direct naar inhoud van Artikel 8 Bedrijf
Plan: Landelijk gebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0844.BPLandelijkgebied-VG01

Artikel 8 Bedrijf

8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1 Algemeen

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. niet-agrarische bedrijven;
  • b. een aan huis verbonden beroep;
  • c. water en waterhuishoudkundige doeleinden;

één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, zoals ontsluitingswegen en parkeer- en groenvoorzieningen en overeenkomstig de in 8.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.

8.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 8.1.1:

a Staat van niet-agrarische bedrijven

Op de gronden met deze bestemming zijn overeenkomstig de aanduidingen uitsluitend toegestaan de bedrijven genoemd in de navolgende Staat van niet-agrarische bedrijven:

Afkorting   Aanduiding   Type bedrijf   Adres   Bebouwde oppervlakte (m2)  
(sb-1)   specifieke vorm van bedrijf – 1   Gemeentewerf   Boogaard 2   1040  
(sb-2)   specifieke vorm van bedrijf – 2   Hovenier   Borne 27   330  
(sb-3)   specifieke vorm van bedrijf – 3   Garagebedrijf   Boschweg 181 en 181A   1040  
(sb-4)   specifieke vorm van bedrijf – 4   Transportbedrijf   Boxtelseweg 4 en 4A   845  
(sb-5)   specifieke vorm van bedrijf – 5   Composteerbedrijven belucht v.c. > 20.000 ton/jaar met bijbehorende op- en overslag   Vlagheide 6C   560  
(sb-6)   specifieke vorm van bedrijf – 6   Groothandel levensmiddelen   Schootsestraat 69, 69A en 69B   2635  
(sb-7)   specifieke vorm van bedrijf – 7   Handel in hout en niet-steenachtige bouwmaterialen; annex sloopbedrijf   Eerdsebaan 25 en 25 A   3610  
(sb-8)   specifieke vorm van bedrijf – 8   Klompenmakerij   Korteweg 7, 7A en 9   1330  
(sb-10)   specifieke vorm van bedrijf – 10   Puinbreekbedrijf en handel in sloopmaterialen   Landingsweg 9, 9A en 9B   2160  
(sb-18)   specifieke vorm van bedrijf – 18   Autosloperij annex reparatie van motorvoertuigen en handel in auto-onderdelen   Landingsweg 4   1.220  
(sb-11)   specifieke vorm van bedrijf – 11   Detailhandel in dierbenodigdheden   Loosbraak 28 en 30   1385  
(sb-12)   specifieke vorm van bedrijf – 12   Groothandel in metalen   Molendijk-Noord 54   670  
(sb-13)   specifieke vorm van bedrijf – 13   Garagebedrijf   Molendijk-Noord 69 en 69B   980  
(sb-16)   specifieke vorm van bedrijf – 16   Opslag   Pastoor van Vroonhovenstraat 1A   225  
(sb-14)   specifieke vorm van bedrijf – 14   Houtgroothandel   Rooiseweg 17   385  
(sb-15)   specifieke vorm van bedrijf – 15   Autosloperij   Rooiseweg 12, 12A en 12B   2637  
(sb-17)   specifieke vorm van bedrijf – 17   Opslag metaal   Vlagheide ong.   0 (onbebouwd)  
(sb-9)   specifieke vorm van bedrijf – 9   Autohandel   Zijweg Dungen 6   230  

b Waterhuishoudkundige doeleinden

De gronden binnen een strook van 5 m aan weerszijden vanaf de insteek van de als Water bestemde watergangen zijn tevens bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden.

c Ondergeschikte detailhandel

Voor ondergeschikte detailhandel gelden de volgende bepalingen:

  • 1. ten dienste van het bedrijf is ondergeschikte detailhandel als nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen toegestaan;
  • 2. de totale vloeroppervlakte aan ondergeschikte detailhandel mag niet meer bedragen dan 10% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte met een maximum van 150 m²;
  • 3. de activiteit vindt uitsluitend plaats in de aanwezige gebouwen. Nieuwbouw ten behoeve van de functie is niet toegestaan.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Toegestane bebouwing

Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.

8.2.2 Bebouwde oppervlakte

De bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan de oppervlakte als opgenomen in de tabel in 8.1.2 onder a; deze bebouwde oppervlakte is exclusief de bebouwde oppervlakte ten behoeve van een bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouwen.

8.2.3 Bedrijfswoning

Voor de bedrijfswoning geldt het volgende:

  • a. de goothoogte bedraagt maximaal 5,5 m;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 8 m;
  • c. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 600 m3;
  • d. de dakhelling bedraagt minimaal 12°;
  • e. de afstand tot de bestemmingsgrens bedraagt minimaal 5 m;
  • f. de afstand tot de as van de weg bedraagt minimaal 15 m.
8.2.4 Bijgebouwen bij bedrijfswoning

Voor bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. er is maximaal 1 bijgebouw per bedrijfswoning toegestaan;
  • b. de goothoogte bedraagt maximaal 3 m;
  • c. de bouwhoogte bedraagt maximaal 5,5 m;
  • d. de bebouwde oppervlakte per bijgebouw bedraagt maximaal 45 m²;
  • e. de afstand tot de bestemmingsgrens bedraagt minimaal 5 m;
  • f. de afstand tot de as van de weg bedraagt minimaal 15 m.
8.2.5 Bedrijfsgebouwen

Voor de bedrijfsgebouwen geldt het volgende:

  • a. de goothoogte bedraagt maximaal 5,5 m;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 8 m;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a en b geldt, voor de gebouwen gelegen ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)', de aangegeven hoogtemaat als maximale bouwhoogte;
  • d. de afstand tot de bestemmingsgrens bedraagt minimaal 5 m;
  • e. de afstand tot de as van de weg bedraagt minimaal 15 m.
8.2.6 Andere bouwwerken binnen bouwvlak

Voor andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van een erfafscheiding bedraagt maximaal:
    • 1. 1 m vóór de voorgevelrooilijn;
    • 2. 2 m achter de voorgevelrooilijn;
  • b. de bouwhoogte van een carports en overkappingen bij de bedrijfswoning bedraagt maximaal 3 m;
  • c. de bebouwde oppervlakte van carports en overkappingen bij de bedrijfswoning bedraagt maximaal 20 m2;
  • d. de bouwhoogte van antennes mag niet meer bedragen dan 12 m, met dien verstande dat:
    • 1. antennes niet mogen worden gesitueerd voor de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan;
    • 2. antennes dienen te worden gesitueerd op of aan de woning dan wel op een afstand van maximaal 15 m van de woning;
  • e. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maxiaal 6 m;
  • f. de bouwhoogte van een overige andere bouwwerken bedraagt maximaal 2 m;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 5' mag de hoogte van de overige andere bouwwerken maximaal 3 m bedragen.
8.2.7 Ondergronds bouwen

Ondergronds bouwen is uitsluitend toegestaan in de vorm van de bouw van een kelderruimte onder de (bedrijfs)woning, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de kelderruimte is alleen bedoeld voor huishoudelijke doeleinden;
  • b. de kelderruimte mag slechts één bouwlaag bestaan en alleen worden aangebracht onder de woning;
  • c. de kelderruimte moet worden aangebracht binnen de contouren van de buitengevels van de woning;
  • d. de inhoud van de kelder behoort niet tot de inhoud van de woning en wordt ook niet meegerekend bij 8.2.3 onder c.
8.2.8 Herbouw

Aanvullend gelden voor herbouw van bestaande woningen de volgende voorwaarden:

  • a. de herbouw vindt voor 3/4 deel plaats op de plaats van de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de woning;
  • b. de voorgevel van de te herbouwen woning wordt geplaatst in de (voormalige) voorgevelrooilijn van de woning;
  • c. de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen woning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en).
8.2.9 Afwijkingenregeling

In afwijking van het voorgaande geldt voor bestaande gebouwen en andere bouwwerken, gebouwd krachtens een vergunning, het volgende: indien en voorzover de bestaande maatvoering en/of oppervlaktes en/of situering van gebouwen en andere bouwwerken, de genoemde maxima, danwel minima overschrijden, geldt de bestaande maatvoering als maximum respectievelijk minimum.

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van bebouwing;
  • b. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
  • c. voorzieningen voor de landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing en ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing, een en ander op basis van een door de aanvrager over te leggen landschappelijk inpassingsplan.
8.4 Afwijken van de bouwregels
8.4.1 Omgevingsvergunning m.b.t. herbouw

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.8 onder a en b , mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de bedrijfswoning wordt gesitueerd tussen de bedrijfsgebouwen en de openbare weg waarop het perceel wordt ontsloten;
  • b. de nieuwe situering van de bedrijfswoning is stedenbouwkundig, verkeerskundig, landschappelijk en milieukundig aanvaardbaar, waaronder dat moet worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder;
  • c. de aanvraag om omgevingsvergunning moet zijn voorzien van een plan voor een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de (bouwkundige) voorzieningen. Voor de landschappelijke inpassing mag alleen gebruik worden gemaakt van gebiedseigen beplanting;
  • d. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven.
8.4.2 Omgevingsvergunning verkleinen afstand tot bestemmingsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2 teneinde een kleinere afstand tot een grens van het bestemmingsvlak toe te staan voor het bouwen van gebouwen, mits voldaan wordt aan de volgende bepalingen:

  • a. het is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling;
  • b. de stedenbouwkundige structuur mag niet onevenredig worden aangetast;
  • c. de aanvraag om omgevingsvergunning moet zijn voorzien van een plan voor een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de (bouwkundige) voorzieningen. Voor de landschappelijke inpassing mag alleen gebruik worden gemaakt van gebiedseigen beplanting;
  • d. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven.
8.4.3 Omgevingsvergunning minimum afstand van bebouwing tot de weg

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2 teneinde de voorgeschreven minimum afstand van bebouwing tot de weg te verkleinen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. het is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling;
  • b. er mogen geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
  • c. de wegbeheerder dient te worden gehoord;
  • d. de stedenbouwkundige structuur mag niet onevenredig worden aangetast;
  • e. indien het een woning of ander geluidgevoelig object betreft, moet voldaan worden aan de Wet geluidhinder;
  • f. de aanvraag om omgevingsvergunning moet zijn voorzien van een plan voor een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de (bouwkundige) voorzieningen. Voor de landschappelijke inpassing mag alleen gebruik worden gemaakt van gebiedseigen beplanting;
  • g. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven.
8.5 specifieke gebruiksregels
8.5.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik en achter de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gelegen gebouw;
  • b. detailhandel, behoudens het bepaalde in 8.1.2 onder c;
  • c. voor (ondersteunende) horeca;
  • d. vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • e. woondoeleinden, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen;
  • f. een aan huis verbonden bedrijf;
  • g. een seksinrichting.
  • h. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • i. risicovolle inrichtingen;
  • j. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10-6 risicocontour hebben die het bestemmingsvlak overschrijdt.
8.6 Afwijken van de gebruiksregels
8.6.1 Omgevingsvergunning ten behoeve van afhankelijk wonen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een daarbij te bepalen periode, afwijken van het bepaalde in 8.5.1 onder d en toestaan dat een niet voor bewoning bestemd gebouw tijdelijk gebruikt wordt voor woondoeleinden indien:

  • a. het gebruik van het gebouw voor woondoeleinden noodzakelijk is vanuit het oogpunt van een aantoonbare noodzaak tot mantelzorg van de bewoner. Deze noodzaak dient aangetoond te worden door een door burgemeester en wethouder aangewezen onafhankelijke deskundige;
  • b. het vloeroppervlak dat voor mantelzorg wordt gebruikt, bedraagt maximaal 80 m²;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • d. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 8.1 omschreven waarden.
8.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
8.7.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor slopen) cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, zoals opgenomen in Bijlage 4 Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing geheel of gedeeltelijk te slopen.

8.7.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in 8.7.1 vervatte verbod geldt niet voor sloopwerkzaamheden:

  • a. ingevolge een aanschrijving van het bevoegd gezag;
  • b. sloopwerkzaamheden die het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de bestemming van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • c. sloopwerkzaamheden, die op het tijdstip, waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.
8.7.3 Toetsing aan aanwezige waarden
  • a. De in 8.7.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien door de sloopwerkzaamheden geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de cultuurhistorische waarden van de bebouwing.
  • b. De aanvraag om omgevingsvergunning moet zijn voorzien van een deskundigenrapport dat ingaat op cultuurhistorische waarden, de bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw in relatie tot de gewenste/ noodzakelijke werken en werkzaamheden.
  • c. Het bevoegd kan één of meerdere voorwaarden verbinden aan de in 8.7.1 bedoelde omgevingsvergunning teneinde de cultuurhistorische waarden te beschermen.
  • d. Alvorens het bevoegd gezag beslist over de verlening van de omgevingsvergunning en de daaraan gekoppelde voorwaarden wint zij schriftelijk advies in bij een deskundige op het terrein van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de cultuurhistorische waarden en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld. Hierbij wordt mede betrokken of de kosten van waardedaling en renovatie in verhouding staan met de bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw.
8.8 Wijzigingsbevoegdheid
8.8.1 Wijziging naar andere vorm van niet-agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen de gronden wijzigen teneinde een andere vorm van niet-agrarische bedrijvigheid toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. het hergebruik dient naar aard en omvang te passen in de omgeving;
  • b. voor de functie gelden de volgende specifieke bepalingen:
    • 1. detailhandel is uitsluitend in ondergeschikte en in ondersteunende vorm toegestaan, de totale vloeroppervlakte aan detailhandel mag niet meer bedragen dan 10% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte met een maximum van 150 m²;
    • 2. de omvang van het bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 5000 m2;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone- omgevingsvergunning groenblauwe mantel' is uitsluitend wijziging in een bedrijf dat voorkomt in de milieucategorie 1 of 2 van de in Bijlage 1 opgenomen bedrijfsactiviteiten of een bedrijf dat kan, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
  • c. er dient een, door de gemeente goed te keuren, bedrijfsplan te worden overlegd, waarin de economische en milieukundige duurzaamheid van de voorgenomen wijzging wordt onderbouwd, waarbij in elk geval wordt aangetoond, welke bestaande gebouwen noodzakelijk zijn voor de nieuwe functie;
  • d. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    • 1. landschappelijke inpassing: met het initiatief dient een gedegen landschappelijke inpassing plaats te vinden middels erfbeplanting (met voor het landschap kenmerkende soorten); de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd beplantingsplan; het beplantingsplan maakt onderdeel uit van de aanvraag om wijziging;
    • 2. verkaveling: met het initiatief dient aansluiting te worden gezocht bij het bestaand verkavelingspatroon (occupatiegeschiedenis) zowel bij de erfinrichting als de situering van de gebouwen;
    • 3. zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het 'bouwvlak' bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag;
    • 4. ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt.
    • 5. bebouwing: de bebouwing is passend bij de aard van de omgeving (hoogte, bouwmassa en architectonische kwaliteit);
    • 6. er mag geen opslag van niet-agrarische producten en materialen buiten de gebouwen plaatsvinden;
    • 7. parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
    • 8. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • e. bij toename van bebouwing of verharding dient aangegeven te worden hoe met water wordt omgegaan via de trits: vasthouden, bergen en afvoeren; er zal in alle gevallen minimaal waterneutraal gebouwd dienen te worden;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone- omgevingsvergunning groenblauwe mantel' moet er sprake zijn van een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden van de groenblauwe mantel;
  • g. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven.
8.8.2 Wijziging vergroting bebouwde oppervlakte

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden wijzigen teneinde een grotere oppervlakte bebouwing toe te kunnen staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de vergroting niet meer bedraagt dan 15% van de maximaal toegestane bebouwde oppervlakte;
  • b. er dient een, door de gemeente goed te keuren, bedrijfsplan te worden overlegd, waarin de economische en milieukundige duurzaamheid van de voorgenomen wijzging wordt onderbouwd, waarbij in elk geval de noodzaak van de uitbreiding van de bebouwing wordt aangetoond;
  • c. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    • 1. landschappelijke inpassing: met het initiatief dient een gedegen landschappelijke inpassing plaats te vinden middels erfbeplanting (met voor het landschap kenmerkende soorten); de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd beplantingsplan; het beplantingsplan maakt onderdeel uit van de aanvraag om wijziging;
    • 2. verkaveling: met het initiatief dient aansluiting te worden gezocht bij het bestaand verkavelingspatroon (occupatiegeschiedenis) zowel bij de erfinrichting als de situering van de gebouwen;
    • 3. zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het 'bouwvlak' bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag;
    • 4. ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt.
    • 5. bebouwing: de bebouwing is passend bij de aard van de omgeving (hoogte, bouwmassa en architectonische kwaliteit);
    • 6. er mag geen opslag van niet-agrarische producten en materialen buiten de gebouwen plaatsvinden;
    • 7. parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
    • 8. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • d. bij toename van bebouwing of verharding dient aangegeven te worden hoe met water wordt omgegaan via de trits: vasthouden, bergen en afvoeren; er zal in alle gevallen minimaal waterneutraal gebouwd dienen te worden;
  • e. de wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone- omgevingsvergunning groenblauwe mantel' moet er sprake zijn van een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden van de groenblauwe mantel;
  • g. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven.
8.8.3 Wijziging t.b.v. agrarisch verwant bedrijf/ agrarisch technisch hulpbedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden wijzigen in de bestemming Bedrijf - Agrarisch verwant, teneinde een agrarisch verwant bedrijf dan wel een agrarisch technisch hulpbedrijf toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de omvang van het bestemmingsvlak bedraagt maximaal 5000 m2;
  • b. detailhandel is uitsluitend in ondergeschikte en in ondersteunende vorm toegestaan, de totale vloeroppervlakte aan detailhandel mag niet meer bedragen dan 10% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte met een maximum van 150 m²;
  • c. het hergebruik dient naar aard en omvang te passen in de omgeving;
  • d. er dient een, door de gemeente goed te keuren, bedrijfsplan te worden overlegd, waarin de economische en milieukundige duurzaamheid van de voorgenomen wijzging wordt onderbouwd, waarbij in elk geval wordt aangetoond, welke bestaande gebouwen noodzakelijk zijn voor de nieuwe functie;
  • e. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    • 1. landschappelijke inpassing: met het initiatief dient een gedegen landschappelijke inpassing plaats te vinden middels erfbeplanting (met voor het landschap kenmerkende soorten); de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd beplantingsplan; het beplantingsplan maakt onderdeel uit van de aanvraag om wijziging;
    • 2. verkaveling: met het initiatief dient aansluiting te worden gezocht bij het bestaand verkavelingspatroon (occupatiegeschiedenis) zowel bij de erfinrichting als de situering van de gebouwen;
    • 3. zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het 'bouwvlak' bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag;
    • 4. ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt.
    • 5. bebouwing: de bebouwing is passend bij de aard van de omgeving (hoogte, bouwmassa en architectonische kwaliteit);
    • 6. er mag geen opslag van niet-agrarische producten en materialen buiten de gebouwen plaatsvinden;
    • 7. parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
    • 8. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • f. bij toename van bebouwing of verharding dient aangegeven te worden hoe met water wordt omgegaan via de trits: vasthouden, bergen en afvoeren; er zal in alle gevallen minimaal waterneutraal gebouwd dienen te worden;
  • g. de wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone- omgevingsvergunning groenblauwe mantel' moet er sprake zijn van een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden van de groenblauwe mantel;
  • i. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • j. de regels van Artikel 9 Bedrijf - Agrarisch verwant worden van overeenkomstige toepassing verklaard.
8.8.4 Wijziging naar Wonen

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming (deels) wijzigen in de bestemming Wonen, waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning of voormalig (woon)boerderijpand voor woondoeleinden kan worden toegestaan; tevens kan daarbij, mits het betreft (woon)boerderijpanden met cultuurhistorische waarden, woningsplitsing worden toegestaan. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. met het initiatief (wijziging in de bestemming Wonen al dan niet met woningsplitsing) dient een gedegen landschappelijke inpassing plaats te vinden middels erfbeplanting (met voor het landschap kenmerkende soorten); de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;
  • b. de bebouwde oppervlakte en inhoud van de voormalige bedrijfswoning (inclusief de inpandige stal / het inpandig deel) mag niet worden vergroot, met dien verstande dat:
    • 1. de bebouwde oppervlakte van de bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 100 m2 per woning;
    • 2. indien sprake is van sloop van voormalige legale bedrijfsgebouwen, kan een bebouwde oppervlakte van bijgebouwen worden toegestaan van 100 m2 vermeerderd met maximaal 25% van het meerdere van de bebouwde oppervlakte van de (voormalige) bedrijfsgebouwen, tot een totaal maximum van 200 m2;
    • 3. sloop van cultuurhistorisch waardevolle panden is niet toegestaan; de bestaande situering van de bedrijfswoning mag niet worden gewijzigd;
  • c. de gesloopte oppervlakte mag slechts éénmaal ten behoeve van nieuwe bebouwing in aanmerking worden genomen;
  • d. voor woningsplitsing gelden de volgende aanvullende regels:
  • 1. woningsplitsing is uitsluitend toegestaan in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing; de splitsing dient mede gericht te zijn op het behoud en/of herstel van deze cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
  • 2. splitsing mag slechts in maximaal 2 woningen plaatsvinden;
  • 3. de inhoud per gesplitste woning dient minimaal 400 m3 bedragen;
  • 4. per gesplitste woning zijn bijgebouwen toegestaan met een totale maximale oppervlakte van 100 m2; voor het overige dienen bijgebouwen, voor zover zij niet cultuurhistorisch waardevol zijn, te worden gesloopt;
  • 5. de splitsing dient te passen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
  • e. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
  • f. voldaan wordt aan de bepalingen bij of krachtens de Wet geluidhinder;
  • g. er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  • h. de wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied;
  • i. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • j. de regels van Artikel 26 Wonen worden van overeenkomstige toepassing verklaard.