Aart van der Leeuwstraat e.o.    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 INLEIDING     

Woningcorporatie Pré Wonen is voornemens een deel van haar bestaande woningvoorraad in de Aart van der Leeuwstraat te herstructureren. Hiervoor worden 224 oude portiekflats gesloopt en komen hiervoor in de plaats circa 280 nieuwe sociale huurwoningen. De oude portiekflats die zich op de projectlocatie bevinden zijn dermate verouderd dat renovatie niet meer rendabel is. Alle bebouwing op de projectlocatie zal gesloopt worden, waar maximaal 300 portiekflats voor terug gebouwd worden om aan de sociale woningbehoefte te voldoen. De gemeente Haarlem heeft middels een motie haar wens uitgesproken om meer sociale huurwoningen terug te bouwen vanwege de krapte op de Haarlemse woningmarkt.

verplicht

Afbeelding 1.1: Ligging van het bestemmingsplangebied

1.1 Bestemmingsplan     

Het bestemmingsplan Aart van der Leeuwstraat e.o. bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De regels bevatten juridische regels over het gebruik van de ruimte. Deze regels geven aan of, en zo ja, hoe ruimte bebouwd mag worden en welke functies (bestemmingen) zijn toegestaan. De verbeelding geeft de exacte plaats van de bestemmingen aan, en verwijst naar de regels. De toelichting, tenslotte, is de onderbouwing van regels en verbeelding. Hierin staan het doel van het bestemmingsplan en de toekomstige ontwikkeling van het gebied. De toelichting gaat in op onderwerpen die voor die ontwikkeling van belang zijn, zoals de stedenbouwkundige structuur, de haalbaarheid van het plan en milieuaspecten.

1.2 Begrenzing van het plangebied     

De projectlocatie is gelegen aan de Aart van der Leeuwstraat en omgeving te Haarlem en ligt ingeklemd tussen de Generaal Spoorlaan aan de oostzijde, de Jan Prinslaan aan de noordzijde, de P.C. Boutenstraat aan de westzijde en woningen ten zuiden aan de van Moerkerkstraat.

verplicht

Afbeelding 1.2: Plangebied Aart van der Leeuwstraat e.o.

1.3 Aanleiding tot actualisering van het bestemmingsplan     

De bouwkundige en woontechnische staat van de 224 portiekflats in het deelgebied Aart van der Leeuw is zeer slecht en daarom is renoveren niet wenselijk. Daarom is besloten om het projectgebied te herontwikkelen, waarbij circa 280 nieuwe sociale huurwoningen teruggebouwd zullen worden, vooral voor een- en tweepersoonshuishoudens. Dit sluit goed aan op de gemeentelijke doelstellingen om meer woningen te realiseren voor starters, alleenstaanden en senioren. Ook bij de huurders van Pré Wonen leeft een groeiende behoefte aan betaalbare, kleinere en levensloopbestendige woningen.

1.4 Doel van het bestemmingsplan     

Hoofddoel van het nieuwe bestemmingsplan Aart van der Leeuwstraat is het opstellen van een actueel juridisch kader waarbinnen de nieuwe portiekflats ontwikkeld kunnen worden. Deelplan Aart van der Leeuw is de laatste grotere herstructurering in Delftwijk. Het doel is om de huidige woningvoorraad te vernieuwen en uit te breiden met circa 55 tot 60 woningen. De omliggende wooncomplexen zijn of worden door andere woning corporaties gerenoveerd. Een goed evenwicht tussen de Noordelijke en Zuidelijke wooncomplexen is hierbij gewenst.

1.5 Geldende planologische regelingen     

De geldende planologische regelingen op de projectlocatie zijn:

  • het bestemmingsplan "Delftwijk-Waterbuurt", vastgesteld op 15 oktober 2009;
  • het parapluplan "Parkeernormen Haarlem 2018", vastgesteld op 17 mei 2018;
  • het bestemmingsplan "Reparatieplan B Haarlem 2019", onherroepelijk sinds 21 november 2019.

Bestemmingsplan "Delftwijk-Waterbuurt"

Binnen het vigerende bestemminggsplan "Delftwijk: heeft de projectlocatie de volgende bestemmingen:

  • Woondoeleinden (W)
  • Tuin (T)
  • Verkeers- en verblijfdoeleinden (V)
  • Garagebox (b)
  • Groenvoorzieningen (G)
  • Gemengde doeleinden a (GDa)

Daarnaast is de gehele projectlocatie aangeduid met wijzingsbevoegheid I, en is op de aangegeven locaties horeca II toegestaan of een aan te leggen waterloop. Ook kent de locatie diverse bouwvlakken, waarbinnen gebouwd mag worden tot diverse bouw- en goothoogten. Een en ander is nader weergegeven op afbeelding 1.3.

verplicht

verplicht

Afbeelding 1.3: uitsnede bestemmingsplankaart "Delftwijk-Waterbuurt" (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl en QGIS, eigen bewerking)

Parapuplan "Parkeernormen Haarlem 2018"

Dit parapluplan voorziet in een toetsingskader om te kunnen bepalen of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid bij nieuwe bouwontwikkeling en/of gewijzigd gebruik. Daarnaast is een uniforme regeling voor parkeren, stallen, laden en lossen opgenomen. De toets aan de verkeer- en parkeeraspecten voor onderhavige ontwikkeling vindt plaats in paragraaf 4.8 van deze toelichting.

Reparatieplan B Haarlem 2019:

Op basis van dit bestemmingsplan valt de projectlocatie onder de gebiedsaanduiding "overige zone" die betrekking heeft op woonschepen. Het plan is daarmee in casu niet relevant wegens het ontbreken van water en woonschepen binnen het plangebied.

1.6 Bestemmingsplanprocedure     

Het bestemmingsplan Aart van der Leeuwstraat e.o. doorloopt de wettelijke procedure. Het conceptontwerpbestemmingsplan wordt op basis van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegestuurd aan de verschillende (semi)overheden en belangenorganisaties. Er heeft participatie in het kader van het stedenbouwkundig plan met onder andere de wijkraad plaatsgevonden. Er vindt geen participatie mbt het ontwerpbp plaats. De gemaakte opmerkingen van de wijkraad en de reacties op basis van het wettelijke vooroverleg, kunnen leiden tot aanpassing van het conceptontwerpbestemmingsplan Aart van der Leeuwstraat e.o.

Vervolgens geeft het college van burgemeester en wethouders het ontwerpbestemmingsplan vrij voor tervisielegging volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Na publicatie wordt het ontwerp gedurende zes weken ter inzage gelegd. In die tijd kan iedereen mondeling, digitaal dan wel schriftelijk zienswijzen indienen bij de gemeenteraad.

Na verwerking van de zienswijzen en mogelijke ambtelijke aanpassingen besluit de gemeenteraad over de vaststelling van het bestemmingsplan.

Na aanpassing van het bestemmingsplan met inachtneming van de door de raad aangebrachte wijzigingen wordt het vastgestelde bestemmingsplan weer zes weken ter inzage gelegd (aanvang beroepstermijn). Belanghebbenden die een zienswijze bij de gemeenteraad hebben ingediend kunnen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarnaast kunnen belanghebbenden beroep instellen tegen wijzigingen die de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft aangebracht.

1.7 Leeswijzer plantoelichting     

Dit hoofdstuk van de toelichting is de inleiding van het bestemmingsplan. Vervolgens gaat hoofdstuk 2 in op de bestaande ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied. De ontstaansgeschiedenis van het gebied verklaart namelijk de huidige verschijningsvorm voor een belangrijk deel. Hoofdstuk 3 behandelt het voor het plangebied relevante beleid. Hoofdstuk 4 bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten en de resultaten van de verschillende onderzoeken. Het gaat hierbij om alle zaken die kunnen leiden tot ruimtelijke beperkingen. Het uitvoeren van onderzoeken en het maken van analyses van het plangebied is nodig op basis van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hoofdstuk 5 beschrijft de visie op het plangebied en gaat in op ontwikkelingen die nu of mogelijk in de toekomst in het plangebied spelen. Hoofdstuk 6 gaat in op de juridische aspecten en licht de planregels, milieuzoneringslijst, waarderingskaart, verbeelding en de regeling voor bebouwing toe. Het laatste hoofdstuk beschrijft de financieel-economische uitvoerbaarheid en licht de uitkomsten van het gevoerde vooroverleg toe. Bij de toelichting hoort ook een aantal bijlagen. Daarmee sluit de toelichting af.

Hoofdstuk 2 ONTWIKKELING     

In dit hoofdstuk wordt zowel de bestaande als de toekomstige situatie beschreven. In bijlage 1 is het stedenbouwkundig plan d.d. november 2019 voor Aart van der Leeuwstraat e.o. opgenomen. Het stedenbouwkundig plan is opgesteld door MUST Stedebouw. In het stedenbouwkundig plan is een uitgebreide analyse en toelichting van de bestaande situatie en de beoogde ontwikkeling opgenomen. Bijlage 1 vormt tezamen met de beschouwingen in de paragrafen 2.1 en 2.2 derhalve de toelichting op de ontwikkeling.

2.1 Bestaande situatie en omgeving     

De huidige situatie aan de Aart van der Leeuwstraat e.o. bestaat uit 224 oude portiekflats verdeeld over vier bouwblokken, 24 garageboxen en enkele bedrijven aan de Jan Prinslaan. Het plangebied is ingericht in de jaren '50, waarbij is gekozen voor een hoogteverschil tussen de bouwblokken. De buitenste bouwblokken bestaan uit drie bouwlagen, waar de binnenste bouwblokken uit vier bouwlagen bestaan. De projectlocatie wordt ontsloten door middel van de Jan Prinslaan, waar deels eenrichtingsverkeer geldt, en de Generaal Spoorlaan. In de Aart van der Leeuwstraat en Gerard van Eckerenstraat geldt tweerichtingsverkeer, waarvoor eigenlijk geen ruimte is gezien de krapte van de straten. De huidige parkeerplaatsen zijn klein opgezet. Binnen elke twee bouwblokken is een binnentuin gesitueerd. De uitstraling van de buurt is vervallen en grauw, en is daarom toe aan een herontwikkeling. De woningen zijn sterk verouderd en voldoen niet meer aan de huidige eisen.

verplicht

Afbeelding 2.1: Plangebied huidige situatie (bron: MUST architecture)

2.2 Beschrijving ontwikkeling     

Stedenbouw

De beoogde ontwikkeling zal voorzien in de realisatie van circa 280 nieuwe sociale huurwoningen. Het stedenbouwkundig plan bestaat uit vier kavels van elkaar gescheiden door drie woonstraten. De buitenste twee bouwblokken van maximaal vier lagen zijn U-vormig en markeren zo de hoekpunten van de buurt. De middelste twee bouwblokken bestaan uit strokenbouw van maximaal vijf lagen, terugliggend ten opzichte van de Jan Prinslaan. Met een nieuw gezicht naar het Simon Vestdijkpark en Marsmanplein sluit het goed aan op de grootschalige stedelijke vernieuwing die al heeft plaatsgevonden. Met ruime groene straten en binnenterreinen wordt goed aangesloten op het deel van Delftwijk dat grotendeels de oorspronkelijke ruimtelijke opzet van de wijk zal behouden.

Groen

De binnenste bouwblokken krijgen een open uitstraling, om versterking te creëren met het reeds vernieuwde Marsmanplein en Simon Vestdijkpark en om een ecologische verbinding te maken. Om deze open uitstraling te bewerkstelligen is er voor gekozen de 24 garageboxen en de bedrijfsruimten aan de Jan Prinslaan na de sloop niet mee te nemen in het nieuwe plan. Op basis van een uitgebreide bomeninventarisatie is bepaald welke bomen het behouden waard zijn. Vervolgens is gekeken op welke wijze het bouwvolume het best gepositioneerd kan worden om zoveel mogelijk bomen, met toekomstwaarde, te kunnen behouden. Dit heeft geleid tot een verkaveling die dicht bij de bestaande verkaveling blijft. Een belangrijke uitzondering is de bebouwing langs de Jan Prinslaan.

Hier staan zestien markante Pluimiepen die door de sloop van de garageboxen aanzienlijk beter tot hun recht zullen komen. Daarom wordt hier geen nieuwe bebouwing gerealiseerd maar komt er juist meer ruimte voor groen, aansluitend op het Simon Vestdijkpark. Ecologisch gezien is het realiseren van zoveel mogelijk aaneengesloten groen het meest waardevol. Door behoud van de groene binnenterreinen, collectieve voortuinen en de sloop van de garageboxen wordt het groen van het Simon Vestdijkpark verbonden met het groene hart van Delftwijk Zuid, het Arthur van Schendelplantsoen. Via de strokenbouw rond Nico van Suchtelenstraat staat dit groen in verbinding met de Jan Gijzenvaart.

De binnenterreinen met veel waardevolle bomen geven de woonomgeving een enorme kwaliteit. Daarom wordt ingezet op het behoud en versterken van de groene binnenterreinen. De vernieuwde binnenterreinen krijgen een collectief karakter, afgeschermd van de openbare ruimte door brede groene hagen.

De collectieve voortuinen blijven behouden en geven de straten een groen karakter. De collectieve groenstroken tussen de stoepen en de woningen aan de westzijde krijgen een ruiger en ecologischer karakter door middel van inheemse beplanting. Hier is ruimte voor waterberging bij zware regenval. De groenstroken aan de zuidzijde sluiten hierop aan en vormen een brede buffer tussen openbare ruimte en collectieve binnentuinen. De groenstroken aan de oostzijde krijgen een parkachtig karakter met gras en solitaire heesters en blokhagen tegen de gevel. De groenstroken onder de pluimiepen sluiten hierop aan en vormen zo de overgang naar het aangrenzende park. Inrichting van zowel collectieve als openbare ruimte vindt plaats in overleg met de gemeente.

Verkeer

De woonstraten van noord naar zuid kennen een asymmetrisch straatprofiel, net als in de huidige situatie. De inrichting verandert door de toepassing van eenrichtingsverkeer, waardoor de rijbaan smaller wordt, de straat minder uitnodigt hard te rijden en minder verharding nodig is. Aan de westzijde is een brede stoep met daarlangs schuin parkeren, aan de oostzijde een smallere stoep met langsparkeren.

In het ontwerp van de gebouwen en in de openbare ruimte wordt aandacht besteed aan aantrekkelijke fietsparkeervoorzieningen. Bewoners worden gestimuleerd te lopen en te fietsen naar de nabijgelegen voorzieningen door de openbare ruimte, door situering van woningentrees, de gewijzigde verkeersstructuur, gezamenlijke fietsenbergingen en oplaadpunten voor scootmobiels en e-fietsen.

Tevens biedt de versmalling van de straat ruimte aan parkeerplaatsen die qua maatvoering voldoen aan de huidige normering.

Programma en doelgroep

De beoogde ontwikkeling heeft als doel om te voorzien in de woningbehoefte van vooral één- of tweepersoonshuishoudens. Voor deze groep huishoudens zijn relatief weinig betaalbare sociale huurwoningen beschikbaar in Haarlem. Gezien de woningkrapte op de Haarlemse woningmarkt, zal het plan uit meer bouwlagen worden voorzien dan in de huidige situatie. De buitenste bouwblokken worden vier bouwlagen hoor, waar de middelste bouwblokken vijf bouwlagen hoog worden. Alle bouwblokken worden voorzien van een lift en een collectieve inpandige fietsenstalling. Ook worden er punten geïntroduceerd waar scootmobiels en elektrische fietsen opgeladen kunnen worden.

verplicht

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER     

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

Dit besluit legt nationale ruimtelijke belangen vast. Het beleid is erop gericht om het aantal regels terug te dringen. De ruimtelijke onderwerpen van nationaal belang zijn daardoor beperkt. Hierdoor is onder andere de aanwijzing van nationale landschappen vervallen.

Het Rijk maakt bijvoorbeeld geen landsdekkende woningbouwafspraken meer, alleen nog in de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad. Het Rijk benoemt alleen nog landelijke doelstellingen om de woningmarkt goed te laten werken. Het landschapsbeleid gaat ook naar de provincies. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er met een gebied moet gebeuren

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte legt geen restricties op voor onderhavige locatie.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

In maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie heeft verschillende nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte, Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving, de agenda Landschap, de agenda Vitaal Platteland en de Pieken in de Delta.

De rijksoverheid streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De ruimtelijke structuur van Nederland heeft zich ontwikkeld van steden in een landelijk gebied naar stedelijke regio's in interactie met landelijke en cultuurhistorische gebieden. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Zij verdienen het vertrouwen dat ze dat op een goede manier doen. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijk ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • Een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport, greenports en de valleys.
  • Over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed.
  • Een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

In de structuurvisie zijn dertien nationale belangen benoemd. De nationale belangen, die worden benoemd, betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden. Geen van deze nationale belangen zijn van toepassing op dit project en daarmee wordt beleid hierover overgelaten aan de provincie en de gemeente.

Voor onderhavig plan is vooral relevant de bevordering van krachtige steden. Behoud van het stedelijke draagvlak voor voorzieningen en van voldoende stedelijke 'massa' en de daarbij horende economische agglomeratievoordelen is van groot belang. Het plan sluit aan bij het beleid ten aanzien van het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke cultuurhistorische waarden behouden blijven.

Het Barro legt geen restricties op voor onderhavige locatie.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking     

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. In voorliggend geval betreft het een stedelijke ontwikkeling aangezien de bestaande 224 woningen worden vervangen en aangevuld met circa 55-60 nieuwe woningen. Daarom dient aandacht besteed te worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. In paragraaf 4.1 wordt de ladder doorlopen.

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050     

De omgevingsvisie NH2050 is vastgesteld door de Provinciale Staten van Noord-Holland op 19 november 2018. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. De Omgevingsvisie richt zich op lange termijn ambities en –doelen, met oog voor kwaliteiten die de provincie langjarig wil koesteren en die proberen in te spelen op veranderingen en transities die tijd nodig hebben. De visie spreekt zich dus uit over het Waarom en ten dele over het Wat. Onder de hoofdambitie, Balans tussen economische groei en leefbaarheid, zijn samenhangende ambities geformuleerd. De ambities zijn uitgewerkt in zogenaamde samenhangende bewegingen naar de toekomst. In die bewegingen worden meerde ontwikkelprincipes gehanteerd. Alle ontwikkelprincipes hangen met elkaar samen.

De visie laat in algemene zin zien wat onze ontwikkelprincipes zijn voor de hele provincie om een hoge leefomgevingskwaliteit te bieden. Deze principes zijn overkoepelend: ze gelden voor de hele provincie. Hierbij komen de thema's gezondheid, veiligheid, klimaatadaptatie en landschap aan bod, alsook een aantal generieke principes voor het gebruik van de fysieke leefomgeving. Daarnaast schetst de provincie vijf samenhangende bewegingen. Bewegingen die laten zien hoe wordt omgegaan met opgaven die op de samenleving afkomen en die de provincie wil faciliteren. Dat wordt gedaan door een aantal ontwikkelprincipes en randvoorwaarden mee te geven om de beweging naar de toekomst te kunnen maken. Het gaat om de volgende vijf bewegingen:

  • Dynamisch schiereiland – hier is het benutten van de unieke ligging leidend waarbij de kustverdediging voorop staat en waar toeristische en recreatieve kansen benut kunnen worden en natuurwaarden worden toegevoegd.
  • Metropool in ontwikkeling – hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad gaat functioneren en dat de reikwijdte van de metropool groter wordt. Door het ontwikkelen van een samenhangend metropolitaans systeem wordt de agglomeratiekracht vergroot.
  • Sterke kernen, sterke regio's – deze beweging gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die daarmee het voorzieningenniveau in de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden en de kernen hun herkenbare identiteit behouden.
  • Nieuwe energie – in deze beweging gaat het over het benutten van de economische kansen van de energietransitie en circulaire economie.
  • Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving – deze beweging gaat over het ontwikkelen van natuurwaarden in combinatie met het versterken van de (duurzame) agrifoodsector.

Alle vijf bewegingen hebben een economische drijver.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening     

Naast de Omgevingsvisie heeft de provincie een verordening vastgesteld waarin regels zijn opgenomen die de provinciale belangen beschermen. De provincie is momenteel bezig met het schrijven van een Omgevingsverordening. Aangezien deze nog niet is vastgesteld, geldt momenteel nog de PRV van 1 februari 2019. Op 14 januari 2019 hebben Provinciale Staten een wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld. Deze geconsolideerde versie is na wijziging in werking getreden op 1 februari 2019. Voor dit project is het beleid ten aanzien van stedelijke ontwikkelingen van belang. Artikel 5a van de PRV gaat hier op in.

Artikel 5a Nieuwe stedelijke ontwikkeling:

  1. Een bestemmingsplan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.
  2. Gedeputeerde staten stellen nadere regels aan de afspraken bedoeld in het eerste lid. Artikel 5a sluit aan op de wettelijk verplichte toepassing van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking, zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In deze versie van de PRV zijn eerdere regels over het aantonen nut en noodzaak en het benutten van binnenstedelijke mogelijkheden van de betreffende marktregio uit de PRV gehaald, omdat het al bij wet is geregeld in artikel 3.1.6 van het Bro.



Doordat de regels die samenvallen met de Ladder uit de PRV zijn gehaald, komt het accent in de PRV te liggen op datgene wat niet in de wet is vastgelegd: de regionale afspraken. Al eerder zijn in de PRV voor woningbouw regionale afspraken in de Regionale Actie Programma's (RAP's) verplicht gesteld.

Omdat het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) via de Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) al regels stelt over 1) aantonen nut en noodzaak en 2) onderzoeken van binnenstedelijke mogelijkheden, zijn deze regels niet meer in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) opgenomen. Daarmee komt de regionale afstemming in de PRV centraal te staan als het gaat om nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Regionale afstemming is niet in het Bro via de Ladder geregeld en blijft daarom in de PRV gehandhaafd. Aan deze voorwaarde is voldaan.

Op basis van het provinciaal beleid is de ontwikkeling enkel mogelijk indien de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Andere beperkingen zijn op basis van de Omgevingsvisie en PRV niet van toepassing.

3.2.3 Watervisie 2021     

Met de Watervisie 2021 zoals vastgesteld op 16 november 2015 geeft de provincie Noord-Holland vervolg aan het Provinciaal Waterplan 2010-2015. De Watervisie is afgestemd met de Stroomgebiedbeheerplannen uit de Kaderrichtlijn Water. De Watervisie is een strategisch beleidsdocument voor de periode 2016-2021 en beschrijft de ambitie en kaders voor het regionale waterbeheer in Noord-Holland richting 2021 met doorkijk naar 2040. De Watervisie is integraal onderdeel van het strategisch omgevingsbeleid en heeft een directe relatie met de provinciale structuurvisie. In de Watervisie richt de provincie zich op de thema's veilig, schoon en voldoende water en werkt die uit in doelstellingen voor onder andere veilige dijken en duinen, robuuste inrichting van het achterland, rampenbeheersing bij overstromingen, kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater, zoetwatervoorziening en het tegengaan van wateroverlast.

Paragraaf 4.8 beschrijft hoe in het plangebied met de waterhuishouding wordt omgegaan.

3.2.4 Archeologie     

Het archeologische beleid van het provinciaal bestuur van Noord-Holland ligt vast in de Provinciale Cultuurnota. Verder geeft de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie informatie over onder andere archeologische verwachtingen.

Paragraaf 4.10 werkt het aspect archeologie verder uit.

3.3 Gemeentelijk beleid     

3.3.1 Structuurplan Haarlem 2020     

Het Structuurplan geeft op hoofdlijnen de ruimtelijke ambities en wensen voor de stad voor de periode 2005-2020. In de toekomst wil Haarlem de bestaande aantrekkelijkheid behouden en verder uitbreiden. Haarlem wil voor zijn inwoners een levendige en veilige stad zijn met veel aandacht voor een leefbare woonomgeving en voldoende voorzieningen voor alle leeftijdsgroepen. Voor bedrijven moet Haarlem nog interessanter worden als vestigingsplaats. De strategische ligging vlakbij Schiphol, Amsterdam en IJmond, de goede bereikbaarheid over de weg en per openbaar vervoer, en de aanwezigheid van een hoogopgeleide beroepsbevolking spelen daarbij een cruciale rol.

De speerpunten van beleid zijn profilering op een duurzaam goed woonklimaat, versterking van de zakelijke dienstverlening en versterking van de culturele en toeristische wervingskracht.

Uitgangspunt voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haarlem is dat bewust met schaarse ruimte wordt omgegaan en dat er contrasten in de stad zijn. Naast plekken waar dynamiek wordt voorgestaan (in herstructureringsgebieden, op knooppunten van openbaar vervoer en in veranderzones) zijn er ook rustige woonwijken waar plaats is voor ondersteunende wijkvoorzieningen.

verplicht

Afbeelding 3.1: uitsnede OPH-Zones, verandergebieden (bron: Structuurplan 2020 Haarlem)

Het plangebied valt binnen het 'verandergebied Jan Gijzenzone' (zie afbeelding 3.1, OPH-zone 1, verandergebied). Echter zijn de concrete plannen voor de Delftwijk niet in het Structuurplan opgenomen, gezien deze zijn vastgesteld voor het opstellen van het Structuurplan. Het OPH geeft aan dat er meer geïnvesteerd moet worden in aandachtswijken, zoals de Delftwijk.

3.3.2 Structuurvise openbare ruimte Haarlem 2040: Groen en Bereikbaar     

Op 21 december 2017 is de 'Structuurvisie openbare ruimte 2040' door de raad vastgesteld. De drie belangrijkste thema's uit de structuurvisie zijn: mooi, veerkrachtig en sterk. Uit deze thema's volgen de vier belangrijkste doelen van de structuurvisie:

  1. Aantrekkelijke stad
  2. Gezonde stad
  3. Metropolitane economie
  4. Bereikbare stad



Om deze doelen na te streven heeft de gemeente Haarlem een aantal duidelijke keuzes moeten maken. De ruimere binnenstad is het domein van voetgangers en fietsers, terwijl het autoverkeer via de Regioring rond de stad wordt geleid (zie afbeelding 3.2). De omliggende wijken worden beter aangesloten op het centrum, fietspaden worden verbreed en ook de openbare vervoerverbindingen zijn en worden verbeterd.

verplicht Afbeelding 3.2: Visiekaart Haarlem, plangebied aangegeven met zwarte pijl (bron: Structuurvisie openbare ruimte 2040)

De verschillende ruimtelijke, economische, sociale, klimaat- en verkeerskundige aandachtspunten vragen om maatwerk. Afhankelijk van de positie in de stad krijgen de aandachtspunten een andere uitwerking. Daarbij worden drie zones onderscheiden: de binnenstad, het centraal stedelijk gebied/ondernemerszone en het stedelijk gebied. Delftwijk behoort tot het stedelijk gebied van de gemeente Haarlem.

Stedelijk gebied

Buiten de binnenstad en het centraal stedelijk gebied bevinden zich de jongste wijken van Haarlem,welke zowel voor- als naoorlogs zijn. In vooroorlogse wijken is meer openbare ruimte en voldoende groen aanwezig. Ook is er veel menging van verschillende functies. Daarentegen is er in de naoorlogse wijk juist geen sprake van menging van de functies wonen en werken. Op straat is er meer ruimte voor groen, bomen, spelen en parkeren dan in het centraal stedelijk gebied.

Ondanks dat er meer openbare ruimte is in het stedelijk gebied, focust de ontwikkelingrichting op het gebruik van de fiets. Ook biedt de ruimere opzet van de openbare ruimte mogelijkheden voor de uitbreiding van het waternet.

Om in 2040 tot een groene en bereikbare stad te komen, maakt Haarlem twaalf hoofdkeuzes, bestaande uit:

  1. verblijfskwaliteit
  2. recreatieve mogelijkheden en routes
  3. ruimte voor stadsnatuur
  4. gezonde straatbomen
  5. klimaatadapties
  6. ruimte voor de voetganger en kwaliteit van de looproutes
  7. de fiets binnen de stad
  8. duurzame mobiliteit
  9. de auto te gast in het centraal stedelijk gebied
  10. het versterken van de HOV-corridor
  11. ketenmobiliteit
  12. bundelen op de grote ring

De gemeente Haarlem heeft de twaalf hoofdkeuzes vastgesteld aan de hand van een afwegingsmethodiek, bestaande uit een prioriteitsstelling en de te doorlopen processtappen. De prioriteitsstelling houdt in dat de claims op de openbare ruimte altijd in een vaste volgorde worden beoordeeld. De belangrijkste prioriteit die de gemeente stelt is het beschermen en versterken van de groenstructuur. Daarna volgen het beschermen en versterken van de waterstructuur, inpassen van de benodigde extra klimaatadaptiemaatregelen, het afwegen van ruimte voor de mobiliteit en de benodigde ruimte voor objecten en parkeren. De processtappen zijn verdeeld in drie stappen, waarbij de eerste stap bestaat uit inventariseren en realiseren van themakaarten van het vigerende beleid. Vervolgens worden in de tweede stap enkele deelstappen uitgewerkt ten behoeven van het ontwerpproces. De derde stap bestaat uit het vastleggen van het resultaat van de processtappen in een ruimtelijk en functioneel programma van eisen voor het project.

De herontwikkeling van de Aart van der Leeuwstraat e.o. draagt bij aan het verbeteren van de verblijftkwaliteit in Haarlem-Noord. De oude portiekflats zijn vervallen en aan vervanging toe. De staat van de portiekflats is zodanig teruggelopen, dat renoveren niet optioneel is. Verblijfskwaliteit heeft niet enkel betrekking op de staat van de woningen, maar ook op de uitstraling van de buurt. Zowel de trottoirs van de Aart van der Leeuwstraat e.o. als de openbare weg zijn aan vervanging toe. De openbare weg bevat een dusdanig aantal gaten en kuilen. De trottoirs zijn niet uitnodigend en bieden niet genoeg ruimte voor meerdere voetgangers. De stadsnatuur zal worden vormgegeven door middel van de openbare tuinen die zich tussen twee appartementencomplexen in bevinden.

3.3.3 Ontdekking van de tuinstad     

De Delftwijk heeft de afgelopen jaren een flinke impuls gehad door de aanleg van het Simon Vestdijkpark en het vernieuwde Marsmanplein. De transformatie van de wijk is echter nog niet helemaal voltooid, enkel het zuidelijke deel van de wijk dient vernieuwd te worden waarin een belangrijke vervolgstap de sloop van 224 portiekflats, 24 garageboxen en 4 bedrijfsruimtes is. Pré Wonen is de eigenaar van de grond en is voornemens om circa 280 nieuwe sociale huurwoningen terug te bouwen. De visie van het plan bestaat onder meer uit:

  • Het realiseren van goed betaalbare sociale huurwoningen;
  • Het creëren van een nieuw evenwicht;
  • Het ontdekken van de tuinstad;
  • Het realiseren van nieuwe waarden in de oude buurt.



Daarnaast spelen drie waarden een belangrijke rol bij het realiseren van nieuwe waarden in een oude buurt:

  1. Klimaatbestendig;
  2. Energiezuinig;
  3. Gezond.



Het stedenbouwkundig plan sluit goed aan op de grootschalige stedelijke vernieuwing die reeds heeft plaatsgevonden. Met ruime groene straten en binnenterreinen wordt goed aangesloten op het deel van Delftwijk dat grotendeels de oorspronkelijke ruimtelijke opzet van de wijk zal behouden. De nadruk ligt dan ook vooral op het behoud van bomen, het realiseren van mooie groene binnenterreinen en het creëren van aantrekkelijke straten.

Het stedenbouwkundig raamwerk biedt ruimte aan vier bouwblokken met groene binnentuinen en aantrekkelijke binnenterreinen. Door het behoud van oude, bestaande bomen liggen de buitenste twee bouwblokken dichter tegen de Jan Prinslaan aan dan de middelste bouwblokken. De huidige verkaveling bestaat uit stroken, waar de nieuwe verkaveling aan de buitenzijde uit U-vormen zal gaan bestaan.

De beoogde ontwikkeling biedt ruimte aan circa 280 sociale huurwoningen. De meeste woningen zullen beschikken over een oppervlakte van circa 55-65 m². Het merendeel van de woningen zal met een lift toegankelijk zijn. Daarnaast worden de woningen voorzien van een collectieve, inpandige fietsenstalling ter hoogte van de hoofdentree waar ook ruimte is voor scootmobielen. De binnentuinen zijn bereikbaar voor de aanwonende bewoners. Bovengenoemde levert vier bouwblokken op met sociale huurwoningen van hoge kwaliteit.

De hoofdlijnen van het plan kennen een symmetrische opzet, aansluitend op de bestaande symmetrische opzet van Delftwijk-Zuid. Typerend voor de naoorlogse woonwijk is echter dat er tegelijkertijd allerlei bewuste afwijkingen zijn bedacht in deze symmetrie. Dit spel tussen symmetrie en verbijzondering is een belangrijk ruimtelijk en beeldbepalend principe dat in de uitwerking van het stedenbouwkundig plan is meegenomen. De binnenste bouwblokken zullen dan ook vijf verdiepingen hoog worden, terwijl de buitenste bouwblokken vier verdiepingen hoog worden. De woningen aan de westzijde van de straten krijgen een terras op de begane grond.

3.3.4 Ruimtelijke kwaliteit     

In de Nota Ruimtelijke Kwaliteit (2012) wordt een integrale stadsbrede visie gegeven op ruimtelijke kwaliteit die voor ieder nieuw ruimtelijk plan de basis vormt. Met de visie wil Haarlem kernachtig uitdragen waar haar kracht en haar ambitie ligt. De relatie tussen duurzaamheid, in de zin van toekomstbestendigheid en de kwaliteit van de leefomgeving, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit is een belangrijk thema van de visie. Er zijn tien gouden regels geformuleerd die een prioriteit voor ruimtelijke ontwikkeling in Haarlem uitspreken. De Nota Ruimtelijke Kwaliteit (2012) bestaat uit twee delen. Het eerste deel is de Visie op Ruimtelijke Kwaliteit. Deel twee is het Beoordelingskader voor Ruimtelijke Kwaliteit. De in deel 2 opgenomen criteria hebben betrekking op alle vergunningplichtige plannen.

Het plangebied ligt in het noorden van Haarlem, in het gebied dat in de nota behoort tot de 'geconsolideerde stad'. De gebieden die vallen onder de delen van de geconsolideerde stad bestaan uit gebieden waar de stedelijke structuur niet snel zal veranderen. Het gebied is te beschrijven als een aantal hoofdstructuren met daarachter een schakering van woonbuurten uit verschillende tijdsperiodes met elk hun eigen karakteristiek. Delftwijk en Sinnevelt zijn twee buurten uit de jaren zestig met destijds vernieuwende woningtypes en gemeenschappelijk groen. In de geconsolideerde stad zijn vooral de hoofdstructuren die de woonbuurten begrenzen van belang voor de ruimtelijk kwaliteit. De woonbuurten die achter deze hoofdstructuren zijn gelegen hebben elk een onderscheidend karakter dat behouden dient te worden. Echter is er een grote individuele vrijheid om deze woonbuurten invulling te geven.

De appartementen die worden gerealiseerd op de plaats van de oude portiekflats worden in dezelfde structuur teruggebouwd om aansluiting te zoeken bij de karakteristieken van de rest van de buurt. Vier gemeenschappelijke binnentuinen zullen vorm geven aan het groen in de buurt.

3.3.5 Wonen     

In de Woonvisie Haarlem 2021 - 2025 'Doorbouwen aan een (t)huis' wordt ingezet op doorbouwen. Meer, betaalbaarder en energiezuiniger woningaanbod in de Haarlemse wijken realiseren voor verschillende woningzoekenden samen met betrokken partners zodat de wijken vitaal en veerkrachtig blijven.

Er wordt gestreefd naar een toename van sociale huurwoningen, zodat de wachttijd korter wordt. De inzet is om meer woningen te creëren voor groepen die extra aandacht nodig hebben. Denk aan het verbeteren van de kansen voor starters de kansen op een sociale huurwoning. Mensen uit maatschappelijke opvang en beschermd wonen moeten kunnen uitstromen naar een zelfstandige of beschutte woning. Mensen die zorg nodig hebben, moeten zelfstandig kunnen (blijven) wonen. Haarlem wil een inclusieve stad zijn, een stad voor iedereen.

Toevoegen woningen 

Om bovenstaande reden moet in de periode 2020 tot en met 2025 7.200 woningen worden gerealiseerd, waarbij we streven naar gemiddeld 40% voor sociale huur en 40% voor middeninkomens. De sociale huurwoningen dienen voornamelijk aan de westkant van de stad gerealiseerd te worden. Aan de oostkant komen naast sociale ook duurdere woningen ter bevordering van gemengde wijken in de stad. Aan de oostkant van de stad is veel ruimte voor het toevoegen van woningen. Omdat de gemeente ziet dat de groep eenpersoonshuishoudens de komende jaren stevig zal groeien, en kleiner wonen in een stedelijke omgeving goed kan, is het logisch dat een groot deel van de nieuwe woningen uit kleine woningen zal bestaan. Bij nieuwbouw dient aandacht besteed te worden aan levensloopbestendig bouwen, flexibiliteit en duurzaamheid. Bij voorkeur gasloze woningen. De opgave is om met de toevoeging van woningen tegelijkertijd de ruimtelijke kwaliteit van buurten en wijken te verbeteren. In de wijken dient de verscheidenheid aan inwoners vergroot te worden, hoewel de wijken van elkaar mogen verschillen. Duidelijk is dat die verbetering niet alleen in de fysieke omgeving en alleen via het aanbod van woningen kan plaatsvinden, aandacht voor sociale infrastructuur is daarbij noodzakelijk. Haarlem realiseert de woningbouwopgave binnen de stadsgrenzen en blijft buiten de groene zoom. Dit gaat niet ten koste van de kwaliteit van het bestaand groen binnen de stadsgrenzen. De ruimtelijke kwaliteit is randvoorwaarde voor de ontwikkeling van (woning)bouwlocaties.

(Boven)regionale samenwerking

Haarlem is centrumgemeente in de samenwerking met Zuid-Kennemer land, IJmond en Haarlemmermeer op het gebied van onder meer beschermd wonen en maatschappelijke opvang. De beleidskaders hierin, worden regionaal opgesteld en uitgevoerd. Op woongebied werkt Haarlem ook samen met de regiogemeenten Zuid-Kennemerland en IJmond, de provincie Noord-Holland en met de Metropoolregio Amsterdam

Regionaal Woonakkoord Zuid-Kennemerland/IJmond 2021-2025

De gemeenten in de regio bouwen via het Woonakkoord de komende 5 jaar samen met de provincie Noord-Holland aan het behoud van een aantrekkelijke en gevarieerde woonregio, die toekomstbestendig is en waar voor alle doelgroepen plek is in samenwerking met betrokken partijen uitvoering en 20 geformuleerde doelen, waaronder:

  • voldoende woningen zijn in relatie tot de huidige en toekomstige vraag.
  • grote variatie aan aantrekkelijke woonmilieus waarover de regio beschikt en verder versterken.
  • een duurzame regio, verduurzamen van de woningvoorraad en realiseren woningbouw in principe binnenstedelijk, bij OV-knooppunten, klimaat adaptief en zoveel mogelijk circulair.
  • toegankelijk blijven voor alle inkomensgroepen.
  • Behoud van een betaalbare voorraad, uitbreiden op basis van de behoefte, en streeft naar een betere spreiding.
  • Het goed wonen voor allerlei doelgroepen, waaronder senioren en kwetsbare groepen.
  • Woningbouw, bereikbaarheid en economie dienen, voor zover dit mogelijk is, in samenhang ontwikkelen, zodanig dat ze elkaar versterken.

In het Woonakkoord 2021-2025 wordt vastgelegd welke bouwopgave elke gemeente tot en met 2030 heeft en welke plancapaciteit daarvoor beschikbaar is. De verwachte groei van de woningbehoefte in de periode 2019-2030 is 13.150 woningen. Voor de periode 2020-2030 dient de voorraad ten minste te worden uitgebreid met 11.650 woningen (Haarlem levert 7.400). Gemiddeld gaat het om minimaal zo'n 1.200 woningen per jaar (netto). Toevoeging zal vooral plaatsvinden door woningbouw en transformatie.

Relatie tot het plan

De herontwikkeling van de Aart van der Leeuwstraat e.o. voorziet in de vervanging van de 224 oude portiekflats om te voorzien in kwalitatieve sociale huurwoningen. De gemeente Haarlem heeft aangegeven dat een uitbreiding in het aantal sociale huurwoningen in dit project wenselijk is. Om deze reden zullen er maximaal circa 55 tot 60 extra sociale huurappartementen worden gerealiseerd.

Hoofdstuk 4 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN     

4.1 Ladder voor duurzame verstedelijking     

De Ladder voor duurzame verstedelijking is voor het eerst geïntroduceerd in de SVIR en is als motiveringseis verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Wettelijk kader

De Ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro. Artikel 1.1.1. definieert relevante begrippen:

Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;

Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.



Artikel 3.1.6 van het Bro:

Lid 2: de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.



Toelichting op gebruik

De Ladder is in de Nota van Toelichting (Stb. 2017, 182) gemotiveerd: “Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.

De projectlocatie maakt onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling omvat de herontwikkeling van 224 oude portiekflats en de toevoeging van circa 55 tot 60 nieuwe sociale huurappartementen en kan daarmee, gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, wel worden getypeerd als nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. In het kader van de Ladder van duurzame verstedelijking, dient de behoefte aan de ontwikkeling te worden aangetoond.

Uit paragraaf 3.3.5 is reeds gebleken dat er tot en met 2020 behoefte was aan een toevoeging van 4.300 nieuwe woningen in de regio Kennemerland-Zuid/IJmond en tussen 2020 en 2025 aan nog eens 3.200 nieuwe woningen. Daarnaast blijkt ook uit de Woonvisie dat wachtlijsten voor sociale huurwoningen de zeven jaar overschrijden. De herontwikkeling van de 224 oude portiekflats hoeft niet gemotiveerd te worden aan de hand van de Ladder voor duurzame verstedelijking, de circa 55 tot 60 extra sociale huurwoningen wel. Gezien de huidige krapte op de woningmarkt, de behoefte aan nieuwe woningen tot aan 2025 en zelfs 2030 en de lange wachttijden voor sociale woningen is deze uitbreiding met circa 55 tot 60 sociale huurwoningen zeer wenselijk. Daarnaast heeft de gemeente Haarlem juist aangegeven dat het zeer wenselijk zou zijn als niet enkel de oude portiekflats worden herontwikkeld, maar dat er extra sociale huurwoningen worden gerealiseerd in het project Aart van der Leeuwstraat e.o.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling is gelegen in bestaand stedelijk gebied en dat voldoende (regionale) behoefte bestaat voor de voorgenomen ontwikkeling. Het stedenbouwkundig plan draagt bij aan een hoogwaardige stedelijke omgeving, aan een verbetering van de leefbaarheid en aan een verbetering van de woningvoorraad. Er wordt voldaan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

4.2 Milieuzonering     

Om milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten te voorkomen worden grenzen gesteld aan de toelaatbaarheid van de bedrijfsactiviteiten. In de bestemmingsregels wordt bepaald welke bedrijfsactiviteiten worden toegelaten. Hiervoor wordt gebruikt gemaakt van de categorie-indeling op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' uit 2009. In deze brochure worden richtafstanden gegeven van functies op o.a. gevoelige bestemmingen.

Dit bestemmingsplan staat de vestiging van nieuwe bedrijven niet toe. Nabijgelegen gevoelige objecten (waaronder woningen) worden niet belemmerd, tevens worden geen bedrijven belemmerd in hun uitvoering.

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit. Het gebruik van milieuzonering biedt anderzijds de mogelijkheid om bepaalde bedrijvigheid te versterken, omdat deze zich (legaal) verder kan uitbreiden.

In de milieuzonering staat de typering van (woon) gebieden centraal. Bij het wel of niet toelaten van bepaalde bedrijvigheid in (woon)gebieden is gelet op onder andere de ligging van (potentiële) bedrijven ten opzichte van de omgeving, de mate van eventueel te verwachte hinder en het na te streven karakter van de buurt/wijk.

Door middel van een passende bestemmings- en gebruiksregeling kan het bestemmingsplan een bijdrage leveren aan een afname van overlast binnen het plangebied, door niet passende bedrijvigheid of activiteiten zoveel mogelijk te weren, te reduceren, of door hinder beperkende maatregelen te treffen.

Categorisering van bedrijven in en rondom het projectgebied 

Het grondgebied van Haarlem is ingedeeld in gebieden of zones. Deze opdeling is bepaald door specifieke kenmerken van die gebieden (waaronder aanwezige functies, bebouwingsdichtheid, ligging ten opzichte van wegen en stations e.d.). In die gebieden of zones zijn drie typen bedrijvigheid aan de orde:

  • bedrijven tot en met categorie A: deze bedrijven veroorzaken geen of nauwelijks hinder voor de omgeving. Deze bedrijven kunnen in hetzelfde pand gevestigd zijn als woningen.
  • bedrijven tot en met categorie B: dit zijn bedrijven die een lichte vorm van hinder kunnen voor de omgeving kunnen opleveren. Deze functie is goed mogelijk in een woonomgeving, maar een bouwkundige scheiding ten opzichte van woningen is daarbij dan wel vereist.
  • bedrijven tot en met categorie C: dit zijn bedrijven die een gemiddelde vorm van hinder voor de omgeving kunnen opleveren. Deze functie is onder voorwaarden goed mogelijk in een woonomgeving. Een ruimtelijke scheiding van de bedrijfsactiviteiten ten opzichte van woningen is daarbij vereist.



Onderzoek

Het plangebied kan goed getypeerd worden als een stedelijke omgeving waarbij vervolgens is aangesloten bij het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Hierbij worden de VNG-richtafstanden voor een rustige woonwijk toegepast.

In de nabije omgeving van het plangebied zijn vooral woningen gesitueerd. Aan de Generaal Spoorlaan bevinden zich enkele winkels en bedrijven zoals een kleine kringloopwinkels, verschillende kappers, een tattooshop en een dierenarts. Aan het Marsmanplein bevinden zich eveneens enkele kapperzaken, een kinderdagverblijf, twee supermarkten, een restaurant en andere winkels. Echter bedraagt de kortste afstand circa 30 meter en valt dit ruim buiten de VNG-richtafstanden.

Conclusie

De appartementen zijn inpaspaar in de omgeving. Vanuit bedrijven- en milieuzonering zijn geen belemmeringen te verwachten.

4.3 Bodem     

4.3.1 Inleiding     

Op grond van de Wet bodembescherming wordt getoetst of de aanwezige bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de beoogde functies in het bestemmingsplangebied. Voor het bestemmingsplangebied wordt beoordeeld op basis van de bodemkwaliteitskaart en op de aan/afwezigheid van locaties verdacht van bodemverontreiniging en uitgevoerde onderzoeken in het bestemmingsplangebied.

Informatie 

Milieukwaliteit van de bodem

Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Haarlemse bodemkwaliteitskaart vastgesteld (zie afbeelding 4.1). In 2018 is de bodemkwaliteitskaart geactualiseerd. In de Haarlemse bodemkwaliteitskaart worden acht bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld.

Zeven zones zijn op de kaart zichtbaar als geografische eenheden. Zone 8 heeft betrekking op openbare gebieden. Het bestaansrecht van deze zone bestaat in het feit dat ter plaatse van wegen een afwijkende kwaliteit wordt aangetoond dan de kwaliteit van het omliggende gebied. Het oppervlak van de bovengrond en ondergrond van deze zone verschillen van elkaar. Het bestemmingsplangebied Aart van der Leeuw e.o. is gelegen in de bodemkwaliteitszone 5.

verplicht

Afbeelding 4.1: Bodemkwaliteitskaart gemeente Haarlem (bron: gemeente Haarlem)

Bodemkwaliteitszone 5

De bodemkwaliteit in zone 5 is afkomstig van naoorlogse woonwijken, waarbij gebruik is gemaakt van een relatief schone grond. In deze bodemkwaliteitszone overschrijven de gehalten van lood, PAK en PCB de AW2000 waarden in de bovengrond (0,0 - 0,5 m-mv). Tevens overschrijden cadium, koper, kwik, lood, nikkel, zink, PAK, minerale olie, kobalt, PCB en EOX de 95-percentielen van de AW2000. De gemiddelde gehalten in de ondergrond (0,5 - 2,0 m-mv) overschrijden de AW2000 niet, maar de 95-percentielen overschrijden de AW2000 wel. Naar aanleiding van de bodemkwaliteitskaart blijkt dat de bodem geschikt is voor wonen en dat de grond opnieuw toepasbaar is, mits de ontgravingslocatie niet verdacht is voor locale bodemverontreiniging.

In onderstaande tabel zijn de gemiddelden en de P95-waarden van de bovengrond (0,0-0,5 m-mv) en ondergrond (0,5-1,5 m-mv) van de bodemkwaliteitszone 1 weergegeven.

verplicht

Tabel 4.1: Bodemkwaliteitszone 5, 2018 (bron: Bodemkwaliteitskaart gemeente Haarlem)

De gemeente Haarlem heeft voor haar beheergebied gebieds-specifiek beleid vastgesteld (Nota bodembeheer 5-9-2013, BBV nr: STZ/MIL 2013/232071). Voor het toepassen van grond in bodemkwaliteitszone 5 zijn Lokale Maximale Waarden vastgesteld. In de onderstaande tabel zijn de lokale maximale waarden voor bodemkwaliteitszone 5 weergegeven.

verplicht

Tabel 4.2: Lokale maximale waarden voor bodemkwaliteitszone 5 (bron: Nota bodembeheer gemeente Haarlem)

4.3.2 Onderzoek     

In maart 2020 is door Kwinfra een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de projectlocatie. Het onderzoek is als bijlage 2 terug te vinden. Hierbij is de huidige milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld.

Op basis van de verkregen onderzoeksresultaten kan een oordeel worden gegeven over de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van onderhavige onderzoekslocatie.

De zintuigelijk baksteen brokjes, baksteengruis en/of cementresten houdende bovengrond zand is licht verontreinigd met kwik en lood. De zintuiglijk schone bovengrond zand is ten hoogste licht verontreinigd met kwik, lood en/of PAK. De zintuiglijk schone ondergrond zand is niet verontreinigd me de geanalyseerde parameters. De zintuiglijk schone ondergrond veen is licht verontreinigd met kwik.

Het grondwater is niet verontreinigd met de geanalyseerde parameters.

De aangetoonde verontreinigingen met kwik, lood en PAK kunnen vermoedelijk (deels) gerelateerd worden aan de zintuigelijke bijmenging en/of verhoogde achtergrondwaarden.

Gezien de aangetoonde verontreinigingen wordt de hypothese onverdacht niet bevestigd. Echter, geven de onderzoeksresultaten een representatief beeld van de milieuhygiënische bodemkwaliteit en mede gezien de aangetoonde mate van verontreiniging is er geen aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend onderzoek.

De onderzoeksresultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek vormen derhalve geen belemmering voor de herstructurering van de woningen en afgifte van een omgevingsvergunning.

4.3.3 Conclusie     

Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan geconcludeerd worden dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de functie van woningen. Een nader onderzoek is niet nodig en het aspect bodem vormt geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.4 Geluid     

4.4.1 Inleiding     

In het kader van de Wet geluidhinder moeten geluidsgevoelige objecten voldoen aan de wettelijk bepaalde normering als het gaat om de maximale geluidsbelasting op de gevels. De limitatieve lijst geluidsgevoelige gebouwen bestaat uit:

  • woningen;
  • onderwijsgebouwen;
  • ziekenhuizen;
  • verpleeghuizen;
  • verzorgingstehuizen;
  • psychiatrische inrichtingen;
  • kinderdagverblijven.

Relevante geluidbronnen in het kader van de Wet geluidhinder zijn wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Op het moment dat een van bovenstaande functies ontwikkeld wordt in de nabijheid van voornoemde geluidbronnen of binnen de zones daarvan, zal middels een geluidsonderzoek aangetoond moeten worden of er voldaan wordt aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde. Daarnaast kan het als het gaat om bijvoorbeeld logiesruimtes (hotelkamers, recreatieve verblijven) wenselijk zijn om een goed en aangenaam binnenklimaat te kunnen waarborgen.

Aangezien woningen geluidgevoelig zijn, dient de geluidbelasting ter plaatse van de gevels van de beoogde ontwikkeling ten gevolge van wegverkeer van de N208 conform de Wet geluidhinder inzichtelijk gemaakt te worden.

4.4.2 Onderzoek     

In opdracht van Pré Wonen is door moBius consult bv in september 2020 onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeer, op de gevels van de nieuw te bouwen complexen aan de Aart van der Leeuwstraat, de Jan Prinslaan, de Gerard van Eckerenstraat, de P.C. Boutenstraat en de Generaal Spoorlaan. De nieuwbouw vervangt de 8 losse woongebouwen die in de huidige situatie op de betreffende locatie staan. De nieuwbouw bestaat uit 6 gebouwen, 4 rijblokken in midden en 2 u-blokken aan zijkanten. De eerste en laatste u-blokken bestaan uit 4 bouwlagen en de middelste vier woongebouwen uit 5 bouwlagen.

De woningen liggen binnen de zone van verschillende gezoneerde wegen, waarvan de N208, de P.C. Boutenstraat en de generaal Spoorlaan de belangrijkste en maatgevende geluidbronnen zijn. Verder liggen op korte afstand van de woongebouw een aantal wegen met een snelheidsregime van 30 km per uur. Deze wegen zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening in het onderzoek betrokken.

Uit het onderzoek blijkt dat in het project sprake is van de volgende situatie:

  • De geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de N208, de P.C. Boutenstraat en de Generaal Spoorlaan is op de gevels van een aantal woongebouwen hoger dan de voorkeursgrenswaarde. Er is geen sprake van overschrijding van de maximale grenswaarde ten gevolge wegverkeer op deze wegen.
    1. Het wegverkeer op de N208 leidt tot een maximale geluidbelasting van 53 dB. Er wordt een Hogere waarde vastgesteld van 53 dB voor de woningen in blok W;
    2. Het wegverkeer op de PC Boutensstraat leidt tot een maximale geluidbelasting van 56 dB. Er wordt een Hogere waarde vastgesteld van 56 dB op de woningen blok W;
    3. Het wegverkeer op de Generaal Spoorlaan leidt tot een maximale geluidbelasting van 55 dB. Er wordt een hogere waarde vastgesteld van 55 dB op de woningen in blok O;
  • De geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de andere gezoneerde wegen is in alle gevallen lager dan de voorkeursgrenswaarde.
  • De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeer op de 30 km per uur wegen is in het kader van een goede ruimtelijke ordening eveneens berekend en beoordeeld. De geluidsbelasting ten gevolge van de 30 km per uur wegen is over het algemeen en in relatie tot de normen uit de Wet geluidhinder voor gezoneerde wegen laag. Alleen de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeer op de Jan Prinslaan is hoger dan 48 dB. De hoogst berekende geluidsbelasting van deze weg bedraagt 49 dB (met aftrek) en wordt als acceptabel beoordeeld.

Om de realisatie van het project mogelijk te maken worden er hogere grenswaarden aangevraagd. In dit kader is onderzocht of de geluidsbelasting verlaagd kan worden met bron- en overdrachtsmaatregelen. De relatief hoge kosten voor bron- en overdrachtsmaatregelen aan en rond de relevante wegen worden als ondoelmatig beoordeeld.

Beleidsregels Hogere Waarden Wet Geluidhinder

Het college heeft in 2009 het Hogere waardebeleid vastgesteld. Een ambtshalve HW procedure voor een woning kan alleen worden gestart indien deze woning ten minste één geluidsluwe zijde heeft. Een geluidsluwe zijde betreft de zijde van een gebouw waar voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarden. Bij een geluidsbelasting groter dan 48 dB vanwege wegverkeer, moet een woning ten minste één geluidsluwe zijde hebben. De buitenruimten die als buitengebruiksruimten worden gebruikt moeten aan de geluidsluwe zijde zijn gesitueerd. Bij een geluidsbelasting groter dan 53 dB vanwege wegverkeer gelden de volgende woningindelingseisen:

  1. Verblijfsruimten moeten zoveel mogelijk aan de geluidsluwe zijde liggen.
  2. Ten minste één slaapkamer moet aan de geluidsluwe zijde liggen.

Toetsing beleidsregels

Toegespitst op dit plan betekent dit, dat er een geluidluwe gevel aanwezig moet zijn en een slaapvertrek aan deze gevel bij een geluidbelasting van meer dan 53 dB. In dit stadium is de uitvoering van de gebouwen nog niet geheel bekend. Om een geluidluwe gevel te hebben dienen de woningen “doorlopend' te zijn, met een voorgevel op het noordwesten en een achtergevel op het zuidoosten.

Bij de middelste vier woongebouwen is geen sprake van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Voor de meest westelijke en de meest oostelijke gebouwen is toetsing wel aan de orde. Bij elke woning kan een geluidluwe gevel en tenminste één slaapkamer aan de geluidsluwe zijde worden gerealiseerd. Vanwege de stedenbouwkundige opzet en optimale gebouwindeling is het niet mogelijk alle buitenruimten, zoals balkons en terrassen aan de geluidsluwe zijde te realiseren. Het betreft een terras op het maaiveld aan de Generaal Spoorlaan en de balkons op de kopse kanten aan de zuidzijde van de gebouwen. Om die reden wordt afwijking van het gemeentelijk beleid aanvaardbaar geacht en mogen buitenruimten, voor zover mogelijk gemaakt binnen het bestemmingsplan, die als gebruiksruimten worden gebruikt aan de niet-geluidsluwe zijde worden gesitueerd.

De woningsindelingseisen zijn met een voorwaardelijke verplichting opgenomen in artikel 6.3.1 Voorwaardelijke verplichting geluid.

4.4.3 Conclusie     

Het aspect geluid is onderzocht en getoetst aan het gemeentelijk geluidsbeleid. Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan in het kader van het aspect geluid uitvoerbaar is. Wel worden hogere grenswaarden verleend voor een aantal gevels en wordt bij de verder uitwerking van het plan getoetst aan de voorwaarden en gemeentelijke beleidsuitgangspunten uit deze hogere grenswaarden.

4.5 Luchtkwaliteit     

4.5.1 Inleiding     

De luchtkwaliteit is van belang voor de gezondheid van mens en dier en voor de kwaliteit van het milieu. In de Europese Unie zijn daarom grenswaarden afgesproken waaraan de concentraties van een aantal stoffen vanaf bepaalde ingangsdata moeten voldoen. Die grenswaarden en regelgeving om ze tijdig te bereiken en te handhaven zijn in Nederland opgenomen in de Wet milieubeheer, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen. Indien een bestemmingsplan vastgesteld of gewijzigd wordt, dient vast te staan dat de gevolgen voor de luchtkwaliteit voldoen aan die eisen (als gevolg van art. 5.16 lid 1 en 2). Die gevolgen worden bepaald door de verandering in gebruik en functies die door het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt ten opzichte van de bestaande (toegestane) functies. Maatgevend is de met de veranderingen samenhangende groei van het autoverkeer en de daardoor veroorzaakte uitstoot van de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). De Wet milieubeheer onderscheidt in artikel 5.16. lid 1 een aantal situaties waarin een bestemmingsplan voldoet aan de regels voor de luchtkwaliteit. Dit is ondermeer het geval indien aannemelijk is dat de ontwikkelingen 'niet in betekenende mate' (NIBM) gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit (artikel 5.16 lid 1 onder c). Nadere criteria om te bepalen of er sprake is van NIBM zijn gegeven in een AmvB Niet In betekenende Mate en een gelijknamige Regeling NIBM. Daarin is bijvoorbeeld aangegeven dat van NIBM ondermeer sprake is indien het bestemmingsplan een netto-uitbreiding met minder dan 1.500 woningen of 100.000 m2 BVO kantoren mogelijk maakt.

4.5.2 Onderzoek     

Voor de beoordeling of de beoogde ontwikkeling in 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit, gebruik gemaakt van de NIBM-tool.

verplicht

Afbeelding 4.2: Uitkomst NIBM-tool

Uit de NIBM-tool blijkt dat de bijdrage van 972 verkeersbewegingen (berekend aan de hand van de CROW-rekentool) niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

Om ook enig zicht te kunnen bieden in de optredende concentraties van stoffen in het plangebied wordt hieronder ook nader gekeken naar de berekende waarden. Er wordt eveneens voldaan aan de regelgeving van de luchtkwaliteit indien aannemelijk is dat wordt voldaan aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit (art 5.16 lid 1 onder a van de Wm).

Om een beeld te krijgen van de bestaande en te verwachten luchtkwaliteit in het gebied is gebruik gemaakt van de luchtkwaliteitskaarten die te vinden zijn op www.nsl-monitoring.nl/viewer/ (geraadpleegd op 5 maart 2020). Op de nsl-monitor is te zien dat ter plaatse van de projectlocatie de grootschalige achtergrondconcentraties in 2018 van stikstofdioxide NO2 23,6 µg/m3, van fijnstof PM10 20,9 µg/m3 en van fijnstof PM2,5 12,2 µg/m3 zijn. De grenswaarde voor toetsing voor stikstofdioxide NO2 is 40 µg/m3, voor fijnstof PM10 is 40 µg/m3 en voor fijnstof PM2,5 is 25 µg/m3 de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie. Wanneer de maximale bijdrage van het extra verkeer hierbij wordt opgeteld, zal de concentraties van zowel fijnstof als stikstofdioxide ruim onder de grenswaarden blijven.

verplicht

Tabel 4.3: achtergrondconcentraties NO2, PM10 en PM2,5 in het plangebied

4.5.3 Conclusie     

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Externe veiligheid     

4.6.1 Inleiding     

Voor het beschouwen van de externe veiligheid zijn het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen), het Bevb (Besluit externe veiligheid buisleidingen) en het Bevt (Besluit transportroutes externe veiligheid) relevant. In deze AMvB's staat beleid waarmee de risico's rondom risicobronnen tot maatschappelijk aanvaardbare proporties kunnen worden beperkt. Risicobronnen kunnen inrichtingen zijn (bedrijven waar gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen zoals ammoniak, chloor of LPG) of transportassen, zoals buisleidingen of wegen waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De meest effectieve manier om de risico's te beperken is het ruimtelijk scheiden van risicobron en risico-ontvanger. Concreet betekent dit hoe groter de afstand, hoe minder risico. De grens van het invloedsgebied wordt vaak bepaald door de 1% letaliteit-afstand (maar soms ook door een kleinere afstand). Dit is de afstand tussen risicobron en ontvanger, waarbij nog 1% van de ontvangers als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, komt te overlijden. Het invloedsgebied is een belangrijk begrip om te beoordelen of externe veiligheid voor een plangebied een te beschouwen aspect is.

4.6.2 Onderzoek     

Het plangebied is getoetst op het aspect externe veiligheid. Hierbij is gebruik gemaakt van de gegevens op de risicokaart van Noord-Holland. In afbeelding 4.3 is de ligging van het plangebied aangegeven met de dichtstbijzijnde risicovolle activiteiten zoals aangegeven op de risicokaart.

verplicht

Afbeelding 4.3: uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)

Buisleidingen

Op meer dan 700 meter van de projectlocatie bevinden zich zowel een gastonvangststation als een buisleiding van de Gasunie. Het plaatsgebonden risico (PR=10-6) van de het gasontvangststation betreft een richtafstand van 10 meter. Ten aanzien van het groepsrisico dient beoordeeld te worden of de ontwikkeling binnen het invloedsgebied van de leiding is gelegen. Als de ontwikkeling binnen het invloedsgebied van de leiding is gelegen, verplicht het Bevb het bevoegd gezag bij het vaststellen van het bestemmingsplan het groepsrisico te verantwoorden. Conform het attribuutrapport behorende bij de leiding, heeft de leiding een diameter van 168 mm en een maximale werkdruk van 40 bar. Dit betekent, conform het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen oktober 2016, dat de 1%-letaliteitsgrens van de buisleiding 70 meter bedraagt. De 100%-letaliteitsgrens bedraagt 50 meter. Omdat de projectlocatie op circa 700 meter afstand van de leiding is gelegen, valt de ontwikkeling buiten het invloedsgebied van de leiding en hoeft geen verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. De normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico in het Bevb vormen geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.

Transport van gevaarlijke stoffen (weg)

Het plangebied is gelegen op grote afstand van rijkswegen en provinciale wegen die zijn vrijgesteld voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en is daarmee gelegen buiten het invloedsgebied van rijkswegen en provinciale wegen.

De gemeente Haarlem beschikt niet over een route vervoer gevaarlijke stoffen. Hierdoor geldt dat bij het vervoer van routeplichtige gevaarlijke stoffen over gemeentelijke wegen de bebouwde kom moet worden vermeden. Het vervoer binnen de bebouwde kom mag alleen voor bestemmingsverkeer (ten behoeve van laden en lossen) en als er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is.

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de N208. De provinciale weg is vrijgegeven voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Het bestemmingsplangebied ligt voor de helft binnen de 200 m-toetsingszone van de weg en wordt afgeschermd door de woningen (appartementen) aan de P.C. Boutensstraat. In opdracht van de provincie NH zijn in 2010 tellingen uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er op de N208 geen sprake is van overschrijdingen van het groepsrisico. Het groepsrisico is op alle wegvakken kleiner dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde. De weg heeft geen 10-6/jaar contour. Met voorliggend bestemmingsplan worden circa 280 woningen mogelijk gemaakt, ten opzichte van de huidige 224. Dit is een toename van circa 55 tot 60 woningen. Aangezien het hier gaat om het toevoegen van kleine appartementen, is het aannemelijk dat de toevoeging van personen maximaal 152 bedraagt (worst case van 2 per woning). Er is sprake is van een toename van minder dan 10% van de dichtheid van het aantal personen in het invloedsgebied. Hierdoor neemt het groepsrisico iets toe. Deze toename zal gezien het feit dat het groepsrisico kleiner is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde niet leiden tot een overschrijding van de oriëntatiewaarde.

4.6.3 Conclusie     

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de herstructurering van het plangebied.

4.7 Verkeer en parkeren     

4.7.1 Inleiding     

Aart van der Leeuw e.o. is gelegen in het gebied schilcentrum, waar de auto meer wordt toegelaten dan in het centrum van de stad. Daarnaast wordt het gebruik van de fiets gestimuleerd door de realisatie van fietsparkeerplaatsen. Door middel van een mobiliteitsplan wordt ingespeeld op de toekomstige behoeften en wordt een stap gezet richting een leefbare en toegankelijke stad.

4.7.2 Beleid     

De gemeente Haarlem heeft haar parkeernormen opgenomen in de ‘Beleidsregels parkeernormen, 2015, gemeente Haarlem’. De parkeernormen voor woonfuncties zijn op 31 januari 2019 aangepast, naar aanleiding van een onderzoek naar het autobezit in Haarlem. Deze parkeernormen zijn opgenomen in ‘Getekend raadsbesluit Aanpassen parkeernormen voor woningen op basis van reëel autobezit in Haarlem (2018/747877)’.

In de parkeernormering is onderscheid gemaakt naar verschillende gebieden. De Aart van der Leeuwstraat is hierbij gelegen in de schil, het overloopgebied. De parkeernorm voor sociale woningen in de schil, het overloopgebied is: 0,9 parkeerplaats per woning waarvan 0,3 parkeerplaats per woning voor bezoekers.

4.7.3 Onderzoek     

In mei 2019 is door Goudappel Coffeng een onderzoek uitgevoerd naar de Parkeernormering voor de herontwikkeling van de Aart van der Leeuwstraat e.o. (bijlage 3 en 4 van het stedenbouwkundig plan dat terug te vinden is als Bijlage 1).

Parkeren

Aan de hand van de vastgestelde parkeernormen per functie is de totale parkeervraag voor de voorgenomen ontwikkeling berekend. Daarnaast is het parkeeraanbod bepaald. Het totale parkeeraanbod dat gerealiseerd wordt door Pré Wonen bestaat uit 216 parkeerplaatsen. De parkeernorm voor sociale huurwoningen in de gemeente Haarlem is vastgesteld op 0,9 parkeerplaatsen per woning, waarvan 0,3 parkeerplaatsen voor bezoekers. Door Goudappel Coffeng is een onderzoek uitgevoerd naar de parkeernorm voor meerdere scenario's. De huidige situatie bestaat uit 224 portiekflats. In de nieuwe situatie wordt één van de onderstaande scenario's uitgewerkt, variërend van 228 woningen tot 303.

verplicht

Tabel 4.4: uitkomst parkeernormen onderzoek Goudappel Coffeng

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat voor zowel de basisvariant als scenario 1 en scenario 2 over voldoende parkeerplaatsen beschikken bij een realisatie van 216 parkeerplaatsen. Echter resulteert 216 parkeerplaatsen in een tekort van respectievelijk twee en acht parkeerplaatsen voor scenario 3 en de voorkeursvariant betreffende 280 en 300 woningen.

Pré Wonen wil inzetten op de realisatie van de voorkeursvariant om woningen aantrekkelijker te maken voor starters en jongeren. Daarbij gaan ze uit van ongeveer 15 tot 20% van de woningen voor deze doelgroep. De woningen zijn met name geschikt voor één- tot tweepersoonshuishoudens gegeven de oppervlakte van 60 m². Uit onderzoeksresultaten van het CBS blijkt dat één- en tweepersoonshuishoudens een lager gemiddeld autobezit hebben, zie tabel 4.5.

verplicht

Tabel 4.5: gemiddeld aantal auto's per type huishouden, 2015 (bron: Goudappel Coffeng)

Naast het type huishouden is er ook een relatie tussen het oppervlakte van een woning, de waarde van een woning en het bezit van een auto. Tabel 4.6 visualiseert een onderzoek van de gemeente Haarlem naar de correlatie tussen het aantal vierkante meters van de woning, de waarde van de woning en het bezit van een auto. Hieruit blijkt dat het autobezit bij kleinere woningen lager is dan 0,9 parkeerplaatsen per woning.

verplicht

Tabel 4.6: Autobezit per woningwaarde en oppervlakte, gemeente Haarlem (bron: Goudappel Coffeng).

Het gemiddelde autobezit van eenpersoonshuishoudens en paren zonder kinderen is, conform de gegevens van CBS/Statline 0,79 auto per huishouden. Dit is 80% van het gemiddelde autobezit per huishouden (0,99 auto per huishouden). Gezien 20% van de te realiseren woningen voor deze specifieke doelgroep is bestemd, kan dit gedeelte van de parkeervraag met 20% worden gereduceerd waarbij de woningen kleiner zijn dan 60 m². Tabel 4.7 geeft de nieuwe parkeerbalans weer.

verplicht

Tabel 4.7: Resultaat parkeerbalans maatgevende moment scenario 3 en voorkeursvariant inclusief aanpassing (bron: Goudappel Coffeng)

Fietsparkeren

Elk portiek zal worden voorzien van een collectieve inpandige fietsenstalling. Tevens kan daar gebruik worden gemaakt van een oplaadpunt voor zowel de elektrische fiets als de scootmobiel.

Verkeersgeneratie

Op basis van de CROW-rekentool is de verkeersaantrekkende werking van de nieuwe woningen bepaald. De verkeersaantrekkende werking is afhankelijk van de functie en de ligging van het plangebied. Het plangebied is gelegen in de gemeente Haarlem, waarvan de stedelijkheidsgraad als zeer sterk stedelijk wordt beschouwd. Het CROW beschouwd een gemeente als zeer sterk stedelijk indien het aantal adressen per vierkante kilometer meer dan 2.500 bedraagt. De CBS gegevens van 2019 geeft aan de omgevingsadressendichtheid in de gemeente Haarlem 3.524 is. Daarnaast is het plangebied gelegen in de Delftwijk dat tot het schilcentrum kan worden gerekend.

Op basis van de CROW-rekentool betreft de verkeersgeneratie met inachtneming van bovenstaande uitgangspunten, op een gemiddelde weekdag 972 mvt/etmaal. In de oude situatie met 224 portiekflats betrof de verkeersgeneratie 725 verkeersbewegingen mvt/etmaal. Door de toevoeging van maximaal 76 woningen zal een extra verkeersgeneratie van maximaal 247 mvt/etmaal ontstaan.

Ontsluiting

De projectlocatie wordt ontsloten aan de Jan Prinslaan, waar gedeeltelijk éénrichtingsverkeer geldt. De ontsluiting vindt daarom plaats aan de oostelijke kant van het plangebied, aan de Generaal Spoorlaan. In de huidige situatie is er sprake van tweerichtingsverkeer in de Aart van der Leeuwstraat en de Gerard van Eckerenstraat. Echter zijn de straten relatief krap opgezet voor tweerichtingsverkeer. In de nieuwe situatie zullen de straten smaller worden, maar wordt er enkel gebruik gemaakt van éénrichtingsverkeer. De straat nodigt daardoor minder uit om hard te rijden en bovendien is er minder verharding nodig. Tevens biedt de nieuwe inrichting aan ruimer opgezette parkeerplaatsen, waar deze in de huidige situatie relatief klein zijn. De 247 mvt/etmaal zijn goed op te vangen op de Generaal Spoorlaan. Via de Jan Gijzenkade is de N208 te bereiken.

4.7.4 Conclusie     

In totaal worden 216 parkeerplaatsen gerealiseerd binnen het plangebied. Door Goudappel Coffeng is de totale parkeervraag afgezet tegen het aanbod. Op alle momenten is er sprake van voldoende parkeerplaatsen. Daarnaast worden ook voldoende fietsparkeerplekken gerealiseerd en blijkt uit het onderzoek dat de beoogde ontwikkeling zowel vanaf het voorterrein als vanaf de parkeergarage passend kan worden ontsloten.

4.8 Waterparagraaf     

4.8.1 Inleiding     

Een belangrijk ordenend principe bij ruimtelijke plannen is het waterbeheer: de zorg voor veiligheid tegen overstromingen en voor voldoende en gezond oppervlaktewater. Waterbeheerders worden in een zo vroeg mogelijk stadium betrokken bij het proces van ruimtelijke planvorming. De Watertoets is hiervoor het wettelijk geregelde procesinstrument, zie www.dewatertoets.nl. De resultaten van het doorlopen van dit proces van afstemming zijn weergegeven in deze waterparagraaf. Deze paragraaf benoemt de waterbeheerder, beschrijft het relevante beleid en het huidige watersysteem en gaat in op de effecten daarop van ruimtelijke ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.

4.8.2 De waterbeheerder in het plangebied     

Het hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheerfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.

4.8.3 Beleid     

Sinds 22 december 2009 is de nieuwe Waterwet van kracht. Deze nieuwe Waterwet regelt het beheer van grond- en oppervlaktewater en verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op basis van deze wet is in december 2009 het Nationaal Waterplan vastgesteld. In het Nationaal Waterplan worden antwoorden geformuleerd op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer voor Nederland.

Waterbeheerplan Rijnland

In het Waterbeheerplan 2016 – 2021 geeft het Hoogheemraadschap van Rijnland (hierna te noemen: Rijnland) zijn ambities aan en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. De vier hoofddoelen zijn [1] waterveiligheid, [2] voldoende water, [3] schoon en gezond water en [4] waterketen. Bij het doel 'waterveiligheid' wordt gestreefd naar het beschermen tegen overstromingen, gevolgbeperking en het voorbereiden op eventuele calamiteiten. Bij voldoende water wordt gestreefd naar juiste waterpeilen, instandhouding van het watersysteem, voorkomen van wateroverlast en voldoende zoetwater. Bij schoon en gezond water wordt gestreefd naar het verminderen van watervervuiling, ecologisch beheer en onderhoud, het realiseren van schone meren, plassen en natuurgebieden en schone en veilige zwemwaterlocaties. Bij het doel waterketen wordt gestreefd naar het op een doelmatige wijze verwerken van afvalwater en het verduurzamen van de verwerking van afvalwater en het optimaal hergebruiken van afvalwater. Het Waterbeheerplan 2016 – 2021 van Rijnland is te vinden op www.rijnland.net.

Keur en beleidsregels Rijnland

Rijnland dient haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder adequaat te kunnen uitvoeren. De “Keur” is een verordening van de waterbeheerder met juridisch bindende regels (gebod- en verbodsbepalingen). Zo zijn werken en werkzaamheden in en bij waterkeringen (dijken, kaden, duinen) en watergangen (sloten, vaarten, plassen) zonder of in afwijking van een vergunning op grond van de Keur niet toegestaan. Ook het aanbrengen van verhard oppervlak (bebouwing, bestrating) en het onttrekken van grondwater zijn in veel gevallen vergunningsplichtig. In de “Beleidsregels” die bij de “Keur” horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De “Keur en Beleidsregels” van Rijnland zijn te vinden op www.rijnland.net

Beleid riolering en afvalwaterzuivering Rijnland

Rijnland geeft de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater. Naast een voorkeursvolgorde voor afvalwater geldt voor de behandeling van hemelwater de zorgplicht. Rijnland geeft daarbij de voorkeur aan brongerichte maatregelen boven 'end-of-pipe' maatregelen.

Hierbij geldt de volgende toelichting. 'Hemelwater kan de capaciteit van riolering en zuivering aanzienlijk belasten. Dat is niet wenselijk en vaak ook niet nodig. Zeker bij nieuwbouw ontwikkelingen is het gescheiden aanbieden van hemelwater en afvalwater vaak een doelmatige maatregel. Rijnland volgt hierbij een de voorkeursvolgorde (rijksbeleid), waarbij vooropstaat het voorkomen van het ontstaan van afvalwater. Als er afvalwater is het zoveel mogelijk beperken van verontreiniging en waar mogelijk afvalwaterstromen scheiden. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). De uiteindelijke afweging wordt lokaal gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat'.

Het te lozen hemelwater mag geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater veroorzaken. Maatregelen om dit te bereiken zijn duurzaam bouwen, infiltratie, het toepassen van berm- of bodempassage en straatkolken met extra voorzieningen. Als ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of- als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel.

Integraal waterplan Haarlem

De gemeente Haarlem en het Hoogheemraadschap van Rijnland hebben eind 2004 het Integraal Waterplan Haarlem vastgesteld en in 2014 geactualiseerd. Centrale doelstelling van het Integraal Waterplan is het ontwikkelen en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond watersysteem. Het plan functioneert als strategisch kader voor gerelateerde beleidsvelden zoals het grondwater-, afvalwater-, en baggerbeleid. Om ervoor te zorgen dat het Haarlemse waternetwerk bestand is tegen klimaatsverandering (hoger zeeniveau, toename van de hoeveelheid en intensiteit van de neerslag), inklinking van de bodem, en verstedelijking (toename verhard oppervlak) is ruimte voor oppervlaktewater nodig.

Ruimte voor extra oppervlaktewater kan worden gevonden door het verbreden van bestaande watergangen, het graven van nieuwe watergangen en het weer open leggen van gedempte grachten. Doelstelling voor het oppervlaktewater is het creëren van een veilig watersysteem met voldoende afwaterend en bergend vermogen, een adequate doorstroming en maximale benutting van gebiedseigen water. Als streefbeeld heeft de gemeente voor ogen een verbeterd waternetwerk dat uitgebreid is met nieuw water.

Gemeentelijk Riolerlingsplan

Het GRP is een beleidsmatig en strategisch plan waarin het verbreed rioleringsbeheer (incl. financiën) en de visie op riolering voor de langere termijn worden beschreven. Met het GRP beschikt de gemeente over een instrument om systematisch inzicht te krijgen in de te beheren en onderhouden rioleringsobjecten en de wijze waarop de gemeente invulling geeft aan de wettelijke (milieu)eisen. Door het opstellen van het GRP wordt het verbreed rioleringsbeleid inzichtelijk en toetsbaar. Er zijn vier doelstellingen voor het GRP van toepassing, te weten:

  • het doelmatig inzamelen van het afvalwater en het hemelwater;
  • het transporteren van het rioolwater naar een geschikt lozingspunt;
  • het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast;
  • het beperken van vervuiling door overstorten middels aanleg van randvoorzieningen (o.a. BBB's) en afkoppelen.

Comepensatieregeling

Een algemene regel met betrekking tot de waterkwantiteit is het compenseren van een eventuele toename van verharding (wegen, gebouwen). Indien verharding in een gebied toeneemt, zullen waterhuishoudkundige maatregelen getroffen moeten worden om waterbezwaar als gevolg van de toegenomen verharding te voorkomen. Gemeente Haarlem en het Hoogheemraadschap van Rijnland stellen als richtlijn dat - indien gebouwd wordt en hierbij meer dan 500 m2 onverhard oppervlak omgezet wordt naar verhard oppervlak - minimaal 15 procent van de toename aan verharding gecompenseerd dient te worden in de vorm van oppervlaktewater.

Het uiteindelijk te compenseren oppervlak hangt af van overige maatregelen die de waterhuishouding in een gebied ten goede kunnen komen, zoals het vertraagd afvoeren van hemelwater. Voorbeelden zijn grasdaken en ontkoppeling van het rioolstelsel, waarbij het ontkoppelde water in de bodem geïnfiltreerd wordt. Tevens onderschrijft het Waterplan de noodzaak op het vlak van baggeren, afkoppelen, saneren overstorten, inrichten natuurvriendelijke oevers, en afkoppelen schone verharding, en het creëren van extra open water ter compensatie van toegenomen verharding

4.8.4 Relatie met ontwikkelingsplan     

Oppervlaktewater

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Wel grenst aan de noordkant van de Jan Prinsstraat het Wijkpark waar een flinke waterpartij is aangelegd. Deze watergang is geen primair oppervlaktewaterlichaam, maar wordt bestempeld als categorie overig.

Waterkwantiteit

De huidige situatie is reeds bebouwd en verhard met gebouwen, wegen, parkeerplaatsen en trottoir. In de nieuwe situatie komt de bebouwing terug, maar wordt de open ruimte anders ingericht waardoor er uiteindelijk minder verharding terugkomt. Er is uiteindelijk sprake van een afname van het aantal verharde vierkante meters met circa 1.021 m2, wat een gunstig effect heeft op het verweken van het hemelwater. In onderstaande tabel is de huidige verharding afgezet naar de nieuwe verharding.

verplicht

Daarnaast wordt de openbare ruimte rondom de woningen heringericht. De te realiseren collectieve groenstroken tussen de stoepen en de woningen aan de westzijde krijgen een ruiger en ecologischer karakter door middel van inheemse beplanting. Hier is ruimte voor waterberging bij zware regenval.

Grondwater

De grondwaterstanden in Haarlem zijn over het algemeen vrij hoog. Echter de

drooglegging in Delftwijk - Waterbuurt is over het algemeen voldoende (de

drooglegging bedraagt ook in natte periodes ongeveer 0,70 cm). In Haarlem liggen in veel gebieden in de openbare weg drainagesystemen. Ook Delftwijk - Waterbuurt kent een aantal wegvakken met drainagesystemen.

Riolering

Het bestemmingsplangebied heeft een gemengd rioolstelsel. Hierin wordt zowel het afvalwater als regenwater verzameld en naar de rioolzuivering in de Waarderpolder gevoerd. Het systeem heeft in het plangebied drie overstorten: twee overstorten in de Jan Gijzenvaart en een overstort in de Delft. Bij hevige regenval kan het systeem niet al het hemel- en afvalwater naar de zuivering transporteren en zal een deel van dit water via de overstorten op de Jan Gijzenvaart en de Delft geloosd worden.

4.8.5 Conclusie     

Het aspect water vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.9 Cultuurhistorie     

4.9.1 Korte historische schets     

Circa 10.000 jaar geleden maakten Noord- en Zuid-Holland deel uit van de Noordzee. 4.400 jaar later ontstonden er ter hoogte van de huidige duinen strandwallen. Op de strandwallen ontstonden eerst duinen en vervolgens zware bos. Het huidige Haarlem bevindt zich op de oudste en één na oudste strandwal van Nederland, die circa 56 eeuwen geleden is ontstaan. In het Kraonlingische tijdperk ontstond de nederzetting Harulahem: "huis op een open plek in een op zangrond gelegen bos". Harulahem is later verbasterd tot Haarlem.

In 1245 beschikte Haarlem over stadsrechten en ontwikkelde zich tot een voor die tijd belangrijke stad. Door de eeuwen heen zijn resten en andere sporen van vroegere bewoning verborgen geraakt in de Haarlemse bodem onder stuifafzettingen en kunstmatige ophogingen. De provincie Noord-Holland kent een Cultuur Historische Waardenkaart, waarin de Rijkstraatweg en Jan Gijzenkade als historisch geografische lijnen worden aangemerkt. Binnen het vigerende bestemmingsplan "Delftwijk - Waterbuurt" bevinden zich zestig gemeenschappelijke monumenten in vorm van de Heiligenhuisjes.

4.9.2 Beschrijving cultuurhistorie in het plangebied     

Op de Monumentekaart van de gemeente Haarlem is zichtbaar dat de projectlocatie geen cultuurhistorisch waarden kent. Binnen het gebied "Delftwijk - Waterbuurt" bevinden zich wel de Heiligenhuisjes aan de Jan Gijzenkade, Lekstraat en Eemstraat, welke zijn gekenmerkt als gemeentelijke monumenten.

4.9.3 Conclusie     

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Archeologie     

4.10.1 Inleiding     

In 1992 ondertekende onder andere Nederland het Verdrag van Valletta. Het doel van dit verdrag is het beschermen van het archeologische erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Het verdrag is verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) en de Erfgoedwet. De gemeente is op basis van artikel 38a van die wet verplicht om rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. De drie belangrijkste uitgangspunten van de Wamz zijn:

  • het behoud van archeologische waarden in de bodem;
  • de initiatiefnemer van het project dat tot bodemverstoring leidt, betaalt de kosten van archeologisch onderzoek;
  • het vroegtijdig integreren van de zorg voor het archeologisch erfgoed in de procedures van de ruimtelijke ordening.

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beheert de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Deze kaart bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. De terreinen zijn beoordeeld op verschillende criteria en ingedeeld in diverse categorieën archeologische waarden. In aanvulling op de AMK is er de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). De IKAW geeft voor heel Nederland, inclusief de bodems van grote wateren, de kans aan op het aantreffen van archeologische resten bij werkzaamheden in de bodem. Die trefkans is aangegeven in vier categorieën.

4.10.2 De Haarlemse bodem     

Het huidige Haarlem ligt zowel op de oudste strandwal, 56 eeuwen geleden ontstaan, als de op één na oudste strandwal van Nederland. Op deze strandwallen bouwden jagers en vissers in de nieuwe steentijd (vanaf 3600 v. Chr.) eenvoudige onderkomens. Vanaf de bronstijd (2000-800 v. Chr.) legden de mensen akkers aan en bouwden ze boerderijen. Vele eeuwen later, vanaf de Karolingische tijd, ontstond op een strategische plek aan het Spaarne de nederzetting Harulahem. Harulahem, wat huis(en) op een open plek in een op zandgrond gelegen bos betekent, is later verbasterd tot Haarlem. Haarlem ontwikkelde zich al snel tot een belangrijke stad in Holland en kreeg in 1245 stadsrechten. De resten van woningen, huisraad en andere sporen van vroegere bewoning zijn in de loop der eeuwen door natuurlijke processen en kunstmatige ophogingen verborgen geraakt in de Haarlemse bodem. Zo is de Haarlemse bodem een opeenstapeling geworden van diverse lagen van 56 eeuwen bewoningsgeschiedenis.

4.10.3 Verwachtingswaarde plangebied     

In afbeelding 4.4 is een uitsnede van de Archeologische Beleidskaart Haarlem zichtbaar, waarbij de projectlocatie met paars is omlijnd. Het grootste gedeelte van de projectlocatie valt binnen categorie 5 en slechts een klein gedeelte in het oosten van het plangebied valt in categorie 4.

  • Categorie 4: Bij bodemverstorende activiteiten van meer dan 2.500 m² en dieper dan 30 cm beneden het maaiveld dient een archeologisch rapport te worden uitgevoerd.
  • Categorie 5: Bij bodemverstorende activiteiten van meer dan 10.000 m² en dieper dan 30 cm beneden het maaiveld dient een archeologisch rapport te worden uitgevoerd.

verplicht

Afbeelding 4.4: Uitsnede Archeologische Beleidskaart Haarlem (ABH)

Circa de helft van het meest oostelijk blok in het plangebied bevindt zich in categorie 4. Het totale oppervlakte dat zich in deze gele zone bevindt is circa 1.000 m², dit is beneden de grens van 2.500 m². Het gehele plangebied bedraagt circa 20.000 m², echter wordt niet het gehele plangebied bebouwd. Het projectplan biedt veel ruimte aan groene binnentuinen en groen op straat. De huidige bebouwing wordt gesloopt, waardoor nieuwe bebouwing in de plaats wordt gerealiseerd. De oppervlakte van de bebouwing bedraagt circa 5.527 m², wat beneden de grens van 10.000 m² ligt in categorie 5. Tevens is de grond reeds geroerd bij de realisatie van de portiekflats in de jaren '50, waardoor mogelijke archeologisch vondsten reeds gevonden of verstoord zijn.

4.10.4 Conclusie     

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.11 Duurzaamheid en energie     

4.11.1 Inleiding     

Het Haarlems beleid ten aanzien van Duurzaamheid kent eisen en wensen. De Richtlijn Duurzaam Bouwen Haarlem (in ontwikkeling) vat dit beleid samen in concrete 'randvoorwaarden' en 'doeleinden' voor het bouwen.

Randvoorwaarden zijn gebaseerd op het rijksbeleid of bestaande wetten zoals bijvoorbeeld aardgasvrij bouwen en compensatiemaatregelen voor water en ecologie.

Doeleinden zijn ambities van de gemeente zoals natuurinclusief en circulair bouwen. Wanneer nieuw beleid wordt gemaakt of wordt aangescherpt wordt dat in de richtlijn toegevoegd. Bij elk project kan bepaald worden of er doeleinden zijn die als aanvullende randvoorwaarden gesteld worden. Bij elke stap van het ontwikkelproces wordt het pakket aan duurzaamheidsmaatregelen scherper geformuleerd:

  • Initiatieffase: In de eerste fase worden de duurzaamheidskansen en -risico's van de locatie gesignaleerd en verwoord in de startnotitie. Het ambitieniveau ten aanzien van duurzaamheid wordt (zo specifiek mogelijk) vastgesteld. Er wordt beoordeeld of/welke doeleinden toegevoegd kunnen worden aan de randvoorwaarden.
  • Definitiefase: Het pakket aan randvoorwaarden wordt op haalbaarheid onderzocht en opgenomen in het Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE). Door vaststelling in de raad van dit stuk worden de randvoorwaarden bestendigd. Daarnaast kan het vastgelegd worden in afspraken als: samenwerkingsovereenkomst of anterieure overeenkomst. Voor dit project is geen SPvE opgesteld.
  • Ontwerpfase: De randvoorwaarden worden verwerkt in het ontwerp door de ontwikkelende partij in een Stedenbouwkundig plan (zie bijlage 1) Plan (SP) en Inrichtingsplan IP). De gemeente toetst het resultaat aan het eind van deze fase, vóór bestuurlijke vaststelling (college van BenW).
  • Voorbereidingsfase: In het geval van een omgevingsplan kunnen de eisen vertaald worden in beleidsregels van het omgevingsplan en worden de uitgangspunten juridisch geborgd.

Als meetinstrument wordt de Gemeentelijke Praktijk Richtlijn Duurzaam Bouwen (GPR) gehanteerd. Met het rekeninstrument kunnen projecteigenaren zelf een alternatief maatregelenpakket samenstellen. GPR Gebouw zet ontwerpgegevens van een gebouw om naar prestaties op het gebied van kwaliteit en duurzaamheid.

Randvoorwaarden en doeleinden (30 september 2019):

Energie en Warmte 

Randvoorwaarde: Aardgasvrij bouwen 

Aardgasvrij bouwen wordt reeds als voorwaarde bij het bouwen gesteld. Het Rijk heeft per 1 juli 2018 de gaswet gewijzigd waardoor nieuwe gebouwen in principe geen gasaansluiting meer krijgen. Gemeente heeft de 'routekaart naar aardgasvrij 2040' vastgesteld.

Randvoorwaarde: Bijna energieneutraal bouwen (BENG)

BENG vervangt per jan 2021 de (EPC). Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat alle aanvragen van omgevings- vergunningen per 1 jan 2020 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG ). Deze vervangt de energieprestatie- coëfficiënt (EPC). De BENG is opgebouwd uit drie indicatoren: de maximale energiebehoefte, het maximale primair fossiel energiegebruik en het minimale aandeel hernieuwbare energie. De BENG-eisen gelden alleen voor nieuwbouw.

Doeleinde: Energieneutraal en -leverend bouwen 

De BENG-eisen gaan niet uit van volledige energieneutraliteit. De 'versnelling Duurzaamheidsprogramma' (2017) zet in op een klimaatneutraal Haarlem in 2030. Bij nieuwe bouwontwikkelingen waar de gemeente de randvoorwaarden bepaald, zal maximaal op deze ambitie ingezet moeten worden door energieneutraliteit of energieleverende gebouwen te realiseren.

Doeleinde: checklist Warmtebron 

Nieuwbouwprojecten kunnen bijdragen aan de energietransitie van omliggende bestaande bouw. De checklist geeft een indicatie of een ontwikkeling in theorie geschikt is voor een collectief warmtesysteem (Energiestrategie Haarlem, 2019)

Doeleinde: Warmtevoorziening via bodemwarmte

Om te voorzien in de benodigde warmtevraag wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van een bodemwarmtevoorziening. Indien in de omgeving al een warmtenet aanwezig is waar op kan worden aangesloten heeft dit de eerste voorkeur. Wanneer dit niet mogelijk is, wordt dit gemotiveerd. Bodemwarmtevoorzieningen moeten passen binnen eventueel aanwezige (lokale) bodemenergieplannen. (Routekaart aardgasvrij 2040, en Routekaart Versnelling Duurzaamheidsprogramma)

Klimaatadaptatie

Randvoorwaarde: Watertoets en watercompensatie

Een ontwikkeling mag niet leiden tot verslechtering van de waterhuishouding of een versnelde toename van de af-en aanvoer van water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden op naastgelegen percelen / gebieden en er wordt rekening gehouden met de gewenste stroombaan van het hemelwater. De watertoets is een wettelijke verplichting bij planvorming en moet uitwijzen of/hoeveel gecompenseerd dient te worden. Het watersysteem wordt robuust ingericht met waterbergings- en afvoermogelijkheden conform de watertoets.

Doeleinde: Toekomstbestendig watersysteem 

Het extra hemelwater wordt zoveel bovengronds geborgen en afgevoerd naar open water. Bij nieuwbouw wordt een toekomstbestendig watersysteem aangelegd met voldoende waterbergingscapaciteit. Dat houdt concreet in dat de ontwikkeling minimaal 70 mm water per m2 moet kunnen bergen op eigen terrein gedurende in een etmaal.

Doeleinde: Aanpak droogte en hittestress 

Een gebiedsontwikkeling mag niet bijdragen aan een versnelde bodemdaling, verslechtering van waterkwaliteit en hittestress in bestaand stedelijk gebied.

Groen en Ecologie

Randvoorwaarde: Natuurtoets en compensatiemaatregelen ecologie 

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet deze met een natuurtoets beoordeeld worden op ecologische effecten. Een quickscan ecologie maakt standaard deel uit van de uit te voeren onderzoeken. Deze quickscan kan als basis dienen voor een mitigatie- of compensatieplan in het kader van een ontheffingsaanvraag. Het ontwerp houdt rekening met uitkomsten van de quickscan en wordt hierop aangepast en past, als behoud niet mogelijk is, compenserende maatregelen toe. De compenserende maatregelen worden genomen voor de aangetroffen (beschermde) soorten. (o.a. Wet natuurbescherming 2017 en Ecologisch Beleidsplan 2013-2030, gemeente Haarlem)

Doeleinde: Natuurinclusief bouwen 

Om een gezonde, aantrekkelijke en toekomstbestendige leefomgeving voor mens en dier te maken, moet de natuur een volwaardige plaats krijgen bij het ontwerpen van nieuwbouw en (openbare) ruimte hier omheen. Behoud en aansluiten op de bestaande ecologische waarden is uitgangspunt. Indien behoud niet mogelijk is, dienen in het bouwproject compensatiemaatregelen te worden getroffen. Daarnaast liggen er grote kansen voor bevordering van natuur binnen bouwprojecten d.m.v natuurinclusief bouwen.

Circulair bouwen en ontwikkelen 

Randvoorwaarde: Milieu Prestatie Gebouwen (MPG)

Voor nieuwbouw dienen de waardes gehanteerd te worden conform bouwbesluit 2018. De Milieu Prestatie Gebouwen (MPG) geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. De MPG is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning verplicht. Er geldt voor de MPG een maximum grenswaarde van 1,0. (Bouwbesluit 2018)

Doeleinde: verbeterde Milieu Prestatie Gebouwen 

Het verhogen van de ambitie ten aanzien van de MPG is een concrete maatregel die bijdraagt bij aan deze doelstelling. Dat betekent dat waar mogelijk een lagere MPG-norm wordt voorgeschreven (hoe lager de norm, hoe beter de prestatie), te weten: 0,8

Doeleinde: Duurzame GWW 

De Aanpak Duurzaam GWW helpt om op een uniforme en systematische manier de juiste processtappen te zetten. Door duurzaamheid te verankeren in de bedrijfsprocessen geven partijen binnen de GWW-sector op een zelfde manier invulling aan duurzaamheid in projecten en zijn verwachtingen vooraf duidelijk. De aanpak Duurzaam GWW wordt gevolgd voor planvorming, aanleg, aanbesteding, beheer en onderhoud. Van de private partijen die GWW aanleggen wordt gevraagd mee te werken aan deze aanpak. (Grondstoffenakkoord, Green Deal Duurzaam GWW 2.0)

Doeleinde: Registratie materialen 

Bestaande stad is de grondstoffenmijn van de toekomst. Het opstellen van een materialenpaspoort en de registratie daarvan in het Madaster 7, of vergelijkbaar registratiesysteem, draagt bij aan het hergebruik van materialen. Het betreft een relatief eenvoudig uitvoerbare maatregel omdat het in de ontwerpfase wordt toegepast en geen uitvoeringskosten betreft.

Doeleinde: Toekomstbestendig ontwerpen Flexibiliteit bieden voor functionele verandering op termijn kan hoge kosten en materiaalverspilling bij een herbestemming of woningaanpassing voorkomen. De woonvisie vraagt aandacht voor flexibiliteit en duurzaamheid. (Doorbouwen aan een (t)huis, Woonvisie Haarlem 2017 - 2020)

Doeleinde: Afvalinzameling integreren in ontwerp 

De voorzieningen voor (gescheiden) inzameling van afval dienen bij de oplevering van nieuwbouwlocaties al op orde moeten zijn, zodat geen noodoplossingen worden ingezet. Daarom dienen voorzieningen zoals ondergrondse en inpandige containers in een vroege fase van het ontwerp geïntegreerd te worden.

Mobiliteit

Doeleinde: Stimuleren fiets en voetgangers door de bebouwing 

Voor iedere nieuwe woning schrijft het Bouwbesluit 2012 voor om een eigen berging voor het stallen van fietsen en scootmobielen met een minimale oppervlakte te realiseren. Op grond van de gelijkwaardigheidsbepaling mag er op een andere manier aan worden voldaan dan is aangegeven. De "Beleidsregel bergingen nieuwe woongebouwen Haarlem 2018" geeft voorwaarden daar aan. Tevens wordt er bij woongebouwen rekening gehouden met levensloopbestendigheid (d.m.v. stalling voor scootmobielen).

Doeleinde: Stimuleren fiets en voetgangers door de openbare ruimte

Het aantal autoritten moet gereduceerd worden en het is de bedoeling dat er minder parkeerplaatsen in de openbare ruimte komen. Ook bij (ver)bouwprojecten moet dit principe leidend zijn. Bijvoorbeeld met een aantrekkelijke looproute naar de dichtstbijzijnde HOV-halte of NS-station, autoparkeren op afstand en voldoende en comfortabele fietsenbergingen of -stallingen die gemakkelijker bereikbaar zijn dan de parkeerplaatsen voor auto's.

Doeleinde Duurzaam mobiliteitsplan

Binnen de 'beleidsregels parkeernormen' is het mogelijk om gebruik te maken van een mobiliteitsplan. Het uitwerken van een locatie specifiek mobiliteitsplan is een goede methode om bij te dragen aan de duurzame mobiliteitstransitie én te voorzien in voldoende ruimte voor parkeren. Het mobiliteitsplan wordt opgesteld door de initiatiefnemer en kan elementen bevatten over bijvoorbeeld deelauto's, goede fietsontsluiting i.c.m. nabijheid en OV etc.



Doeleinde: Fietsparkeren in ontwerp

In het ontwerp moet er aandacht zijn voor het fietsparkeren voor bewoners, maar ook voor bezoekers. Slimme locaties, goed bereikbaar en zeer comfortabel waardoor gebruikers verleid worden de fiets te verkiezen boven de auto. Een goede integratie van (voldoende) fietsparkeren in het ontwerp moet als doel hebben de ruimtelijke kwaliteit vergroten én om het gebruik van de fiets te stimuleren.

4.11.2 Onderzoek     

  • Aardgas vrij bouwen

In principe moeten gebouwen sinds 1 januari 2018 aardgasvrij worden opgeleverd. De nieuwe woningen in het plangebied Aart van der Leeuw e.o. zullen daarom gasloos worden opgeleverd. Gegeven de vele ontwikkelingen op dit gebied, wordt hier later een keuze in gemaakt.

  • Duurzame energie

De nieuwe woningen zullen worden voorzien van zonnepanelen op het dak ten behoeven van het gebruik van duurzame energie. De photovoltaic-panelen worden achter een verhoogde dakrand geplaatst.

  • Klimaatadaptieve openbare ruimte

De openbare ruimte rondom de projectlocatie zal klimaatadaptief worden ingericht. Hierbij wordt gedacht aan het inzetten van een bufferzone om hemelwater tijdelijk te bufferen.

  • Riolering

Ten behoeven van de beoogde ontwikkeling wordt de riolering vervangen. Hiervoor zal gebruik worden gemaakt van een gescheiden stelsel, waarbij hemel- en afvalwater van elkaar gescheiden worden.

  • Bomen

Voor de realisatie van de beoogde ontwikkeling dienen een aantal bomen gekapt te worden, waarvan de meeste bomen slecht en matig. De te kappen bomen (in totaal 57 stuks) zullen worden gecompenseerd met minimaal hetzelfde aantal nieuw te planten bomen van een goede kwaliteit. Zie voor een uitgebreide beschrijving paragraaf 4.12.3.1.

  • Groen

De beoogde ontwikkeling zal voorzien in de realisatie van veel groen door middel van de binnentuinen die zijn gesitueerd tussen elke twee blokken. Voor een uitgebreide beschrijving van het nieuwe groen, verwijzen wij naar paragraaf 4.12.3.1. Wat betreft natuurinclusief bouwen worden de volgende maatregelen in het plan geintegreerd:

  • Wadi's: er worden Wadi's gerealiseerd die als natuurlijke waterbuffering dienen;
  • Verblijfplaatsen: er worden verblijfplaatsen gerealiseerd voor insecten (drachtbomen voor honingbijen), vogels en vleermuizen (in de vorm van bijvoorbeeld ingebouwde nestkasten).
  • Stedenbouw: de ecologische verbinding wordt versterkt en bevorderd door het verwijderen van de garages en het toevoegen van groen, waardoor er een verbinding ontstaat met het aangrenzende park.

  • Circulair bouwen

Er wordt aangesloten bij de eisen vanuit het Bouwbesluit ten aanzien van circulair bouwen.

  • Mobiliteitsplan

Fietsgebruik wordt gestimuleerd en de fietsen kunnen geparkeerd worden in ofwel de eigen berging, of een mogelijke gezamelijke fietsenberging. Tevens worden er oplaadpunten gecreëerd waar zowel elektrische fietsen als scootmobiels opgeladen kunnen worden. De scootmobiels kunnen inpandig geparkeerd worden. Voor fietsvoorzieningen voor bezoekers is het volgende in de uitvraag voor de nadere uitwerking van de plannen opgenomen:

  1. Straatwerk aansluiten van de algemene entrees en de entrees van de woningen naar het openbare straatwerk. Materialen en uitvoering conform eisen gemeente.
  2. Voor elke hoofdentree een opstelplaats voor fietsen van bezoekers en huurders die snel in/uit gaan. Fietsenbeugels plaatsen volgens de norm 1 beugel per 5 woningen.
  3. De voetpaden zullen worden verbreed en zal tevens over een groene uitstraling bezitten, wat bevorderlijk is om te gaan wandelen.

4.11.3 Conclusie     

In lijn met de beleidskaders en ambities van gemeente Haarlem wordt op voldoende wijze ingezet op duurzaamheid en energie bij de beoogde herontwikkeling van de Aart van der Leeuwstaat e.o.

4.12 Groenparagraaf     

4.12.1 Inleiding     

De groenparagraaf biedt inzicht in de kwaliteit en de kwantiteit van het aanwezige groen binnen het plangebied. Deze paragraaf beschrijft niet alleen duidelijk welke effecten dit bestemmingsplan heeft op het aanwezige groen, maar gaat ook in op de kansen voor en de bescherming van groen.

4.12.2 Beleid     

De hoofdgroenstructuur ligt vast in de Structuurvisie Openbare Ruimte "Haarlem 2040: Groen en Bereikbaar" . Doelstelling is zowel versterking van groen met ecologische waarde als van groen met stedelijke waarde. Dit wordt bereikt door het in stand houden en versterken van de bestaande groene gebieden en lijnen.

Bomen vormen een belangrijk tegenwicht voor de verstening van onze leefomgeving. Het Bomenbeleidsplan 2009-2019 geeft de visie van de gemeente Haarlem op bomen en schept samenhang in de uitvoering van het bomenbeleid. Uitgangspunt voor de bomenstructuur is de verdere uitbouw en verbetering van het Haarlemse bomenbestand, waarbij de kwaliteit boven de kwantiteit gaat. Bomen krijgen voldoende de ruimte om zich optimaal te kunnen ontwikkelen.

De gemeente Haarlem beschikt verder over een Haarlemse Monumentale Bomenlijst (2009). Vanwege de waarden van monumentale bomen zal in beginsel geen omgevingsvergunning voor het kappen worden verleend voor deze bomen. De Bomenverordening beschermt monumentale bomen.

Een bestemmingsplan biedt bescherming aan de groeiplaats van alle monumentale bomen in de openbare ruimte die (deels) binnen het plangebied liggen. Op die manier zijn niet alleen de monumentale bomen beschermd op basis van de Bomenverordening, maar op basis van het bestemmingsplan ook de ruimtes die de monumentale bomen nodig hebben om te kunnen groeien. Voor het kunnen vastleggen van alle groeiplaatsen is er een actuele inventarisatie uitgevoerd waarbij bepaald is welke monumentale bomen er in het plangebied zijn op het moment dat het bestemmingsplan is opgesteld.

 

verplicht

Afbeelding 4.5: Hoofdbomenstructuurkaart gemeente Haarlem, plangebied rood omcirkeld.

4.12.3 Beschrijving groen in het plangebied     

In de huidige situatie is sprake van wat groen bij elke ingang van een portiek. Tevens staan er bomen in elke straat binnen het plangebied. Ten noorden van de projectlocatie bevindt zich het Simon Vestdijkpark, dat reeds gerenoveerd is. Ten zuiden van de projectlocatie bevindt zich groen in de vorm van een plantsoen. Daarnaast is er tussen elke twee bouwblokken een binnentuin aanwezig.

4.12.3.1 Effect ontwikkeling op het groen     

In de huidige situatie is reeds spraken van een sterke groenstructuur, door de hoeveelheid groen die als binnentuin functioneert.

Om zoveel mogelijk bomen te behouden, is gekeken hoe het bouwvolume het best gepositioneerd kan worden. Uitgangspunt hierbij is dat alle kwalitatief slechte en matige bomen worden gekapt en gecompenseerd. Hiervoor is een bomeninventarisatie en nader onderzoek naar de Pluimiepen uitgevoerd door Mense Groen (zie bijlagen 1 en 2 van het stedenbouwkundig plan, terug te vinden in Bijlage 1, p. 37 e.v.).

Dit heeft geleid tot een verkaveling die dicht bij de bestaande verkaveling blijft. Bij de Jan Prinslaan staan zestien markante Pluimiepen, die door de sloop van de garageboxen zelfs aanzienlijk beter tot hun recht zullen komen. Daarom wordt hier geen nieuwe bebouwing gerealiseerd, maar komt juist meer ruimte voor groen, aansluitend op het Simon Vestdijkpark.

Voor de realisatie van de beoogde ontwikkeling dient een aantal bomen gekapt te worden, waarvan de meeste bomen slecht en matig. Op onderstaand figuur is een overzicht gegeven van het aantal te kappen bomen. Er worden 11 bomen gekapt (7 rode stippen en 4 paars omcirkeld) die nog van goede of redelijke kwaliteit zijn. Deze bomen staan op een plek waar in de nieuwe situatie bebouwing gerealiseerd wordt. De overige 50 bomen die gekapt gaan worden, zijn van slechte of matige kwaliteit (oranje en gele stippen).

verplicht

Afbeelding 4.7: Consequenties voor bestaande bomen (Groenadvies, 2018)

De te kappen bomen (in totaal 61 stuks) zullen worden gecompenseerd met minimaal hetzelfde aantal nieuw te planten bomen van een goede kwaliteit. Met betrekking tot soort en exacte plaats van de te compenseren bomen vindt nauw overleg plaats met de stadsecoloog.

De binnenterreinen met veel waardevolle bomen geven de woonomgeving een enorme kwaliteit. Daarom wordt ingezet op het behoud en versterken van de groene binnenterreinen. De vernieuwde binnenterreinen krijgen een collectief karakter, afgeschermd van de openbare ruimte door brede groene hagen.

De collectieve voortuinen blijven behouden en geven de straten een groen karakter. De collectieve groenstroken tussen de stoepen en de woningen aan de westzijde krijgen een ruiger en ecologischer karakter door middel van inheemse beplanting. Hier is ruimte voor waterberging bij zware regenval. De groenstroken aan de zuidzijde sluiten hierop aan en vormen een brede buffer tussen openbare ruimte en collectieve binnentuinen. De groenstroken aan de oostzijde krijgen een parkachtig karakter met gras en solitaire heesters en blokhagen tegen de gevel. De groenstroken onder de pluimiepen sluiten hierop aan en vormen zo de overgang naar het aangrenzende park. Inrichting van zowel collectieve als openbare ruimte vindt plaats in overleg met de stadsecoloog en overige vakspecialisten van de gemeente.

Oppervlakte groen

In onderstaande tabel is het oppervlakte groen in de huidige situatie afgezet tegen het oppervlakte groen in de nieuwe situatie.

Aanwezige groen huidige situatie nieuwe situatie Toename/afname
openbare ruimte 773 m2 1.089 m2 +316 m2
privéruimte 8.851 m2 9.763 m2 +912 m2
Totaal +1.228 m2

Als we kijken naar het oppervlakte groen in de nieuwe situatie en dit afzetten tegen de huidige situatie betekent dit dat er in de openbare ruimte een toename is van 316 m2 aan groen en in de privéruimte een toename van 912 m2 groen is. In totaal wordt er 1.228 m2 groen toegevoegd aan het plangebied.

Met de herstructurering van de gebouwen en buitenruimte wordt in totaal meer vierkante meters groen aangebracht. Maar bovenal is het ook een kwalitatieve verbetering van het groen, waarbij ook aandacht besteed is aan opvang van overtollig regenwater, het tegengaan van hittestress en het verbeteren van de kwaliteit van groen in de collectieve binnenhoven.

4.12.4 Conclusie     

Met de herontwikkeling van het plangebied wordt een bijdrage geleverd aan het vergroenen van de stad met het versterken van de groene binnenterreinen en het realiseren van collectieve groenstroken tussen de stoepen en de woningen. Hiermee wordt een ecologische verbinding gelegd richting het aangrenzende park. Het totaal aantal vierkante meters groen wordt, ten opzichte van de huidige situatie zelfs verhoogd en draagt tevens bij aan klimaatadaptie en opvang van overtollig regenwater.

4.13 Natuurwaarden     

4.13.1 Inleiding     

Er is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming. De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn.

Wet natuurbescherming

Via de Wet natuurbescherming wordt de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. Daarnaast kan de provincie ervoor kiezen om een gebied aan te wijzen als bijzonder nationaal natuurgebied- of landschap of als Nationaal Natuurnetwerk (NNN). Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming,uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.

Nationaal Natuurnetwerk 

De term Ecologische Hoofdstructuur (EHS) werd in 1990 geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan (NBP) van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. In 2013 veranderdede naam van Ecologische Hoofdstructuur naar Nationaal Natuurnetwerk (NNN). NNN is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. NNN is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie. Indien het projectgebied in of in de nabijheid van het NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'.

4.13.2 Beleid     

Het ecologisch beleidsplan uit 2013 heeft als doel het kwalitatief verbeteren en verhogen van de ecologische waarden en de richtlijnen uit het beleid verankeren in planprocessen en beheer- en onderhoudsprogramma's. Duurzaamheid, biodiversiteit en participatie zijn onderwerpen die een belangrijke rol spelen bij de invulling en uitvoering hiervan.

Het ecologische beleid bevat een afwegingskader bij projecten en andere ingrepen dat weergeeft waar men op moet letten bij projecten. Hierdoor is minder kans op vertraging. Ook wordt ingezet op het verbeteren van beheer en inrichting van de locaties met ecologische potentie. Dit kan alleen als beheer en inrichting zoveel mogelijk gebaseerd zijn op ecologische principes.

Binnen Haarlem zijn verschillende gebieden aangegeven als ecologische hotspots, ecologische potentiegebieden en ecologische verbindingszones. Ecologische potentiegebieden zijn waardevolle groene gebieden die zich door de juiste inrichting en beheer tot hotspots kunnen ontwikkelen. Geen van deze gebieden bevinden zich in het plangebied.

Daarnaast omvat het beleidsplan ook het ecologisch actieplan van de gemeente Haarlem met daarin de ambities voor de periode van 2013-2022 voor onder andere het afkoppelen van regenwater en het toepassen van gevelgroen. Bij nieuwe relevante ruimtelijke ontwikkelingen binnen het plangebied wordt het ecologisch beleidsplan Haarlem betrokken.

Voor openbaar groen gelden bovendien regels met betrekking tot het toepassen van inheemse soorten. In stedelijk groen is het uitgangspunt om te werken met zo veel mogelijk inheemse soorten en nooit met minder dan 50% inheems groen. Dit wordt ook geadviseerd voor groen in eigendom van woningbouwverenigingen en dergelijke.

4.13.3 Onderzoek     

Ten behoeve van deze ontwikkeling is door Groenadvies Amsterdam een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd door middel van een literatuuronderzoek en een daarop volgend veldonderzoek. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 4 van deze toelichting. De conclusie van het onderzoek wordt hieronder overgenomen. Uit het literatuuronderzoek kwam naar voren dat er verschillende beschermde amfibieën, dagvlinders, planten, reptielen, vogels en zoogdieren voorkomen in de nabije omgeving van het plangebied.

Tijdens het veldbezoek zijn geen amfibieën aangetroffen rondom de flats. Het zou mogelijk kunnen zijn dat de binnentuinen dienen als landbiotoop voor amfibieën zoals kikkers, padden en salamanders. Nabij de flats zijn echter geen geschikte voortplantingswateren aanwezig. Het terrein is ongeschikt voor de zwaar beschermde rugstreeppad. De te verwachten soorten zijn echter alle opgenomen in de Verordening vrijstellingen soorten Noord-Holland. Deze vrijstellingen zijn geldig bij werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ingrepen. Dat is hier het geval.

Uit het veldonderzoek kwam naar voren dat het gebied niet geschikt is voor dagvlinders en reptielen. Ook zijn de beschermde planten uit de literatuurstudie niet aangetroffen in het plangebied.

Het veldwerk werd uitgevoerd na afloop van het broedseizoen. Bij meerdere flats werden groepjes huismussen waargenomen. Het betrof zowel vogels in overkappingen en in ventilatieopeningen als foeragerende vogels in de binnentuinen. Daarom broeden er hoogstwaarschijnlijk huismussen in de flats. Deze soort heeft jaarrond beschermde nesten en ook het functionele leefgebied is beschermd. Nader onderzoek naar de aanwezigheid van en terreingebruik door huismussen is daarom essentieel. Tevens werd de Gierzwaluw uitsluitend hoog overvliegend waargenomen. Er waren geen indicaties voor broedende vogels en de flats ogen daarvoor ook niet geschikt.

In de binnentuinen (zowel de bomen als de heesters) en in de flats zijn broedvogels te verwachten. Soorten als de kauw en de spreeuw zijn in de flats te verwachten. Rond de flats de eerder genoemde soorten als merel, heggenmus et cetera.

Geen van de landgebonden zoogdieren maakt gebruik van het te vervangen flats. Daarentegen zijn in de binnentuinen wel meerdere kleine zoogdieren te verwachten. Het betreft dan met name egel, huisspitsmuis en konijn. Dit zijn algemene soorten met een ruime verspreiding in de regio. Ze zijn dan ook (net als de amfibieën hierboven) opgenomen in de Verordening vrijstellingen soorten Noord-Holland.

Daarentegen zijn de flats wel geschikt en toegankelijk voor vleermuizen. Het wordt daarom geadviseerd om nader onderzoek uit te voeren naar de eventuele aanwezigheid van vleermuizen in en rondom de flats.

Nader onderzoek

Op basis van de quickscan is een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de huismus, gierzwaluw en vleermuizen. Het rapport is in bijlage terug te vinden. Per soort is de conclusie van het onderzoek hieronder integraal weergegeven.

Huismus

In twee van de flats blijken huismussen te broeden. Voor de sloop van deze flats is een ontheffing noodzakelijk. Daarnaast zijn meerdere broedvogels aanwezig met een jaarrond beschermd nest. Het gaat om boomkruiper, pimpelmees en ekster. Ze zijn alle opgenomen in categorie 5, de lichtste categorie. Voor deze soorten geldt dat als er in de directe omgeving voldoende alternatieven aanwezig zijn of aangeboden kunnen worden, de jaarrond bescherming vervalt. Wel blijven de nesten ook dan gedurende het broedseizoen beschermd.

Gierzwaluw

Tijdens het veldonderzoek werden alleen hoog overvliegende, foeragerende gierzwaluwen waargenomen. Er waren geen nestindicerende waarnemingen. Er broeden geen gierzwaluwen in het projectgebied.

Vleermuizen

In alle flats bevinden zich verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis en in een boom in de Aart van der Leeuwstraat zit een paarverblijf van een ruige dwergvleermuis. De in totaal 20 verblijfplaatsen in de flats gaan bij de sloop verloren. Daarnaast kunnen ook een aantal verblijfplaatsen in bomen verloren gaan. Er gaan in ieder geval 20 en in het slechtste geval 21 zomer- (1) en paarverblijven (20) verloren. Het is daarom noodzakelijk een ontheffing aan te vragen bij de Omgevingsdienst. Deze ontheffing wordt momenteel aangevraagd.

4.13.4 Stikstofdepositie     

In het kader van mogelijke stikstofdepositie door toedoen van de sloop-, bouw- en gebruiksfase, heeft VanderGoes & Groot een stikstofbrekening uitgevoerd (mei 2020, zie bijlage 6). De resultaten zijn hieronder weergegeven.

  • De hoogste bijdrage van het project betreft de tijdelijke inzet en het tijdelijke effect van mobiele werktuigen. Deze tijdelijke effecten zijn vaak gemakkelijker op te vangen door de natuurlijke fluctuaties binnen het natuurgebied of eventueel herstelbeheer, dan effecten van permanente activiteiten.
  • De maximale projectbijdrage van de aanleg en het gebruik van de

    gebouwen is 0,06 mol/ha/jaar op de meest dichtbijgelegen

    stikstofgevoelige habitattypen. De stikstofdepositie die uitvoering

    van de plannen zal veroorzaken vormt een vergunning plichtig

    percentage van de kritische depositiewaarde van de meest

    kritische ter plaatse voorkomende stikstofgevoelige habitattypen.

    Er is mogelijk sprake van significante gevolgen waardoor de

    instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-

    gebieden in gevaar zouden kunnen komen.
  • In de gerealiseerde bebouwing wordt door het afzien van

    stookinstallaties in de bebouwing (vrijwel) geen stikstof meer

    geëmitteerd. De transitie van oude bebouwing met zekere

    uitstoot van stikstof naar de beoogde bebouwing in dit project

    draagt daarmee bij aan de gewenste permanente daling van

    stikstof op kwetsbare natuurgebieden.
  • De projectbijdrage van de aanleg (zonder saldering) is 0,05

    mol/ha/jaar en de projectbijdrage van het gebruik (zonder

    saldering) is 0,06 mol/ha/jaar. Bij (interne) saldering van het

    bestaande gebruik op de referentiedatum blijkt dat de huidige

    projectbijdrage van zowel aanlegfase als de gebruiksfase 0,00

    mol/ha/jaar bedraagt. Deze bijdragen worden als verwaarloosbaar

    beschouwd. Om gebruik te kunnen maken van het intern salderen, dient een Wet natuurbeschermingsvergunning aangevraagd te worden bij provincie Noord-Holland. Deze vergunning wordt op dit moment aangevraagd.

4.13.5 Conclusie     

In het kader van soortenbescherming is geconstateerd dat er diverse verblijfplaatsen van vleermuizen verloren gaan. Deze dienen gecompenseerd te worden en hiervoor wordt een ontheffing aangevraagd. Daarnaast wordt in het kader van gebiedsbescherming een vergunning aangevraagd bij de provincie Noord-Holland voor het intern salderen met betrekking tot stikstofdepositie.

Vooralsnog is er geen reden om aan te nemen dat de ontheffing en aangevraagde vergunning Wnb niet afgegeven worden en staat het aspect natuur de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg.

4.14 Vliegverkeer     

Met ingang van 1 februari 2003 is het zogenoemde Luchthavenindelingbesluit (LIB) van kracht. In het LIB, onderdeel van de gewijzigde Wet Luchtvaart (ofwel de "Schipholwet"), is rond de luchthaven Schiphol een beperkingengebied aangewezen. Hierbinnen gelden beperkingen van de maximale hoogte van objecten, en van vogel aantrekkende bestemmingen en vogel aantrekkend gebruik. De hoogtebeperkingen zijn opgelegd om ervoor te zorgen dat vliegtuigen op een veilige manier van en naar de luchthaven Schiphol kunnen vliegen.

De beperkingen voor de vogel aantrekkende bestemmingen en vogel aantrekkend gebruik zijn opgelegd om te voorkomen dat zich in de nabijheid van de luchthaven concentraties vogels bevinden, die hinderlijk kunnen zijn voor vliegtuigen.

Voor het plangebied gelden hoogtebeperkingen, die variëren van 72 tot 123 meter, evenals beperkingen ten aanzien van vogel aantrekkende bestemmingen en vogel aantrekkend gebruik. In het plangebied bevinden zich echter geen vogel aantrekkende bestemmingen of vogel aantrekkende gebruiken. Evenmin komen in het plangebied bouwwerken of gebouwen voor, of worden deze mogelijk gemaakt, die de maximale bouwhoogte van 72 tot 123 meter benaderen.

Het plangebied valt buiten de in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol aangewezen zone waarbinnen geen geluidsgevoelige functies (zoals woningen) zijn toegestaan. Geconcludeerd kan worden dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de bepalingen uit het Luchthavenindelingbesluit Schiphol.

4.15 Bezonning     

4.15.1 Inleiding     

Er bestaan geen wettelijke normen en eisen met betrekking tot de bezonning. Wel bestaan de normen van TNO: een 'lichte' norm, die minimaal twee uur zon per dag in de periode 19 februari tot en met 21 oktober voorschrijft, en een 'strenge' norm, die drie uur zon per dag in de periode 21 januari tot en met 22 november voorschrijft. Noordgevels ontvangen nagenoeg geen direct zonlicht. Daarom wordt ook niet getoetst of deze gevels aan de lichte en/of strenge TNO norm voldoen. Door Prevent Adviesgroep is een bezonningsonderzoek uitgevoerd waarin zowel de huidige (planologische) situatie en het nieuwe (bestemmings)plan wordt getoetst aan de lichte TNO norm en de strenge TNO norm. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 15 van deze toelichting. De resultaten van dit onderzoek worden hieronder overgenomen.

4.15.2 Onderzoek     

Door MUST architecture is een bezonningstudie uitgevoerd, zichtbaar in afbeelding 4.8 (de bezonningsstudie is terug te vinden in bijlage 5 van het stedenbouwkundig plan, dat als Bijlage 1 opgenomen is. Bij een realisatie van vier bouwlagen aan de buitenzijden en vijf bouwlagen aan de binnenzijden, voldoen de woningen ten noorden van de Jan Prinslaan aan de ‘lichte’ TNO-norm (waarbij tenminste 2 mogelijke bezonnignsuren per dag in de periode van 19 februari - 21 okotber in midden vensterbank binnenkant raam) en niet aan de ‘strenge’ TNO-norm (waarbij tenminste 3 mogelijke bezonnignsuren per dag in de periode van 21 januari - 22 november in midden vensterbank binnenkant raam). De woningen ten noorden van de Jan Prinslaan zijn tevens de woningen die kans hebben op de meeste schaduwwerking

verplicht

Afbeelding 4.8: Bezonningstudie nieuwe situatie (bron: MUST architecture)

4.15.3 Conclusie     

Het aspect bezonning vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling indien getoetst wordt aan de lichte TNO-norm.

4.16 Kabels, leidingen straalpaden en andere belemmeringen     

In bestemmingsplannen worden uitsluitend kabels en leidingen (gas, water, elektra, rioolpersleidingen) opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben en/of van belang zijn in het kader van beheer, externe veiligheid of gezondheidsrisico's. Het gaat dan altijd om de hoofdtransportstructuur. De planologisch relevante leidingen. De ligging van de leiding is globaal vastgelegd op provinciale risicokaarten. In elk bestemmingsplangebied bevinden zich uiteraard ook kabels en leidingen voor distributie en huisaansluitingen, maar die worden niet in het plan opgenomen.

Er liggen geen hoofdgasleidingen of landelijke/ regionale leidingstroken in of nabij het plangebied die planologisch relevant zijn.

4.17 Mer-beoordeling     

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.

Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen, dient een toets uitgevoerd te worden of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Omdat sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling is een aanmeldnotitie opgesteld (zie bijlage 7) en ingediend bij het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag heeft hierover op 24 november 2020 een besluit genomen met kenmerk OMB/2020/1129782 (zie bijlage 7) genomen en geoordeeld dat geen significante negatieve effecten te verwachten zijn en dat een nadere m.e.r. beoordeling niet noodzakelijk is.

Hoofdstuk 5 JURIDISCHE ASPECTEN     

5.1 Inleiding     

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht gemeenten bestemmingsplannen op te stellen. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Het gaat om een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast biedt zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen.

De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Haarlem. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar. Dat is in principe de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Er is één landelijke voorziening waar alle ruimtelijke plannen voor een ieder volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Hiertoe dienen alle bestemmingsplannen te voldoen aan landelijk vastgestelde standaarden. In de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP 2012) zijn de hoofdgroepen van bestemmingen bepaald, zoals Wonen, Bedrijven e.d. Ook geeft de SVBP bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zo ook voor de regels. Dat leidt ertoe dat de systematiek zoals gehanteerd in dit bestemmingsplan, op ondergeschikte onderdelen af kan wijken van de voorheen geldende planologische regelingen.

Het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De planregels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen

5.2 Juridische planopzet     

Bij bestemmingsplannen gaat het om de belangen van burgers en bedrijven. Zij dienen zich snel en op eenvoudige wijze een juist beeld te kunnen vormen van de planologische mogelijkheden en beperkingen op één of meer locatie(s). Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van groot belang voor degenen die deze plannen in grotere samenhang wensen te bezien. Denk hierbij aan degenen die betrokken zijn bij de planvoorbereiding, de planbeoordeling, het monitoren van beleid en de handhaving.

Er is één landelijke voorziening waar alle ruimtelijke plannen voor een ieder volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn: www.ruimtelijkeplannen.nl. Hiertoe dienen alle bestemmingsplannen te voldoen aan landelijk vastgestelde standaarden. In de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP 2012) zijn de hoofdgroepen van bestemmingen bepaald, zoals Wonen, Bedrijven e.d. Ook geeft de SVBP bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zo ook voor de regels.

De regels van het bestemmingsplan vallen conform de SVBP 2012 in 4 hoofdstukken uiteen.

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3: Algemene regels

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

5.2.1 Hoofdstuk 1: Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen

Dit artikel definieert de begrippen die in de regels worden gehanteerd. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van de begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. Bij toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.



Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten gemeten moeten worden. Een aantal bepalingen schrijft de regeling SVBP2012 dwingend voor.

5.2.2 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels     

5.2.2.1 Bestemmingen     

Artikel 3 Groen

De (openbare) groengebieden van structurele aard zijn specifiek bestemd als 'Groen'. Bermen en bomen langs wegen maken deel uit van de bestemming 'Verkeer'. Binnen de bestemming 'Groen' zijn werken voor de verkeers- en verblijfsfunctie toegestaan, waaronder nutsgebouwtjes, abri's, (ondergrondse) afval- en recyclebakken, lichtmasten, reclameborden en bouwwerken geen gebouw zijnde zoals fietsenrekken. De oppervlakte van gebouwen mag per gebouw niet meer bedragen dan 10 m2 en de hoogte niet meer dan 3 meter. Binnen de bestemming 'Groen' mogen alleen vergunninvrije bouwwerken worden opgericht.

Artikel 4 Tuin - 1

De op de verbeelding voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing. Binnen deze bestemming zijn alleen tuinen en verhardingen toegestaan.

Terrasen ten behoeve van de woningen zijn alleen toegestaan waar dit met een aanduiding op de verbeelding is aangegeven.

Artikel 5 Verkeer

De in het plangebied voorkomende wegen, met bijbehorende bermen, parkeerplaatsen, bomen, fiets- en voetpaden en alle andere bijbehorende voorzieningen zijn ondergebracht in de verzamelbestemming 'Verkeer'. Binnen de bestemming 'Verkeer' zijn groen-, water- en speelvoorzieningen toegestaan evenals bouwwerken voor de verkeers- en verblijfsfunctie, waaronder nutsvoorzieningen, abri's, (ondergrondse) afval- en recyclecontainers en (ondergrondse) bergbezinkbassins, verkeers- en lichtmasten, reclameborden en bouwwerken geen gebouw zijnde zoals fietsenrekken. Tenzij anders aangegeven op de verbeelding mag de hoogte van gebouwen niet meer bedragen dan 3 meter en mag de oppervlakte niet meer bedragen dan 10 m2.

Binnen de bestemming 'Verkeer' moet ruimte gelaten worden om zonodig veranderingen te kunnen aanbrengen in de inrichting van de openbare ruimte, afgestemd op wijzigende behoeften. Gedacht kan worden aan ruimte voor diverse verkeerstechnische aanpassingen (zoals veiligere inrichtingen).

Artikel 5 Wonen

De bestemming 'Wonen' is bedoeld voor gebouwen binnen het plangebied die uitsluitend voor wonen worden gebruikt. Op enkele plaatsen is (beperkte) uitbreiding van de bestaande woningen toegestaan.

Beroepsmatige activiteiten aan huis zijn binnen de bestemming Wonen toegestaan onder de voorwaarde dat deze activiteiten ondergeschikt zijn aan het wonen en niet meer ruimte in beslag nemen dan 35 procent van het bruto vloeroppervlak van een woning met een maximum van 50 m2. Aan huis verbonden dienstverlenende beroepen kunnen bijvoorbeeld zijn: kleine adviesbureaus, kleine financiële instellingen, pedicures en praktijkruimten voor de zogenaamde vrije beroepen zoals arts, tandarts en notaris. Verder is gastouderopvang en bed & breakfast toegestaan.

5.2.2.2 Dubbelbestemmingen     

Artikel 7 Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)

De aanwezige archeologische verwachtingswaarden krijgen bescherming door het toekennen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, ook bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.

Het bestemmingsplan houdt rekening met de (voorlopige) Archeologische Beleidskaart Haarlem. In het plangebied komen de categorieën 2, 4 en 5 voor.

Categorie 2

In de gebieden die tot deze categorie behoren geldt een hoge archeologische verwachting. Voor deze categorie geldt dat bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van 50 m² en groter en die dieper gaan dan 30 cm beneden maaiveld, een waardestellend archeologisch rapport moet worden overlegd bij de aanvraag van een omgevingsvergunning. Aan deze gebieden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' toegekend.

Categorie 4

In de gebieden die tot deze categorie behoren geldt een lage archeologische verwachting. Voor deze categorie geldt dat bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van 2.500 m² en groter en die dieper gaan dan 30 cm beneden maaiveld, een waardestellend archeologisch rapport moet worden overlegd bij de aanvraag van een omgevingsvergunning. Aan deze gebieden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' toegekend.

Categorie 5

In de gebieden die tot deze categorie behoren geldt een zeer lage archeologische verwachting. Voor deze categorie geldt dat bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van 10.000 m² en groter en die dieper gaan dan 30 cm beneden maaiveld, een waardestellend archeologisch rapport moet worden overlegd bij de aanvraag van een omgevingsvergunning. Aan deze gebieden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' toegekend.

Er is in deze dubbelbestemming een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de begrenzing te veranderen of de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' te verwijderen als archeologische bevindingen daartoe aanleiding geven.

5.2.2.3 Nadere eisen     
Regeling: Nadere eisen ten aanzien van:
Waarde - Archeologie - situering

- de inrichting van de gronden

- het gebruik van de gronden
Algemene bouwregels het straat -en bebouwingsbeeld

Binnen bovenstaande dubbelbestemmingen is de bevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders (bevoegd gezag) om nadere eisen te stellen aan de bouw- en gebruiksregels.

Bij de uitoefening van deze bevoegdheid wordt aan een aantal criteria getoetst.

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de cultuurhistorische waarden;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Het straat- en bebouwingsbeeld

Voor de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient te worden gestreefd naar het in stand houden of tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld. In het algemeen zal bij bebouwing worden gestreefd naar:

  • een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
  • een goede hoogte-breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en een samenhang in bouwvorm / architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is.
  • behoud of versterken van de aanwezige trends.

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' bevat de bevoegdheid voor burgemeester en wethouders (het bevoegde gezag) om nadere eisen te stellen aan de bouw- en gebruiksregels als uit onderzoek blijkt dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Aan zowel de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden kunnen nadere eisen gesteld worden.

De cultuurhistorische waarden

Voor de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen en bouwmogelijkheden dient rekening te worden gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden, waarbij wordt gestreefd naar het in stand houden of versterken van deze waarden. Uit cultuurhistorisch onderzoek, naar het oordeel van de gemeentelijk architectuurhistoricus, of uit andere informatie dient te blijken dat de cultuurhistorische waarden niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord.

Voor dit onderwerp zal getoetst worden aan:

  • de Nota Ruimtelijke Kwaliteit;
  • de Nota Dak;
  • de parcellering;
  • de aanwezigheid van ensembles en seriebouw

De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden

Voor de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen en bouwmogelijkheden dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, als deze daardoor kunnen worden beïnvloed.

5.2.3 Hoofdstuk 3: Algemene regels     

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Met deze regel wordt voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Bijvoorbeeld in het geval (onderdelen van) bouwpercelen - al dan niet tijdelijk - van eigenaren wisselen. De regeling is vooral van belang met het oog op nieuwbouw. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden al meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere omgevingsvergunning. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit te verkrijgen.

Artikel 9 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn de regels voor het bouwen gedetailleerd vastgelegd.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

Dit artikel geeft algemene regels met betrekking tot ongewenst gebruik van gronden die in alle gevallen opgeld doen, tenzij dit in de specifieke gebruiksregels expliciet alsnog wordt toegestaan.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Het bestemmingsplan als bindende verordening is opgebouwd uit objectief vastgelegde ruimtelijke begrenzingen. De mogelijkheden en onmogelijkheden voor het bouwen en het gebruik zijn nauwkeurig vastgelegd. Die ruimtelijke en functionele begrenzing is een afgeleide van de basisgegevens van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT), stedenbouwkundige afwegingen en het bestaande gebruik. In de praktijk kunnen afwijkingen voorkomen. Ook kan, bij nieuwe ontwikkelingen, veranderde wetgeving of voorschreidend inzicht, toch behoefte zijn aan een andere maatvoering oif een andere functie van bouwwerken.

Starheid van bestemmingsregels mag niet de oorzaak zijn van gekunstelde oplossingen, waarmee de kwalitatieve doelstelling van het bestemmingsplan niet gediend is. Door middel van dit artikel is enige mate van flexibiliteit mogelijk. Zo kan er een afwijking plaatsvinden voor de in het plan aangegeven maten tot ten hoogste 10%.

Het toepassen van een afwijkingsbevoegdheid gebeurt altijd met inachtneming van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht, zodat belanghebbenden de mogelijkheid tot bezwaar/beroep hebben wanneer op grond van dit artikel van het plan wordt afgeweken.

Artikel 12 Overige regels

Dit artikel legt een koppeling tussen de regels van het bestemmingsplan en de gemeentelijke beleidsregels voor het parkeren. De normen voor parkeren, stallen, laden en lossen zelf liggen namelijk niet vast in dit bestemmingsplan, maar in gemeentelijke beleidsregels. Die beleidsregels geven aan wanneer er sprake is van voldoende ruimte voor parkeren, stallen, laden en lossen. Uitgegaan wordt altijd van de gemeentelijke beleidsregels voor het parkeren zoals die gelden op het moment van de ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning.



Lid 12.1.3 geeft ook aan wat als strijdig gebruik van gronden en bouwwerken is aangemerkt. Strijdig gebruik is het gebruiken of laten gebruiken van gronden of bouwwerken waarbij niet in voldoende mate ruimte is aangebracht en in stand wordt gehouden op eigen terrein voor parkeren, stallen, laden en lossen overeenkomstig het gemeentelijke beleid.



Tot slot bepaalt lid 12.1.4 dat er afgeweken kan worden onder de voorwaarden zoals die zijn genoemd in de gemeentelijke beleidsregels voor het parkeren. Ook hiervoor geldt dat uitgegaan dient te worden van de gemeentelijke beleidsregels voor het parkeren zoals die gelden op het moment van de ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning.

5.2.4 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels     

Artikel 13 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is van toepassing op bestaande situaties (gebruik en/of bebouwing) die op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan niet passen binnen het nieuwe plan.

Het overgangsrecht houdt in dat gebruik en bebouwing dat in strijd is met het nieuwe bestemmingsplan, maar al aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet. Ook bouwwerken die op basis van een geldige omgevingsvergunning nog gebouwd mogen worden, worden onder het overgangsrecht geschaard.

Het overgangsrecht is nadrukkelijk niet bedoeld voor bouwwerken die een gebruik kennen dat onrechtmatig is op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan. Er is geen sprake van legalisatie van al strijdig gebruik door dit bestemmingsplan en er kan ook nog steeds gehandhaafd worden. Ook bouwwerken die op de peildatum illegaal zijn, blijven illegaal.



Artikel 14 Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het onderliggende bestemmingsplan.

Bijlage 1 bij de regels Zoneringslijst

De Zoneringslijst is opgenomen in bijlage 1 van de regels en geeft – voor zover passend binnen de bestemming – op basis van de hindercategorie aan welk type activiteiten zijn toegestaan. Activiteiten die niet in de lijst omschreven staan kunnen – voor zover passend binnen de bestemming – worden beoordeeld op basis van de hinder die ze (kunnen) veroorzaken. Vanuit milieuoverwegingen (zoals lawaai en stank) zowel als vanuit ruimtelijke overwegingen (een bedrijf met een vloeroppervlak van 90 m2 ziet er geheel anders uit dan een bedrijf met een vloeroppervlak van 350 m2) is het wenselijk niet alle werkfuncties toe te laten. Daarom is als bijlage achter de regels een zogeheten Zoneringslijst opgenomen. Deze lijst vormt het planologische toetsingskader bij het al dan niet toelaten van een nieuw bedrijf. In deze bijlage wordt uiteengezet hoe de lijst is samengesteld en hoe de toetsing aan de Zoneringslijst verloopt. Naast deze planologische toetsing vindt ook altijd een toetsing plaats aan de Wet milieubeheer (onder meer het verlenen van een milieuvergunning) wanneer een nieuw bedrijf (de wet spreekt over een inrichting) gevestigd wordt.

Milieuzonering is het waar nodig ruimtelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies. De in het gebied voorkomende activiteiten zijn overeenkomstig het huidige gebruik en bouwmogelijkheden in dit bestemmingsplan opgenomen. Voor bestaande werkfuncties die een hogere milieucategorie hebben dan het bestemmingsplan toelaat worden geen uitbreidingsmogelijkheden geboden. De milieuhinder van de bedrijfsfuncties moet passen binnen de voor het gebied geldende categorieën van de zoneringslijst. Bedrijven met een hogere milieuhindercategorie zijn alleen toegestaan waar dat is aangeduid op de verbeelding.

Hoofdstuk 6 UITVOERBAARHEID     

6.1 Economische uitvoerbaarheid     

Bij ontwikkelingen die middels het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, is het noodzakelijk aan te tonen in hoeverre de beoogde plannen financieel haalbaar zijn en wie de risicodragende partij is. In dit kader is in afdeling 6.4 Wro bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen, indien een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Hiervan kan worden afgeweken indien het verhaal van de kosten van een grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Met dit bestemmingsplan wordt beoogd het vigerende juridisch-planologisch kader te herzien naar aanleiding van wens om het plangebied te transformeren naar een woon-werk-, en leergebied. Door studentenwoningen te kunnen realiseren is hier sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Daarom is het opstellen van een exploitatieplan noodzakelijk, tenzij de kosten van de ontwikkeling anderszins verzekerd is.

Tussen gemeente en de ontwikkelpartijen is een anterieure overeenkomst gesloten waarin ingegaan wordt op het kostenverhaal. Hiermee zijn de kosten van de ontwikkeling anderszins verzekerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

6.2.1 Participatie     

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is er door Pré Wonen een participatietraject vormgegeven en in uitvoering gebracht. Hiertoe zijn vanaf de start van de ontwikkeling de navolgende verschillende betrokkenen geïnformeerd:

  • Wijkraad
  • (Terugkerende) huurders
  • Klankbordgroep (afvaardiging bewoners)
  • Individuele bewoners in de nabijheid van de ontwikkeling
  • Individuele ondernemers in de nabijheid van de ontwikkeling

Door de gemeente en Pré Wonen is verder nog afstemming geweest met:

  • De Haarlemse Bomenwachters
  • Het Groenplatform

Een uitgebreider overzicht van het participatietraject is opgenomen in Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan op pagina 32 e.v.

6.2.2 Wettelijk vooroverleg     

Overeenkomstig artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de volgende instantie:

  • Omgevingsdienst IJmond akkoord per mail van 12 augustus 2020
  • Veiligheidsregio Kennemerland akkoord per mail van 31 augustus 2020

6.2.3 Zienswijzen     

Er zijn geen zienswijzen ontvangen.

6.3 Handhaving     

Met dit bestemmingsplan beoogt de gemeenteraad een voor de burgers duidelijk en herkenbaar ruimtelijk beleid te formuleren. Op grond daarvan mag dan ook verwacht worden dat het college van burgemeester en wethouders handhavend optreedt als iemand de regels van het bestemmingsplan niet naleeft. Immers, de ruimtelijke kwaliteit van het gebied loopt gevaar als men in strijd met het bestemmingsplan een bouwwerk bouwt of als men in strijd met het bestemmingsplan gronden of bouwwerken gebruikt. Het achterwege laten van handhaving kan ertoe leiden dat zich ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen voordoen, die negatieve gevolgen hebben voor de ruimtelijke kwaliteit en de veiligheid. Daarom wordt hier het beleid inzake de handhaving uiteengezet en aangegeven hoe de handhaving van de bestemmingsplanregels wordt opgepakt. Volgens vaste jurisprudentie bestaat er een beginselplicht om handhavend op te treden. Dit houdt in dat, gelet op het algemeen belang dat gediend is met de handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift of regel het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als er concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. De gemeente Haarlem voldoet aan deze beginselplicht door daadkrachtig en consequent op te treden.

Eens in de vier jaar stelt de gemeente Haarlem een integraal handhavingsbeleid vast waarin de projecten staan aangegeven die worden opgepakt. De opzet is dat de afdeling Handhaving Bebouwde Omgeving niet alle illegale situaties tegelijk aanpakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, hetgeen een uitstralend effect zal hebben. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor deze projectmatige aanpak. Uiteraard wordt bij calamiteiten altijd opgetreden. Handhaving van de regels van bestemmingsplannen vindt in de gemeente Haarlem plaats langs bestuursrechtelijke weg. Rechtszekerheid en gelijke behandeling van burgers staan hierbij voorop. Daarbij is ook communicatie belangrijk. Hier kan bovendien een preventieve werking van uitgaan. De gemeente brengt met name de relatie met de na te streven beleidsdoelstellingen onder de aandacht, zodat voor iedere inwoner, eigenaar en ondernemer duidelijk mag zijn hoe en wanneer het college handhaaft.

Ook voor dit plangebied zal de handhaving van de kaders van het bestemmingsplan tevens plaatsvinden na het verstrekken van omgevingsvergunningen voor de activiteiten 'bouwen', 'het uitvoeren van een werk' en 'het gebruiken van gronden en bouwwerken'. Want niet alleen handelingen zonder vergunning zijn onderwerp van handhaving, maar ook handelingen in afwijking van een omgevingsvergunning vormen een overtreding. Het gemeentelijk toezicht tijdens de vergunningplichtige activiteiten is gewaarborgd doordat inspecteurs in Haarlem volgens het Landelijk Toezichtprotocol werken. Deze inspecteurs classificeren projecten volgens het protocol, waarmee zij de noodzakelijke frequentie en het niveau van de controles tijdens de bouw bepalen. De rapportage van deze controles slaan zij digitaal op. Aldus draagt het college zorg voor de handhaving van de bestemmingsplanregels.

 

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Aan-huis-verbonden beroep:     

het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig of technisch vlak of daarmee gelijk te stellen activiteiten niet zijnde detailhandel, dat een uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.2 Aanbouw en uitbouw:     

een aangebouwd gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.3 Aanduiding:     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens:     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Aanlegvergunning:     

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.6 Achtergevelrooilijn:     

bebouwingsgrens aan de van de weg afgekeerde zijde van het bebouwingsvlak.

1.7 Antenne-installatie:     

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.8 Archeologisch deskundige:     

professioneel archeoloog die op basis van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologische onderzoek uit te voeren en programma's van eisen op te stellen en te toetsen.

1.9 Archeologisch onderzoek:     

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarde binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.10 Archeologisch rapport:     

in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid en de waarde van archeologische resten.

1.11 Archeologisch waardevol gebied:     

gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn.

1.12 Archeologische waarde:     

vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde. Het betreft hier met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context.

1.13 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.14 Bebouwingspercentage:     

een op de verbeelding aangegeven percentage dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.15 Bed & breakfast:     

het tegen betaling verstrekken van logies met ontbijt binnen de (bedrijfs)woning of het woonschip met behoud van de woonfunctie.

1.16 Bedrijf:     

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.17 Bedrijfswoning:     

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor één huishouden, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.18 Begane grond:     

een bouwlaag waarvan het vloerniveau (nagenoeg) ter hoogte van het aansluitende peil ligt.

1.19 Begeleid wonen:     

vormen van wonen waarbij de begeleiding door externen plaatsvindt, zodat zelfstandig wonen mogelijk wordt of blijft, met dien verstande dat de externen niet voortdurend of nagenoeg voortdurend aanwezig zijn en in de woning geen afzonderlijke ruimte voor de begeleiding aanwezig is.

1.20 Beperkt kwetsbaar object     

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen, een richtwaarde voor het risico dan wel een risicoafstand is bepaald, die in acht genomen moet worden.

1.21 Beschermd stads- of dorpsgezicht:     

stads- of dorpsgezicht dat door het daartoe bevoegde gezag, ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet 1988 is aangewezen.

1.22 Bestaande (situatie)     

onder “bestaande” goot- of bouwhoogte, kap- en dakvorm, gevelindeling, maatvoering en oppervlakte wordt verstaan de goot-/bouwhoogte, kap- en dakvorm, nokrichting, gevelindeling, maatvoering en oppervlakte zoals die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan rechtens bestaat of rechtens mag bestaan.

1.23 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.24 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.25 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.26 Bijbehorend bouwwerk:     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.27 Bijgebouw:     

een gebouw dat, zowel in bouwkundige als in functionele zin ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een hoofdgebouw.

1.28 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.29 Bouwgrens:     

de grens van een bouwvlak.

1.30 Bouwlaag:     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.31 Bouwperceel:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.32 Bouwperceelgrens:     

de grens van een bouwperceel.

1.33 Bouwvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijn toegelaten.

1.34 Bouwwerk:     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.35 Bruto vloeroppervlak (bvo):     

de totale vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende binnenruimten, met inbegrip van de bouwconstructie, bergingen,trappenhuizen, interne verkeersruimten, magazijnen, dienstruimten et cetera, met uitzondering van balkons, galerijen, parkeer- en stallingsvoorzieningen.

1.36 Creativiteitscentrum:     

een instelling waar cursussen gegeven en/of activiteiten georganiseerd worden als dans, koken, beeldende kunst, audiovisuele, dramatische en/of literaire vorming.

1.37 Cultuurhistorische waarde:     

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.

1.38 Dakhelling:     

de hoek die een dakvlak maakt met het horizontale vlak.

1.39 Dakkapel:     

een zich in een dakvlak bevindende uitbouw.

1.40 Dakopbouw:     

een extra bouwlaag boven de goot met een platte afdekking.

1.41 Dakterras:     

een met een omheining afgezette buitenruimte op een gebouw.

1.42 Detailhandel:     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van horeca.

1.43 Dienstverlening:     

het verlenen van diensten in de vorm van publieksgerichte en niet-publieksgerichte dienstverlening.

1.44 Ensemble:     

twee of meer gebouwen die samen een bouwkundige eenheid vormen, waarbij de suggestie wordt gewekt dat het één gebouw betreft.

1.45 Evenement:     

periodieke en/of incidentele manifestaties zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, tentoonstellingen, shows, thematische beurzen en thematische markten.

1.46 Gastouderopvang:     

gastouderopvang als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, die een uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.47 Gebouw:     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.48 Gebruiksoppervlak (GBO):     

Het totale vloeroppervlakte tussen de omsluitende wanden minus vaste obstakels van omvang. Het GBO wordt vastgesteld aan de hand van NEN2580.

1.49 Historisch woonschip:     

een vaartuig met een casco dat herkenbaar is als een van origine varend schip, waaronder begrepen een dekschuit, met daarop een gehele of gedeeltelijke opbouw, met een historisch karakter en een historische uitstraling, dat uitsluitend of in hoofdsdzaak wordt gebruikt als woning.

1.50 Hoofdgebouw:     

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.51 Kampeermiddel:     

  1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto, camper of een caravan;
  2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen voor recreatief nachtverblijf.

1.52 Kantoor:     

een gebouw voor het verlenen van diensten en het uitvoeren van handelingen, waarbij de nadruk ligt op de administratieve afwikkeling van die handelingen.

1.53 Kap:     

een uitwendige scheidingsconstructie onder een hoek met het horizontale vlak.

1.54 Kas:     

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van gewassen.

1.55 Kiosk:     

klein gebouw in de openbare ruimte waar goederen of diensten te koop worden aangeboden of verstrekt.

1.56 Kunstwerk:     

civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen,waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf.

1.57 Lessenaarsdak:     

een dakvorm die bestaat uit slechts één dakvlak of dakschild die onder een zekere helling is aangebracht.

1.58 Middeldure huurwoning:     

huurwoning zoals genoemd in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder j. van het Besluit ruimtelijke ordening.

1.59 Natuurwaarden:     

de aan een landschap toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende geologische, bodemkundige, biologische en ecologische elementen.

1.60 Niet-publieksgerichte dienstverlening:     

het verlenen van diensten zonder rechtstreeks fysiek contact met het publiek.

1.61 Oeverlijn     

de scheidingslijn tussen water en land.

1.62 Onderdoorgang/overbouwing:     

een op de verbeelding aangegeven gebied waar binnen het bouwvlak een doorgang mogelijk is, waarboven bebouwing mag worden opgericht.

1.63 Pand:     

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.64 Peil:     

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk gemiddelde waterpeil.

1.65 Plan:     

het bestemmingsplan Aart van der Leeuwstraat e.o. met identificatienummer NL.IMRO.0392.BP7120006-va01 van de gemeente Haarlem.

1.66 Plat dak:     

een afdekking onder een hoek van maximaal 5 graden ten opzichte van het horizontale vlak.

1.67 Publieksgerichte dienstverlening:     

het verlenen van diensten met rechtstreeks contact met het publiek in de vorm van zakelijke, consumentverzorgende, openbare en (para)medische dienstverlening inclusief ondergeschikte nevenfuncties.

1.68 Prostitutie:     

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.69 Seksinrichting:     

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam) prostitutiebedrijf, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een besloten huis, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.70 Sloopvergunning:     

omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid , onder g van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.71 Sociale huurwoning:     

huurwoning zoals genoemd in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder d. van het Besluit ruimtelijke ordening.

1.72 Sociale koopwoning:     

koopwoning zoals bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder e. van het Besluit ruimtelijke ordening.

1.73 Standplaats:     

een plaats in de openbare ruimte waar met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel:

  1. bedrijfsmatig goederen of diensten te koop worden aangeboden of verstrekt;
  2. voorlichting wordt gegeven al dan niet met promotionele activiteiten.

1.74 Trend:     

binnen een (deel van een) straat voorkomende nagenoeg indentieke dakopbouwen, kapvormen of dakkapellen (die juridisch, technisch en qua ruimtelijke kwaliteit gewenst bevonden zijn).

1.75 Verbeelding:     

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen ruimtelijke informatie.

1.76 Verkooppunt van motorbrandstoffen:     

een inrichting waar door middel van een of meer pompinstallaties motorbrandstoffen worden verkocht en geleverd.

1.77 Voorgevelrooilijn:     

de bouwgrens aan de wegzijde van het bouwvlak.

1.78 Voorzieningen van openbaar nut:     

voorzieningen ten behoeve van openbare verlichting, telecommunicatie, gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse kabels en leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.79 Waterberging:     

een aangewezen gebied waarbinnen incidenteel of permanent het teveel aan water wordt vastgehouden op het ene moment totdat er water nodig is op een later moment.

1.80 Wet:     

de Wet ruimtelijke ordening.

1.81 Windmolen:     

inrichting bestemd en geschikt voor het benutten van windkracht.

1.82 Woning:     

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een huishouden.

1.83 Zorgwoning:     

een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven; verzorging kan voortdurend of nagenoeg voortdurend plaatsvinden en in het gebouw kan afzonderlijke ruimte ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn.

Artikel 2 Wijze van meten     

 

2.1 Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:     

afstand tot de bouwperceelsgrens

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte onderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen. Siergevels zoals trapgevels, halsgevels, klokgevels en lijstgevels worden niet meegerekend bij het bepalen van de bouwhoogte.

de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

verticale diepte van een ondergronds bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenzijde van de laagstgelegen vloer.

inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

breedte dakvlak bij dakdoorbreking

de meetlijn wordt gelegd op de helft van de hoogte van de dakdoorbreking.

2.2 Overschrijden bouwgrenzen     

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouwgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  1. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 m;
  2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 10 % van de breedte van de aangrenzende straat en met een maximum van 1 m. Deze werken mogen niet lager gelegen zijn dan 4,2 m boven de rijweg met inbegrip van een strook van 0,6 m breedte ter weerzijde van de rijweg, dan wel 2,2 m boven een fiets- en/of voetpad;
  3. hijsinrichtingen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m en deze werken niet lager zijn gelegen dan 5 m boven peil.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Groen     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. openbare groenvoorzieningen;
  2. voet- en fietspaden;
  3. bij de bestemming behorende waterlopen en waterpartijen, speel- en sportvoorzieningen, kunstwerken, kunstobjecten, waterberging, bergbezinkbassins, reclameuitingen, warmte-koudeopslag, warmte-koudetransport.

3.2 Bouwregels     

Binnen de bestemming 'Groen' mogen geen bouwwerken worden opgericht.

Artikel 4 Tuin - 1     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen en verhardingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing;

alsmede:

  1. terras, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'terras';

4.2 Bouwregels     

Binnen de bestemming 'Tuin - 1' mogen 'bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

  1. balkons ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - balkon';
  2. hekwerk ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - hekwerk', waarvan de maximum hoogte niet meer dan 2 m bedraagt.

4.3 Specifieke gebruiksregels     

Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 10 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:

  1. tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden voor het parkeren van motorvoertuigen.

Artikel 5 Verkeer     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 

  1. straten en wegen
  2. voet- en fietspaden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. bij de bestemming behorende groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, speel- en sportvoorzieningen, kunstwerken, kunstobjecten, waterberging, bergbezinkbassins, warmte-koudeopslag, warmte-koudetransport.

5.2 Bouwregels     

Binnen de bestemming 'Verkeer' gelden de bouwregels zoals aangegeven in artikel 9.

Artikel 6 Wonen     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen met een maximum van 300 woningen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang of bed & breakfast;
  2. bijbehorende voorzieningen zoals, groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, bergingen, tuinen, erven en terreinen.

6.2 Bouwregels     

Binnen de bestemming 'Wonen' gelden de bouwregels zoals aangegeven in artikel 9.

6.3 Specifieke gebruiksregels     

Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 10 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:

6.3.1 Voorwaardelijke verplichting geluid     
  1. Een woning mag uitsluitend in gebruik worden genomen nadat:
    1. de woning minimaal één geluidsluwe zijde bevat met dien verstande dat de buitenruimten, die als buitengebruiksruimten worden gebruikt aan de geluidsluwe zijde moeten zijn gesitueerd;
    2. de woning waarbij sprake is van een geluidsbelasting van groter dan 53 dB vanwege wegverkeerslawaai de woningindeling voldoet aan de eis, dat ten minste één slaapkamer aan de geluidsluwe zijde ligt.

  1. Artikel 6.3.1 lid 1 sub a is niet van toepassing indien uit een akoestisch onderzoek blijkt dat een geluidsluwe gevel niet noodzakelijk is, omdat aangetoond is dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als bedoeld in artikel 82 van de Wet geluidhinder.

  1. In afwijking van artikel 6.3.1 lid 1 sub a en b, mogen buitenruimten die als gebruiksruimten worden gebruikt aan de niet-geluidsluwe zijde worden gesitueerd en mag worden afgeweken van de woningindelingseis, indien het college van burgemeester en wethouders daartoe heeft besloten in een besluit Hogere Waarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder.
6.3.2 Overige gebruiksregels     
  1. de woningen mogen uitsluitend worden gebruikt als sociale huurwoning;
  2. een woning dient voor de huisvesting van maximaal één huishouden;
  3. het gebruik van een woning voor aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang en/of bed & breakfast mag in totaal niet meer bedragen dan 35 procent van het bruto vloeroppervlak met een maximum van 50 m², waarbij het aanbod voor bed & breakfast zich beperkt tot maximaal 2 kamers en maximaal 4 personen tegelijk;
  4. tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van:
    1. onbebouwde gronden voor het parkeren van motorvoertuigen;
    2. bijgebouwen als zelfstandige woning.

Artikel 7 Waarde - Archeologie     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

7.2 Bouwregels     

  1. In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden de volgende regels:
    1. ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' dient de aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, in geval de oppervlakte van het project meer dan 50 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,30 m onder het maaiveld plaatsvinden, een waardestellend archeologisch rapport te overleggen;
    2. ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' dient de aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, in geval de oppervlakte van het project meer dan 2.500 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,30 m onder het maaiveld plaatsvinden, een waardestellend archeologisch rapport te overleggen;
    3. ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' dient de aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, in geval de oppervlakte van het project meer dan 10.000 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,30 m onder het maaiveld plaatsvinden, een waardestellend archeologisch rapport te overleggen.

  1. Indien uit een waardestellend archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden worden verstoord door het bouwen van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, kunnen aan een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 7.2 onder 1 de volgende voorschriften worden verbonden;
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bodemverstorende activiteiten door een archeologisch deskundige.

  1. Het bepaalde in lid 7.2 onder 1 is niet van toepassing op een bouwplan dat betrekking heeft op vervanging van een reeds bestaand bouwwerk waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut.

7.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.

7.4 Afwijken van de bouwregels     

  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2onder 1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels.

  1. Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in dit lid, wordt verleend indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van:
    1. nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar het oordeel van het bevoegd gezag, geen archeologische waarden te verwachten zijn;
    2. andere informatie heeft aangetoond dat door bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

  1. Voor de volgende werken of werkzaamheden is een aanlegvergunning vereist:
    1. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
    2. bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
    3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
    4. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
    6. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    7. diepploegen;
    8. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
    9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
    10. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.

  1. Geen aanlegvergunning is vereist voor werken of werkzaamheden die:
    1. de oppervlakte- en de dieptemaat niet overschrijden, behorende bij de categorie 'Waarde - Archeologie' genoemd in lid 7.2 die voor die gronden van toepassing zijn;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning of een ontgrondingvergunning;
    3. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals in lid 7.4 bedoeld, is verleend;
    4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

  1. Een aanlegvergunning wordt in ieder geval verleend, indien:
    1. de aanvrager aan de hand van een waardestellend archeologisch rapport aantoont dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn dan wel dat de aanwezige archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. Ter bescherming van betrokken archeologische waarden kunnen aan de aanlegvergunning voorwaarden worden verbonden gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bodemverstorende activiteiten door een archeologisch deskundige.

7.6 Wijzigingsbevoegdheid     

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin, dat de verbeelding wordt gewijzigd door van één of meerdere bestemmingsvlakken de begrenzing te veranderen of de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toe te voegen of te verwijderen, dan wel deze bij een ander archeologiecategorie, zoals vermeld in lid 7.2 in te delen, als archeologische bevindingen daar aanleiding toe geven.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels     

Tenzij in de bouwregels van de betreffende bestemming anderszins is bepaald gelden voor het bouwen de volgende regels:

9.1 Bouwregels     

9.1.1 Gebouwen     
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' is ten hoogste de aangegeven bouwhoogte toegestaan;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'aantal bouwlagen' dient het aangegeven aantal bouwlagen te worden gerealiseerd;
  4. de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer dan 7 m bedragen.

Wonen

  1. een sociale huurwoning heeft een minimale afmeting van 40 m² GBO (gebruiksoppervlak);

9.2 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels     

10.1 Strijdig gebruik     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken voor:

  1. prostitutie en seksinrichtingen;
  2. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud;
  3. bijgebouwen als zelfstandige woning.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels     

11.1 Afwijken van de regels algemeen     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de voorgeschreven maten ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten, oppervlakten en bebouwingspercentages met ten hoogste 10%;
  2. de in het plan aangegeven bouwgrenzen voor het realiseren van balkons, luifels, erkers, buitentrappen of andere ondergeschikte delen van een gebouw tot een maximum van 1,5 m;
  3. van de in het plan aangegeven hoogten ten behoeve van centrale technische voorzieningen waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen en de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 20% van de oppervlakte van het hoofdgebouw;
  4. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat een Wmo-voorziening in openbaar toegankelijk gebied wordt geplaatst, mits:
    1. er geen achterom aanwezig is bij de woning;
    2. de hoogte van de voorziening maximaal 1,3 m mag bedragen;
    3. de oppervlakte van de voorziening maximaal 4 m² mag bedragen.

11.2 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning als genoemd in lid 11.1 onder a tot en met e nadere eisen stellen met betrekking tot de situering en toetsen of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeerssituatie ter plaatse;
  3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  4. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  5. cultuurhistorische waarden.

Artikel 12 Overige regels     

12.1 Parkeren, laden en lossen     

12.1.1 Aanbrengen ruimte voor parkeren, laden en lossen     

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of het gebruiken van gronden of bouwwerken geldt dat in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht en in stand worden gehouden op eigen terrein voor parkeer- of stallingsgelegenheid en laad- en losmogelijkheden overeenkomstig de 'Beleidsregels parkeernormen 2015'.

12.1.2 Beleidsregels     

Het bevoegd gezag past de in sublid 12.1.1 genoemde regels toe met inachtneming van de 'Beleidsregels parkeernormen 2015' met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze beleidsregels zoals die gelden ten tijde van de ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning.

12.1.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden of bouwwerken waarbij niet in voldoende mate ruimte is aangebracht en in stand wordt gehouden op eigen terrein voor het genoemde in sublid 12.1.1 overeenkomstig de beleidsregels als bedoeld in sublid 12.1.2.

12.1.4 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 12.1.1 overeenkomstig de afwijkingsmogelijkheden die vastliggen in de beleidsregels als bedoeld in sublid 12.1.2.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 13 Overgangsrecht     

13.1 Bouwen     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

13.2 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van lid 13.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

13.3 Uitzondering overgangsrecht bouwwerken     

Lid 13.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.4 Gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

13.5 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.4 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

13.6 Verboden hervatten gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.4 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

13.7 Uitzondering overgangsrecht gebruik     

Lid 13.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Aart van der Leeuwstraat e.o.'.