direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied 2014
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0243.BP00054-0004

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Probleem- en doelstelling

Probleemstelling

Het voorgaande kan niet los gezien worden van de veranderende functie van het buitengebied. De betekenis van het buitengebied voor agrarische functies neemt af en andere belangen (natuur, recreatie, waterberging) dienen zich prominenter aan. De aandacht voor het buitengebied hangt samen met tal van ontwikkelingen in het buitengebied. Zo neemt de agrarische functie in het gebied in belang af en nemen andere functies, zoals natuur, water en recreatie juist in belang toe.

Er dreigt een zekere verrommeling van het buitengebied als gevolg van teruglopende agrarische activiteiten in het buitengebied in combinatie met de vraag naar een stukje grond voor kleinschalige activiteiten, bijvoorbeeld voor het houden van paarden of ander kleinvee. Voorts is er behoefte aan een goed(e) inrichting/beheer van de Hierdense Enk, met als doel deze als zodanig voor het nageslacht te bewaren.

Deze veranderingen in het buitengebied vragen om een ander, actueel ruimtelijk beleidskader. Dit beleidskader is uitgewerkt in een afzonderlijke 'Visie op hoofdlijnen buitengebied 2012' en in dit geactualiseerd bestemmingsplan vastgelegd in regels en op kaart.

Doelstelling

Op basis van voornoemde probleemstelling kan de volgende doelstelling worden geformuleerd. Het doel van het project is te komen tot een geactualiseerd bestemmingsplan voor het buitengebied, op basis van de vastgestelde 'Visie op hoofdlijnen buitengebied 2012':

  • 1. teneinde te beschikken over een degelijk toetsingskader ten behoeve van de ontwikkeling van al bestaande functies en waarden in het buitengebied van Harderwijk;
  • 2. om ruimte te creëren voor ontwikkelingen die in de komende termijn te verwachten zijn of om ongewenste ontwikkelingen tegen te houden, mede gebaseerd op het ruimtelijke beleid dat is vastgelegd in de Visie op hoofdlijnen en in overeenstemming zijn met de Omgevingsverordening Gelderland;
  • 3. dat rekening houdt met al geplande projecten en initiatieven van de gemeente, andere instanties of particulieren;
  • 4. dat rekening houdt met de relevante milieuhygiënische en planologische aspecten en de gemeentelijke mogelijkheden en middelen om de uitvoering van het plan te waarborgen.

Het resultaat is een geactualiseerd bestemmingsplan voor het gehele plangebied dat voldoet aan de digitale eisen en digitaal kan worden gepubliceerd.

Het bestemmingsplan bevat daarmee een actuele planologische regeling van de bestaande situatie. Bestaande rechten en plichten uit het voorgaande bestemmingsplan voor het buitengebied worden zoveel mogelijk overgenomen en waar nodig aangepast aan de eisen en wensen van deze tijd. Dat wil overigens niet zeggen dat het bestemmingsplan uitsluitend de actuele situatie planologisch regelt. Het bestemmingsplan maakt een tweetal type ontwikkelingen mogelijk:

  • ontwikkelingen via de gebruikelijke flexibiliteitsbepalingen, zoals ontheffingsregels en wijzigingsregels;
  • ontwikkelingen naar aanleiding van een concrete wens of verzoek, mits deze ruimtelijk voldoende zijn onderbouwd en positief zijn beoordeeld door het gemeentebestuur.

Overige ontwikkelingen worden, gelet op de veelal omvangrijke ruimtelijke ingrepen in het plangebied, de gewenste afstemming op en inpassing in het omringende landschap en de financiële en juridische complicaties, alleen mogelijk gemaakt via een afzonderlijke planherziening.

Daarnaast zijn met name door bewoners en gebruikers wensen en ideeën genoemd die zich niet lenen voor een regeling via de actualisering van het bestemmingsplan. Deze zijn door de gemeenteraad opgenomen in een afzonderlijke 'Nota van aanbevelingen'. De nota beschrijft de voorstellen en maatregelen en geeft weer op welke wijze en binnen welke termijn tot invulling en uitvoering van deze voorstellen en maatregelen moet worden gekomen.

1.2 Aanleiding

De gemeente Harderwijk is volgens de Wet ruimtelijke ordening verplicht om voor haar hele grondgebied bestemmingsplannen vast te stellen. Het bestemmingsplan is een bijzonder plan. Het is namelijk een bindend plan voor zowel overheid als burgers. De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. Ze wijst daarin de bestemming, ofwel de functie van de grond aan. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en hetgeen daarop gebouwd is (bouwwerken). Bouwvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan bepaalt daardoor mede of ergens gebouwd mag worden.


Harderwijk werkt aan een actualisering van haar bestemmingsplannen. De huidige bestemmingsplannen zijn op onderdelen verouderd en sluiten niet meer goed aan op nieuwe (maatschappelijke) ontwikkelingen en nieuwe inzichten ten aanzien van plan methodiek en bestemmingsplanregeling. Met de actualisatie wordt het mogelijk de planologische regels af te stemmen op de huidige en toekomstige situatie en te uniformeren door middel van standaardisatie. Hiermee wordt de lappendeken aan plannen en regelingen (veelal binnen dezelfde wijk) opgeruimd en ontstaat uiteindelijk meer rechtsgelijkheid en rechtszekerheid voor de bewoners van Harderwijk.


Ten behoeve van de actualisering is het "Handboek actualisering bestemmingsplannen" opgesteld. Dit Handboek reikt een algemene plansystematiek aan, op basis waarvan de nieuwe bestemmingsplannen kunnen worden opgesteld. Na bijvoorbeeld 'Stadsweiden', 'Stadsdennen', 'Frankrijk', 'Tweelingstad-Slingerbos' en 'Friesegracht 2010', is het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' een volgend plan binnen dit actualiseringsproces.


De actualisering van de bestemmingsplannen wordt tevens aangegrepen om de bestemmingsplannen te digitaliseren. Met de digitalisering worden de mogelijkheden voor burgers om de plannen te raadplegen verbeterd. Verder wordt hierdoor het uitwisselen van plannen binnen de gemeente en met andere overheden sterk vereenvoudigd.


Van het bestemmingsplan wordt een digitale kaart gemaakt. Het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO) is hiervoor de standaard. Door deze kaart te koppelen aan de planregels, kan het bestemmingsplan, zowel (digitaal) aan de balie als via het internet, direct worden geraadpleegd.

1.3 Plangebied

Het plangebied omvat het oostelijk deel van het gemeentelijk grondgebied, uitgezonderd het woongebied Hierden, Hierden Bosch, het bedrijventerrein Lorentz I, II en III, het randmeer gelegen in het plangebied 'Waterfront', het Bouw- ,en Infrapark, het hotel Harderwijk en de spoorlijn met de snelweg A28. Voorts heeft een belangrijke grenscorrectie plaatsgevonden ten aanzien van de Zwaluwhoeve en ten zuiden van de Zuiderzeestraatweg.

Overigens worden de grenzen van het plangebied bepaald door:

  • de gemeentegrens aan de oost- en zuidzijde;
  • de kern Hierden, waarvoor een afzonderlijk bestemmingsplan geldt;
  • de kern Harderwijk aan de westzijde;
  • het gebied Mheenlanden, voor zover onderdeel van het bestemmingsplan Waterfront Noord.

Op de onderstaande kaart is de exacte begrenzing van het bestemmingsplan aangegeven.

Het plangebied is gebaseerd op het Bestemmingsplan Buitengebied uit 2003. Ook dit plan strekte zich uit tot het gehele buitengebied van de gemeente Harderwijk ten oosten en ten zuidoosten van de stedelijke gebieden. In het plan is verder rekening gehouden met het reparatieplan uit 2005.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00054-0004_0001.jpg"

Ligging plangebied bestemmingsplan Buitengebied 2014

1.4 Totstandkoming van het bestemmingsplan

Een belangrijke stap tot het actualiseren van het bestemmingsplan is het uitvoeren van een inventarisatie naar de bestaande situatie en het verrichten van onderzoek naar de ontwikkelingen in het plangebied. Deze onderzoeksplicht vloeit voort uit artikel 3:2 Awb op grond waarvan een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis moet vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Tevens dient de gemeente onderzocht te hebben welke waarden er in het gebied in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan voor deze waarden zijn, hoe deze gevolgen moeten worden onderzocht en getoetst.

Om voornoemde redenen is ten behoeve van het opstellen van het 'Bestemmingsplan Buitengebied' het volgende onderzoek verricht:

  • het inventariseren van de bestaande bebouwing en het gebruik van deze bebouwing;
  • het inventariseren van de landschappelijke en natuurwaarden;
  • het uitwerken van een Gebiedsbeschrijving Buitengebied Harderwijk; een stedenbouwkundige analyse van de inventarisatie en het onderzoek naar knelpunten, mogelijkheden en kansen voor het plangebied;
  • het opstellen van een Visie op hoofdlijnen voor het plangebied;
  • het opstellen van de Structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden;
  • het doorlopen van de procedure voor een PlanMER, waaronder begrepen het opstellen van een Notitie Reikwijdte en detailniveau.

Inventarisatie bestaande bebouwing en gebruik

Onderzoek is verricht naar de bestaande bebouwing, het gebruik van deze bebouwing, het gebruik van de gronden en de landschappelijke en natuurwaarden in het plangebied. In september en oktober 2009 is de feitelijke situatie in het plangebied verkend en is onderzoek verricht naar de afzonderlijke aspecten ten behoeve van het ruimtelijk beleid in het buitengebied. Het betreft een grondige en zorgvuldige inventarisatie van bestaande functies, ruimtelijke kwaliteiten en bebouwing, milieuaspecten, maar ook geldende rechten en afspraken.

Met de inventarisatie is beoogd duidelijk in beeld te krijgen wat de huidige toestand en wat het huidige gebruik van de bebouwing en de waarden zijn.

De volgende gegevens zijn geïnventariseerd: de bebouwing en het gebruik van deze bebouwing bij:

  • agrarische bedrijven;
  • overige bedrijven;
  • woningen;
  • dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen;
  • nuts- en maatschappelijke voorzieningen;
  • natuur -, landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

Gedurende de inventarisatie is onder meer gekeken naar de situering van de bedrijfsgebouwen, de aard van de (agrarische) bedrijvigheid, het type agrarisch bedrijf, de omvang van het agrarisch bedrijf in nge's (Nederlandse grootte-eenheden), het aantal dienstwoningen, de functie van de omliggende gronden, zijn er nevenactiviteiten ter plaatse aanwezig, de omvang van andersoortige bedrijvigheid in vierkante meters, enzovoort.

In 2012 is voornoemde inventarisatie aangevuld en geactualiseerd ten behoeve van het voorontwerp.

Onderzoek plangebied

Op basis van de inventarisatiegegevens is vervolgens de bestaande situatie onderzocht en geanalyseerd. Het betreft een analyse van de inventarisatie en het onderzoek naar knelpunten, mogelijkheden en kansen voor het plangebied.

Immers, onderzocht dient te worden in hoeverre de op te stellen regels in het bestemmingsplan niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening en dient er op te worden toegezien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De gegevens uit het onderzoek zijn thematisch beschreven. De te onderscheiden thema's zijn:

  • landschap en cultuurhistorie;
  • natuur;
  • water;
  • landbouw;
  • bedrijvigheid en voorzieningen;
  • wonen;
  • recreatie;
  • infrastructuur;
  • milieu.

Van elk thema is de feitelijke situatie in het buitengebied beschreven. Voorts zijn in het document het relevante beleid en de relevante regelgeving opgenomen. In hoofdstuk 3 zijn de gegevens uit het onderzoek beschreven en is aangegeven op welke wijze in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de onderzoeksresultaten.

Het eendengebied

Voor het gebied rond de Parallelweg en de Tweede Parallelweg (het Eendengebied) is lange tijd overwogen een visie op te stellen voor een mogelijke herontwikkeling. Vanwege het ontbreken van voldoende programma en hoge ontwikkelingskosten door onder andere de verschillende milieuproblemen in het gebied, ligt een volledige herontwikkeling van het gebied gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan niet voor de hand. Daarom wordt vooralsnog afgezien van het ontwikkelen van een visie voor herontwikkeling van het gebied. Voor dit bestemmingsplan is dan ook de keuze gemaakt het gebied voor de komende jaren agrarisch te bestemmen.

Concrete wensen en ideeën

In de aanloop tot de feitelijke actualisering van het bestemmingsplan is eenieder uitgenodigd wensen en ideeën bij het gemeentebestuur in te dienen. Deze uitnodiging heeft geleid tot een aantal concrete verzoeken aan het gemeentebestuur. De verzoeken lopen uiteen van een verzoek om de realisatie van een extra woning, onder andere in het kader van het beleid tot functieverandering, het oprichten van bebouwing voor een agrarisch of agrarisch gerelateerd bedrijf, het uitbreiden van bestaande niet agrarische bedrijven tot het starten van nieuwe, veelal aan het buitengebied gerelateerde activiteiten, zoals een paardenhouderij (pension, manege) of een kunst- en natuurwandelroute met educatieve strekking op het gebied van fauna, flora en geschiedenis.

Deze ontwikkelingen zijn getoetst aan de Visie op hoofdlijnen en de Structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden. Voor zover deze verzoeken en ontwikkelingen ruimtelijk voldoende zijn onderbouwd en positief zijn beoordeeld door het gemeentebestuur, zijn ze in het bestemmingsplan meegenomen.

1.5 PlanMER

MER

Gelet op de verplichtingen van de Wet milieubeheer (Wm) is ook een planm.e.r. (milieueffectrapportage voor plannen) uitgevoerd als onderbouwing van het bestemmingsplan. Dit heeft vooral te maken met de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt voor bestaande (intensieve) veehouderijen. Daarbij is niet uitgesloten dat drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. worden overschreden. Daarom is het opstellen van een planMER (milieueffectrapport voor plannen) verplicht. Tevens is niet op voorhand uit te sluiten dat de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan leiden tot negatieve effecten in omliggende Natura 2000-gebieden. Ook dat is een reden geweest voor het opstellen van een planMER.


In het planMER zoals opgenomen in Bijlage 6 PlanMER wordt vooral ingegaan op de milieueffecten van de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan. Het planMER heeft tot doel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de vaststelling van het bestemmingsplan om de maatregelen die (uiteindelijk) kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, inzichtelijk te maken. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de procedure voor het bestemmingsplan.


Voorafgaand aan het opstellen van het planMER is de zogenoemde Notitie reikwijdte en detailniveau buitengebied 2012 buitengebied 2012 opgesteld. Deze notitie heeft, tegelijk met het voorontwerpbestemmingsplan, vanaf 25 oktober 2012 gedurende 6 weken voor iedereen ter inzage gelegen. Tijdens deze periode was het voor iedereen mogelijk om een zienswijze in te dienen. De reacties op deze notitie zijn verwerkt in het planMER.


M.e.r.-procedure en toetsingsadvies Commissie m.e.r.

Het opgestelde planMER is samen met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Het planMER is als Bijlage 6 PlanMER bij deze toelichting opgenomen.


De commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie m.e.r.) is gevraagd om een toetsingsadvies uit te brengen over het planMER. Op 4 juli 2014 heeft de commissie haar advies aan de gemeente uitgebracht. De commissie adviseert het PlanMER op enkele punten aan te vullen. In hoofdstuk 4 is nader op het planMER ingegaan en is verantwoord op welke wijze de uitkomsten in het bestemmingsplan zijn vertaald.


Een belangrijk aandachtspunt is de constatering dat het ontwerp van het bestemmingsplan (mogelijk) een significant negatief effect op het Natura 2000-gebied Veluwe en het gebied Veluwerandmeren heeft. Om de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan te tonen heeft de gemeente besloten het MER aan te vullen om de gesignaleerde tekortkomingen op te heffen die essentieel zijn voor zorgvuldige besluitvorming over het bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 is nader op het MER ingegaan en is verantwoord op welke wijze de uitkomsten in het bestemmingsplan zijn vertaald.

1.6 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1:5000 (tek. nr. NL.IMRO.0243.BP00054-0004);
  • regels en bijlagen;
  • toelichting en bijlagen.


Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld, teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.7 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • In hoofdstuk 2 wordt het algemene beleid voor het plangebied beschreven.
  • Het sectorale beleid is opgenomen in hoofdstuk 3 en 4. Dit is gedaan, aangezien bij het uitgevoerde onderzoek ook het relevante beleid is beschreven. Om dubbelingen te voorkomen is het sectorale beleid daarom in in deze hoofdstukken opgenomen. Tevens bevatten deze hoofdstukken een verantwoording van het uitgevoerde onderzoek, een functionele analyse, respectievelijk het milieuonderzoek.
  • Hoofdstuk 5 bevat, na een inleiding op de wijze van bestemmen, een toelichting op de ruimtelijke keuzes die voor de bestemmingen zijn gemaakt. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe met nieuwe ontwikkelingen wordt omgegaan. De verantwoording en onderbouwing is per bestemmingsartikel beschreven.
  • Hoofdstuk 6 bevat informatie over de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Aandacht is besteed aan handhaving, de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en het overleg met instanties.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' is op 13 maart 2012 door de minister van Infrastructuur en Milieu vastgesteld. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.


In de structuurvisie formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving, waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Vooral dit laatste punt is van belang voor het Bestemmingsplan Buitengebied.


Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. In het bestemmingsplan voor het buitengebied dient met name rekening te worden gehouden met de door het Rijk geformuleerde belangen inzake natuur (Ecologische Hoofdstructuur en Natura 2000-gebieden).

Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' (Ministerie I en M) heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. Met ingang van 1 oktober 2012 dient de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te geven dat voldaan wordt aan:

  • behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan;
  • binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties;
  • bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.


De Rijksladder voor duurzame verstedelijking heeft de provincie Gelderland opgenomen in de Omgevingsvisie Gelderland. Voor een inhoudelijke beoordeling van dit bestemmingsplan op de ladder is dan ook nader gedaan in de paragraaf over het provinciale beleid.


Het rijksbeleid werkt op een aantal beleidsterreinen rechtstreeks door in de regelgeving voor het plangebied. Deze doorwerking is relevant voor de natuur en het militaire terrein. Zowel de natuurgebieden als het militaire terrein zijn als zodanig bestemd en daarmee gewaarborgd. In Hoofdstuk 4 is verantwoord hoe in het plangebied rekening is gehouden met de omgevingsaspecten. Voor zover het plan ontwikkelingsmogelijkheden bevat, is eveneens rekening gehouden met de diverse omgevingsaspecten. In het hoofdstuk over de functionele analyse is beschreven welke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten in het plangebied aanwezig zijn. In de juridische toelichting is verantwoord op welke wijze deze kwaliteiten gewaarborgd zijn en op welke wijze met deze kwaliteiten rekening is gehouden.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland

Op 18 oktober 2014 zijn de Omgevingsvisie en de -verordening Gelderland in werking getreden. De Omgevingsvisie en -verordening bevatten de belangrijkste maatschappelijke opgaven in Gelderland. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening bevat de regels, waarmee het beleid uit de visie is vastgelegd.


De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze opgaven zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving.

Via co-creatie en uitnodigingsplanologie streeft de provincie er naar sneller in te spelen op de maatschappelijke ontwikkelingen in Gelderland.


Gelderse ladder voor duurzame verstedelijking

In het kader van het borgen van de kwaliteit en een duurzame economische structuur hanteert de provincie de Gelderse ladder voor duurzame verstedelijking voor nieuwe ontwikkelingen. Als de nieuwe situatie qua omvang (aantallen woningen of oppervlaktes) of qua effecten (milieuhinder, verkeer aantrekkende werking e.d.) dusdanig is dat de aard van het betreffende buitengebied verandert, is sprake van een (grootschalige) ontwikkeling die afgewogen moet worden. Functieveranderingen op basis van de regionale regelingen, opgesteld naar aanleiding van het Streekplan 2005, zullen over het algemeen kleinschalig van aard zijn, zodat een expliciete afweging met de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik niet aan de orde is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00054-0004_0002.png"
De ladder vervangt het beleid van de woningbouwcontour en de zoekzones


De ladder voor duurzame verstedelijking, op rijks- en op provinciaal niveau, heeft geen gevolgen voor het Bestemmingsplan Buitengebied 2014 aangezien het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden biedt, waarop de ladder toeziet. De kleinschalige ontwikkelingsmogelijkheden beperken zich tot uitbreidingsmogelijkheden op bestaande percelen, op basis van al bestaande rechten en op ontwikkelingen in het kader van het functieveranderingenbeleid.


Noord-Veluwe

Het plangebied buitengebied Harderwijk valt binnen de regio Noord-Veluwe. In de Omgevingsvisie heeft de provincie aangegeven welke maatschappelijke opgaven zij voor deze regio voor ogen heeft. De gezamenlijke inspanningen, richten zich op vier speerpunten:

Gastvrije regio

  • Veluwe als merk versterken;
  • door ontwikkelen tot dé fietsregio van Nederland;
  • bestaande kwaliteiten beter benutten.


Zorgzame regio

  • van zorgen voor naar zorgen dat;
  • dwarsverbanden zoeken in zorgsectoren met sociale en economische activiteiten;
  • een passend woonaanbod voor elke leeftijdsfase en doelgroep;
  • duurzame participatie arbeidsmarkt.


Duurzame regio

  • inzet op groene economie en duurzame energiehuishouding;
  • versnelling van de energietransitie;
  • duurzame mobiliteit.


Bereikbare regio

  • bereikbare voorzieningen en leefbare kernen;
  • goede ontsluiting van het groene gebied voor recreanten met respect voor de omgeving;
  • goede bereikbaarheid van werklocaties, per auto en met goed openbaar vervoer;
  • garanderen van goede verbindingen met omliggende regio's;
  • verbeteren en stimuleren van de binnenvaart.


Veehouderij

In de Omgevingsverordening maakt de provincie onderscheid tussen grondgebonden en niet-grondgebonden veehouderij. De provincie stelt hierover in de toelichting het volgende: "Grondgebonden veehouderijbedrijven zijn bedrijven waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de onbebouwde grond in de omgeving van het bedrijf. De grond moet liggen in omgeving van de bedrijfsgebouwen, gedacht kan worden aan cultuurgrond waarover het bedrijf kan beschikken op een afstand van maximaal 10 kilometer van de gebouwen. Voor veehouderijbedrijven gaan we bij de definities van grondgebonden en niet -grondgebonden niet langer uit van het soort vee. Een melkveebedrijf is niet per definitie grondgebonden. Alleen een veehouderijbedrijf dat in de omgeving van de bedrijfsgebouwen voldoende cultuurgrond in gebruik heeft om voor meer dan 50 procent te kunnen voorzien in de ruwvoerbehoefte, is grondgebonden."

Voor grondgebonden bedrijven geldt dat nieuwvestiging in algemene zin niet is toegestaan. Uitbreiding van de grondgebonden veehouderijtak is toegestaan indien de uitbreiding ruimtelijk aanvaardbaar is en voorziet in een goede landschappelijke inpassing. Zelf geteelde of geproduceerde agrarisch producten mogen verkocht worden bij het agarische bedrijf onder de noemer van nevenactiviteiten.


In de Omgevingsvisie zijn specifieke randvoorwaarden vastgelegd voor niet-grondgebonden landbouw. De provincie streeft namelijk naar een duurzame niet-grondgebonden veehouderij in Gelderland. Daarbij gaat het om maatschappelijk verantwoord ondernemen. De ontwikkelingsmogelijkheden van een bedrijf hangen in de eerste plaats af van de bedrijfslocatie. In Gelderland behoort het grootste deel van de pluimvee- en varkensbedrijven tot de niet-grondgebonden landbouw. Het voer voor deze dieren komt van buiten het bedrijf en veelal zelfs van buiten Nederland. Specifiek voor deze bedrijven blijft de reconstructiezonering op hoofdlijnen gehandhaafd:

  • extensiveringszones;
  • landbouwontwikkelingsgebieden;
  • verwevingsgebieden.


In paragraaf 3.5 Landbouw is nader ingegaan op de gevolgen van het provinciale beleid.


Grondwaterbeschermingsgebied

In een bestemmingsplan dienen grondwaterbeschermingsgebieden een bestemming te krijgen die hetzelfde of een lager risico voor het grondwater met zich meebrengt.


Waterwingebied

De waterwingebieden mogen niet worden voorzien van een bestemming die negatieve effecten kunnen hebben op de kwaliteit van het grondwater.


Intrekgebied

In het intrekgebied is het verboden om werkzaamheden te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele brandstoffen, zoals aardgas, aardolie en steenkoolgas.


Gelders natuurnetwerk (GNN)

Binnen het GNN zijn geen bestemmingen toegestaan waardoor de kernkwaliteiten van het gebied significant worden aangetast.




Groene ontwikkelingszone (GO)

De GO bestaat uit alle gebieden met een andere bestemming dan 'Natuur' binnen de voormalige Gelderse EHS. Binnen de GO is onder voorwaarden een uitbreiding en nieuwvestiging landelijke ontwikkeling toegestaan. Onder voorwaarden is een beperkte uitbreiding van een stedelijke ontwikkeling toegestaan. Bij het vellen van een houtopstand wordt voorzien in een extra compensatie ten opzichte van de Boswet.


Waardevol open gebied

Binnen deze aanduiding zijn geen activiteiten toegestaan die de openheid van de waardevolle gebieden aantasten.


Recreatiewoningen

  • Solitaire recreatiewoningen zijn slechts toegestaan op locaties waar ook reguliere woningen kunnen worden gebouwd.
  • In het bestemmingsplan dient permanente bewoning van recreatiewoningen uitgesloten te zijn.
  • Nieuwvestiging en uitbreiding van recreatiewoningen is alleen toegestaan indien daaraan de eis van bedrijfsmatige exploitatie wordt verbonden. In de toelichting dient onderbouwd te worden op welke wijze de bedrijfsmatige exploitatie duurzaam is verzekerd.


Windturbines

De provincies (IPO) hebben, in overleg met het Rijk, doelstellingen ten aanzien van windenergie vastgelegd. Iedere provincie heeft de verantwoordelijkheid om hieraan een bijdrage te leveren. Voor Gelderland betekent dat dat er in 2013 ten minste 230,5 MW aan windenergie ruimtelijk is vastgelegd en uiterlijk in 2020 gerealiseerd is. De provincie overlegt met regio's en gemeenten waar ruimte voor windenergie moet komen.De provincie heeft in de Omgevingsverordening vastgelegd onder welke voorwaarden windturbines zijn toegestaan.


Ook heeft de provincie vastgelegd waar windturbines zijn uitgesloten. De provincie heeft het buitengebied (i.c. het plangebied) niet aangewezen als gebied waar de bouw van windturbines is uitgesloten. Windturbines kunnen gerealiseerd worden mits hun ontwerp als integrale ontwerpopgave wordt uitgewerkt, rekening houdend met de kenmerken van de plek. Het combineren van windturbines met andere, intensieve functies in een gebied heeft de voorkeur van de provincie. Mogelijke combinaties zijn: combinatie met infrastructuur (wegen en railverbindingen), combinatie met regionale bedrijventerreinen, combinatie met intensiveringsgebieden glastuinbouw, combinatie met agrarische productielandschappen. Visuele interferentie tussen windlocaties moet voorkomen worden. Hieraan worden voorwaarden gesteld.

Het bestemmingsplan bevat in geen enkele bestemming een hoogtemaat die het plaatsen van windturbines toelaat. Het plan bevat geen hoogtemaat voor windturbines, omdat locaties voor windturbines nog onderwerp zijn van nadere studie (zie ook 'Milieubeleidsplan Harderwijk in paragraaf Gemeentelijk beleid.


Het bestemmingsplan is afgestemd op voornoemde regels uit de Omgevingsverordening Gelderland.

2.2.2 Overig provinciaal beleid

Functieverandering

De streekplanuitwerking functieverandering van vrijkomende (agrarische) bebouwing maakt het mogelijk een functieverandering te doen naar wonen, naar werken en nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf toe te staan. In zijn algemeenheid kan worden gesteld, dat deze regeling in een ontstening van het buitengebied voorziet (sloop van gebouwen en verkleining verhard oppervlak), waarbij cultuurhistorische en/of architectonische kwaliteiten behouden moeten blijven en het agrarisch bouwperceel/-blok verdwijnt. Beeldkwaliteit en zorgvuldige landschappelijke inpassing dienen te worden gewaarborgd, en er dienen extra bijdragen te worden geleverd ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. In paragraaf Functieverandering en hergebruik vrijkomende agrarische bebouwing wordt hier nader op ingegaan.



Regionale structuurvisie Noord-Veluwe

De regionale structuurvisie Noord-Veluwe (2004) is gezamenlijk opgesteld door de gemeenten Putten, Ermelo, Harderwijk, Nunspeet, Elburg, Oldebroek, Hattem, Heerde en Epe. Hoofddoelstelling van de visie is 'zorgdragen voor een leefbare gemeenschap in een hoogwaardige omgeving, waarbij natuur en landschap en leefbaarheid vanuit wederzijds respect met elkaar in evenwicht zijn'.


Op de strategiekaart is het buitengebied aangeduid als 'landelijk gebied'. Dit zijn gebieden met primair een agrarische functie. Het beleid is gericht op behoud van de agrarische functie en het daarbij behorende landschapsbeeld. De regio wil dit onder meer bereiken door naast de agrarische functie, ook de betekenis voor natuur en landschap (onder meer weidevogelgebieden) en voor wateropgaven te benadrukken. De Hierdense Beek, de ecologische verbindingszone, het Vogelrichtlijngebied en het Habitatrichtlijngebied zijn als zodanig aangegeven op de strategiekaart.

2.3 Gemeentelijk beleid

Stadsvisie 2031 Harderwijk

Op 10 juni 2010 is de Stadsvisie Harderwijk 2031 vastgesteld. De Stadsvisie Harderwijk 2031 is gemaakt om een ontwikkelingsrichting voor de stad te bepalen op het gebied van voorzieningen, werkgelegenheid, woonklimaat en bereikbaarheid. Hierbij moeten strategische keuzes worden gemaakt. De visie is integraal. Dit betekent dat er nadrukkelijk wordt gekeken naar de onderlinge samenhang tussen de ruimtelijke, sociale en economische beleidsvelden. De visie is een uitgangspunt voor de intensieve samenwerking tussen bestuur, bevolking, bedrijfsleven, instellingen, organisaties en andere overheidsinstanties.


De Stadsvisie beschrijft de visie op de toekomst aan de hand van vier thema’s:

  • woonklimaat:
    'Prettig wonen in bijzondere woonwijken voor alle doelgroepen';
  • maatschappelijke voorzieningen:
    'Harderwijk loopt voorop op het gebied van sport, cultuur, onderwijs, zorg en welzijn';
  • werken:
    'Een sterke economische structuur door een duidelijk economisch imago';
  • bereikbaarheid:
    'Goede bereikbaarheid voor alle vervoerssoorten met aandacht voor milieu en veiligheid'.


Met betrekking tot het woonklimaat is onder meer opgenomen dat Harderwijk bijzondere woonmilieus wil realiseren, die in de regio en omliggende steden niet of nauwelijks voorkomen. Hierden moet een aantrekkelijk villadorp worden.


De 'Stadsvisie Harderwijk 2031' geeft aan welke koers Harderwijk wil varen. De volgende stap is het vertalen van deze stadsvisie in één integrale visie. Een visie waarin een duidelijke sociale, economische én ruimtelijke pijler herkenbaar is. Per onderwerp worden de ambities en beleidsdoelen beschreven zodat de vraag 'wat willen we in de komende jaren bereiken' helder wordt beantwoord. In de uitvoeringsagenda die hieraan wordt gekoppeld, staan de maatregelen die het gemeentebestuur de komende jaren neemt om die gestelde doelen te bereiken.

Structuurvisie Harderwijk 2031

De structuurvisie Harderwijk 2031 is op 20 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze integrale structuurvisie is een uitwerking van de in juni 2010 door de gemeenteraad vastgestelde stadsvisie. In de structuurvisie wordt aangegeven wat in de periode tot 2031 voor de gemeente Harderwijk de belangrijkste thema's zijn waar integraal aan gewerkt gaat worden door de gemeente, het bedrijfsleven, de maatschappelijke organisaties en door inwoners zelf. De visie is een document waar het economische, sociale en ruimtelijke beleid met elkaar in verband is gebracht. Het betreft een visie waarin kaders zijn gesteld met doelstellingen om de in de Stadsvisie verwoorde ambitie te verwezenlijken. Deze doelstellingen zijn ondergebracht in 4 ontwikkelsporen: Zorgzame stad, Ondernemende stad, Aantrekkelijke stad en Verbindende stad.

De structuurvisie zal fungeren als beoordeling- en sturingsinstrument op alle gemeentelijke beleidsterreinen. Het is daarmee een beleidsdocument dat de gemeente bindt. De gemeente kan daar alleen van afwijken indien daar een goede motivering voor is. Daarnaast wordt richting gegeven aan te verrichten inspanningen en te nemen maatregelen die moeten leiden tot de realisatie en totstandkoming van de in het beleid nagestreefde doelen. De structuurvisie vervangt hiermee het structuurplan Harderwijk 2020 en is daarmee:

  • een visie op de sociale, economische en ruimtelijke ontwikkelingen in Harderwijk voor de middellange en lange termijn;
  • een integrale visie met de hoofdlijnen van voorgenomen ontwikkelingen betreffende het leven, werken en verblijven in Harderwijk;
  • de wijze waarop de gemeente de doelstellingen denkt te realiseren.

Op de visiekaart 'Aantrekkelijke stad' is het buitengebied tussen Harderwijk en Hierden aangegeven als verbinding tussen de Natura 2000-gebieden Veluwe en Veluwerandmeren. De Zuiderzeestraatweg en de Leuvenumseweg zijn aangeduid als cultuurhistorische linten. De Hierdense Beek en omgeving is aangegeven als ontwikkeling natte natuur/ingrepen waterhuishouding.

Op de visiekaart 'Ondernemende stad' is een gebied langs de A28 van het gebied Strokel (ten zuiden van de A28) via het Eendengebied (ten noorden van de A28) tot aan de gemeentegrens aangegeven als Recreatie. Het Eendengebied is aangegeven als studiegebied agrarische ontwikkeling en/of recreatie.

Op de visiekaart 'Zorgzame stad' is een gebied aan weerszijden van de A28 aangegeven als aandachtsgebied kwetsbare objecten in relatie tot luchtkwaliteit. Het gebied Strokel (sportvelden) is aangeduid als ontmoetingsplaats Harderwijkse Gemeenschap.

Beleidsplan wonen

Het woonbeleid van de stad Harderwijk is verwoord in het Beleidsplan wonen in Harderwijk 2016 (vastgesteld door de raad in mei 2012). De hoofddoelstelling uit het beleidsplan luid als volgt: 'Het doel is om in Harderwijk en Hierden een buitengewoon aantrekkelijk woonklimaat te scheppen, door het in stand houden en realiseren van een gedifferentieerd aanbod in woonmilieus voor alle doelgroepen. Het credo is: meer woonkwaliteit door groei, reconstructie en transformatie'.

Het streven is erop gericht om op elke locatie van enige omvang de volgens de woonvisie gewenste woningdifferentiatie (verdeling huur/koop en naar prijsklassen) te realiseren. Bij inbreidingslocaties speelt daarnaast mee dat de woningbouw ook moet bijdragen aan een meer gevarieerd woningaanbod in de wijk.

In het in het beleidsplan opgenomen meerjarenprogramma woningbouw tot en met 2019 zijn voor het buitengbied van Harderwijk geen woningbouwplannen opgenomen.

Milieubeleidsplan Harderwijk

De gemeente Harderwijk streeft naar samenhang in het bestaande veelomvattende milieubeleid. Het milieubeleidsplan Harderwijk maakt inzichtelijk waar Harderwijk voor staat, geeft richting aan het beleid voor de komende periode en vervult een aanjaagfunctie om verbeteringen te realiseren. Vanuit deze gedachte worden twee speerpunten benoemd, waarbij rekening is gehouden met de landelijke beleidsontwikkeling: klimaatbeleid en een gebiedsgericht milieubeleid. Het zorgdragen voor een duurzame leefomgeving is het hoofddoel van dit milieubeleid. Onder een duurzame leefomgeving verstaan we het voorzien in onze behoeften, zonder de toekomstige generaties de mogelijkheden voor dezelfde behoeftes te ontnemen. Dit milieubeleidsplan geeft kaders voor beleid en laat de bevolking van Harderwijk en Hierden zien hoe de gemeente zich inzet om de lokale milieuproblemen op te lossen.

Binnen onze gemeentegrenzen bestaat een grote diversiteit in gebieden, met elk hun eigen kenmerken en functies. Bij ruimtelijke ontwikkeling streven we naar een optimale leefomgevingskwaliteit. Door gebieden te onderscheiden wordt duidelijk welke milieukwaliteit gewenst is en of een ontwikkeling in het desbetreffende gebied past. Deze gebiedsgerichte benadering biedt ruimte om milieubeleid beter te laten aansluiten bij de dynamiek van ruimtelijke ontwikkelingen.

In het milieubeleidsplan zijn voor verschillende delen van Harderwijk milieugebiedsvisies opgesteld. Door het opstellen van een milieugebiedsvisie komen de specifieke kwaliteiten, knelpunten, de milieubelasting en de milieuambities van het gebied in beeld. Voor het voorliggende plangebied zijn milieugebiedsvisies opgesteld (deelgebieden Veluwe, Buitengebied, Glindweg en Parallelweg). De milieugebiedsvisies zijn opgenomen in Bijlage 9 Milieugebiedsvisie deelgebieden.

De gemeente Harderwijk heeft voorts de Energieke Stad- een routekaart naar een klimaatneutraal Harderwijk-, vastgesteld. Met behulp van deze route wil de gemeente Harderwijk in 2031 de uitstoot van CO2 met 45% reduceren. De energietransitie, het overstappen op duurzame energiebronnen, is één van de drie belangrijke pijlers uit de routekaart. Volgens inschatting is 26 % van het huidige energieverbruik in de gemeente te halen uit hernieuwbare energie. Van deze energie maakt windenergie voor 48% deel uit op basis van beschikbare ruimte en bewezen techniek. De gemeenteraad van Harderwijk' heeft besloten dat zij bereid is haar (ruimtelijke) medewerking te verlenen aan 3 locaties. Een van de zoekzones is gelegen langs de Leuvenumseweg. Deze of mogelijke andere locaties voor windturbines zijn nog niet concreet. Het bestemmingsplan bevat om deze reden ook geen regeling voor het plaatsen van windturbines. In dat geval dient er een afzonderlijk bestemmingsplan opgesteld te worden.

Sjabloon beleidsplan Licht in de openbare ruimte

In samenwerking met 15 Veluwse gemeenten werkt gemeente Harderwijk mee aan het pilotproject 'Sjabloon beleidsplan licht in openbare ruimte'. Dit pilotproject maakt deel uit van het GMP-stimuleringsproject 'Veluwe donker en stil'. Het is een gezamenlijk project van (bijna) alle Veluwse gemeenten, die in een collectief leerproces nieuw beleid ontwikkelen, incorporeren in hun eigen beleidsprogramma's (en begrotingen) en deze ook in de praktijk zullen gaan uitvoeren. Uiteindelijk gaat het om het implementeren van (innovatief) beleid, in dit geval op de Veluwe.

Het beleidsplan geeft voor verschillende deelgebieden aan welke mogelijkheden er zijn om verlichting aan te passen aan de eisen van de leefomgeving, zonder afbreuk te doen aan de leefkwaliteit, zoals veiligheid. Door middel van een specifiek sjabloon is het streven voor elk deelgebied dit beleid concreet gestalte te geven. Voor het buitengebied gaat het om de deelgebieden 'land- en tuinbouw', verlichting door particulieren', 'natuurgebied' en 'recreatiegebied'.

Structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden 2009

Op grond van deze structuurvisie mogen nieuwe bouwmogelijkheden in de zoekzones alleen worden toegestaan indien deze gepaard gaan met investeringen in het landschap door de initiatiefnemer (verevening). Uitgangspunt van dit beleid is dat er alleen 'rode' functies mogen worden toegevoegd, indien dit gepaard gaat met landschappelijke versterking. De structuurvisie is geen blauwdruk waarin alles tot in detail is vastgelegd. Op onderdelen kan de gemeente zelf wellicht haar verantwoordelijkheid nemen, maar duidelijk is ook dat er, in relatie tot de rode ontwikkelingen, een belangrijke rol is weggelegd voor particulier initiatief. Het gebiedsplan zal dus vooral een koers uitzetten voor het gebied en een aantal duidelijke randvoorwaarden of spelregels meegeven aan toekomstige ontwikkelingen. Bij het maken van het plan is zuiver gekeken vanuit het landschap, er is geen rekening gehouden met het bestaande beleid, milieuwetgeving en dergelijke. Een belangrijk onderdeel van het plan is de visiekaart. Hierop staat aangegeven waar en op welke wijze, vanuit het landschap bezien, nieuwe 'rode' ontwikkelingen in Hierden kunnen worden toegevoegd. Eveneens is op de kaart aangegeven welke gebieden onbebouwd dienen te blijven.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00054-0004_0003.jpg"

Visie van het dorpomgevingsplan

Handboek Harderwijks Groen 2007

Het handboek Harderwijks groen streeft in het buitengebied naar het versterken van zowel de historische karakteristieken van het landschap als de functie van het stedelijk uitloopgebied. Er is aandacht voor de omgeving van Hierden. Hiervoor wordt het Dorpomgevingsplan aangehouden. Voor het eendengebied wordt de koers van de provincie en de gemeente aangehouden voor functieverandering naar wonen en landschappelijke versterking.

Visie Leisure

Op het gebied van ontspanning en vrijetijdsbesteding beschikt de gemeente over de structuurvisie 'Leisure' uit juli 2009. De visie geeft richting aan de ontwikkelingen op het gebied van de vrijetijdsbesteding in de gemeente Harderwijk met een tijdshorizon tot 2020. Deze visie benadrukt het economische en sociale belang van leisure en geeft richting aan de mogelijkheden voor vestiging in de fysieke ruimte. Recreatie en toerisme zijn een belangrijk onderdeel van de economische motor van Harderwijk en Hierden.

Het doel van de visie is om leisure van bovenlokaal niveau te structureren en op zodanige wijze een plaats te geven binnen de gemeentegrenzen dat het bijdraagt aan het algehele welzijn van de plaatselijke bevolking en de plaatselijke economie. Daarnaast dient deze visie als een richtinggevend kader bij de afweging en beoordeling van nieuwe leisure-ontwikkelingen.

In de visie zijn leisureontwikkelingen gebundeld in clusters en concentratiegebieden.

Clusters zijn bundelingen van gelijksoortige vormen van leisure terwijl concentratiegebieden meerdere soorten van leisure of zelfs één of meerdere cluster(s) van leisure bevatten. In de visie zijn tien clusters benoemd waarvan enkele rechtstreeks invloed hebben op het buitengebied. De benoemde clusters zijn:

  • natuurbeleving (nature experience);
  • vermaak (young & wild);sportfaciliteiten (sports & games);
  • ontspanning (health & wellness);
  • uitgaan (party);
  • dineren (fine dining);
  • retail (shopping);
  • cultuur (culture & events);
  • attracties (waterworld);
  • watersport (yacht & regatta centre).

Hoofdstuk 3 Functionele analyse

Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van de functies, de waarden en de belangen die in het plangebied aanwezig zijn. Het gaat om de functies landschap en cultuurhistorie, natuur, water, landbouw, bedrijvigheid en voorzieningen, wonen, recreatie, infrastructuur en milieu. Niet alleen is de huidige situatie beschreven, ook is aangegeven wat de belangrijkste ontwikkelingen van bepaalde functies zijn en welke perspectieven er voor deze functies in het plangebied aanwezig zijn. Daarnaast wordt ook aandacht besteed aan het relevante sectorale beleid.

3.1 Landschap

3.1.1 Ontstaansgeschiedenis

De ijstijden zijn sterk bepalend geweest voor het ontstaan van het huidige landschap rondom Hierden. De hoogteligging en het reliëf en ook de bodemsamenstelling zijn hierdoor in belangrijke mate bepaald.


Opstuwing door landijs heeft de stuwwallen van de Veluwe gevormd. Natte en droge perioden tussen de verschillende ijstijden in hebben gezorgd voor grote verschillen in bodemsamenstelling in de gebieden langs de huidige Veluwerandmeren. Er waren in droge perioden onder andere grote zandverstuivingen. Maar ook perioden met grote overstromingen waarin zeeklei werd afgezet en veen werd gevormd.


Na de ijstijden ontstonden door het rijzen van de zeespiegel opnieuw grote overstromingen en werd zeeklei afgezet en werd plaatselijk veen gevormd. Er ontstond een groot binnenmeer (het Flevomeer), dat zich later (vanaf het begin van de jaartelling) ontwikkelde tot de Zuiderzee, een grote binnenzee die tot ver landinwaarts zout water meevoerde en voor afzetting van zware zeeklei zorgde. Ook ontstond een strandwal langs de kust, die ten noorden van Harderwijk 50 tot 80 m breed was en enkele meters hoog. Ter hoogte van Nunspeet is deze zone nog goed te herkennen, waarschijnlijk omdat de wal daar veel hoger was.


Het gebied tussen Veluwe en randmeren daalt van zuidoost naar noordwest geleidelijk af. Grotere en steilere hoogteverschillen komen voor ten oosten van Harderwijk op de Veluwe. Deze zijn ontstaan door verstuiving van de zandgebieden in de laatste eeuwen, door activiteiten van de mens.

3.1.2 Landschapstypen

Doordat mensen op verschillende manieren de gebieden met die diverse ontstaansgeschiedenis en bodemkundige situatie zijn gaan ontginnen en gebruiken, zijn in het gebied om Hierden heen veel verschillende landschapstypen ontstaan:

  • De Mheenlanden;
  • De Stadslanderijen;
  • Hierdense Enk;
  • Landgoederenlandschap (inclusief Hierdense Beek);
  • Intensieve veehouderijlandschap;
  • Duinen en Strokel;
  • Veluwe


De Mheenlanden

Direct langs de randmeren ligt een open en grootschalig polderlandschap, verkaveld in zeer smalle stroken (vooral zichtbaar door de grote hoeveelheid paaltjes met prikkeldraad, die de begrenzing van de percelen aangeven). Richting randmeren is steeds meer kwel aanwezig, waardoor de weilanden redelijk vochtig zijn. De Hierdense Beek mondt in de Mheenlanden uit in het Veluwemeer. Op die plek is een botanisch interessant rietlandje ontstaan. Ten zuidwesten van de monding zijn in de vorm van microreliëf nog enkele restanten van de oorspronkelijke strandwal te zien.


De Stadslanderijen

Tussen Mheenlanden en Zuiderzeestraatweg en ten noordoosten van de Molenweg ligt een gebied met een haaks op aanliggende wegen gerichte verkaveling; de Stadslanderijen. Het zijn oude ontginningen uit de Middeleeuwen, die deels nog goed herkenbaar zijn. Ze bestaan uit verschillende delen en hebben nu nog in gebruik zijnde namen, zoals bijvoorbeeld de Ruimels, de Hoge en de Lage Varen. De gebieden hebben nu een betrekkelijk open structuur, terwijl ze vroeger veel kleinschaliger waren door de vele elzensingels en eiken houtwallen die de percelen van elkaar scheidden. Deze structurerende elementen zijn voor een groot deel verdwenen in de loop van de 20e eeuw.


Ook in dit gebied is de harde begrenzing van het nieuwe bedrijventerrein nadelig voor de beleving van het landschap.


Hierdense Enk

De Hierdense Enk wordt gevormd door open oude bouwlanden met bolliggende akkers en meer aaneengesloten bebouwing langs de randen. Deze bebouwing is in de loop van de vorige eeuw steeds verder verdicht, waardoor de binding met de enk op veel plaatsen verloren is gegaan.


Op de enk zelf is er ook vrijliggende, deels oudere bebouwing. Het gebied is verkaveld in onregelmatige blokken, waardoor de aanwezige (voor een deel nog onverharde) wegen een kenmerkend slingerend verloop hebben. De enk heeft verschillende door boomgroepen en houtwallen gescheiden open gebieden: de Hoge Enk (westzijde) en de Lage Enk (oostzijde). Veel van de oorspronkelijke beplanting is niet meer of nog maar gebrekkig aanwezig. Daardoor is de structuur in het landschap grotendeels verdwenen en oogt het gebied rommelig.


Landgoederenlandschap en Hierdense Beek

Dit gebied ligt ten noordoosten van het dorp Hierden. Het grenst aan de Hierdense Beek en loopt vanaf de Mheenlanden tot aan de A28. Plaatselijk heeft het gebied duidelijk een landgoedkarakter met de Essenburgh als centraal deel. De sfeer van het gebied wordt voor groot deel bepaald door forse opgaande beplantingen onder andere in de vorm van eiken- en beukenlanen. Waar deze laanbeplanting ontbreekt, is het gebied rommeliger. Dit is ook het geval langs een deel van de Hierdense Beek ter hoogte van de Watervalweg.


Intensieve veehouderijlandschap

De oorspronkelijk aanwezige uitlopers van de Veluwe aan de zuidkant van de Enk, zijn na de aanleg van De A28 geïsoleerd komen te liggen. In een deel van dit gebied zijn na de afsluiting van de Zuiderzee door voormalige vissers eendenhouderijen begonnen. Dit bracht met zich mee dat hier grote aantallen schuren gebouwd werden. Inmiddels is de dichtheid hiervan wel verminderd door nieuwe eisen die o.a. vanuit milieuwetgeving aan die bebouwing werden gesteld. Nu staan er voornamelijk grotere lange schuren met kale erven haaks (noord-zuid) op de weg (Tweede Parallelweg). Er is binnen het gebied weinig beplanting aanwezig.


Duinen en Strokel

Grenzend aan de oostkant van intensieve veehouderijen ligt 'De Duinen' aan de noordzijde van de A28 en het spoor. Ook hier liggen nog uitlopers van de Veluwe, wat nog deels te zien is aan de aanwezige bosachtige beplanting (veel dennen). Voor een groot deel liggen hier recreatiewoningen, maar in het noordelijk deel van het gebied liggen ook grote kavels met vrijstaande woningen.


De Strokel ligt aan de zuidoostzijde van Harderwijk en is feitelijk onderdeel van de Veluwe. Het is een buffergebied tussen Harderwijk en de natuurgebieden van de Veluwe. Er liggen onder andere meerdere terreinen met recreatiewoningen, scoutingterreinen en een sportpark in dit gebied.


Veluwe

Dit boslandschap bestaat in het Harderwijkse deel voornamelijk uit stuifzandbossen met een besloten karakter. Bospercelen worden afgewisseld met enkele lanen, landduinen, heidegebieden (Cyriasische Veld) en zandverstuivingen (Beekhuizerzand). Er is vrijwel geen bebouwing. Wel zijn restanten zichtbaar van de oude nederzetting Beekhuizen. De Hierdense Beek loopt aan de grens van het Harderwijkse deel van de Veluwe, dwars door het bos.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00054-0004_0004.png"

Landschapstypen in het buitengebied van Harderwijk

3.1.3 Waardevol open gebied

De provincie heeft in haar Omgevingsverordening Gelderland waardevolle open gebieden aangewezen. In deze gebieden mogen geen activiteiten plaatsvinden die de openheid aantasten. Een uitzondering wordt gemaakt om onder voorwaarden, te kunnen voorzien in de mogelijkheid tot het oprichten van een windturbinepark met meer dan drie windturbines voor zover het bestemmingsplan is voorzien van een ruimtelijk ontwerp. De gemeente sluit evenwel de ontwikkeling van windturbines in dit bestemmingsplan uit door in geen enkele bestemming een hoogtemaat op te nemen passend bij dergelijke bouwwerken , omdat de plaatsing van windturbines nog onderwerp van studie is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00054-0004_0005.jpg"

Waardevol open gebied conform Omgevingsverordening Gelderland, zie voor de kaart ook Bijlagenboek kaarten bij toelichting

3.2 Cultuurhistorie en archeologie

Op 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening aangepast als uitwerking van het in 2009 door het rijk ingezette beleid Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Voor de ruimtelijke ordening betekent dit een omschakeling van een objectgerichte naar een omgevingsgerichte benadering. Door deze modernisering moet bij het opstellen van een bestemmingsplan meer rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Dit betekent, dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie en hoe in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

3.2.1 Beleidskader

Nota Cultuurhistorie

In 2008 heeft de gemeente de nota Cultuurhistorie vastgesteld. Uitgangspunt in de nota is om de fysieke cultuurhistorie te behouden en te beschermen. Cultuurhistorische waardevolle panden zijn aangewezen als rijks- of gemeentelijke monumenten. Deze worden sectoraal beschermd door de Monumentenwet 1988 en de 'Monumentenverordening 2011' van de gemeente. Bijzonder Cultuurlandschap wordt beschermd bij bestemmingsplan.

Archeologienota

De gemeente Harderwijk heeft in april 2011 het Archeologiebeleid Harderwijk vastgesteld. In de beleidskaart Archeologie is aangeven wanneer bij nieuwe planontwikkelingen archeologisch vooronderzoek plaats dient te vinden.
Op grond van artikel 40 van de Monumentenwet 1988 kan bij bestemmingsplan worden bepaald, dat een aanvrager van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit (bouwvergunning), of een aanlegactiviteit van werken geen bouwwerken zijnde (aanlegvergunning), een rapport over de archeologische waarden dient te overleggen. Aan de omgevingsvergunning kunnen, indien nodig, archeologische voorschriften worden verbonden. Op grond van artikel 41a van de Monumentenwet 1988 geldt deze verplichting niet bij projecten met een oppervlakte kleiner dan 100 m². De gemeenteraad kan hiervan een afwijkende oppervlakte (zowel naar boven als naar beneden) vaststellen.


Op de beleidskaart archeologie zijn per waarde- of verwachtingsgebied de vrijstellinggrenzen aangeven. Het beleid is om bij de actualisatie van bestemmingplannen een dubbelbestemming 'Waarde - archeologie' op te nemen met bijbehorende bouwregels en aanlegvergunningstelsel, met inachtneming van de vrijstellingsgrenzen.

3.2.2 Archeologie

Op basis van de Monumentenwet 1988 en de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 moet de gemeente bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten. Het gemeentelijk archeologisch beleid is verwoord in het in april 2011 vastgestelde archeologiebeleid 2011-1015. Hieraan is de beleidskaart archeologie gekoppeld. Uit deze kaart blijkt dat grote delen van het buitengebied een hoge, middelmatige of lage archeologische verwachtingswaarde hebben en dat er terreinen van archeologische waarde aanwezig zijn (de zogenaamde AMK terreinen). Voor elk gebied is een vrijstellingengrens aangegeven, waaronder archeologisch (voor)onderzoek niet verplicht is. De beleidskaart archeologie is tot stand gekomen door onderzoek van archeologisch adviesbureau RAAP (RAAP rapport 2050) 'Een actualisatie en herziening van de archeologische verwachting en beleidskaart'). Het gemeentelijk archeologisch beleid bij het actualiseren van bestemmingsplannen, is dat de verschillende archeologische gebieden als dubbelbestemming: 'waarde archeologie' worden opgenomen met de bijbehorende bouwregels en een aanlegvergunningstelsel, met inachtneming van de vrijstellingsgrenzen van de beleidskaart archeologie.

Het bestemmingsplan bevat daarmee een viertal afzonderlijke bestemmingsregelingen. In het kort komt de regeling in de bestemmingen er op neer dat de tot het plan behorende gronden tevens bestemd zijn voor de bescherming van archeologische waarden. De verschillen tussen de vier bestemmingen hebben te maken met de verschillende vrijstellingsgrenzen voor archeologisch onderzoek. De omvang van de activiteiten ten behoeve van het bouwen of het gebruik van gronden is bepalend in hoeverre deze noodzaak aanwezig is. Zo is in het artikel 'Waarde - Archeologie 1' geregeld dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is indien een aanvraag betrekking heeft op een oppervlakte groter dan 50 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 0,3 m wordt uitgevoerd. In het artikel 'Waarde - Archeologie 3' liggen deze normen op respectievelijk 1.000 m² en 0,3 m. De archeologische waarden zijn op de verbeelding bij het bestemmingsplan opgenomen. Zie onderstaande tabel.

Archeologische waarde beleidskaart   Dubbelbestemming   vrijstellingsgrens  
AMK-terrein   Waarde - Archeologie 1   50 m²  
Gebied met een hoge archeologische verwachting   Waarde - Archeologie 2   100 m²  
Gebied met een middelmatige archeologische verwachting   Waarde - Archeologie 3   1000 m²  
Gebied met een lage archeologische verwachting   Waarde - Archeologie 4   5000 m²  

Archeologische beschermde rijksmonumenten

In het plangebied komen ook drie archeologische rijksmonumenten voor (alle grafheuvels). Ze bevinden zich in het uiterste zuidoosten van het plangebied, tegen de grens van Ermelo. Dit zijn de rode gebieden op onderstaande uitsnede van de beleidskaart.


 afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00054-0004_0006.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart met de grafheuvels

De bescherming van deze monumenten is afdoende geregeld in de Monumentenwet 1988. Om deze reden is er voor deze gebieden geen dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgelegd.


Voorts is in het plan een algemene voorwaarde voor archeologisch onderzoek in de wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

3.2.3 Historische (steden)bouwkundige waarden

Bouwkundige monumenten

In het plangebied zijn 6 rijksmonumenten en 22 gemeentelijke monumenten aanwezig. Zie Bijlage 10 Bouwkundige monumenten. In het Bestemmingsplan Buitengebied uit 2003 is ervoor gekozen om de aanwezige rijks- en gemeentelijke monumenten door middel van een aanduiding op de plankaart te behouden. Het gemeentelijk streven naar behoud van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing blijft onverminderd van kracht, zij het dat de bescherming van de monumenten niet meer in het bestemmingsplan wordt geregeld. De betreffende panden waren en zijn namelijk reeds beschermd in de gemeentelijke 'Monumentenverordening 2011' en in de Monumentenwet 1988. De monumentenverordening en de Wabo bevatten het inhoudelijke toetsingskader waar eventuele verzoeken tot aanpassing van het monument aan worden getoetst. De bescherming van de monumenten is daarmee afdoende geborgd. Een nadere regeling in het Bestemmingsplan Buitengebied 2014 Harderwijk leidt tot dubbele regelgeving. De bouwregels en ontwikkelingsmogelijkheden voor de betreffende panden gelden, mits rekening wordt gehouden met het inhoudelijke toetsingskader uit de monumentenverordening en de Monumentenwet.


Overige historische stedenbouwkundige)bouwkundige waarden

Ook de historische linten met karakteristieke boerderijen met gebiedseigen erven met bijbehorende bebouwingsensembles, erfbeplanting en objecten vormen de historische (steden)bouwkundige waarden in het plangebied. In het kader van dit bestemmingsplan is er een quickscan uitgevoerd of er nog dit soort beeldbepalende panden in het plangebied aanwezig zijn. Uit deze quickscan zijn negen beeldbepalende boerderijen naar voren gekomen:

  • Zuiderzeestraatweg 44
    De hoofdvorm van de boerderij is goed bewaard gebleven. De boerdij is beeldbepalend in de lintbebouwing aan de oude Zuiderzeestraatweg.

  • Zuiderzeestraatweg 93
    De hoofdvorm van de boerderij is goed bewaard gebleven. De boerderij is beeldbepalend in de lintbebouwing aan de Zuiderzeestraatweg en heeft een prominente ligging in de kruising van de Zuiderzeestraatweg en Kleine Mheenweg.

  • Grevenhofseweg 4
    De hoofdvorm van de boerderij is nog bewaard gebleven. De erfbebouwing ondersteunt het agrarisch karakter van het pand. De boerderij ligt in het enkengebied buiten de dichte bebouwing. In combinatie met de andere boerderijen aan de Grevenhofseweg vormt het een zwerm boerderijen gelegen aan de oude veedriften.

  • Wijtgraaf 35
    De hoofdvorm is nog aanwezig. De boerderij heeft een beeldbepalende positie langs de Wijtgraaf.

  • Zuiderzeestraatweg 160
    De hoofdvorm en de gevels zijn nog gaaf. De boerderij behoorde vroeger tot het landgoed 'De Essenburgh'. De in 1839 aangelegde Zuiderzeestraatweg doorsnijdt het landgoed. Daardoor ligt de boerderij dicht tegen de Zuiderzeestraatweg. Door de doorsnijding is de boerderij schuin gesitueerd ten opzichte van de weg. Het oorspronkelijk woongedeelte heeft veel cultuurhistorische kenmerken. De gemeente wenst om deze reden de oorspronkelijke boerderij te behouden. Mede hierdoor wordt de woonfunctie van huisnummer 160 verplaatst naar een nieuwe woning (huisnummer 162). Het huidige gebouw zal in de huidige staat en vorm blijven staan. Het zal gebruikt gaan worden als bijgebouw van de nieuw te bouwen woning.

  • Lageweg 27
    De hoofdvorm is nog goed bewaard gebleven. Deze woonboerderij is gelegen op het kruispunt van de Mheenlanden, de stadslanderijen en het vroegere landgoed 'De Essenburgh'.

  • Waterweg 1 'Jeanne hoeve'
    Ondanks verbouwing is de hoofdvorm van de boerderij bewaard gebleven. De boerderij maakt deel uit van het vroegere bezit van de Essenburgh. Daarnaast is de boerderij op de grens van Mheenlanden en de stadslanderijen gelegen. Het heeft daarom ook een belangrijke beeldbepalende functie.

Het beleid is om deze boerderijen niet als gemeentelijke monumenten aan te wijzen. Een objectbescherming in het bestemmingsplan stuit op juridische bezwaren. Er is daarom besloten om voor deze objecten geen specifieke regeling in het bestemmingsplan op te nemen. Wel krijgen de panden in het kader van welstandstoezicht de nodige aandacht. Ook bij functieverandering is het uitgangspunt dat de cultuurhistorische waarden van deze panden, erfbebouwing en erf behouden blijven.

3.2.4 Historische geografie

Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuurlandschap. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn die elementen, zoals houtopstanden, verkavelingspatronen en de enken die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn. Deze waarden hangen nauw samen met de landschappelijke waarden. De landschappelijke waarden die zijn reeds beschreven in paragraaf 3.1 Landschap en zijn tevens aan te merken als de cultuurhistorische waarden die samenhangen met de historische geografie. Deze waarden worden, zoals in paragraaf Landschap is aangeven, geborgd door een uitgebreid aanlegvergunningenstelsel.

3.3 Natuur

3.3.1 Beschrijving bestaande situatie

De ontwikkeling van natuurwaarden hangt samen met de aard van de bodem, de beschikbaarheid van water in de wortelzone en de kwaliteit van het grondwater. Dit zijn voor de natuur belangrijke abiotische omstandigheden. Daarnaast hangt de ontwikkeling van natuurwaarden af van de ruimte die de mens hiervoor heeft geboden, dan wel heeft overgelaten. Omdat de hydrologische processen vrij ingewikkeld zijn en zich over een grote oppervlakte uitstrekken, kunnen plaatselijke ontwikkelingen in het grondgebruik, zoals de landbouw en de drinkwaterwinning, ingrijpende en verstrekkende gevolgen hebben voor de voorkomende natuurwaarden.

Als gevolg van verschillen in de samenstelling van de bodem, de kwaliteit van het grondwater en de mate van kwel is er sprake van een grote variatie in groeiomstandigheden voor planten. Als deze verschillen tot uiting kunnen komen, mag er een rijke variatie aan ecosystemen worden verwacht. De actuele situatie is echter vrij zorgelijk met name als gevolg van de verstorende invloed van vermesting, verzuring van bodem en grondwater en als gevolg van verdroging door verlaging van het grondwaterpeil. Door het verlies van areaal natuurgebied, bossen met hoge natuurwaarden en kleine landschapselementen ten koste van andere functies en de verminderde combinatiemogelijkheden van natuur en landbouw is gedurende de laatste decennia het oppervlak aan leefgebieden voor planten- en diersoorten sterk achteruitgegaan.

Bos, heide en stuifzanden

Verspreid over het agrarisch gebied zijn enkele bosjes en singels aanwezig, onder meer bij Frankrijk, Hierden en Essenburg. Het betreft vochtige bosjes en singels van zand- en veenbodems. De ecologische waarde van de bosjes is gelegen in het feit dat op een klein oppervlak een groot aantal planten- en diersoorten kunnen leven. De diversiteit is hoger naarmate de bossen en singels ouder zijn, meer loofhout bevatten en een ongestoorde ontwikkeling hebben doorgemaakt. Zowel de bosjes als de singels zijn van belang als leef- en foerageergebied voor bijvoorbeeld zangvogels en vleermuizen. In het gevarieerde kleinschalige landschap tussen Frankrijk en Hierden komen onder andere kleine marterachtigen voor zoals wezel en hermelijn en in oude loofbomen broeden vogels als geelgors en steenuil.

Flora

Het Leuvenumse bos en het Beekhuizerzand in het zuidoosten van het Harderwijks buitengebied maken deel uit van de uitgestrekte droge bos- en heidegebieden van de Veluwe. De bossen zijn onder te verdelen in bostypen van arme bodems met soorten als grove den, zomereik, zachte berk en bostypen van wat rijkere bodems met naaldhoutsoorten zoals larix, douglas en loofhout als beuk en eik. Op de stuifzanden komen karakteristieke plantensoorten voor als buntgras, heidespurrie en korstmossen. Op de heideterreinen komen onder meer struikheide en stekelbrem voor. Met name het zuidelijke en oostelijke deel van het Harderwijkse bosgebied zijn nog relatief ongeschonden en herbergen hoge waarden. Het westelijke en noordelijke bosgebied daarentegen vormen een min of meer verstedelijkte zone met veel activiteiten en doorsnijdingen (infrastructuur).

Fauna

De grootte en afwisseling van de terreintypen en de bijzondere abiotische omstandigheden staan borg voor een hoog aantal diersoorten waaronder grof wild (edelhert, wildzwijn), das en boommarter, spechten (groene en zwarte specht), roofvogels (boomvalk, havik), bijzondere zangvogels (roodborsttapuit, boomleeuwerik) en zeldzame en bedreigde reptielen zoals hazelworm, adder en zandhagedis). Ook hier zijn de overgangen en combinaties van verschillende terreintypen (bos, heide, stuifzand) van groot belang. Veel van de hierboven genoemde diersoorten zijn naast de grote oppervlakte natuur, juist afhankelijk van deze combinaties. Door de uitgestrektheid, samenhang en grote waarde voor de fauna, heeft dit natuurgebied een internationale zeldzaamheidswaarde.

Waardevolle graslanden

Uitgestrekte graslanden bevinden zich in de polders ten oosten van Harderwijk, noordelijk van de Zuiderzeestraatweg. Waardevolle graslandvegetaties kunnen zich ontwikkelen bij een combinatie van de volgende factoren: extensief beheer; geen of een zeer lage bemestings- en begrazingsdruk, een hoge grondwaterstand en het optreden van kwel. Van groot belang is hier de hydrologische relatie met het Veluwemassief. De grondwaterstroming in het plangebied is loodrecht op de randmeerkust georiënteerd. Als gevolg van de lage ligging van de polders en de aanwezigheid van het hogere Veluwemassief is er een constante grote aanvoer van grondwater aanwezig. In de overgangszone tussen het Veluwemassief en de polders is veelal sprake van kwelwater van lokale herkomst, dat door de korte verblijftijd in de bodem nog relatief zuur en kalkarm is. Dit water is vaak verontreinigd door uit- en afspoeling van meststoffen. In de richting van de kust neemt het aandeel diep grondwater toe. Door de langere verblijftijd in de bodem is dit water kalkrijk. De agrarische polderlandschappen in Harderwijk zijn plaatselijk rijk aan natuur. De cultuurgraslanden rond Frankrijk en Hierden zijn echter overwegend soortenarm met hoogproductieve grassoorten als engels raaigras en ruw beemdgras. Dichter aan de Randmeerkust, de Mheenlanden en bij de Hierdense beek komen plaatselijk waardevolle, soortenrijke graslanden voor met onder meer soorten van het dotterverbond.

De open graslandgebieden zijn matige tot goede weidevogelgebieden. Matige weidevogelgebieden zijn de graslandgebieden rond Frankrijk en Hierden. Niet kritische weidevogels als kievit en scholekster komen veel voor maar kritische soorten als grutto en tureluur slechts in lage dichtheden. De geschiktheid van het gebied voor weidevogels wordt naast een extensief maai- en mestbeheer bepaald door het open en onbebouwde karakter van de kuststrook. Een tweede factor is een hoge grondwaterstand tot in de vroeg zomer waardoor de bereikbaar van voedsel (bodemdieren) wordt vergemakkelijkt. Goede weidevogelgebieden met veel kritische soorten als grutto, tureluur en watersnip liggen in de Mheenlanden; dit zijn de polders langs de Randmeerkust en langs de Hierdense beek. Deze weidevogelgebieden zijn van regionale betekenis.

De goede weidevogelgebieden hebben buiten het broedseizoen tevens een belangrijke functie voor vele doortrekkers en overwinterende watervogels die gebruik maken van deze polders om te foerageren. Daarbij gaat het onder meer om grote aantallen kolganzen, kleine zwanen en steltlopers (bijvoorbeeld kievit, wulp). Voor de watervogels is de ecologische relatie met de Randmeren van belang.

Randmeren, beken en sloten

De Randmeren zijn van belang voor diverse vogelsoorten. Het Wolderwijd (ten westen van Harderwijk) en Veluwemeer vervullen een belangrijke functie als leef- en foerageergebied voor diverse watervogels als ganzen, eenden en zwanen. De kleine zwaan is met name afhankelijk van uitgestrekte fonteinkruidvegetaties. Voor bepaalde soorten ganzen en eenden is de combinatie uitgestrekt water (pleisterplaatsen) en vochtige graslanden (foerageergebieden) van belang. De oeverzone van de Randmeren bestaat vooral uit riet en moerasplanten waaronder moeraskruiskruid en wolfspoot. Plaatselijk komt opslag van wilg en zwarte els voor. De oeverzone vormt op deze wijze een geleidelijke overgang van open water via lage moerasplanten naar drogere en hogere vegetaties. Een dergelijke overgang is een goede biotoop voor diverse moerasvogels waaronder bijzondere soorten als roerdomp en grote karekiet. Ook de natuurfunctie van de randmeren en hun oevers zijn van nationale betekenis.

De Hierdense Beek

De Hierdense beek stroomt vanaf de landbouwenclave Uddel-Elspeet via het Leuvenumse bos in de richting van het Veluwemeer. Op diverse plaatsen in en langs de beek komen waardevolle water- en oevervegetaties voor met onder meer sterrekroos, bosandoorn en beekpunge. De macrofauna van de Hierdense beek is zeer karakteristiek en weerspiegelt een gradiëntsituatie. Als gevolg van eutrofiëring en een versnelde afvoer van water zijn de laatste jaren wel negatieve effecten opgetreden voor de kenmerkende planten- en diersoorten. In de poldergebieden komen slootvegetaties voor met kwelindicerende soorten als holpijp en beekpunge. Beekpunge duidt op kalk- en mineralenrijke kwel die van regionale afkomst is. Ook holpijp duidt op kwel. Deze kwel kan echter ook van lokale herkomst zijn. In de oevervegetaties groeien onder meer echte koekoeksbloem, tweerijige zegge en plaatselijk blauwe knoop. De sloten en weteringen van de polders zijn tevens van belang voor amfibieën en vissen zoals alver, rietvoorn, bruine kikker en kleine watersalamander. Een grote dichtheid aan sloten wordt gevonden langs de Randmeerkust. Met name hier treedt sterke kwel op waardoor de sloten een waardevolle sloot- en oeverbegroeiing hebben. Zeer waardevol zijn de slootoevers langs de monding van de Hierdense beek.

3.3.2 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone

In de Omgevingsverordening Gelderland zijn de Gelderse Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone opgenomen. Bijzonderheden hierbij voor het bestemmingsplan buitengebied in relatie tot natuur zijn:

  • het begrip EHS-natuur is vervangen door Gelders Natuurnetwerk (GNN) en EHS-verweving en EHS-verbindingszone heten voortaan Groene ontwikkelingszone (GO);
  • verschillende gronden in het plangebied zijn door de nieuwe begrenzing van het GNN en de GO voorzien van een gewijzigde regeling ten opzichte van de voormalige deelgebieden EHS-natuur, EHS-verweving of EHS-verbindingszone;
  • nieuwe functies in het Gelders natuurnetwerk zijn niet mogelijk, tenzij er sprake is van een dringend maatschappelijk belang. Uitbreiding van bestaande functies is wel mogelijk, indien in de toelichting van het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo worden versterkt en deze versterking planologisch is verankerd in het bestemmingsplan;
  • in de GO zijn nieuwe grootschalige ontwikkelingen, die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, uitgesloten, tenzij er geen reële alternatieven aanwezig zijn. Nieuwe ontwikkelingen zijn alleen mogelijk, indien deze kleinschalige zijn. In dat geval is onder voorwaarden realisering mogelijk. Het bestemmingsplans dient aan te geven op welke wijze de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, worden versterkt. Deze versterking dient planologisch verankerd te worden in een gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00054-0004_0007.jpg"

De Gelders Natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone uit de Omgevingsverordening Gelderland, zie voor de kaart ook Bijlagenboek kaarten  bij toelichting

3.3.3 Natura-2000

Veluwerandmeren

In het kader van de Europese Vogelrichtlijn is het Veluwemeer aangewezen als Speciale Beschermingszone op grond van het voorkomen van kleine zwaan, pijlstaart, tafeleend en meerkoet. Daarnaast is het gebied van betekenis voor aalscholver, fuut, smient, krakeend, slobeend, kuifeend en grote zaagbek. De rietkragen in het gebied zijn van belang als broedgebied voor de grote karekiet. De kleine zwaan en de tafeleend zijn voor het Wolderwijd kwalificerende soorten. Andere soorten waarvoor het gebied van betekenis is zijn grote zilverreiger en nonnetje (niet-broedvogel). Andere trekkende vogelsoorten waarvoor het gebied van betekenis is als overwinteringsgebied en/of rustplaats: fuut, aalscholver, smient, krakeend, slobeend, pijlstaart, kuifeend, meerkoet.

Op grond van de kranswiervegetaties die op grote schaal aanwezig zijn in het Veluwemeer en Wolderwijd zijn deze twee randmeren aangewezen als (één) Habitatrichtlijngebied. Medebepalend voor de begrenzing van het gebied is het voorkomen van vegetaties van het Verbond van grote fonteinkruiden of het kikkerbeetverbond. Diersoorten die bij de bepaling van de begrenzing van het gebied een rol hebben gespeeld zijn bittervoorn, kleine modderkruiper, rivierdonderpad en de meervleermuis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00054-0004_0008.jpg"

Ligging Natura 2000-gebieden, zie voor de kaart ook Bijlagenboek kaarten bij toelichting

Veluwe

De Veluwe is aangewezen als Habitatrichtlijngebied en Vogelrichtlijngebied. De Veluwe is het grootste Natura 2000-gebied op het vasteland van Nederland en is voornamelijk begroeid met loof- en naaldbos van arme bodems. Deze wisselen af met omvangrijke heiden, stuifzanden, honderden vennen, landbouwenclaves en enkele beekdalen. Door zijn uitgestrektheid is de Veluwe een belangrijk gebied voor een groot aantal planten- en diersoorten van voedselarme milieus. Een aantal hiervan komt in ons land niet buiten de Veluwe voor.

De Veluwe valt in het huidige bestemmingsplan, en het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren grenst aan het bestemmingsplan. Dit betekent, dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning. Een bestemmingsplan voor een Natura 2000-gebied dat hetzelfde effect kan hebben, behoeft de goedkeuring van het bevoegde gezag (provincie waarin gebied geheel of voor het grootste gedeelte ligt). Het kan betekenen, dat de provincie het geactualiseerde Bestemmingsplan Buitengebied (ook) op grond van de Natuurbeschermingswet zal moeten goedkeuren. Voor zover het geactualiseerde bestemmingsplan in Natura 2000-gebieden of nabij deze gebieden (externe werking) ontwikkelingen zal toelaten, zal middels een ecologisch rapport moeten worden aangetoond dat deze ontwikkelingen geen negatief effect hebben (geen vergunning/goedkeuring nodig) dan wel geen significant negatief effect hebben.

3.3.4 Hierdense poort

De Hierdense poort is één van de zeven 'poorten' die de 'droge' Veluwe moeten gaan verbinden met de omliggende natuur, inclusief de Veluwe randmeren. De Hierdense poort ligt tussen Harderwijk en Nunspeet, bij het dorp Hierden. De poort ligt voor een deel op gemeentelijk grondgebied. Het grootste gedeelte ligt op het grondgebied van de gemeente Nunspeet.

In de poort stroomt de Hierdense beek, een van de mooiste laaglandbeken van Nederland. De beek ontspringt in het Veluwemassief en loopt naar het Veluwemeer. Het beekmilieu is zeer divers, omdat de beek door verschillende landschappen stroomt.

Toenemende bebouwing, afname van de landbouwfunctie en de groei van recreatiebedrijven maken het noodzakelijk om landschap en natuur te beschermen. Zonder maatregelen neemt de versnippering van het gebied toe en wordt de kwaliteit van de leefomgeving aangetast. Het plan Hierdense poort zet een flinke stap in de groene ontwikkeling van het gebied.

Om de karakteristieke kwaliteiten van het gebied te behouden en waar mogelijk te versterken, is het plan er op gericht om de volgende doelstellingen te realiseren:

  • behoud en herstel van de landschappelijke kwaliteit van het gebied;
  • ontwikkeling van de landschapsecologische gradiënt;
  • bijdragen aan ontwikkeling van een duurzame landbouw;
  • herstel en ontwikkeling van de beken;
  • het realiseren van een ecologische verbinding tussen CVN en Randmeer;
  • ontwikkeling oeverzone langs Veluwemeer;
  • beter inpassen van de recreatie (kwaliteitsverbetering).

Voor het project is een uitvoeringsprogramma opgesteld. Het uitvoeringsprogramma bevat 20 maatregelen. Enkele maatregelen zijn:

  • 1. bosaanleg en herstel;
  • 2. aanleg van houtwallen of singels;
  • 3. realisatie nieuwe natuur;
  • 4. oeverontwikkeling;
  • 5. inrichting Mheenlanden;

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00054-0004_0009.png"

De financiering van de maatregelen valt onder de verantwoordelijkheid van het rijk, de provincie Gelderland, het Waterschap en de betrokken gemeenten Harderwijk en Nunspeet. Ook wordt een bijdrage gevraagd van de Europese Unie. Het ecoduct over de A28 en spoorlijn is inmiddels gerealiseerd en opengesteld. Voor de overige maatregelen is er geen exacte einddatum.

3.4 Water

3.4.1 Beschrijving van het watersysteem

Het grond- en oppervlaktewatersysteem van het plangebied wordt gekenmerkt door de stroming van het neerslagoverschot vanuit het Veluwemassief en watergangen vanuit het plangebied richting de Randmeren. Het neerslagoverschot infiltreert en stroomt via het grondwater naar de Randmeren. Het gebied kan worden gesplitst in een laag gelegen gebied ten noorden van de A28 en een hoger gelegen gebied ten zuiden van de A28.

Ten noorden van de A28 wordt het oppervlaktewater (vaak kwelwater) afgevoerd naar de Randmeren. Naast de wat grotere afvoerende leidingen (A- en B-watergangen), die in beheer zijn van Waterschap Vallei en Veluwe, wordt de ontwatering van het gebied verzorgd door een fijnmazig netwerk van kleinschalige sloten en duikers, die vrij van obstakels gehouden dienen te worden door de aanliggende perceeleigenaren en/of gemeente. Met name in het buitengebied rondom de woonkern Hierden is een ongestoorde werking van deze afvoerende sloten kritisch. De hoge grondwaterstand in combinatie met de kwetsbaarheid van dit bebouwde gebied voor wateroverlast bij aanhoudende neerslag, betekent in het najaar en voorjaar regelmatig natte condities. Door illegaal (deels) dempen van deze sloten, (ver)leggen van (te krappe) duikers of het niet verwijderen van maaisel, kan de waterafvoerende werking verstoord raken met nadelige gevolgen voor het bovenstrooms gebied. In het kader van de herinrichting van de Zuiderzeestraatweg (2013) is een aantal van deze watergangen en duikers verbeterd.

Het ondiepe grondwater wordt sterk beïnvloed door de lokale situatie; het grondwater komt deels aan de oppervlakte als kwel, stroomt af naar de randmeren of stroomt onder de Randmeren door naar de IJsselmeerpolders. Kwel op de Noord-Veluwe wordt afgevoerd via beken. De beken op de Veluwe, waaronder de Hierdense beek, vormen de drainagebasis van het gebied. Onder de Hierdense Beek bevindt zich een scheidende laag. De oppervlakkige afvoer is hier groot, omdat weinig infiltratie kan plaatsvinden door de aanwezigheid van een scheidende laag.

Grondwaterbeschermingsgebied

In het plangebied is sprake van grondwateronttrekking. Ten oosten van de Leuvenemse weg en ten zuiden van de Ceintuurbaan ligt het grondwaterbeschermingsgebied ten behoeve van regionale drinkwaterwinning van pompstation Harderwijk. Waterbedrijf Vitens heeft een vergunning voor het onttrekken van 5,0 miljoen m³ per jaar. In de grondwaterbeschermingsgebieden zijn bepaalde activiteiten verboden zoals het gebruik van bestrijdingsmiddelen, gebruiken van schadelijke stoffen, lozingen in de bodem, toepassen van de bodem als energiebron en -buffer, woningbouw. Het grondwaterbeschermingsgebied is geregeld in de Omgevingsverordening Gelderland en de Provinciale Milieuverordening. Voor bepaalde activiteiten is ontheffing mogelijk. In het voorliggende bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de ligging van het grondwaterbeschermingsgebied zoals opnemen in het Ontwerp Actualisatieplan Omgevingsverordening (09-12-2014).

Waterwingebieden

In waterwingebieden mogen geen werkzaamheden verricht worden die negatieve effecten kunnen hebben op de kwaliteit van het grondwater.

Intrekgebied

In het intrekgebied is het verboden om werkzaamheden te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele brandstoffen, zoals aardgas, aardolie en steenkoolgas.

Riolering

Het rioolstelsel van het buitengebied is een vuilwaterstelsel zonder reguliere overstortvoorzieningen (absoluut stelsel). Diverse drukrioleringsunits in het buitengebied zijn aangesloten op dit vuilwaterafvoerstelsel. Onder vuilwater wordt in dit geval alleen het huishoudelijke afvalwater verstaan. Het is niet de bedoeling dat overtollig hemelwater en/of grondwater op deze vuilwaterstelsels wordt geloosd. Vanwege beperkt bergend volume en afvoercapaciteit zou dit immers kunnen leiden tot noodoverstorten van ongezuiverd vuilwater op kwetsbaar oppervlaktewater.

Het ingezamelde vuilwater van deze stelsels uit het gebied Hierden wordt onder vrij verval afgevoerd naar het rioolgemaal Lorentz III (ter hoogte van bermsloot Newtonweg) en van daar afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi) op het industrieterrein Lorentz. Bij de kruising Lorentzstraat-Newtonweg sluit de persleiding aan op het vuilwaterafvoerstelsel van het verbeterd gescheiden rioolstelsel van het industrieterrein Lorentz II. Het hemelwater van de wegen en daken en overig verhard oppervlak in het buitengebied wordt in de directe omgeving in de bodem geïnfiltreerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00054-0004_0010.jpg"

Provincie Gelderland, ligging grondwaterbeschermingsgebied, zie voor de kaart ook Bijlagenboek kaarten bij de toelichting

3.4.2 Beleid

Bestuursakkoord Water

Op 23 mei 2011 zijn op landelijk niveau afspraken gemaakt over verdergaande samenwerking tussen gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven om kostenbesparingen in waterbeheer te realiseren (kostenstijging in de toekomst beperken). Aandachtspunten voor gemeenten uit het bestuursakkoord zijn met name benchmarking, intergemeentelijke samenwerking (bundeling van kennis en capaciteit) en structurele samenwerking met het waterschap.


Gemeenten kunnen zelf de meest geschikte aanpak kiezen om doelmatigheid en transparantie te verhogen, zodat zij kunnen aansluiten bij de specifieke lokale situatie. Ook wordt aangegeven dat de afstemming tussen rioleringsbeheer en het beheer van de openbare ruimte gehandhaafd blijft, omdat daarmee fors op kosten kan worden bespaard en overlast voor burgers en bedrijven beperkt wordt.

De Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.

De Waterwet heeft de volgende wetten voor waterbeheer in Nederland vervangen:

  • Wet op de waterhuishouding;
  • Wet op de waterkering;
  • Grondwaterwet;
  • Wet verontreiniging oppervlaktewateren;
  • Wet verontreiniging zeewater;
  • Wet droogmakerijen en indijkingen (Wet van 14 juli 1904);
  • Wet beheer rijkswaterstaatswerken (het zogenaamde 'natte gedeelte');
  • Waterstaatswet 1900.

Ook is de saneringsregeling voor waterbodems verhuisd van de Wet bodembescherming naar de Waterwet. Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.

Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de voormalige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld: zes vergunningen uit de voorgaande 'waterbeheerwetten' zijn opgegaan in één watervergunning. Voor de gebruiker betekent dit vooral minder administratieve handelingen. Voor het bevoegde gezag betekent het dat de vergunning aan álle aspecten van het waterbeheer moet worden getoetst.

Nationaal Waterplan 2009-2015

Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.

Waterveiligheid

Uit een waterveiligheids analyse, die is opgesteld voor het waterplan Harderwijk 2006-2009 blijkt dat voor de onbebouwde zone vanaf de oever met het Veluwemeer tot ca. 900 m landinwaards rekening gehouden moet worden met een potentiële overstromingskans vanuit oppervlaktewater (gemiddelde herhalingstijd 1.250 jaar). Ondanks het feit dat er geen sprake is van een primaire waterkering (dijklichaam) wordt dit gebied beschouwd als 'buitendijks gebied'. Echter, voor buitendijks gebied op hoge zandgronden gelden geen overstromingsnormen. Dit houdt onder andere verband met het conservatieve escalatiemodel van een eventuele overstroming (extreme peilstijgingen zijn goed te voorspellen en verlopen geleidelijk, bovendien is er altijd ruim voldoende vluchtmogelijkheid naar hoger gelegen gronden).


In het kader van het Nationaal Deltaprogramma wordt gewerkt aan een voorstel om te komen tot vernieuwing van de veiligheidsnormen voor overstromingen (deelprogramma Veiligheid). Werd van oudsher vooral een norm voor de overstromingskans gehanteerd, tegenwoordig wordt het economisch doelmatiger geacht om het begrip van overstromingsrisico te hanteren (kans x effect). Binnen datzelfde Deltaprogramma wordt tevens onderzocht welke ontwikkeling verwacht wordt ten aanzien van de peilstijging van het IJsselmeer (deelprogramma Zoetwater). In het Nationaal Waterplan 2010 is vastgelegd dat het peil van de Veluwerandmeren in de toekomst ontkoppeld gaat worden van het peil van het IJsselmeer, waarmee de kans op overstroming van delen van het plangebied waarschijnlijk gunstig beïnvloed wordt. Op het moment van schrijven van dit bestemmingsplan, is nog onduidelijk wat de geactualiseerde overstromingskans is voor het betreffende buitendijks gebied.

Watertoets

De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor ruimtelijke plannen die vallen onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel (NBW-actueel, juni 2008) hebben het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen onder meer opnieuw afgesproken dat de watertoets ook wordt toegepast bij waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en bij besluiten die niet vallen onder de Wet ruimtelijke ordening.

Voorafgaand aan het opstellen van het voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied, dient er in het kader van voornoemde watertoets overlegd te worden met alle waterpartijen in het gebied. Het betreft in dit geval Rijkswaterstaat, in verband met het beheer van het hoofdwatersysteem (Veluwemeer), Waterschap Vallei en Veluwe en provincie Gelderland. Gelet op het feit dat in het plangebied grondwateronttrekking plaatsvindt, is ook Drinkwaterbedrijf Vitens gesprekspartner.

Waterplan Gelderland 2010-2015

Zonder water zou Gelderland er minder aantrekkelijk uitzien. Maar water is niet alleen mooi, tegen een overvloed ervan willen we beschermd worden. Natuurlijk is er ook voldoende schoon water nodig om te drinken, te recreëren, voor de industrie, de landbouw en de natuur. In het Waterplan Gelderland 2010-2015 staat hoe de provincie wil zorgen voor voldoende schoon water én droge voeten.

Het Waterplan Gelderland is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.

Waterschap Vallei en Veluwe

Waterbeheersplan Veluwe 2010-2015

De watersysteembenadering

Water, waterbodems, oevers en de daar levende dieren en planten maken samen deel uit van het watersysteem. Oppervlaktewater en grondwater zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Datzelfde geldt ook voor het watersysteem, de ruimtelijke inrichting en het milieu. Zo heeft bijvoorbeeld de aanleg van een bedrijventerrein invloed op de waterafvoer en -kwaliteit en bepaalt het aanleggen van een watergang of de gewenste grondwaterstand gerealiseerd kan worden.


De waterketenbenadering

De waterketen omvat de hele trits van waterwinning, -gebruik en lozen. Waterketens sluiten vroeg of laat aan op het watersysteem. Dat stelt eisen aan de waterketen. Samen met waterwinnende bedrijven wordt gezocht naar oplossingen om verdroging tegen te gaan. In samenwerking met gemeenten bepalen we de optimale inhoud van het rioleringssysteem en de daarop aansluitende rioolwaterzuivering. Een goede combinatie van riolering en zuivering kan leiden tot lagere maatschappelijke kosten.

Veiligheid

Eén van de belangrijkste taken van Waterschap Vallei en Veluwe is het beschermen van het beheersgebied tegen hoogwater. Hoogwater willen we bij voorkeur niet afwentelen op aangrenzende waterschappen of de IJssel en de randmeren. We zorgen voor veilige dijken. Daarbij verliezen we cultuurhistorie en natuurwaarden niet uit het oog.


Niet afwentelen

Kort gezegd betekent dit dat met het oplossen van het ene probleem, geen nieuw probleem mag ontstaan. Dit geldt voor het waterbeleid én voor de daarmee samenhangende kosten. Indien nodig, zal Waterschap Vallei en Veluwe (regen)water zoveel mogelijk bovenstrooms vasthouden, vervolgens (tijdelijk) bergen in zogenaamde retentiegebieden en pas daarna (gefaseerd) afvoeren naar elders. Bij de uitwerking van dit voornemen willen we duurzaam omgaan met het watersysteem. Concreet betekent dit dat we werken met het breder en minder diep maken van waterlopen, flexibel peilbeheer of het laten meanderen (slingeren) van watergangen.


Ook is het beter regen-, grond- en oppervlaktewater schoon te houden, dan het later te moeten zuiveren. Maatregelen om schone en vuile waterstromen te scheiden hebben daarom onze voorkeur. Bij daken en wegen kunt u dan denken aan het loskoppelen van de regenwaterafvoer van het rioleringssysteem. Van groot belang is dat de eisen die het watersysteem stelt, gerealiseerd worden tegen acceptabele inspanningen en kosten. Wat acceptabel is, zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld.

Ecologisch gezonde water- en (natte)landnatuur, ook in de stad

'Gezond' betekent dat planten en dieren zich in een bepaald milieu kunnen handhaven, of zich er na een verstoring opnieuw kunnen vestigen. We willen de natuurwaarden binnen ons gebied behouden, ontwikkelen en versterken. Met andere partijen werken we samen om de gewenste grond- en oppervlaktewatersituatie te realiseren. Ook in stedelijk gebied willen we het water op een aantrekkelijke wijze inrichten. Daarbij houden we rekening met de aanwezige natuurwaarden.


Water als mede-ordenend principe in de ruimtelijke ordening

Waterschap Vallei en Veluwe heeft duidelijke ideeën over het watersysteem. Deze ideeën omschrijft het waterschap per stroomgebied. Onze watervisies willen we nadrukkelijk betrekken in het overleg met gemeenten. De verplichte watertoets binnen ruimtelijke plannen is daarvoor een goed instrument. Deze toets moet een goede afweging van ruimtelijke ontwikkelingen en watersysteem mogelijk maken. De afgelopen jaren bood Waterschap Vallei en Veluwe het water al meer ruimte bij beekherstelprojecten en stedelijke uitbreidingsplannen. Wij willen nadrukkelijk betrokken worden bij de uitwerking van de rijksplannen voor de grote rivieren: 'Ruimte voor de Rivier'.

Grondwaterneutraal bouwen
Voor de bouw van eventuele ondergrondse ruimten (kelders) moet de grondwaterstand gedurende de uitvoeringsperiode mogelijk worden verlaagd. De constructie van de kelder(s) moet zodanig waterdicht worden uitgevoerd, dat na de bouw in de gebruiksfase geen (permanente) grondwaterstandverlaging nodig is. Tevens betekent dit ook, dat bij nieuwbouw het vloerpeil (bijvoorbeeld ophogen) of de bouwwijze (bijvoorbeeld kruipruimteloos) moet worden afgestemd op de grondwaterstand, zodat er geen permanente drainage nodig is.


Waterschap: Keur en Algemene regels

Om zijn taak uit te kunnen oefenen, maakt het waterschap gebruik van de Keur en de Legger. De Keur is een door het waterschapsbestuur vastgestelde verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. Deze regels gelden voor toestanden en handelingen op en vlakbij waterkeringen, watergangen en kunstwerken zoals duikers. De Legger bevat de ligging en maatvoering van waterstaatkundige werken en waterpartijen, alsmede de onderhouds- en beschermingszones. In de Legger wijst het waterschap tevens aan wie het onderhoud van een watergang, dijk of constructie moet uitvoeren. Ook wordt bepaald of er controle (schouw) wordt gedaan. De legger bepaalt samen met de keur welke regels er voor inwoners en gebruikers gelden en wordt daarom door het bestuur van het waterschap gesteld. Het waterschap levert de gemeente deze gegevens aan, teneinde de hoofdwatergangen en waterkeringen, inclusief de onderhouds- en beschermingszone in het bestemmingsplan te regelen en de bouwmogelijkheden, voor zover noodzakelijk, te kunnen regelen.


Waterschap Vallei en Veluwe is beheerder en bevoegd gezag voor zowel waterkwantiteit als -kwaliteit van de primaire watergangen (voor gemeente Harderwijk ook de watergangen in het stedelijk gebied). Voor werkzaamheden op, aan of in nabijheid van watergangen en waterkeringen geldt de Keur en heeft het waterschap algemene regels opgesteld.


Volgens de Keur gelden op en langs deze primaire watergangen inspectie- en onderhoud zones die gevrijwaard dienen te blijven en waarvoor bijzondere bepalingen gelden. Deze zone betreft in principe een stook van 5 meter aan weerszijde van de watergang, gemeten vanaf de waterrand. Op de themakaart Watergangen en keurzones, zoals bijgevoegd in de bijlage, is opgenomen waar indicatief de betreffende watergangen en bijbehorende keurzones liggen. Voor inzage in de voor de keurzones geldende bepalingen en verplichtingen wordt verwezen naar genoemd waterschap.


In het kader van een harmonisatieslag naar aanleiding van de fusie tussen waterschappen Veluwe en Vallei en Eem (2013) zijn per 1 januari 2014 de algemene regels van de keur ingrijpend herzien.


Voor het plangebied relevante algemene regels betreffen o.a.:

  • het houden van dieren in en langs A en B watergang;
  • afrastering of erfafscheiding langs oppervlaktewaterlichaam;
  • beplanting langs oppervlaktewaterlichaam;
  • voor een (dam met) duiker in oppervlaktewaterlichaam;
  • kabels en leidingen bij oppervlaktewaterlichaam;
  • beschoeiing in oppervlaktewaterlichaam;
  • oeverbeschermende damwand in oppervlaktewaterlichaam;
  • onttrekking water aan oppervlaktewaterlichaam;
  • onttrekking grondwater voor diverse doeleinden zoals beregening, bevloeiing en veedrenking.


Een van de algemene regels (3.2.54) betreft lozen van hemelwater op oppervlaktewater vanaf nieuw verhard oppervlak groter dan 0,15 ha binnen de bebouwde kom en 0,4 ha buiten de bebouwde kom. Daarbij dient rekening gehouden te worden met een neerslaggebeurtenis met een herhalingstijd van 100 jaar: 88 mm per 24 uur. Tot aan deze T=100 neerslaggebeurtenis mag er niet meer dan 2x de landelijke afvoer afgevoerd worden op het oppervlaktewater (hiervoor is een kaart met landelijke afvoernormen opgesteld; voor stedelijk gebied is dat 3 l/s/ha). Bijvoorbeeld: uitgaande van de afvoernorm voor stedelijk gebied, dient een bergingsvoorziening aangelegd te worden waarmee 60 mm hemelwater per aangesloten m2 verhard oppervlak uur 'dynamisch' in het hemelwatersysteem vastgehouden moet kunnen worden. Dynamische berging betekent dat de infiltratiecapaciteit vanuit het hemelwatersysteem naar de ondergrond (mm/24 uur) aan de bergende capaciteit van het hemelwatersysteem toegerekend mag worden.

Waterplan Harderwijk 2013-2018

  • Ruimte voor water: bij ontwikkelingen uitvoering zo kiezen dat er geen negatieve effecten optreden voor het watersysteem.
  • Gemeente Harderwijk en Waterschap Vallei en Veluwe willen goed op de hoogte blijven van de beleidsontwikkeling over toekomstige peilstijging in de Randmeren.
  • Bij de aanleg van nieuwe watergangen, de herinrichting van bestaande watergangen en de inrichting van waterspeeltuinen, wordt rekening gehouden met kindveiligheid.
  • De gemeente wil meer informatie verzamelen over grondwaterstanden en -problemen door te meten en te rekenen. Samen met de provincie en het waterschap wordt een visie ontwikkeld op het oplossen van de toekomstige grondwaterproblemen, vooral in de zogenaamde 'grondwaterfluctuatiezone'.
  • Gemeente en waterschap willen zich op verschillende manieren inspannen om de waterkwaliteit in de gemeente verder te verbeteren. Er is onderzoek gedaan naar de huidige en de potentiële watergebonden natuurwaarden binnen de gemeente (waterkwaliteitsspoor). Ook de uitloging van bouwmaterialen wil men verder beperken. De gemeente en het waterschap willen gericht voorlichting geven aan bewoners over water in de wijk en de effecten van ongewenst gedrag. Daar waar mogelijk, wil de gemeente de natuur bij de watergangen verbeteren, in overleg met de wijkbewoners.
  • Op vele manieren werkt de gemeente, met andere partijen, aan het versterken van Harderwijk als waterrecreatiestad. Er wordt gewerkt aan het verbeteren van de zwemwaterkwaliteit in het Wolderwijd. De natuurbeleving in de Mheenlanden en langs de Hierdensebeek wordt verder vergroot, zonder dat dit negatieve of verstorende effecten oplevert voor de natuur.
  • Gemeente en waterschap willen wijkbewoners meer betrekken bij het water in hun wijk om hen bewuster te maken van de lusten (en lasten) van het water in hun omgeving.



Voor dit plan is de Grondwaterfluctuatiezone van belang

Midden over de kern Harderwijk, op de overgang van de hogere Veluwe naar de lager gelegen gebieden, ligt de 'grondwaterfluctuatiezone'. Dit is het gebied waarvoor extra aandacht nodig is, omdat de in de toekomst te verwachten hogere grondwaterstanden hier voor problemen kunnen zorgen. Naar verwachting zijn ook maatregelen nodig. De provincie houdt rekening met een stijging van het grondwater met 80 cm in 2050. Een groot deel van het plangebied ligt in de grondwaterfluctuatiezone (ruwweg een zone van 800 m breed in een denkbeeldige lijn van west naar oost door de dorpskern Hierden heen).


In de voorloper van het Waterplan Harderwijk 2013-2018 is op de visiekaart een viertal opgaven voor plangebied van het Buitengebied aangegeven:

  • 1. het verbeteren van de lokale oppervlaktewatersysteem (sloten en duikers);
  • 2. het aanleggen van een fietsroute langs de Mheenlanden;
  • 3. het voorkomen van (toekomstige) structurele overlast door hoge grondwaterstanden in de grondwaterfluctuatiezone;
  • 4. het creëren van waterberging en het versterken van 'natte' natuurbeleving in de Mheenlanden en langs de Hierdensebeek.


Ad 4: In het Nationaal Waterplan 2009-2015, dat op 22 december 2009 door het kabinet is vastgesteld, is bepaald (op bladzijde 170/171) dat in deze specifieke situatie compensatie van waterbergend vermogen niet (meer) nodig is. In het NWP wordt aangegeven, dat de voorgenomen buitendijkse ontwikkelingen bij Harderwijk niet zullen leiden tot een significante afname van het waterbergend vermogen van het IJsselmeergebied en daarmee niet tot significante veiligheidsrisico's. Het verlies aan waterbergend vermogen als gevolg van het project Waterfront hoeft daarom niet te worden gecompenseerd. Het versterken van 'natte' natuurbeleving blijft een opgave.


Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (VGRP) 2010 - 2015

Stedelijk afvalwater en hemelwater

In het plangebied is een vuilwater rioolstelsel aanwezig met beperkte capaciteit. Stedelijk afvalwater en potentieel vervuild hemelwater dient altijd op dit vuilwaterstelsel geloosd te worden. Het gezamenlijk beleid van gemeente en Waterschap Vallei en Veluwe is dat zo min mogelijk (schoon) hemelwater rechtstreeks afgevoerd wordt naar de zuivering. Bij nieuwe ontwikkelingen zal schoon hemelwater daarom lokaal en apart worden opgevangen, ingezameld en verwerkt. Een bodempassage is gewenst -en in sommige gevallen vereist- voordat overtollig hemelwater op oppervlaktewater wordt geloosd. Rekening houdend met klimatologische ontwikkeling is een robuust oppervlaktewatersysteem met voldoende opvang- en afvoercapaciteit voor piekbelastingen geen overbodige luxe.


Eisen bij ontwerp beheer en onderhoud waterhuishouding:

  • Buitengebied: gemiddeld niet vaker dan 1x per 2 jaar water op straat als gevolg van overbelasting van de riolering (norm stedelijk gebied is 1x per 5 jaar);
  • Landelijk gebied: schade door inundatie vanuit oppervlaktewater niet vaker dan 1x per 10 jaar (stedelijk gebied: niet vaker dan 1x per 100 jaar);
  • Voldoet aan de kwaliteitseisen die met waterbeheerder zijn afgesproken.

3.4.3 Waterparagraaf

Huishoudelijk afvalwater en hemelwater

In het plangebied is een vuilwater rioolstelsel aanwezig met beperkte capaciteit. Huishoudelijk afvalwater en potentieel vervuild hemelwater dient altijd op dit vuilwaterstelsel geloosd te worden. Het gezamenlijk beleid van gemeente en Waterschap Vallei en Veluwe is dat zo min mogelijk (schoon) hemelwater rechtstreeks afgevoerd wordt naar de zuivering. Bij nieuwe ontwikkelingen zal schoon hemelwater daarom lokaal en apart worden opgevangen, ingezameld en verwerkt. Een bodempassage is gewenst -en in sommige gevallen vereist- voordat overtollig hemelwater op oppervlaktewater wordt geloosd. Rekening houdend met klimatologische ontwikkeling is een robuust oppervlaktewatersysteem met voldoende opvang- en afvoercapaciteit voor piekbelastingen geen overbodige luxe.


Eisen bij ontwerp beheer en onderhoud waterhuishouding (op basis van VGRP):

  • buitengebied: gemiddeld niet vaker dan 1x per 2 jaar water op straat;
  • hinder/schade door inundatie vanuit oppervlaktewater niet vaker dan 1x per 10 jaar1 
  • voldoet aan de kwaliteitseisen die met waterbeheerder zijn afgesproken.

Hemelwater in principe niet op vuilwaterriool aansluiten, maar lokaal inzamelen, infiltreren of afvoeren naar oppervlaktewater (hierbij dient rekening gehouden te worden met algemene regels van waterschap Vallei en Veluwe). Bij ontwikkelingen van enige omvang betekent dit in de praktijk een ruimtelijke claim voor hemelwater infiltratiesystemen van ordegrootte 10% van een eventueel te ontwikkelen plangebied. Indien beschikbaar oppervlak krap is, zijn er ook andere (ondergrondse) oplossingen mogelijk met een kleiner benodigd oppervlak.

Grondwateroverlast

De gemeente is wettelijk vanaf 2009 verantwoordelijk voor het zoveel mogelijk beperken van structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming. Voor een woning is bijvoorbeeld sprake van structurele grondwateroverlast als grondwater aanwezig is op een diepte van minimaal 0,90 m onder de onderkant van de begane grond vloer. Dit peil mag maximaal 21 dagen aaneengesloten worden overschreden. Daarbij geldt dat gemeentelijke maatregelen doelmatig moeten zijn en niet tot de verantwoordelijkheid van het waterschap of de provincie behoren.


De gemeente is in beginsel niet de probleemeigenaar, tenzij kan worden aangetoond, dat zij ook de veroorzaker is. De perceeleigenaar is zelf verantwoordelijk voor de waterdichtheid van een eventuele kelder en/of een dampdichte constructie van de vloer. De inspanningsverplichting heeft dus hoofdzakelijk betrekking op de regierol in het proces van oplossen van overlastsituaties.


De maatregelen zijn voornamelijk op waterhuishoudkundig gebied of bouwkundig van aard. Ze kunnen bestaan uit het inzamelen, bergen, transporteren en het nuttig toepassen van schoon (grond)water, het verbeteren van de waterdoorlaatbaarheid van de bodemtoplaag, maar ook door kruipruimteloos te bouwen. De maatregelen kunnen ook de vorm hebben van een openbaar ontwateringstelsel, waarmee overtollig grondwater wordt ingezameld, getransporteerd, nuttig toegepast of wordt teruggebracht in het milieu. Het af te voeren grondwater kan afkomstig zijn van openbaar terrein en van particuliere percelen. Voor de inzameling op particulier terrein zelf, is de perceelseigenaar verantwoordelijk.


Grondwaterbescherming en waterwingebied

In een beperkt deel het plangebied is sprake van grondwateronttrekking. Ten oosten van de Leuvenemse weg en ten zuiden van de Ceintuurbaan ligt het grondwaterbeschermingsgebied van pompstation Harderwijk. Bij activiteiten van bijvoorbeeld woningbouw binnen de grenzen van dit waterwingebied dient per situatie in overleg met onder andere het waterbedrijf Vitens te worden onderzocht in hoeverre het hemelwater kan en mag worden geïnfiltreerd in de bodem.


In het grondwaterbeschermingsgebied gelden relatief strenge bepalingen voor:

  • lozing van zwembadwater
  • toepassen van onkruid bestrijdingsmiddelen (b.v. middelen met de werkzame stof glyfosaat zoals Roundup)
  • verbod op boringen (bijvoorbeeld voor bodem warmte koude opslag systemen)


Voor nadere informatie hieromtrent wordt verwezen naar Provincie Gelderland en/of drinkwaterbedrijf Vitens.


Samenvatting

Vanwege het consoliderend karakter en het generiek beleid dat in dit plan is geformuleerd voor nieuwe ontwikkelingen, heeft dit plan geen nadelige gevolgen voor het watersysteem en de daarmee samenhangende natuur- en belevingswaarde.


Toelichting op Watertoetsproces

Mede in het kader van het opstellen van het voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied is overleg gevoerd met waterpartijen in het gebied. Het betreft in dit geval Waterschap Vallei en Veluwe en drinkwaterbedrijf Vitens (in het kader van het opstellen van gebiedsdossier winning drinkwaterwinning Harderwijk). Waterbeheerder Rijkswaterstaat als waterbeheerder van het Veluwemeer, is wegens het consoliderend karakter van het plan, niet actief bij het opstellen van het voorontwerpbestemmingsplan betrokken.

3.5 Landbouw

3.5.1 Beschrijving bestaande situatie

Het buitengebied van de gemeente Harderwijk heeft een belangrijke functie als landbouwgebied. Deze paragraaf behandelt de huidige situatie en de te verwachten ontwikkelingen met betrekking tot de landbouw in de gemeente Harderwijk.

De gegevens zijn afkomstig uit de inventarisatie. Deze bevat een weerslag van de uitgevoerde veldinventarisatie, de verstrekte milieuvergunningengegevens van meldingplichtige bedrijven (AMvB) en het bestemmingsplan dat van toepassing is. Daarnaast zijn gegevens te ontlenen aan landbouwtellingen van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

Aantal agrarische bedrijven

In totaal waren er in 2009 in de hele gemeente Harderwijk ongeveer 50 agrarische bedrijven met een milieuvergunning of melding AMvB, volgens cijfers van de milieuafdeling van de gemeente Harderwijk. Hiervan liggen er 35 in het plangebied. In onderstaande tabel is de ontwikkeling van het aantal agrarische bedrijven te zien in de gemeente Harderwijk. Het verschil in aantal tussen de gemeente en het CBS is te verklaren door bedrijven die (nog) wel een milieuvergunning hebben of meldingplichtig zijn, maar inmiddels zijn gestopt.

Tabel 1. Aantal agrarische bedrijven (Bron: CBS 2009)

  2000   2004   2008  
Aantal bedrijven   71   53   46  

Er is een afname te zien van het absolute aantal bedrijven. In totaal is het aantal bedrijven met 36% afgenomen vanaf 2000. Een afname van het aantal bedrijven is niet specifiek voor de gemeente Harderwijk. In heel Nederland zien we een afname van het aantal agrarische bedrijven. Deze afname is het gevolg van onder meer economische ontwikkelingen in de landbouw en de veranderende milieuwetgeving.

Type bedrijven

De agrarische bedrijven in de gemeente Harderwijk zijn te verdelen in verschillende bedrijfstypen, namelijk akkerbouw-, tuinbouw,- graasdier-, hokdier en combinatiebedrijven. Het aantal bedrijven gespecialiseerd in akkerbouw, tuinbouw en kwekerijen is beperkt.

Tabel 2. Dieraantallen (Bron: CBS 2009)

  2000   2008  
Vleeskalveren   11.801   8.401  
Melk- en fokvee   1.140   351  
Varkens   3.063   0  
Kippen   5.200   9.400  
Slachteenden   140.358   36.226  
Paarden   124   95  

Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de samenstelling van de veestapel in de gemeente Harderwijk. In deze tabel komt naar voren dat de rundveebedrijven (met name vleeskalveren) en pluimveehouderijen (met name kippen en slachteenden) het meest bepalend zijn voor de agrarische sector. In alle sectoren, met uitzondering van kippen, is een daling van de veestapel waarneembaar.

Ligging agrarische bedrijven

Voor wat betreft de ligging van de agrarische bedrijven, dient het volgende te worden opgemerkt. Enerzijds is er een gebied waar sprake is van clustering, het eendengebied, anderzijds zijn er gebieden waar sprake is van een meer solitaire ligging van de bedrijven, met name rondom Hierden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00054-0004_0011.png"

Ligging en bedrijfsomvang agrarische bedrijven op basis van Milieuvergunningen en meldingsplichtige bedrijven (2009)

Bedrijfsomvang

Tabel 3. Aantal nge op basis van de milieuvergunning en meldingsplichtige bedrijven (2009)

Aantal nge   Tot 20   Tussen 20 en 40   Tussen 40 en 70   Tussen 70 en 100   Meer dan 100  
Aantal bedrijven   9   6   8   7   5  

Uit de tabel blijkt dat 15 van de 35 agrarische bedrijven in de gemeente Harderwijk tussen de 0 en 40 nge zit.

De bedrijfsomvang en het bedrijfstype van agrarische bedrijven wordt meestal vastgesteld met behulp van Nederlandse grootte-eenheden (nge). De nge is een economische maatstaf. Met behulp van deze eenheid wordt de economische waarde van een bedrijf bepaald. De norm van een melkkoe is bepaald op 1,20 nge. Een melkveebedrijf met 80 melkkoeien heeft dan een omvang van 96,34 nge. De normen worden berekend voor de rubrieken uit de Landbouwtelling die de bedrijfsomvang bepalen. Voor meer informatie zie: http://www.lei.wur.nl/NL/statistieken/BSS+en+NGE/.

Bedrijven groter dan 70 nge en zeker bedrijven groter dan 100 nge, hebben een voldoende economische omvang om in een volwaardig gezinsinkomen te voorzien en bovendien hebben zij in de regel voldoende financiële armslag om verdere investeringen in bedrijfsvergroting en bedrijfsvernieuwing te doen. De kleinere bedrijven zijn voornamelijk gelegen rondom Hierden. De grotere bedrijven liggen in het eendengebied.

3.5.2 Ontwikkelingen en perspectieven

In het buitengebied wijzigt het gebruik van gebouwen en gronden snel, mede als gevolg van veranderingen in de landbouw. Bepaalde veranderingen spelen met name ook in het plangebied een rol, zoals afname van het aantal agrarische bedrijven, schaalvergroting, ontstaan van burgerwoningen en niet-agrarische activiteiten.

De landbouw staat onder druk. De huidige marktsituatie in de landbouw, veeziekten en de grote hoeveelheid kleinschalige bedrijven leidde tot een sterke afname van het aantal agrarische bedrijven. Daarnaast heeft rijks- en provinciaal beleid voor natuur- en landschapswaarden gevolgen voor sommige bedrijven.

Grondgebonden en niet-grondgebonden veehouderij

De ontwikkelingsmogelijkheden binnen de veehouderijbedrijven in het plangebied zijn mede afhankelijk van de ruimtelijke mogelijkheden die uit de Omgevingsverordening Gelderland voortvloeien. In deze verordening wordt een onderscheid gemaakt in grondgebonden veehouderij- en niet-grondgebonden veehouderijbedrijven. Voor het plangebied is dit onderscheid in zoverre relevant dat er twee veehouderijbedrijven voorkomen waar in hoofdzaak melk- en kalfkoeien worden gehouden. Beide bedrijven kennen geen relevante niet-grondgebonden neventak. De bedrijven beschikken over voldoende cultuurgrond om de dieren op het eigen bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen voor meer dan 50 procent van het benodigde voer te voorzien.

Alle overige veehouderijbedrijven in het plangebied zijn aan te merken als niet-grondgebonden ofwel 'intensieve veehouderijbedrijven'.

Voor grondgebonden veehouderijbedrijven geldt dat nieuwvestiging niet is toegestaan, tenzij er sprake is van een verbetering van de landbouwstructuur en hervestiging op een bestaand agrarisch bouwperceel ondoelmatig is. Bovendien moet sprake zijn van het verplaatsen van een bestaand bedrijf op initiatief van de overheid ten behoeve van het realiseren van ruimtelijke doelen van algemeen maatschappelijk belang. In aanvulling op het bovenstaande dient de nieuwvestiging ruimtelijk aanvaardbaar te zijn en moet zijn voorzien in een goede landschappelijke inpassing.

Uitbreiding van de grondgebonden veehouderijtak is toegestaan indien de uitbreiding ruimtelijk aanvaardbaar is en voorziet in een goede landschappelijke inpassing. Hierbij geldt voor een (melk)rundveehouderij bovendien dat de omschakeling naar niet - grondgebonden veehouderijtak niet is toegestaan en aan de uitbreiding een grondgebruiksplan ten grondslag moet liggen.

Voor niet-grondgebonden veehouderij wordt er onderscheid gemaakt voor de ligging in landbouwontwikkelingsgebieden, verwevingsgebieden en extensiveringsgebieden. Het LOG komt niet in het buitengebied van Harderwijk voor, daarom is deze buiten beschouwing gelaten.

Voor het overige sluit de verordening nieuwvestiging van niet-grondgebonden veehouderij in het plangebied geheel uit. Uitbreiding in verwevingsgebied van niet-grondgebonden veehouderij is toegestaan, waarbij het bouwperceel van het gehele agrarische bedrijf ten hoogste 1,0 hec groot is. Een uitzondering hierop zijn niet-grondgebonden (melk)rundveebedrijven en (melk)rundveetakken.

In extensiveringsgebied is uitbreiding van bebouwing ten behoeve van niet-grondgebonden veehouderijtak niet toegestaan, tenzij:

  • de bebouwing noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan de welzijnseisen voor dieren;
  • het agrarisch bedrijf een omvang heeft van 70 NGE waarvan minimaal 40 NGE voortkomend uit de niet - grondgebonden veehouderijtak en het bedrijf op het moment van vaststelling van de reconstructieplannen door Provinciale Staten van Gelderland (Achterhoek-Liemers op 5 april 2005, Veluwe op 5 juli 2005 en Gelderse Vallei op 1 maart 2005 ) reeds deze minimale bedrijfsgrootte van 70 NGE waarvan minimaal 40 NGE voortkomend uit de niet - grondgebonden veehouderijtak bezat.

Voor het plangebied gelden er met name beperkingen op gronden die als extensiveringsgebied en verwevingsgebied zijn aangemerkt. Dit betekent, dat beperkingen zijn opgelegd aan c.q. er een verbod geldt voor de nieuwvestiging, hervestiging, omschakeling en uitbreiding van de niet-grondgebonden veehouderijtak. Het zuidelijk deel van het eendengebied valt in een 250 m breed extensiveringsgebied en daar moet de intensieve veehouderij op termijn worden afgebouwd.

In verwevingsgebieden wordt ingezet op het duurzaam naast elkaar bestaan van diverse functies, zoals landbouw, wonen en natuur. Bij de verwevenheid tussen functies kan sprake zijn van accenten die liggen op natuur, landschap en/of water, maar steeds in combinatie met landbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00054-0004_0012.jpg"

Provincie Gelderland, ligging Extensiveringsgebied, zie voor de kaart ook Bijlagenboek kaarten bij de toelichting

Verbrede landbouw

In het plangebied komt een aantal vormen van landbouwverbreding voor. Het gaat om agrarische bedrijven die nevenactiviteiten uitvoeren naast de hoofdactiviteit het produceren van voedsel. Verwerking en verkoop van agrarische producten komt voor, maar ook lichte vormen van toerisme en recreatie, zoals Bed and Breakfast, of kamperen bij de boer. Daarnaast worden lege schuren gebruikt voor het stallen van caravans en het starten van een bedrijf aan huis. Andere vormen van verbreding kunnen bestaan uit landschapsbeheer en natuurontwikkeling.

In de provinciale omgevingsverordening is aangegeven dat nevenactiviteiten zijn toegestaan mits:

    • 1. verkoop van zelf geteelde of geproduceerde agrarisch producten, eventueel aangevuld met agrarische producten afkomstig van bedrijven uit de omgeving en deze nevenactiviteiten geen belemmering vormen voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven of;
    • 2. deze nevenactiviteiten geen belemmering vormen voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven;

In aanvulling op het bovenstaande dient de nevenactiviteit ruimtelijk aanvaardbaar te zijn en moet voorzien in een goede landschappelijke inpassing.

Agrarische ondernemers kunnen de activiteiten van hun bedrijf uitbouwen, mits die ondergeschikt zijn aan de primaire productie en er een ruimtelijke kwaliteitswinst behaald wordt. In het buitengebied van Harderwijk is echter nog slechts een zeer gering aantal echte agrarische bedrijven gevestigd.

Paard en Landschap

Paarden zijn in opmars in het Nederlandse landschap. Hiermee bestaat het risico van landschappelijke verrommeling, tot aantasting van de natuur en tot conflicten met andere vormen van recreatie. Het is de opgave voor de overheid deze ontwikkeling te begeleiden op een manier die inspeelt op de behoefte, die belemmeringen wegneemt voor verdere ontwikkeling en die bijdraagt aan de schoonheid van het landschap. Op gemeentelijk niveau is de rol van de overheid het meest zichtbaar: verkeersmaatregelen, vergunningen, infrastructuur en landschappelijke inpassing van maneges en buitenbakken (uit: Visie Paard & Landschap van LNV).

Het nu geldende bestemmingsplan verstaat onder een paardenhouderij een bedrijf dat is gericht op het bedrijfsmatig bieden van stallingsruimte voor paarden (paardenpension), alsmede op het trainen, africhten en/of verzorgen van paarden. Het wordt verder gezien als een agrarisch gerelateerd bedrijf. Voor dat soort bedrijven kan het bestemmingsplan worden gewijzigd als de gronden zijn aangeduid met 'agrarisch bedrijf', 'bedrijf' dan wel zijn aangegeven met de bestemming 'Intensief veehouderijgebied' . Met andere woorden: een dergelijke vestiging is alleen mogelijk op een plaats waar volgens het bestemmingsplan een ander (agrarisch) bedrijf is of mag worden uitgeoefend.

Een manege is alleen mogelijk gemaakt op een perceel aan de Tweede Parallelweg. Daarnaast is er sprake van één of meer paardenfokkerijen als vorm van een agrarisch bedrijf (voortbrengen producten door middel van het houden van dieren). Ten slotte is er sprake van het houden van paarden door burgers in het buitengebied.

Met regelmaat komen er verzoeken binnen voor de vestiging van nieuwe maneges c.q. paardenhouderijen in het gebied. Dit maakt het wenselijk ten aanzien van het houden van paarden (paardenhouderijen, maneges) te bezien of het geldende bestemmingsplan op dit onderdeel nog adequaat is. Als handreiking hiertoe is uitgekomen de brochure 'Paardenhouderij en Ruimtelijke Ordening', een gezamenlijke publicatie van de Sectorraad Paarden van de Productschappen Vee, Vlees en Eieren en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

In ieder geval dient bijzondere aandacht uit te gaan naar de levensvatbaarheid van maneges en het goed in de hand houden van meer hobbymatige uiting van het houden van paarden.

Europese regelgeving

Het EU-landbouwbeleid is in toenemende mate gericht op het bevorderen van het vrij-markt-mechanisme. Dit zal gaan leiden tot een daling van de prijzen. Daarnaast leidt het EU-beleid tot gedwongen schaalvergroting. Niet alleen aan de prijs stelt de consument eisen, maar ook aan de kwaliteit en breedte van het assortiment. Te denken valt aan de biologische producten. In de praktijk zal dit leiden tot specialisatie.

De milieuregelgeving is van invloed op agrarische bedrijven. Deze regelgeving is beschreven in de milieuparagraaf. Als gevolg van regelgeving moeten investeringen in gebouwen of apparatuur gedaan worden en wordt de uitbreiding van het bedrijf beperkt, bijvoorbeeld als gevolg van ammoniakregelgeving en de Wet geurhinder en veehouderij.

Daarnaast is er sprake van verscherpte regelgeving ten aanzien van veterinaire risico's en op grootte van dierenverblijven, productie, opslag en verwerking van mest, maar ook regelingen ten behoeve van gewasbescherming. Ook regelgeving ten aanzien van burgerwoningen en 'niet-agrarische' bedrijven is bepalend voor de mogelijkheden van agrarische bedrijven. Het komt overigens ook steeds vaker voor dat rundvee moet worden binnengehouden.

Door vermesting, verzuring en verdroging van de natuur en een slechte waterkwaliteit is de milieusituatie slecht. De afname van de agrarische bedrijven in samenhang met de schaalvergroting maakt het milieuvraagstuk ingewikkelder. De afname en schaalvergroting heeft als gevolg dat er verschillende (voormalige) agrarische bouwpercelen vrijkomen. De bebouwing op deze percelen wordt regelmatig gebruikt als burgerwoning, of ten behoeve van een niet agrarisch of agrarisch aanverwant bedrijf.

3.5.3 Functieverandering en hergebruik vrijkomende agrarische bebouwing

Op 29 juni 2005 hebben Provinciale Staten van de provincie Gelderland het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld, genaamd 'Kansen voor de regio's'. Een belangrijk onderdeel van dit streekplan vormt het (VAB-)beleid inzake functieverandering en hergebruik naar wonen en werken. Vanwege ontwikkelingen in de landbouw (de toenemende schaalvergroting) hebben in het nabije verleden veel bedrijfsbeëindigingen in het buitengebied plaatsgevonden.

Inmiddels is er sprake van een nieuwe Omgevingsvisie en een nieuwe Provnciale omgevingsverordening. Het regionaal beleidskader voor het VAB-beleid blijft evenwel van kracht voor veranderingen van het gebruik van agrarische bedrijfsgebouwen in het buitengebied.

De schaalvergroting heeft niet alleen zijn weerslag gehad op een grote hoeveelheid agrarische bedrijven die hun bedrijfsvoering hebben gestaakt, maar ook op een in toenemende mate verschralende landschapsstructuur. De toegankelijkheid van het buitengebied is sterk afgenomen en daarnaast is de kwaliteit van de natuur onder druk komen te staan. Ook de vitaliteit van het landelijk gebied is onder druk komen te staan.

Door nieuwe functies in de vrijgekomen bebouwing onder te brengen, ziet de provincie mogelijkheden om de leefbaarheid, vitaliteit en de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied een nieuwe impuls te geven. Deze nieuwe functies kunnen zowel woonfuncties als werkfuncties betreffen. Hergebruik van voormalige agrarische gebouwen voor wonen zou volgens de provincie goed kunnen voorzien in de behoefte aan landelijk wonen onder starters en senioren, waar tegenover staat dat de ruimtelijke kwaliteit dient te worden verbeterd (verevening of ruimtelijke kwaliteitsbijdrage). In dit kader is de streekplanuitwerking functieverandering Regio Noord-Veluwe opgesteld.

In eerder genoemde streekplanuitwerking functieverandering Regio Noord-Veluwe zijn deelgebieden onderscheiden, waar verschillende mogelijkheden geboden worden voor functieverandering. Dit betreft:

  • functieverandering naar wonen;
  • functieverandering naar werken;
  • nevenactiviteiten;
  • uitbreiding niet-agrarische bedrijven.

Het buitengebied van Harderwijk vraagt om maatwerk, waarbij over de grenzen van de regionale beleidsinvulling wordt gekeken. Per geval zullen dus de mogelijkheden moeten worden onderzocht met als primair doel een bijdrage te leveren aan de leefbaarheid, vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Het voorgaande betekent ook dat in enkele gebieden functieverandering niet mogelijk is.

De gebieden in het huidige bestemmingsplan met de bestemming 'agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarde' komen hiervoor wel in aanmerking. Het gebied Mheenlanden wordt buiten beschouwing gelaten aangezien daar geen bebouwing aanwezig is en er dus geen sprake kan zijn van functieverandering.

Op basis van het Kwalitatief Woningprogramma (KWP) zijn er over een periode van 10 jaar in totaal 500 woningen beschikbaar voor (kleinschalige) woningbouwprojecten in de hele regio voor zowel het landelijk als stedelijk gebied. Dit geeft de gemeente aanleiding om het beleid van functieverandering naar wonen zorgvuldig te reguleren. Belangrijk aandachtspunt in de regels zal moeten zijn dat het primair gaat om flinke kwaliteitswinst voor het landelijke gebied. Die winst kan worden geboekt door het opruimen van een niet agrarisch bedrijf of van opstallen bij een burgerwoning, in combinatie met versterking van het landschap. De beperkte omvang van het aantal woningen is mogelijk een knelpunt in de ontwikkelingsmogelijkheden in het eendengebied. De minimale milieukwaliteitseisen om de woningen te kunnen realiseren zijn van een veel groter belang voor het Eendengebied. Hieraan kan, door de ligging dichtbij de A28, niet worden voldaan. Daarom is functieverandering naar wonen niet haalbaar in dit gebied.

Het buitengebied van Harderwijk kent in feite - afgezien van de intensieve veehouderij - nauwelijks echte (reële) land- en tuinbouwbedrijven meer. De behoefte aan niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied is wel aanwezig. Per ontwikkeling zal dat kritisch moeten worden onderzocht of het gaat om bedrijvigheid die gebonden is aan kwaliteiten en functies van het buitengebied. Voorkomen moet worden dat er in het buitengebied vormen van ongewenste bedrijvigheid ontstaan.

Daarbij moet het volgende worden bedacht. Functieverandering naar werken in het multifunctionele platteland is enkel mogelijk binnen bestaande bedrijfsgebouwen tot een maximale oppervlakte van 1.000 m². Alle overige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt. Onder werken wordt ook recreatie en zorg verstaan. De volgende activiteiten zijn mogelijk (niet limitatief):

  • sociale, culturele, kunstzinnige, medische, therapeutische, algemeen maatschappelijke en/of met het buitengebied samenhangende dan wel daarop gerichte educatieve (buitengebied) functies, waaronder begrepen expositieruimten, natuur- en landschapseducatie en natuur- en landschapsbeheer;
  • milieuvriendelijke ambachtelijke bedrijven zoals agrarische hulpbedrijven, loon- en veehandelsbedrijven, vis- en wormkwekerijen;
  • hoveniersbedrijven, maneges, dierenartsenpraktijken en dierenklinieken;
  • opslag van statische goederen zoals caravans en boten.

Voor zoekzones landschappelijke versterking geldt wel een limitatieve opsomming; die komt neer op bovengenoemde activiteiten uitgebreid met bijenhouderijen en dierenpensions/hondenkennels. Voor het Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone/Waarde Openheid landschap gelden zowel qua mogelijkheden als qua oppervlakten verdere beperkingen.

3.6 Maatschappelijk

Sonnevanckterrein

Het Sonnevanckterrein is in een bosgebied gelegen, waarvan de uitstraling door de jaren heen vrijwel onveranderd is gebleven. Eind 19e eeuw was er nog sprake van een grotere openheid en natuurlijke gevormde bomengroepen op een laag dekzand (het Beekhuizer Zand). Sinds het begin van de 20e eeuw werden grote hoeveelheden naaldbos aangeplant op de Veluwe voor de houtproductie. In het begin van de 20e eeuw werd op deze locatie het sanatorium Sonnevanck gesticht, waarbij een rustige (groene) omgeving en schone lucht essentiële waarden waren. De Veluwse bossen bleken hiervoor een uitstekende locatie (zie kaart 1 t/m 6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00054-0004_0013.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00054-0004_0014.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00054-0004_0015.jpg"

Kaart 1: 1890 Kaart 2: 1918 Kaart 3: 1932

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00054-0004_0016.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00054-0004_0017.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00054-0004_0018.jpg"

Kaart 4: 1957 Kaart 5: 1963 Kaart 6: 1974

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00054-0004_0019.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00054-0004_0020.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00054-0004_0021.jpg"

Kaart 7: 1984 Kaart 8: 1991 Kaart 9: 1998


Daarnaast is vanaf de dertiger jaren aan de Leuvenumseweg vrijstaande woonbebouwing toegevoegd, waaronder een markant entreegebouw. Die bebouwing ten westen van de toegangsweg tot het Sonnevanckterrein wordt ontsloten vanaf een voormalig bospad (ook Leuvenumseweg geheten) parallel aan de doorgaande Leuvenumseweg (N302). De woningen ten oosten van de toegang worden ontsloten via het terrein van de zorginstelling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00054-0004_0022.png"

Oorspronkelijk hoofdgebouw Sonnevanck


afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00054-0004_0023.png"

Bebouwing aan de Leuvenumseweg


Vanaf 1958 kreeg het sanatorium een nieuwe functie en werd het een ziekenhuis (Boerhaaveziekenhuis). Dit ging ook gepaard met een flinke toename van de bebouwing in het bos. Tot dan toe was er sprake van een geleidelijke ontwikkeling van losse bebouwing in het bos (boskavels). Echter, vanaf de jaren '60 is een sterke groei te zien in de bebouwingsmassa. Deze bebouwing was niet alleen geschakeld (aaneengesloten), maar zorgde ook voor een grotere openheid tussen en rondom de bebouwing. Plaatselijk is deze openheid nog te herkennen op plekken waar voorheen deze bebouwing heeft gestaan (zie kaarten 5 t/m 9).


Begin jaren '90 is een deel van het Sonnevanckterrein uitgegeven voor het realiseren van woningen. Voor verdere achtergronden wordt verwezen naar het aspect wonen in paragraaf Beschrijving bestaande situatie.

Militair oefenterrein

In het plangebied ligt op de Veluwe een aantal voorzieningen voor defensie, te weten:

  • het militair oefenterrein Beekhuizerzand;
  • het voormalige Interneringskamp, dat nu in gebruik is als militair oefenterrein.

Het Beekhuizerzand, in eigendom van de gemeente Harderwijk, is een stuifzandgebied ter grootte van 200 ha. Het wordt gedeeltelijk verhuurd aan het Ministerie van Defensie als oefenterrein voor militairen. Het Beekhuizerzand is in 2004 weer teruggebracht van een bosgebied tot een echt stuifzandgebied. De laatste huurovereenkomst hierover is afgesloten op 30 maart 2012. Het Beekhuizerzand is officieel aangewezen als helicopterlandingsplaats (Wet luchtvaart). Hiervoor zijn vele vliegdennen gekapt en de bovenlaag van de grond is verwijderd, zodat het verstuifbare zand weer vrij komt te liggen.

Het belang van het gebruik van natuurgebieden voor militaire doeleinden is in de afgelopen jaren steeds meer genuanceerd. Het belang van bescherming van bestaande natuur heeft steeds meer de overhand gekregen.

Het plangebied van het bestemmingsplan "Buitengebied 2014, Harderwijk" is in zijn geheel gelegen binnen het verstoringsgebied van de Radarposten Nieuw Milljgen en de radar van de Vliegbases Volkel. Op onderstaand kaart is de ligging van het plangebied binnen de radarverstoringsgebieden aangegeven. Ter voorkoming van radarverstoring zijn er in het plangebied beperkingen van toepassing op de bouw van windturbines waarvan de tiphoogte hoger is dan 114 meter of 118 meter NAP. Daarnaast geldt in het grootste deel van het plangebied een bouwbeperking voor overige bouwwerken (niet zijnde windturbines), oplopend van 91 meter tot 118 meter NAP (afhankelijk van de locatie, zie bijlage).

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00054-0004_0024.png"

Bron: Commando DienstenCentra, Minister van Defensie, 2 juni 2014

Het bestemmingsplan biedt evenwel geen mogelijkheden voor het bouwen van gebouwen of bouwwerken tot voornoemde hoogtes. De regels in het plan geven geen aanleiding tot mogelijke radarverstoring.

Scouting

Binnen het plangebied bevinden zich twee bestaande scoutingterreinen. Namelijk 'De vale Ouwe', Strokelweg 6 (scouting Verbraak Margriet) en 'De Veldhorstdag, Strokelweg 4 (scouting Ragay-Redoz).

Kasteel en landgoed De Essenburgh

In het oostelijk deel van het plangebied, ten noorden van de A28 ligt op de grens met gemeente Nunspeet, het Kasteel en landgoed De Essenburgh.

In 1652 ontstond oostelijk van de Wijtgraaf het landgoed De Essenburgh. In de 18e eeuw groeide het uit tot een 500 ha groot gebied langs de Hierdense Beek met boerderijen, woeste grond en een rechtlijnige en strakke barokke parkaanleg. De statige oprijlaan dateert nog uit die tijd. De gracht rondom het kasteel werd altijd gevoed met water uit de Hierdense Beek. De beek werd ook gebruikt door negen (papier)molens, die tot het landgoed behoorden.

In de 19e eeuw lieten de bewoners het park omvormen in de Engelse landschapsstijl, met sierlijke gebogen lijnen en fraaie boomgroepen, zoals de groep rode beuken bij het hoofdgebouw. Andere elementen uit die periode zijn de bronnenvijver met waterval, de rhododendrons op de grachtoevers en de Treurbeuk bij de bibliotheek.

De toenmalige bewoners van De Essenburgh zorgden ervoor, dat in 1862 bij de aanleg van de Centrale Spoorweg tussen Utrecht en Zwolle een station (station Hulshorst) in de buurt van het landhuis werd gerealiseerd. Er werd een speciale weg naar het station aangelegd: de Essenburghweg. In 1924 is het landgoed perceelsgewijs verkocht en is nog slechts 30 ha groot. Daarna zijn talrijke zware beuken gekapt. In 1950 werd De Essenburgh gekocht door de Norbertijnen, die het huis en de tuin opknapten en in 1991 nieuw bos aanplantten.

In de afgelopen jaren is de functie van het kasteel op het landgoed verbreed. In het kasteel zijn er mogelijkheden voor o.a. congressen en bedrijfspresentaties. Er kan in het kasteel worden getrouwd en er is een horecagelegenheid aanwezig met overnachtingsmogelijkheden.

Het landgoed is voor iedereen vrij toegankelijk. De horeca in het kasteel eveneens.

3.7 Recreatie

3.7.1 Beschrijving bestaande situatie

Landrecreatie

Voor de landrecreatie is met name de Veluwe van belang. Dit gebied is in recreatief opzicht van regionaal belang en is het meest in trek bij wandelaars, fietsers en ruiters. In de rand van het Veluws bosgebied zijn tal van accommodaties (zomerhuisjes, campings) voor verblijfsrecreatie zowel binnen de gemeente als erbuiten. Behoudens de Veluwe komen fiets- en wandelpaden niet of nauwelijks voor in het buitengebied van Harderwijk; wandelaars en fietsers maken veelvuldig gebruik van de diverse plattelandswegen.

Sportvelden

Behoudens het sportpark Strokel vallen de meeste aanwezige sportparken niet onder het Bestemmingsplan Buitengebied. In sportpark Strokel aan de Strokelweg zijn onder meer tennisbanen, voetbalvelden en een atletiekbaan aanwezig. In het plangebied liggen vijf reguliere kampeerterreinen en twee kampeerterreinen met kamphuizen voor scouting groepen. De meeste terreinen liggen in de bosgebieden 'De Duinen' en Strokel.

Verblijfsrecreatie

In het plangebied liggen vijf reguliere vakantiebungalowparken c.q. kampeerterreinen en twee kampeerterreinen met kampeerterrein en/of kamphuizen voor scoutinggroepen. De meeste terreinen liggen in de bosgebieden 'De Duinen' en Strokel. Het plangebied kent de volgende verblijfsrecreatieparken:

  • De Dennenhoek, Parallelweg 25;
  • De Peperkamp, Duinweg 6;
  • Het Verscholen Dorp, Boslaan 2 (gedeeltelijk);
  • De Konijnenberg, Korhoenlaan 2;
  • De Schaapskamp, Watervalweg 3;
  • YMCA kampeercentrum, Hierderbeek 1;
  • Bungalowpark Ceintuurbaan, Ceintuurbaan 4-90;
  • Slenck & Horst, Brouwersbosweg 1;
  • Onze Woudstee, Parallelweg 26.

Partycentra 'Slenk&Horst' en 'Onze Woudstee' waren oorspronkelijk kantines bij de ook in het plangebied gelegen parken 'Slenck&Horst' en 'Onze Woudstee'. Deze parken met eveneens de reguliere recreatieve bestemming worden echter niet meer bedrijfsmatig geëxploiteerd. Dit heeft (mede) geleid tot een ander gebruik van deze kantines.

3.7.2 Ontwikkelingen en perspectieven

Dagrecreatie

Terwijl het aantal mensen met een baan toeneemt, neemt ook de behoefte toe om de vrije tijd actief te benutten. Dat gebeurt steeds minder in georganiseerd (sportief) verband, maar steeds meer op individuele basis. Bij voorkeur zoekt men daarvoor de gelegenheid in de eigen woonomgeving. De gemeente vindt dat het buitengebied in toenemende mate moet worden ingericht voor het bieden van de gevraagde ontspanningsmogelijkheden voor de eigen inwoners en voor inwoners uit de regio. In het plangebeid betreft het uitsluitend recreatief medegebruik van bestaande functies, zoals wandel- en fietspaden. Wat betreft de mogelijkheden voor dagrecreatie is het beleid voor het plangebied met name gericht op het creëren van nieuwe kleinschalige voorzieningen en waar mogelijk verbeteren van de bestaande voorzieningen.

Een voorbeeld van het creëren van een nieuwe voorziening is de aanleg van een nieuw fietspad tussen Harderwijk en Elburg. Een gedeelte van het fietspad is al gerealiseerd, ter hoogte van het westelijk deel van de Mheenlanden. Het realiseren van het fietspad bevordert tevens een aantrekkelijke, veilige, ononderbroken en bewegwijzerde fietsroute langs het randmeergebied, als onderdeel van een fietsroute rondom het Drontermeer en Veluwemeer.

Recreëren op het platteland/Plattelandstoerisme

Op 1 januari 2008 is de Wet op de Openluchtrecreatie (WOR) ingetrokken. Dit betekent, dat gemeenten desgewenst andere juridische instrumenten moeten gaan inzetten om het kamperen te regelen.

Thans is in het bestemmingsplan geregeld dat het kleinschalig kamperen (kamperen bij de boer) uitsluitend wordt toegestaan op het bouwperceel van bestaande agrarische bedrijven. Omdat er in het buitengebied nog slechts zeer weinig agrarische bedrijven zijn, dan wel kamperen daar minder in de rede ligt (b.v. in het Intensieve veehouderijengebied), is het kleinschalig kamperen in dit gebied nauwelijks van de grond gekomen. Momenteel zijn er twee minicampings actief in het buitengebied en zijn er reeds drie aanvragen voor nieuwe kleinschalige minicampings. In de gemeentelijke visie Recreatie en Toerisme wordt geconstateerd, dat er voor verblijfsrecreatie kansen zijn in de kleinschalige, op maat gemaakte verblijfsaccommodaties.

Burgemeesters en wethouders hebben op 13 februari 2007 een besluit genomen. Zij vinden dat in het bestemmingsplan ten aanzien van de bestemming 'agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarde' met uitzondering van de Mheenlanden en het Intensieve veehouderijgebied een ontheffingsbevoegdheid kan worden opgenomen voor een aantal kleinschalige kampeerterreinen met maximaal 25 kampeerplaatsen. Randvoorwaarde is het realiseren daarvan in aansluiting op bestaande bebouwing. In de 'Visie op Hoofdlijnen' kan een nadere uitwerking van het maximum aantal kampeerterreinen, kampeerplaatsen en aanvullende voorwaarden voor bebouwing plaatsvinden.

Bed & Breakfast

Naast kleinschalig kamperen kan er behoefte zijn aan andere (kleinschalige) vormen van recreatie of het uitbreiden van bestaande recreatiemogelijkheden, zoals het bieden van Bed & Breakfast mogelijkheden. De gemeente Harderwijk staat hier positief tegenover. Het dient te gaan om (bestaande) gebouwen bij agrarisch, niet-agrarische bedrijven en woningen. Nieuwbouw c.q. uitbreiding van bestaande gebouwen is niet mogelijk, met eventueel uitzondering in geval van functieverandering.

Verblijfsrecreatieterreinen

Wat betreft de verblijfsrecreatie is het beleid van de gemeente gericht op het continueren van het gebruik van de bestaande terreinen. Voor grootschalige uitbreidingen kan geen ruimte geboden worden met name vanwege landbouwkundige en landschappelijke belangen. Als gevolg van de regels uit de richtlijn Veehouderij en Hinderwet kan een veehouderijbedrijf in zijn ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt door de aanwezigheid van een verblijfsrecreatieterrein. Kwaliteitsverbetering van de bestaande bedrijven wordt wel gestimuleerd.

Stacaravans

Het vigerende bestemmingsplan gaat uit van 35 m2 voor stacaravans op recreatieterreinen, bedoeld om permanente bewoning van stacaravans te ontmoedigen. Permanente bewoning van recreatieve bouwwerken wordt echter niet ontmoedigd door beperking van oppervlakte maar door een duidelijk en consistent beleid op dat punt. Destijds is ook door de provincie onderstreept dat 50 m2 een logische maat is voor stacaravans. Met de al voorgeschreven maximale oppervlakte aan bergruimte (5 m2) kan een oppervlaktemaat van 55 m2 worden bereikt.

Nieuwe recreatie woningen

Het vigerende bestemmingsplan bepaalt op toenmalige aanwijzing van de provincie nadrukkelijk dat het aantal recreatiewoningen niet mag worden vermeerderd. Nieuwe recreatiewoningen zijn alleen mogelijk indien:

  • deze uitbreiding gebeurt in het kader van op continuïteit gerichte bedrijfsmatige exploitatie van het recreatieterrein.
  • uit bedrijfseconomisch oogpunt hiermee een belangrijke bijdrage wordt geleverd aan het exploitabel houden van het recreatiebedrijf;
  • deze uitsluitend dient ten behoeve van het recreatieverblijf (wisselend gebruik);
  • het betreffende terrein voorzien wordt van een goede landschappelijke inpassing;
  • er een kwaliteitsverbetering van het totale terrein plaatsvindt;
  • deze uitbreiding een toegevoegde waarde heeft ten opzichte van het bestaande recreatieve product en dat hieraan een reële behoefte bestaat in de regio;
  • een onderzoek wordt overlegd waaruit de behoefte blijkt aan nieuwe woningen in de verhuurmarkt, waarbij ook eventuele restcapaciteiten in de regio betrokken dienen te worden (dit geldt niet voor kleinere aantallen).

Het voorgaande dient onderbouwd te worden in een te overleggen bedrijfsplan.

Deze eisen zijn zodanig zwaar, dat voor de meeste recreatieterreinen in Harderwijk hieraan niet zal kunnen worden voldaan. Deze eisen zijn zodanig, dat in het bestemmingsplan een algemene regeling tot de gevraagde omzetting bij recht in ieder geval niet past. Denkbaar is, dat met inachtneming van de provinciale eisen, een wijzigingsbevoegdheid (ex. art.3.6. lid 1 onder a Wro) wordt opgenomen. De vraag is of de wijzigingsregels voldoende kunnen worden geobjectiveerd. Het is/lijkt daarom beter - indien de noodzaak tot uitbreiding van het aantal recreatiewoningen bij een bedrijf aanwezig is - voor die zeer specifieke situatie een daarop toegespitst bestemmingsplan te maken.

Tweede bedrijfswoning

In het vigerende bestemmingsplan zit een wijzigingsbevoegdheid voor het realiseren van een tweede agrarische bedrijfswoning. Onder relevante voorwaarden is een dergelijke tweede woning mogelijk. Het is mogelijk om deze mogelijkheid te verruimen c.q. ook toe te voegen ten aanzien van een tweede bedrijfswoning voor recreatiebedrijven.

3.8 Wonen

3.8.1 Beschrijving bestaande situatie

In het plangebied komen circa 200 burgerwoningen voor. Deze woningen staan enerzijds geconcentreerd langs bebouwingslinten, zoals de Zuiderzeestraatweg en rond de Enken. Verspreid in het landschap zijn de burgerwoningen minder vertegenwoordigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00054-0004_0025.jpg"

Bron: inventarisatie 2009, ligging burgerwoningen, zie voor de kaart ook Bijlagenboek kaarten bij de toelichting

Een aantal boerderijen is als karakteristiek beoordeeld. Het gaat hierbij om zogenaamde dwarshuisboerderijen van het saksische type (zgn. halle-huis), waarbij het woonhuis dwars voor het bedrijfsgedeelte staat en daarmee een geheel vormt. Bovendien is er meestal sprake van een breed ondiep woonhuis, vaak met de voordeur in de midden, en van een hoog geplaatste kap (de verdieping heeft meestal geheel of gedeeltelijk rechte wanden), met een flauwe dakhelling.

Landgoedwonen

Langs de oostelijke rand van de gemeente ligt het landgoed Essenburgh. Dit deelgebied heeft plaatselijk een uitgesproken landgoedkarakter met Essenburgh als centrum. Er is sprake van een gevarieerd ruimtelijk beeld met open hoevestrokenverkavelingen, monumentale huizen, statige beuken- en eikenlanen en parkachtige structuren.
In dit gebied, maar ook in andere delen van het gemeentelijk buitengebied komen monumentale huizen en boerderijen voor en staat het landgoedwonen in het buitengebied in de belangstelling. Bij functieverandering van agrarische bebouwing in die gebieden biedt de gemeente de mogelijkheid voor een woning op een ruime kavel. Voor deze ruime kavel geldt een aanlegverplichting van bos/natuur met een landgoedachtig voorkomen, waarop een onderhoudsverplichting rust. Tevens kunnen hieraan nadere voorwaarden gekoppeld worden zoals aan de bouwvorm/architectuur en de eis van afbraak van overtollige agrarische bebouwing. De gemeente stelt deze eisen met het oog op de versterking en verbetering van de natuurwaarden en het landgoedkarakter van het buitengebied.

Sonnevanckterrein

Begin jaren '90 is een deel van het Sonnevanckterrein uitgegeven voor de realisatie van woningen, waarbij ook bestaande bebouwing, zoals het oorspronkelijke hoofdgebouw Sonnevanck en een koetshuis, werden ingepast. Bij het opstellen van het bestemmingsplan Boerhaave-Sonnevanck 1992 is rekening gehouden met de oorspronkelijke waarden van een rustige (groene) omgeving en schone lucht. Het beeld van een reliëfrijk naaldbos is daarbij bepalend geweest voor de uitgifte van de kavels en de algehele uitstraling van het Sonnevanckterrein (zie kaart 9 in paragraaf Maatschappelijk).

3.8.2 Ontwikkelingen en perspectieven

Door de verdergaande veranderingen in de agrarische sector zijn veel agrarische bedrijven gestaakt en zijn de bedrijfswoningen zowel formeel als informeel omgezet naar burgerwoningen.

Op voormalige agrarische bouwpercelen is sprake van een woonfunctie, waarbij de oorspronkelijke agrarische bebouwing nog aanwezig is. Bij deze woningen zijn dan ook nog grote hoeveelheden bijgebouwen aanwezig die in aanmerking kunnen komen voor functiewijziging. Op deze percelen zal het onder voorwaarden mogelijk zijn nieuwe woningen of wooneenheden op te richten.

Bij diverse woningen (op voormalig agrarische percelen) in het buitengebied komen kleinschalige nevenactiviteiten voor. Daarnaast worden de woonpercelen gebruikt door hobbyboeren. De verwachting is dat deze trends de komende jaren verder zullen gaan.

Er bestaat al langere tijd behoefte in het buitengebied aan grotere woningen met een daarbij behorende adequate oppervlakte aan bijgebouwen. Daarnaast bestaat behoefte aan mogelijkheden voor woningsplitsing en/of uitbreiding van de woning om zodoende mantelzorg mogelijk te kunnen maken voor inwonende familieleden of vrienden met daarbij voor eenieder de mogelijkheid om zelfstandig te kunnen wonen. Op grond van het vigerend beleid zijn de mogelijkheden voor woningsplitsing echter beperkt.

3.9 Bedrijvigheid en voorzieningen

3.9.1 Beschrijving bestaande situatie

In het plangebied komen circa 15 niet-agrarische bedrijven voor. De meeste bedrijven zijn gesitueerd in de lintbebouwing van de Zuiderzeestraatweg en Molenweg. Ook op de Hierdense Enk komen enige bedrijven voor. In een aantal gevallen betreft het bedrijven in het buitengebied, die in voormalige boerderijen zijn gevestigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00054-0004_0026.jpg"

Bron: inventarisatie 2009, ligging niet-agrarische bedrijven, zie voor de kaart ook Bijlagenboek kaarten bij de toelichting

Een aantal van deze bedrijven hoort qua karakter in het buitengebied thuis, zoals een houthandel en een hoveniersbedrijf. Andere bedrijven zijn min of meer toevallig in het buitengebied ontstaan. Sommige bedrijven zijn vaak als een klein bedrijf begonnen en hebben zich successievelijk ontwikkeld tot de omvang van vandaag. De beschikbaarheid van (goedkope) bedrijfsruimte was meestal de belangrijkste 'vestigingsvoorwaarde. Deze situatie is vaak kenmerkend voor de bedrijfsruimte in het buitengebied, die het ook mogelijk heeft gemaakt dat bedrijven zich in een soort van '' broedstoof' hebben kunnen ontwikkelen tot een niveau waarop ze zich op een kwalitatief betere plek zoals een bedrijfsterrein kunnen vestigen. In enkele gevallen is verplaatsing naar een bedrijfsterrein dan ook gewenst, in verband met milieuhinder en verstoring van het landschapsbeeld. Dit geldt bijvoorbeeld voor de grotere bouwbedrijven, aannemersbedrijven of een sloperij.

3.9.2 Ontwikkelingen en perspectieven

Bestaande bedrijvigheid

De meeste niet agrarische bedrijven in het buitengebied van Harderwijk zijn betrekkelijk gering qua omvang, veroorzaken weinig hinder en vormen geen of weinig bezwaar voor de omgeving. Grootschalige uitbreidingen van niet agrarische bedrijvigheid in het buitengebied zal in de meeste gevallen niet tot de mogelijkheden behoren. Hiervoor kan op de bestaande bedrijventerreinen ruimte worden gevonden.

Nieuwvestiging

In het buitengebied ondersteunen ook niet-agrarische werkfuncties de vitaliteit van het landelijk gebied. Daarom wil de provincie functieverandering van vrijgekomen gebouwen in het buitengebied naar kleinschalige vormen van nietagrarische bedrijvigheid mogelijk maken. Grootschalige bedrijvigheid en/of bedrijven die veel mobiliteit genereren horen thuis op een bedrijventerrein. Kleinschalige bedrijvigheid die in zijn oorspronkelijke vorm passend is, kan echter bij de vraag naar uitbreiding leiden tot een omvang en impact die niet wenselijk is in het buitengebied. Daarom wordt in het provinciaal beleid voor niet-agrarische bedrijvigheid een maximum gehanteerd van 500 m² vloeroppervlak per locatie. Bij functieverandering geldt dat er geen detailhandel mogelijk is (behalve van op het bedrijf zelf gemaakte producten), dat er geen aanzienlijke verkeersaantrekkende werking optreedt. Buitenopslag is evenmin toegestaan. Vervangende nieuwbouw is niet mogelijk bij functieverandering naar werken.

Sinds jaar en dag is er niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied aanwezig. Niet-agrarische bedrijvigheid kan effect hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden van de omgeving. Daarom staat in het groenblauwe raamwerk functieverandering naar gebiedsgebonden functies zoals natuurbeheer en extensieve (verblijfs)recreatie voorop. Ook kleinschalige woonwerkcombinaties, bijvoorbeeld in de vorm van kantoor aan huis, kunnen inpasbaar zijn in het groenblauwe raamwerk. In het multifunctioneel gebied zijn meer functies mogelijk voor kleinschalige niet-agrarische bedrijvigheid.

Bij het vestigen van niet-agrarische bedrijvigheid gaat de voorkeur uit naar hergebruik van vrijgekomen gebouwen in het buitengebied. Voor bedrijfsvestiging op een nieuwe bouwlocatie in het buitengebied is een bestemmingsplanherziening nodig. In het groenblauwe raamwerk zijn nieuwe bouwlocaties voor de vestiging van niet-agrarische bedrijvigheid niet mogelijk als er geen relatie is met de gebiedsfuncties. In het multifunctionele gebied - en de waardevolle landschappen als onderdeel daarvan - zijn de gebiedsfuncties medebepalend voor de vestigingsmogelijkheden op nieuwe bouwlocaties.

Het kan hierbij gaan om bedrijvigheid die nodig is voor of verwant is aan landbouw, bosbouw, natuurbeheer en recreatie. Voorbeelden zijn paardenstalling, stations voor kunstmatige inseminatie, loonbedrijven en verhuurbedrijven van agrarische machines, collectieve mestvergistingsinrichtingen, maar ook maneges en dierenasiels die voor de land- en bosbouw werken.

Tevens geldt als voorwaarde dat niet-agrarische bedrijfsvestiging op nieuwe bouwlocaties alleen mogelijk is als uit onderzoek blijkt dat de vestiging niet kan worden geaccommodeerd in vrijgekomen agrarische bebouwing of op het lokale bedrijventerrein. De meeste vormen van niet-agrarische bedrijvigheid horen thuis op bedrijventerreinen en niet in het buitengebied.

Nevenfuncties

Daarnaast biedt het streekplanbeleid de mogelijkheid om maximaal 25% van het bebouwd oppervlak op agrarische bedrijven te gebruiken voor niet agrarische nevenfuncties (met een maximum van 350 m²). Randvoorwaarde is dat de nevenfunctie qua oppervlak en inkomensvorming ondergeschikt moet blijven aan de hoofdfunctie. Als voorwaarden hierbij gelden dat er geen aanzienlijke verkeersaantrekkende werking optreedt en dat er geen detailhandel plaatsvindt anders dan verkoop van lokaal geproduceerde agrarische producten. Ook voor nevenfuncties is buitenopslag niet toegestaan.

3.10 Infrastructuur

De wegen in de gemeente Harderwijk zijn onder te verdelen in wegen met een bovenlokale, interlokale en lokale betekenis. Een weg met een bovenlokale betekenis is de A28. De provinciale wegen zijn wegen met een interlokale betekenis, zoals de N302 (Harderwijk-Lelystad). Deze provinciale weg ligt buiten het plangebied, maar is wel een belangrijke verbindingsweg voor het plangebied en de rest van Harderwijk. Andere belangrijke verbindingswegen in het plangebied zijn de Parallelweg langs de spoorlijn en de Zuiderzeestraatweg; deze laatste weg vormt de verbinding tussen Harderwijk en Nunspeet. De overige wegen in het plangebied vormen de verbinding tussen de verschillende kernen en zorgen voor de ontsluiting van de agrarische cultuurgronden en de agrarische bedrijven. Zo zijn bijvoorbeeld de wegen in het zuidelijk deel van het plangebied, zoals de Grensweg, de Grevenhofsweg en Overkampsweg, ontstaan tijdens het agrarisch gebruik van de Hierder Enk. In het noordelijke deel van het plangebied komt een aantal doodlopende wegen voor (Ooster Mheenweg, Kleine Mheenweg, Pericksteeg). Dit zijn weggetjes die van oorsprong dienden om het vee van de boerenhoeve naar de Mheen te leiden; deze weggetjes lopen dood op de weidegronden.

Ten zuiden van de zuiderzeestraatweg komen nog smalle zandpaadjes voor. Dit zijn voetpaden of karresporen binnen een blok akkerbouwpercelen van één eigenaar die dienden ter ontsluiting van de percelen.

De spoorlijn tussen Amersfoort-Zwolle vormt naast de A28 eveneens een belangrijke bovenregionale verbinding, maar heeft voor het gebied geen enkele functie. Het vormt veel eerder een belemmering.

3.10.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen twee aardgastransportleidingen van de N.V. Nederlandse Gasunie, namelijk:

  • ten noorden van de spoorlijn Amersfoort-Zwolle: deze leiding heeft een bedrijfsdruk van 39,9 bar en een diameter van 12";
  • ten zuiden van de A28: deze leiding heeft een bedrijfsdruk van 66,2 bar en een diameter van 36".

In de circulaire van het Ministerie van VROM, kenmerk DGMH/B nr. 0104004 van 26 november 1984 worden richtlijnen gegeven met betrekking tot de veiligheid. Als uitgangspunt geldt dat bestemmingen welke voorzien in het regelmatig verblijf van personen, in beginsel buiten de zogeheten toetsingsafstand dienen te worden gerealiseerd.

De toetsingsafstand is de afstand waarbinnen men rekening moet houden met de effecten van een eventuele leidingbreuk en is afhankelijk van de diameter en druk van de betreffende leiding. Voor de transportleidingen geldt respectievelijk een toetsingsafstand van 30 m en 115 m ter weerszijden van de hartlijn van de leiding. Afwijkingen hiervan zullen beperkt dienen te blijven tot die gevallen waarin planologische, economische dan wel technische overwegingen dit noodzakelijk maken. Hierbij zal door de leidingbeheerder nagegaan moeten worden of dit op grond van de leidingspecificaties dan wel door middel van het treffen van additionele maatregelen toelaatbaar is.

De veilige ligging van de betreffende gasleiding is voldoende gewaarborgd door de privaatrechtelijke afspraken tussen de beheerder van de gasleiding en de betrokken eigenaren van gronden.

Naast aardgastransportleidingen komen in het gebied hoogspanningslijnen voor. Het betreft een 150 kV en een 50 kV hoogspanningslijn. Voor beide lijnen geldt een veiligheidszone, dat wil zeggen een breedtemaat ter weerszijden van de leiding waarbinnen bouwen en/of werkzaamheden zijn uitgesloten of aanlegvergunningplichtig zijn.

Hoofdstuk 4 Milieu

4.1 Inleiding

De gemeente heeft ten behoeve van het bestemmingsplan onderzoek uitgevoerd naar verschillende milieuaspecten in het plangebied. Voorts verplicht de Wet milieubeheer (artikel 7.37) de gemeente om in het bestemmingsplan de wijze te beschrijven waarop rekening is gehouden met het milieueffectrapport (MER). Zoals reeds gemeld in het inleidende hoofdstuk van de toelichting is voor het plangebied een MER opgesteld. Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van het onderzoek. Hierbij zijn de belangrijkste conclusies en aanbevelingen uit het MER verwoord. Tot slot is verantwoord op welke wijze de aanbevelingen uit het MER in het bestemmingsplan doorwerken.

4.2 Geur

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt sinds 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen.

De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden.

Bij het verlenen van omgevingsvergunningen, voor de activiteit milieu voor veehouderijen, en in de ruimtelijke ordening moet rekening worden gehouden met geuroverlast veroorzaakt door veehouderijen. De op 1 januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt hiervoor het beoordelingskader. De Wgv stelt eisen aan de maximale geurbelasting die de veehouderij mag veroorzaken op een gevoelig object zoals een woning. De geuremissie en -belasting worden uitgedrukt in zogenaamde Odour Units (OU's). De in de wet opgenomen maximale geurbelastingsnormen zijn maximaal 14 OU/m³ voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom en maximaal 3 OU/m³ voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom (dit bij 98% percentiel, oftewel 98% van de tijd). Voor bepaalde veehouderijbedrijven (geen intensieve veehouderij, zoals melkrundveebedrijven) geldt een vaste afstand. Deze afstand tot geurgevoelige objecten is binnen de bebouwde kom 100 m en buiten de bebouwde kom 50 m. Onverminderd de bovengenoemde geurbelastingsnormen en vaste afstanden bedraagt de afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object ten minste 50 m binnen de bebouwde kom en 25 m buiten de bebouwde kom.

De gemeente Harderwijk heeft geen geurverordening vastgesteld, waarmee ze afwijkt van de landelijke normering.

De Wgv verbiedt het overschrijden van de geurnorm bij gevoelige objecten en beperkt daarmee de milieugebruiksruimte voor veehouderijen. De geurbelasting is afhankelijk van de afstand van gevoelige objecten tot veehouderijbedrijven en de emissie van geureenheden.

Het MER

In het MilieuEffectRapport is uitgebreid aandacht besteed aan het aspect geur. Door middel van een model is de milieugebruiksruimte voor geur berekend. De uitkomsten laten zien dat in het plangebied met name de milieuruimte in en rondom de bebouwde kom en woningen beperkt is. De meeste benutbare geurruimte is aanwezig in en rond het natuurgebied Veluwe, het middengebied rond de Hoge Enk en het noordelijk deel van het plangebied. In het gebied tussen Harderwijk en Duinen is de kans op geurknelpunten het grootst. Dit komt door de concentratie aan vleeskalverenbedrijven in dit gebied, de beperkte geurruimte en de behoefte aan ontwikkeling. Veel veehouderijen die willen groeien in het aantal dierplaatsen zullen gebruik moeten maken van technieken om de emissie of belasting te beperken. Die technieken zijn beschikbaar en vergunbaar, maar zullen ook vanuit bedrijfseconomisch oogpunt betaalbaar moeten zijn.

4.3 Ammoniak

Wet Ammniak en veehouderij

Het Rijk wil de bescherming van de voor ammoniak gevoelige natuur zoveel mogelijk realiseren door middel van generiek emissiebeleid via de mestwetgeving en de AMvB-huisvesting veehouderij. Aanvullend op deze emissieaanpak wil het Rijk een aantal natuurgebieden extra beschermen via de Wet ammoniak en veehouderij (Wav).

Uit het onderzoek ten behoeve van het MER blijkt overigens dat er geen veehouderijlocaties in de Wav-zone liggen.

Het MER

In het kader van de Natuurbeschermingswet (Nbw) of de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn gelden strenge eisen ter bescherming van natuurgebieden, zogenoemde Natura 2000-gebieden. Deze wet is maatgevend voor de verandering in ammoniakemissie door het bestemmingsplan. In paragraaf 3.3 is reeds het belang van de Natura 2000-gebieden beschreven.
In het plangebied betreft het de natuurgebieden Veluwe en het gebied van de Veluwe Randmeren. Op grotere afstand liggen voorts nog het natuurmonument Mosterdveen (circa 56 ha groot), gelegen in de gemeente Nunspeet en het natuurmonument Leemputten bij Staverden.

Op grond van de Nbw moet er, wanneer bij ontwikkelingen in het plangebied sprake is van een 'significant (negatief) effect' op een Natura 2000-gebied, een zogenoemde 'passende beoordeling' worden uitgevoerd.


In bijlage 1 van het MER is de passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw) opgenomen. Hierin zijn de milieueffecten van het voornemen en de alternatieven op de Natura 2000-gebieden opgenomen. Voor een uitvoerige beschrijving wordt gemakshalve naar deze bijlage bij het MER verwezen.

Voor alle voornoemde natuurgebieden zijn specifieke doelen gesteld. Deze doelen zijn overgenomen uit de (concept)besluiten zoals gepubliceerd op de website van het ministerie van EL&I (www.natura2000.nl). Vervolgens is in de passende beoordeling de stikstofdepositie vanuit het voorkeursalternatief (het voornemen uit het Bestemmingsplan Buitengebied) vergeleken met de referentiesituatie (Huidige situatie + CBScorrectie veestapel).

De conclusie in algemene zin is dat voor Natura 2000-gebied Veluwe significant negatieve effecten als gevolg van de stikstofdepositietoename door het voorkeursalternatief niet kunnen worden uitgesloten voor de zeer gevoelige habitattypen en daaraan verbonden kwalificerende soorten in het invloedsgebied.

Voor de Beschermde natuurmonumenten Mosterdveen en Leemputten bij Staverden kan eveneens niet worden uitgesloten dat, als gevolg van de stikstofdepositietoename, door het voorkeursalternatief een aantasting optreedt van de wezenlijke kenmerken en waarden van de gebieden. Voor de overige gevoelige habitattypen van Natura 2000-gebied Veluwe binnen het invloedsgebied wordt de kritische depositiewaarde in de huidige situatie nog niet in alle gevallen overschreden door de achtergronddepositie. Voor enkele kwalificerende soorten in dit Natura 2000-gebied kunnen significant negatieve effecten zelfs worden uitgesloten, aangezien het grootste deel van het biotoop van deze soorten niet stikstofgevoelig is.
Voor een uitvoerige onderbouwing wordt verwezen naar het MER, bijlage 1.


In het plangebied is dus in de bestaande situatie de achtergrondbelasting (het totaal van de neerslag aan stikstof) zo hoog, dat er zonder maatregelen geen gram stikstof bij mag. Om die reden mogen de stalemissies voor ammoniak in het plangebied niet toenemen. Zoals aangegeven, is het vertrekpunt de vergunde emissies op basis van de feitelijke stalbezetting, gecorrigeerd op de emissieplafonds uit AMvB-Huisvesting. Hierdoor zitten veel bedrijven 'op slot' en kan er vaak geen vergunning worden verleend op grond van de Natuurbeschermingswet 1998.


Om deze vastgelopen vergunningverlening aan veehouderij bedrijven weer vlot te trekken, is het rijk samen met de provincies gestart met de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) gekoppeld aan beleid en regelgeving voor het beschermen van Natura 2000. Vooruitlopend op de PAS heeft de provincie Gelderland een provinciale stikstofverordening vastgesteld met beperkte ruimte aan extra stikstofemissies. Deze milieugebruiksruimte is in dit MER indicatief berekend op basis van de drempelwaarden in de stikstofverordening en is bepalend voor de ontwikkeling van veehouderijlocaties.


De provinciale stikstofverordening is evenwel onderuitgehaald in een uitspraak van de RvS (oktober 2013). Om deze reden is zelfs een groei van de veestapel binnen de berekende indicatieve milieugebruiksruimte niet meer aan de orde. Het MER gaat hier nog wel van uit, maar ook de toename aan stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden zonder drempelwaarde is berekend in het MER (zie tabel 16).


Het bestemmingsplan is derhalve binnen de voorwaarden van de Nbwet niet uitvoerbaar, als het nieuwe bestemmingsplan een toename aan ammoniakemissie mogelijk maakt. Om deze reden is in het bestemmingsplan in de agrarische bestemmingen onder strijdig gebruik geregeld dat gebruik van de gronden niet is toegestaan voor zover dit gebruik vergunningplichtig is krachtens het bepaalde in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals dit luidt ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan, uitgezonderd het bestaande gebruik overeenkomstig de Natuurbeschermingswet 1998 en het gebruik dat vergund is op basis van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998.

Voorts is in beide agrarische bestemmingen geregeld dat van het strijdig gebruik kan worden afgeweken, indien onderzoek aantoont dat geen aantasting plaatsvindt van de natuurlijke kenmerken van een Natura2000-gebied.

4.4 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin ter bescherming van mens en milieu onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht (o.a. fijn stof en stikstofdioxide) zijn vastgesteld.

De wet stelt bij een (dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke plannen die 'in betekenende mate' (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het plan 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Voor wat betreft het aspect verkeer kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot een toename van het aantal verkeersbewegingen, waardoor er voor wat betreft dit aspect niet in betekenende mate verslechtering van de luchtkwaliteit optreedt.

Het MER

Fijn stof ontstaat niet alleen bij verkeersbewegingen, maar ook uit de veehouderij. Dit fijn stof bestaat uit in de lucht zwevende deeltjes die kleiner zijn dan 10 micrometer. De kleine deeltjes kunnen leiden tot gezondheidsproblemen. Wettelijk zijn grenswaarden vastgelegd, waarboven de fijn stof-concentratie in een bepaalde hoeveelheid tijd niet mag komen. De fijn stof-concentratie in Harderwijk ligt onder die norm. Een toename aan emissies fijn stof, door uitbreiding van veehouderij, is wettelijk mogelijk. Kanttekening is wel dat de norm van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) lager ligt dan de wettelijke Nederlandse norm. De WHO-norm wordt wel overschreden in delen van het plangebied. Ten oosten van Harderwijk is er sprake van een piekbelasting bij enkele geconcentreerd liggende bedrijven, voornamelijk pluimveebedrijven (eenden). Het fijn stof-effect van deze bedrijven reikt verder dan het eigen bouwvlak. Mogelijk is er in de huidige (vergunde) situatie lokaal sprake van een overschrijding van de individuele norm voor fijn stof belasting. Zoals reeds aangegeven, is er in de gemeente Harderwijk geen sprake van een hoge achtergrondconcentratie op kilometerhokniveau. Maar door de clustering van pluimveebedrijven met een hoge fijn stof emissie zijn problemen op lokaal niveau zeker mogelijk, ook wanneer er niet direct sprake is van individuele normoverschrijding.

Conclusie geur, ammoniak en fijn stof

Voor de bovengenoemde milieubelastende stoffen (ammoniak, geur, fijn stof) bestaan in de veehouderij mogelijkheden om deze door stalinnovatie te beperken. Dit betekent dat uitbreiding toch mogelijk kan zijn, zonder dat er sprake is van een toename aan milieubelasting.

4.5 Externe Veiligheid

Inleiding

Activiteiten met gevaarlijke stoffen brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om de productie, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen (bijvoorbeeld ammoniak en LPG) en het transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en door buisleidingen. Deze activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving omdat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten nodig zijn.


Externe veiligheid kent twee belangrijke toetsingscriteria waarmee het risico gekwantificeerd kan worden: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Beide risico's zijn gebaseerd op een kansbenadering en zijn niet effectgericht. Dat betekent dat de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen merkbaar zijn buiten de afstanden die gelden voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.


Wet en regelgeving

Risicobron   Vigerende wet- en regelgeving  
A28   Regeling Basisnet  
spoor   Regeling Basisnet  
buisleiding aardgas
- 6.620 kPa/914 mm (36 inch)
- 4.000 kPa/318 mm (12,5 inch)  
Besluit externe veiligheid buisleidingen  
propaantank   Besluit externe veiligheid inrichtingen  
diverse bovengrondse tanks voor propaan en vloeibare zuurstof   Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer
Leidraad Risico Inventarisatie - deel Gevaarlijke Stoffen (LRI-GS)  
opslag chloor   Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer
Leidraad Risico Inventarisatie - deel Gevaarlijke Stoffen (LRI-GS)  
opslag vuurwerk   Vuurwerkbesluit  

Veiligheidsafstanden en veiligheidsnormen

Risicobron   Afstanden en normering  
  Invloedsgebied of inventarisatieafstand groepsrisico   Plaatsgebonden risico   Afstanden  
A28, N302   200 meter   veiligheidszone
plasbrandaandachtsgebied  
max 5 m*
30 meter*  
spoor   200 meter   veiligheidszone:
plasbrandaandachtsgebied  
6 meter
30 meter  
buisleiding aardgas
- 6.620 kPa/914 mm


- 4.000 kPa/318 mm  

430 meter


150 meter  

grens-/richtwaarde
10-6/jaar  

85 meter
116 meter
140 meter
-  
propaan
(bovengrondse tank)  
244 meter   grenswaarde 10-6/jaar
richtwaarde 10-6/jaar  
97 meter  
De grenswaarde geldt voor kwetsbare objecten, de richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten
* afstanden gelden voor de A28  

Relevante risicoanalyses

Risicobron   Titel, datum, kenmerk  
A28   Inventarisatie risicobronnen gemeente Harderwijk, 7 september 2012, documentnummer 123418002  
N302   - Externe veiligheid N302 Harderwijk, 12 februari 2007, Project : 061009
- Inventarisatie risicobronnen gemeente Harderwijk, 7 september 2012, documentnummer 123418002  
spoor   Inventarisatie risicobronnen gemeente Harderwijk, 07 september 2012, documentnummer 123418002  
buisleiding aardgas   Inventarisatie risicobronnen gemeente Harderwijk, 07 september 2012, documentnummer 123418002  
propaan   CAROLA berekeningen gemeente Harderwijk, 1 februari 2012, documentnummer 123418001  
overige risicobronnen   geen risicoanalyse beschikbaar  

Beoordeling risico

In het plangebied liggen diverse risicobronnen: transportassen (A28, N302, spoor, 2 buisleidingen) en opslag gevaarlijke stoffen (propaan, vloeibare zuurstof, chloor (natriumhypochloriet) en vuurwerk). Belangrijk uitgangspunt voor de beoordeling van externe veiligheid en het opstellen of actualiseren van risicoanalyses is dat het nieuwe bestemmingsplan in vergelijking met de vigerende plannen voor externe veiligheidsaspecten geen relevante wijzigingen kent.


A28

In de Regeling basisnet weg is aangegeven voor welke snelwegen in Nederland een plaatsgebonden risicoplafond en een plasbrandaandachtsgebied geldt.


Het grootste deel van de A28, het oostelijke deel vanaf afrit 13 (Lelystad) kent geen PR 10-6 contour. Het Groepsrisico, uitgedrukt in het PR 10-7 ligt op 82 meter uit de as van de weg. Het plan staat geen nieuwe kwetsbare objecten toe binnen deze afstand.


Het westelijk deel van de A28 kent een PR 10-6 contour van 5 meter gemeten uit de as van de weg. Voor het Groeprisico is geen waarde vastgesteld.


Voor beide wegvakken is een plasbrandaandachtsgebied vastgesteld van 30 meter gemeten vanuit de rechterrand van de rechterrijstrook. Binnen een plasbrandaandachtsgebied moeten aanvullende bouwtechnische maatregelen worden getroffen die vooral gericht zijn op vergroting van de zelfredzaamheid. Het plan staat geen nieuwe kwetsbare objecten toe binnen het plasbrandaandachtsgebied.


N302

Het Regeling basisnet is niet van toepassing op de N302, voor de N302 geldt geen veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied. Uit een eerder uitgevoerde risicoanalyse (2007) en de rapportage (2012) blijkt dat langs de N302 in Harderwijk het plaatsgebonden risico en de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico nergens wordt overschreden.


De rapportage van 2012 geeft aan dat bij een dichtheid van 77 personen/ha of meer (uitgaande van tweezijdige bebouwing op een afstand van 30 meter van de weg) het groepsrisico groter is dan 0,1 x de oriëntatiewaarde. Voor eenzijdige bebouwing is het groepsrisico hoger dan 0,1 x de oriëntatiewaarde bij 167 personen/ha of meer. Het is niet nodig om (aanvullende) berekeningen uit te voeren als de dichtheid kleiner is. In de huidige situatie is de dichtheid in de het plangebied langs de N302 kleiner dan 77 personen/ha respectievelijk 167 personen/ha.


Spoor

In het Regeling basisnet is voor het traject Amersfoort-Zwolle een maximale Plaatsgebonden risicoplafond van 6 meter opgenomen, gemeten vanuit het hart van de doorgaande spoorbundel. Het groepsrisicoplafond ligt op maximaal 20 meter. De afstanden leveren geen beperkingen op voor de uitvoering van het plan.


Ook is in de Regeling basisnet een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter opgenomen, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf. Binnen een plasbrandaandachtsgebied moeten aanvullende bouwtechnische maatregelen worden getroffen die vooral gericht zijn op vergroting van de zelfredzaamheid. Het plan staat geen nieuwe kwetsbare objecten toe binnen het plasbrandaandachtsgebied.


Buisleiding aardgas (6.620 kPa/914 mm)

Voor deze buisleiding is op 3 locaties een contour voor de grens- en richtwaarde van 10-6 per jaar aanwezig. Op 2 locaties (nummers 2 en 3 zoals aangegeven in figuur B3-1 van de rapportage) zijn binnen de 10-6-contour geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegestaan. Binnen de berekende 10-6-contour ligt het park Slenck en Horst. Het park Slenck en Horst is een (bestaand) kwetsbaar object. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen is een kwetsbaar object binnen de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico van 10-6/jaar niet toegestaan. Het vigerende plan staat deze bestemming wel toe.


Ter hoogte van het Bouw en Infra Park aan de Ceintuurbaan is het groepsrisico 2,1 maal de oriëntatiewaarde. Voor de overige gebieden langs de leiding is het groepsrisico kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het Bouw en Infra Park ligt buiten het plangebied.


Per brief heeft Gasunie op 18 december 2014, Bijlage 12 Brief Gasunie over aardgasleiding Bouw en Infrapark, de gemeente in kennis gesteld dat het bedrijf het betreffende object onder de maatregel "strikte begeleiding van werkzaamheden" als beschreven in de Handleiding risicoberekeningen Bevb, heeft gebracht. Daarmee is het groepsrisico met een factor 2,5 gereduceerd en in sommige gevallen ook meteen tot onder de oriëntatiewaarde teruggebracht.


Voor het overige staat het plan voor de delen van het plangebied in de directe omgeving van Bouw en Infra Park geen nieuwe bestemmingen toe met negatieve invloed op het groepsrisico.


Buisleiding aardgas (4.000 kPa/318 mm)

De grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico van deze buisleiding levert geen belemmeringen op. Het berekende groepsrisico is in alle gebieden langs de buisleiding kleiner 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Ook het groepsrisico levert geen belemmeringen op voor het plan omdat het plan geen nieuwe bestemmingen toestaat die een negatieve invloed hebben op het groepsrisico.


Opslag propaan

Voor de energievoorziening gebruikt het vakantiepark Het Verscholen Dorp een ondergrondse propaantank. Uit de risicoanalyse voor deze propaantank blijkt dat zowel de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico als de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico worden overschreden. Dit houdt in dat geen nieuwe kwetsbare- en beperkt kwetsbare objecten worden toegestaan binnen de risicocontour.


Binnen de contour voor het plaatsgebonden risico van 10-6/jaar zijn 2 (bestaande) kwetsbare objecten aanwezig. Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen is een nieuw kwetsbaar object binnen de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico van 10-6/jaar niet gestaan. Het vigerende plan staat deze bestemming wel toe. Het opnieuw vastleggen van deze bestemming in het nieuwe plan is in strijd met het Besluit externe veiligheid inrichtingen en is om deze reden niet toegestaan.


In opdracht van Primagaz heeft Antea Group b.v. onderzocht, Bijlage 13 Primagaz: Aanpassingen Het Verscholen Dorp, of met het toepassen van maatregelen, zoals een verbeterde vulslang, het achterwege laten van de warme bleve als gevolg van brand in de omgeving en de nieuwe losplaats, de problemen met het plaatsgebonden risico kunnen worden opgelost. De conclusie uit het onderzoek is dat door het combineren van voornoemde maatregelen de contour 10-6/jaar kleiner wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00054-0004_0027.png"

Verbeterde vulslang, bleve omgevingsbrand uitgezet en nieuwe losplaats tankwagen (Boslaan) (Bron: Memo Anteagroup, QRA Propaan Het Verscholen Dorp, 6 maart 2014)


Er blijft evenwel sprake van enige overlap met naastgelegen percelen met de bestemming Verblijfsrecreatieterrein. Daar waar sprake is van overlap is de bestemming gewijzigd van Verblijfsrecreatieterrein naar de bestemming 'Groen'. In deze bestemming is het bouwen van gebouwen ter plaatse niet toegestaan. Op deze wijze is er geen sprake van strijdigheid met het Besluit externe veiligheid inrichtingen.


Overige risicobronnen

Voor de overige risicobronnen is geen specifieke externe veiligheidsregelgeving van toepassing. Hiervoor gelden de algemene voorschriften bijvoorbeeld conform het Activiteitenbesluit (Besluit algemene voorwaarden voor inrichtingen) en het Vuurwerkbesluit. De overige risicobronnen en de daarvoor geldende voorschriften leveren geen belemmeringen op voor het nieuwe plan.


Verantwoording groepsrisico

Belangrijk uitgangspunt voor de verantwoording van het groepsrisico is dat het plan, voor zover voor externe veiligheid van belang, een conserverend plan is. Het plan staat geen nieuwe bestemmingen toe die een negatieve invloed hebben op het groepsrisico.

Aanwezige en te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied

Het aantal personen dat aanwezig is en op grond van het besluit te verwachten is, is opgenomen in de relevante risicoanalyses voor de A28, het spoor en de buisleidingen. Ten aanzien van de te verwachten dichtheid als gevolg van dit bestemmingsplan, wordt opgemerkt dat geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn op grond waarvan de personendichtheid toeneemt.


Hoogte van het groepsrisico t.o.v. de oriëntatiewaarde

Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is in de risicoanalyses het groepsrisico en de bijdrage van het plan aan het groepsrisico vergeleken met de oriëntatiewaarde. Het berekende groepsrisico voor zowel de A28, het spoor en de buisleidingen overschrijdt de oriëntatiewaarde in het plangebied niet.


Maatregelen om het groepsrisico te beperken

Bronmaatregelen (maatregelen aan het spoor, bijvoorbeeld verlaging van het groepsrisico door opheffen van wissel en gelijkvloerse overgangen) liggen buiten de invloedssfeer van dit bestemmingsplan. Maatregelen bij de ontvanger zijn in een bestaande situatie moeilijk uitvoerbaar. Dergelijke maatregelen leiden tot ingrijpende (ruimtelijke) wijzigingen en grote financiële inspanning die niet in verhouding staan tot het berekende groepsrisico. Zinvolle maatregelen zijn vooral denkbaar zijn op het vlak van hulpverlening en zelfredzaamheid.


Bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval zijn aan de bronkant een verantwoording van de vervoerders van gevaarlijke stoffen over de weg en het spoor, de beheerders van de weg en het spoor en de beheerder van de buisleiding. Dit vooral conserverende bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden voor de voorbereiding van de bestrijding en de beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval.


Hulpverleningsdiensten kunnen de omvang van een ramp beperken door bijvoorbeeld gerichte alarmering en evacuatie en door het bieden van snelle en adequate hulpverlening. De hulpverleningsdiensten zijn hiervoor voldoende uitgerust.


Het VNOG advies over natuurbrandpreventie heeft voornamelijk betrekking op activiteiten en maatregelen die buiten het kader van dit bestemmingsplan vallen of elders al geregeld zijn. Daarbij kan worden gedacht aan:

  • de bluswatervoorziening ter plaatse;
  • de ontsluiting van bluswatervoorzieningen, ter plaatse en voor aangrenzende gronden;
  • fysieke maatregelen voor ontvluchting vast te leggen in een ontruimingsplan;
  • ontvluchtingsmogelijkheden van en/of naar aangrenzende gronden;
  • de afstand tussen gebouwen en onderkomens voor recreatieve nachtverblijf;
  • de soort, samenstelling en compartimentering van de vegetatie ten behoeve van brandvertragende bufferzones;
  • toegankelijkheid en bereikbaarheid van deze gronden voor hulpdiensten, mede in relatie tot de aangrenzende percelen;
  • bluswatervijvers en de ontsluiting van bluswatervoorzieningen;
  • fysieke maatregelen die de ontvluchting van het terrein verbeteren;
  • fysieke maatregelen die terrein bereikbaar en toegankelijk maken voor hulpdiensten.


De nader te stellen eisen komen altijd tot stand op advies van de brandweer / veiligheidsregio. Dit in samenspraak met de grondeigenaren. Als basis voor dit advies geldt de Wet veiligheidsregio (Wvr, artikelen 3, 10 en 25). Hierbij neemt de brandweer / veiligheidsregio het omgevingsrecht in acht, in het bijzonder de bouw-, milieu- en natuurregelgeving in relatie tot brandveiligheid en externe veiligheid.


Mogelijkheden voor zelfredzaamheid

Grote delen van het plangebied zijn niet of dun bevolkt. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid levert in die delen geen problemen op. Op een aantal specifieke locaties in het plangebied kunnen grotere aantal personen aanwezig zijn. Dat zijn met name de terreinen voor verblijfsrecreatie. Goede en logische vluchtroutes zijn een essentiële voorwaarde voor zelfredzaamheid. De infrastructuur biedt in voldoende mate de mogelijkheid om in geval van een calamiteit het gebied te kunnen ontvluchten. Voor de zelfredzaamheid is het van belang dat de bestaande infrastructuur in het plan gehandhaafd en vastgelegd wordt.


Het plan voorziet niet in de realisatie van nieuwe functies voor grote groepen personen en personen die niet zelfredzaam zijn.


Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.6 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

In de veertiger jaren zijn de stallen van de eendenhouderijen aan de Parallelweg en de Tweede Parallelweg gebouwd. De stallen werden voornamelijk voorzien van een dakbedekking met asbestplaten. Tevens werden veel erven en wegen verhard met restmateriaal van asbestplaten. Bij het afbreken van de stallen is eveneens veel puin met asbest in de bodem terecht gekomen. Uit de asbest kansenkaart blijkt dan ook dat er voor het gehele plangebied een grote kans is op asbestverontreiniging.

In het kader van dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen mogelijk gemaakt, waardoor het aspect bodem geen rol speelt voor dit bestemmingsplan.

Conclusie

Dit bestemmingsplan is een conserverend plan. Met dit plan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Daarom vormt het aspect bodem voor dit bestemmingsplan ook geen belemmering.

4.7 Geluid

Wegverkeer

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) 2007 bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Een zone kan, afhankelijk van de situatie, een breedte hebben van 100 tot 600 m.

Spoorweglawaai

Het plangebied is gelegen binnen de onderzoekszone van de spoorlijn. De spoorlijn zelf ligt niet binnen het plangebied. De voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde bedragen respectievelijk 55 dB en 68 dB. Er kan alleen een ontheffing verleend worden als voldaan wordt aan het gestelde in art. 8 lid 4 van het Besluit Geluidhinder Spoorwegen. Een en ander houdt in dat de verblijfsruimten alsmede de tot de woning behorende buitenruimten niet aan de uitwendige scheidingsconstructie worden gesitueerd waar de hoogste geluidsbelasting optreedt.

Industrielawaai

Het plangebied is voor een klein gedeelte gelegen in de geluidszone van industrieterrein Lorentz. Deze geluidszone is vastgesteld in het paraplubestemmingsplan 'Geluidszone industrieterrein Haven en bedrijventerrein Lorentz' vastgesteld op 20 november 2008. Lawaaimakers kunnen aan de ene kant hun geluidsproducerende activiteiten niet onbeperkt uitbreiden ter bescherming van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen en buiten de zone. Aan de andere kant wordt, ter bescherming van hun akoestische ruimte, voorkomen dat woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen te veel oprukken naar de lawaaimakers toe. Dit paraplubestemmingsplan blijft onverkort van toepassing.

Huidige kwaliteit

In het milieubeleidsplan van de gemeente Harderwijk is voor een groot aantal deelgebieden in beeld gebracht welke milieugezondheidskwaliteit in een gebied aanwezig is. Voor de deelgebieden 'Buitengebied' en 'Parallelweg' is dit voor wegverkeerslawaai ook gebeurd. In onderstaande figuren is de kwaliteit weergegeven. Goed te zien is dat de A28 tot grote afstand van de weg invloed heeft binnen de gebieden. Voor de Zuiderzeestraatweg is de invloed beperkter. Desondanks zijn er in het buitengebied grote delen waar de milieugezondheidskwaliteit goed tot zeer goed is. In deze gebieden is de geluidsbelasting lager dan 48 decibel.

Voor het deelgebied Parallelweg geldt dat overal de geluidsbelasting hoger is dan 48 decibel. De milieugezondheidskwaliteit is zeer matig tot onvoldoende.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00054-0004_0028.png"

Milieugezondheidskwaliteit Buitengebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00054-0004_0029.png"

Milieugezondheidskwaliteit Parallelweg

Nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen

De Wet geluidhinder regelt de mate waarin geluid, veroorzaakt door wegverkeer, het spoor en bedrijvigheid het woonmilieu mag belasten.

De A28 ligt tussen het noordelijk en zuidelijk deel van het plangebied. De A28 heeft een aandachtszone van 400 m. Parallel aan de snelweg ligt het spoor, deze transportas heeft een aandachtzone van 300 m. Beide zones liggen over het plangebied. Bij ontwikkeling van geluidsgevoelige bestemmingen (woningen en scholen) in deze aandachtszones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd.

Aangezien het bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige functies toelaat, is geen akoestisch onderzoek nodig.

Bescherming bestaande geluidsgevoelige bestemmingen

Geluid van rijkswegen en spoorwegen is aan grenzen gebonden om omwonenden tegen geluidsoverlast te beschermen. Hierdoor zijn er wettelijke normen voor de hoeveelheid geluid die het verkeer op een weg of spoorweg maximaal mag produceren. Deze norm wordt een geluidsproductieplafond (GPP) genoemd.

In de Wet milieubeheer, hoofdstuk 11 is vastgelegd dat het geluid rond rijkswegen niet onbeheerst mag toenemen. Dit hoofdstuk is sinds 1 juli 2012 van kracht. Op punten langs rijkswegen en spoorwegen (zogenaamde referentiepunten) is met de GPP's de maximaal toegestane hoeveelheid geluid vastgesteld. Per punt verschilt de waarde van de geluidsproductieplafonds. De punten liggen op 50 m van de infrastructuur en 100 m van elkaar.

Onderstaand figuur geeft de ligging van de referentiepunten van de A28 weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00054-0004_0030.png"

Ligging referentiepunten A28

De geluidsproductieplafonds moeten door Rijkswaterstaat en ProRail worden nageleefd. Rijkswaterstaat en ProRail controleren dit ieder jaar en rapporteren daarover aan de minister van Infrastructuur en Milieu. Bij dreigende overschrijding van de geluidsproductieplafonds moeten Rijkswaterstaat en ProRail maatregelen nemen om te voorkomen dat er een overschrijding ontstaat. Op deze wijze worden bestaande geluidsgevoelige bestemmingen beschermd tegen onbeheerste toename van de geluidsbelasting.

Conclusie

Het aspect geluid vormt vanwege het consoliderende karakter van voorliggend bestemmingsplan geen belemmering voor de uitvoerbaarheid.

4.8 Het MER

Voor het voorliggende bestemmingsplan is in november 2012 door Arcadis een planMER opgesteld. Het planMER is te vinden als Bijlage 6 PlanMER bij deze toelichting. Dit planMER is opgesteld omdat:

  • het bestemmingsplan zogenoemde m.e.r. plichtige activiteiten mogelijk maakt waarbij een overschrijding van de in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) opgenomen richtinggevende drempelwaarden voor deze activiteiten mogelijk is;
  • het bestemmingsplan mogelijk een significant negatief effect op Natura 2000-gebieden heeft waardoor op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) het uitvoeren van een passende beoordeling nodig is.


Het planMER, met inbegrip van de passende beoordeling, zijn als bijlage bij de toelichting opgenomen. Het planMER heeft samen met het ontwerpbestemmingsplan vanaf 1 mei 2014 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen.


Ook is het planMER aan de Commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie voor de m.e.r.) beschikbaar gesteld voor een toetsingsadvies. Op 2 december 2014 heeft de commissie haar advies over het planMER gegeven. Het toetsingsadvies is in de bijlage bij de toelichting opgenomen.


In het toetsingsadvies merkt de Commissie voor de m.e.r. op dat 'het bij de toetsing van het milieueffectrapport een aantal tekortkomingen signaleert waarvan het opheffen essentieel is voor het volwaardig meewegen van het milieubelang bij de besluitvorming over het bestemmingsplan Buitengebied'. Naar aanleiding hiervan is in februari 2015 door Arcadis een aanvulling op het planMER opgesteld, zie Bijlage 7 Aanvulling MER.

4.8.1 Voornemen

In het planMER en de aanvulling hierop zijn het voornemen en alternatieven onderscheiden. Het in het planMER opgenomen voornemen is opgesteld op basis van het voorontwerp van het bestemmingsplan Buitengebied 2012. Daarbij is het voornemen beperkt tot alleen de in het plan opgenomen mogelijkheden voor veehouderij- en recreatieactiviteiten. Voor het andere maakt het bestemmingsplan geen m.e.r. (beoordelings)plichtige activiteiten of activiteiten met een 'belangrijk nadelig effect' op het milieu mogelijk.


Om inzicht te krijgen in de belangrijkste milieueffecten van het voornemen is voor het planMER een verkenning naar de effecten (op de natuur) van stikstof, op geur en (op de lucht) van fijn stof uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de zogenoemde milieugebruiksruimte van de veehouderijbedrijven zeer beperkt is. Dit betekent dat de ontwikkelingsmogelijkheden van de bedrijven beperkt is voor zover de ontwikkeling ook samenhangt met een toename van de stikstof-, geur- en fijn stofemissie.


Op basis van de resultaten van de verkenning is de keuze gemaakt om de agrarische bouwvlakken bij de agrarische bedrijven met 0,5 ha te verkleinen. Dit betekent dat de milieueffecten van het voornemen (in het planMER aangeduid als het 'voorkeursalternatief') zijn bepaald op basis van het uitgangspunt dat het bouwvlak bij een grondgebonden bedrijf 1,5 ha is en bij een niet-grondgebonden bedrijf (zoals intensieve veehouderij) 1,0 ha. De milieueffecten van dit 'voorkeursalternatief' zijn bepaald voor alle milieuonderdelen.


De milieueffecten van stikstof, op geur en van fijn stof zijn uiteengezet. In het planMER is opgemerkt dat er mogelijkheden zijn om de stikstof-, geur- en fijn stofemissie van veehouderijbedrijven te beperken door het uitvoeren van stalmaatregelen. Dit betekent dat een vergroting van een bedrijf toch mogelijk is waarbij er geen sprake is van een toename van de emissie. Met andere woorden: binnen de beschikbare milieugebruiksruimte is door het uitvoeren van stalmaatregelen toch de vergroting van een bedrijf mogelijk.


In deze paragraaf wordt nader ingegaan op deze conclusie en worden ook de overige aspecten behandeld. De paragraaf sluit af met een verantwoording van de wijze waarop de resultaten uit het MER in het bestemmingsplan zijn vertaald. Voor de exacte beschrijving en verantwoording van het onderzoek ten behoeve van de milieueffectrapportage wordt verwezen naar het MER, dat als bijlage bij het bestemmingsplan is gevoegd.

4.8.2 Passende Beoordeling (PB)

Op voorhand zijn significant negatieve effecten op Natura-2000 gebieden niet uit te sluiten. Om deze reden bestaat er voor de gemeente de plicht een Passende Beoordeling (PB) op te stellen voor de Natura 2000-gebieden Veluwe en Veluwerandmeren en de Beschermde Natuurmonumenten Mosterdveen en Leemputten bij Staverden.


Uit de effectbeoordeling blijkt dat in het voornemen significant negatieve effecten in deze gebieden niet zijn uit te sluiten voor een flink aantal habitats. Een maximale invulling van de mogelijkheden, de zogenoemde 'worst-case verkenning' in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied, is om deze reden niet haalbaar op grond van de Natuurbeschermingswet.


Echter, als in het voorkeursalternatief alle veehouderijen gebruikmaken van de inzet van de best beschikbare staltechnieken (best-case), neemt de stikstofdepositie op alle Habitats in de Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten juist af. Uitgaande van de inzet van dergelijke technieken bij nieuwe maar ook bestaande bedrijven, is het dus mogelijk om gebruik te maken van de geboden planologische ruimte, binnen de randvoorwaarden van de Natuurbeschermingswet. Significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten zijn bij deze best-case variant op het voorkeursalternatief uit te sluiten.


In de PB is tevens geconcludeerd dat significant negatieve effecten, als gevolg van de planologische mogelijkheden voor recreatie, op de instandhoudingsdoelen zijn uit te sluiten.

4.8.3 Conclusies MER

Veehouderij

Het voorkeursalternatief kan zorgen voor een toename aan stikstofbelasting en heeft daarmee mogelijk significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden (en de er binnen gelegen Beschermde Natuurmonumenten). Een dergelijke ontwikkeling past niet binnen de randvoorwaarden van de Natuurbeschermingswet. Het benutten van de planologische mogelijkheden die geboden worden in het bestemmingsplan, is dus niet mogelijk bij een dergelijke 'ontwikkeling'. Indien er gebruik wordt gemaakt van de inzet van de best beschikbare staltechnieken (best-case invulling van het voorkeursalternatief) is er geen sprake meer van een toename, maar een afname van stikstofbelasting op Natura 2000-gebieden. In de autonome ontwikkeling zal de depositie ook afnemen doordat de bedrijven moeten voldoen aan de emissieplafonds uit de AMvB-Huisvesting. Uitgaande van de inzet van dergelijke technieken bij nieuwe maar ook bestaande bedrijven, is het dus mogelijk om gebruik te maken van de geboden planologische ruimte, binnen de randvoorwaarden van de Natuurbeschermingswet.


Het voorkeursalternatief zorgt voor wat betreft de criteria stikstofdepositie op Wav-gebieden en overige natuur voor een negatief (-) effect ten opzichte van de referentiesituatie. Dit omdat de extra stikstofdepositie leidt tot een verslechtering van de toch al gevoelige WAV-gebieden. De toename aan stikstofdepositie heeft naar verwachting geen gevolgen voor de overige gronden, gelegen in het GelderseNatuurnetwerk of Groene Ontwikkelingszone, omdat hier gevoelige natuurbeheertypen ontbreken. Het voorkeursalternatief heeft daarnaast een licht negatief (0/-) effect op soorten beschermd via de Flora- en faunawet. Dit omdat boerderijen en/of schuren gesloopt kunnen worden en er uitbreiding van bebouwing plaatsvindt.


Het woon- en leefmilieu binnen en buiten de bebouwde kom verslechtert (beoordeeld als negatief (-)) in het voorkeursalternatief ten opzichte van de referentiesituatie doordat er in het voorkeursalternatief ervan uitgegaan is dat alle stallen voldoen aan AMvB-Huisvesting en door de veronderstelde opvulling van de latente ruimte in de vergunningen. In de worst-case invulling van het voorkeursalternatief zorgt de uitbreiding in intensieve veehouderij voor een toename aan fijn stof emissies. Het grootste verschil tussen het voorkeursalternatief en de referentiesituatie ontstaat echter door de veronderstelde opvulling van de latente ruimte in de vergunningen. Gezien het lokaal hoge niveau van fijn stof in en nabij het pluimveecluster in de vergunde situatie, met daarbij het risico van normoverschrijding, wordt het voorkeursalternatief op het criterium bedrijfsvoering (fijn stof) derhalve beoordeeld als licht negatief (0/-) ten opzichte van de referentiesituatie.


Het voorkeursalternatief zorgt voor een toename aan transportbewegingen in het plangebied voor het bestemmingsplan Buitengebied. Het voorkeursalternatief zorgt daarmee voor een toename aan fijn stof emissies. Het effect van het voorkeursalternatief op fijn stof (verkeer) is derhalve beoordeeld als licht negatief (0/-).


Landschap

Voor landschap worden de effecten van het voorkeursalternatief positief (+) beoordeeld ten opzichte van de referentiesituatie, omdat de ontwikkelingen die binnen het bestemmingsplan mogelijk zijn, door de inpassingsvoorwaarden versterking van het landschap tot gevolg hebben. Daarnaast wordt buiten deze ontwikkelingen ingezet op landschapsversterking, zodat het landschap nieuwe ontwikkelingen beter kan 'dragen'.


Cultuurhistorische waarden

Voor de cultuurhistorische waarden geldt dat voor historische geografische waarden en archeologische waarden geen effecten verwacht worden door het voorkeursalternatief, omdat deze voldoende worden beschermd. Het voorkeursalternatief scoort voor deze criteria derhalve neutraal (0) ten opzichte van de referentiesituatie.


Voor historisch stedenbouwkundige/architectonische waarden geldt dat in het voorkeursalternatief de bescherming nog niet optimaal is, want hier is geen vastgesteld beleid voor gevonden (zie leemte in kennis). Voor dit criterium scoort het voorkeursalternatief derhalve licht negatief (0/-) ten opzichte van de referentiesituatie.


Archeologische en aardkundige waarden zijn in voldoende mate beschermd. Het voorkeursalternatief scoort voor deze criteria derhalve neutraal (0) ten opzichte van de referentiesituatie. In het voorkeursalternatief zal de toename aan veehouderij niet leiden tot een verslechtering van de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid. Het voorkeursalternatief scoort daarmee neutraal (0) ten opzichte van de referentiesituatie. De toename van het bebouwd oppervlak van veehouderijen zorgt voor aantasting van de bodemstructuur en de geomorfologische waarde. Het voorkeursalternatief zorgt vanwege de toename van het bestaand bebouwd oppervlak voor een licht negatieve (0/-) score. Uitgangspunt is dat uitbreidingen van bestaand bebouwd oppervlak waterneutraal worden gerealiseerd.


Recreatie

De mogelijkheden voor het kleinschalig kamperen zijn beperkt, het aantal locaties (maximaal 37) gering en de ligging is voldoende ver van de natuurgebieden gevoelig voor verstoring. Daarnaast is de verwachting dat maar een zeer klein aantal bedrijven, gemiddeld 1% van de bedrijven in Gelderland, haar bedrijfsvoering zal verbreden met een minicamping. Dit zal niet leiden tot een toename aan recreatiedruk en een verhoging van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Significant negatieve effecten op habitattypen en soorten worden daarom niet verwacht. Ook op de gronden in het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone EHS en beschermde soorten worden geen significant negatieve effecten verwacht.


Gelet op de zeer strikte regels van de (huidige) Natuurbeschermingswet is het voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan nodig dat een toename van de depositie van stikstof op de overbelaste Natura 2000-gebieden, met zekerheid is uitgesloten. Het bestemmingsplan zal dit moeten borgen.

4.8.4 Vertaling MER naar bestemmingsplan

Samengevat blijkt uit het planMER en de aanvulling hierop een toename van de stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied vanwege het bestemmingsplan moet worden voorkomen. Ook blijkt dat in de zogenoemde "'best case' invulling" van het voorkeursalternatief een gemiddelde vergroting van de veehouderijbedrijven mogelijk is van 473%. Hierbij neemt de stikstofemissie (ammoniakemissie) van de bedrijven in vergelijking met de emissie in de feitelijke bestaande situatie (op het moment van het vaststellen van het bestemmingsplan) niet toe.


Voor het planMER is onderzoek uitgevoerd naar de stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied Veluwe en het gebied Veluwerandmeren. Deze gebieden zijn op 24 maart 2000 als Natura 2000-gebied aangewezen. Uit de aanvulling op het planMER blijkt dat de stikstofemissie van de veehouderijbedrijven op 24 maart 2000 in vergelijking met de feitelijke bestaande situatie 184% hoger is. Bij het bepalen van de stikstofemissie op 24 maart 2000 zijn ook de na dit moment verleende vergunningen verwerkt als hierdoor sprake is van een emissie die lager is.


De gemeente heeft de keuze gemaakt om in het bestemmingsplan een regel op te nemen op grond waarvan een toename van de ammoniakemissie van een bedrijf in vergelijking met de emissie op 24 maart 2000 als strijdig gebruik te bestemmen. Een onderbouwing voor deze keuze is opgenomen in de notitie "Stikstofregel in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014'". De notitie is als Bijlage 8 Notitie stikstofregel opgenomen bij de toelichting.


Naar aanleiding van deze keuze en op basis van de notitie is als gebruiksregel in de bestemming 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden' opgenomen dat: 'onder strijdig gebruik met de bestemming in ieder geval wordt verstaan: het gebruik van gronden en bouwwerken voor het houden van vee wanneer hierdoor sprake is van een toename van de ammoniakemissie van een bedrijf ten opzichte van de ammoniakemissie van dat bedrijf zoals opgenomen in Bijlage 6 Emissieplafond per bedrijf bij deze regels'.


Op grond van deze gebruiksregel mag de ammoniakemissie van een agrarisch bedrijf in vergelijking met de in de bijlage opgenomen emissie van dat bedrijf niet toenemen. De regel is er op gericht om een toename van de stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied vanwege het bestemmingsplan te voorkomen door een toename van de ammoniakemissie per bedrijf te voorkomen. Andersom betekent deze regel ook dat de agrarische bedrijven die niet in de bijlage zijn opgenomen geen ammoniakemissie hebben en op deze bedrijven het houden van vee niet mogelijk is.


Deze gebruiksregel is een zogenoemde doelregel: het voorkomen van een (significant) negatief effect op een Natura 2000-gebied door stikstofdepositie door een toename van de ammoniakemissie te voorkomen. Het voordeel van een dergelijke regel is dat de ondernemer zelf de keuze kan maken welke bedrijfsvoering hij voor zijn bedrijf wenselijk acht. Als voorbeeld: een ondernemer kan zelf de keuze maken om een, in verhouding, klein aantal stuks vee in een stalgebouw met een hoge ammoniakemissie te houden of om een groot aantal stuks vee in een stalgebouw met een lage emissie te houden. Het doel blijft hierbij gewaarborgd. Dit in tegenstelling tot een middelregel op grond waarvan bepaald wordt welke maatregelen (zoals het bouwen en gebruiken van een stalgebouw met een lage emissie) toegepast moeten worden.

4.8.5 Gevolgen inspraak en overleg voorontwerp op het MER

De resultaten uit de inspraak en het overleg over het voorontwerpbestemmingsplan hebben ertoe geleid dat het bestemmingsplan op onderdelen is gewijzigd. Voor het MER is van belang te melden dat naar aanleiding van de inspraak de bouwvlakken in de bestemming 'Agrarisch' zijn aangepast.

In het voorontwerpbestemmingsplan zijn de mogelijkheden tot bebouwing in de bouwvlakken ten opzichte van de regeling in het Bestemmingsplan Buitengebied uit 2003 sterk teruggebracht. Deze keuze is in het voorontwerp gemaakt om te voorkomen dat uitbreiding kan plaatsvinden van de intensieve veehouderij, waardoor stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied Veluwe kan toenemen. Deze systematiek werd mede ingegeven door landelijke ontwikkelingen op het gebied van veehouderij in bestemmingsplannen voor het buitengebied in relatie tot stikstofdepositie.

Zoals in voorgaande paragraaf gemotiveerd, is op basis van de uitkomsten van het MER gekozen voor een systematiek om toename van stikstofdepositie door het bestemmingsplan te voorkomen. Via deze constructie wordt voorkomen dat het bestemmingsplan een negatief effect heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Veluwe. Op basis van deze regel is derhalve uitbreiding van bebouwing ten dienste van een veehouderij uitsluitend toegestaan, indien vergunning is verleend in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Deze regeling borgt dat een toename van de depositie van stikstof op de overbelaste Natura 2000-gebieden, met zekerheid is uitgesloten en rechtvaardigt niet langer het beperken van bestaande bouwrechten in het agrarisch gebied. De keuze voor deze regeling biedt ondernemers tevens voldoende ruimtelijke mogelijkheden om te kunnen investeren in andere agrarische activiteiten, dan intensieve veehouderij, of om te investeren in de verbetering van de landschappelijke kwaliteit door middel van sloop van oude stallen en het realiseren van nieuwbouw.

De overige wijzigingen hebben geen invloed op de uitkomsten van het MER.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Wijze van bestemmen

5.1.1 Inleiding

Voorafgaand aan de concrete onderbouwing van de keuzes die in het 'Bestemmingsplan Buitengebied Harderwijk' zijn gemaakt, wordt stilgestaan bij de planopzet en de opmaak van de plankaart.

Bij het toekennen van bestemmingen aan functies in het plangebied is uitgegaan van de volgende uitgangspunten en overwegingen:

  • de regels zijn slechts voorgeschreven in verband met de bestemming en als dat uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig is;
  • de regels regelen niet meer dan, in verband met de bestemming, strikt noodzakelijk is;
  • gebodsregels zijn niet geoorloofd; dit heeft te maken met de toelatingsplanologie die het Nederlandse stelsel kenmerkt;
  • de bestemmingen zijn zodanig geprojecteerd, dat duidelijk is waar gebouwd kan worden en welk gebruik hierbij is toegestaan;
  • verbeelding, legenda en regels vormen in juridisch opzicht een eenheid en dienen als zodanig te worden gehanteerd;
  • het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting, welke een onderbouwing geeft aan het bestemmingsplan in zijn geheel; hierin zijn zowel de intenties van het plan als de uitleg van de regels opgenomen;
  • de regels moeten handhaafbaar zijn;
  • er is voldoende draagvlak bij de partijen;
  • de ambities en de beschikbare middelen zijn met elkaar in evenwicht.

5.1.2 De Verbeelding

Op de verbeelding van de kaart zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen. Deze bestemmingen betreffen in algemene termen vervatte aanduidingen van de omschrijvingen waarvoor de gronden mogen worden gebruikt. Op de verbeelding van de kaart zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling in de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

5.1.3 Bestaande situatie en ontwikkelingsmogelijkheden

Voor bepaalde gebieden, zoals de Veluwe, zijn het bestemmingsplan uit oktober 2003, het Bestemmingsplan Leuvenumseweg-Noord (vastgesteld op 24-08-1998 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 06-04-1999) en het Bestemmingsplan Boerhaave-Sonnevanck (vastgesteld in 1992 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 21 juni 1994) nagenoeg één op één overgenomen in dit bestemmingsplan. Het geldende bestemmingsplanbeleid is voornamelijk geactualiseerd naar aanleiding van de beleidskeuzes uit de 'Visie op hoofdlijnen'. Dit uit zich onder andere in het maken van onderscheid tussen keuzes (1) voor het bestemmingsplan (de beheerslaag) en de keuzes (2) voor de langere termijn (de ontwikkelingsmogelijkheden). Het maken van onderscheid tussen deze keuzes is van wezenlijk belang.

  • 1. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is als vertrekpunt gehanteerd dat het (legale) bestaande gebruik en de bestaande bebouwing in beginsel wordt gerespecteerd en een positieve bestemming krijgt. In gevallen waarbij op dit moment meerdere functies of belangen een rol spelen, is een nadere afweging gemaakt. Op de verbeelding is de bestaande situatie vastgelegd of in andere gevallen uitgangspunt geweest. Voor zover mogelijk en ruimtelijk aanvaardbaar, zijn tevens reeds voorziene ontwikkelingen meegenomen.
    Het plan is gebaseerd op een groot aantal onderzoeken. Voor wat betreft de verantwoording van de 'bestaande situatie' kan worden teruggevallen op de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto's en de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ-gegevens), zoals deze bij de gemeente bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding van het Bestemmingsplan Buitengebied Harderwijk.
  • 2. Naast het afwegen en vormgeven van beleidsruimte voor bestaande functies, is het wenselijk gevonden in het bestemmingsplan ook richting te geven aan nieuwe ontwikkelingen. Zo zullen de regelingen voor de bestaande functies de nodige flexibiliteit bevatten. Uitgangspunt is dat het toekennen van een positieve bestemming met zich meebrengt dat een zekere uitbreidingsmogelijkheid moet worden geboden.

5.1.4 Omgevingsverordening Gelderland

In het bestemmingsplan komen verschillende (dubbel)bestemmingen en aanduidingen voor, die rechtstreeks te herleiden zijn tot de Omgevingsverordening Gelderland.

In de omgevingsverordening is de integrale zonering intensieve veehouderij uit het Reconstructieplan Veluwe integraal overgenomen. Deze zonering bestaat uit drie zones, te weten:

  • 1. extensiveringsgebied;
  • 2. landbouwontwikkelingsgebied;
  • 3. verwevingsgebied.

Onder 'extensiveringsgebied' wordt verstaan 'een gebied waarbinnen nieuwvestiging is verboden, hervestiging is toegestaan en uitbreiding van de niet-grondgebonden veehouderijtak slechts onder zeer strikte voorwaarden mogelijk is'.

Onder 'verwevingsgebied' wordt verstaan 'een gebied waarbinnen meerdere functies in verweven vorm voorkomen en waarin uitbreiding en hervestiging van niet - grondgebonden veehouderijbedrijven onder voorwaarden is toegestaan maar nieuwvestiging van niet - grondgebonden veehouderijbedrijven is verboden.

Landbouwontwikkelingsgebied komt in het plangebied niet voor.

De gronden ter hoogte van het intensieve veehouderijgebied liggen deels in extensiveringsgebied. De overige gronden liggen in verwevingsgebied. In het bestemmingsplan is het extensiveringsgebied op de kaart aangeduid. De gronden gelegen buiten deze zone vallen daarmee automatisch in het verwevingsgebied.

Uitbreiding van de bebouwing van een bedrijf met intensieve veehouderij is in het plangebied, zij het onder strikte voorwaarden, mogelijk. Zo is uitbreiding in het extensiveringsgebied alleen aanvaardbaar als de uitbreiding aantoonbaar noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan de wettelijke eisen van dierenwelzijn en veterinaire gezondheid, dus om de dieren meer ruimte te geven zonder dat er sprake is van toename van het aantal dierplaatsen. Hervestiging en nieuwvestiging van intensieve veehouderij is in het bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt.

Voor het overige is besloten de bestaande situatie met betrekking tot de niet-grondgebonden veehouderijen (ofwel intensieve veehouderijen) vast te leggen. De bestaande niet-grondgebonden veehouderijen in de bestemming 'Agrarisch met waarden' zijn voorzien van een aanduiding 'intensieve veehouderijen. In de bestemming 'Agrarisch zijn alle bedrijven intensief. Het nader aanduiden is niet nodig en om deze reden achterwege gelaten. De ontwikkelingsmogelijkheden voor de intensieve veehouderij zijn afgestemd op de uitkomsten uit het MER-onderzoek.

5.1.5 Het besluit huisvesting en bedrijfsontwikkelingsplannen

Gedurende de planontwikkeling is onderzocht in hoeverre het Besluit huisvesting van invloed is op de toekenning van agrarische bouwvlakken voor intensieve veehouderijen. Het Besluit huisvesting is opgesteld om de emissie van ammoniak landelijk te verminderen. Het is een belangrijk instrument om in Nederland te kunnen voldoen aan Europese afspraken over nationale ammoniak emissieplafonds. Tegelijk is het een eerste belangrijke stap op weg naar het realiseren van de instandhoudingsdoelen in het kader van Natura 2000. In samenwerking met de landbouwsector en de VNG heeft de rijksoverheid voor het ammoniakbeleid een actieplan opgesteld. Dit actieplan moet ervoor zorgen dat voldoende stalaanpassingen worden doorgevoerd om de doelstelling voor ammoniak voor 2010 te kunnen halen.

Het Besluit huisvesting is op 1 april 2008 in werking getreden. Nieuwe stallen moeten meteen voldoen aan de eisen van het besluit. Voor bestaande stallen is voorzien in een overgangstermijn die voor varkensstallen en een groot deel van de kippenstallen afloopt op 1 januari 2013. Het uitstel stelt de sector in de gelegenheid om investeringen voor ammoniak, fijnstof en dierwelzijn gelijk op te laten gaan en voorkomt daarmee dubbel investeren. Het uitstel mag er echter niet toe leiden dat de veehouders tot eind 2012 wachten met het aanpassen van de stallen. Daarom is het Actieplan opgesteld.

Gedoogbeleid

Het Actieplan geldt voor bestaande stallen op alle middelgrote pluimvee-, melkrundvee- en varkensbedrijven, waarvoor een maximale emissiewaarde is opgenomen in het Besluit huisvesting. Aan het Actieplan ammoniak ligt een gedoogbeleid ten grondslag. Dit betekent dat gedoogd wordt dat veehouderijen in overtreding zijn van het Besluit huisvesting. Het Actieplan houdt in dat er tot uiterlijk 1 januari 2013 uitstel komt voor de veehouderijen om aan de maximale emissiewaarden voor bestaande stallen te voldoen. Veehouders die voor dit gedoogbeleid in aanmerking willen komen, moeten vóór 1 juli 2011 een bedrijfsontwikkelplan indienen bij het bevoegd gezag. Daarin dienen ze de bestaande situatie (zowel de vergunde als de feitelijke) op 1 juli 2011 te hebben beschreven en op welke wijze ze aan het Besluit huisvesting gaan voldoen.

Harderwijkse veehouderijen

Met behulp van een stappenplan is getoetst of er binnen gemeenten bedrijven liggen die onder de werkingssfeer van het Besluit huisvesting vallen en in aanmerking komen voor het gedoogbeleid. Varkenshouderijen, pluimveebedrijven en melkrundveehouderijen vallen onder de werkingsfeer van het Besluit. Van de pluimveehouderijen worden de eendenhouderijen uitgesloten.

Varkenshouderijen

Op grond van dossieronderzoek blijkt dat het merendeel van de varkenshouderijen niet voldoet aan het Besluit huisvesting. Van deze bedrijven vallen maar twee bedrijven onder het Actieplan ammoniak. Beide ondernemingen hebben inmiddels hun bedrijfsactiviteiten gestaakt.

Voor kleinere veehouderijen geldt, op grond van art. 4 lid 2 Besluit huisvesting, een afwijkende datum, namelijk 1 januari 2013, waaraan deze bedrijven moeten voldoen aan voornoemd Besluit. In bijlage 2 van het Besluit worden de diercategorieën en aantallen genoemd. Uit dossieronderzoek blijkt dat vijf varkenshouderijen onder dit artikel vallen. Deze bedrijven zijn schriftelijk op de hoogte gesteld dat hun huisvestingssysteem op 1 januari 2013 moet voldoen aan de emissiewaarden.

Pluimveehouderijen

Na het nalopen van de dossiers van alle pluimveehouderijen blijkt dat er één bedrijf is dat naast eenden ook legkippen houdt. De stalsystemen zijn getoetst aan de best beschikbare technieken (BBT) (bijlage 1 Besluit huisvesting). Het bedrijf voldoet aan de emissiewaarden uit het Besluit huisvesting; er bestaat geen noodzaak een bedrijfsontwikkelplan in te dienen.

Melkrundveehouderijen

De maximale emissiewaarde voor de diercategorie melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar geldt alleen voor nieuwe huisvestingssystemen (van na inwerkingtreding Besluit) die de koeien jaarrond op stal laten. De emissiewaarden gelden tevens voor de uitbreiding van bestaande huisvestingssystemen met meer dan 20 dierplaatsen (artikel 3 van het Besluit huisvesting). De maximale emissiewaarde is voor deze diercategorie zodanig vastgesteld, dat in de praktijk alleen emissiearme systemen moeten worden toegepast, indien het melkrundvee het gehele jaar door op stal wordt gehouden. Wanneer er beweiding plaatsvindt, wordt altijd aan de maximale emissiewaarde voldaan.

Alle melkrundveehouderijen binnen de gemeente zijn opgericht vóór 1 april 2008 (inwerkingtreding Besluit) of er vindt deels beweiding plaats. Dit concluderend, valt geen van de melkrundveehouderijen onder het Besluit huisvesting en is er geen noodzaak om over te gaan tot het Actieplan ammoniak.

Vanaf 2012 wordt het toepassen van emissiearme technieken ook in de melksector verplicht. Het gaat dan om stalsystemen, die aangemerkt zijn als de best beschikbare technieken (BBT). Ook deze bedrijven zijn schriftelijk op de hoogte gesteld dat hun huisvestingssysteem vanaf 2012 moet voldoen aan de emissiewaarden.

Gevolgen voor het bestemmingsplan

Op basis van het onderzoek onder veehouders in het plangebied is er geen aanleiding geweest planologisch-juridisch regels in het bestemmingsplan op te nemen.

5.1.6 Vergunningsvrij bouwen

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in werking getreden. Deze wet heeft consequenties voor het bestemmingsplan en het vergunningsvrij bouwen. In bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) is het vergunningsvrij bouwen geregeld. Twee artikelen zijn hierbij van belang, te weten artikel 2 en 3 van bijlage II van het Bor.

Artikel 2

Artikel 2, bijlage II, Bor ziet toe op zowel het omgevingsvergunningsvrije bouwen als het omgevingsvergunningsvrije gebruik, mits in overeenstemming met de gestelde voorwaarden in het artikel. Ook indien het gebruik in strijd is met planologische regelgeving, is geen omgevingsvergunning vereist. Wel moet zijn voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld in de betreffende mogelijkheid om vergunningsvrij te bouwen. Deze regeling laat zich vergelijken met de bouwvergunningsvrije bouwwerken uit artikel 43 Woningwet (het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken).

Artikel 3

Op basis van de Wabo en het Bor zijn licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken komen te vervallen. Daarvoor in de plaats is artikel 3, bijlage II, Bor gekomen.

Artikel 3, bijlage II, Bor heeft alleen betrekking op het omgevingsvergunningvrije bouwen onder gestelde voorwaarden. Het gebruik van de in artikel 3, bijlage II, Bor genoemde bouwactiviteiten moet in overeenstemming zijn met het geldende bestemmingsplan (een beheersverordening, een exploitatieplan of andere geldende planologische regelgeving). Indien is voldaan aan de eisen uit artikel 3, bijlage II, Bor en de bouwactiviteit in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan (een beheersverordening, een exploitatieplan of andere geldende planologische regelgeving) geldt de omgevingsvergunningplicht voor het bouwen op grond van artikel 2.1, lid 1, sub a Wabo niet. Bouwen is dus vergunningsvrij, handelen in strijd met het bestemmingsplan of een andere planologische regeling niet.

Indien het gebruik van de in artikel 3, bijlage II, Bor genoemde bouwwerken strijdig is met het geldende bestemmingsplan (de geldende beheersverordening of andere geldende planologische regelgeving) is een omgevingsvergunning vereist op grond van artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo.

De toepasbaarheid van de in artikel 3, bijlage II, Bor genoemde bouwactiviteiten wordt beperkt door planologische regelgeving.

Bijvoorbeeld: in artikel 3, lid 1, bijlage II, Bor staat dat als de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk2 in het achtererfgebied 3 niet meer dan 5 m bedraagt, dit bouwwerk omgevingsvergunningsvrij is. Dit moet echter wel in overeenstemming zijn met het gestelde in de van toepassing zijnde planologische regelgeving. Dit betekent dat als in het bestemmingsplan staat dat de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw (lees bijbehorend bouwwerk) niet meer dan 4 m mag bedragen, een vrijstaand bijgebouw tot 4 m omgevingsvergunningsvrij is. Voor een vrijstaand bijgebouw van meer dan 4 m hoog zal een omgevingsvergunning moeten worden aangevraagd.

5.2 Inleidende regels

Het bestemmingsplan voorziet in enkele inleidende regels. In deze paragraaf volgt een korte toelichting op deze regels.

5.2.1 Begrippen

Het opnemen van begripsomschrijvingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert.

5.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreffen ondergeschikte bouwdelen zoals schoorstenen en antennes.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Agrarisch en Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden

Vanuit natuur- en landschappelijke overwegingen is onderscheid gemaakt tussen het agrarisch gebied en het agrarisch gebied met natuur- en landschappelijke waarden. Het onderscheid tussen beide agrarische bestemmingen is gemaakt vanwege de aanwezigheid van actuele landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden. De waarden in het landschap zijn kwetsbaar voor veranderingen die als gevolg van de ontwikkelingen binnen de landbouw te verwachten zijn. De begrenzing tussen beide gebieden is gebaseerd op de bestemmingsplanregeling uit 2003. Waar geen of betrekkelijk geringe waarden voorkomen, heeft het gebied de bestemming 'Agrarisch' gekregen. De uitoefening van het agrarisch bedrijf staat hier voorop.

Het overige deel van het agrarisch gebied is bestemd als 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden'. Naast de uitoefening van het agrarisch bedrijf speelt de bescherming van natuur- en landschappelijke waarden hier een rol. Het onderscheid komt met name tot uitdrukking in het omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, maar ook in de bestemmingsomschrijving. Bijvoorbeeld in de bescherming van de natuur- en landschappelijke waarden in het gebied 'Mheenlanden' met specifieke botanische (weidevogelgebied), hydrologische waarden (aanwezigheid van kwel) en (grootschalige) openheid via een koppeling met de regels onder de 'Waarde - Openheid landschap'.

Het onderscheid tussen agrarische gebieden met landschappelijke waarden en overig agrarisch gebied is gebaseerd op de aanwezigheid van:

  • 1. Natuurwaarden en water
    - botanische waarden (weidevogelgebieden);
    - waterhuishouding (natte natuur/vochtige omstandigheden, aanwezigheid van kwel);
  • 2. Landschapswaarden
    - aardkundige waarden;
    - verkaveling;
    - openheid afgewisseld met besloten gebieden;
    - (kleinschalige) hoogteverschillen;
    - houtopstanden (houtwallen, erfbeplanting, laanstructuren, solitaire bomen);
    - rustige omstandigheden/onverharde wegen;
    - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.

Botanische waarden

Als gevolg van inspoeling van meststoffen, begrazing en bespuiten van de ondergroei heeft een deel van het plangebied een geringe botanische kwaliteit. Uitzondering hierop zijn de Mheenlanden, het landgoederenlandschap en de Veluwe. Door middel van bescherming van deze kwaliteiten kunnen de specifieke natuurlijke kwaliteiten van de gebieden, bijvoorbeeld het weidevogelgebied bij de Mheenlanden, behouden blijven.

Aardkundige waarden

Het plangebied is rijk aan gebieden met aardkundige waarden van nationaal en internationaal niveau. De gebieden liggen in de bestemmingen 'Natuur' en de twee te onderscheiden agrarische bestemmingen. Het betreft waarden zoals:

  • de Veluwe vanwege de rijkdom aan hoogteverschillen;
  • het overgangsgebied van de Randmeerkust naar het Veluwemassief met een zichtbare beeldbepalende gradiënt van stuwwal naar randmeer.

De aardkundige waarden zijn niet specifiek op de verbeelding aangeduid en geregeld, maar maken deel uit van de omschrijving in de drie voornoemde bestemmingen en zijn via de dubbelbestemmingen voor archeologie met het aanlegvergunningenstelsel afdoende beschermd.

Verkaveling

In het plangebied komen in een aantal gebieden nog patronen en elementen voor die een restant zijn van het vroegere landschap. Deze patronen en elementen zijn veelal ontstaan in een wisselwerking tussen natuurlijke processen en de invloed van de mens op deze processen. In dit kader zijn nog enkele gave stukjes landschap (cultuurlandschappelijke aspecten) te vinden waar het verkavelingspatroon weinig veranderd is. Met name in de omgeving van de Mheenlanden en Stadslanderijen, maar ook op de enken is dit waardevolle landschapskenmerk aanwezig. Deze waarden komen uitsluitend voor in de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden' en 'Natuur'. Om deze reden is voor ingrepen in deze patronen in beide bestemmingen een aanlegvergunning nodig.

Openheid

In het plangebied komen gebieden voor met grootschalige openheid naast kleinschalige besloten ruimtes. De kleinschalige open ruimtes worden afgewisseld met bossen en landschapselementen, zoals in de omgeving van het landgoederenlandschap inclusief de Hierdense Beek. De Mheenlanden en Stadslanderijen kenmerken zich juist door hun grootschalige openheid naar het Randmeer toe.

Deze afwisseling wordt als een belangrijk waardevol visueel ruimtelijk landschapskenmerk beschouwd. Ook vormen deze gebieden waardevolle leefgebieden voor allerlei diersoorten, zoals weidevogels. Het is ongewenst dat deze open ruimtes worden beplant, waardoor dit landschapskenmerk verdwijnt. Ter bescherming van de waarde openheid is een aanlegvergunningsstelsel van toepassing, waarin onder andere een verbod op beplanting is opgenomen.

De landschappelijk waardevolle openheid op de enken ter hoogte van Hierden is eveneens in de regels beschermd met behulp van de dubbelbestemming 'Waarde - Openheid landschap'.

Hoogteverschillen

Het plangebied kent uitgesproken hoogteverschillen. Met name op de Veluwe en in het overgangsgebied van de Veluwe naar het agrarisch gebied, zijn er opmerkelijke hoogteverschillen. Deze natuurlijke en/of cultuurhistorisch bepaalde hoogteverschillen, zoals die voorkomen in de omgeving van Hierden (de enken) en rond de Hierdense Beek moeten worden gehandhaafd. Voor ingrepen in de bodem, die een aantasting van het reliëf kunnen inhouden, is een aanlegvergunning nodig.

Houtopstanden

De aanwezigheid van beplantingselementen in de vorm van houtwallen, houtsingels, hagen, bosjes, boomgroepen, solitaire monumentale en waardevolle bomen, weg- en erfbeplanting is landschappelijk van grote waarde. Behalve dat deze houtopstanden visueel-ruimtelijk van betekenis zijn als 'stoffering' van het landschap en met name de oudere elementen de historische landschapsstructuur verduidelijken, vormen ze bovendien naar verhouding natuurlijke en soortenrijke elementen in een overigens sterk cultuurrijke agrarische omgeving. Voor zover deze elementen een omvang hebben van kleiner dan 0,5 ha en/of een lengte van minder dan 100 m hebben, zijn ze verbaal geregeld in beide agrarische bestemmingen. In het geval deze elementen groter dan wel langer zijn, is aan deze elementen de bestemming 'Natuur' toegekend. Het agrarische cultuurlandschap in het plangebied dat gekenmerkt wordt door de overgang van de Veluwe naar het Randmeergebied, met een afwisseling van besloten agrarische gebieden met de enken naar grootschalige openheid, is medebepalend geweest voor het toekennen van de bestemming 'Agrarisch' met waarden aan deze gronden.

Rustige omstandigheden en onverharde wegen

Het betreft overwegend een goed ontsloten gebied. Enkele delen van het plangebied zijn relatief minder goed ontsloten. De betekenis van deze rustige gebieden voor de flora en fauna is groot. Het verharden van onverharde wegen kan het aantal verkeersbewegingen van het gebied doen toenemen. Maar ook kan de specifieke flora en fauna van de onverharde wegen worden aangetast. Voor ingrepen die deze specifieke waarden aantasten, is een aanlegvergunning nodig.

Alle voornoemde landschapswaarden waren reeds in het Bestemmingsplan Buitengebied uit 2003 gewaardeerd en in de voorschriften verwerkt. De waarden zijn voor dit bestemmingsplan opnieuw onderzocht, beschreven en gewaardeerd. De resultaten zijn door middel van omschrijvingen in een tweetal te onderscheiden dubbelbestemmingen vertaald in het bestemmingsplan:

    • 1. met specifieke waarden: natuur en landschap, namelijk:
      natuur:
      - hydrologie (aanwezigheid van kwel);
      - weidevogels;
      landschap:
      - (micro)reliëf (aanwezigheid strandwalrelicten);
      - (grootschalige) openheid;
      - verkaveling (lange smalle stroken);

- rustige omstandigheden en weinig onverharde wegen.


B. Dubbelbestemming 'Waarde - Openheid landschap' voor de Stadslanderijen

    • 1. specifieke waarden: natuur en landschap, namelijk:
      natuur:
      - hydrologie (aanwezigheid van kwel);
      - weidevogels;
      landschap:
      - openheid;
      - beplanting op perceelsgrenzen;
      - verkaveling (lange smalle stroken);

- rustige omstandigheden en weinig onverharde wegen.


C. Dubbelbestemming 'Waarde - Openheid landschap' voor de Hierdense enk

1. specifieke waarden: natuur en landschap, namelijk:

landschap:
- (micro)reliëf (aanwezigheid bolle akkers);
- openheid;
- verkaveling;
- bebouwing op de flanken;

De specifieke natuur- en landschapswaarden van het Landgoederenlandschap en de Hierdense beek zijn met behulp van de dubbelbestemming 'Waarde - Landgoederenlandschap en hierdense beek' beschermd. Het betreft de volgende specifieke waarden: natuur en landschap:

natuur:
- botanische waarden;
landschap:
- beslotenheid;
- verkaveling;
- monumenten.

Bestemmingsomschrijving

In het navolgende worden de overige regelingen voor de agrarische bestemmingen beschreven. Deze regelingen zijn voor de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden' nagenoeg gelijk.

Grondgebonden agrararische bedrijven

De hoofdfunctie van de agrarische bestemmingen is agrarische bedrijvigheid. Agrarische grondgebonden bedrijven zijn binnen de gehele agrarische bestemming toegestaan, met dien verstande dat enkel bestaande agrarische grondgebonden bedrijven zijn toegestaan. Nieuwvestiging van agrarische grondgebonden bedrijven is niet mogelijk op basis van het onderhavige bestemmingsplan.

Niet-grondgebonden of intensieve veehouderijbedrijven

In de Omgevingsverordening maakt de provincie onderscheid tussen grondgebonden en niet-grondgebonden veehouderij. In het plan komen enkele grondgebonden veehouderijbedrijven voor. Om het voorliggende bestemmingsplan af te stemmen op de Omgevingsverordening, zijn de definities van een grondgebonden en een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf afgestemd op de definities uit de Omgevingsvordening. Hierbij is aangegeven dat voor een grondgebonden agrarisch bedrijf de bedrijfsproductie voor meer dan 50 procent afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond waarover het bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen kan beschikken. Alle overige veehouderijbedrijven zijn niet-grondgebonden, conform de definitie uit de Omgevingsverordening Gelderland en om deze reden nader aangeduid met 'Intensieve veehouderij'.

De al eerder toegelichte integrale zonering intensieve veehouderij bestaat uit drie zones, te weten:

  • 1. landbouwontwikkelingsgebied;
  • 2. verwevingsgebied;
  • 3. extensiveringsgebied.

In voornoemde zones gelden verscheidene mogelijkheden, maar ook beperkingen, voor de intensieve veehouderij. Op de plankaart bij het bestemmingsplan is uitsluitend het extensiveringsgebied aangeduid. Landbouwontwikkelingsgebied komt in het plangebied niet voor. De gronden welke niet zijn aangeduid als extensiveringsgebied maken deel uit van het verwevingsgebied. De verwevingsgebieden zijn niet aangeduid. Voor beide afzonderlijke gebieden is het beleid voor de intensieve veehouderij nader in de regels uitgewerkt.

In Artikel 1 Begrippen van het bestemmingsplan is een definitie van 'intensieve veehouderij' opgenomen.

Onder het kopje 'bouwvlak' is nader ingegaan op de toekenning van de aanduiding 'intensieve veehouderij'.

Bijzondere agrarische activiteiten

Een aantal vormen van agrarische activiteiten is tot de bijzondere agrarische activiteiten gerekend. Indien deze agrarische activiteiten substantieel deel uitmaken van het bedrijf, dan is het als een bijzonder agrarisch bedrijf beschouwd en als zodanig nader aangeduid. Deze agrarische bedrijven krijgen overwegend dezelfde bouwmogelijkheden als de andere bedrijven. Vanwege de ruimtelijke uitstraling is omschakeling van agrarisch bedrijf naar bijzonder agrarisch bedrijf niet zonder meer mogelijk. Zo kunnen sommige activiteiten een ongewenste invloed uitoefenen op natuur en milieu, zoals bijvoorbeeld stank, lawaai en toenemende verkeersbewegingen. Mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan is omschakeling mogelijk.

In het plangebied zijn de volgende bijzondere agrarische bedrijven te onderscheiden:

  • niet grondgebonden teelt;
  • paardenhouderij.

In het bestemmingsplan is omschakeling naar andere bijzondere agrarische bedrijven uitgesloten. Het betreft de volgende bedrijven:

  • broederij;
  • pelsdierenfokkerij;
  • glastuinbouw;
  • proefbedrijf;
  • wormen en madenkwekerij.

Broederijen, pelsdierenfokkerijen, glastuinbouwbedrijven, proefbedrijven, wormen- en madenkwekerijen worden met name vanwege de grote bouwbehoefte en/of milieuaspecten als bijzonder agrarisch bedrijf beschouwd.

Onder kwekerijen worden bedrijven verstaan die zich voornamelijk richten op het telen van planten en heesters in de openlucht. Bij dergelijke bedrijven ontstaat vaak behoefte aan ondersteunend glas. In beperkte mate zijn kassen op een agrarisch bouwperceel toegestaan. Zie daarvoor de toelichting bij teeltondersteunende voorzieningen.

Paardenhouderijen

Voor het bestemmingsplan is onderscheid gemaakt tussen productiegerichte paardenhouderijen en gebruiksgerichte paardenhouderijen.

Onder productiegerichte paardenhouderij wordt het volgende verstaan:

een grondgebonden paardenhouderij die is gericht op het fokken van paarden, het bieden van leefruimte aan paarden en/of het voortbrengen van producten door middel van het houden van paarden, zoals een paardenmelkerij of een daarmee gelijk te stellen bedrijfsvorm, eventueel in combinatie met (en daaraan ondergeschikte) trainingsfaciliteiten ten behoeve van de eigen gefokte paarden.

Onder gebruiksgerichte paardenhouderij wordt het volgende verstaan:

paardenhouderij die is gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden, het geven van instructie aan derden, het trainen van paarden en uitbrengen in de sport, verhuur van diensten met behulp van paarden en in- en verkoop van paarden, niet zijnde een manege.

Enkel de gebruiksgerichte paardenhouderijen zijn aangeduid door middel van de aanduiding 'paardenhouderij'. Productiegerichte paardenhouderijen zijn niet aangeduid. Deze maken onderdeel uit van de grondgebonden agrarische bedrijven. De aard en omvang op de omgeving van deze productiegerichte paardenhouderijen zijn immers vergelijkbaar met het houden van koeien en varkens. Gebruiksgerichte paardenhouderijen worden wel aangeduid omdat de aard en omvang op de omgeving van de bedrijven afwijkend is. Dergelijke bedrijven hebben bijvoorbeeld een grotere verkeersaantrekkende werking en hebben andere voorzieningen nodig. Voorbeelden van voorzieningen welke gebruikelijk zijn bij gebruiksgerichte paardenhouderijen zijn: een paardenbak en in sommige gevallen een rijhal, een longeercirkel en een stapmolen.

Hout-, boom-, heester- en fruitteelt

In het plangebied komen geen hout-, boom-, heester- en fruitteeltbedrijven voor. In het bestemmingsplan zijn deze bedrijven als grondgebonden agrarische bedrijven te beschouwen. Het bestemmingsplan sluit hout-, boom-, heester- en fruitteeltbedrijven in bepaalde delen van het plangebied uit. Zo zijn deze bedrijven onder meer uitgesloten in de gebieden de Mheenlanden, Stadslanderijen en Hierdense Enk en in gebieden met de dubbelbestemming 'Waarde - Groene ontwikkelingszone'. Voor het overige geldt er voor de gronden met de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden' een aanlegvergunningplicht en is er één kwekerij in de bestemming Agrarisch met waarden alszodanig aangeduid.

Teeltondersteunende voorziening (TOV)

In het buitengebied verschijnen steeds meer teeltondersteunende voorzieningen. Voorbeelden van teeltondersteunende voorzieningen zijn tunnelkassen, plastic tunnels, boogkassen, containerteelt, schaduwhallen, hagelnetten, insectengaas, vraatnetten, stellingen, regenkappen, aardbeiteelttafels, afdekfolies, antiworteldoek en boomteelthekken. Voornoemde voorzieningen kennen een specifieke ruimtelijke uitstraling en dienen om deze reden om hun aanvaardbaarheid te worden afgewogen op basis van ecologische, landschappelijke en agrarische motieven.

Onder een teeltondersteunende voorziening (TOV) verstaat de gemeente een voorziening in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten wordt gebruikt om de volgende doelen na te streven:

  • verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en teeltverlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
  • verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
  • bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen onkruidbestrijding, effectief omgaan met water).

Onder 'tijdelijke' teeltondersteunende voorzieningen worden voorzieningen verstaan, die zo lang de teelt het vereist, aanwezig zijn met een maximum van drie maanden per jaar.

Bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van TOV zijn de volgende ruimtelijke criteria in de afweging betrokken:

  • langdurig (langer dan drie maanden aanwezig) of tijdelijk;
  • laag (max 1,5 m) of hoog;
  • situering (binnen of buiten bouwvlak);
  • oppervlakte.

In onderstaande tabel zijn de ruimtelijke mogelijkheden voor (tijdelijke) TOV weergegeven:

Tabel 'Ontwikkelingsmogelijkheden TOV'

  Agrarisch met waarden (1)   Agrarisch (2)  
TOV tot 1,5 m en tijdelijk   +   +  
TOV tot 1,5 m en permanent   +   +  
TOV vanaf 1,5 m en tijdelijk   +   +  
TOV vanaf 1,5 m en permanent   -   +  

  • 1. alleen binnen bouwvlak toegestaan;
  • 2. binnen bouwvlak toegestaan, tot 1500 m² in aansluiting op bestaand bouwvlak toegestaan en tot een hoogte van 4 m.

In de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden' zijn permanente teeltondersteunende voorzieningen hoger dan 1,5 m niet toegestaan, tenzij het bestaande, legale voorzieningen zijn of voorzieningen voor grondgebonden landbouw. De mogelijkheden zijn beperkt binnen het agrarisch bouwvlak ter bescherming van de landschappelijke waarden in de omgeving.

Pot- en containerteelt worden aangemerkt als een bijzondere agrarische activiteit. Containerteelt heeft consequenties voor de waterhuishouding. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van deze vorm van agrarische activiteit dienen de gevolgen voor de waterhuishouding nadrukkelijk in de afweging betrokken te worden.

Kassen zijn uitsluitend als TOV toegestaan, ter ondersteuning van de grondgebonden agrarische hoofdactiviteit met een oppervlakte van maximaal 1000 m². Het plan biedt voorts de mogelijkheid om de glasopstand eenmalig te vergroten met maximaal 20% van de bestaande omvang van de glasopstanden na afwijking tot een maximum van 1500 m². Omschakeling naar glastuinbouw maakt het bestemmingsplan niet mogelijk vanwege de grote ruimtelijke consequenties van deze agrarische bedrijfsvorm. Dit beleidsuitgangspunt is ten opzichte van het Bestemmingsplan Buitengebied 2003 ongewijzigd gebleven.

De voorwaarden bij de afwijkingsregels luiden als volgt:

  • a. de nieuwe TOV zijn alleen toegestaan op of aansluitend aan het bestaande bouwvlak;
  • b. er dient sprake te zijn van een zorgvuldig landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);
  • c. er mag geen sprake zijn van omschakeling naar een permanent glastuinbouwbedrijf;
  • d. uit onderzoek is gebleken dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van natuurwaarden;
  • e. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van:
    - de milieusituatie;
    - de verkeersveiligheid;
    - de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    - de sociale veiligheid.

Bedrijfswoningen

In de bestemmingsomschrijving is vastgelegd dat het aantal bedrijfswoningen per bouwvlak niet meer mag bedragen dan 1, tenzij anders is aangegeven door middel van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden'.

Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is geen bedrijfswoning toegestaan.

In het verleden van het agrarisch bedrijf afgesplitste bedrijfswoningen blijven onderdeel uitmaken van het agrarisch bedrijf.

Naast bovenstaande functies is extensief recreatief medegebruik toegestaan. Deze functies zijn opgenomen om fietspaden en wandelpaden via het aanlegvergunningenstelsel mogelijk te maken binnen het plangebied.

Bouwvlakken

In beide agrarische bestemmingen hebben de bestaande agrarische bedrijven een bebouwingsvlak gekregen, waarbinnen ze de bebouwing moeten groeperen, inclusief mest-, sleufsilo's en opslag van grasrollen. Bouwvlakken binnen de agrarische bestemming zijn toegekend aan agrarische bedrijven met vee, maar ook agrarische bedrijven zonder vee, zoals akkerbouwbedrijven en teeltondersteunende voorziening.

Bij de toekenning van bouwvlakken zijn voor wat betreft de omvang en vormgeving de volgende factoren in de overweging betrokken:

  • 1. de economische omvang van een bedrijf;
  • 2. het type bedrijf en de ligging van het bedrijf;
  • 3. de bestaande situatie;
  • 4. de wens of voorkeur voor wat betreft vorm van het bouwvlak.

De economische omvang van een bedrijf

De agrarische bedrijven moeten in ieder geval over een geldige milieuvergunning of -melding beschikken en er moet feitelijk sprake zijn van een bedrijf in werking. Met behulp van de vergunning of melding is de economische omvang van het bedrijf bepaald.

In onderstaande tabel 'Toekenning agrarisch bouwvlak' is aangegeven bij welke omvang in NGE aan een agrarisch bedrijf een bouwvlak is toegekend:

Tabel 'Toekenning agrarisch bouwvlak'

Bestemming   Aantal NGE's  
Agrarisch met bouwvlak   20 of meer NGE  
Agrarisch met klein bouwvlak om bestaande bebouwing   5 – 20 NGE  
Wonen   < 5 NGE  

Agrarische bedrijven met een omvang van tenminste 20 NGE4 zijn als zodanig bestemd met een bouwvlak op maat. De wijze waarop het bouwvlak is bepaald, is nader toegelicht onder het kopje 'De bestaande situatie/het bouwperceel'. De bedrijven krijgen de mogelijkheid om bebouwing die noodzakelijk is voor een gezonde en duurzame landbouw te realiseren.

Bedrijven met meer dan 5 maar minder dan 20 NGE hebben eveneens een bouwvlak toegekend gekregen, zij het dat het bouwvlak is aangepast aan de de bestaande bedrijfsomvang. De activiteiten zijn dermate kleinschalig dat uitsluitend sprake is van hobbymatige activiteiten. Dit laatste neemt niet weg dat de activiteiten vragen om goede huisvesting.

Aan situaties waarbij sprake is van een omvang van minder dan 5 NGE is aan het perceel de bestemming 'Wonen' toegekend.

Type bedrijf en ligging van het bedrijf

In het plangebied komen verschillende bedrijfstypen voor. Voor elk bedrijfstype zijn richtlijnen opgesteld voor de wijze waarop het bouwvlak dient te worden toegekend. Een belangrijk aspect daarbij is de ligging van het bedrijf. De te onderscheiden bedrijfstypen zijn:

  • grondgebonden bedrijven;
  • intensieve veehouderijbedrijven;
  • overige bijzondere agrarische bedrijven, zoals kwekerij en paardenhouderijen.

Grondgebonden bedrijven: de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden' bieden voldoende ontwikkelingsmogelijkheden voor dit type bedrijf. De beide bestemmingen zijn uitermate geschikt voor dit type bedrijf. Het plan biedt derhalve bij recht voldoende bouw- en gebruiksmogelijkheden voor grondgebonden agrarische bedrijven.

Voor intensieve veehouderijen gelden vanwege de gewenste beperking van de toename van deze bedrijfsvorm strikte regels op basis van het reconstructieplan en als gevolg van het Natura 2000- en EHS-beleid.

In Artikel 1 is een definitie opgenomen van het begrip 'intensieve veehouderij'. In de definitie wordt aangegeven dat een intensieve veehouderij als hoofdtak en als neventak bij een grondgebonden bedrijf kan worden aangemerkt als intensieve veehouderij. De definitie geeft tevens antwoord op de vraag hoe groot de intensieve veehouderij als neventak binnen een gemengd bedrijf moet zijn om als intensieve veehouderij te worden aangemerkt, namelijk ten minste 250 m2. Deze ondergrens is bepaald met behulp van de norm in nederlandse grootte eenheden. Dat is een praktische vorm, aangezien uit de milieuvergunningen snel het aantal dieren is af te leiden. Het aantal dieren is eenvoudig om te zetten in het aantal NGE. Als ondergrens is daarbij de norm 5 NGE gekozen; een norm die enigszins vergelijkbaar is met 250 m² aan oppervlakte. Zo staat 5 NGE voor 125 vleesvarkens of 3.500 mestkuikens. Een vergelijking van NGE's met m² levert het volgende beeld op:

  • vleesvarkens: 250 m² = circa 190 dieren = 7 NGE;
  • pluimvee: 250 m² = circa 3.000 dieren = circa 8 NGE.

Ook op een andere manier is een ondergrens van 5 NGE te beredeneren: volgens het CBS geldt 20 NGE als grens tussen hobbymatige en bedrijfsmatige agrarische activiteiten. Anders gezegd 20 NGE is de ondergrens voor een nog reëel agrarisch bedrijf. Om een bedrijf als (volledig) grondgebonden aan te kunnen merken is als uitgangspunt gehanteerd dat een eventuele intensieve tak minder dan 33% van de bedrijfsactiviteit moet uitmaken. Wil het een gemengd bedrijf zijn, dan dient de intensieve neventak meer dan 33% en minder dan 66% te vertegenwoordigen. Om als intensieve hoofdtak door te kunnen gaan, dient de intensieve component meer dan 66% van de bedrijfsactiviteiten uit te maken. In geval van een reëel agrarisch gemengd bedrijf van 20 NGE dient een intensieve neventak dus meer dan 33% te vertegenwoordigen, d.w.z. 6,6 NGE.

Bij het bepalen van de vraag of een agrarisch bedrijf valt onder de definitie van een intensieve veehouderij, moet worden voorkomen dat kleine bedrijven of hobbymatige bedrijven onder de definitie van intensieve veehouderij gaan vallen. Immers ook bij dergelijke kleine hobbymatige bedrijven kan sprake zijn van een intensieve veehouderijtak van meer dan 5 NGE (resp. een intensieve veehouderijtak met een grotere oppervlakte dan 250 m²). In de definitie van agrarisch bedrijf wordt evenwel aangegeven dat er sprake moet zijn van het bedrijfsmatig houden' van vee en pluimvee.

Voor de overige bijzondere agrarische bedrijven geldt vanwege de ruimtelijke en milieuhygiënische uitstraling van deze bedrijfsvorm in beide bestemmingen het principe 'bouwvlak op maat'.

De bestaande situatie/het bouwperceel

Het bouwvlak is bepaald met behulp van:

  • de regeling, vastgelegd in het Bestemmingsplan Buitengebied uit 2003; in het bijzonder voor de bestemming 'Agrarisch' is de bestaande situatie relevant. Het Bestemmingsplan Buitengebied uit 2003 bevatte voor het huidige Intensieve veehouderijgebied namelijk één groot bouwvlak. Deze bestaande situatie is in dit plan in de bestemming 'Agrarisch' overgenomen;
  • de bestaande situatie, in dit geval het bouwperceel van de bebouwing en het gebruik van de gronden bij het agrarisch bedrijf.

Medio 2014 een nadere inventarisatie van de agrarische bedrijven plaatsgevonden door de Omgevingsdienst Noord-Veluwe (ODNV). Op basis hiervan is per agrarisch bedrijf opnieuw het bouwvlak beoordeeld. Voor situaties waarbij uit de inventarisatie gebleken is dat nog sprake is van een actief bedrijf is per bedrijf een bouwvlak opgenomen die overeen komt met die uit het bestemmingsplan Buitengebied 2003. Bij bedrijven waar geen activiteiten meer zijn geconstateerd is het bouwvlak beperkt tot de bestaande bebouwing.

Het bouwperceel, dat wil zeggen 'een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een functioneel zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten' is het in gebruik zijnde erf op het moment van de vaststelling van dit bestemmingsplan, voor zover legaal. Tot het perceel is in ieder geval gerekend de bebouwing en voorzieningen benodigd voor het bedrijf, waaronder begrepen bedrijfswoning(en), bedrijfsgebouwen, kassen, (toren)silo's, mestsilo's/-zakken/-opslag, hooiopslag, voedersilo's/-platen, buitenrijbak, stapmolen, longeercirkel, waterbassins, bijgebouwen, tuin, groenvoorzieningen/erfbeplanting.

Bij het bepalen van het bouwperceel is gebruikgemaakt van een combinatie van gegevens: kadastrale kaart, luchtfoto's, milieuvergunning/-melding en veldinventarisatie.

De wens of voorkeur voor wat betreft vorm van het bouwvlak

Bij de toekenning van het bouwvlak is rekening gehouden met de verkaveling van het landschap. De uitbreidingsmogelijkheden van een bouwvlak zijn in de meeste gevallen gezocht achter de bestaande bedrijfsgebouwen en zo min mogelijk langs de ontsluitingsweg.

De bouwregels

Bouwwerken zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak, zoals:

  • de bij één agrarisch bedrijf behorende bedrijfsgebouwen;
  • overige bouwwerken, waaronder begrepen mestplaten, mestsilo's en kuilvoeropslag.

Buiten het bouwvlak zijn beperkt bouwwerken mogelijk en schuilgelegenheden, met dien verstande dat de schuilgelegenheden op een legale wijze tot stand zijn gekomen.

De bestaande maatvoering van de bebouwing kan verschillen met de maatvoering welke is voorgeschreven in het bestemmingsplan. Om deze reden is in de bouwregels de volgende regel opgenomen: indien de bestaande bebouwing afwijkt van de bouwregels, dan geldt de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht. Met andere woorden, de bestaande bebouwing is toegestaan, mits deze bebouwing op een legale wijze is gerealiseerd.

Ontwikkelingsmogelijkheden

Ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering is een aantal ontwikkelingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft de volgende mogelijkheden:

  • geringe afwijkingen in maatvoeringen (goot- en bouwhoogtes);
  • kleinschalig kamperen (zie bij de toelichting onder de bestemming 'Wonen');
  • overschrijding van bebouwingsgrenzen met een maximum van 10% tot een maximale oppervlakte van het bouwvlak van 1,5 ha;
  • schuilgelegenheden;
  • het bouwen van hooibergen of kapschuren;
  • opslag anders dan agrarisch;
  • herbouw van bestaande bedrijfsgebouwen voor nevenactiviteiten;
  • grotere oppervlakte aan nevenactiviteiten;
  • gebruik gronden paardenbak buiten bouwvlak (zie bij de toelichting onder de bestemming 'Wonen').

Tevens biedt het plan mogelijkheden voor aan huis verbonden beroepen, bed & breakfast en mantelzorg (zie bij de toelichting onder de bestemming 'Wonen'). Enkele ontwikkelingsmogelijkheden zijn hierna nader beargumenteerd.

Verruimingsmogelijkheden voor bouwvlakken

Voor agrarische bedrijven is een regeling opgenomen voor verruiming van het bouwvlak. Voor deze verruiming gelden enkele voorwaarden. Deze voorwaarden hangen samen met het type bedrijf. Zo zijn de verruimingsmogelijkheden voor intensieve veehouderijbedrijven beperkt als gevolg van wet- en regelgeving. In alle gevallen een maximum van 10%. Aangetoond dient te worden dat de verruiming noodzakelijk is in het kader van de bedrijfsvoering, waarbij voor de bedrijven met de aanduiding intensieve veehouderij in het extensiveringsgebied tevens de voorwaarde geldt dat noodzaak verband houdt met de wettelijke eisen voor dierenwelzijn.

Voor grondgebonden en bijzondere bedrijven geldt onder voorwaarden tevens een verruimingsmogelijkheid tot een maximum van 2 ha. Voor deze vergrotingsmogelijkheid is in het plan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

Naar aanleiding van het MER is aan de ontwikkelingsmogelijkheden voor de veehouderij in het plangebied een strikte gebruiksregel toegevoegd. Deze voorwaarde houdt verband met de keuze van de gemeente geen uitbreiding toe te staan van de veehouderij in het plangebied, indien de zekerheid ontbreekt over de toename van de stikstofdepositie op de, in de nabijheid gelegen, Natura 2000-gebieden.
Op basis van deze gebruiksregel is uitbreiding van bebouwing ten dienste van een veehouderij uitsluitend toegestaan, indien geen sprake is van een toename van de ammoniakemissie van een bedrijf ten opzichte van dat bedrijf, zoals opgenomen in een bijlage bij de regels van dit bestemmingsplan. Via deze constructie wordt voorkomen dat het bestemmingsplan een negatief effect heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Veluwe. In de paragraaf 'Vertaling MER naar bestemmingsplan' is deze regeling nader onderbouwd en gemotiveerd.

Een nadere regeling is nodig ten behoeve van schuilgelegenheden voor vee buiten agrarische bouwvlakken in beide agrarische bestemmingen.

Een schuilgelegenheid is een niet voor bewoning bestemd, agrarisch bedrijfsgebouw, dat dient voor beschutting van dieren tegen weersinvloeden, waarbij het dier vrij in en uit kan lopen. Gebruik voor andere doeleinden (opslag) is uitgesloten. Voorts is ter bescherming van landschappelijke en natuurwaarden het plaatsen van schuilgelegenheden uitgesloten in:

  • de Mheenlanden;
  • Stadslanderijen en Landgoederenlandschap en Hierdense beek, voor zover nader aangeduid als GNN, GO;
  • de Hierdense enk, voor zover nader aangeduid als 'Waarde - Openheid landschap'.

Overige voorwaarden zijn:

  • de ontheffing blijft beperkt tot één gebouw per bijbehorend agrarisch bedrijf of woonbestemming;
  • de oppervlakte per gebouw mag niet meer bedragen dan 15 m²;
  • er dient sprake te zijn van bij het agrarisch bedrijf of woonbestemming behorende gronden met een aaneengesloten oppervlakte van minimaal 3 ha;
  • de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
  • de schuilgelegenheid dient geplaatst te worden langs een bosrand, een houtwal/houtsingel of een andere beplantingsstrook;
  • de afstand tot een bouwvlak of omliggende bestemmingen van derden dient minimaal 50 m te bedragen.

Nevenfuncties

Naast de agrarische hoofdfuncties zijn ook nevenfuncties mogelijk binnen de agrarische bestemmingen. De basis voor het toestaan van nevenfuncties ligt in het beleidsstuk 'Streekplanuitwerking Functieverandering, Regio Noord-Veluwe'. Afhankelijk van de omvang zijn de nevenfuncties bij recht, via een afwijking bij een omgevingsvergunning en door middel van een wijzigingsbevoegdheid toegestaan.

De gemeente blijft de mogelijkheden met betrekking tot 'verbrede landbouw' (nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven) onverminderd ondersteunen, met dien verstande dat het beleid wordt afgestemd op de afspraken uit de regio Noordwest Veluwe. In de Visie op hoofdlijnen staat vermeld dat de agrarische bedrijven in het plangebied zich voornamelijk richten op specialisatie. Het gaat vooral om intensieve veehouderijbedrijven. Hoewel dit soort bedrijven zich minder leent voor vormen van verbrede landbouw biedt het geldende beleid blijvend ruimte voor verbrede landbouw. Bij verbrede landbouw gaat het om het starten van een nevenactiviteit naast de agrarische hoofdfunctie. Veelal heeft de nevenactiviteit een relatie met de landbouwfunctie. Het kan om een scala van activiteiten gaan als productenverkoop, natuurbehoud, educatie, kinderopvang, recreatieve voorzieningen et cetera.

In het regionaal beleid verschillen de mogelijkheden tussen de zones EHS (Groen Blauw Raamwerk), Concentratie intensieve teelten en Multifunctioneel platteland. In het bestemmingsplan is alleen regelgeving opgenomen voor de zone Multifunctioneel platteland. Het bestemmingsplan bevat evenwel geen afzonderlijke gebiedsaanduiding Multifunctioneel platteland. Het Multifunctioneel platteland valt namelijk nagenoeg samen met de gebiedsaanduidingen 'Stadslanderijen', voor zover het om bestaand bebouwd gebied gaat, Hierdense enk en het Landgoederenlandschap en Hierdense Beek. Om het bestemmingsplan niet onnodig ingewikkeld te maken, is ervoor gekozen de benaming Multifunctioneel platteland te lezen voor voornoemde gebiedsaanduidingen.

In de zone EHS is geen agrarisch bouwvlak gelegen. De mogelijkheden voor verbrede landbouw zijn beperkt tot de in de tabel 'Nieuwvestiging bedrijven als nevenactiviteit of als functiewijziging' opgenomen activiteiten voor de gebieden gelegen buiten de 'EHS'. Verbrede landbouw of het starten van een nevenactiviteit is onder voorwaarden mogelijk, mede ter versterking van de sociaal-economische structuur van het plangebied.

Enkele voorwaarden voor medewerking zijn:

  • er moet sprake zijn van een bestaand agrarisch bedrijf;
  • de nevenactiviteit dient een vorm van bedrijvigheid te betreffen zoals vermeld in kolom 2 van Bijlage 3 Nevenactiviteiten en nieuwvestiging van bedrijven dan wel een wat betreft aard, omvang en hinder vergelijkbare nevenactiviteit. Deze lijst is in de regels opgenomen. De mogelijkheden voor nevenactiviteiten zijn in enkele gebieden beperkt tot nevenactiviteiten die een directe verwantschap hebben met het gebied, zoals natuureducatie of een zorgboerderij;
  • buitenopslag is in beginsel niet toegestaan, tenzij de betreffende nevenactiviteit buitenopslag noodzakelijk maakt. In dat geval is buitenopslag, indien de noodzaak is aangetoond, tot maximaal 100 m² toegestaan, mits deze landschappelijk wordt ingepast.

De overige voorwaarden staan in de regels vermeld.

Functieverandering

In de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden' is de mogelijkheid opgenomen voor functieverandering naar wonen. O.a. het Eendengebied heeft de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming is het niet mogelijk om functieverandering naar wonen toe te passen. Dit i.v.m. met de niet haalbare milieukwaliteitseisen die bij de functie wonen gesteld worden.

Opslag

Het plan bevat een regeling voor opslag van goederen, anders dan agrarisch. Deze regeling is opgenomen om te voorkomen dat bedrijfsgebouwen leeg staan en er geen planologisch-juridische mogelijkheid bestaat tot ander gebruik. Teneinde te voorkomen dat het gebruik van deze gebouwen voor opslag in strijd is met de bestemming, is in het plan een regeling opgenomen dat de opslag van goederen onder voorwaarden bij agrarische bedrijven toestaat.

5.3.2 Bedrijf

De bestemmingsomschrijving

In de bestemming 'Bedrijf' zijn alle bedrijven op maat bestemd. Daartoe is in de bestemmingsomschrijving een lijst met bedrijven opgenomen, welke in het plangebied gevestigd zijn.

Buitenopslag is niet toegestaan binnen de bedrijfsbestemming. Opslag is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'opslag'. Bij enkele bedrijven in het buitengebied maakt deze buitenopslag deel uit van de bedrijfsactiviteiten, bijvoorbeeld houthandel. Om deze reden is op deze percelen deze specifieke aanduiding toegekend. Voor het overige is opslag van goederen ten behoeve van het bedrijf alleen in de gebouwen op het perceel toegestaan.

Retrospectieve toets niet-agrarische bedrijven

In het kader van het opstellen van het bestemmingsplan (inventarisatie en onderzoek) is inzicht verkregen in het aantal, het type, de ligging en de omvang van de betreffende nieuwe bedrijven en de mogelijkheden tot legaliseren of handhaven en de consequenties daarvan voor de betreffende nieuwe bedrijven. In vergelijking met het Bestemmingsplan Buitengebied 2003 hebben zich in het plangebied nagenoeg geen wijzigingen in de geldende regelingen voor niet-agrarische bedrijven voorgedaan. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat alleen de bedrijfsbestemming voor Hulstweg 1 is komen te vervallen. Het bedrijf ter plaatse is beëindigd. De bestemming is gewijzigd naar 'Wonen'.

Nutsvoorzieningen

De nutsvoorzieningen binnen het plangebied zijn bestemd met de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening'. Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan binnen deze bestemming.

Het beleid voor bedrijven richt zich op het normaal verder kunnen functioneren van de bestaande bedrijven. Dit houdt in dat er in enkele situaties een beperkte uitbreidingsmogelijkheid is meegegeven.

De bestemmingsomschrijving bevat een tabel waarin per adres de bestaande oppervlakte en de toegestane oppervlakte aan bedrijfsbebouwing is opgenomen. De bedrijfsbestemming is op deze wijze opgesteld, zodat zowel de bestaande oppervlakte aan bedrijfsbebouwing en de uitbreidingsmogelijkheden van de bedrijfsbebouwing inzichtelijk wordt. De uitbreidingsmogelijkheden zijn bepaald op basis van het functieveranderingsbeleid (zie verderop in deze toelichting).

Tot slot is in de bestemmingsomschrijving vastgelegd dat het aantal bedrijfswoningen per bestemmingsvlak niet meer mag bedragen dan 1, tenzij anders is aangegeven door middel van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden'.
Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is geen bedrijfswoning toegestaan.

Bouwregels

Bouwen ten behoeve van de bedrijfsvoering is alleen toegestaan binnen het bouwvlak. In de bouwregels is bij recht de oppervlakte van gebouwen per bouwvlak vastgelegd.

Voor de nutsvoorzieningen gelden specifieke bouwregels. Deze regels zijn meer afgestemd op de functie van deze voorzieningen in het plangebied.

Ontwikkelingsmogelijkheden

Omschakelingsmogelijkheden naar een ander bedrijfstype

Onder omschakeling worden veranderingen verstaan van het soort van bedrijf naar een ander bedrijf uit de 'Indicatieve bedrijvenlijst'. Ook gedeeltelijke veranderingen en mengvormen vallen onder omschakeling. Omschakeling wordt mogelijk gemaakt door middel van een wijzigingsprocedure. Omschakeling is alleen onder voorwaarden mogelijk.

Geen mogelijkheden tot bouw tweede bedrijfswoning

Het bestemmingsplan bevat geen mogelijkheid om een tweede bedrijfswoning te realiseren. Immers, de noodzaak van een extra dienstwoning is door technologische mogelijkheden in het algemeen niet meer aanwezig en het bieden van deze mogelijkheid past niet in het gemeentelijk beleid waarin zeer terughoudend wordt omgegaan met nieuwe woningen in het buitengebied. Ook woningsplitsing is niet toegestaan.

5.3.3 Detailhandel en horeca

Bestemmingsomschrijving en bouwregels

Detailhandels- en horecabedrijven zijn opgenomen in afzonderlijke bestemmingen. In het plangebied komt één winkel voor. In het plangebied is voorts aan een viertal percelen de bestemming 'Horeca' toegekend. Enkele van deze percelen met horeca maakten voorheen deel uit van het er naastgelegen verblijfsrecreatieterrein.

Er is planologisch onderscheid gemaakt tussen horeca- en detailhandelsbedrijven enerzijds en de overige bedrijven anderzijds. Voor wat betreft de horeca hangt dit onderscheid samen met mogelijke relevante vormen van hinder. Het betreft de volgende vormen van hinder:

  • geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;
  • (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/parkeerdruk.

Voor detailhandel geldt naast de verkeersaantrekkende werking en parkeerdruk vooral de afweging dat het gemeentelijk beleid gebaseerd is op beperkte uitbreidingsmogelijkheden van detailhandelsbedrijven buiten winkelcentra.
Artikel 1 bevat tevens definities voor 'Horeca' en 'detailhandel'.

Mede om deze redenen is aan beide bestemmingen de toegestane oppervlakte in m2 op maat vastgelegd. In de bestemming 'Horeca' is bovendien met een categorie-indeling aangegeven welk type horeca is toegestaan. Voor deze indeling is gekozen, omdat niet elk type horeca in het buitengebied aanvaardbaar is. Met de categorie-indeling heeft de gemeente de mogelijkheid het type horeca te regelen.

Ondergeschikte detailhandel en horeca worden geregeld door middel van het koppelen van een oppervlaktemaat aan de detailhandels- en horecafunctie. Voor deze functies zijn ook begrippen opgenomen in Artikel 1 Begrippen van het bestemmingsplan.

Beide bedrijfsbestemmingen hebben dezelfde bouwmogelijkheden als de overige bedrijfsbestemmingen.

Voor het overige komt in de andere bestemmingen, zoals 'Sport' en 'Maatschappelijk' ook onzelfstandige ondergeschikte horeca voor. Deze horeca moet ten dienste staan van de betreffende bestemming.

Ontwikkelingsmogelijkheden

Voor beide bestemmingen gelden beperkte ontwikkelingsmogelijkheden. Een uitzondering hierop is in het plan gemaakt voor ontwikkelingen in het kader van het functieveranderingenbeleid. De gemeente biedt ondernemers mogelijkheden nieuwe horeca- of detailhandelsvoorzieningen te ontwikkelen. De gemeente is namelijk van mening dat kleinschalige vormen van horeca en detailhandel, zoals een theetuin met terras of verkoop van ter plaatse geproduceerde producten in het buitengebied goed passen en voor recreanten en toeristen aantrekkelijk zijn. Deze ontwikkeling is uitsluitend onder specifieke voorwaarden in het plangebied toegestaan.

5.3.4 Maatschappelijk

In het plangebied komen enkele maatschappelijke voorzieningen voor. Het betreft onder andere het verpleeghuis Sonnevanck, de schietbaan Harderwijk van defensie ter hoogte van de Ceintuurbaan en het militair oefen- en schietterrein op de Veluwe en een Priorij op landgoed 'De Essenburgh'. Op het landgoed zijn al sinds 1950 bij Hierden Norbertijnen gevestigd. Het (mannen)klooster kreeg er de status van 'Priorij' mee. Op een deel van het landgoed is het mogelijk te trouwen en is er horeca gevestigd.

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn derhalve bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, zoals religieuze doeleinden en daaraan gerelateerde educatie en een woonfunctie voor de Norbertijnen, ter plaatse van de aanduiding 'religie'. De horeca en de trouwlocatie zijn er geregeld met behulp van een aanduiding.

Sonnevanck

Het verpleeghuis Sonnevanck is gelegen aan de Leuvenumse weg in de bosrijke omgeving tussen Harderwijk en Ermelo. Op het terrein komen diverse zorgvoorzieningen voor ten behoeve van verpleging, verzorging en revalidatie van zorgbehoevenden, maar ook beschermde woonvormen, religieuze voorzieningen en 3 bedrijfswoningen. In de bestemmingsomschrijving zijn deze voorzieningen expliciet opgenomen.

Het terrein van het verpleeghuis maakt deel uit van een groter geheel waar ook wordt gewoond. In paragraaf 3.8 Wonen is nader op het wonen op het terrein in gegaan.

Militair oefenterrein

Aan de militaire oefenterreinen aan de Leuvenumseweg Noord is de bestemming 'Maatschappelijk' toegekend met de functieaanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - militair terrein'. Het terrein wordt regelmatig voor deze doeleinden gebruikt. Voor het overige behoudt het de functie natuur. Het gebied blijft ook deel uitmaken van het Gelders Natuurnetwerk.

In het plan is in de bestemming 'Maatschappelijk' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het militair terrein van bestemming te wijzigen in 'Natuur', onder de voorwaarde dat het ministerie van Defensie van oordeel is dat de gronden hun gebruikswaarde als militair oefenterrein hebben verloren.

In het plangebied is voor de bestaande scoutingterreinen 'De vale Ouwe', Strokelweg 6 (scouting Verbraak Margriet) en 'De Veldhorstdag, Strokelweg 4 (scouting Ragay-Redoz) de bestemming 'Maatschappelijk' opgenomen. Voor zowel het gebruik als de bebouwing is de bestaande situatie bij recht vastgelegd. Concreet betekent het voorgaande dat op beide terreinen gebouwen en terreinen gebruikt mogen worden voor overnachtingen en buitenschoolse opvang.

5.3.5 Natuur- en bosgebieden

Bestemmingsomschrijving

Binnen de bestemming 'Natuur' zijn de nader te onderscheiden karakteristieke bos- en natuurgebieden geregeld. De bestaande natuur- en bosgebieden, houtsingels en houtwallen zijn bestemd.

In het bestemmingsplan is het beleid voor de natuur ten opzichte van het bestemmingsplan Buitengebied uit 2003 ongewijzigd gebleven. Dat wil zeggen dat het beleid zich blijvend richt op:

  • het beschermen en in stand houden van bestaande natuurwaarden, waaronder mede de instandhoudingsdoelstellingen van de Veluwe als Natura 2000-gebied verstaan worden;
  • het vergroten van de bos- en natuurgebieden door middel van de ontwikkeling van nieuwe natuur om op deze wijze bij te dragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen.

In het plangebied gaat het om de Veluwe, de Mheenlanden en een enkele uitloper in het gebied van de Hierdense Beek. Naast deze gebieden is het landschap van de Stadslanderijen en delen van het landschap Duin en Strokel en het landgoederengebied aan te merken als gebied waar natuur de belangrijkste functie is. Bestaande functies, zoals landbouw en recreatievormen vervullen in de gebieden een blijvende rol in het duurzaam beheer van cultuurgrond en de daarmee verweven natuurwaarden. De Hierdense Beek is aangewezen als ecologische verbindingszone. Om de Veluwe te verbinden met het Randmeer, worden de beek en de aangrenzende gronden ingericht voor natuurdoeleinden.
In de bestemmingsomschrijving zijn de doelen nader omschreven.

Een belangrijk aandachtspunt wordt in het plangebied uiteraard gevormd door de aanwezigheid van het Veluwegebied. Het gebied is aangewezen als Natura 2000-gebied en maakt tevens deel uit van het Gelders natuurnetwerk en is daarmee een belangrijke drager van natuurwaarden.

Het bestemmingsplan richt zich op de zaken die planologisch van belang zijn. Beheerstechnische maatregelen waarmee natuurwaarden kunnen worden verhoogd, zijn niet aangegeven. Dit wil echter niet zeggen dat deze aspecten van minder belang zijn. Het behoud van diersoorten en de noodzakelijke verbetering van de levensomstandigheden dienen bereikt te worden met maatregelen gebaseerd op sectorale beleidsvisies, die vertaald kunnen worden in concrete beheersmaatregelen.

Relatie bestemmingsplan met natuurbeschermingswetgeving

Teneinde een relatie te leggen met de natuurbeschermingswetgeving zijn voor de Veluwe expliciet in de bestemmingsomschrijving de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied vermeld, waaronder tevens begrepen bouwwerken ten behoeve van onderhoud en beheer. Onder het begrip 'instandhouding' wordt een geheel aan maatregelen verstaan die nodig zijn voor het behoud of herstel van natuurlijke habitats en populaties van wilde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding.

De verspreid in het plangebied gelegen natuurgebieden en kleinschalige natuur- en landschapselementen, zoals houtsingels en houtwallen, zijn eveneens bestemd tot natuur. Het betreft met name het gebied ten noorden van de A28. Bij deze natuurgebieden is uitgegaan van een minimale omvang van 0,5 ha en een lengte van 100 m, tenzij reeds in het Bestemmingsplan Buitengebied 2003 het gebied al een bestemming Natuur en bos had gekregen. In de omschrijving is de instandhouding begrepen van de ter plaatse aanwezige graslanden, heideveldjes, (gerief)bosjes, weg- en erfbeplanting, houtwallen en -singels en boomgroepen.

Het gemeentelijk streven is erop gericht deze waarden te behouden en zo nodig te herstellen. Dit geldt met name voor de in de Mheenlanden aanwezige natuurwaarden. Voor het overige is het beleid gericht op het behoud en herstel van meer plaatselijk aanwezige natuurwaarden.

Natte natuur

Voor waterafhankelijke natuurgebieden is in het bestemmingsplan geen nadere regeling opgenomen. Deze gebieden maken al deel uit van de bestemming 'Natuur' en zijn binnen deze regeling voldoende beschermd.

Begraafplaats

Voor de begraafplaats Sonnevanck is een aanduiding 'begraafplaats' opgenomen.

Recreatiewoning

Binnen de bestemming 'Natuur' is een regeling opgenomen voor vrijstaande recreatiewoningen door middel van een aanduiding 'recreatiewoning' (rw). Gekozen is voor een aanduiding in plaats van een bestemmingsregeling, omdat de natuur, voornamelijk bos, nadrukkelijk de hoofdfunctie van het gebied is en de recreatieactiviteit aan deze functie ondergeschikt is. Slechts maximaal 75 m², dan wel de bestaande bebouwing voor deze recreatiewoning is toegestaan. Verruimingsmogelijkheden acht de gemeente in strijd met de doeleinden van deze bestemming.

Bouwregels

Het plan bevat voor de bestemming 'Natuur' geen bebouwingsmogelijkheden, uitgezonderd een specifieke regeling voor de gronden in aansluiting op de bestemming 'Wonen - Villa', zie toelichting onder Wonen . Wel mogen de gronden worden gebruikt ten dienste van medegebruik voor extensieve dagrecreatie. Ten behoeve van het behoud, de ontwikkeling en het herstel van natuur- en landschappelijke waarden zijn voor dit gebruik beperkt bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.

Jachthutten

Ten behoeve van het faunabeheer is een regeling voor het oprichten van bouwwerken, zoals jachthutten, opgenomen.

Ontwikkelingsmogelijkheden

Het bestemmingsplan bevat geen specifieke ontwikkelingsmogelijkheden. Wel bevat de bestemming 'Maatschappelijk' de mogelijkheid tot het wijzigen van het militair terrein in de bestemming 'Natuur', indien de desbetreffende gronden niet langer voor militaire doeleinden gebruikt worden. Deze keuze hangt samen met het ruimtelijk beleid rond het Gelders Natuurnetwerk.

Gelders Natuurnetwerk

In het Gelders Natuurnetwerk (GNN) worden geen nieuwe functies mogelijk gemaakt. Een uitzondering hierop bestaat, indien:

  • geen reële alternatieven aanwezig zijn;
  • sprake is van redenen van groot openbaar belang;
  • de negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied, de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk worden beperkt; en
  • de overblijvende negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied, de oppervlakte en de samenhang gelijkwaardig worden gecompenseerd.

In de GNN kan nieuwe bebouwing of terreinverharding binnen omheinde militaire terreinen mogelijk maken, indien:

  • de negatieve effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk worden beperkt; en
  • de overblijvende effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de samenhang gelijkwaardig worden gecompenseerd.


Groene ontwikkelingszone

In de Groene ontwikkelingzone (GO) worden geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot significante aantasting van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied. Een uitzondering hierop bestaat, indien:

  • geen reële alternatieven aanwezig zijn;
  • sprake is van redenen van groot openbaar belang;
  • de negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied, de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk worden beperkt; en
  • de overblijvende negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied, de oppervlakte en de samenhang gelijkwaardig worden gecompenseerd.

Bestaande functies kunnen met meer dan 30% uitbreiden, indien de toelichting van een bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van eht bereffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt en deze versterking is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.

Het vellen van houtopstand als bedoeld in de Boswet, anders dan in kader van de normale bosexploitatie, is slechts mogelijk indien wordt voorzien in een extra compensatie voor het areaal bos dat verloren gaat.

Delen van het plangebied zijn aangewezen als beoogd natuurgebied ten behoeve van de ontwikkeling van het GNN. Het GNN is samen met de GO een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden. De belangrijkste bestaande natuurgebieden in het plangebied maken al deel uit van het GNN, 'Waarde - Natuurnetwerk' genoemd. Deze gronden zijn in het plan voorzien van een dubbelbestemming, al biedt voor het grootste deel van deze GNN de bestemming 'Natuur' al voldoende bescherming. Op de Veluwe komen echter ook andere functies voor, zoals wonen en maatschappelijke activiteiten, zoals een verpleeghuis en een militair terrein. Deze functies maken onderdeel uit van de Groene ontwikkelingszone. Voor deze gronden, die voorzien zijn van een dubbelbestemming GO 'Waarde - Groene ontwikkelingszone', zijn de mogelijkheden tot uitbreiding beperkt, maar niet onmogelijk als gevolg van het provinciaal natuurbeleid. Ook een aantal agrarische gebieden is aangewezen als GO. Deze gronden zijn thans (nog) bedrijfsmatig agrarisch in gebruik. Vanwege de actuele of potentiële natuurwaarden en een kenmerkende of bijzondere hydrologische situatie zijn deze gebieden bestemd tot 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden'. Het huidige agrarische gebruik op deze gronden is toegestaan. Wel geldt ter plaatse een aanlegvergunningenstelsel en is er sprake van zeer beperkte ontwikkelingsmogelijkheden in het gebruik van de gronden en de (nieuwe) bebouwing uit oogpunt van behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aanwezige natuur- landschaps- en cultuurhistorische waarden. Deze gebieden moeten in combinatie met het agrarische gebruik namelijk geschikt blijven voor een toekomstige inrichting als natuurgebied.

Het GNN is in het voorliggende bestemmingsplan verwerkt als dubbelbestemming ,'Waarde - Natuurnetwerk'. De GO is in het voorliggende bestemmingsplan verwerkt als dubbelbestemming 'Waarde - Groene ontwikkelingszone'.

5.3.6 Recreatie

Verblijfsrecreatie

In het bestemmingsplan zijn op hoofdlijnen twee type verblijfsrecreatieterreinen onderscheiden. Dit onderscheid uit zich in:

  • 1. terreinen waar sprake is van beheer/exploitatie van logiesbedrijven, waar daadwerkelijk recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden. De overnachtingsmogelijkheden, variërend van recreatiewoningen, chalets, seizoensstandplaatsen, toeristische standplaatsen (kampeerterreinen) en trekkershutten, worden enkel gebruikt voor de verhuur ten behoeve van wisselend gebruik;
  • 2. terreinen waar sprake is van recreatiewoonverblijven in eigendom van particulieren en waar geen sprake is van bedrijfsmatige exploitatie van het verblijfsrecreatieterrein; bevestigd in een uitspraak van de Raad van State, d.d. 9 november 2005, en vastgelegd in het Bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Harderwijk ex artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, d.d. 15 november 2006.

In voornoemd bestemmingsplan is reeds aannemelijk gemaakt dat op deze terreinen geen sprake meer is van bedrijfsmatige exploitatie, dat een dergelijke exploitatie niet in de rede ligt en dat de eis van bedrijfsmatige exploitatie achterwege moet worden gelaten.

Aan de terreinen met daadwerkelijke recreatieve overnachtingsmogelijkheden is een specifieke aanduiding toegevoegd dat op deze terreinen sprake moet zijn van bedrijfsmatige exploitatie.

Permanente bewoning verblijfsrecreatiewoonverblijven

Op deze wijze sluit de gemeente in het bestemmingsplan permanente bewoning van recreatiewoonverblijven op recreatieparken en in vrijstaande recreatiewoningen uit. Onder permanente bewoning verstaat de gemeente in deze gebruik van een gebouw als hoofdverblijf ingevolge de Wet gemeentelijke basisadministratie.

Het voorgaande betekent overigens niet dat het bestemmingsplan zich er tegen verzet dat de recreatiewoonverblijven op de terreinen, zonder de specifieke eis van bedrijfsmatige exploitatie, desgewenst weer kunnen worden benut voor de verhuur-recreatiemarkt. Voor terreinen of terreingedeelten die echter nu nog bedrijfsmatig worden geëxploiteerd, dient het tot op heden gevoerde beleid te worden voortgezet en blijft de eis van bedrijfsmatige exploitatie onverminderd van kracht. In concreto betekent dit, dat voor de volgende parken de eis van bedrijfsmatige exploitatie weer wordt opgenomen:

  • De Dennenhoek, Parallelweg 25;
  • De Peperkamp, Duinweg 6;
  • Het Verscholen Dorp, Boslaan 2 (gedeeltelijk);
  • De Konijnenberg, Korhoenlaan 2;
  • De Schaapskamp, Watervalweg 3
  • YMCA kampeercentrum, Hierderbeek 1.

Voor de volgende parken wordt deze eis niet opgenomen:

  • Bungalowpark Ceintuurbaan;
  • Slenck & Horst;
  • Onze Woudstee.

Ter nadere onderbouwing van de keuze aan voornoemde drie terreinen niet de eis van bedrijfsmatige exploitatie toe te kennen dient het volgende. Het bungalowpark Ceintuurbaan (88 recreatiewoningen) is gerealiseerd in de jaren '70 van de vorige eeuw. Hoewel het bestemmingsplan toen al de eis van bedrijfsmatige exploitatie voorschreef, heeft de gemeente er in toegestemd, dat deze huisjes individueel zijn verkocht. Van een bedrijfsmatige exploitatie op dit park is dus nimmer sprake geweest en het ligt niet in de verwachting dat op dit kleine park ooit nog een bedrijfsmatige exploitatie kan/zal worden gerealiseerd. Ten aanzien van Slenck & Horst geldt dat van gemeentewege in hoofdzaak in de jaren 1997 en 1998 bouwvergunningen zijn verleend, voor het realiseren van in totaal 190 recreatiewoningen. De kavels hiervoor zijn aan particulieren verkocht, die vervolgens kozen voor een bepaald type recreatiewoning. Deze uitponding van het terrein heeft plaatsgevonden in de tijd dat voor dit terrein ook de eis van bedrijfsmatige exploitatie gold. Deze situatie is echter voor de gemeente geen aanleiding geweest de uitponding tegen te gaan en/of de gevraagde bouwvergunningen te weigeren, wegens het ontbreken van deze bedrijfsmatige exploitatie. Het is niet reëel aan te nemen, dat voor dit park een bedrijfsmatige exploitatie van deze individuele kavels ooit alsnog zal gaan plaatsvinden, dan wel zou kunnen worden afgedwongen.

Bij 'Onze Woudstee' gaat het om een al wat ouder park, dat aanvankelijk bedrijfsmatig werd geëxploiteerd. De grond was in eigendom van de gemeente Harderwijk en werd toen aan de beheerder in erfpacht uitgegeven. In 1978 is door de gemeente meegewerkt aan de uitkoop van het recht van erfpacht en hebben nadien de bestaande gebruikers/huurders van de diverse percelen met de nieuwe eigenaar een uitponding bewerkstelligd. Ook hier gold de bestemmingsplan-eis van bedrijfsmatige exploitatie, maar dit heeft geen reden gevormd voor het tegengaan van de uitponding. 'Onze Woudstee' is hiermee een park geworden dat geheel bestaat uit individuele kavels; een herstel van de bedrijfsmatige exploitatie is hier niet te verwachten en kan in ieder geval niet, gelet op de voorgeschiedenis, van overheidswege worden afgedwongen.

Bouwregels

De bouwregels voor de bestemming verblijfsrecreatie zijn ten opzichte van het Bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Harderwijk ex artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, d.d. 15 november 2006 ongewijzigd gebleven.

Extensief dagrecreatief medegebruik

In de bestemmingen 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden', 'Natuur' en 'Water' is in de bestemmingsomschrijving tevens het gebruik van gronden toegestaan ten behoeve van extensief dagrecreatief medegebruik. Het gaat hierbij om extensieve vormen van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, paardrijden of boerengolf, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere is.

Hoofdlijn van beleid is dat in het plangebied extensief dagrecreatief medegebruik mogelijk is. Recreatief medegebruik wordt gestimuleerd door middel van het opnemen van regels voor nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven, maar ook door het toestaan van bij extensief dagrecreatief medegebruik horende bouwwerken geen gebouwen zijnde, in de vorm van bijvoorbeeld bewegwijzering, picknicktafels en informatieborden in de bouwregels.

Fietspad Harderwijk-Elburg

Ter versterking van de belevingswaarde van het randmeergebied is in de afgelopen jaren een fietspad in ontwikkeling genomen en gedeeltelijk gerealiseerd (westelijk deel van de Mheenlanden). Het realiseren van het fietspad bevordert tevens een aantrekkelijke, veilige, ononderbroken en bewegwijzerde fietsroute langs het randmeergebied, als onderdeel van een fietsroute rondom het Drontermeer en het Veluwemeer.

Overige regels

Vrijstaande verblijfsrecreatiewoningen

In het agrarisch gebied en de natuur komen verspreid enkele vrijstaande verblijfsrecreatiewoningen voor. Deze verblijfsrecreatiewoningen zijn geregeld door middel van een aanduiding 'recreatiewoning' (rw), strak om de bestaande bebouwing heen. Centrale voorzieningen zijn niet toegestaan. Met deze regeling geeft de gemeente aan dat de hoofdfunctie van het gebied waarin de recreatiewoning is gelegen, de hoofdfunctie moet blijven; er mag geen aantasting van deze hoofdfunctie plaatsvinden. Slechts de bestaande bebouwing voor deze recreatiewoning is toegestaan. Verruimingsmogelijkheden acht de gemeente in strijd met de doeleinden van de agrarische bestemming.

5.3.7 Sport

In het plangebied komen drie sportterreinen voor. Deze gronden worden gebruikt door voetbalvereniging VVOG, tennisvereniging Strokel en atletiekvereniging Athlos. De drie verenigingen hebben elk hun eigen gronden met bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan toegewezen gekregen. De bouwmogelijkheden worden per sportterrein afzonderlijk geregeld. De bouwrechten zijn gebaseerd op de bestaande rechten uit het Bestemmingsplan Buitengebied 2003. De bouwmogelijkheden bieden voldoende mogelijkheden voor de planperiode van dit bestemmingsplan.

5.3.8 Verkeer

In de bestemming 'Verkeer' zijn de wegen uit het plangebied opgenomen. De bestemming 'Verkeer' zal voorzien worden van een flexibele regeling. Concreet betekent het voorgaande dat ook rijwiel- en voetpaden, bermen en watergangen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen onderdeel zijn van de bestemming.

Binnen de bestemming zijn gebouwen niet toegestaan. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 15 m. Deze hoogte hangt samen met het treffen van specifieke verkeersregulerende maatregelen of masten.

Er zijn wellicht bouwwerken nodig ten behoeve van het openbaar gebied, welke niet passen binnen de aangegeven bouwmogelijkheden. Echter, deze zijn in het algemeen vergunningsvrij te plaatsen op grond van de Wabo. Binnen deze wet zijn namelijk veel algemeen voorkomende bouwwerken vergunningsvrij onder een aantal voorwaarden. Voorbeelden zijn: bouwwerken ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, straatmeubilair, speeltoestellen, verkeersregeling. Verdere specifieke bouwregels zijn daarom niet opgenomen.

5.3.9 Water

De hoofdwatergangen binnen het plangebied hebben de bestemming 'Water'. In deze bestemming is een regeling opgenomen voor de watergangen, waterpartijen, oevers en taluds, inclusief onderhoudsstrook en de instandhouding en ontwikkeling van de voorkomende natuur- en landschapswaarden. Voorts is extensief recreatief gebruik in, op en aan het water toegestaan.

Daarnaast zijn in alle andere gebieds- en functiebestemmingen de voorzieningen voor water, waterberging en waterinfiltratie geregeld. Op deze wijze zijn alle kleinere watergangen geregeld en is het eenvoudig bij recht voorzieningen te treffen ten gunste van waterberging en -infiltratie.

Grondwaterbeschermingsgebied

Het grondwaterbeschermingsgebied is beschermd door middel van een aanduiding. Op de kaart is de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' opgenomen. In de regels is een regeling aan deze aanduiding gekoppeld, die het grondwaterbeschermingsgebied en waterwingebied beschermt. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of van werkzaamheden is hiervoor het geëigende middel.

De regeling voor het grondwaterbeschermingsgebied is niet opgenomen in de bestemming 'Water' maar in het artikel 'Algemene aanduidingsregels'. De aanduiding valt namelijk over meerdere bestemmingen. Binnen het grondwaterbeschermingsgebied zijn nieuwe bestemmingen die risico's voor de drinkwaterwinning kunnen opleveren, niet toegestaan.

Intrekgebied

Het intrekgebied, ter bescherming van het drinkwater, is, in tegenstelling tot het grondwaterbeschermingsgebied, niet afzonderlijk bestemd of aangeduid. In artikel 31.1 is onder 'Strijdig gebruik' een bepaling opgenomen dat de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, uitsluit. Met deze bepaling is de bescherming van het intrekgebied afdoende geregeld, in afstemming met de Omgevingsverordening Gelderland. Om een indruk te geven van het intrekgebied is het wel opgenomen op een kaart in bijlage 1 Bijlagenboek kaarten.

5.3.10 Wonen

Bestemmingsomschrijving

In de regels en op de verbeelding is onderscheid gemaakt in drie woonbestemmingen, namelijk:

In deze paragraaf worden de keuzes voor deze bestemming nader toegelicht.

In alle drie de bestemmingen is de hoofdfunctie uiteraard 'Wonen'. Daarnaast maakt het bestemmingsplan ook een aantal andere functies mogelijk binnen de woonbestemmingen.

In de drie afzonderlijke bestemmingen komen veel regels met elkaar overeen. Het onderscheid is gebaseerd op de ligging van de woningen in de bestemming 'Wonen - Villa'. Het betreft namelijk de woningen gelegen op het Sonnevanckterrein aan Leuvenumseweg op de Veluwe. Ten opzichte van de algemene bestemming 'Wonen' gelden er ter plaatse van het Sonnevanckterrein enkele afwijkende bepalingen.

In het plangebied komt een drietal woningen voor op een landgoed. Deze woningen hebben deze bestemming gekregen, omdat de woonpercelen op grond van de Natuurschoonwet zijn aangewezen als landgoed. Deze bestemming is voorts toegekend als sprake is van een woning met bijgebouwen in directe samenhang met een bosperceel van enige omvang, waarbij ook in landschappelijk opzicht sprake is van een landgoed. Met de bestemming beoogt de gemeente de landschappelijke waarde van het landgoed te beschermen. Er gelden ter plaatse van de voornoemde percelen afwijkende bouwregels. De woningen en overige bouwmogelijkheden zijn er ruimer.

Toekenning, omvang en vormgeving bestemmingsvlak

Aan een woning is een bestemmingsvlak toegekend als sprake is van een bestaande woning. Ook de voormalige agrarische bedrijfswoningen die niet meer in gebruik zijn als bedrijfswoning, hebben een woonbestemming gekregen. Het bestaande erf is daarbij het uitgangspunt voor het toe te kennen bestemmingsvlak. De situering van het bestemmingsvlak is maatwerk, waarbij in ieder geval het ontzien van de omliggende waarden in de afweging betrokken is. Het bestaande erf is het in gebruik zijnde erf op het moment van inwerkingtreding van het Bestemmingsplan Buitengebied 2014 Harderwijk. Tot het erf worden in ieder geval gerekend: hoofdgebouwen, bijgebouwen, tuin, zwembad, tennisbaan en buitenrijbak voor paarden. Bij het bepalen van het bestaande erf is gebruikgemaakt van een combinatie van gegevens: kadastrale kaart, luchtfoto's, de inventarisatie en de milieuvergunning/-melding.

Bouwregels

De maatvoering van de woonbebouwing is geregeld in de bouwregels van de woonbestemming. In de bouwregels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen. Er zijn geen bouwvlakken ingetekend, uitgezonderd de bestemming 'Wonen - Villa', waar voor de woningen wel een bouwvlak geldt. Deze keuze hangt samen met de grote kwetsbaarheid van de omgeving waarin deze woningen zijn gelegen.

De oppervlakte voor alle woningen, dus ook bedrijfswoningen, in het buitengebied mag niet meer dan 150 m² bedragen voor vrijstaande woningen. Deze oppervlaktemaat is voor woningen aaneengebouwd 220 m² (is 2 x 110). De goothoogte is 3 m en de bouwhoogte is 9 m. Voor bijgebouwen zijn deze maten 50 m², respectievelijk 3 m (was eerst 2,7 m) en 4,5 m.

De bestaande maatvoering van de bebouwing kan verschillen met de maatvoering welke is voorgeschreven in het bestemmingsplan. Om deze reden is in artikel 30 van de regels een bepaling opgenomen dat de bestaande maatvoering is toegestaan, mits deze op een legale wijze tot stand is gekomen. In de paragraaf 'Bestaande situatie en ontwikkelingsmogelijkheden' is al verantwoord op welke wijze op deze bestaande situatie kan worden teruggevallen.

Overige regels

Woningsplitsing

In het plangebied komt dubbele bewoning (informele woningsplitsing) en formele woningsplitsing voor. Bij dubbele bewoning is er planologisch sprake van één woning, waarbij een deur tussen de wooneenheden en een gemeenschappelijke ruimte vereist is. In enkele gevallen is deze situatie uitgegroeid tot een situatie waarbij de bestaande woning uit twee geheel zelfstandig functionerende huishoudens met ieder eigen voorzieningen bestaat.

Informele splitsing is ontstaan door inwoning, al dan niet als gevolg van mantelzorg, met eigen voorzieningen van ten hoogste twee verwanten of andere personen. De wooneenheid dient wel aan noodzakelijke technische eisen te voldoen. Aan de betreffende woningen is het recht op één woning ter plaatse toegekend. Het bestemmingsplan bevat een afzonderlijke afwijkingsregel voor nieuwe vormen van inwoning in het kader van mantelzorg.

Bij formele woningsplitsing is sprake van twee naar inhoud gelijkwaardige woongedeelten, dan wel twee eenheden die ruimtelijke c.q. bouwtechnisch twee duidelijk gescheiden eenheden vormen. Waar sprake is van formele woningsplitsing is dus feitelijk sprake van twee half-vrijstaande woningen. Half-vrijstaande woningen zijn woningen waarbij sprake is van twee-aaneen-gebouwde hoofdgebouwen of woningen (woningsplitsing) waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens valt. Aan de medewerking tot woningsplitsing is meegewerkt, omdat het hoofdgebouw een (voormalige) agrarische bedrijfswoning betrof met voldoende inhoud om het te splitsen in twee afzonderlijke wooneenheden en om op deze wijze het oorspronkelijke hoofdgebouw te behouden. In deze legale situaties zijn rechten aan beide afzonderlijke gescheiden eenheden toegekend en is aan het perceel tevens een specifieke bouwaanduiding 'aaneengebouwd' toegekend, teneinde te voorkomen dat het hoofdgebouw alsnog wordt gesloopt ten gunste van twee vrijstaande woningen. Deze aanduiding is tevens toegekend aan twee-onder-één-kap-woningen.

Mantelzorg

Op 1 november 2014 is een wijziging van het Besluit omgevingsrecht (Bor) van kracht geworden. Deze landelijke wetgeving maakt het mogelijk om zonder vergunning 100 m2 aan (vrijstaande) bijgebouwen te gebruiken voor mantelzorg. Het gevolg van deze landelijke regeling is dat het een nadere regeling in dit bestemmingsplan overbodig maakt. Dit bestemmingsplan bevat derhalve geen regeling voor mantelzorg.

Vergroting oppervlaktemaat woning en bijgebouwen bij woning

Het bestemmingsplan bevat een aantal regelingen met betrekking tot de vergroting van de oppervlaktematen voor woningen en bijgebouwen. Met deze regelingen beoogt de gemeente de sloop van overtollige bebouwing te stimuleren en de landschappelijke kwaliteit te verbeteren. Medewerking aan deze regelingen is derhalve alleen mogelijk als het voorgaande aantoonbaar aan de orde is.

Aan huis verbonden beroepen

Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor 'aan huis verbonden beroepen' (administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of hiermee gelijk te stellen beroepen, alsmede productiegerichte ambachtelijke bedrijvigheid). Bed & breakfast is ook toegestaan binnen de bestemming. Met deze mogelijkheid beoogt de gemeente de leefbaarheid te bevorderen in het plangebied. Het betreft activiteiten die met behoud van de woonfunctie en zonder afbreuk te doen aan de woonomgeving kunnen worden uitgeoefend. Indien de activiteit een onevenredige toename van het verkeer en parkeerdruk tot gevolg heeft, is sprake van afbreuk aan de hoofdfunctie van het perceel. De ondergeschiktheid van de activiteit komt tot uiting in de regels van het bestemmingsplan.

Nevenactiviteiten

Op het perceel aan de Paasloweg 7 is een theetuin aanwezig. Aangezien een theetuin niet binnen de bestemmingsomschrijving van wonen past, is voor dit perceel een specifieke aanduiding opgenomen om de theetuin mogelijk te maken.

Kleinschalig kamperen

Kleinschalig kamperen is in zowel de agrarische bestemmingen als in de woonbestemming toegestaan. De bestemmingsomschrijving bevat één adres waarvoor vrijstelling ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein bij een burgerwoning is verleend. Dit bestaande kleinschalige kampeerterrein is positief bestemd.

Volkstuinen en het hobbymatig houden van vee, waaronder begrepen paardenbakken en schuilgelegenheden

Bij steeds meer percelen (agrarische bedrijven, maar ook bij burgerwoningen) verschijnen weidjes met hobbyvee (paarden, geiten en schapen) en volkstuintjes. Vanwege de uitstraling van deze agrarisch verwante activiteiten, bijvoorbeeld in de vorm van paardenbakken, tredmolens en schuilgelegenheden is nadere regulering in het bestemmingsplan wenselijk.

In verband met de uitstraling en de bijkomende voorzieningen worden gebouwen en bouwwerken alleen toegestaan bij agrarische bedrijven en woningen binnen de geldende bestemming: agrarisch bouwvlak of woonbestemming. Het gebruik van de gronden ten behoeve van voornoemd medegebruik, uitgezonderd schuilgelegenheden, is buiten de geldende bestemming alleen onder nadere voorwaarden mogelijk. Deze voorwaarden zijn:

  • de activiteiten vinden direct aansluitend aan de woonbestemming plaats;
  • een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • voldoende afstand tot omliggende woningen (minimaal 50 m).

Voor paardenbakken geldt aanvullend dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 800 m2. Er is bewust gekozen voor een oppervlaktemaat zodat de paardenbak beter inpasbaar is binnen de grenzen van het bestemmingsvlak. Daarnaast is gekozen voor 800 m2, omdat de minimale afmeting van een paardenbak 20 m x 40 m is5.

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van de regels in het bestemmingsplan om een paardenbak mogelijk te maken buiten of gedeeltelijk buiten het bestemmingsvlak. Voor deze afwijking gelden overigens wel voorwaarden. Verlichting in de vorm van lichtmasten bij paardenbakken is niet toegestaan.

Schuilgelegenheden zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering en ook voor hobbyboeren.

Hobbyboeren

Voorts bevat het plan regels voor de vergroting van de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen ten behoeve van het agrarisch hobbybedrijf met een maximum van 200 m². Deze regeling is opgenomen, omdat in het plangebied sprake is van veel voormalige agrarische bedrijven en bedrijfsgebouwen. Veel ondernemers, maar ook nieuwe bewoners vestigen zich in het buitengebied om er gebruik te maken van de mogelijkheden tot het houden van dieren. In veel gevallen staat er op het erf voldoende bebouwing voor de hobbyboer. In enkele gevallen kan er een noodzaak zijn de gebouwen te vernieuwen of te verruimen. Binnen de woonbestemming is een regeling opgenomen voor het toestaan van schuilgelegenheden voor dieren.

Voormalige dienstwoningen/plattelandswoningen

In de afgelopen jaren hebben enkele agrarische bedrijven in het plangebied hun agrarische activiteiten beëindigd. De agrarische dienstwoningen hebben in het bestemmingsplan een woonbestemming gekregen. Deze woningen hebben als gevolg van deze bestemmingswijziging niet langer het predicaat agrarische bedrijfswoning, maar dienen vanuit de milieuwetgeving als milieugevoelig object te worden aangemerkt. Voor deze objecten gelden strengere normen in verband met geur of geluid dan voor echte agrarische bedrijfswoningen, dat wil zeggen agrarische bedrijfswoningen behorende bij een inrichting. In geval van gebruik van een bedrijfswoning door burgers bij een agrarische inrichting ontstaat er mogelijk het probleem dat de ontwikkelingsmogelijkheden van voornoemde agrarische inrichting wordt belemmerd. Om te komen tot een structurele, landelijke oplossing voor het probleem van de voormalige agrarische bedrijfswoningen is er in 2013 een nieuwe wet in werking getreden, namelijk de Wet plattelandswoning ten behoeve van deze (voormalige) dienstwoningen.

Met de introductie van deze nieuwe wet kunnen voormalig agrarische bedrijfswoningen, die voorheen tot de agrarische bedrijfsinrichting behoorden, worden gebruikt als burgerwoning, zonder dat de nieuwe functie voor de woning de ontwikkelingsmogelijkheden van het er naast gelegen agrarische bedrijf belemmert.

In de Wet milieubeheer is vastgelegd dat voor dergelijke woningen de milieukwaliteitseisen dezelfde zijn als de milieukwaliteitseisen die aan een agrarische bedrijfswoning behorende bij een inrichting worden gesteld. Ook de Wet geluidhinder en de Wabo zijn alszodanig aangepast. De mogelijkheden uit deze wet zijn geïntegreerd in dit bestemmingsplan. Dat wil zeggen dat in het plan in beide agrarische bestemmingen een afwijkingsregel voor gebruik is opgenomen, waarbij onder voorwaarden kan worden afgeweken van het gebruik van de woning als bedrijfswoning ten behoeve van burgerbewoning.

Wonen - Villa en Wonen - Landgoed

Zoals al eerder onderbouwd gelden voor deze beide bestemmingen in grote lijnen dezelfde regels.

In de bestemming 'Wonen - Landgoed' komen grotere woningen voor, in combinatie met een grotere oppervlakte aan bijgebouwen. Deze bebouwing is in de bestemming specifiek geregeld.

In tegenstelling tot de bestemming 'Wonen' bevat de bestemming 'Wonen - Villa' (Sonnevanckterrein) enkele specifieke bouwaanduidingen. Zo is een bouwaanduiding opgenomen voor de appartementen in het woongebouw en een bouwaanduiding voor delen van het bestemmingsvlak voor wonen waar het bouwen van gebouwen niet toegestaan is.

Voorts geldt er, in tegenstelling tot beide andere woonbestemmingen, in deze bestemming wel een bouwvlak waar de woningen dienen te worden gebouwd. De oppervlakte van de woningen mag niet meer bedragen dan 175 m2. Deze norm is, evenals de normen voor de goot- en bouwhoogte, gebaseerd op het Bestemmingsplan Boerhaave-Sonnevanck.

Aan de achterzijde van de woningen zijn in het verleden enkele kleine gebouwtjes opgericht. In de aansluitende bestemming 'Natuur' is voor deze bebouwing een regeling opgenomen. Op deze wijze zijn deze gebouwtjes ook planologisch-juridisch geregeld. Tevens bevat dit bestemmingsplan een afwijkingsbevoegdheid om in de planperiode de bijgebouwen, ten dienste van de woning, te kunnen vervangen tot een maximum oppervlakte van 30 m2, waarbij rekening moet worden gehouden met de aanwezige natuurwaarden.

5.3.11 Dubbelbestemmingen

Leidingen

Hoogspanningsverbindingen

Er is een dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van de hoogspanningsverbindingen in het plangebied. Ter plaatse van deze dubbelbestemming is het niet toegestaan om bouwwerken te bouwen. Wel zijn masten toegestaan met een maximale bouwhoogte van 65 m.

Aan weerszijden van beide hoogspanningsverbindingen geldt een zone. Het oprichten van gevoelige bebouwing (waaronder woningen en objecten waar kinderen voor langere tijd verblijven) is in deze zone slechts onder voorwaarden mogelijk. Daarnaast hebben deze hoogspanningsverbindingen een zakelijk recht zone, waarbinnen in principe geen bebouwing is toegestaan. In de meeste gevallen wordt hiervoor een strook van 30 m aan weerszijde van de verbinding aangehouden. Vanwege de beperkingen die deze strook met zich meebrengt is deze weergegeven op de verbeelding en voorzien van een passende regeling.

Het bestemmingsplan bevat bij een omgevingsvergunning de mogelijkheid af te wijken van het bouwverbod zodat bouwwerken, met uitzonderingen van woningen, uit onderliggende bestemmingen kunnen worden gerealiseerd. Voorwaarde bij deze afwijking bij een omgevingsvergunning is dat de netwerkbeheerder wordt gehoord.

Aardgasleiding

Ook is er een dubbelbestemming opgenomen voor de aardgasleiding. Aan weerszijden van beide leidingen dient een belemmerende strook van 5 m in acht te worden genomen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Binnen deze strook is bebouwing en diepgewortelde beplanting niet toegestaan. Daarnaast ligt op sommige plaatsen de plaatsgebonden risicocontour (10-6) buiten de laatst genoemde leiding. Deze contour brengt belemmeringen met zich mee ten aanzien van de oprichting van (beperkt) kwetsbare objecten.

Ten slotte hebben de leidingen een invloedsgebied (1%-letaliteitsgrens groepsrisico) van respectievelijk 140 m en 430 m aan weerszijden van de leiding. Indien ontwikkelingen plaatsvinden binnen deze afstanden waarbij de personendichtheid toeneemt, dient het groepsrisico te worden beschouwd. Vanwege het feit dat deze afstanden geen (directe) planologische beperkingen met zich meebrengen, zijn deze niet weergegeven op de verbeelding.

Ter plaatse van de dubbelbestemming mag niet worden gebouwd met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van het leidingbeheer. Daarnaast is er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden opgenomen om werkzaamheden tegen te gaan die de aardgasleiding kunnen beschadigen.

In beide dubbelbestemmingen is voorzien in een aanlegvergunningstelsel.

Binnen de op de kaart bestemde zones dienen alle handelingen achterwege te blijven, welke een veilig transport in gevaar kunnen brengen.

Te denken valt hierbij aan onder meer:

  • het oprichten van enig bouwwerk;
  • het aanbrengen van gesloten wegdek;
  • het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • het indrijven van voorwerpen in de grond.

Archeologie en historische (steden)bouwkundige waarden

Op 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening aangepast als uitwerking van het in 2009 door het rijk ingezette beleid Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Voor de ruimtelijke ordening betekent dit een omschakeling van een objectgerichte naar omgevingsgerichte benadering. Door deze modernisering moet bij het opstellen van een bestemmingsplan meer rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie en hoe in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

Archeologie

Op basis van de Monumentenwet 1988 en de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 moet de gemeente bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten. Het gemeentelijk archeologisch beleid is verwoord in het in april 2011 vastgestelde archeologiebeleid 2011-1015. Hieraan is de beleidskaart archeologie gekoppeld. Uit deze kaart blijkt dat grote delen van het buitengebied een hoge, middelmatige of lage archeologische verwachtingswaarde hebben en dat er terreinen van archeologische waarde aanwezig zijn (de zogenaamde AMK terreinen). In het plangebied komen ook drie archeologische rijksmonumenten voor (alle grafheuvels). Voor elk gebied is een vrijstellingengrens aangegeven, waaronder archeologisch (voor)onderzoek niet verplicht is. De beleidskaart archeologie is stand gekomen door onderzoek van archeologisch adviesbureau RAAP (RAAP rapport 2050) "Een actualisatie en herziening van de archeologische verwachting en beleidskaart"). Het gemeentelijk archeologisch beleid bij het actualiseren van bestemmingsplannen, is dat de verschillende archeologische gebieden als dubbelbestemming :"Waarde - Archeologie" worden opgenomen met de bijbehorende bouwregels en een aanlegvergunningstelsel met in achtneming van de vrijstellingsgrenzen van de beleidskaart archeologie.

Het bestemmingsplan bevat daarmee een viertal afzonderlijke bestemmingsregelingen

In het kort komt de regeling in de bestemmingen er op neer dat de tot het plan behorende gronden tevens bestemd zijn voor de bescherming van archeologische waarden. De verschillen tussen de vier bestemmingen hebben te maken met de verschillende vrijstellingsgrenzen voor archeologisch onderzoek. De omvang van de activiteiten ten behoeve van het bouwen of het gebruik van gronden is bepalend in hoeverre deze noodzaak aanwezig is. Zo is in het artikel 'Waarde - Archeologie 1' geregeld dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is indien een aanvraag betrekking heeft op een oppervlakte groter dan 50 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 0,3 m wordt uitgevoerd. In het artikel 'Waarde - Archeologie 3' liggen deze normen op respectievelijk 1.000 m² en 0,3 m. De archeologische waarden zijn op de verbeelding bij het bestemmingsplan opgenomen. Voorts is in het plan een algemene voorwaarde voor archeologisch onderzoek in de wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00054-0004_0031.jpg"

Ligging Waarde Archeologie, zie voor de kaart ook Bijlagenboek kaarten bij de toelichting

Bouwkundige monumenten

In het plangebied zijn 6 rijksmonumenten en 22 gemeentelijke monumenten aanwezig. In het Bestemmingsplan Buitengebied uit 2003 is ervoor gekozen om de aanwezige rijks en gemeentelijke monumenten door middel van een aanduiding op de plankaart te behouden. Het gemeentelijk streven naar behoud van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing blijft onverminderd van kracht, zij het dat de bescherming van de monumenten niet meer in het bestemmingsplan wordt geregeld. De betreffende panden waren en zijn namelijk reeds beschermd in de gemeentelijke 'Monumentenverordening of in de Monumentenwet 1988. De monumentenverordening en de Wabo bevatten het inhoudelijke toetsingskader waar eventuele verzoeken tot aanpassing van het monument aan worden getoetst. De bescherming van de monumenten is daarmee afdoende geborgd. Een nadere regeling in het Bestemmingsplan Buitengebied 2014 Harderwijk leidt tot dubbele regelgeving. De bouwregels en ontwikkelingsmogelijkheden voor de betreffende panden gelden, mits rekening wordt gehouden met het inhoudelijke toetsingskader uit de monumentenverordening en de Monumentenwet.

Overige historische stedenbouwkundige bouwkundige waarden

Ook de historische linten met karakteristieke boerderijen met gebiedseigen erven met bijbehorende bebouwingsensembles, erfbeplanting en objecten vormen de historische (steden)bouwkundige waarden in het plangebied. In kader van dit bestemmingsplan is er een quickscan uitgevoerd of er nog dit soort beeldbepalende panden in het plangebied aanwezig zijn. Uit deze quickscan zijn negen beeldbepalende boerderijen naar voren gekomen:

  • Grevenhofsweg 4
    De hoofdvorm van de boerderij is nog bewaard gebleven. De erfbebouwing ondersteunt het agrarisch karakter van het pand. De boerderij ligt in het enkengebied buiten de dichte bebouwing. In combinatie met de andere boerderijen aan de Grevenhofseweg vormt het een zwerm boerderijen gelegen aan de oude veedriften.

  • Lageweg 27
    De hoofdvorm is nog goed bewaard gebleven Deze woonboerderij is gelegen op het kruispunt van de Mheenlanden, de stadslanderijen en het vroegere landgoed "De Essenburgh".

  • Waterweg 1 'Jeanne hoeve'
    Ondanks verbouwing is de hoofdvorm van de boerderij bewaard gebleven. De boerderij maakt deel uit van het vroegere bezit van de Essenburgh. Daarnaast de is de boerderij op de grens van Mheenlanden en de stadslanderijen gelegen. Het heeft daarom ook een belangrijke beeldbepalende functie.

  • Wijtgraaf 35
    De hoofdvorm is nog aanwezig. De boerderij heeft een beeldbepalend positie langs de Wijtgraaf.

  • Zuiderzeestraatweg 44
    De hoofdvorm van de boerderij is goed bewaard gebleven. De boerderij is beeldbepalend in de lintbebouwing aan de oude Zuiderzeestraatweg.

  • Zuiderzeestraatweg 93
    De hoofdvorm van de boerderij is goed bewaard gebleven. De boerderij is beeldbepalend in de lintbebouwing aan de Zuiderzeestraatweg en heeft een prominente ligging in de kruising van de Zuiderzeestraatweg en Kleine Mheenweg.

  • Zuiderzeestraatweg 160
    De hoofdvorm en de gevels zijn nog gaaf. De boerderij behoorde vroeger tot het landgoed "De Essenburgh" De in 1839 aanlegde Zuiderzeestraatweg doorsnijdt het landgoed. Daardoor ligt de boerderij dicht tegen de Zuiderzeestraatweg. Door de doorsnijding is de boerderij schuin gesitueerd ten opzichte van de weg.

Het beleid is om deze boerderijen niet als gemeentelijk monumenten aan te wijzen. Een objectbescherming in het bestemmingsplan stuit op juridische bezwaren. Er is daarom besloten om voor deze objecten geen specifieke regeling in het bestemmingsplan op te nemen. Wel krijgen de panden in kader van welstandstoezicht de nodige aandacht. Ook bij functieverandering is het uitgangspunt dat de cultuurhistorische waarden van deze panden, erfbebouwing en erf behouden blijven.

Historische geografie

Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuurlandschap. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn die elementen, zoals houtopstanden, verkavelingspatronen en de enken die al lange tijd in het gebied aanwezig. Deze waarden hangen nauw samen met de landschappelijke waarden. De landschappelijk waarden die zijn reeds beschreven in paragraaf 3.1 Landschap en zijn tevens aan te merken als de cultuurhistorische waarden die samenhangen met de historische geografie. Deze waarden worden, zoals in paragraaf 3.1 Landschap is aangeven, geborgd door een uitgebreid aanlegvergunningenstelsel.

Waardevol open gebied

In waardevol open gebieden dient de openheid niet aangetast te worden. Behalve de waardevolle open gebieden zoals verwoord in paragraaf 3.1.3 Waardevol open gebied wordt het gebied van de landschapstype Hierdense Enk, zoals verwoord in paragraaf 3.1.2 Landschapstypen, ook gekenmerkt door openheid. Ter bescherming van de waarde open gebieden zijn deze gebieden in dit bestemmingsplan voorzien van een dubbelbestemming 'Waarde - Openheid landschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00054-0004_0032.jpg"

Ligging Waarde - Openheid landschap, zie voor de kaart ook Bijlagenboek kaarten bij de toelichting

Binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Openheid landschap' liggen drie landschapstypen. Per landschapstype zijn er verschillende natuur- en landschapswaarden die instand gehouden dienen te worden. In de onderstaande afbeelding zijn de landschapstypen weergegeven binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Openheid landschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00054-0004_0033.jpg"

Ligging van de drie landschapstypen binnen de Waarde - Openheid landschap, zie voor de kaart ook Bijlagenboek kaarten bij de toelichting

Landgoederen

In het plangebied komen enkele landgoederen voor. Het grootste landgoed is 'De Essenburgh'. Op het landgoed is reeds sinds 1950 een Norbertijner klooster gevestigd. Een deel van de gebouwen is thans tevens in gebruik voor horecadoeleinden. De andere landgoederen zijn gelegen aan de Zuiderzeestraatweg 158 'Klein Essenburg', Molenweg 46 'De Hoeve' en Leuvenumseweg 72 'Den Haspel'.

In het bijzonder landgoed 'De Essenburgh' kenmerkt zich als een centrum in een gebied met een uitgesproken landgoedkarakter. Er is sprake van een gevarieerd ruimtelijk beeld met open hoevestrokenverkavelingen, monumentale huizen, statige beuken- en eikenlanen en parkachtige structuren.

Om de eenheid van de landgoederen te behouden en te beschermen is er voor gekozen de gronden te voorzien van een dubbelbestemming met het doel de instandhouding en beheer van de landgoederen en behoud en versterking van de landschappelijke, natuur- en cultuurhistorische waarden om een samenhangend beheer van de gronden van het landgoed af te dwingen.

Onderstaand wordt de ligging van de dubbelbestemming Waarde - Landgoed weergegeven binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00054-0004_0034.jpg"

Ligging Waarde - Landgoed, zie voor de kaart ook Bijlagenboek kaarten bij de toelichting

In 3.1.2 Landschapstypen is het gebied Landgoederenlandschap en Hierdense Beek getypeert als waardevol landgoederenlandschap. Ter bescherming van de specifieke kenmerken van dit landschapstype is het gebied opgenomen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Landgoederenlandschap en hierdense beek'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00054-0004_0035.jpg"

Ligging dubbelbestemming Waarde - Landgoederenlandschap en hierdense beek, zie voor de kaart ook Bijlagenboek kaarten bij de toelichting

Gelders Natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone

Zoals al uitvoerig toegelicht in paragraaf Natuur- en bosgebieden zijn delen van het plangebied aangewezen als beoogd natuurgebied ten behoeve van de ontwikkeling van het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Een aantal agrarische gebieden is aangewezen als Groene ontwikkelingszone (GO). Deze gronden zijn thans (nog) voornamelijk agrarisch in gebruik. Voor de gebieden geldt voor de ontwikkeling en realisering van natuurwaarden specifieke regelgeving. Het huidige agrarische gebruik op deze gronden is toegestaan. Deze nadere regels zijn opgenomen in een aanlegvergunningenstelsel en ter plaatse geldt het beleid dat geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen zijn toegestaan die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het gebied. Dat wil zeggen dat er beperkt mogelijkheden zijn voor ontwikkeling in het gebruik van de gronden en de (nieuwe) bebouwing uit oogpunt van behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aanwezige natuur- landschaps- en cultuurhistorische waarden. Deze gebieden moeten in combinatie met het agrarische gebruik namelijk geschikt blijven voor een toekomstige inrichting als natuurgebied.

De ontwikkeling van het Gelders Natuurnetwerk (GNN), is in het voorliggende bestemmingsplan verwerkt door de gronden te bestemmen met de dubbelbestemming 'Waarde - Natuurnetwerk'. De Groene ontwikkelingszone (GO) is bestemd met de dubbelbestemming 'Waarde - Groene ontwikkelingszone'.

De ligging van de dubbelbestemming 'Waarde - Natuurnetwerk' en dubbelbestemming 'Waarde - Groene ontwikkelingszone' zijn te vinden in paragraaf 3.3.2 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone.

5.4 Algemene regels

5.4 Algemene regels

Algemene regels

In het hoofdstuk 'Algemene regels' worden de regels opgenomen die betrekking hebben op het gehele bestemmingsplan. Dit zijn onder andere de regels die verplicht worden gesteld in het Besluit ruimtelijke ordening zoals de anti-dubbeltelbepaling en het overgangsrecht. Ook wordt in dit hoofdstuk de slotregel opgenomen. In deze regel wordt bepaald hoe het bestemmingsplan aangehaald dient te worden. In het navolgende worden de algemene regels beschreven die specifiek van toepassing zijn op het onderhavige bestemmingsplan.

Deze paragraaf behandelt voorts onderwerpen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, maar integraal afgewogen zijn en om een nadere toelichting hierop vragen. Bijvoorbeeld het onderwerp 'aanlegvergunningen'.

5.4.1 Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling is een standaardartikel dat in het Bro wordt voorgeschreven en voorheen ook in de Bouwverordening was opgenomen. Het ziet erop toe dat gronden niet worden uitgewisseld waardoor oneigenlijk grotere bouwmogelijkheden kunnen ontstaan.

5.4.2 Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels zijn de regels met betrekking tot het bouwen opgenomen die van toepassing zijn op het gehele plan of van toepassing zijn op meerdere bestemmingen.

Allereerst zijn er regels opgenomen ten aanzien van het ondergronds bouwen. Daarnaast is er een bepaling opgenomen ten aanzien van bestaande maten. Indien de bestaande afstanden tot, goothoogten, bouwhoogten, inhoud en/of oppervlakten meer of minder bedragen dan in het 2e lid van het bestemmingsartikel is aangegeven dan worden de maten die zijn opgenomen in het 2e lid van het bestemmingsartikel als maximaal of minimaal toelaatbaar beschouwd. Daarbij wordt de voorwaarde gesteld dat de maten op een legale wijze tot stand zijn gekomen. Illegale bebouwing wordt met deze bepaling niet gelegaliseerd.

5.4.3 Algemene gebruiksregels

In beginsel behoeven algemene gebruiksregels niet langer in bestemmingsplannen te worden opgenomen, omdat dit in de Wabo (artikel 2.1) is geregeld. Niettemin bevat het bestemmingsplan algemene gebruiksregels als een explicitering van het gebruiksverbod uit de wet.

In de regels is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig worden geacht met de bestemming. Niet alle mogelijke strijdige gebruiksvormen zijn genoemd, maar met name die waarvan het niet meteen duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming, zoals het gebruik van gebouwen, niet zijnde (bedrijfs)woningen, ten behoeve van (zelfstandige) bewoning, uitgezonderd voor zover toegestaan in de regels.

5.4.4 Algemene aanduidingsregels

Algemene aanduidingsregels bevatten gebiedsaanduidingen waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en (deel)gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. In dit bestemmingsplan is ervoor gekozen gebiedsaanduidingen op te nemen voor:

  • het grondwaterbeschermingsgebied;
  • de veiligheidszone voor gasleidingen.

Voor de gebiedsaanduidingen is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen.

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied mogen ter bescherming van het grondwaterbeschermingsgebied geen gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd zonder toepassing van de afwijkingsregels bij omgevingsvergunning. De ligging van het grondwaterbeschermingsgebied is te vinden in paragraaf Beschrijving van het watersysteem.

Langs de gasleidingen in het plangebied ligt een strook grond aangeduid als veiligheidszone. In het plan zijn regels opgenomen die erop toezien dat ruimtelijke ontwikkelingen niet de veiligheid binnen deze zone in gevaar brengen.

5.4.5 Algemene afwijkingsregels

De algemene afwijkingsregels bieden de mogelijkheid om met behulp van een afwijking bij omgevingsvergunning medewerking te verlenen van de regels van het bestemmingsplan in het algemeen. Zo mag op grond van dit artikel onder specifieke voorwaarden de maatvoering in het plan met maximaal 10% worden overschreden.

Algemene afwijkingsregels zijn er voor:

  • afwijking van de voorgeschreven maatvoering voor bouwwerken;
  • realiseren van kleinschalig kamperen bij bedrijfswoningen;
  • bouw van nutsvoorzieningen;
  • voor het bouwen van beheergebouwen.

5.4.6 Wijzigingsregels

Het plan bevat wijzigingsregels om aan enkele, over het algemeen wat grotere veranderingen of ontwikkelingen medewerking te verlenen, het betreffen veranderingen en ontwikkelingen waarvan de gemeente van mening is dat deze een zwaardere procedure vereisen.

Wijzigingsregels zijn er voor:

  • het vergroten van het agrarisch bouwvlak;
  • het verwijderen van de aanduiding 'militair oefenterrein', indien de desbetreffende gronden naar het oordeel van het ministerie van Defensie hun gebruikswaarde als militair oefenterrein hebben verloren;
  • de actualisering van de in het plan opgenomen verwijzingen naar wetten, verordeningen, circulaires, publicaties, instanties en dergelijke;
  • verandering van grondgebruik naar de bestemming 'Natuur';
  • het verwijderen van een agrarisch bouwvlak, al dan niet in combinatie met het verwijderen van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • (functie)verandering naar een (andere) bedrijfsfunctie;
  • (functie)verandering naar de bestemming 'Wonen'.

De eerste twee betreffen specifieke wijzigingsregels, opgenomen in het desbetreffende bestemmingsartikel. De overige zijn opgenomen in een afzonderlijk artikel voor de wijzigingsregels.

De keuze om een wijzigingsbevoegdheid op te nemen voor het verwijderen van een agrarisch bouwvlak, al dan niet in combinatie met het verwijderen van de aanduiding 'intensieve veehouderij' is gebaseerd op de uitkomstan van het onderzoek 'planMER'. Enkele bedrijven beschikken nog over een geldige milieuvergunning of hebben in het verleden een melding gedaan voor het houden van vee. Deze bedrijven zijn, mede op basis van nog vergunde rechten en de rechten uit het Bestemmingsplan Buitengebied 2003, voorzien van een agrarisch bouwvlak. In het plan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het bouwvlak van agrarische bedrijven in de planperiode te wijzigen in een bestemmingsvlak voor wonen als uit onderzoek van de gemeente blijkt dat deze bedrijven hun bedrijf hebben beëindigd. Op deze wijze wordt voor de overige veehouderijbedrijven weer ontwikkelingsruimte gecreëerd.


Voor alle wijzigingsregels gelden specifieke voorwaarden en algemene afwegings- en beoordelingscriteria.

Functieverandering naar wonen en werken.

Het bestemmingsplan bevat ruimtelijke mogelijkheden voor functieverandering van agrarisch naar wonen en andersoortige bedrijvigheid. In de Visie op hoofdlijnen en de Structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden zijn de achtergronden van deze beleidskeuze uitvoerig besproken en toegelicht. Het bieden van mogelijkheden hangt onder meer samen met het feit dat sprake is van afnemend agrarisch gebruik van het buitengebied en de noodzaak af te wegen welke nieuwe functies aan de terreinen en bebouwing moeten worden toegekend. Nieuwe bouwmogelijkheden in het kader van de functieverandering zijn uitsluitend denkbaar als kwaliteitsverbetering van het buitengebied kan worden bereikt (vereveningsprincipe).


Deze beleidskeuze is gebaseerd op de provinciale Streekplanuitwerking Functieverandering Regio Noord-Veluwe.
De Streekplanuitwerking verdeelt het plangebied grofweg in een tweetal zones, namelijk de (voorheen geldende) Ecologische Hoofdstructuur (Veluwe en omgeving Hierdense beek) en het Multifunctioneel platteland (overig plangebied, inclusief het Intensieve veehouderijlandschap). Mogelijkheden voor functieverandering op de open enken en de Mheenlanden sluit de gemeente uit om het kwetsbare open karakter van de gebieden niet aan te tasten. Voorts sluit de gemeente functieverandering uit in het Intensieve veehouderijlandschap. Voor de overige delen van het plangebied biedt de gemeente verschillende mogelijkheden voor functieverandering van agrarische bedrijvigheid, namelijk:

  • functieverandering naar wonen;
  • functieverandering naar werken;
  • verbrede landbouw (nevenactiviteiten).


Benadrukt wordt dat functieverandering planologisch slechts gerechtvaardigd is, als dankzij het toestaan van de op zichzelf ongewenste verandering naar een andere bedrijfsfunctie of de functie wonen, planologisch evenzeer ongewenste agrarische bedrijfsruimte wordt gesloopt en landschappelijke inpassing en versterking (inclusief via een bijdrage ruimtelijke ontwikkeling) verzekerd is op de in de Visie op hoofdlijnen en de Structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden voorgeschreven wijze. Telkens moet per geval worden beoordeeld of per saldo, door het nemen van genoemde maatregelen (inclusief de eventuele financiële bijdrage) sprake kan zijn van een goede ruimtelijke ordening. Overigens blijft het restrictieve beleid met betrekking tot nieuwvestiging van burgerwoningen en niet-agrarische bedrijvigheid van kracht. Dat wil zeggen dat voor de burger voor de nieuwbouw van een woning of voor de ondernemer voor de nieuwvestiging van een niet-agrarische onderneming in het buitengebied het restrictieve beleid, indien er geen sprake is van een duidelijk aantoonbaar sanerende werking, onveranderd blijft.

5.4.7 Procedureregels

De algemene procedureregels bevatten een regeling voor de procedure die gevolgd moet worden indien nadere eisen worden gesteld op grond van art. 3.6 eerste lid onder d Wro.

5.4.8 Overige onderwerpen

Voor de daarvoor in aanmerking komende bestemmingen is, afhankelijk van de te beschermen belangen, aangegeven voor welke werken en/of werkzaamheden een aanlegvergunning is vereist. Door het verlangen van een aanlegvergunning kan mogelijke aantasting van waardevolle gebiedskenmerken door het uitvoeren van die werken en werkzaamheden worden voorkomen. Bij het beoordelen van een aanvraag om een aanlegvergunning dient een afweging plaats te vinden tussen de (agrarische) belangen welke gediend zijn bij het uitvoeren van de vergunningplichtige activiteiten enerzijds en de effecten daarvan op natuur, landschap en cultuurhistorie anderzijds; de waarden daarvan mogen niet onevenredig worden aangetast.

Een aanlegvergunningplicht ter bescherming van waardevolle gebiedskenmerken geldt voor gronden met de bestemmingen:

en tevens voor gronden met de dubbelbestemming 'Leiding - Gas', 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' en 'Waarde - Archeologie', onderverdeeld in vier afzonderlijke regelingen 1 tot en met 4.

Ondergronds bouwen

In het bestemmingsplan zijn in de betreffende bestemmingen regels opgenomen ten behoeve van ondergronds bouwen. Onder ondergronds bouwen verstaat dit plan bouwen onder peil. Op plaatsen waar volgens de regels van het betreffende artikel bovengronds gebouwd mag worden, mag ook ondergronds gebouwd worden. Voor het bepalen van de inhoud tellen ondergrondse ruimten onder peil niet mee. Het totale bebouwde oppervlak voor gebouwen dient bepaald te worden door de oppervlakte van zowel ondergrondse als bovengrondse gebouwen op te tellen.

Ondergrondse gebouwen gelegen buiten de buitenzijde van gevels van een bovengronds gebouw, zijn niet toegestaan. Daarnaast is de diepte onder de grond beperkt tot 3,5 m onder peil (verticale diepte) om problemen met de waterhuishouding te voorkomen. In gebieden met archeologische verwachtingswaarde is het aanlegvergunningstelsel van toepassing.

Evenementen

Het bestemmingsplan voorziet niet in nadere regels ten behoeve van het verlenen van medewerking aan jaarlijks terugkerende tijdelijke evenementen. Artikel 4 lid 8 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht voorziet al in een concrete afwijkingsregeling. Op grond van deze bepaling kan met toepassing van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht het gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen, worden toegelaten.

5.5 Overgangs- en slotregels

Het plan kent tot slot een hoofdstuk met overgangs- en slotregels.

5.5.1 Overgangsrecht

De overgangsregels regelen het overgangsrecht voor de bebouwing en het gebruik van de bebouwing in het plangebied. Uit oogpunt van behoorlijk bestuur dienen bestaande bebouwing en bestaand gebruik, welke afwijken van de in het bestemmingsplan opgenomen regels, te kunnen worden voortgezet (overgangsregels).

5.5.2 Slotregel

De slotbepaling geeft aan onder welke benaming de regels kunnen worden aangehaald. Overigens wordt voor beide regelingen verwezen naar de betreffende regels.

Hoofdstuk 6 Uitvoering en handhaving

6.1 Uitvoerbaarheid

6.1.1 Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend bestemmingsplan betreft hoofdzakelijk het planologisch vastleggen van de bestaande situatie. Voor de gemeente brengt de ontwikkeling van dit bestemmingsplan daarom alleen plankosten met zich mee. Deze kosten worden betaald uit de algemene middelen.

Kostenverhaal

Op grond van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren indien het bestemmingsplan een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) mogelijk maakt. In voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe bouwplannen mogelijk gemaakt.
De kosten van de grondexploitatie en de eventuele bijdrage ruimtelijke ontwikkeilng van eventuele toekomstige bouwplannen op grond van de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. De verplichting tot het verhalen van de kosten van de grondexploitatie is eerst aan de orde bij de invulling van deze wijzigingsbevoegdheden.

6.1.2 Inspraak en overleg

Overeenkomstig het in de gemeentelijke inspraakverordening bepaalde, heeft het voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied van 25 oktober 2012 tot 6 december 2012 (zes weken) voor een ieder ter inzage gelegen op het stadhuis. Bekendmaking hiervan heeft plaatsgevonden in Het Kontakt. Tijdens deze termijn konden ingezetenen en belanghebbenden schriftelijk of mondeling een inspraakreactie (zienswijze) geven. De stukken waren ook raadpleegbaar op de gemeentelijke website www.harderwijk.nl. en www.ruimtelijkeplannen.nl.

Gedurende de inspraakperiode zijn 36 inspraakreacties bij de gemeente ingediend. In een afzonderlijke "Eindverslag inspraak bp buitengebied" zijn de inspraakreacties samengevat en voorzien van een gemeentelijk antwoord.

Van de mogelijkheid om uitsluitend mondeling te reageren is gebruik gemaakt tijdens de informatieavond gehouden op 27 november 2012. De vragen en beantwoording hiervan staan vermeld in de bijlage van het "Eindverslag inspraak bp buitengebied".

Gelijk met het vrijgeven van het voorontwerpbestemmingsplan voor de inspraak is het plan aan zesendertig instanties toegezonden in het kader van het overleg. Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken instanties, zoals het waterschap en diensten van Rijk en provincie, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Twaalf instanties hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt om op het voorontwerp te reageren. Een aantal reacties heeft geleid tot een aanpassing in het bestemmingsplan. In een afzonderlijke "Vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro Bestemmingsplan Buitengebied" zijn de overlegreacties samengevat en voorzien van een gemeentelijk antwoord.

6.1.3 Resultaten terinzagelegging

In het kader van de vaststellingsprocedure hebben het ontwerp van het Bestemmingsplan Buitengebied 2014, het milieueffectrapport (planMER) en alle daarop betrekking hebbende stukken vanaf 1 mei 2014 gedurende zes weken voor iedereen ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn kon een ieder schriftelijk zienswijzen kenbaar maken bij de gemeenteraad. Desgewenst kon ook worden volstaan met een mondelinge zienswijze. Dit is op 30 april 2014 bekend gemaakt in Het Kontakt, de Staatscourant en op de gemeentelijke website. De stukken waren ook raadpleegbaar op www.ruimtelijkeplannen.nl.

Binnen de gestelde termijn zijn 70 zienswijzen ingekomen. De ingekomen zienswijzen hebben alle betrekking op het ontwerpbestemmingsplan. Tegen het planMER zijn geen zienswijzen ingekomen. Alle ingediende zienswijzen zijn binnen de termijn van terinzagelegging ontvangen en zijn in behandeling genomen.

Alle zienswijzen zijn samengevat en beoordeeld in de 'Commentaarnota op de zienswijzen Bestemmingsplan Buitengebied 2014 en planMER'. Naar aanleiding van de zienswijzen is het plan op een aantal punten aangepast. Voornoemde commentaarnota is als bijlage 'Commentaarnota zienswijzen Bestemmingsplan Buitengebied 2014' bij de toelichting gevoegd.

6.1.4 Ambtshalve wijzigingen

Tot slot zijn er in het bestemmingsplan ankele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. Deze wijzigingen bleken noodzakelijk als gevolg van een aantal ontwikkelingen in het plangebied, waaronder begrepen nieuw provinciaal omgevingsbeleid, vastgelegd in de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening Gelderland .Deze ontwikkelingen hebben aanleiding gegeven het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen. De wijzigingen zijn in een afzonderlijke notitie beschreven. De notitie is als bijlage 'Ambtshalve wijzigingen Bestemmingsplan Buitengebied 2014' bij de toelichting gevoegd.

6.2 Handhaving

Het Bestemmingsplan Buitengebied 2014 Harderwijk is voor de gemeente een belangrijk en sturend instrument voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het buitengebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (bouwactiviteiten, uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden, gebruik van gronden en gebouwen) getoetst. Met behulp van het stelsel van vergunningverlening worden de regels toegepast. Handhaving heeft echter alleen zin als de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en een draagvlak onder de betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.

Mede om voornoemde reden heeft er een grondige inventarisatie van het plangebied plaatsgevonden. Hierbij is gekeken naar het grondgebruik, de verschillende functies en de bebouwing. Er is een Visie op hoofdlijnen opgesteld waarin de gemeente haar beleidskeuzen helder heeft verwoord. Bij de aanvang van het proces is het ruimtelijk provinciaal en regionaal beleid als belangrijk uitgangspunt meegenomen. De Visie op hoofdlijnen is opgesteld en besproken met de Klankbordgroep. In deze groep waren onder meer de bewoners en gebruikers van het buitengebied vertegenwoordigd. De bewoners uit het plangebied hebben de gelegenheid hun inbreng naar voren te brengen op een speciale discussiebijeenkomst met de gemeente. Ten slotte heeft eenieder de gelegenheid gehad in te spreken op de Visie op Hoofdlijnen. De Visie op Hoofdlijnen is richtinggevend geweest voor de keuze van de juridische regelingen.

De gemeente beschikt over een beleidsnota 'Integrale handhaving Naleven... mee(r) doen!' De nota geeft handhavingsregels weer op onder andere het gebied van bouwen, wonen en ruimtelijke ontwikkeling, milieu en natuur en landschap. Een belangrijk aspect met betrekking tot de uitvoering van dit handhavingsbeleid is ook de tijd en inzet van de betrokken ambtenaren. Zij werken met het plan en moeten dan ook zeker het gevoel hebben dat met de regels te werken valt en bovenal dat de betreffende regels zo belangrijk zijn dat het nut van handhaving wordt ingezien. Het bestemmingsplan is dan ook tot stand gekomen in overleg met de relevante afdelingen van het gemeentelijk apparaat. Aan de controle van het plan wordt binnen de interne organisatie inhoud gegeven door een groep ambtenaren die zich met handhaving bezighoudt. Er is sprake van een continu handhavingsproces.

Na vaststelling van het bestemmingsplan is het plan digitaal beschikbaar voor alle grondgebruikers en bewoners in het plangebied. Dat is van groot belang, omdat regels uit het bestemmingsplan pas (bewust) kunnen worden nageleefd als bekend is welke regels gelden. Om deze reden blijft ook na vaststelling van het bestemmingsplan informatieverstrekking over de mogelijkheden en onmogelijkheden in het plangebied van wezenlijk belang. Informatieverstrekking vindt plaats in diverse vormen zoals informatie via de gemeentelijke website, via de balie Bouwen en Wonen in de Stadswinkel, publicaties of toelichting naar aanleiding van specifieke vragen. Met de toelichting op dit bestemmingsplan beoogt de gemeente de regelgeving helder te formuleren om op deze wijze duidelijk te maken wat wel en niet toelaatbaar is.