direct naar inhoud van Artikel 6 Agrarisch - Terpenlandschap
Plan: Butengebiet Dantumadiel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401

Artikel 6 Agrarisch - Terpenlandschap

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Agrarisch - Terpenlandschap ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch gebruik, met uitzondering van boom-/sierteelt, houtteelt, bollenteelt en fruitteelt;
  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden zoals deze tot uitdrukking komen in de volgende kenmerken:
    • 1. de onregelmatige blokverkaveling op oude kleigronden met vaarten en natuurlijke waterlopen;
    • 2. boerenerven die verspreid liggen en op terpen en vaak ontsloten zijn door (op)vaarten;
    • 3. microreliëf in de vorm van terpen, oude kreken en kruinige percelen;
    • 4. historische dijklichamen;
  • c. het behoud, het herstel en de bescherming van dobben en pingoruïnes;
  • d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van natuurvriendelijke oevers langs watergangen;
  • e. landschappelijke inpassing van bebouwing en/of erfbeplanting;
  • f. bestaande infrastructurele voorzieningen;
  • g. fiets-, wandel- en ruiterpaden en extensieve dagrecreatie;
  • h. de waterhuishouding;

met daarbij behorende:

  • bouwwerken;
  • werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;

met dien verstande dat:

6.2 Bouwregels

Op de voor ' Agrarisch - Terpenlandschap ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. gebouwen zijn niet toegestaan, met dien verstande dat bestaande stallen en schuren mogen worden gehandhaafd naar de omvang die zij hadden op het moment van terinzagelegging van het ontwerpplan;
  • b. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. 6.2 aanhef en worden toegestaan dat wordt gebouwd ten behoeve van een functie waarvoor is of wordt afgeweken van de gebruiksregels mits dit in overeenstemming is met de in 6.6.1 genoemde voorwaarden en wordt gebouwd conform de bouwregels;
  • b. 6.2 onder a en worden toegestaan dat tijdelijke schuilstallen met een lichte constructie worden gebouwd met een oppervlakte van niet meer dan 40 m2 en een hoogte van niet meer dan 4 m, welke schuilstallen zijn toegestaan in de periode van 1 oktober tot 1 april.
  • c. 6.2 onder b en worden toegestaan dat een terreinafscheiding ten behoeve van de afscherming van een mestopslag wordt gebouwd met een bouwhoogte van niet meer dan 1,80 m.
6.4.2 Afwegingskader

Een in 6.4 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het wijzigen van de verkavelingsstructuur ter plaatse van het in Bijlage 1 Houtsingelkaart aangegeven singellandschap en jongeheideontginningslandschap, welke verkavelingsstructuur mede wordt bepaald door het slotenpatroon en ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' door houtsingels, waarbij onder wijzigen wordt begrepen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van houtsingels ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' en het al dan niet in samenhang daarmee dempen, verbreden, verdiepen of aanleggen van watergangen langs houtsingels ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel', met dien verstande dat:
    • 1. niet als strijdig gebruik wordt aangemerkt het realiseren van ten hoogste 2 dammen in iedere lange zijde van een perceel met een breedte van ten hoogste 10 m per dam, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam(men) tenminste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert;
    • 2. niet als strijdig gebruik wordt aangemerkt het realiseren van ten hoogste 1 dam in iedere korte zijde van een perceel met een breedte van ten hoogste 10 m per dam, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam tenminste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert;
  • b. de aanleg van houtopstanden of bomen, anders dan voor de erfbeplanting of landschappelijke inpassing van de bebouwing;
  • c. het gebruik als tuin;
  • d. het dempen van kreken;
  • e. het graven, dempen, uitdiepen en wijzigen van dobben en pingoruïnes.
6.5.2 Toegestaan gebruik

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt niet gerekend:

  • a. het kappen van bosschages (met uitzondering van erfbeplanting en de beplanting rond de eendenkooien) om de weidsheid van het landschap te versterken;
  • b. het aanbrengen van ondergeschikte aanpassingen in de infrastructuur met het oog op de verkeersveiligheid, zoals het aanleggen van passeerhavens of daarmee te vergelijken ingrepen.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
6.6.1 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. 6.1 ten behoeve van het gebruik van de grond als paardenbak, mits:
    • 1. de paardenbak wordt gebruikt ten dienste van de bewoners van de woning in het bestemmingsvlak, waaraan de paardenbak aansluitend dient te worden gesitueerd;
    • 2. de afstand tot een woning van een derde niet minder dan 50 m bedraagt;
    • 3. de oppervlakte van de paardenbak niet meer bedraagt dan 20 x 40 m;
    • 4. geen lichtmasten worden geplaatst;
    • 5. geen stapmolen wordt geplaatst;
  • b. 6.1 ten behoeve van het gebruik van de grond voor een kleinschalig kampeerterrein, mits:
    • 1. het kleinschalig kampeerterrein wordt gerealiseerd aansluitend aan een perceel waarop legaal een kleinschalig kampeerterrein is of wordt gerealiseerd;
    • 2. de afstand van het kampeerterrein tot een erf van een derde tenminste 50 m bedraagt;
    • 3. het gezamenlijke aantal standplaatsen voor kampeermiddelen niet meer bedraagt dan 25;
    • 4. de oppervlakte van het kampeerterrein niet minder dan 0,5 hectare bedraagt;
    • 5. het terrein landschappelijk goed wordt ingepast, hetgeen moet blijken uit een door aanvrager ingediend erfinrichtingsplan, dat in overeenstemming is met Bijlage 4 Richtlijnen voor nieuwe ontwikkelingen;
  • c. 6.1 en kan een mestopslagvoorziening worden toegestaan, mits:
    • 1. de capaciteit van de mestopslagvoorziening niet meer bedraagt dan 2.500 m3;
    • 2. op het erf van het bedrijf de opslag van mest niet op een doelmatige wijze kan worden gerealiseerd, gelet op een doelmatige bedrijfsvoering en/of de milieusituatie;
    • 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden zoals bedoeld in 6.1 onder b.
6.6.2 Afwegingskader

Een in 6.6.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.
6.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.7.1 Verbod

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het wijzigen van de verkavelingsstructuur ter plaatse van het in Bijlage 1 Houtsingelkaart aangegeven singellandschap of jongeheideontginningslandschap, welke verkavelingsstructuur mede wordt bepaald door het slotenpatroon en door niet als zodanig aangeduide houtsingels, waarbij onder wijzigen wordt begrepen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van niet als zodanig aangeduide houtsingels en/of het geheel of gedeeltelijk dempen, verbreden, verdiepen of aanleggen van watergangen;
  • b. het kappen van de erfbeplanting wanneer deze is aangelegd volgens een erfinrichtingsplan of beplanting die de functie van afschermende beplanting en/of landschappelijke inpassing vervult;
  • c. het dempen, aanleggen en wijzigen van watergangen, sloten en vaarten en het daarmee wijzigen van de verkaveling;
  • d. het aanleggen en wijzigen van beschoeiingen en kaden;
  • e. het graven, dempen of wijzigen van waterpartijen zoals vijvers;
  • f. het afgraven, ophogen en egaliseren van gronden meer dan 50 cm;
  • g. het aanleggen, verwijderen en/of verharden van wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden en bijbehorende voorzieningen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • h. het vergroten van een terp;
  • i. het aanleggen van houtopstanden of bomen, voor de erfbeplanting of landschappelijke inpassing van de bebouwing.
6.7.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 6.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op:

  • a. werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • c. ten aanzien van het wijzigen van de verkavelingsstructuur: het realiseren van ten hoogste 2 dammen in iedere lange zijde van een perceel, met een breedte van ten hoogste 10 m per dam, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam(men) tenminste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert;
  • d. ten aanzien van het wijzigen van de verkavelingsstructuur: het realiseren van ten hoogste 1 dam in iedere korte zijde van een perceel, met een breedte van ten hoogste 10 m per dam, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam tenminste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert.
6.7.3 Strijd met de bestemming

Uitvoering van de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden is in strijd met de bestemming indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen een onevenredige aantasting kan plaatsvinden van:

  • a. de landschappelijke waarden van deze gronden als bedoeld in 6.1 onder b;
  • b. de aanwezige dobben en pingoruïnes als bedoeld in 6.1 onder c.
6.7.4 Inrichtingsplan

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 6.7.1 onder a wordt uitsluitend verleend op basis van een inrichtingsplan:

  • a. dat een bijdrage levert aan de landschappelijke waarden als bedoeld in 6.1 onder b;
  • b. waaruit blijkt dat de gemiddelde oppervlakte van percelen cultuurgrond die behoren tot het bedrijf van aanvrager, na het uitvoeren van het inrichtingsplan zich bevindt tussen de maximale en de minimale kavelmaat die in Bijlage 2 Richtlijnen voor de inrichting van houtsingels is opgenomen in de kolom 'voorstelbaar' voor het singellandschap en het jongeheideontginningslandschap, zoals aangegeven in Bijlage 1 Houtsingelkaart;
  • c. waaruit blijkt dat de verhouding tussen de breedte en de lengte van ieder in de herinrichting betrokken perceel zich na herinrichting bevindt tussen de maximale en minimale kavelverhouding die in Bijlage 2 Richtlijnen voor de inrichting van houtsingels is opgenomen in de kolom 'voorstelbaar' voor het singellandschap en het jongeheideontginningslandschap zoals aangegeven in Bijlage 1 Houtsingelkaart;
  • d. waaruit blijkt dat verlies aan oppervlaktewater wordt gecompenseerd.
6.8 Wijzigingsbevoegdheid
6.8.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming ' Agrarisch - Terpenlandschap ' wijzigen in de bestemming:

  • a. ' Agrarisch - Agrarisch bedrijf ', uitsluitend ten behoeve van vergroting van een bestaand bouwvlak met de bestemming ' Agrarisch - Agrarisch bedrijf ', indien en voor zover:
    • 1. aannemelijk is gemaakt dat in het bouwvlak, al dan niet vergroot met toepassing van het bepaalde in 3.4.1 geen ruimte meer is;
    • 2. de omvang van het bouwvlak na vergroting niet meer bedraagt dan 3 hectare;
    • 3. de bedrijfseconomische noodzaak voor vergroting tot de gewenste omvang is aangetoond;
    • 4. de toeleidende wegen geschikt zijn voor een toename van het aantal verkeersbewegingen en voor een eventuele verandering van het soort verkeer als gevolg van de uitbreiding;
    • 5. wordt gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
    • 6. de bebouwing landschappelijk goed wordt ingepast, hetgeen moet blijken uit een door aanvrager ingediend erfinrichtingsplan, dat in overeenstemming is met Bijlage 4 Richtlijnen voor nieuwe ontwikkelingen ;
    • 7. door aanvrager is aangetoond dat er geen significant negatieve effecten worden veroorzaakt op een Natura2000-gebied;
  • b. ' Natuur ', indien en voor zover het gronden betreft die in het provinciale natuurbeheerplan zijn aangewezen als natuurontwikkelingsgebied of het gronden betreft die voor natuurcompensatie zijn aangewezen in het compensatieplan voor de Centrale As.
6.8.2 Afwegingskader

Een in 6.8.1 genoemde wijziging kan slechts worden vastgesteld, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de milieusituatie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden;
  • c. de waarden en functies die het plan beoogt te beschermen.