2e herziening Landelijk Noord    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Het bestemmingsplan 'Landelijk Noord' is op 26 juni 2013 door de deelraad van stadsdeel Noord vastgesteld. Voor een aantal ruimtelijke ontwikkelingen heeft ten tijde van vaststelling nog geen besluitvorming plaatsgevonden. Deze ontwikkelingen zijn daarom niet meegenomen bij de vaststelling van het bestemmingsplan Landelijk Noord. Om deze ontwikkelingen alsnog planologisch mogelijk te maken, heeft de deelraad van stadsdeel Noord destijds besloten een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure te doorlopen.

Deze 2herziening wordt opgesteld voor de ontwikkeling aan de Bloemendalergouw 49 bij Ransdorp in het landelijk gebied van Amsterdam Noord. De bestemming van het perceel wordt gewijzigd van agrarisch bouwvlak naar wonen en een natuureducatiecentrum. De (voormalige) agrarische bebouwing zal worden gesloopt en een deel van het perceel wordt omgevormd tot weiland. De agrarische bedrijfswoning krijgt een woonbestemming. In de nieuwe situatie mag een natuureducatiecentrum worden opgericht en drie woningen.

1.2 Bevoegdheden     

Op 12 juni 2013 heeft de gemeenteraad besloten tot intrekking van de Verordening op de stadsdelen en tot vaststelling van de Verordening op de bestuurscommissies 2013. Deze verordening is op 19 maart 2014 (gewijzigd) in werking getreden. Directe aanleiding voor de wijziging was de wijziging van de Gemeentewet en enige andere wetten in verband met het afschaffen van de bevoegdheid van gemeentebesturen om deelgemeenten in te stellen (Wet afschaffing deelgemeenten). De nieuwe verordening voorziet in een andere inrichting van het bestuurlijk stelsel van Amsterdam met een herverdeling van taken en bevoegdheden van de bestuurscommissies (voormalige stadsdelen). Concreet betekent dit onder andere dat de bevoegdheid voor het vaststellen van bestemmingsplannen in alle gevallen bij de gemeenteraad van Amsterdam ligt.

1.3 Leeswijzer     

Het bestemmingsplan bestaat uit regels, een verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen juridische regeling. De verbeelding en de regels vormen samen de bestemmingsplanregeling zoals deze door de gemeenteraad wordt vastgesteld. De toelichting geeft de achtergronden (relevant beleid, resultaten van uitgevoerde onderzoeken) bij de bestemmingsplanregeling.

Na dit eerste inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plankader. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het relevante ruimtelijk beleid afkomstig van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente. In hoofdstuk 4 en de daaropvolgende hoofdstukken wordt de nieuwe situatie beschreven en worden diverse omgevingsaspecten beschreven.

Hoofdstuk 2 Plankader     

2.1 Ligging en begrenzing     

Het plangebied van het bestemmingsplan '2e herziening Landelijk Noord' betreft het perceel Bloemendalergouw 49 bij Ransdorp in het landelijk gebied van stadsdeel Noord.



verplicht

Afbeelding 1 ligging van het plangebied

verplicht

Afbeelding 2 begrenzing van het plangebied

In afbeelding 1 en 2 zijn de locatie en begrenzing van het plangebied aangegeven. De begrenzing van het plangebied is gebaseerd op het agrarisch bouwvlak uit het vigerende bestemmingsplan Landelijk Noord. Het aangrenzende perceel Bloemendalergouw 51 heeft reeds een woonbestemming en maakt geen onderdeel uit van deze bestemmingsplanherziening, met uitzondering van een klein deel van het perceel dat op dit moment onderdeel uitmaakt van het agrarisch bouwvlak Bloemendalergouw 49. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de digitale verbeelding.

2.2 Geldend planologisch kader     

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan Landelijk Noord. Dit bestemmingsplan is op 26 juni 2013 door de deelraad van stadsdeel Noord vastgesteld.

verplicht

Afbeelding 3 uitsnede verbeelding bestemmingsplan Landelijk Noord

Het perceel is bestemd als 'Agrarisch met waarden- kerngebied veenweide' en voorzien van de aanduiding 'bouwvlak' (rood gemarkeerd op onderstaande afbeelding). Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 3' opgenomen. Binnen het bouwvlak is het oprichten van bebouwing voor een agrarisch bedrijf en een bedrijfswoning toegestaan.

2.3 Beschrijving van het plangebied     

In het vigerende bestemmingsplan Landelijk Noord is op het perceel Bloemendalergouw 49 een agrarisch bouwvlak opgenomen met een oppervlakte van ca. 8.100 m2. Door gebrek aan aangrenzend weideland is het perceel niet meer geschikt voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Nagenoeg alle agrarische activiteiten van het bedrijf zijn verplaatst naar een andere locatie waaronder de stalling van vee. Van de huidige opstallen wordt nu een klein gedeelte gebruikt voor de opslag van hooi. De opslag van hooi en stro zal bij beëindiging van de agrarische functie op nummer 49 plaatsvinden op het eigen terrein van nummer 37.

verplicht verplicht

Afbeelding 4 foto's bestaande situatie

In de bestaande situatie zijn een bedrijfswoning (Bloemendalergouw 49) en drie agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig. Ook zijn er enkele agrarische bouwwerken, niet gebouwen zijnde, o.a. een torensilo van 20 meter hoog en 10 meter in doorsnede en mestsilo's. Deze bebouwing is rood gearceerd op onderstaande afbeelding. Met uitzondering van de woning is dit een oppervlakte van 2.486 m2 aan agrarische gebouwen en bouwwerken. In deze oppervlakte zijn de sleufsilo's, voedersilo's, voorzieningen voor opslag van veevoer en de erfverharding niet meegenomen.

De huidige staat van de bedrijfsgebouwen en het terrein van Bloemendalergouw 49 is slecht: er is geen sprake meer van agrarische activiteiten en er is geen reden om de gebouwen te onderhouden. De relatie met het landschap - in functionele en in ruimtelijke zin - ontbreekt. Er is geen sprake van bijzondere vormkwaliteit, de hoge torensilo is landschappelijk zelfs storend. Alle aanwezige storende bebouwing zal worden gesloopt, behoudens de bedrijfswoning Bloemendalergouw 49. In de berekening is de volgende storende bebouwing meegenomen: Stal 1150 m2, Kapschuur 504 m2, schuur 49 m2, Melklokaal 110 m2, Berging 14 m2, Torensilo 20 meter hoog 50 m2, Kapberg 100 m2, Mestsilo 2 x totaal 509 m2. In totaal betreft het 2486 m2 te slopen bebouwing. In de berekening zijn de te verwijderen sleufsilo, 2 x voersilo en voorziening/verharding voor opslag veevoer niet meegenomen. Daarnaast wordt ca. 2300 m2 oppervlakteverharding verwijderd.

Er is voor de percelen Bloemendalergouw 49 en 51 één inrit aanwezig. De burgerwoning Bloemendalergouw 51 met een tuin gelegen aan de voorkant van het perceel hoort niet tot het plangebied, omdat deze reeds een woonbestemming heeft. Het kadastrale perceel 273 hoort bij deze woning, maar is in het vigerend bestemmingsplan Landelijk Noord onderdeel van het agrarisch bouwvlak Bloemendalergouw 49. De kapschuur op dit kadastraal perceel zal niet worden gesloopt. De percelen Bloemendalergouw 51 zijn geel gemarkeerd op onderstaande afbeelding.

verplicht

Afbeelding 5 bestaande situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)     

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities tot 2040 en de ruimtelijke doelen, belangen en opgaven tot 2028. De hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor de middellange termijn (2020/2028) zijn:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn. Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, zijn daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. Deze Amvb is gericht op door werking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van onder andere Rijksvaarwegen, Waddenzee, hoofdspoorwegen, Ecologische Hoofdstructuur en defensie. Deze onderwerpen zijn niet aan de orde in het voorliggende bestemmingsplan.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Per 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) op enkele onderdelen gewijzigd. Zo is een aantal digitale eisen voor ruimtelijke plannen gewijzigd en verbeterd. Een andere wijziging is de toevoeging van een artikellid aan artikel 3.1.6 Bro. In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is nu voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden.

Het plan om drie nieuwe woningen en een natuureducatiecentrum te realiseren ter vervanging van agrarische bebouwing wordt, vanwege de relatieve kleinschaligheid, niet opgevat als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro (Raad van State, 27 augustus 2104, 201311233/1/R4, r.o. 3.3). Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde.

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040     

Op 21 juni 2010 heeft provinciale staten de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld. Op 3 november 2010 is de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 in werking getreden. In de Structuurvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en aangegeven hoe zij deze visie denkt te realiseren.

Uitgangspunt is dat Noord-Holland aantrekkelijk moet blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. De provincie kiest daarbij voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen en houdt het landelijk gebied open en dichtbij. Verder worden de waterkeringen versterkt en calamiteitenbergingen aangelegd om wateroverlast te voorkomen. Door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord- Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, te werken en om te bezoeken.

3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening Noord-Holland     

Tegelijkertijd met de structuurvisie is de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) in werking getreden (november 2010). De Verordening bevat algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen. De regels komen voort uit de ruimtelijke hoofddoelstelling uit de provinciale Structuurvisie. De PRVS stelt regels voor de begrenzing van bestaand stedelijk gebied en zeer restrictieve regels voor verstedelijkingsbeleid in het landelijk gebied. De regels gaan onder andere over (on)mogelijkheden voor:

  • stedelijke ontwikkeling in het buitengebied;
  • de daaraan te stellen ruimtelijke kwaliteitseisen;
  • de Ruimte voor Ruimteregeling;
  • de mogelijkheden voor verbrede landbouw.

Voor de Ecologische Hoofdstructuur, de nationale landschappen en de Rijksbufferzones zijn regels opgesteld ter behoud van de kernkwaliteiten van het landschap, de openheid, de weidevogelleefgebieden en het vastleggen van de landbouwhoofdstructuur. Uitwerking van de regels vindt deels plaats in de Beleidsnota Landschap en Cultuurhistorie. De verordening biedt Gedeputeerde Staten ten aanzien van deze regels ontheffingsbevoegdheden.

Ruimte voor ruimteregeling

In de PVRS is in artikel 16 opgenomen dat een bestemmingsplan kan voorzien in de mogelijkheid van nieuwe woningen ter compensatie van de sloop van storende agrarische bebouwing in het landelijk gebied als door deze ontwikkeling een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd. De eisen zijn uitgewerkt in de uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte 2015, vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland op 16 december 2014. In de uitvoeringsregeling zijn de volgende voorwaarden gesteld:

  • Op grond van de regeling mogen niet meer woningen worden teruggebouwd dan noodzakelijk is om de sloop van de storende bebouwing/functies te kunnen realiseren.
  • Toepassing van de regeling leidt tot een aantoonbare en duurzame vermindering van bebouwing in vergelijking met de te slopen bebouwing. Het gaat daarbij om vermindering van zowel oppervlakte als volume.
  • De regeling dient naast verbetering van de ruimtelijke kwaliteiten te leiden tot sanering van storende gebouwen en functies en tot ruimtelijke inpassing van woningbouw in de omgeving.
  • Voor de nieuw te bouwen woningen(en) geldt, dat deze de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven niet mag beperken.

Van Ruimte voor Ruimte zijn uitgesloten monumentale, cultuurhistorisch waardevolle en karakteristieke bebouwing. Ook nog niet gerealiseerde of illegale bebouwing die formeel juridisch niet bestaat komt niet in aanmerking voor Ruimte voor Ruimte. Om de dekking van de sanering in de vorm van het benodigde aantal compensatiewoningen te kunnen beoordelen zorgen de gemeente en initiatiefnemer voor de opstelling van een exploitatieopzet. Uit de exploitatieopzet moet blijken hoeveel compensatiewoningen nodig zijn ten opzichte van de te saneren bebouwing.

De toepassing moet voldoen aan alle vereisten in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie, waaronder de eisen die worden gesteld in het kader van ruimtelijke kwaliteit bij bouwen in het landelijk gebied.

Toetsing initiatief aan de Provinciale Ruimtelijke Verordening en Ruimte voor ruimteregeling

De huidige bebouwing is in de PRVS aangeduid als Bestaand bebouwd gebied. Buiten deze contour is er in het plangebied sprake van weidevogelleefgebied, bufferzone en aardkundig waardevol gebied.

verplicht

Afbeelding 6 Uitsnede provinciale ruimtelijke verordening, kaartlaag bestaand bebouwd gebied

Door toepassing van deze regeling wordt er een oppervlakte van 2486 m2 storende bebouwing en functies gesloopt. Daarnaast wordt een groot deel van de erfverharding verwijderd. De sloop van de agrarische gebouwen en functies zorgt voor verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

De nieuwe functie wordt op het huidige erf gerealiseerd. Herbouw is niet mogelijk aan de rand van het stedelijk gebied, maar zal plaatsvinden op de slooplocatie. Op de locatie van de te slopen bebouwing mag een natuureducatiecentrum en aangrenzende woning worden gerealiseerd. Daarnaast zijn twee woningen mogelijk. De bebouwing is gegroepeerd rondom een erf, waarin ook het parkeren voor het natuureducatiecentrum is gesitueerd. De bedrijfswoning Bloemendalergouw 49 krijgt een woonbestemming. Het noordelijke deel van het perceel zal worden omgevormd tot weiland, zodat er sprake is van een verkleining van het bebouwd gebied. Voor het plan is een Beeldkwaliteitsplan opgesteld.

Voor het saneringsplan Bloemendalergouw 49 is door de initiatiefnemers een opstalexploitatieplan opgesteld. Het opstalexploitatieplan is getoetst door de provincie en door de gemeente ter toetsing bij Kendes Rentmeesters en Adviseurs BV voorgelegd. Het plan past binnen de financiële kaders van de ruimte-voor-ruimteregeling.

In een overlegreactie van april 2015 op het voorontwerpbestemmingsplan heeft de provincie Noord-Holland aangegeven dat vanuit de staat van de bebouwing de agrarische gebouwen als storend zijn aan te merken. De locatie komt daarmee in principe in aanmerking voor de ruimte voor ruimte regeling. Daarnaast werd aangegeven dat ruimtelijke kwaliteit van de erfopzet onvoldoende was. Na overleg is de erfopzet aangepast en is hiervoor een beeldkwaliteitsplan opgesteld. In december 2016 heeft de provincie aangegeven dat het beeldkwaliteitsplan voldoet aan de eisen die daaraan uit oogpunt van ruimtelijk kwaliteit worden gesteld. Voorliggend bestemmingsplan is gebaseerd op dit beeldkwaliteitsplan. Het plan is hiermee in overeenstemming met de de Ruimte voor Ruimteregeling en de Provinciale ruimtelijke verordening.

3.3 Gemeentelijk beleid     

3.3.1 Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam'     

Met de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam' (17 februari 2011) heeft Amsterdam zichzelf onder meer voor de opgave gesteld te verdichten en tegelijk het omliggende landschap open te houden. Dat leidt tot belangrijke uitgangspunten: het groen in en rond de stad vraagt om stevige bescherming, terwijl andere delen van de stad optimaal worden benut. Verdichting leidt ook tot (geleidelijke) transformatie en toenemende menging. Dat vergt veel van de bestaande infrastructuur en openbare ruimte. Respect voor de rijkdom aan cultuurhistorische schatten van Amsterdam is hierbij een belangrijke voorwaarde.

Hoofdgroenstructuur/ Stadsrandpolder Waterland

Landelijk Noord is op basis van de Structuurvisie aangewezen als Hoofdgroenstructuur (HGS), groentype Stadsrandpolder. De criteria voor de HGS zijn uitgewerkt in de beleidsvisie en toetskader Stadsrandpolder Waterland (vastgesteld gemeenteraad 2012). De Technische Adviescommissie adviseert het college van burgemeester en wethouders over de inpasbaarheid van bouwinitiatieven in de Hoofdgroenstructuur.

De visie heeft betrekking op verbreding van de agrarische sector enerzijds en behoud en bescherming van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden anderzijds. Waterland wordt zeer gewaardeerd door recreanten, waarbij de aantrekkingskracht van het gebied wordt bepaald door het cultuurhistorische karakter: veenweiden met oude dorpen erin en met grillige meertjes die zijn ontstaan door dijkdoorbraken. Het landschap heeft zijn karakter gekregen door eeuwenlange veehouderij.

Omdat niet op voorhand met iedere mogelijke ontwikkeling rekening kan worden gehouden, is aan de visie een toetsingskader toegevoegd. Toekomstige verzoeken voor bijvoorbeeld bedrijfsverplaatsing, uitbreiding, verbreding of beëindiging kunnen zodoende aan de hand van het toetsingskader worden beoordeeld. De uitgangspunten hiervan zijn:

  • behoud en versterking van een vitaal en kenmerkend landschap en daarin aanwezige natuurwaarden staat centraal;
  • een economisch vitale landbouw is noodzakelijk voor het duurzaam beheer en behoud van natuur en landschap;
  • er wordt ruimte gegeven aan ontwikkeling van de landbouw zodat die economisch vitaal blijft, waardoor het beheer en behoud ook voor de toekomst gegarandeerd blijft;
  • dit is alleen mogelijk als hierbij voldoende rekening wordt gehouden met natuur en landschap, waar mogelijk worden die versterkt;
  • het streven is ruimte te geven aan nieuwbouw, noodzakelijk voor de ontwikkeling van de landbouw als beheerder van het gebied, en tegelijkertijd het verminderen van bouwwerken, die niet meer nodig zijn

In paragraaf 2.5 zijn een aantal principes opgenomen die gehanteerd worden in geval van sanering en herinrichting van erven van gestopte bedrijven:

  • Sloop van alle bedrijfsgebouwen (exclusief bedrijfswoning);
  • Het aantal terug te bouwen woningen is afhankelijk van de oppervlakte gesloopte bedrijfsgebouwen, exclusief de bedrijfswoning. In principe wordt de regel gehanteerd dat 15% van de gesloopte oppervlakte gebouwen mag worden teruggebouwd;
  • Bij de bouw van nieuwe woningen, mogen geen 'nieuwe dorpen' (5 of meer huizen) ontstaan;
  • Er wordt gestreefd om tenminste 50% van het bouwvlak om te zetten in agrarische cultuurgrond en in beheer te geven aan een lokale agrariër of een natuurbeschermingsorganisatie.
  • Met het verwijderen van gebouwen en het weg bestemmen van bouwmogelijkheden wordt ruimtelijke winst behaald en extra bebouwing in de toekomst voorkomen.

Advies TAC

De TAC onderschrijft in het advies van 2 mei 2014 de kwalitatieve winst die behaald kan worden met sanering van deze locatie. Het natuureducatiecentrum draagt bij aan de toeristische aantrekkelijkheid van Waterland en qua vormgeving en landschappelijke inpassing ziet de TAC het centrum als een ruimtelijke kwaliteitsimpuls. Anderzijds constateert de TAC dat het plan - voor wat betreft het uiteindelijke aantal woningen - niet conform de 'Beleidsvisie en toetsingskader stadsrandpolder Waterland' is. Ook plaatst de TAC kanttekeningen bij het percentage erf dat wordt omgezet naar weiland. Verder heeft de TAC twijfels over de levensvatbaarheid van het natuureducatiecentrum.

Op 10 september 2014 heeft de gemeenteraad ingestemd met de afwijking van de Structuurvisie Amsterdam en het toetsingskader HGS voor de herontwikkeling van de Bloemendalergouw 49. Het plan voor herontwikkeling van Bloemendalergouw past niet geheel binnen de geldende Structuurvisie (uitwerking) i.c. de HGS. Het positieve effect van de voorgestelde ontwikkeling (saneren van storende bebouwing, het vergroten van het natuur educatieve- en recreatieve aanbod in de HGS en het landschappelijk goed ingepaste natuureducatiecentrum met daarin geïntegreerde woning) weegt daar echter tegenop.

Naar aanleiding van de vooroverlegreactie van de provincie Noord-Holland is overleg gevoerd met initiatiefnemers, provincie en gemeente over de ruimtelijke kwaliteit. Dit heeft geleid tot het anders situeren van de bouwvolumes, waardoor de opzet compacter is geworden en de volumes zijn gegroepeerd rondom een erf. Vanwege de gewijzigde erfopzet is in 2017 opnieuw advies gevraagd van de TAC (bijlage Advies TAC). De TAC heeft naast het toetskader, te weten de Beleidsvisie Stadsrandpolder Waterland welke een uitwerking van de Structuurvisie betreft, ook het afwijkingsbesluit van de Gemeenteraad uit 2014 in haar advisering betrokken. Op grond hiervan komt de TAC tot het advies dat het gewijzigde plan niet inpasbaar is in de Hoofdgroenstructuur vanwege de footprint van de twee woningen en het percentage weiland. Daarnaast worden enkele vragen gesteld over de toegekende bestemmingen. De aandachtspunten van de TAC over de toegekende bestemmingen op de verbeelding van het bestemmingsplan zijn ter harte genomen.

Op 8 juni 2017 heeft de gemeenteraad ingestemd met de afwijking van de Structuurvisie Amsterdam en het toetsingskader HGS voor de herontwikkeling van de Bloemendalergouw 49 (zie Afwijkingsbesluit structuurvisie) vanwege de ruimtelijke kwaliteitsslag die gemaakt is en het gegeven dat de Gemeenteraad in 2014 reeds op een ietwat ander initiatief positief heeft besloten om af te wijken van de HGS/Structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Het ruimtelijk kader     

4.1 De ontwikkeling     

De ontwikkeling zoals opgenomen in deze 2herziening omvat het saneren van het agrarisch bedrijf (en bouwvlak) en de herontwikkeling van het perceel naar wonen, een natuureducatiecentrum en weiland. Met de sanering van alle bebouwing, uitgezonderd de bedrijfswoning, wordt milieu- en kwaliteitswinst beoogd. De landschappelijke en stedenbouwkundige kwaliteit wordt verbeterd met de sloop van storende bebouwing en functies waaronder een 20 m hoge opslag voor ruwvoer.

Ter compensatie van de sloop en sanering worden op het perceel twee woningen en een natuureducatiecentrum met aangrenzende woning gerealiseerd. Samen met de bestaande bedrijfswoning, die wordt omgezet naar een burgerwoning, worden er planologisch gezien 4 woningen en een natuureducatiecentrum mogelijk gemaakt. Het noordelijke deel van het perceel zal worden omgevormd tot weiland, zodat er sprake is van een verkleining van het bebouwd gebied. De burgerwoning aan de Bloemendalergouw 51 wordt in deze herziening buiten beschouwing gelaten. Deze woning heeft in het bestemmingsplan Landelijk Noord reeds een woonbestemming en behoeft geen wijziging. Een deel van dat perceel is op dit moment echter bestemd als het agrarisch bouwvlak van Bloemendalergouw 49. Dit is in de bestaande situatie reeds in gebruik als tuin en bijgebouw bij Bloemendalergouw 51 en zal daarom als tuin worden bestemd.

verplicht

Afbeelding 7 erfopzet nieuw

Natuureducatiecentrum

De initiatiefnemer wil naast de woningen een natuureducatiecentrum realiseren. In Landelijk Noord is er geen bezoekerscentrum, zoals bijvoorbeeld het centrum bij Ilperveld. Het natuureducatiecentrum beoogd de reptielen, amfibieën, vissen en (water)insecten uit Waterland te laten zien in hun natuurlijke omgeving. Het natuureducatiecentrum richt zich op de al in het gebied zijnde bezoeker, zoals toeristen die per fiets het gebied intrekken. In Landelijk Noord zijn weinig recreatieve voorzieningen voorhanden, een plek om meer over het gebied te leren ontbreekt. Naast de bezoekers van het gebied wil het Natuureducatiecentrum zich ook richten op de scholen van Amsterdam. Daarnaast wordt samenwerking gezocht met andere bedrijven in Landelijk Noord.

De ruimte zal naast bezoekerscentrum en natuureducatie de mogelijkheid bieden om het als groep te bezoeken voor bijvoorbeeld rondleidingen in combinatie met bijvoorbeeld teambuilding of bijeenkomsten van natuurwerkgroepen. Omdat het bezoekerscentrum in eerste instantie vooral in de schoolvakanties en weekenden open is voor publiek en door de week voor scholenbezoeken, blijft er ruimte over om de locatie hiervoor te gebruiken. Het natuureducatiecentrum zal in eerste instantie als een eenmansbedrijf starten. De verwachting is dat het bezoekersaantal na een aanloopperiode zal stijgen tot ca. 5000 per jaar (ca. 31 per dag). Met dat bezoekersaantal is het natuureducatiecentrum, zonder gebruik te maken van subsidies, financieel haalbaar.

Bij de initiatiefnemer bestaat de wens om het perceel ook per kano bereikbaar te maken, zodat bij het natuureducatiecentrum de overstap van fiets naar kano mogelijk is om het gebied verder te verkennen. Dit vereist onder andere aanpassingen in waterlopen en is om die reden geen onderdeel van voorliggend bestemmingsplan. Hiervoor zullen te zijner tijd de benodige toestemmingen en vergunningen voor worden aangevraagd.

4.2 Stedenbouwkundige aspecten     

Naar aanleiding van de overlegreactie op het voorontwerpbestemmingsplan van de provincie Noord-Holland is overleg gevoerd met initiatiefnemers, provincie en gemeente over de ruimtelijke kwaliteit van de erfopzet. Dit heeft geleid tot het anders situeren van de bouwvolumes op het erf, waardoor de erfopzet compacter is geworden en volumes zijn gegroepeerd rondom een gezamenlijk erf. Voor de nieuwe situatie is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie bijlage Beeldkwaliteitsplan). In het kader van de regeling Ruimte voor Ruimte zal ter compensatie van de sloop van de agrarische opstallen een drietal woningen aan het perceel worden toegevoegd. De bebouwing zal in de nieuwe situatie ontsloten blijven via een centrale oprit. Eén woning maakt deel uit van het ontwerp van het natuureducatiecentrum. De twee andere woningen kunnen vrijstaand of geschakeld worden uitgevoerd en worden naast elkaar gesitueerd, als ware het één volume van schuurbebouwing op een boerenerf. Het achterste gedeelte van het huidige perceel zal onbebouwd blijven en deel gaan uitmaken van het omringende weiland. Hierdoor zal de weidse blik op het landschap vanaf de Bloemendalergouw vergroot worden. Het parkeren voor het natuureducatiecentrum wordt op het erf tussen de woningen gesitueerd, zodat de randen van het erf vrij blijven van parkeren en bebouwing. Momenteel is langs het grootste deel van de langszijden van het perceel een windsingel aanwezig, bestaande uit inheemse bomen en heesters. In de nieuwe situatie zullen deze zoveel mogelijk behouden blijven.

Natuureducatiecentrum en woning

Als referentie voor het natuureducatiecentrum wordt gedacht aan een met grond bedekte voerkuil. Het geheel wordt uitgevoerd met een groen dak. De voorgevel is gericht op het erf. Bijgebouw/aanbouwen worden geïntegreerd in het hoofdvolume. Het gebouw houdt het midden tussen een landschappelijk element en een gebouw. Om licht en toegang te verlenen worden snedes in het volume gemaakt, voorzien van puien. Dieper in het volume kan daglicht toetreden via daklichten. De woning en het natuureducatiecentrum worden in één duurzaam gebouw gerealiseerd. Hiervoor is een voorlopig ontwerp gemaakt. Het gebouw bevindt zich op maaiveldniveau en bestaat uit een betonnen bak die bedekt wordt met een laag zand/grind en aarde waardoor een groene heuvel ontstaat. Bij het woongedeelte zorgt een glazen pui voor inval van daglicht en verwarming van het gebouw. De oppervlakte van het educatiecentrum bedraagt 300 m². De maximale bouwhoogte bedraagt 4 m. Omdat de woning uit één bouwlaag bestaat, wordt een footprint van 200 m2 mogelijk gemaakt.

 verplicht

Afbeelding 8 voorlopig ontwerp natuureducatiecentrum en woning

Woningen

Voor de twee woningen is in de voorbereiding op de bestemmingsplanwijziging nog geen ontwerp gemaakt. In het ontwerp van deze woningen zullen de toekomstige eigenaren rekening moeten houden met de ontwerpuitgangspunten uit het beeldkwaliteitsplan: Hierin is opgenomen dat de woningen naast elkaar worden gesitueerd, als ware het één volume van schuurbebouwing op een boerenerf. De twee woningen mogen vrijstaand of geschakeld worden uitgevoerd, maar vormen samen één ontwerp, waarbij gevel en kap een even belangrijke rol spelen en wordt uitgegaan van één materialisering. De voorgevel van de woningen zijn gericht op het erf.

Voor de woningen wordt uitgegaan van de maatvoering van woningen uit het bestemmingsplan Landelijk Noord. De footprint mag maximaal 100 m² zijn, de maximale hoogte van de nok is 9 m, de goothoogte 3,5 m, bijgebouwen of aanbouwen zijn toegestaan tot maximaal 40 m². Als deze bijgebouwen of aanbouwen of onderdeel worden van het hoofdvolume is een goot- en nokhoogte gelijk aan het hoofdgebouw toegestaan vanwege de gewenste referentie naar een volume met één dakvlak.

Verkeer en parkeren

Alle woningen maken gebruik van de bestaande oprit en zijn op een logische wijze ontsloten op het erf. De bezoekers van het natuureducatiecentrum zullen ook van deze oprit gebruik maken. Parkeren ten bate van de woningen zal op eigen terrein plaatsvinden. Voor de bezoekers van het natuureducatiecentrum zal een kleine parkeerplaats worden gerealiseerd met 14 plekken en een plek voor het stallen van fietsen.

Het natuureducatiecentrum zal zich vooral richten op de al aanwezige bezoekers in het gebied die op de fiets het gebied bezoeken. De wegen in Landelijk Noord zijn niet geschikt voor grote bussen, incidenteel kan het natuureducatiecentrum met kleine busjes door scholen bezocht worden.

Hoofdstuk 5 M.e.r. / (mer-beoordeling)splicht     

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Het bestemmingsplan maakt een functiewijziging betreft van agrarisch naar wonen en een natuureducatiecentrum van beperkte omvang mogelijk. Om die reden zijn belangrijke negatieve milieugevolgen niet te verwachten. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 6 Geluid     

Een van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen, rond grote bestaande industrieterreinen en rondom bestaande luchtvaartterreinen.

LBP Sight heeft akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage Akoestisch onderzoek). Op basis van de uit de interactieve geluidkaart af te leiden geluidbelasting, de daarop nog toe te passen aftrek krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder alsmede op grond van de in de toekomstige situatie aanwezige afstand tussen de weg en de te realiseren woningen, wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de ontwikkelingslocatie de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Er zijn dan ook geen bezwaren vanuit de Wet geluidhinder tegen de ontwikkeling.

Hoofdstuk 7 Luchtkwaliteit     

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kunnen belemmeringen bestaan om een project te realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is. Ook een verslechtering van de luchtkwaliteit op bestaande locaties kan bezwaarlijk zijn.

Voorliggend plan maakt de bouw van drie woningen en een natuureducatiecentrum mogelijk ter vervanging van een agrarisch bedrijf. Het plan valt onder het begrip 'niet in betekende mate'. De luchtkwaliteit hoeft niet verder te worden onderzocht in het kader van de Wet luchtkwaliteit.

Hoofdstuk 8 Bodem     

8.1 Algemeen     

Bij het toekennen van (gevoelige) bestemmingen aan gronden is het van belang om te weten wat de kwaliteit van de bodem is. In het kader van goede ruimtelijke ordening moet voorkomen worden dat gevoelige bestemmingen op verontreinigde gronden worden gerealiseerd. Ook op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Bouwverordening is het verboden te bouwen op verontreinigde grond. Daarom moet voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan onderzoek worden gedaan naar de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij een geconstateerde verontreiniging moet in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan tevens in kaart worden gebracht welke saneringsmaatregelen nodig zijn om het beoogde gebruik van de gronden te kunnen realiseren.

Wet bodembescherming

De bescherming van de bodem wordt wettelijk o.a. geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). De Wbb is een zogenaamde raamwet, wat betekent dat de kaders worden aangegeven maar dat de uitwerking daarvan geregeld is in verschillende besluiten en circulaires (o.a. Besluit bodemkwaliteit, Besluit Uniforme Saneringen en Circulaire bodemsanering 2009). De Wbb stelt in het bijzonder regels ter voorkoming van bodemverontreiniging en sanering van ontstane verontreiniging.

Nota Bodembeheer

De gemeenteraad heeft op 4 april 2012 de Nota Bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart van Amsterdam vastgesteld. Het Besluit bodemkwaliteit geeft gemeenten de vrijheid eigen normen op te stellen voor toepassen van grond binnen de eigen gemeente, het zogenaamde gebiedsspecifieke beleid. Dat is met genoemde nota voor Amsterdam ingevuld. Deze eigen normen (de lokale maximale waarden) waarborgen het stand-still principe binnen Amsterdam, het uitgangspunt waarbij de kwaliteit van de bodem binnen de gemeentegrenzen niet verslechtert.

8.2 Resultaten onderzoeken     

Voor de locatie is door PJ Milieu/Lankelma verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage Bodemonderzoek). In het onderzoek wordt geconcludeerd dat de bovengrond (tot 1 m-mv) plaatselijk sterk verontreinigd is met koper en zink en licht tot matig verontreinigd met overige zware metalen en PAK. De diepere bodemlaag is licht verontreinigd met zware metalen en PAK. Het grondwater is plaatselijk licht verontreinigd met nikkel en naftaleen. Op het maaiveld is asbesthoudend materiaal aangetroffen. In de bodem is geen verhoogd gehalte aan asbest gemeten.

Het onderzoek is in mei 2016 beoordeeld door de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. Het verkennend bodemonderzoeksrapport is getoetst aan de Amsterdamse Richtlijn Verkennend Onderzoek 2011 (verder: ARVO). Het bodemonderzoeksrapport voldoet hier aan. In een bodemvolume van ten minste 25 m3 grond overschrijdt de gemiddelde concentratie van koper en zink de interventiewaarde. De Omgevingsdienst concludeert dat er vermoedelijk sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, hoogstwaarschijnlijk gerelateerd aan ophoogmateriaal. Omdat de aard en omvang van de verontreiniging niet geheel in beeld is moet een nader onderzoek worden uitgevoerd voordat een sanering kan worden uitgevoerd. Het asbestonderzoek geeft een redelijk beeld van de situatie maar is, door beperkingen vanwege opstallen en verhardingen, niet uitgevoerd volgens de NEN5707. Bij voorkeur wordt een nader onderzoek asbest uitgevoerd nadat de (asbesthoudende) opstallen zijn gesloopt. Voorafgaand aan het opstellen van een saneringsplan moet een risicobeoordeling worden uitgevoerd met Sanscrite. Uit deze risicobeoordeling moet blijken in hoeverre sanerende maatregelen noodzakelijk zijn bij het toekomstig gebruik.

Conclusie

Uit het verrichte bodemonderzoek blijkt dat er verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn. Planuitvoering is pas mogelijk nadat nader onderzoek is uitgevoerd en de hieruit voortvloeiende benodigde saneringsmaatregelen zijn uitgevoerd. Deels kan dit nader onderzoek pas effectief in gang worden gezet als de bestaande bebouwing is gesloopt. De initiatiefnemer heeft in zijn exploitatieopzet financiële middelen opgenomen voor de uitvoering van saneringsmaatregelen.

Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal een bodemonderzoek moeten worden overlegd, waaruit blijkt dat de bodem geschikt is voor het beoogde doel. Geconcludeerd kan worden dat de bodemgesteldheid geen belemmering vormt voor vaststelling en uitvoering van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 9 Cultuurhistorie en archeologie     

De cultuurhistorische betekenis van Landelijk Noord komt tot uitdrukking in het bijzondere landschap waarin de ontstaansgeschiedenis nog duidelijk afleesbaar is in het bijzondere patroon van water, wegen, dijken en polders. Het plangebied is in de gebiedsvisie in vigerend bestemmingsplan Landelijk Noord getypeerd als kerngebied veenweide. De te slopen bebouwing is in de jaren 70 opgericht en heeft geen cultuurhistorische waarde. Voor de nieuwe bebouwing is in de erfopzet en het beeldkwaliteitsplan rekening gehouden met de landschapswaarden en ruimtelijke kwaliteit van het gebied.

Voor het vigerende bestemmingsplan Landelijk Noord is onderzoek gedaan naar de archeologische verwachtingswaarde. In dit bestemmingsplan wordt de archeologische dubbelbestemming Archeologische waarde - 3 overgenomen op de verbeelding en regels. Er geldt een vrijstelling van de onderzoeksplicht bij bodemingrepen kleiner dan 100 m2 en minder diep dan 0,5 m. Voor het plan heeft vooroverleg plaatsgevonden met Monumenten & Archeologie over de sloop van de funderingen, hiervoor hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd omdat deze binnen de vrijstelling van de onderzoeksplicht vallen.

Hoofdstuk 10 Externe veiligheid     

Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving voor het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens en het gebruik van windmolens.

In de omgeving van het plangebied liggen geen risicovolle inrichtingen, gasleidingen of transportroutes. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 11 Milieuhinder bedrijvigheid     

Milieuzonering betreft het hanteren van bepaalde richtafstanden tussen bedrijven en hindergevoelige functies/bestemmingen. Om in deze zonering enige eenheid te brengen heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de brochure "Bedrijven en milieuzonering" (editie 2009) uitgebracht die als richtlijn geldt. Er zijn geen bedrijven genoemd in de lijst Bedrijven en Milieuzonering gelegen binnen een aantal richtlijnafstanden tot de locatie aan de Bloemendalergouw 49.

De Wet geurhinder en veehouderij vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Voor de geurbelasting op geurgevoelige objecten gelden wettelijke geurnormen. Voor een concentratiegebied geldt een maximale geurbelasting van 3 odour units per kubieke meter lucht (oue/m3) binnen de bebouwde kom en een norm van 14 oue/m3 buiten de bebouwde kom. Anders dan voorheen is het mogelijk maatwerk te leveren, niet per bedrijf of object, maar per gebied.

In de omgeving liggen twee bedrijven waarmee rekening moet worden gehouden voor wat betreft de toetsing aan geurhinder. De betreft de agrarische bedrijven gelegen aan de Bloemendalergouw 37 en 69. In Artikel 14 van de Wet geurhinder en veehouderij is opgenomen dat de afstand tussen een woning die op of na 19 maart 2000 is gebouwd op een kavel die op het tijdstip in gebruik was als veehouderij, in samenhang met het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van de veehouderij en in samenhang met de sloop van de bedrijfsgebouwen die onderdeel hebben uitgemaakt van de veehouderij, buiten de bebouwde kom een afstand van ten minste 50 meter tot de nabijgelegen veehouderijbedrijven aangehouden moet worden.

De kortste afstand tot het rundveebedrijf Bloemendalergouw 37 bedraagt circa 250 meter. De kortste afstand tot het rundveebedrijf Bloemendalergouw 69 bedraagt circa 750 meter. In de bestaande situatie zijn op kortere afstand reeds (burger)woningen aanwezig, de nieuwe woningen aan de Bloemendalergouw 49 vormen geen belemmering voor de agrarische bedrijven.

Hoofdstuk 12 Natuur     

Daar waar bestemmingsplannen en inpassingsplannen ruimtelijke ontwikkelingen en projecten mogelijk maken, moet rekening worden gehouden met (beschermde) natuurwaarden in de omgeving. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor natuurgebieden waarvoor op grond van nationale of internationale regelgeving of nationaal beleid een speciaal beschermingsregime geldt. Dit noemen we gebiedsbescherming. Deze gebieden hoeven overigens niet in het plangebied zelf te liggen. Activiteiten in een plangebied kunnen namelijk negatieve gevolgen op een gebied (ver) daarbuiten hebben. Dit heet externe werking. Daarnaast kunnen individuele dier-en plantensoorten bescherming genieten ongeacht waar zij voorkomen(soortenbescherming). Zowel met gebieds- als soortenbescherming moet, mede met het oog op de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan, rekening worden gehouden bij de vaststelling ervan. Twee wettelijke regelingen zijn met name van belang:

  1. de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) voor de gebiedsbescherming;
  2. de Flora- en faunawet (Ffw) voor de soortenbescherming.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is het Markermeer/IJmeer. Dit gebied ligt op ongeveer twee kilometer van de saneringslocatie. Er is geen invloed doordat er erfsanering plaatsvindt. De polder IJdoorn bij Durgerdam en het IJmeer zijn de dichtstbijzijnde gebieden die deel uitmaken van de EHS. Binnen de EHS geldt het ‘nee, tenzij’ beleid. De verstoring neemt als gevolg van het plan niet toe. Er is daardoor ook geen invloed op de EHS.

Voor de betreffende locatie is een Quickscan flora fauna uitgevoerd ter beoordeling van de effecten van het onderliggende bouwplan. Er is onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van vleermuizen. Geconstateerd is dat de rosse vleermuis (nyctalus noctula) en de gewone dwergvleermuis op deze locatie foerageren maar niet in de te slopen gebouwen nestelen of overnachten. In de spouwmuur van woning aan de Bloemendalergouw nummer 51 zijn wel vleermuizen gevonden. Er zijn geen nadelige effecten geconstateerd.

Bij de planning van sloop van de agrarische locatie wordt geadviseerd om rekening te houden worden met de mogelijkheid van aanwezigheid van vogels. Daarom zijn de meeste gunstige tijden voor slopen buiten het broedseizoen: van half september tot eind april.

Hoofdstuk 13 Water     

13.1 Algemeen     

Op grond van artikel 3.1.6 lid b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is de zogenaamde waterparagraaf. Deze waterparagraaf moet inzicht geven in de wijze waarop het waterbeleid is vertaald naar de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan. Daarbij wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop bij het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. De waterparagraaf geeft ook een weergave van de watertoets. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden, waarmee een achttal wetten is samengevoegd tot één wet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening).

De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen.

Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Met als resultaat één vergunning; de watervergunning. Watervergunningen kunnen betrekking hebben op bouw- of aanlegwerkzaamheden bij water en dijken; lozen en onttrekken van water; varen, aanmeren en evenementen en plannen ten behoeve van natuur en recreatie en uitbreidingsplannen. Voor de activiteiten die onder de algemene regels vallen, kan worden volstaan met een meldingsplicht in plaats van een vergunningenprocedure.



Nationaal Waterplan 2016 – 2021

Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan pleit voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij, daarbij ruimte scheppend voor gebiedsgericht maatwerk.

Het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 is vastgesteld op 10 december 2015. Dit plan vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 inclusief alle tussentijdse wijzigingen. Het Nationaal Waterplan geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebied- beheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het Nationaal Waterplan.

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende vijf ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement
  • Nederlanders leven waterbewust

Met het Nationaal Waterplan 2016-2021 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in het Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Watervisie 2021 en Uitvoeringsprogramma

Op 16 november 2015 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Watervisie 2021 vastgesteld. De Watervisie biedt een doorkijk voor het regionale waterbeleid tot 2040 en geeft aan waar in de periode 2016-2021 de prioriteiten liggen voor waterveiligheid en schoon en voldoende water. De Watervisie 2021 is op 23 december 2015 in werking getreden en vervangt het Waterplan 2010-2015. Voor de Watervisie is een Uitvoeringsprogramma 2016-2021 opgesteld, waarin staat wat de provincie concreet gaat doen. Het Uitvoeringsprogramma wordt jaarlijks geactualiseerd.

Waterprogramma 2016-2021

In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) beschrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de doelstellingen voor de periode 2016-2010 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Deze taken worden de komende periode sterk beïnvloed door de klimaatverandering en de uitgangspunten van de Europese Kaderrichtlijn Water. De komende jaren is de opgave om het beheergebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort en schoon water. Dat gebeurt vooral preventief door de uitvoering van programma's en dagelijks beheer, maar ook door het onderhouden van een goede crisisorganisatie.

Keur HHNK

In 2016 heeft het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) een nieuwe Keur vastgesteld. In de Keur staan de regels die het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken. Samen met de Waterwet, nationale en Europese wetgeving en beleidsregels van HHNK vormt dit de basis voor de watervergunning.

Watervisie Amsterdam 2040

Op 14 september 2016 heeft de gemeenteraad van Amsterdam de Watervisie Amsterdam 2040 vastgesteld. De visie geeft een ruimtelijk-economisch perspectief op het gebruik van water en oevers in Amsterdam op de lange termijn (2040) met een aantal speerpunten voor de korte termijn (2018). De Watervisie Amsterdam 2040 is een structuurvisie-uitwerking. Dat betekent dat de Watervisie na vaststelling door de gemeenteraad als een onderdeel van de Structuurvisie Amsterdam 2040 (een strategisch beleidsdocument voor de ruimtelijke ontwikkeling van de stad) wordt beschouwd. De visie is daarmee zowel een beleidsvisie als een planologisch-juridisch toetsinstrument. Ze wordt als planologisch-juridisch toetsingsdocument ingezet bij ruimtelijke plannen en initiatieven om watergerelateerde ontwikkelingen in balans met elkaar en integraal te laten plaatsvinden.

Met de Watervisie willen we bewoners, ondernemers, bedrijven, verenigingen en bezoekers tevens stimuleren en inspireren om -in lijn met de Watervisie- nieuwe initiatieven te ontplooien en te realiseren. Voor nieuwe ruimtelijke initiatieven dienen de gebruikelijke (planologisch-juridische) procedures te worden gevolgd. De Watervisie is planologisch-juridisch alleen bindend voor het gebied binnen de gemeentegrenzen van Amsterdam.

13.2 Watertoets     

Voor het plan Bloemendalergouw 49 is een digitale watertoets gedaan en een vooroverlegreactie ontvangen van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Vanwege de gewijzigde erfopzet is in 2017 opnieuw overleg gevoerd. Onderstaand wordt voor de relevante wateraspecten aangegeven hoe daarmee wordt omgegaan in het plan.

Waterkwaliteit en riolering

Binnen het plan zal een gescheiden riolering aan worden gelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Er is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (rwzi). Dit komt overeen met de ambitie van het hoogheemraadschap om 100% van het hemelwater van nieuwe oppervlakken te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage. HHNK adviseert om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen.

Verharding en compenserende maatregelen

Naast de bestaande (bedrijfs)woning Bloemendalergouw 49 is op de locatie 2486 m2 aan agrarische bebouwing aanwezig. Daarnaast verharding die bestaat uit ca. 1050 m2 beton/freesasfalt en 2250 m2 puinverharding. 920 m2 is onverhard.

In de nieuwesituatie wordt 2486 m2 agrarische bebouwing gesloopt. Er mag een natuureducatiecentrum met groen dak met een vloeroppervlak van 300 m2 en (aarde)woning incl. bijgebouw van 240 m2 vloeroppervlak met groen dak worden opgericht. Om de gebouwen komt een talud van aarde van ca. 300 m2, deze wordt niet opgevat als verharding. Daarnaast twee woningen en bijgebouw/aanbouwen met een maximale oppervlakte van totaal 280 m2. Per saldo is er sprake van een afname van bebouwing van 1.666 m2. In de nieuwe situatie blijft ca. 1000 m2 aanwezig als verharding (700 m2 freesasfalt en 300 m2 bestrating). 2506 m2 wordt tuin. Van het voormalig agrarisch bouwperceel wordt ca. 2100 m2 omgevormd tot weiland. De oppervlakteverharding neemt per saldo af met ca. 50 m2 verharding en 2250 m2 puinverharding.

verplicht

Afbeelding 9 Verharding: Rood en geel - te slopen bebouwing, Grijs gearceerd - freesasfalt, Paars - puinverharding.

Totaal is er sprake van een afname van ca. 3.966 m2 verhard oppervlak. Watercompensatie is nodig bij 800 m2 extra bebouwing/verharding. Er hoeven geen compenserende maatregelen uitgevoerd te worden. De locatie zou kunnen dienen als watercompensatie voor andere projecten c.q. bebouwing. Omdat de eigenaar van de Bloemendalergouw 37 mede-eigenaar is van een gedeelte van de locatie, wil hij graag de afname van verharding op deze locatie inzetten ten behoeve van het realiseren van verharding op zijn locatie op de Bloemendalergouw 37.

Waterlopen

De waterlopen rondom Bloemendalergouw 49 zijn geen onderdeel van het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. Met dit plan worden geen wijzigingen aan bestaande watergangen beoogd. Voor de inrichting van de bouwkavels is het belangrijk dat de aangrenzende waterlopen bereikbaar blijven om slootonderhoud te kunnen uitvoeren vanaf de kant. Verder adviseert het hoogheemraadschap bij particuliere tuinen een oeverbescherming toe te passen. In de bestaande situatie zijn ook bomen aanwezig rondom het perceel en wordt het onderhoud uitgevoerd. Deze bomen blijven grotendeels behouden in de nieuwe situatie.

Voor een latere fase zijn er plannen om het natuureducatiecentrum bereikbaar te maken voor kano's, waarbij samenwerking met andere initiatieven in Waterland zal worden gezocht. Eventuele wijzigingen in waterlopen en voorzieningen voor kanovaarders volgen dus op een later moment (na aanvraag van de noodzakelijke vergunningen en toestemmingen).

Vooruitlopend daarop adviseert HHNK bij de aanleg van nieuwe bebouwing (met name het educatiecentrum en de nieuwe woningen) om het vloerpeil te relateren aan het hoge waterlandsboezempeil  (NAP-1,56 meter) welke mogelijk in de toekomst noordelijk langs het plangebied wordt doorgetrokken om een kanoverbinding te realiseren. Aan de oostkant van het plangebied ligt dan ook een kans om de waterloop langs het perceel door te trekken. In de toekomst zou dan rondom het perceel het waterlandsboezempeil kunnen gelden, maar dan moet daar met de huidige bouw en maaiveldinrichting al rekening mee worden gehouden. Wijzigingen in het waterpeil van NAP-2,07 naar NAP-1,56 meter heeft echter ook effect op de aangrenzende agrarische percelen. Wijzigingen in waterlopen en voorzieningen voor kanovaarders zullen op een later moment worden gerealiseerd. Op dat moment zullen ook de noodzakelijke vergunningen en toestemmingen worden aangevraagd.

Hoofdstuk 14 Juridische planbeschrijving     

14.1 Algemeen     

Het (juridisch deel van het) bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemming en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven.

Deze herziening heeft betrekking op de volgende wijzigingen van de verbeelding:

  • bestemmingswijziging van Agrarisch met waarden - Kerngebied Veenweide naar Wonen, Tuin en Cultuur en Ontspanning en Agrarisch met waarden;
  • verwijderen van een agrarisch bouwvlak.

14.2 Artikelgewijze toelichting     

Op basis van de volledige beschrijving in de ruimtelijke onderbouwing zijn op het perceel de volgende bestemmingen uit het bestemmingsplan Landelijk Noord opgenomen:

  • enkelbestemming Agrarisch met waarden;
  • enkelbestemming Tuin;
  • enkelbestemming Wonen;
  • enkelbestemming Cultuur en Ontspanning
  • dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 3.

Tevens worden de hoofdgebouwen voorzien van een bouwvlak. Voor de inhoud van de regels wordt aangesloten bij de regels uit het bestemmingsplan Landelijk Noord. Voor de juridische planbeschrijving van de opgenomen artikelen wordt verwezen naar het bestemmingsplan Landelijk Noord, waarbij de bestemming Agrarisch met waarden aansluit bij de planregeling van de bestemming Agrarisch met waarden - Kerngebied veenweide.

Hoofdstuk 15 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid     

Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge artikel 6.12 Wro, besluit de gemeenteraad of wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan. Bij het project zijn twee partijen betrokken. Elke partij heeft een gedeelte van het agrarische perceel in volledig eigendom. Het plan betreft een particulier initiatief dat voor eigen rekening en risico van de initiatiefnemers wordt uitgevoerd.

In dit geval wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan, omdat met de initiatiefnemers een anterieure overeenkomst is afgesloten. Het verhaal van de kosten van de grondexploitatie, zoals bedoeld in de Wro, is daarom anderszins verzekerd.

Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voorontwerpbestemmingsplan

Het voorontwerpbestemmingsplan 2e herziening Landelijk Noord heeft vanaf 26 november 2014 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode had een ieder de mogelijkheid om een inspraakreactie in te dienen bij de bestuurscommissie Noord. Gedurende deze periode is het voorontwerp tevens verzonden naar de overlegpartners in het kader van overleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Gedurende de inzage van het voorontwerpbestemmingsplan zijn geen inspraakreacties ontvangen. Van de volgende adressanten is een overlegreactie ontvangen:

  1. Waternet
  2. Hoogheemraadschap het Hollands Noorderkwartier (HHNK)
  3. Provincie Noord-Holland

Rijkswaterstaat,Gasunie en Brandweer Amsterdam-Amstelland hebben aangegeven dat zij geen aanleiding zien om een reactie in te sturen. In de Inspraak- en overlegnota worden de overlegreacties beantwoord.

Naar aanleiding van de overlegreactie van de provincie Noord-Holland is overleg gevoerd met initiatiefnemers, provincie en gemeente over de ruimtelijke kwaliteit van de erfopzet. Dit heeft geleid tot het anders situeren van de bouwvolumes op het erf, waardoor de erfopzet compacter is geworden en volumes zijn gegroepeerd rondom een erf. Voor de nieuwe situatie is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, waarin de ontwerpuitgangspunten verder zijn uitgewerkt. Met de aangepaste erfopzet is door de provincie aangegeven dat het plan past binnen de Ruimte-voor-ruimteregeling. Voorliggend bestemmingsplan is gebaseerd op deze aangepaste erfopzet.

Naar aanleiding van de overlegreactie en gewijzigde erfopzet is in 2017 opnieuw overleg gevoerd met HHNK over de watertoets. De resultaten zijn verwerkt in de toelichting van dit bestemmingsplan.

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan 2herziening Landelijk Noord wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd met de mogelijkheid voor een ieder om een zienswijze in te dienen bij de gemeenteraad. Eventuele zienswijzen op het ontwerp worden te zijner tijd samengevat en beantwoord.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het bestemmingsplan 2e herziening Landelijk Noord met identificatienummer NL.IMRO.0363.N1701BPSTD-VG01 van de gemeente Amsterdam.

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aan- en uitbouw     

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.4 Aan-huis-gebonden beroep     

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.5 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Agrarische activiteiten bij wijze van hobby (hobbyboeren)     

agrarische activiteiten, voornamelijk bij wijze van liefhebberij, niet zijnde bedrijfsmatig.

1.8 Agrarisch bedrijf     

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

  1. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen bosbouw, sier- en fruitteelt;
  2. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;
  3. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
  4. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  5. sierteelt: de teelt van siergewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
  6. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  7. bollenteelt: de teelt van bloembollen in samenhang met de teelt van bolbloemen;
  8. bosbouw: de teelt van bomen vanwege de houtproductie;
  9. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
  10. boomkwekerij: de teelt van bomen al dan niet gecombineerd met de verhandeling daarvan;
  11. paardenfokkerij: het fokken, trainen en verzorgen van paarden.

1.9 Archeologisch rapport     

rapportage waarin de archeologische waarde van het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt vastgesteld die naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouder voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.10 Automatenhal     

een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee spelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld.

1.11 Bebouwing     

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.12 Bed & breakfast     

het verstrekken van logies met ontbijt, met dien verstande dat dit bij woningen, geen bedrijfswoningen zijnde, uitsluitend in het hoofdgebouw is toegestaan.

1.13 Bedrijf     

het bedrijfsmatig (industrieel) vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.

1.14 Bestaand gebruik     

het op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezige gebruik.

1.15 Bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen     

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.16 Bestaand (in het geval van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde)     

gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.17 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.18 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 Bijgebouw     

een vrijstaand gebouw dat in functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.20 Bodemverstoring     

elke vorm van grondverzet.

1.21 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.

1.22 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak.

1.23 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 Bouwperceelgrens     

de grens van een bouwperceel.

1.25 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.26 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.27 Buitenrijbaan     

een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining.

1.28 Consumentenvuurwerk     

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.

1.29 Cultuurhistorische waarde     

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid.

1.30 Dagrecreatie     

activiteiten gericht op ontspanning in de vrije tijd zoals sport en spel, natuurbeleving, amusement en uitstapjes, die uitsluitend plaatsvinden binnen een tijdsbestek van een dag, zonder overnachting.

1.31 Dakopbouw     

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) van het dak is (zijn) geplaatst.

1.32 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan ter plaatse en anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat detailhandel in volumineuze goederen hiertoe niet wordt gerekend.

1.33 Detailhandel in volumineuze goederen     

een detailhandelsbedrijf te onderscheiden in de volgende categorieën:

  1. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
  2. detailhandel in zeer volumineuze goederen, zoals auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen.

1.34 Dienstverlening     

het verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek, onder te verdelen in:

  1. consumentverzorgende dienstverlening;
  2. maatschappelijke dienstverlening.

1.35 Extensieve dagrecreatie     

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

1.36 Extra woning     

elke woning meer dan één.

1.37 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.38 Geldwisselkantoor     

een voor publiek toegankelijke ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het wisselen van geld.

1.39 Geluidshinderlijke inrichtingen     

bedrijven in de zin van artikel 41 van de Wet geluidhinder en artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.

1.40 Gevoelige functies ten opzichte van landbouwbedrijven     

  1. objecten categorie I:
    1. bebouwde kom met stedelijk karakter;
    2. ziekenhuis, sanatorium en internaat;
    3. objecten voor verblijfsrecreatie;
  2. objecten categorie II:
    1. bebouwde kom of aaneengesloten woonbebouwing van beperkte omvang in een overigens agrarische omgeving;
    2. objecten voor dagrecreatie;
  3. objecten categorie III:
    1. verspreid liggende niet-agrarische bebouwing die aan het betreffende buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleent;
  4. objecten categorie IV:
    1. woning behorend bij een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn;
  5. objecten categorie V:
    1. woning, behorend bij een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn.

1.41 Groenvoorzieningen     

ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, groen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, taluds, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.42 Hoofdgebouw     

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.43 Kampeermiddel     

  1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  2. enig ander onderkomen of enige ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;

een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.44 Kampeerterrein     

een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens de inrichting bestemd, op daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen.

1.45 Kantoor     

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten, al dan niet met ondergeschikte baliefunctie, op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.46 Kap     

een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.

1.47 Kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen     

voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.

1.48 Kleinschalige natuurontwikkeling     

de aanleg van riet- en schraallanden, moerasjes, poelen en plas-draszones, en de realisatie van natuurvriendelijke oevers.

1.49 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.50 Landhoofd     

het punt waar een brug fysiek verbonden is met de waterkant.

1.51 Landschapswaarde     

de aan een gebied toegekende waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur.

1.52 Natuurwaarde     

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.53 Neventak/nevenfunctie     

een van de hoofdfunctie afwijkende functie die ondergeschikt is aan en uitgeoefend wordt naast de hoofdfunctie, veelal ter ondersteuning van het agrarische bedrijf en gericht op de beleefbaarheid van het landschap.

1.54 Nutsvoorzieningen     

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.55 Objecten     

een voorwerp of vaartuig dat in, op of boven het water is aangebracht of afgemeerd, niet zijnde een woonboot, bedrijfsvaartuig, een passagiersvaartuig of pleziervaartuig.

1.56 Ondersteunende horeca     

horeca die ondergeschikt en gerelateerd is aan de bestemming en tot doel heeft het bedrijfsmatig verstrekken van kleine etenswaren en dranken.

1.57 Overkapping     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand.

1.58 Paardenbak     

een door middel van een afscheiding van een perceel afgezonderd, onoverdekt stuk grond, kennelijk ingericht en bedoeld voor het africhten en/of trainen van paarden, het uitoefenen van de paardensport, dan wel het vrij laten loslopen van paarden, meestal als uitloop van een stal.

1.59 Paardenstalling     

het houden van paarden en pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony's in pension te stallen en te weiden; onder paardenstalling worden geen maneges verstaan.

1.60 Paddock     

een omheinde, onoverdekte ruimte waar één of meerdere paarden ter ontspanning en naar eigen inzicht vrij kunnen bewegen.

1.61 Peil     

  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.62 Platte afdekking     

een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van het grondoppervlak van het gebouw beslaat.

1.63 Praktijkruimte     

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.64 Prostitutie     

het bedrijfsmatig – of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt – gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen met een ander, nader te onderscheiden in:

  1. raamprostitutie: prostitutie waarbij de seksueel-erotische dienstverlening zichtbaar vanaf de openbare weg wordt aangeboden;
  2. bordeelprostitutie: prostitutie waarbij de seksueel-erotische dienstverlening in een besloten daarvoor ingerichte of bedoelde ruimte wordt aangeboden.

1.65 Recreatief medegebruik     

gebruik van gronden gericht op (extensieve) dagrecreatie waarbij het gebruik ondergeschikt is aan de hoofdfunctie van de gronden.

1.66 Risicovolle inrichtingen     

inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.67 Ruwvoedergewassen     

gewassen, zoals gras, maïs, voederbieten, luzerne, die in de volle grond worden geteeld en waarvan de opbrengst is bestemd als voer voor landbouwhuisdieren.

1.68 Seksinrichting     

een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin tegen betalingen handelingen en/of voorstellingen kunnen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard; hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhallen en -winkel en naar de aard daarmee te vergelijken inrichtingen.

1.69 Short stay     

het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan één huishouden voor een aaneensluitende periode van ten minste één week en maximaal zes maanden.

1.70 Telefoneerinrichting of belhuis     

een voor publiek toegankelijke ruimte waarvan de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden en ontvangen van faxen.

1.71 Verbeelding     

de verbeelding van het bestemmingsplan.

1.72 Voorgevel     

de gevel aan de naar de weg gekeerde zijde van de woning, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven.

1.73 Voorgevelrooilijn     

de lijn in het verlengde van de voorgevel of in het verlengde van de op de verbeelding aangegeven voorgevel.

1.74 Waterkering     

natuurlijke of kunstige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en achterliggende gebied beschermt tegen inundatie.

1.75 Wonen     

permanent verblijf, waarbij de mate van zelfstandigheid en samenlevingsverband niet relevant zijn.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstand     

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 Bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 Breedte, lengte en diepte van een gebouw     

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.4 Dakhelling     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 Goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 Inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 Hoogte van een windturbine     

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.8 Oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 Vloeroppervlakte     

de gebruiksoppervlakte volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Agrarisch met waarden     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het uitoefenen van een agrarisch (deeltijd)bedrijf, zoals genoemd in artikel 1 lid 7 sub b en k;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water en (aanlandingsplekken van) bruggen;

alsmede voor:

  1. de in tabel 3.1 genoemde nevenfuncties, met dien verstande dat binnen het bouwvlak van een agrarisch bedrijf in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
  2. behoud, versterking en ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden.

Tabel 3.1 Toegestane nevenfuncties

nevenfunctie
wandel- of fietspaden over het boerenland
extensieve sport- en spelvormen op het boerenland (zoals boerengolf)

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Algemene bouwregels     

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming worden gebouwd:

  1. erf- en terreinafscheidingen;
  2. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag buiten het bouwvlak ten hoogste 1 m bedragen.

3.3 Specifieke gebruiksregels     

Het is niet toegestaan gronden en of bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken voor de teelt van ruwvoeder.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

3.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning     

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  2. het aanleggen of verharden van wegen, paden (niet zijnde kavelpaden) of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;
  4. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  5. het beplanten of bijplanten van gronden met houtgewassen, ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet of gedeeltelijk reeds met legale houtgewassen waren beplant, met dien verstande dat hieronder niet wordt verstaan het aanleggen van een windsingel binnen 15 m van of aansluitend op agrarisch bouwvlakken;
  6. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties;
  7. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;
  8. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen.
3.4.2 Uitzonderingen op aanlegverbod     

Het verbod als bedoeld in lid 3.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. worden aangelegd of uitgevoerd binnen bouwvlakken;
  2. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  4. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
3.4.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning     

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de landschaps- en natuurwaarden als benoemd in 3.1 onder d niet onenvenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 4 Cultuur en Ontspanning     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Cultuur en Ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een natuureducatiecentrum;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals ondersteunende horeca, groenvoorzieningen, water, (ontsluitings)wegen en (aanlandingsplekken van) bruggen.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Algemene bouwregels     

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming worden gebouwd:

  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met dien verstande dat:

  1. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen uitsluitend binnen het bouwvlak zijn toegestaan.
4.2.2 Bouwregels ten behoeve van gebouwen     
  1. gebouwen moeten worden opgericht binnen het bouwvlak;
  2. het vloeroppervlak van de bedrijfsgebouwen mag ten hoogste 300 m² bedragen;
  3. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen ten hoogste 4 m bedragen.
4.2.3 Bouwregels ten behoeve van bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt het volgende:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

4.3 Specifieke gebruiksregels     

  1. Er dient voorzien te worden in voldoende parkeerplaatsen ten dienste van de bestemming.
  2. Het parkeren ten dienste van de bestemming Cultuur en Ontspanning dient gesitueerd te worden in de bestemming Tuin ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein'.

Artikel 5 Tuin     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, alsmede voor bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, ongebouwde parkeervoorzieningen, water, (ontsluitings)wegen en (aanlandingsplekken van) bruggen.

5.2 Bouwregels     

  1. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
  2. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m.

5.3 Specifieke gebruiksregels     

Parkeervoorzieningen ten dienste van de bestemming Cultuur en Ontspanning zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein'.

Artikel 6 Wonen     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het wonen, daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, parkeervoorzieningen, (ontsluitings)wegen, water en (aanlandingsplekken van) bruggen.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Algemene bouwregels     

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming worden gebouwd:

  1. woningen en aan- en uitbouwen;
  2. bijgebouwen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met dien verstande dat:

  1. hoofdgebouwen uitsluitend zijn toegestaan binnen bouwvlakken.
6.2.2 Bouwregels ten behoeve van hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van woningen geldt het volgende:

  1. per bouwvlak is ten hoogste 1 woning toegestaan;
  2. de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 100 m² per hoofdgebouw;
  3. in afwijking van het bepaalde onder b bedraagt de vloeroppervlakte ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' ten hoogste 200 m2;
  4. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 3,5 m;
  5. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 9 m;
  6. in afwijking van lid d en lid e bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' de maximale goot- en bouwhoogte 4 meter;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' geldt dat
    1. de voorgevel moet worden opgericht ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn';
    2. de nok van de hoofdgebouwen evenwijdig moet zijn aan de 'gevellijn' en in een rechte lijn van elkaar moeten liggen.
6.2.3 Bouwregels ten behoeve van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen     

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen geldt het volgende:

  1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 40 m² per woning;
  2. de goot- en bouwhoogte van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen bedraagt ten hoogste respectievelijk 3 m en 5 m;
  3. in afwijking van lid b bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' de maximale goot- en bouwhoogte 4 meter;
  4. in afwijking van lid b bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' de maximale goothoogte 3,5 meter en de nokhoogte 9 meter als wordt voldaan aan het volgende:
    1. de goten en nok moeten in een rechte lijn aansluiten op de goten en nok van het hoofdgebouw zodat één dakvlak ontstaat.
6.2.4 Bouwregels ten behoeve van bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt het volgende:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedragen 1 m;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen, anders dan overkappingen, mag niet meer bedragen dan 3 m.

6.3 Specifieke gebruiksregels     

  1. Op de gronden met de bestemming Wonen is – in samenhang daarmee – ook het gebruik toegestaan van gedeelten van hoofdgebouwen voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw.
  2. Paardenbakken zijn niet toegestaan, uitgezonderd bestaande paardenbakken waarvan de bestaande maten als ten hoogste toelaatbaar zijn.
  3. Parkeren ten behoeve van de bestemming dient op eigen terrein plaats te vinden. Hiervoor geldt een norm van minimaal 1 parkeerplaats per woning.
  4. Het parkeren moet gesitueerd worden binnen de bestemming Wonen of de bestemming Tuin.

Artikel 7 Waarde - Archeologie - 3     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) – tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

7.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 7.1 van de dubbelbestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. voor zover met betrekking tot de in lid  genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een archeologisch rapport te overleggen;
  2. aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  3. het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op een bodemverstoring:
    1. in of op gronden met de bestemming Waarde - Archeologie - 3', indien de bodemverstoring betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 100 m² en een kleinere diepte dan 0,5 m onder maaiveld;
    2. die het normale onderhoud betreft;
    3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

7.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan ter bescherming van de in lid  genoemde archeologische waarden nadere eisen stellen aan de situering van de bouwwerken, indien uit het archeologisch rapport is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid  aanwezig zijn.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden, mogen uitsluitend ten dienste van de in lid  genoemde bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. op en onder de in lid  genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden, uit te voeren:
    1. het uitvoeren van grondbewerkingen onder maaiveld of indien het water betreft dieper dan de waterbodem, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
    2. het aanbrengen van drainage;
    3. het aanleggen en verbreden van wateren;
    4. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
    5. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
    6. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  2. de aanvrager van een omgevingsvergunning zoals bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen;
  3. de onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden, mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in lid  niet onevenredig schaden;
  4. aan de onder a genoemde vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  5. het bepaalde onder a en d is niet van toepassing op een bodemverstoring:
    1. in of op gronden met de bestemming Waarde - Archeologie - 3', indien de bodemverstoring betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 100 m² en een kleinere diepte dan 0,5 m onder maaiveld;
    2. die het normale onderhoud betreft;
    3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

7.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin dat de bestemming Waarde - Archeologie - 3 geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien:

  1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels     

9.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten     

  1. Voor een bouwwerk, dat krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

9.2 Afstanden van woningen tot landbouwbedrijven     

Onverminderd hetgeen in is bepaald, dient ten minste de volgende afstand in acht genomen te worden tussen landbouwbedrijven en gevoelige objecten:

inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden inrichting waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden
minimum afstand tot objecten categorie I en II 100 m 50 m
minimum afstand tot objecten categorie III, IV en V 50 m 25 m

9.3 Toegelaten overschrijdingen     

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmings- en/of bouwgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  1. hijsinrichtingen en ander ondergeschikte delen van gebouwen mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 2 m voor zover deze de vrije doorgang van het verkeer niet belemmeren;
  2. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 m;
  3. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,2 m boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 m langs een rijweg, 2,4 m boven een fietspad en 2,2 m boven een voetpad, voor zover dit fietspad of voetpad geen deel uitmaakt van de bedoelde strook van 1,5 m.

9.4 Ondergronds bouwen     

Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. het bouwen van ondergrondse ruimten is uitsluitend toelaatbaar op agrarische bouwvlakken;
  2. de bouw van ondergrondse ruimte behorende bij en dienstbaar aan de woning is uitsluitend toelaatbaar voor zover zich op het bouwvlak een woning bevindt;
  3. de ondergrondse ruimte mag uitsluitend vanuit de binnenzijde van het gebouw waaronder het wordt gerealiseerd, toegankelijk zijn;
  4. per bouwvlak is één ondergrondse ruimte toegestaan;
  5. het oppervlak van het deel van de ondergrondse ruimte niet gelegen direct onder de woning mag ten hoogste 50 m² bedragen.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels     

Algemeen gebruiksverbod

Tot gebruik strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bebouwing ten dienste van:

  1. het is verboden de in het bestemmingsplan begrepen gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken of in gebruik geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of de daarbij behorende regels;
  2. de gronden en bouwwerken te gebruiken of laten gebruiken of in gebruik geven ten dienste voor inrichtingen en bedrijven als aangewezen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (Stb. 2010, nr. 143);
  3. onder verboden gebruik wordt in ieder geval begrepen:
    1. automatenhal, prostitutiebedrijf, seksinrichting, geldwisselkantoor, smartshop, transferwinkel, telefoneerinrichting, belhuis, detailhandel in volumineuze goederen, opslag en verkoop van motorbrandstoffen, opslag en verkoop van vuurwerk en/of gevaarlijke stoffen;
    2. de opslag en/of stalling van kampeermiddelen, voer- of vaartuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen, en aan hun gebruik onttrokken machines, behoudens gebruik dat strekt tot realisering van de bestemming en gebruik dat voortvloeit uit het normale dagelijkse gebruik en onderhoud dat ingevolge de bestemming is toegestaan;
    3. het storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gericht gebruik van de grond;
  4. het gebruik van bijgebouwen als woonruimte.
  5. het in gebruik nemen van de nieuw te realiseren woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' en 'specifieke bouwaanduiding - 2' en het natuureducatiecentrum in de bestemming 'Cultuur en Ontspanning' voordat dat de voormalige agrarische bebouwing is gesloopt en de verharding in de bestemming 'Agrarisch met waarden' is verwijderd.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels     

Algemene afwijkingsregel

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van dit bestemmingsplan ten behoeve van:

  1. geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijke en/of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, wegen en anderszins, of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in situering niet meer dan 2 m bedraagt;
  2. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 6 m en een maximaal bruto vloeroppervlak van 100 m²;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, vrijstaande muren, geluidswerende en windhinder beperkende voorzieningen, bruggen, duikers en andere waterstaatkundige werken, mits hiertoe niet meer dan 2% van de totale oppervlakte van het plangebied wordt aangewend;
  4. bouwwerken waarbij de in de regels toegestane maximale bouwhoogte met niet meer dan 0,3 m wordt vergroot;
  5. bouwwerken waarbij de in de regels toegestane maximale bouwhoogte, anders dan bedoeld in c, met ten hoogste 3 m worden overschreden ten behoeve van lift- en trappenhuizen, centrale verwarmingsinstallaties, schoorstenen, glasbewassingsinstallaties en ventilatie-inrichtingen;
  6. de op de kaart aangegeven bestemmings- of bouwvlakgrenzen met ten hoogste 3 m mag worden overschreden ten behoeve van balkons, bordessen, galerijen, luifels, buitentrappen, lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 12 Overgangsrecht     

12.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik     

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald onder de naam '2e herziening Landelijk Noord'.