direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Binnenhof
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0851.klBPbinnenhof-v001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op braakliggende gronden in de bebouwde kom van Kruisland. De locatie is globaal gelegen tussen de woonpercelen aan de Wethouder Swagemakersstraat, Langeweg, Eerste Boutweg en de Graaf Engelbrechtstraat. Het betreft een voormalige bedrijfslocatie van een kwekerij. In de huidige situatie zijn restanten van een gesloopte bedrijfsgebouw met bijbehorende verharding en braakliggende gronden aanwezig.

Het concrete voornemen betreft de herontwikkeling van de locatie waarmee 9 levensloopbestendige woningen worden gerealiseerd. De woningen worden in twee rijen van 4 en 5 woningen gerealiseerd. Tevens zal de buitenruimte opnieuw worden ingericht met onder meer parkeervoorzieningen, woonstraten, tuinen en groenvoorzieningen.

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Steenbergen heeft op 24 maart 2015 besloten om in principe medewerking te verlenen aan de voorgenomen ontwikkeling.

De herontwikkeling van het gebied is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan “Kom Kruisland 2013”, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Hierbij zal worden aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is globaal gelegen tussen de woonpercelen aan de Wethouder Swagemakersstraat, Langeweg, Eerste Boutweg en de Graaf Engelbrechtstraat. Het perceel wordt ontsloten op de Wethouder Swagemakersstraat tussen de woningen nr. 3 en nr. 5. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied in het dorp Kruisland en de directe omgeving weergegeven. Opgemerkt wordt dat de aangegeven begrenzing van het plangebied indicatief is. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.klBPbinnenhof-v001_0001.png"

Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied in het dorp Kruisland en ten opzichte van de directe omgeving (Bron: ArcGIS)

1.3 Huidig planologisch regiem

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Kom Kruisland 2013". Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Steenbergen op 20 juni 2013. Daarnaast geldt het "Paraplubestemmingsplan 2015 (gemeente Steenbergen)", zoals vastgesteld op 24 september 2015. De wijzigingen uit dit parapluplan zijn (waar noodzakelijk) doorvertaald in dit plan. Hierna is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan "Kom Kruisland 2013" opgenomen. Met de rode omlijning is de begrenzing van het plangebied indicatief aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.klBPbinnenhof-v001_0002.png"

Afbeelding 1.2 Uitsnede van het bestemmingsplan "Kom Kruisland 2013" (Bron: gemeente Steenbergen)


Het plangebied heeft op basis van het geldende bestemmingsplan de bestemmingen 'Agrarisch', 'Wonen', 'Tuin' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch perceel. Aangezien ter plaatse geen bouwvlak aanwezig is, zijn geen gebouwen toegestaan. Daarnaast zijn beperkte delen van het plangebied bestemd tot 'Wonen' (zonder bouwvlak) en 'Tuin'. Dit betreft een deel van het perceel van de woning aan de Wethouder Swagemakersstraat 3 dat bij de herontwikkeling wordt betrokken. Ter plaatse van deze bestemmingen zijn tuinen en erven met bijbehorende gebouwen bij de woningen toegestaan.

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voorkomende bestemmingen, bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Door middel van bouwregel en een omgevingsvergunningenstelsel is deze planologische bescherming vastgelegd.

Het herontwikkelen van het plangebied met woningbouw is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische kaders voor de gewenste ontwikkeling.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven.

Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Noord-Brabant en de gemeente Steenbergen beschreven.

In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue.

Hoofdstuk 6 gaat in op het wateraspect.

In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 9 gaat in op de betrokkenheid van bestuursorganen en burgers.

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis Kruisland

Kruisland is als nederzetting gesticht in de in 1487 bedijkte polder en droeg aanvankelijk de naam Engelsdorp of Engelsberg. Het dorp Kruisland heeft een planmatig karakter en is hoofdzakelijk gelegen op het kruispunt van de as Langeweg – Roosendaalseweg die van noord naar zuid loop en de haaks hierop gerichte as van de Markt en de Molenstraat.

Van oudsher is Kruisland een agrarische nederzetting geweest met een verzorgende functie voor het omliggende landelijke gebied. Het dorp heeft zich slechts langzaam ontwikkeld, tot het midden van de vorige eeuw is het een wat verstild agrarisch dorp gebleven. Wel kenmerkt het dorp zich van oudsher door een grote zelfstandigheid, hetgeen zich onder meer uit in het feit dat de gemeentenaam lange tijd luidde ‘Steenbergen en Kruisland’. Mede door de relatief grote afstanden van circa 8 kilometer tot de kernen Steenbergen en Roosendaal neemt Kruisland nog steeds een vrij autonome positie in.

2.2 Ruimtelijk- functionele structuur

Het plangebied is gelegen aan de noordkant binnen de bebouwde kom van Kruisland. De ruimtelijke structuur wordt voornamelijk bepaald door de hoofdinfrastructuur. Dit betreffen de langgerekte kruisende historische linten waaraan het dorp ontstaan is, de Roosendaalseweg-Langeweg en de Brugweg-Markt-Molenstraat.

Aan de randen van het dorp zijn de uitbreidingswijkjes zichtbaar, waarvan de tijdgebonden verkaveling duidelijk waarneembaar is. In de omgeving van het plangebied gaat het kleinschalige woongebieden in een orthogonale structuur, met over het algemeen jaren '50 woningen. Midden tussen de ontstane woonblokken zijn nog van oudsher aanwezige agrarische bedrijven aanwezig, waaronder de voormalige kwekerijlocatie in het plangebied. Voor het overige heeft dit deel van Kruisland voornamelijk een woonfunctie. In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van Kruisland weergegeven met de locatie van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.klBPbinnenhof-v001_0003.png"

Afbeelding 2.1 Luchtfoto van het plangebied en de directe omgeving (Bron: ArcGIS)

2.3 Het plangebied

Het plangebied betreft een voormalige bedrijfslocatie van een kwekerij. In de huidige situatie zijn restanten van een gesloopt bedrijfsgebouw met bijbehorende verharding aanwezig. Het plangebied wordt aan alle zijden begrenst door de woonpercelen aan de Wethouder Swagemakersstraat, Langeweg, Eerste Boutweg en de Graaf Engelbrechtstraat. Het perceel wordt ontsloten op de Wethouder Swagemakersstraat tussen de woningen nr. 3 en nr. 5. In afbeelding 2.2 zijn enkele foto's van de huidige situatie in het plangebied weergegeven. In afbeelding 2.3 is een straatbeeld van de toegangsweg (zie de pijl) vanaf de Wethouder Swagemakersstraat weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.klBPbinnenhof-v001_0004.png" Afbeelding 2.2 Foto's huidige situatie in het plangebied (Bron: Natuurbank Overijssel) 

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.klBPbinnenhof-v001_0005.png"

Afbeelding 2.3 Straatbeeld van de toegangsweg vanaf de Wethouder Swagemakersstraat (Bron: Google Streetview) 

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In hoofdstuk 2 is al ingegaan op de huidige situatie in het plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de ontwikkeling zelf ingegaan.

3.1 Gewenste ontwikkeling

Als gevolg van demografische ontwikkelingen zal de komende 10 jaar de bevolkingsgroei langzaam stagneren. Door een demografische ontwikkeling zoals vergrijzing neemt het aantal senioren toe. Ook leiden autonome maatschappelijke ontwikkelingen zoals extramuralisering en het gestegen welvaartsniveau ertoe dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig willen wonen. Deze ontwikkelingen hebben een veranderende vraag aan type woningen in verschillende levensfasegroepen tot gevolg. Zo ook de vraag naar levensloopbestendige woningen.

Het is gewenst de ruimtelijk ongewenste situatie op te heffen en een nieuwe invulling te geven aan het plangebied. Van belang is dat het stedenbouwkundig ontwerp passend is in de omliggende bebouwingsstructuren en bebouwingsmassa’s. Met de herontwikkeling wordt de gehele locatie herontwikkeld en worden maximaal 9 nieuwe woningen gerealiseerd. Gelet op de marktvraag worden grondgebonden levensloopbestendige woningen gerealiseerd. De nieuwe woningen worden aaneengebouwd gerealiseerd waarbij de voorgevel gericht wordt op de toegangsweg. In afbeelding 3.1 is een indicatieve schets van de gewenste situatie opgenomen. De daadwerkelijke invulling kan op ondergeschikte punten afwijken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.klBPbinnenhof-v001_0006.png"

Afbeelding 3.1 Indicatieve schets van de gewenste situatie (Bron: Timek Bouwmanagement)

Aangezien de nieuwbouw tussen de omliggende woonpercelen is gelegen, is de bebouwingsmassa beperkt gehouden tot één bouwlaag met kap. Dit sluit in principe goed aan bij de wens om levensloopbestendige woningen (slaap-, bad- en woonkamer en keuken op de begane grond) te realiseren.

De hoofdgebouwen bestaan uit twee delen, een deel met kap en een deel zonder kap. De goot- en bouwhoogte van de delen van hoofdgebouwen met kap mag respectievelijk maximaal 3,3 en 7,5 meter bedragen. De goot- en bouwhoogte van de delen van hoofdgebouwen zonder kap mag maximaal 3,3 meter bedragen. Tevens mogen bijbehorende bouwwerken gerealiseerd worden, waarbij de goot- en bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen, dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 meter.

Tevens zullen de aaneengebouwde woningen worden voorzien van een berging op het achterperceel. Alle woningen zijn bereikbaar via de achterzijde. De twee buitenste woningen via het zijerf en de overige woningen via een achterpad.

De openbare ruimte wordt ingericht met de ontsluitingsweg, parkeerplaatsen en groenvoorzieningen. De bestaande toegangsweg tussen de woningen Wethouder Swagemakersstraaat 3 en 5 wordt verbreed. Om dit mogelijk te maken wordt de garage van Wethouder Swagemakersstraaat 3 gesloopt en het woonperceel verkleind. In afbeelding 3.2 zijn impressies van de gewenste situatie opgenomen. De daadwerkelijke invulling kan op ondergeschikte punten afwijken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.klBPbinnenhof-v001_0007.png"

Afbeelding 3.2 Impressies invulling van het plangebied in vogelvlucht (Bron: Timek Bouwmanagement)

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Uitgangspunten

Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' opgesteld. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.

In dit geval wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • stedelijkheidsgraad: weinig stedelijk
  • stedelijke zone: rest bebouwde kom
  • functie: wonen, koop, tussen/hoek
  • parkeernorm: 1,6 per woning
  • verkeersgeneratie: 7,0 per woning
3.2.2 Verkeer

De verkeersgeneratie voor de woningen bedraagt (9 x 7,0 =) 63 verkeersbewegingen per etmaal. Hierbij wordt opgemerkt dat het levensloopbestendige woningen betreffen, waarbij een aantal huishoudens zeer waarschijnlijk een lagere verkeersgeneratie met zich mee brengt.

De ontsluiting van de parkeervoorzieningen vindt plaats via de toegangsweg tussen de woningen aan de Wethouder Swagemakersstraat 3 en 5. De toegangsweg wordt over de gehele lengte verbreed tot minimaal 4,7 meter. De aansluiting op de Wethouder Swagemakersstraat wordt zodanig gewijzigd dat relatief eenvoudig de toegangsweg kan worden opgedraaid vanuit westelijke richting (Langeweg).

De Wethouder Swagemakersstraat komt op korte afstand uit op de Langeweg. Beide wegen beschikken over voldoende capaciteit voor de toename aan verkeersbewegingen.

3.2.3 Parkeren

De parkeerbehoefte voor de woningen bedraagt (9 x 1,6 =) 15 parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen worden in de openbare ruimte gerealiseerd, op het binnenterrein in het plangebied. Hiertoe worden minimaal 15 nieuwe parkeerplaatsen aangelegd, zoals weergegeven in afbeelding 3.1. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm. De parkeernorm is vastgelegd in de regels van dit plan.

Hierbij wordt opgemerkt dat het levensloopbestendige woningen betreffen, waarbij een aantal huishoudens mogelijk in een lagere parkeerbehoefte voorzien, waardoor te allen tijde ruim voldoende parkeergelegenheid aanwezig is.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het beleid vanuit het Rijk, de provincie Noord-Brabant en gemeente Steenbergen. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
4.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in de provincies Noord-Brabant en Limburg zijn:

  • Het verbeteren van het vestigingsklimaat van de Brainport Zuidoost-Nederland (waaronder Brainport Avenue rond Eindhoven) en Greenport Venlo door het optimaal benutten en waar nodig verbeteren van de (internationale) bereikbaarheid van deze gebieden via weg, water, spoor en lucht (o.a. verdere ontwikkeling Eindhoven Airport en uitvoering Programma Hoogfrequent Spoorvervoer);
  • Versterking van de primaire waterkeringen (hoogwaterbeschermingsprogramma) en het samen met decentrale overheden uitvoeren van de gebiedsgerichte deelprogramma's Zuidwestelijke Delta, Rijnmond-Drechtsteden en Rivieren van het Deltaprogramma;
  • Het samenwerken met decentrale overheden in de generieke deelprogramma's Veiligheid, Zoet water en Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden;
  • Het (internationaal) buisleidingennetwerk vanuit Rotterdam en Antwerpen naar Chemelot en het Ruhrgebied ruimtelijk mogelijk maken;
  • Onderzoek uitvoeren naar het goederenvervoer op het spoor op de langere termijn inclusief uitvoeren afspraken uit de MIRT-verkenning Antwerpen-Rotterdam hierover;
  • Uitvoeren onderzoek naar ruimtelijke en infrastructurele opgaven rond de Greenport Venlo;
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV) over de grens.

4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.klBPbinnenhof-v001_0008.png"

Afbeelding 4.1 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)


Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder voor duurzame verstedelijking is het noodzakelijk inzicht te geven in de in afbeelding 3.1 genoemde begrippen 'regionale behoefte' en 'bestaand stedelijk gebied'.

Regionale behoefte

Uit de nota van toelichting behorende bij artikel 3.1.6 Bro (Staatsblad 2012, 388, pp. 49-50) blijkt dat met regionale behoefte niet per se wordt gedoeld op een bovengemeentelijke behoefte (regionaal in de zin van meerdere gemeenten omvattende). Centraal staat een passend regionaal schaalniveau; in geval van een lokale ontwikkeling kan het daarom ook gaan om een lokale (binnen de gemeente) vallende behoefte. Een dergelijke behoefte kan dan worden gezien als “regionale behoefte” zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro.

Bestaand stedelijk gebied

De ruimtevraag moet bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Op basis van gebiedsspecifieke situatie dient bepaald te worden wat wordt ervaren als stedelijk gebied.

In de Bro is in artikel 1.1.1 een definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied. De definitie luidt:  'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Stedelijke ontwikkeling

In de Bro is in artikel 1.1.1 een definitie opgenomen voor stedelijke ontwikkeling. De definitie luidt: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

4.1.2 Toetsing van het initiatief aan de Ladder voor duurzame verstedelijking en overig rijksbeleid

De SVIR laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de SVIR.

Ten aanzien van de ladder van duurzame verstedelijking wordt het volgende geconstateerd:

In meerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is uitgesproken dat kleinschalige woningbouw geen stedelijke ontwikkeling is als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (waaronder ABRS 8 april 2015, 201401119/1/R1 waarbij het ging om 9 woningen ABRvS 4 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:653 waarbij het ging om tien woningen; behoudens samenhang met een groter woningbouwproject).

Dit bestemmingsplan voorziet in maximaal 9 nieuwe grondgebonden woningen, waarbij geen sprake is van samenhang met andere woningbouwprojecten. Gelet op de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling is in voorliggend geval dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. Er hoeft dan ook geen verdere toetsing plaats te vinden aan de “Ladder voor duurzame verstedelijking”.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening
4.2.1.1 Algemeen

De Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Noord-Brabant. De structuurvisie is op 1 oktober 2010 door de Provinciale Staten vastgesteld en op 1 januari 2011 in werking getreden. Op 19 maart 2014 is de partiële herziening 2014 vastgesteld.

In de Structuurvisie ruimtelijke ordening zijn de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 opgenomen, met een doorkijk naar 2040. De visie is bindend voor de provincie Noord-Brabant zelf en doorvertaling in de (provinciale) verordeningen zorgt voor een doorwerking naar lagere overheden.

De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen, te weten deel A 'Visie en sturing' en deel B 'Structuren: ambitie, beleid en uitvoering'. Naast deze delen is als specifiek onderdeel van de structuurvisie het onderdeel 'Gebiedspaspoorten' opgenomen. Dit is een uitwerking van de structuurvisie die als apart document is vastgesteld. De gebiedspaspoorten bevatten de landschapskenmerken die bepalend zijn voor de kwaliteit van een gebied of een landschapstype en hoe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan het behoud en versterking daarvan.

De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem. Met aandacht voor hoogwaterbescherming, droogte, biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen. Met aandacht voor cultuurhistorische waarden en de leefbaarheid van kleine kernen. En een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied, met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Met aandacht voor sterke regionale economische clusters, (inter) nationale bereikbaarheid, knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden).

De ruimtelijke visie is vertaald in de volgende 14 provinciale ruimtelijke belangen:

  • 1. Regionale contrasten
  • 2. Een multifunctioneel landelijk gebied
  • 3. Een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem
  • 4. Een betere waterveiligheid door preventie
  • 5. Koppeling van waterberging en droogtebestrijding
  • 6. Duurzaam gebruik van de ondergrond
  • 7. Ruimte voor duurzame energie
  • 8. Concentratie van verstedelijking
  • 9. Sterk stedelijk netwerk
  • 10. Groene geledingszones tussen steden
  • 11. Gedifferentieerd aanbod aan goed bereikbare vrijetijdsvoorzieningen
  • 12. Economische kennisclusters
  • 13. (inter)nationale bereikbaarheid
  • 14. Beleefbaarheid stad en land vanaf de hoofdinfrastructuur


Op basis van de Visiekaart is het gebied gelegen binnen 'Zeekleipolders'. Opgemerkt wordt dat het een visiekaart betreft waarin gebieden met globale vlekken zijn aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.klBPbinnenhof-v001_0009.png"

Afbeelding 4.2 Uitsnede Visiekaart provinciale structuurvisie (Bron: Provincie Noord-Brabant)

Op basis van de Structuurkaart is het plangebied gelegen binnen 'Kernen in het landelijk gebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.klBPbinnenhof-v001_0010.png"

Afbeelding 4.3 Uitsnede Structuurkaart provinciale structuurvisie (Bron: Provincie Noord-Brabant)

Kernen in landelijk gebied

In het landelijk gebied bieden vitale kernen landelijke en meer kleinschalige woon- en werkmilieus. Ontwikkelingen voor wonen, werken en voorzieningen zijn gericht op de eigen behoefte. Voor de opvang van de woningbouwbehoefte geldt het principe van bouwen voor migratiesaldo-nul. Om de leefomgeving aantrekkelijk te houden, verplaatsen bedrijven die hier qua aard, schaal en functie niet meer bij passen naar werklocaties rond de steden. Leefbaarheid is een belangrijk aandachtspunt. Samen met de bewoners wordt gezocht naar mogelijkheden om gemeenschappelijke voorzieningen voor de kernen te behouden.

4.2.1.2 Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het herontwikkelen van een braakliggend terrein binnen de bebouwde kom. Door het voornemen wordt bijgedragen aan het voorzien in eigen woningbouwbehoefte uit de kern. De locatie wordt volledig heringericht waarmee wordt bijgedragen aan een kwalitatief hoogwaardige woonbuurt. Middels deze inbreiding blijft er sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling aansluit bij de beleidsuitgangspunten zoals verwoord in de provinciale structuurvisie.

4.2.2 Verordening ruimte 2014
4.2.2.1 Algemeen

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de structuurvisie.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de structuurvisie te laten doorwerken is de Verordening ruimte 2014. De Verordening ruimte 2014 is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

4.2.2.2 Beoordeling

Het plangebied wordt op basis van de kaart behorende bij de verordening aangemerkt als 'bestaand stedelijk gebied'. In afbeelding 4.5 is een uitsnede van de kaart behorende bij de provinciale verordening opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.klBPbinnenhof-v001_0011.png"

Afbeelding 4.5 Uitsnede kaart provinciale verordening (Bron: Provincie Noord-Brabant)

In voorliggend geval is er sprake van een binnenstedelijke woningbouwontwikkeling. Hierdoor zijn met name artikel 3.2 en artikel 3.5 (in combinatie met artikel 12.4 onder b) van de Verordening ruimte 2014 van belang. Op deze artikelen zal hierna nader worden ingegaan.

Artikel 3.2 Stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied

Bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling zijn uitsluitend gelegen in bestaand stedelijk gebied.

In de verordening is het begrip 'bestaand stedelijk gebied' nader gedefinieerd als: gebied dat het bestaande ruimtebeslag van een kern bevat ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies;


Artikel 3.5 Regels voor nieuwbouw van woningen

  • 1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwbouw van woningen bevat een verantwoording over de wijze waarop:
    • a. de afspraken die daaromtrent in het regionaal ruimtelijk overleg bedoeld in artikel 12.4, onder b, zijn gemaakt, worden nagekomen;
    • b. de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken genoemd onder a en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.
  • 2. Onder harde plancapaciteit voor woningbouw bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan de capaciteit voor nieuw te bouwen woningen waarover een gemeente beschikt:
    • a. die wordt uitgedrukt in aantallen woningen, en
    • b. die is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarbij de bestemming nog niet is verwezenlijkt.

Artikel 12.4 Taken regionaal ruimtelijk overleg

Het regionaal ruimtelijk overleg bevordert in het belang van de regionale ruimtelijke samenhang dat de deelnemers:

b. regionale afstemming plegen en afspraken maken over de planologische voorbereiding van de nieuwbouw van woningen;

4.2.2.3 Toetsing van het initiatief aan de Verordening ruimte 2014

Artikel 3.2

Op basis van de verbeelding behorend bij de verordening is het plangebied aangemerkt als 'bestaand stedelijk gebied'. De voorgenomen ontwikkeling is dan ook in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.2 van de verordening.

Artikel 3.5 in combinatie met artikel 12.4 onder b

In voorliggend geval worden per 2 jaar afspraken gemaakt tussen de gemeenten gelegen in West-Brabant. De afspraken zijn doorvertaald in de Woonvisie 2015 van de gemeente Steenbergen. In dit geval worden 9 woningen toegevoegd op een binnenstedelijke locatie. Voor de toetsing van het initiatief aan de gemeentelijke woonvisie wordt kortheidshalve verwezen naar de volgende paragraaf. Geconcludeerd wordt dat het bouwen van maximaal negen woningen op een inbreidingslocatie in Kruisland in overeenstemming is met hetgeen is bepaald in regionaal verband. Daarmee is het plan in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.5 en artikel 12.4 van de Verordening Ruimte 2014.

4.2.3 Conclusie toetsing van het initiatief aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant verwoorde en in de Verordening ruimte 2014 verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie gemeente Steenbergen
4.3.1.1 Algemeen

Op 31 mei 2012 heeft de gemeente Steenbergen de “Structuurvisie Steenbergen” vastgesteld. Hierin wordt op hoofdlijnen de ruimtelijke visie voor de gemeente Steenbergen geschetst voor de komende 10-15 jaar. Deze structuurvisie is de kapstok geweest voor de vigerende bestemmingsplannen, waarin de uitgangspunten zijn vertaald in specifieke ruimtelijke regels. De Visie is uitgewerkt op de onderwerpen:

  • Wonen
  • Werken/Economie
  • Voorzieningen
  • Landelijk gebied/buitengebied
  • Toerisme en recreatie
  • Verkeer

Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom zoals weergegeven in afbeelding 4.6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.klBPbinnenhof-v001_0012.png"

Afbeelding 4.6 Uitsnede structuurvisiekaart gemeente Steenbergen (Bron: gemeente Steenbergen)

4.3.1.2 Wonen

De toekomstige woningbouwopgave zal zich concentreren op de kernen Steenbergen en Dinteloord. De concrete afspraken zijn vastgelegd in de Woonvisie 2015. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.3.2.

Op grond van de herziene woningbehoefteramingen 2014 van de provincie, wordt er vanuit gegaan dat de gemeente Steenbergen op grond van het zogenaamde lage scenario 755 woningen toevoegt aan de woningvoorraad gedurende de periode 1-1-2014 tot 31-12-2023.

4.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie

De herontwikkeling van het plangebied draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid van de kern. Ruimtelijk en functioneel zijn de woningen goed inpasbaar in de omgeving. Momenteel beschikt de gemeente Steenbergen over een harde plancapaciteit van 508 woningen, waardoor er nog voldoende ruimte aanwezig is voor het realiseren van dit plan waarin 9 woningen worden toegevoegd aan de woningvoorraad. Geconcludeerd wordt dat het plan past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie.

4.3.2 Woonvisie 2015
4.3.2.1 Algemeen

De Woonvisie 2015 is vastgesteld op 19 maart 2015. Het beleid is gericht op de nieuwbouw van woningen met daaraan toegevoegd het belang van de bestaande woningvoorraad, de woonomgeving en de huisvesting van arbeidsmigranten. De bestaande woningvoorraad wordt vanwege de te verwachten beperkte groei van de nieuwbouw steeds belangrijker. Nieuwbouw heeft invloed op de bestaande bouw en andersom. Er is gebruik gemaakt van verschillende bronnen en onderzoeken naar de woonbehoefte. In de woonvisie staat niet in detail aangegeven wat er in de toekomst gaat gebeuren en hoe dit moet gebeuren. De woonvisie is een richtinggevend beleidsdocument waarin de nieuwe rol van de gemeente als faciliterende overheid nadrukkelijk naar voren komt.

4.3.2.2 Beleidskeuzes nieuwbouw

Uit de analyse blijkt er nog een opgave voor de bouw van verschillende woontypen. Op de korte termijn is er vooral vraag naar geschikte woningen voor starters op de koopmarkt en voor levensloopbestendige huurwoningen zowel grondgebonden als appartementen. Uit de cijfers blijkt echter ook dat er een potentiële vraag is naar wat duurdere woningen vrijstaand of halfvrijstaand. Vanwege de crisis op de woningmarkt is deze vraag momenteel niet duidelijk aanwezig. De verwachting is wel dat deze potentieel aanwezige vraag binnen nu en enkele jaren weer wel wordt ingevuld. Middels de jaarlijkse monitoring zal dit goed in de gaten gehouden worden en daar waar nodig kan het bouwprogramma dan worden aangepast. De gemeente kiest er dus ook voor om gelet op de concrete marktvraag niet enkel levensloopbestendige woningen te bouwen (slaap-, bad- en woonkamer op de begane grond). Dit doet er niet aan af dat ook bij nieuwbouw aandacht zal zijn voor levensloopbestendig en energetisch bouwen. Bij de verkoop van o.a. gemeentelijke gronden zal levensloopbestendig en energetisch bouwen worden gestimuleerd. Bij het energiezuinig of energieneutraal bouwen wordt aangesloten bij wat opgenomen is in het convenant duurzaam bouwen. In de nieuwbouw valt vanwege de beperkte toename echter aanzienlijk minder winst te halen op deze punten dan in de bestaande bouw.

De planning geldt voor de gehele gemeente en zal dienen te worden gerealiseerd op een aantal locaties. In de gemeentelijke structuurvisie van mei 2012 zijn deze locaties opgenomen. Een aantal nieuwe locaties is hieraan nog toegevoegd. Per kern worden de volgende locaties ontwikkeld tot de periode 1-1-2020 of wordt er mogelijk planologisch medewerking gegeven (zachte locaties). Mogelijk omdat de beoordeling van andere planologische aspecten zoals voldoende parkeergelegenheid, bodemverontreiniging, bedrijven en milieuzonering etc., etc. alsnog kan leiden tot negatieve besluitvorming. Bij de zachte plannen staat bewust geen aantal per locatie genoemd, omdat in het verleden is gebleken dat men aan dergelijke aantallen, hoewel slechts een inschatting, al bepaalde rechten ontleend. Vandaar slechts een indicatie qua aantallen aan zachte plancapaciteit voor de gehele gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.klBPbinnenhof-v001_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.klBPbinnenhof-v001_0014.png"

In regionaal verband (subregio West-Brabant de gemeente Bergen op Zoom, Roosendaal, Woensdrecht, Halderberge, Moerdijk, Rucphen en Steenbergen) worden op basis van de verordening Ruimte van de provincie (duurzaamheidsladder Bro) om de twee jaar afspraken gemaakt over de nieuwbouwproductie voor de daarop volgende 10 jaar in de subregio en per gemeente. Momenteel geldt voor de gemeente Steenbergen de afspraak dat er gebouwd kan worden voor migratiesaldo 0 + 300 extra woningen voor het Agro-Foodcluster Nieuw-Prinsenland.

De woningbehoefteprognose 2014 van de provincie voor de gemeente Steenbergen en de op basis hiervan gemaakte regionale afspraken vormen geen belemmering voor deze ontwikkeling.

4.3.2.3 Toetsing van het initiatief aan de Woonvisie 2015

De in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling is opgenomen voor de 'zachte plannen' voor de kern Kruisland. Aan de ontwikkeling is door het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Steenbergen op 24 maart 2015 in principe medewerking verleend. Het plan voorziet in 9 levensloopbestendige woningen (grondgebonden). De woningen passen daarmee in de actuele kwalitatieve vraag. De 9 woningen dragen, voor een beperkt deel, bij aan het realiseren van de kwantitatieve behoefte. Geconcludeerd wordt dat het plan past binnen de uitgangspunten van de Woonvisie 2015.

Hoofdstuk 5 Milieu-aspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, milieuzonering, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en het Besluit milieueffectrapportage.

5.1 Geluid

5.1.1 Kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied
5.1.2.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische kaders voor de realisatie van maximaal 9 nieuwe grondgebonden woningen. Een woning wordt op basis van de Wgh aangemerkt als geluidsgevoelig object.

5.1.2.2 Wegverkeerslawaai

De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting LDEN op de gevels van woningen ten gevolge van een weg bedraagt conform de Wet geluidhinder 48 dB. Op grond van de Wgh bevindt zich aan weerszijden van een weg een geluidszone. Dit geldt niet voor wegen met een maximum snelheid van 30 km per uur.

Alle wegen(wegdeelten) rondom het plangebied vallen binnen het 30 km/uur-gebied. Aangezien deze wegen geen zone in het kader van de Wet geluidhinder hebben, is een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Wel dient er aangetoond worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In voorliggend geval kennen de betreffende wegen een lage verkeersintensiteit en zijn bedoeld voor bestemmingsverkeer. Op de Langeweg is sprake van meer doorgaand verkeer. Echter is tussen het plangebied en de Langeweg lintbebouwing aanwezig waardoor sprake is van afscherming.

Dit bestemmingsplan voorziet tevens niet in de realisatie van een nieuwe geluidsbron (gezoneerde weg). Op de nieuw aan te leggen weg binnen het plangebied geldt een maximum snelheid van 30 kilometer per uur en is bedoeld voor bestemmingsverkeer (doodlopend). Wegen met een dergelijke maximumsnelheid hebben geen wettelijke geluidszone.

Voor wat betreft wegverkeerslawaai wordt opgemerkt dat er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen.

5.1.2.3 Railverkeerslawaai

In de nabijheid van het plangebied zijn geen spoorlijnen aanwezig. Het aspect railverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.1.2.4 Industrielawaai

In de nabijheid van het plangebied zijn geen gezoneerde bedrijventerreinen aanwezig. In paragraaf 5.2 wordt nader ingegaan op industrielawaai als gevolg van individuele bedrijven. Hier wordt geconcludeerd dat het aspect industrielawaai geen belemmering vormt.

5.1.3 Conclusie

De aspecten wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

5.2.1 Kader

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoewel de richtafstanden in 'Bedrijven en milieuzonering' indicatief zijn, worden deze afstanden wel als harde eis gezien door de Raad van State bij de beoordeling of bedrijven op een passende afstand van woningen worden gesitueerd.

5.2.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

In onderstaande tabel worden de richtafstanden per milieucategorie weergegeven, waarbij is aangegeven dat wanneer wordt uitgegaan van 'gemengd gebied' de richtafstanden met één afstap kunnen worden verkleint. Deze verkleining met één afstandsstap is voor het aspect gevaar niet zonder meer mogelijk. Het plangebied maakt onderdeel uit van een woongebied. Het gebied is aan te merken als omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
5.2.3 Situatie plangebied
5.2.3.1 Algemeen

De feitelijke situatie betreft de realisatie van woningbouw in het plangebied. Woningen zijn milieugevoelige objecten. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.2.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

5.2.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich enkele milieubelastende functies. In onderstaande tabel zijn de functies, de milieucategorie, de richtafstand en de daadwerkelijk afstand genoemd. De daadwerkelijke afstand is gemeten vanaf de bestemmingsgrens van de milieubelastende functie tot aan het bouwvlak van de nieuwe woningen.

Functie   Milieucategorie   Richtafstand   Daadwerkelijk afstand  
Bedrijfsbebouwing kwekerij
(Eerste Boutweg 18)  
2   30 meter   60 meter  
Timmerwerkplaats
(Langeweg 10)  
3.1   50 meter   75 meter  
Maatschappelijke voorziening
(Graaf Engelbrechtstraat 14)  
2   30 meter   70 meter  

Gelet op de aangegeven afstanden uit de tabel wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand. Derhalve zal in het plangebied sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.

Indien uit wordt gegaan van de omgekeerde werking blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van bestaande bedrijven. Daarbij wordt opgemerkt dat er reeds woningen tussen het plangebied en de bedrijfspercelen aanwezig zijn die daarmee maatgevend zijn.

5.2.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkeling waar dit plan in voorziet.

5.3 Bodem

5.3.1 Kader

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek te worden verricht.

Rouwmaat Groep heeft in het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten en de conclusies opgenomen. Het volledige onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 1 van deze toelichting.

5.3.2 Situatie plangebied

Tijdens de veldwerkzaamheden is gelet op het voorkomen van asbest. Visueel is op de bodem en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Wel zijn op zintuiglijke wijze een aantal afwijkende waarnemingen gedaan, namelijk kooldeeltjes en baksteen.

Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:

  • de grond plaatselijk licht verontreinigd is met PAK, Kobalt en Molybdeen;
  • het grondwater licht verontreinigd is met Barium.

Het is bekend dat in het grondwater zware metalen in sterk fluctuerende gehalten kunnen voorkomen, zowel door natuurlijke bronnen als door menselijke activiteiten veroorzaakt (vermesting). De gehalten betreffen dan (natuurlijke) achtergrondwaarden.

De verhoogde gehalten PAK in de grond worden (deels) waarschijnlijk veroorzaakt door de waargenomen antropogene bestandsdelen (puin-/kooldeeltjes) en/of door microscopisch kleine deeltjes (bijv. roet). Het betreffen dan diffuus verspreide verontreinigingen.

De hypothese "De gehele locatie is onverdacht" dient grotendeels aangenomen te worden. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar het onderzochte terreindeel voor de geplande bouwdoeleinden te gebruiken.

5.3.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de ontwikkeling waar dit plan in voorziet.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Kader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
5.4.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.4.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.4.2 Situatie plangebied

Voor kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier – op basis van in te voeren verkeersgegevens - worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Het omslagpunt waarbij een project eventueel een bijdrage van betekenis kan leveren ligt bij circa 1250 voertuigbewegingen (auto’s zonder vrachtverkeer) per etmaal. Het aantal verwachtte vervoerbewegingen als gevolg van de 9 grondgebonden woningen ligt beduidend lager (zoals beschreven in paragraaf 3.2) dan dit aantal, waarmee het project NIBM is.

5.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Kader

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de ‘Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen’ (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).


Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.5.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het blauw omlijnde gebied behoort niet tot het plangebied van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.klBPbinnenhof-v001_0015.png"

Afbeelding 5.1 Uitsnede Risicokaart Nederland (Bron: Risicokaart.nl)


Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
5.5.3 Advies Brandweer

Naar aanleiding van de verdere uitwerking van het plan heeft de Brandweer Midden- en West-Brabant aangegeven om in de ontwerpfase voldoende rekening te houden met brandveiligheidsaspecten, de bereikbaarheid en bluswatervoorziening.

Uiteraard dienen alle zaken te voldoen aan het Bouwbesluit en worden ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning getoetst.

Bluswatervoorziening

  • 1. Een bouwwerk heeft een toereikende bluswatervoorziening. Dit geldt niet indien de aard, ligging of het gebruik van het bouwwerk dat naar het oordeel van het bevoegd gezag niet vereist.
  • 2. De afstand tussen een bluswatervoorziening als bedoeld in het eerste lid en een brandweeringang als bedoeld in artikel 6.36, eerste lid, is ten hoogste 40 m.
  • 3. Een bluswatervoorziening als bedoeld in het eerste en tweede lid is onbeperkt toegankelijk voor bluswerkzaamheden.

Bereikbaarheid bouwwerk voor hulpverleningsdiensten

  • 1. Tussen de openbare weg en ten minste een toegang van een bouwwerk voor het verblijven van personen ligt een verbindingsweg die geschikt is voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten.
  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing:
    • a. op een gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 1.000 m² en een vuurbelasting van ten hoogste 500 MJ/m², bepaald volgens NEN 6090;
    • b. op een bouwwerk met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m²;
    • c. op een lichte industriefunctie uitsluitend voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten, met een permanente vuurbelasting van ten hoogste 150 MJ/m², bepaald volgens NEN 6090;
    • d. indien de toegang tot het bouwwerk op ten hoogste 10 meter van een openbare weg ligt, of
    • e. indien de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk naar het oordeel van het bevoegd gezag geen verbindingsweg als bedoeld in het eerste lid vereist;
  • 3. Tenzij het bestemmingsplan of een gemeentelijke verordening anderszins bepaalt heeft een verbindingsweg als bedoeld in het eerste lid:
    • a. een breedte van ten minste 4,5 meter;
    • b. een verharding over een breedte van ten minste 3,25 meter, die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van ten minste 14.600 kilogram;
    • c. een vrijgehouden hoogte boven de kruin van de weg van ten minste 4,2 meter, en
    • d. een doeltreffende afwatering.
  • 4. Een verbindingsweg als bedoeld in het eerste lid is over de in het derde lid voorgeschreven hoogte en breedte vrijgehouden voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten.

Opstelplaats voor brandweervoertuigen

  • 1. Bij een bouwwerk voor het verblijven van personen zijn zodanige opstelplaatsen voor brandweervoertuigen dat een doeltreffende verbinding tussen die voertuigen en de bluswatervoorziening kan worden gelegd.
  • 2. De afstand tussen een opstelplaats als bedoeld in het eerste lid en een brandweeringang als bedoeld in artikel 6.36, eerste lid, is ten hoogste 40 m.
  • 3. Een opstelplaats voor brandweervoertuigen als bedoeld in het eerste lid is over de voorgeschreven hoogte en breedte als bedoeld in artikel 6.37, derde lid, vrijgehouden voor brandweervoertuigen.
  • 4. Hekwerken die een opstelplaats als bedoeld in het eerste lid afsluiten, kunnen door hulpdiensten snel en gemakkelijk worden geopend of worden ontsloten met een systeem dat in overleg met de brandweer is bepaald.

Met het ontwerp is voldoende rekening gehouden met voorgenoemde ontwerpeisen. De toegangsweg wordt met dit plan verbreed waarmee kan worden voldaan aan de minimale bereikbaarheidseisen voor hulpverleningsdiensten. Tevens zijn voldoende opstelmogelijkheden in de openbare ruimte en bluswatervoorzieningen.

5.5.4 Conclusie

Het project is in overeenstemming met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid en voldoet aan de door de regionale brandweer gestelde eisen (in het kader van een bestemmingsplan).

 

5.6 Ecologie

5.6.1 Kader

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

Natuurbank Overijssel heeft binnen het plangebied een quickscan uitgevoerd. In de volgende subparagrafen worden de resultaten uit dit onderzoek behandeld. Voor de volledige quickscan wordt verwezen naar Bijlage 2 van deze toelichting.

5.6.2 Gebiedsbescherming

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura 2000) worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ's).

5.6.2.1 Natura 2000-gebieden

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.

Het plangebied ligt niet in- of in de directe omgeving van Natura2000-gebied. In een straal van drie kilometer rondom het plangebied ligt geen Natura2000-gebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op de instandhoudingsdoelen van Natura2000-gebied.Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen Natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.

5.6.2.2 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen: Ecologische Hoofdstructuur (EHS), is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als EHS is gelegen op circa 600 meter afstand. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal waardoor de voorgenomen activiteit geen negatief effect op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de NNN heeft. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.

5.6.3 Soortenbescherming
5.6.3.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

5.6.3.2 Situatie plangebied

Er is in het onderzoeksgebied gekeken naar de aanwezigheid van beschermde planten en dieren, nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteit een negatief effect heeft op beschermd leefgebied van dieren.

Het plangebied bestaat uit braakland, open zand, jonge (natuurlijke) opslag van bomen en struiken en een slooplocatie en wordt omgeven door huizenblokken en siertuinen. De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied tot een weinig geschikt leefgebied voor beschermde soorten. Mogelijk nestelen er ieder voortplantingsseizoen vogels in het plangebied en benutten sommige algemene- en weinig kritische amfibieën-, grondgebonden zoogdieren en vleermuissoorten het plangebied als foerageergebied. Geen van deze soorten bezetten een vaste rust- of voortplantingslocatie in het plangebied. Door uitvoering van de voorgenomen activiteit wordt de functie van het plangebied voor deze soorten niet aangetast.

Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten, dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om deze werkzaamheden uit te voeren is augustus-februari.

Met inachtneming van bezette vogelnesten, vormt de Ff-wet geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten. Er is geen nader onderzoek vereist en er hoeft geen ontheffing ex. art. 75C van de Ff-wet aangevraagd te worden.

5.6.4 Conclusie

De ecologische aspecten vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.7 Archeologische en cultuurhistorische waarden

5.7.1 Archeologie
5.7.1.1 Kader

Op grond van de Monumentenwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Monumentenwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.7.1.2 Situatie plangebied

Het plangebied ligt binnen het bestemmingsplan 'Kom Kruisland'. Bij deze bestemming geldt een verplichting tot archeologisch onderzoek bij een oppervlakte vanaf 100 m² en een diepte vanaf 50 cm-mv. Aangezien de voorgenomen bodemingreep deze ondergrenzen ruimschoots overschrijdt, is een archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Hamaland Advies heeft een Bureauonderzoek en Verkennend Booronderzoek Archeologie uitgevoerd. Hierna worden de resultaten uit dit onderzoek behandeld. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 3 van deze toelichting.

Bureauonderzoek

Het bureauonderzoek toont aan dat voor het plangebied een lage verwachting geldt op archeologische vindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum en Mesolithicum. Daarnaast geldt een middelhoge verwachting op vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Archeologische resten worden verwacht vanaf het maaiveld tot het pleistocene zand op ca. 2,2m-mv. Potentiële archeologische niveaus uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd liggen in of net onder de bouwvoor tot een diepte van ca. 80cm-mv. Door het bouwrijp maken van de kavel in de vijftiger jaren kan de bodem tot onbekende diepte zijn verstoord.

Aanwezige archeologische vindplaatsen kunnen bestaan uit nederzettingsterreinen en jachtkampen, maar ook maar ook uit archeologische resten die zich in de nabijheid van nederzettingsterreinen bevinden, zoals akkerlagen, karrensporen, wegen, vuursteenstrooiingen etc. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat resten van graven en andere kleinschalige fenomenen als dumps en veldovens lastig op te sporen zijn met behulp van booronderzoek.

Booronderzoek

Op grond van het veldonderzoek is vastgesteld dat in het plangebied sprake is van perimariene afzettingen (kalkhoudende klei) van de Formatie van Echteld op (Holland)veen behorend tot de Formatie van Nieuwkoop. De basis van het profiel wordt gevormd door verspoeld dekzand behorend tot de Formatie van Boxtel. Behalve subrecente bodemingrepen in de bovenste 60 cm van het bodemprofiel, zijn er geen aanwijzingen voor menselijke bewoning aangetroffen in het plangebied. De bodem is gevormd onder relatief natte omstandigheden die niet erg geschikt waren voor permanente menselijke bewoning.

Op grond van de onderzoeksresultaten van het bureauonderzoek en het inventariserend veldonderzoek is geen aanleiding om vervolgonderzoek te laten uitvoeren in het plangebied. Mochten er ondanks de lage verwachtingswaarde tijdens de uitvoering toch archeologische vondsten worden gedaan dan is er sprake van een meldingsplicht.

5.7.2 Cultuurhistorie
5.7.2.1 Kader

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a) opgenomen dat een wijzigingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.7.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de Provincie Noord-Brabant, in het plangebied zelf geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten of andere cultuurhistorische waarden. In de directe omgeving van het plangebied komen eveneens geen monumenten of cultuurhistorische waarden voor.

5.7.3 Conclusie

Nader archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk en van aantasting van cultuurhistorische waarden is geen sprake.

5.8 Besluit milieueffectrapportage

5.8.1 Kader

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk is;
  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
  • Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling)noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
5.8.2 Situatie plangebied
5.8.2.1 Artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998

Gezien de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling en de ruime afstand tot aan Natura 2000-gebieden (zie ook 5.6.2) wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

5.8.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer:
  • indien het gebied 2000 woningen of meer omvat;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is, aangezien er maximaal 9 nieuwe woningen worden gerealiseerd. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Indien de mogelijkheden van dit plan worden vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Daarnaast blijkt uit dit hoofdstuk en het volgende hoofdstuk dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

5.8.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Waterparagraaf

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW, 2000) schrijft voor dat in 2015 alle waterlichamen een “goede ecologische toestand” (GET), en voor sterk veranderde/kunstmatige wateren een “goed ecologisch potentieel” (GEP) moeten hebben bereikt. De chemische toestand moet voor alle waterlichamen (natuurlijk en kunstmatig) in 2015 goed zijn.

6.1.2 Nationaal beleid

Het Nationaal Bestuursakkoord Water- actueel (NBW-actueel, 2008) is een actualisatie van het oorspronkelijk NBW uit 2003. Het betreft een overeenkomst tussen het rijk, de provincies, het Inter Provinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. Het beleid van WB21 en KRW zijn belangrijke peilers van het akkoord. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden anticiperend op veranderende omstandigheden zoals onder andere de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename verharde oppervlak. In de actualisatie 2008 is meer nadruk gelegd op klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave, ontwikkelingen in de woningbouw en infrastructuur en de implementatie van de Kaderrichtlijn Water.

6.1.3 Provinciaal beleid

Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 heeft meerdere doelstellingen. Het Waterplan bevat het strategisch waterbeleid van de provincie. Daarnaast is het Waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. Het plan is tevens beheerplan voor grondwateronttrekkingen en bovendien is het plan structuurvisie voor het aspect water op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.

6.1.4 Beleid Waterschap

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen.

Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema’s gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema’s/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de Legger.

De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht. De Keur en de Algemene regels zijn te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de ‘natuurlijke’ waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren.

De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de ‘beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen’.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Waterhuishoudkundige aspecten plangebied

Het huidige watersysteem en riolering

Het bestemmingsplann voor de bouw van 9 woningen ligt in de kern Kruisland in de gemeente Steenbergen en binnen het bemalingsgebied centrum dat is voorzien van een gemengd rioolstelsel. In de huidige situatie wordt het afvalwater van de voormalige bedrijfslocatie en het hemelwater van het dak en de omliggende verharding geloosd op de riolering in de Wethouder Swagemakersstraat. Er zijn geen problemen met betrekking tot grondwater.

Het overtollige water wordt via de overstort met een bergbezinkleiding in de Brugweg geloosd op de noordelijk langs deze weg gelegen sloot. Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Er worden geen uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC toegepast. Deze stoffen kunnen zich namelijk ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.

Het toekomstig watersysteem

Nagegaan is aan de hand van de watertoetscriteria of de beoogde wijziging van de voormalige bedrijfslocatie naar woningbouw strijdig is met waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige aanpassingen. In onderstaande tabel zijn deze aspecten weergegeven.

Thema   Uitwerking  
Veiligheid/Waterkering   Er liggen geen primaire of regionale waterkeringen in en/of grenzend aan het plangebied.  
Wateroverlast
(vanuit oppervlaktewater)  
De huidige bebouwing en de daarbij behorende terreinverhardingen worden verwijderd. Daarvoor in de plaats komen 9 woningen met een nieuwe terreinindeling. Het bestaande totale verhardoppervlak, dak en terreinverharding, bedraagt 250 m2.
Het totale verhard oppervlak na realisatie van de woningbouw bedraagt 1.800 m2. De toename van het verhard oppervlak bedraagt 1.550 m2, conform de Keur en de algemene regel 15 van de algemene regels waterschap Brabantse Delta wordt geen retentie geëist omdat de toename minder dan 2.000 m2 bedraagt.  
Riolering/RWZI
 
In de omgeving ligt een gemengd rioolstelsel. Zowel het (huishoudelijk) afvalwater als het hemelwater van de daken en de terreinverharding worden naar dit rioolstelsel afgevoerd. Vervolgens wordt het water afgevoerd naar de zuivering van waterschap Brabantse Delta te Bath.
De rioleringsafvoer vanaf de woningen (het plangebied) zal zodanig worden aangelegd dat een toekomstige aansluiting op een eventueel aan te leggen gescheiden rioolstelsel zonder meer mogelijk is. Een gescheiden rioolstelsel wil zeggen dat het huishoudelijk afvalwater (DWA) en het hemelwater (HWA) van elkaar gescheiden worden. De kosten voor het aanleggen van een gescheiden stelsel in de Wethouder Swagermakersstraat zijn dermate hoog, dat het financieel niet haalbaar is deze kosten te verhalen op voorliggende ontwikkeling. Het gemengde rioleringsstelsel in de Wethouder Swagemakersstraat wordt te zijner tijd vervangen door een gescheiden rioleringsstelsel.
De toename van waterafvoer ten gevolge van de wijziging van de voormalige bedrijfslocatie in de hiervoor genoemde woningbouw is te verwaarlozen.  
Watervoorziening/
-aan- en afvoer  
Niet van toepassing. In zowel de huidige als de toekomstige situatie is geen oppervlaktewater aanwezig.  
Volksgezondheid
(water gerelateerd)  
Niet van toepassing.  
Bodemdaling   De polderpeilen worden niet aangepast. Bodemdaling zal niet optreden.  
Grondwateroverlast   Niet van toepassing.  
Oppervlaktewaterkwaliteit   Om verontreiniging van het oppervlaktewater zoveel als mogelijk te voorkomen dienen duurzame, niet-uitlogende bouwmaterialen te worden toegepast.  
Grondwaterkwaliteit   Niet van toepassing  
Verdroging   Niet van toepassing. Het plangebied is niet gelegen binnen beschermd gebied, conform de Keur Waterschap Brabantse Delta.  
Natte natuur   Niet van toepassing. Geen oppervlaktewaterlichamen met natuurfuncties in of in de omgeving van het plangebied.  
Onderhoud(smogelijkheden) waterlopen   Niet van toepassing. In zowel de huidige als de toekomstige situatie is geen oppervlaktewater aanwezig.  

Op 29 februari 2016 is het concept ontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan het waterschap met het verzoek om conform de watertoets een advies uit te brengen, zoals bedoeld in artikel 3.1.1 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Op 8 april 2016 is heeft het waterschap gereageerd en een positief wateradvies afgegeven. Het complete wateradvies is opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan/wijzigingsplan. Dit wijzigingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (Artikel 1)
    In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

  • Wijze van meten (Artikel 2):
    Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, goothoogte, dakhelling, etc.);
  • Nadere eisen: omschrijving van de nadere eisen die burgemeester en wethouders kunnen stellen;
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde(n) mag afgeweken worden van de aangegeven bouwmogelijkheden;
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig/toegestaan is;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde(n) mag afgeweken worden van de aangegeven gebruiksmogelijkheden;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

In paragraaf 7.3 wordt de bestemming nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.

7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 6)
    Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
  • Algemene gebruiksregels (Artikel 7)
    In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Specifiek is het gebruik van gronden als seksinrichting uitgesloten.
  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 8)
    In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
  • Overige regels (Artikel 9)
    In dit artikel zijn bepalingen op basis waarvan het college van B&W nadere eisen kan stellen.
7.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels (Artikel 10) is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel (Artikel 11) wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

Tuin (Artikel 3)

Deze bestemming heeft vooral betrekking op tuinen behorende bij de woningen. Tevens zijn bijbehorende voorzieningen zoals ontsluitingen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, achterpaden, water en voorzieningen voor de waterhuishouding toegestaan. In deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. De bouwhoogte van erfscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m en voor overige bouwwerken mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 2 m.

Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan. Hierdoor kan ter plaatse van de bestemming 'Tuin' niet vergunningsvrij gebouwd worden.

Verkeer (Artikel 4)

Deze bestemming heeft betrekking op gronden ten behoeve van wegen, woonstraten, voet- en fietspaden; parkeervoorzieningen, in-/uitritten, groenvoorzieningen, bermen en beplanting, geluidswerende voorzieningen, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, kunstobjecten, straatmeubilair en bijzondere centrumdoeleinden. Gebouwen in vorm van nutsvoorzieningen zijn toegestaan. De bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde verschillen per type bouwwerk.

Wonen (Artikel 5)

Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor het wonen in woningen ten behoeve van de huisvesting van één huishouden daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Tevens zijn bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, parkeervoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding toegestaan. Gelet op de aanduiding 'aaneengebouwd', zoals weergegeven op de verbeelding zijn uitsluitend aaneengebouwde woningen toegestaan.

Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De hoofdgebouwen bestaan uit twee delen, een deel met kap en een deel zonder kap. De goot- en bouwhoogte van de delen van hoofdgebouwen met kap mag respectievelijk maximaal 3,3 en 7,5 meter bedragen. De goot- en bouwhoogte van de delen van hoofdgebouwen zonder kap mag maximaal 3,3 meter bedragen. In de buitenste kopgevels van het bouwplan zijn gevelopeningen in de tweede bouwlaag (verdieping onder de kap) uitgesloten.

Bijbehorende bouwwerken (aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen) mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. De gezamenlijke oppervlakte bijbehorende bouwwerken per woning is afhankelijk van de omvang van het bouwperceel. De goot- en bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt maximaal 3 meter dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 meter.

De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen. Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen maximaal 3 meter bedragen.

Het gebruik van bouwwerken ten behoeve van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte is niet toegestaan.

In de specifieke gebruiksregels zijn voorwaarden opgenomen waaronder aan-huis-gebonden beroepen, (kleinschalige) bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast zijn toegestaan. Tevens is binnen deze bestemming een regeling opgenomen die voldoende parkeergelegenheid waarborgt in het bestemmingsplan. Er dient te worden voorzien in de aanleg en instandhouding van minimaal 15 parkeerplaatsen, conform de berekening parkeerbehoefte die is opgenomen in Bijlage 1 van de regels.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Steenbergen. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 9 Betrokkenheid bestuursorganen en burgers

9.1 Vooroverleg

9.1.1 Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Noord-Brabant

De gemeente kan met behulp van een formulier een ruimtelijk plan elektronisch toezenden aan de Provincie Noord-Brabant. Met dat formulier is beoogd de procedure rond het wettelijk vooroverleg te verkorten. Op basis van de ingevulde ruimtelijke aspecten kan in veel gevallen worden volstaan met het invullen van het formulier. De gemeente ontvangt vervolgens via de e-mail een afschrift van de inventarisatie van de ruimtelijke aspecten, waarmee het wettelijk vooroverleg is afgerond.

In het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening, is het bestemmingsplan op 1 maart 2016 door middel van het formulier elektronisch aangemeld bij de provincie Noord-Brabant. De provincie heeft hierop gereageerd dat er geen aanleiding is tot het maken van opmerkingen. Het wettelijk vooroverleg kan als afgerond worden beschouwd.

9.1.3 Waterschap Brabantse Delta

Op 29 februari 2016 is het concept ontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan het waterschap met het verzoek om conform de watertoets een advies uit te brengen, zoals bedoeld in artikel 3.1.1 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Op 8 april 2016 is heeft het waterschap gereageerd en een positief wateradvies afgegeven. Het complete wateradvies is opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting.

9.2 Inloopavond

Op 3 maart 2016 is er voor omwonenden een inloopavond gehouden over het plan tot het bouwen van negen levensloopbestendige woningen aan de Wethouder Swagemakersstraat. Er is tekst en uitleg gegeven over het plan en er zijn tijdens de avond vragen gesteld. Naar aanleiding van de inloopavond zijn er schriftelijke reacties ontvangen van omwonenden. Deze reacties zijn beantwoord door de gemeente en de Nota reacties inloopavond is opgenomen in Bijlage 5 van deze toelichting.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan "Binnenhof" heeft vanaf 2 juni 2016 voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Bij de gemeente zijn gedurende deze periode 11 zienswijzen ingediend. De ingediende zienswijzen zijn beoordeeld en gaven aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan. Voor een samenvatting en beoordeling van de zienswijzen wordt verwezen naar de Nota van zienswijzen in Bijlage 6 van deze toelichting.