuw aaneengesloten gebied kleiner dan 1,00 hectare in geval er aangesloten wordt bij een groter bestaand aaneengesloten gebied;
    • 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in artikel 5.1 onder b. en c. genoemde waarden en/of doelstellingen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch met waarden - Grasland' van de gronden met de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsbevoegdheid' wordt gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch - 3' in combinatie met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch -3 - evenwichtsbemesting' mits:
    • 1. dit past binnen het Inrichtingsplan dat als Bijlage 1, 2, 7, 8 en 9 bij deze regels is gevoegd;
    • 2. in de planregels van het wijzigingsplan eisen worden gesteld aan de evenwichtsbemesting;
    • 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan an de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 7 Natuur

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. natuur, overeenkomstig het inrichtingsplan ten behoeve van het Natura 2000-gebied "Springendal en Dal van de Mosbeek", dat als Bijlage 1, 2, 7, 8 en 9 bij deze regels is gevoegd;
  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke, landschappelijke, hydrologische, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
  • c. de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied "Springendal en Dal van de Mosbeek";
  • d. het uitvoeren van het inrichtingsplan ten behoeve van het Natura 2000-gebied "Springendal en Dal van de Mosbeek", dat als Bijlage 1, 2, 7, 8 en 9 bij deze regels is gevoegd;
  • e. waterberging;

met daaraan ondergeschikt;

  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. extensief dagrecreatief en educatief medegebruik;
  • h. wegen en paden;
  • i. bestaande beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of –partijen, al dan niet mede bestemd voor waterretentie;

met de daarbij horende

  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen of overkappingen worden gebouwd.

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op of in deze gronden mogen de volgende bouwwerken, geen gebouwen worden gebouwd:

  • a. erf- en perceelsafscheidingen tot een maximale bouwhoogte van 1,5 m;
  • b. kleinschalige bouwwerken ten behoeve van extensief dagrecreatief medegebruik, in de vorm van picknickbankjes en vergelijkbare bouwwerken;
  • c. overige bouwwerken (waaronder duikers, knijpconstructies) nodig voor de uitvoering van het inrichtingsplan dat als Bijlage 1, 2, 7, 8 en 9 bij deze regels is gevoegd;
  • d. overige bouwwerken tot een maximale bouwhoogte van 2 m.
7.3 Specifieke gebruiksregels
7.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in aanvulling op artikel 21.1 in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatie;
  • b. het toepassen (waaronder uitrijden), gebruiken en opslaan van mest en/of andere landbouwproducten e/of -materialen, met uitzondering van bemesting (onder andere in de vorm van uitmijnen) en beweiding ten behoeve van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
  • c. het scheuren, het omzetten en/of anderszins ingrijpend wijzigen van gronden, een en ander met uitzondering van het gebruik dat noodzakelijk is voor de aanleg en/of het beheer van natuurakkers, uitsluitend binnen de functieaanduiding 'specifieke vorm van natuur - natuurakker';
  • d. het gebruik van gronden ten behoeve van een paardrijbak;
  • e. het ontwateren van gronden;
  • f. het onttrekken van grond- en oppervlaktewater ten behoeve van agrarische activiteiten;
  • g. het gebruik van gronden voor boom- en sierteelt;
  • h. het dempen van bestaande beken, plassen, poelen, vennen, sloten, greppels en/of andere watergangen en/of -partijen, anders dan ter uitvoering van het inrichtingsplan, dat als Bijlage 1, 2, 7, 8 en 9 bij deze regels is gevoegd.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een

omgevingsvergunning vereist:

  • a. het af- en of vergraven, egaliseren en/of ophogen van gronden;
  • b. het vellen en/of rooien van bomen en/of houtgewas;
  • c. het aanplanten van bomen en/of houtgewas;
  • d. het graven van beken, plassen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, fiets-, voet- en ruiterpaden, parkeervoorzieningen en overige oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanleggen van voorzieningen voor extensief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik;
  • g. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport, energie- en of telecommunicatiekabels en/of -leidingen;
7.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 7.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het toegestane onderhoud en/of het toegestane natuurbeheer betreffen, waaronder:
    1. het periodiek afzetten van hakhout;
    2. het kappen bij wijze van dunning;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning;
  • c. noodzakelijk onderdeel zijn ter uitvoering van het inrichtingsplan dat als Bijlage 1, 2, 7, 8 en 9 bij deze regels is gevoegd.
7.4.3 Beoordelingscriteria

De in artikel 7.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in artikel 7.1 onder b en c beschreven waarden en/of doelstellingen.

Artikel 8 Tuin - 1

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen in de vorm van gras- en bloemenweiden met daaraan ondergeschikt bomen;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. water;
  • c. paden;

met de daarbij behorende:

  • d. andere bouwwerken.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Andere bouwwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 meter;
  • b. de bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 3,00 m.

Artikel 9 Wonen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen

met daaraan ondergeschikt:

  • b. de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. wegen en paden;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. openbare nutsvoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. tuinen, erven en terreinen.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Op de voor 'Wonen' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 9.1.

9.2.2 Woning

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak is één woning toegestaan;
  • b. een hoofdgebouw wordt uitsluitend gebouwd op de locatie van het bestaande hoofdgebouw;
  • c. de inhoud van een woning binnen een hoofdgebouw zal ten hoogste 750 m³ bedragen, tenzij de bestaande inhoud van een woning binnen een hoofdgebouw meer bedraagt dan 750 m³, in welk geval de inhoud van een woning binnen een hoofdgebouw ten hoogste de bestaande inhoud zal bedragen;
  • d. de goothoogte van een hoofdgebouw mag ten hoogste 3,5 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag ten hoogste 9 meter bedragen;
  • f. de dakhelling bedraagt ten minste 30 graden en ten hoogste 60 graden;
  • g. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag en daar waar bovengrondse gebouwen aanwezig zijn.
9.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij een woning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 3 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, het hoofdgebouw op meer dan 50 m van de weg is gesitueerd, dan wel de gebouwen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw zijn gebouwd, in welk geval de bestaande afstand dan wel de bestaande situering ten opzichte van de voorgevel van het hoofdgebouw geldt;
  • c. in afwijking van het gestelde onder b, dient een carport ten minste 1 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 100 m² bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, tot een maximum van 350 m²;
  • e. de goothoogte mag maximaal 3,5 meter bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag ten hoogste de bouwhoogte van het hoofdgebouw verminderd met 1 m bedragen;
  • g. de dakhelling bedraagt ten minste 30 graden en ten hoogste 60 graden;
9.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan, ten hoogste 2 m mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van kunstobjecten of speeltoestellen mag ten hoogste 5 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2 m bedragen.
9.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 9.2.2 onder b en toestaan dat een hoofdgebouw wordt gebouwd in afwijking van de locatie van het bestaande hoofdgebouw, mits:
    • 1. de huidige situering van het hoofdgebouw belemmeringen oplevert voor de omgeving dan wel voor de bewoners zelf en er met een gewijzigde situering een verbetering kan worden bewerkstelligd ten gunste van een goed woon- en leefklimaat, al dan niet vanwege stedenbouwkundige redenen;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusitu­atie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiks­moge­lijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. artikel 9.2.2 onder c en toestaan dat, in geval van gehele sloop van het hoofdgebouw met een bestaande inhoud van meer dan 2.000 m³, een nieuw hoofdgebouw wordt gebouwd met een inhoud van ten hoogste 2.000 m³, mits:
    • 1. het nieuwe hoofdgebouw wordt gebouwd overeenkomstig de bestaande karakteristieke hoofdvorm;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, de woonsituatie, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. artikel 9.2.2 onder c en toestaan dat de inhoud van een woning wordt vergroot, mits:
    • 1. de inhoud van de woning ten hoogste de inhoud van het hoofdgebouw zal bedragen;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. artikel 9.2.3 onder d en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een woning wordt vergroot tot ten hoogste 200 m², mits:
    • 1. dit noodzakelijk is voor het stallen van dieren en/of de opslag van materieel dat gebruikt wordt voor het onderhoud van eigen gronden dan wel in situaties waar al 100 m² aan stalruimte voor dieren en/of de opslag van materieel aanwezig is;
    • 2. er sprake is van eigendom van gronden buiten het erf met een omvang van ten minste 5.000 m²;
    • 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. artikel 9.2.3 onder d en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een woning meer bedraagt dan 350 m², mits:
    • 1. bij vervanging boven de 9.2.3 onder d toegestane 350 m² ten hoogste 50% van de gesaneerde oppervlakte wordt teruggebouwd;
    • 2. de vervanging bijdraagt aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
    • 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. artikel 9.2.3 onder g en toestaan dat aan- en uit­bouwen tot ten hoogste 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw worden voorzien van een plat dak, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsitu­atie en het straat- en bebouwingsbeeld.
9.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van woningen in combinatie met bedrijfsdoeleinden, anders dan een aan-huis-verbonden beroep of een caravanstalling;
  • b. het gebruik van gedeelten van een woning en/of de bijbehorende bouwwerken bij een woning voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:
    • 1. het beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van het woonhuis, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
    • 2. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte in een hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw;
    • 3. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 50 m² bedraagt;
    • 4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
    • 5. detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
  • c. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente bewoning;
  • d. het gebruik van een hoofdgebouw voor meer dan één woning;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden anders dan in de vorm van boerderijkamers;het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten;
  • f. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken.

Artikel 10 Leiding - Gas

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Gas’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een strook ten behoeve van een hoofdgastransportleiding en afsluiterschema's ten behoeve van het transport van aardgas en het transport van injectiewater dat vrij komt bij mijnbouwactiviteiten en het onderhoud en beheer daarvan;

met de daarbijbehorende:

  • b. veiligheidszones;
  • c. andere bouwwerken.
10.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen

Al hetgeen in deze regels omtrent de andere daar voorkomende bestemming(en) binnen het gebied met de bestemming 'Leiding - Gas' is toegestaan, is uitsluitend toelaatbaar indien en voor zover dat, gehoord de beheerder van de leiding(en), verenigbaar is met het belang van de leiding(en).

10.3 Bouwregels
  • a. In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse aangewezen bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen of andere bouwwerken, anders dan ten behoeve van de gasleiding;
  • b. de hoogte van andere bouwwerken ten behoeve van de gasleiding bedraagt ten hoogste 5 meter.
10.4 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 10.3 onder ain die zin dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, mits:

  • a. vooraf schriftelijk instemming wordt verkregen van de betreffende leidingbeheerder;
  • b. er geen afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de ondergrondse buisleiding.
10.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt, in aanvulling op het bepaalde in artikel 21.1, in ieder geval gerekend:

  • a. het permanent opslaan van goederen;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken als risicogevoelig object.
10.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.6.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  • c. het in de grond brengen van voorwerpen;
  • d. het aanleggen of verharden van andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het rooien of planten van diep wortelende beplanting en bomen.
10.6.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 10.6.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • a. het toegestane onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
10.6.3 Beoordelingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder en er geen afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leidingen.

10.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Leiding - Gas' ter plaatse wordt verwijderd, mits:

  • a. deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, indien er sprake is van het verwijderen dan wel verleggen van een bestaande leiding;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de bodemkundige, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 11 Leiding - Water

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een strook ten behoeve van een hoofdwaterleiding en het onderhoud en beheer daarvan;

met de daarbijbehorende:

  • b. andere bouwwerken.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden zullen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

11.2.2 Bouwwerken

In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse aangewezen bestemmingen zullen op of in deze gronden geen gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.

11.2.3 Overige andere bouwwerken

Voor het bouwen van overige andere bouwwerken geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
11.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 11.2.2 in die zin dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen of andere bouwwerken, worden gebouwd, mits:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de betreffende nutsleiding;
  • b. met een vooraf ingewonnen advies van de betreffende leidingbeheerder wordt aangetoond dat de bouw mogelijk is.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ophogen en afgraven van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het in de grond brengen van voorwerpen;
  • c. het aanleggen of verharden van oppervlakteverhardingen;
  • d. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen die diep wortelen of kunnen wortelen.
11.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in 11.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het toegestane onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
11.4.3 Beoordelingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien met een vooraf ingewonnen advies van de betreffende leidingbeheerder wordt aangetoond dat de werken of werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd en er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leidingen.

11.5 Wijzigingsbevoegdheid
11.5.1 Verwijderen dubbelbestemming

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Leiding - Water' wordt verwijderd, mits:

  • a. deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, indien er sprake is van het verwijderen dan wel verleggen van een bestaande leiding;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de bodemkundige, de cultuurhistorische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 12 Waarde - Archeologie 1

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • de bescherming van archeologische waarden.
12.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken is een omgevingsvergunning van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed noodzakelijk. Een aanvraag daartoe dient bij Burgemeester en Wethouders van de gemeente Tubbergen te worden ingediend.

12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Voor het aanleggen van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, is een omgevingsvergunning van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed noodzakelijk. Een aanvraag daartoe dient bij de gemeente Tubbergen te worden ingediend.

Artikel 13 Waarde - Archeologie 2

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de gebieden met een hoge en zeer hoge verwachtingswaarde.

13.2 Bouwregels
13.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld plaatsvinden moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, zijn aangetoond dat:

  • a. geen archeologische waarden aanwezig zijn; dan wel
  • b. dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; dan wel
  • c. dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten kunnen worden verstoord.
13.2.2 Voorwaarden voor omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.3.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 40 cm en over een oppervlakte groter dan 100 m², behalve indien deze in het kader van onderzoek naar mogelijke historische vindplaatsen wordt uitgevoerd;
  • b. het graven en/of baggeren van sloten, vaarten en andere watergangen dieper dan 40 cm en over een oppervlakte groter dan 100 m²;
  • c. het aanbrengen van drainage dieper dan 40 cm en over een oppervlakte groter dan 100 m²;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 40 cm en over een oppervlakte groter dan 100 m²;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 40 cm en over een oppervlakte groter dan 100 m², behalve indien deze in het kader van onderzoek naar mogelijke historische vindplaatsen worden uitgevoerd.
13.3.2 Advies provinciaal archeoloog

Als de genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden plaatsvinden op een diepte van 0,1 m tot en met 0,4 m op gronden die samenvallen met de bestemming 'Natuur' en deze gronden aantoonbaar nog nooit verstoord zijn geweest, moet provinciaal archeoloog moet worden gehoord voordat wordt begonnen met de uitvoering.

13.3.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in 13.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • a. het toegestane onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie.
13.3.4 Beoordelingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits:

  • a. is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
  • b. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
  • c. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden kunnen worden verstoord.
13.3.5 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
13.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming ‘Waarde - Archeologie 2‘ wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 14 Waarde - Archeologie 3

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.

14.2 Bouwregels
14.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld plaatsvinden moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, zijn aangetoond dat:

  • a. geen archeologische waarden aanwezig zijn; dan wel
  • b. dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; dan wel
  • c. dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten kunnen worden verstoord.
14.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Als blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.3.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 40 cm en over een oppervlakte groter dan 2.500 m², behalve Als deze in het kader van onderzoek naar mogelijke historische vindplaatsen wordt uitgevoerd;
  • b. het graven en/of baggeren van sloten, vaarten en andere watergangen dieper dan 40 cm en over een oppervlakte groter dan 2.500 m²;
  • c. het aanbrengen van drainage dieper dan 40 cm en over een oppervlakte groter dan 2500 m²;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 40 cm en over een oppervlakte groter dan 2.500 m²;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 40 cm en over een oppervlakte groter dan 2.500 m², behalve Als deze in het kader van onderzoek naar mogelijke historische vindplaatsen worden uitgevoerd.
14.3.2 Advies provinciaal archeoloog

Als de genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden plaatsvinden op een diepte van 0,1 m tot en met 0,4 m op gronden die samenvallen met de bestemming 'Natuur' en deze gronden aantoonbaar nog nooit verstoord zijn geweest, moet provinciaal archeoloog moet worden gehoord voordat wordt begonnen met de uitvoering.

14.3.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in 14.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • a. het toegestane onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie.
14.3.4 Beoordelingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, als:

  • a. is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
  • b. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
  • c. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden kunnen worden verstoord.
14.3.5 Voorwaarden omgevingsvergunning

Als blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
14.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, als op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 15 Waarde - Archeologie 4

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.

15.2 Bouwregels
15.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld plaatsvinden moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, zijn aangetoond dat:

  • a. geen archeologische waarden aanwezig zijn; dan wel
  • b. dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; dan wel
  • c. dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten kunnen worden verstoord.
15.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Als blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.3.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 40 cm en over een oppervlakte groter dan 5.000 m², behalve Als deze in het kader van onderzoek naar mogelijke historische vindplaatsen wordt uitgevoerd;
  • b. het graven en/of baggeren van sloten, vaarten en andere watergangen dieper dan 40 cm en over een oppervlakte groter dan 5.000 m²;
  • c. het aanbrengen van drainage dieper dan 40 cm en over een oppervlakte groter dan 5000 m²;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 40 cm en over een oppervlakte groter dan 5.000 m²;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 40 cm en over een oppervlakte groter dan 5.000 m², behalve Als deze in het kader van onderzoek naar mogelijke historische vindplaatsen worden uitgevoerd.
15.3.2 Advies provinciaal archeoloog

Als de genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden plaatsvinden op een diepte van 0,1 m tot en met 0,4 m op gronden die samenvallen met de bestemming 'Natuur' en deze gronden aantoonbaar nog nooit verstoord zijn geweest, moet provinciaal archeoloog moet worden gehoord voordat wordt begonnen met de uitvoering.

15.3.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in 15.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • a. het toegestane onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie.
15.3.4 Beoordelingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits:

  • a. is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
  • b. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
  • c. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden kunnen worden verstoord.
15.3.5 Voorwaarden omgevingsvergunning

Als blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
15.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, Als op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 16 Waarde - Essen

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Essen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologisch en cultuurhistorisch waardevolle essen en steilranden met bijbehorende beplanting.

16.2 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen of overkappingen worden gebouwd.

16.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op of in deze gronden mogen de volgende bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd:

  • a. erfafscheidingen tot een maximale bouwhoogte van 1,00 m;
  • b. perceelafscheidingen tot een maximale bouwhoogte van 2,00 m;
  • c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (waaronder duikers, knijpconstructies), nodig voor de uitvoering van het inrichtingsplan dat als Bijlage 1, 2, 7, 8 en 9 bij deze regels is gevoegd.
16.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in aanvulling op het gestelde in 21.1 in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het plaatsen van kampeermiddelen;
  • b. het aanbrengen en/of veroorzaken van veranderingen in de hoogte van een es, zoals die bestond ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan, als gevolg van het gebruik van de gronden;
  • c. het gebruik van gronden voor boom- en sierteelt;
16.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.5.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het afgraven, mengwoelen, diepploegen of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking dieper dan 30 cm;
  • b. het dempen, vergraven en/of graven van sloten, poelen en/of andere watergangen en/of -partijen;
  • c. het aanleggen dan wel wijzigen van drainagesystemen;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het aanplanten van bomen of een houtig gewas voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 30 cm zal worden geroerd.
16.5.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in 16.5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • a. het toegestane onderhoud dan wel het toegestane agrarische gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
16.5.3 Beoordelingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de gronden.

Artikel 17 Waarde - Landschap

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Landschap’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van waardevolle landschapselementen.

17.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, behalve voor zover bestaand, worden gebouwd.

17.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

het verwijderen, vernielen en/of aantasten van waardevolle landschapselementen anders dan ten behoeve van het toegestane onderhoud.

17.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat de dubbelbestemming ‘Waarde - Landschap’ deels wordt verwijderd, mits:

  • a. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter realisering van een doorbraak van perceel naar perceel en die noodzakelijk is voor een goed landbouwkundig gebruik van de gronden, met een maximale breedte van 10,00 m.
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden van het waardevolle landschapselement.

Artikel 18 Waterstaat - Waterberging

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Waterberging aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de retentie van water.

Daar waar de dubbelbestemming Waterstaat - Waterberging samenvalt met een enkelbestemming prevaleert de dubbelbestemming.

18.2 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor activiteiten die effecten op de natuurlijke waarden zullen of kunnen hebben en de retentie van water hinderen;
18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Als en voor zover deze gronden samenvallen met gronden, waarvoor in een andere bestemming een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig is, geldt dat de daarin genoemde werken en werkzaamheden, voor zover deze niet worden uitgevoerd ter realisering of instandhouding van de dubbelbestemming Waterstaat - Waterberging, uitsluitend toelaatbaar zijn als door die werken of werkzaamheden ook geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de geschiktheid van de gronden voor waterretentie.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 19 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 20 Algemene bouwregels

20.1 Verbod ondergronds bouwen

Ondergronds bouwen is niet toegestaan, met uitzondering van de ondergeschikte bouwwerken (waaronder duikers, knijpconstructies) nodig voor de uitvoering van het inrichtingsplan dat als Bijlage 1, 2, 7, 8 en 9 bij deze regels is gevoegd.

Artikel 21 Algemene gebruiksregels

21.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik en laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij het gronden betreft waar een kampeerterrein voor kleinschalig kamperen is toegestaan;
  • b. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • c. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouw- en gebruiksactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • d. het gebruik en laten gebruiken van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en/of standplaatsen voor detailhandel, tenzij hiervoor ingevolge een wettelijk voorschrift een vergunning, en/of afwijking is verleend;
  • e. het storten van puin en afvalstoffen;
  • f. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • g. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame of daarmee gelijk te stellen weilandborden, anders dan tijdelijke borden overeenkomstig de redelijke eisen van welstand;
  • h. het gebruik van gronden voor het beoefenen van gemotoriseerde snelheids- en of behendigheidssporten en de (model)vliegsport.

Artikel 22 Algemene afwijkingsregels

22.1 Bouwen ten behoeve van sanitaire voorzieningen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de bestemmingsregels voor het bouwen van gebouwen, waaronder overkappingen, voor sanitaire voorzieningen ten behoeve van het kleinschalig kamperen, onder de voorwaarde dat:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen, waaronder overkappingen, per kampeerterrein ten hoogste 50 m² zal bedragen;
  • b. de goothoogte van een gebouw of een overkapping ten hoogste 3,00 m zal bedragen;
  • c. de dakhelling van een gebouw of een overkapping ten minste 18º zal bedragen; en
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
22.2 Algemene afwijkingsbepaling

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels van dit Provinciaal inpassingsplan ten aanzien van het strijdig gebruik en het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, onder de voorwaarde dat door middel van een deskundigenrapport is aangetoond dat:

  • a. de beoogde effecten die beschreven zijn in het inrichtingsplan dat als Bijlage 1, 2, 7, 8 en 9 bij deze regels is gevoegd, ook door de voorgestelde afwijkende maatregel(en) worden gerealiseerd;
  • b. de in het inrichtingsplan opgenomen maatregelen geen effect (meer) hebben op de doelstellingen van Natura 2000-gebied "Springendal en Dal van de Mosbeek";
  • c. de milieueffecten van de aangevraagde activiteit/maatregel vallen binnen de bandbreedte van de effecten zoals onderzocht in de aanmeldnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling, opgenomen in bijlage 3 bij de toelichting.

Artikel 23 Algemene aanduidingsregels

23.1 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
23.1.1 Aanduidingsbeschrijving

De voor 'Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het behoud van de grondwaterkwaliteit als onderdeel van de drinkwatervoorziening en -winning van een grondwaterbeschermingsgebied.

23.1.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in aanvulling op het gestelde in 21.1 in ieder geval gerekend:

  • a. een gebruik voor een binnen deze gebiedsaanduiding voorkomende bestemming of functie, waardoor verslechtering van de grondwaterkwaliteit wordt veroorzaakt en/of risico’s op verontreiniging van het grondwater wordt vergroot;
  • b. het gebruik als opslag-, stort-, lozings-, of bergplaats van afvalstoffen.
23.2 Milieuzone - intrekgebied
23.2.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'Milieuzone - intrekgebied' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater in verband met de drinkwatervoorziening.

23.2.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en overkappingen zijn niet toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde is maximaal 3,00 m.
23.2.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 23.2.2 voor het bouwen overeenkomstig de ter plaatse voorkomende bestemmingen, mits advies is gevraagd aan het waterleidingbedrijf.

23.2.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze aanduiding wordt in aanvulling op het gestelde in 21.1 in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor (glas)tuinbouw, fruit- en boomteelt. Deze bepaling is niet van toepassing op akkerbouw.
23.2.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde en van werkzaamheden
a Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • 1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen, mengen en ophogen van gronden;
  • 2. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • 3. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • 4. het gebruiken, storten en opslaan van meststoffen, bestrijdingsmiddelen, verontreinigde grond en/of schadelijke stoffen;
  • 5. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • 6. werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden die een verandering van de waterhuishouding of grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling.

b Uitzonderingen

Het bepaalde in 23.2.5 onder a, vergunningplicht, is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • 1. het toegestane onderhoud en beheer betreffen;
  • 2. in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende omgevingsvergunning.

c Beoordelingscriteria

De omgevingsvergunningen kan slechts worden verleend nadat advies is gevraagd aan het waterleidingbedrijf.

Artikel 24 Overige regels

24.1 Gemeentelijke bevoegdheid

De gemeenteraden van Tubbergen en Dinkelland zijn bevoegd bestemmingsplannen vast te stellen voor gronden of delen van gronden van dit plan onder de voorwaarden dat:

  • a. De uitvoering van maatregelen zoals beschreven in het inrichtingsplan (Bijlage 1, 2, 7, 8 en 9 van de regels) zijn gerealiseerd dan wel op een andere wijze publiekrechtelijk, dan wel privaatrechtelijk, wordt gewaarborgd dat zicht bestaat op de realisatie van de genoemde maatregelen;
  • b. De instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied "Springendal en Dal van de Mosbeek" in het nieuwe bestemmingsplan gerespecteerd blijven.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 25 Overgangsrecht

25.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10% zijn.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
25.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. Het is verboden het met het inpassingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. Als het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.;
  • d. het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  • e. het onder a, b en c toegelaten gebruik is vanaf 2 jaar na het onherroepelijk worden van het plan niet toegestaan, als en voor zo ver dit in strijd is met de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979, respectievelijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.

Artikel 26 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het Springendal en Dal van de Mosbeek.