Amstelstation-Amsteloever    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Het stedenbouwkundig plan Amstelstation Amsteloever is op 26 april 2021 vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam en is het samenhangend ontwikkelkader voor het plangebied. Het stedenbouwkundig plan Amstelstation - Amsteloever beschrijft hoe de stap gemaakt wordt naar een hoogstedelijk woon- en werkmilieu. Dit gebeurt door (her)ontwikkeling van een viertal locaties in het gebied met kantoren, woningen en voorzieningen, een (mogelijk) vernieuwde stationsentree aan de westzijde van het Amstelstation en herinrichting van de openbare ruimte, Deze intensivering van bestaand stedelijk gebied is passend vanwege de ligging vlakbij het Amstelstation. Hierdoor worden de nieuwe woningen en werklocaties uitstekend ontsloten door het openbaar vervoer.

Deze transformatie past niet binnen het huidige bestemmingsplan De Omval. Om de ontwikkelingen die worden voorgestaan in het Stedenbouwkundig Plan (zie bijlage 1 bij de toelichting) mogelijk te maken, moet daarom een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld. In het voorliggende bestemmingsplan wordt de herontwikkeling van het gebied in juridisch-planologische zin mogelijk gemaakt en in dat verband ook onderzocht en gemotiveerd.

1.2 Ligging plangebied     

Het plangebied van dit bestemmingsplan volgt in hoofdlijnen de grenzen van het stedenbouwkundig plan Amstelstation - Amsteloever en is weergegeven in figuur 1.1. Daar waar de plangrens van dit bestemmingsplan afwijkt van de begrenzing van het stedenbouwkundig plan, heeft dat te maken met praktische overwegingen om niet dwars door bestaande bestemmingsvlakken van grotendeels binnen het plangebied gelegen bestemmingen heen te gaan of om logisch aan te sluiten op de plangrenzen van naastgelegen bestemmingsplannen.

Op hoofdlijnen wordt het plangebied begrensd door:

  • de Amstel (westzijde);
  • de Ringdijk (noordzijde)
  • het spoortalud (oostzijde)
  • en de Weespertrekvaart (zuidzijde).

De Mr. Treublaan deelt het gebied in een noordelijk en zuidelijk deel, tezamen 17 hectare groot.

verplicht

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan     

Het plangebied zoals dat in de vorige paragraaf in beeld gebracht, komt grotendeels overeen met het plangebied van het vigerende bestemmingsplan 'De Omval', dat op 9 april 2013 is vastgesteld. Dit betreft een consoliderend bestemmingsplan waar de bestaande situatie gedetailleerd is vastgelegd. Dit maakt ook dat grotere ontwikkelingen zoals die nu in dit gebied beoogd worden, niet passen binnen de regels van dat plan.

Voor het driehoekige gedeelte dat aan de zuidoostzijde van het plangebied ingeklemd ligt tussen de Weespertrekvaart, de Weesperzijde en de onderdoorgang onder het spoor, geldt dat het vigerende bestemmingsplan het plan 'Omval Weespertrekvaart' is, zoals vastgesteld op 27 november 2019. De aangrenzende onderdoorgang van het spoor valt binnen het vigerende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Amstelstation e.o', zoals vastgesteld op 25 september 2013. Voor deze beide plannen geldt dat ter plaatse bestemmingen zijn opgenomen die de infrastructuur vastleggen met verschillende verkeers- en groenbestemmingen.

Tevens vigeert het Paraplubestemmingsplan grondwaterneutrale kelders. In lijn met het vastgestelde Afwegingskader Grondwaterneutrale Kelders Amsterdam is het paraplu-bestemmingsplan definitief vastgesteld op 10 juli 2021. Amsterdam kent een aantal gebieden met een delicate grondwatersituatie en de gemeente wil mogelijke negatieve gevolgen voor het grondwater door de bouw van kelders voorkomen. De grondwater-gevoeligheid van de stad en de gevolgen van de klimaatverandering nopen tot publiekrechtelijke regulering van ondergrondse bouwwerken, ongeacht of dit in openbaar gebied of op particulier terrein is, omdat grondwater zich niet houdt aan perceelgrenzen (zie hiervoor paragraaf 4.8 water).

Daarnaast vigeert het bestemmingsplan Drijvende bouwwerken vastgesteld op 18 september 2019. Dit bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van de wetswijzing met de Wet Verduidelijking voorschriften woonboten welke is gevolgd na een tweetal uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). In deze uitspraken heeft de Afdeling geoordeeld dat in een aantal gevallen (woon)boten en bedrijfsvaartuigen beschouwd moeten worden als bouwwerken. Dat was voorheen niet het geval. Op grond van deze uitspraken is de wetgeving op dit punt aangepast. Na verschillende consultatieronden is er een wetsvoorstel aangenomen. De Wet Verduidelijking voorschriften woonboten is op 1 januari 2018 in werking getreden. Met dit bestemmingsplan worden er in de moederplannen bouwvoorschriften opgenomen zodat er een regeling in de verschillende bestemmingsplannen wordt geïmplementeerd die de basis vormt om omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen te kunnen verlenen.

1.4 Planproces     

Zoals beschreven is dit bestemmingsplan opgesteld in navolging en in aansluiting op het stedenbouwkundig plan Amstelstation - Amsteloever. Dat plan is op 26 april 2021 vastgesteld door de gemeenteraad. Het stedenbouwkundig plan is tot stand gekomen op basis van de gezamenlijke ambitie die de gemeente Amsterdam, eigenaren, ProRail en NS hebben voor het gebied.

In het kader van het tot stand komen van het stedenbouwkundig plan zijn tussen de gemeente en de ontwikkelaars van Amstelvista (Stelle College & London toren), Leeuwenburg en het Tooropgebouw (voormalig Delta Lloyd) anterieure overeenkomsten afgesloten waarin voor elke locatie een programma en stedenbouwkundige eisen zijn vastgelegd die overeenkomen met het stedenbouwkundig plan waarin voor iedere ontwikkellocatie een bouwenvelop is vastgelegd. Dit leidt tot realisatie van een gemengd programma met woningen, kantoren en voorzieningen. Voor Amstelvista, Leeuwenburg en Toorop geldt dat sloop-nieuwbouw plaats heeft en voor Toorop en Leeuwenburg geldt bovendien dat gebouwdelen worden behouden en hergebruikt. Via de anterieure overeenkomsten is het kostenverhaal geregeld waarmee de marktpartijen een bijdrage leveren aan de kosten voor de integrale herinrichting van de openbare ruimte in het gebied.

Met Woningcorporatie Stadgenoot is daarnaast een samenwerkingsovereenkomst (SOK) afgesloten over de aanpak van deze buurt: het vervangen van gedateerde portieketagewoningen door nieuwbouw en het toevoegen van meer betaalbare woningen. De bebouwing langs de Weesperzijde blijft behouden. De overige vijf blokken aan de Van der Kunstraat, Treublaan en Goudriaanstraat worden gesloopt. De erfpachtgrond wordt door de gemeente bouwrijp gemaakt en vervolgens wordt een deel van deze grond opnieuw in erfpacht uitgegeven aan Stadgenoot voor de bouw van 400 sociale huurwoningen. Bewoners die voor de sloop zijn uitgeplaatst mogen terug keren. Daarnaast zet de gemeente een tender op de markt voor de bouw van een toren met ca 350 woningen in midden- en marktsegment en met voorzieningen op de begane grond. Ook in de Van der Kunbuurt verzorgt de gemeente de herinrichting van de openbare ruimte.

Door de toevoeging van programma binnen het plangebied en andere stedelijke ontwikkelingen in de omgeving groeit de reizigersstroom van en naar het Amstelstation. Om fietsers te faciliteren is in het stedenbouwkundig plan bij het station een zoeklocatie gedefinieerd voor een verdiepte fietsenstalling. In overleg tussen de gemeente, Prorail en NS wordt een locatiestudie uitgevoerd met als doelstelling de definitieve locatie en vorm te bepalen. Daarnaast wordt een uitbreiding van het station aan de westzijde nader onderzocht. Het bestemmingsplan maakt beide ontwikkelingen mogelijk.

Voordat het Stedenbouwkundig Plan op 26 april 2021 werd vastgesteld heeft het college van B&W het concept stedenbouwkundig plan Amstelstation - Amsteloever op 18 augustus 2020 vrijgegeven voor inspraak en ter inzagelegging. De inspraakreacties zijn beoordeeld en beantwoord en hebben op onderdelen tot aanpassing van het stedenbouwkundig plan geleid. Het stadsdeel Oost heeft een positief advies afgegeven op dit concept stedenbouwkundig plan.

Dit bestemmingsplan vormt de planologisch-juridische uitwerking van het stedenbouwkundig plan met daarin de verschillende ontwikkellocaties. Voor gronden waar geen ontwikkelingen zijn voorzien, voorziet dit bestemmingsplan in een consoliderende regeling die aansluit bij de planologische mogelijkheden uit de vigerende bestemmingsplannen.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie     

2.1 Plangebied     

2.1.1 Ontstaansgeschiedenis     

Het gebied Amsteloever heeft een rijke, veelzijdige, ontstaansgeschiedenis waardoor het gebied op het eerste gezicht wat onsamenhangend oogt. Het gebied ligt grotendeels binnen de 17e -eeuwse ringdijk rondom de Watergraafsmeer, een polder die lange tijd geen onderdeel van Amsterdam was. Het voormalige eiland De Omval lag buiten deze dijk en heeft daardoor altijd iets eigens gehad. Met de komst van de spoorlijn Amsterdam-Utrecht werd het gebied van de Watergraafsmeer afgesneden en kreeg het een industriebestemming. De Berlagebrug over de Amstel en de Schollenbrug over de Ringvaart doorbraken dit isolement. Beide bruggen zijn ontworpen als een onderdeel van het entreeplein naar Amsterdam Zuid en zijn inmiddels aangewezen als rijksmonument. De Berlagebrug vormt de schakel tussen de Vrijheidslaan en Mr. Treublaan die in elkaars verlengde liggen. De bebouwing aan weerszijden van de Mr. Treublaan dateert echter uit de latere wederopbouwjaren.

Ook het Amstelstation (1939) is inmiddels een rijksmonument. Het stationsgebouw richt zich van oudsher op de oostzijde, van de industrie af. De westelijke entree werd pas jaren later geopend als onderdeel van de metroaanleg. De oorspronkelijke industrie verdween. De omgeving van het station ontwikkelde zich vanaf dat moment steeds meer als een moderne werklocatie.

Kantoorcomplexen als de Leeuwenburg en het Tooropgebouw worden inmiddels bijzonder gevonden. Het advies is om karakteristieke onderdelen hiervan, ook met het oog op duurzaamheid, te behouden en te hergebruiken. De Rembrandttoren, Mondriaantoren en Breitnertoren markeren de volgende schaalsprong in de verstedelijking. Een deel van de Weespertrekvaart werd voor de bouw van deze torens gedempt. Tegenwoordig loopt hierover een drukke fietsroute van de Weesperzijde naar de Spaklerweg. Wat daarbij opvalt is dat alhoewel deze route belangrijk is voor de stad, de route binnen het projectgebied geen onderdeel uitmaakt van de directe omgeving.

verplicht

Figuur 2.1 Ontstaansgeschiedenis en hoofdstructuur Amsteloever

2.1.2 Huidige situatie     

De Weesperzijde, Ringdijk, Mr. Treublaan en Rocketstraat begrenzen het noordelijk gedeelte van het gebied. De Weesperzijde is een van de drukste fietsroutes van Amsterdam, hetgeen rond de kruising bij de Berlagebrug regelmatig tot conflicten tussen openbaar vervoer, langzaam verkeer en autoverkeer leidt. Ook de Ringdijk en Mr. Treublaan zijn onderdeel van het stedelijke fietsnetwerk. Sinds de hekken op de Ringdijk ter hoogte van de brandweerkazerne zijn verwijderd, is de route onderlangs de Wibautstraat nog aantrekkelijker geworden. De locatie Amstelvista ligt tussen deze lange stedelijke lijnen. Het bestaat uit twee gebouwen: Stelle College en London toren, genoemd naar een voormalige verzekeringsmaatschappij die hier kantoor hield. De locatie kijkt over de Amstel waar zich tussen Berlagebrug en Schollenbrug een druk roeicentrum bevindt. Deze is onderdeel van het rijksmonument.

De Van der Kunbuurt ligt ten zuiden van de Mr. Treublaan. De buurt bestaat uit zes portieketageflats met in totaal 270 woningen. De te behouden flat aan de Weesperzijde telt 66 woningen. Bewoners waarderen de zonnige balkons en de groene uitstraling van hun buurt. De begane grond van de flats bestaan uit gesloten bergingen die het gevoel van sociale veiligheid in de buurt niet ten goede komt. In de groenstrook langs het spoor bevindt zich een speelplek onder prachtige bomen. Het spoorlawaai is een minpunt, evenals het alsmaar uitdijende aantal fietsen dat geparkeerd staat nabij het station. Langs de Mr. Treublaan bevinden zich een koffiecorner en een kapperszaak. Dergelijke voorzieningen ontbreken aan de kant van het station.

De ruimte tussen de Van der Kunbuurt en Leeuwenburg is ruim 40 meter breed, maar voelt veel smaller aan. Dat komt door de wirwar van hoogteverschillen, keerwanden, fietsenrekken, luifels en een kiosk die het zicht op de Amstel ontnemen. Een deel hiervan hoort bij de Leeuwenburg, ooit gebouwd voor de Rijkspostspaarbank, en nu al vele jaren onderkomen van de Hogeschool van Amsterdam. De architectuurstijl is 'brutalistisch', afgeleid van het Franse beton brut (ruw beton). Het gevelbeeld aan de kant van het station en de Van der Kunbuurt is tamelijk gesloten. Parkeren en logistiek van NS, Leeuwenburg en Rembrandttoren loopt via een verdiepte open bak (in eigendom bij NS en eigenaar Leeuwenburg). Tussen de bak en het spoortalud is een drukke looproute naar de kantoren van het Amstelplein. Deze locatie fungeert niet als de spil in de openbare ruimte die het kan vervullen.

Het lagere deel van de Leeuwenburg volgt de schuine lijn ('diagonaal') van de Weespertrekvaart die hier ooit lag. Deze is op sommige plekken maar 7,5 meter breed; dat is krap, zeker gezien het grote aantal fietsers dat hier gebruik van maakt. De fietsroute doorsnijdt het Amstelplein met het oude behouden portiershuisje van de voormalige cacaofabriek Blooker waar nu een café-restaurant gehuisvest is. Hoge kantoortorens met onder meer het hoofdkantoor van Philips staan rond dit plein. De Rembrandttoren is met 150 meter de hoogste; de Mondriaantoren en Breitnertoren volgen met respectievelijk 125 en 90 meter. Deze laatste torens markeren het begin van de Amstelboulevard, een brede, autovrije en grotendeels verharde ruimte waar zich een aantal winkels en andere voorzieningen bevinden. De boulevard komt uit op de Amstel waar de meeste van de 435 vrijesectorwoningen langs de Omval zich op richten. Hier bevindt zich een boven het water gebouwd restaurant.

De bebouwing langs de Amstelboulevard schermt het Tooropgebouw af. De architectonische opbouw bestaat uit een kern met drie vleugels die zich richting de rivier ontvouwen. De entree bevindt zich aan de Spaklerweg die hier nog zijn oorspronkelijke no nonsens karakter heeft. De tuin is in de loop der jaren grotendeels bebouwd, onder andere met de vrijstaande kantoorvilla van de voormalige Delta Lloyd Bank. De openbare ruimte langs de Amstel voelt hierdoor krap aan. Daar komt bij dat woonboten het zicht vanaf de oever naar het water afschermen. Het zicht van wandelaars en fietsers op de majestueuze bocht in de Amstel is daardoor uiterst beperkt.

2.1.3 Veranderende omgeving     

De omgeving van het plangebied verandert snel. Het station lag lange tijd aan de rand van het centrum, maar wordt in toenemende mate de schakel tussen het centrum en een van de grootste nieuwbouwlocaties van Amsterdam. In het Amstelkwartier, Bajes Kwartier en langs de Weespertrekvaart verrijzen de komende jaren zo'n 10.000 nieuwe woningen. Dat is nog maar het begin. In het gebied ten zuiden van de A10, richting Zuidoost, zal dat aantal ruimschoots overtroffen worden. Het Amstelstation fungeert als vervoersknooppunt of schakel voor steeds meer bewoners die bovendien steeds vaker de fiets en het openbaar vervoer pakken. Het reizigersaantal laat dan ook al jaren een stijgende lijn zien.

Om die groei op te kunnen vangen wordt momenteel de oostzijde van het station aangepakt. Het stationsplein is ingericht als een groen en autovrij verblijfsgebied. Het nieuwe bus- en tramstation en de ondergrondse fietsenstalling met 3.300 plekken zijn klaar. Het historische stationsgebouw wordt liefdevol gerestaureerd. Naast het busstation staat de Amstel Tower, een blikvanger met middeldure startersappartementen en een hotel in een toren van 100 meter hoog. Aan de overkant van de Julianalaan komen twee stadsblokken met onder meer middeldure gezinsappartementen, een supermarkt, horeca en een broedplaats met ateliers. Op termijn wordt een herontwikkeling van het Amstelgebouw met wonen, werken en voorzieningen aan het Prins Bernhardplein voorzien. Daarmee is de oostzijde van het station straks klaar voor de toekomst.

2.2 Gebiedsvisie     

2.2.1 Principenota Amstelstation-Amsteloever (2017)     

De gemeente heeft in 2017 de Principenota voor het westelijk deel van het Amstelstationsgebied vastgesteld. Daarin is geconstateerd dat het huidige gebied niet klaar is voor een toekomst waarin steeds meer reizigers van het station gebruik maken. De gemeente heeft in de Principenota de opgave voor het stedenbouwkundig plan als volgt geformuleerd:

Een station aan de Amstel

Het Amstelstation heeft weinig relatie met de Amstel. De nieuwe entree biedt de kans om het station wél op de rivier en de Weesperzijde te oriënteren. Om de groeiende reizigersstromen in goede banen te leiden en congestie zoals die op de Berlagebrug te verminderen, zijn ingrepen in het (fiets)netwerk nodig.

Een levendige stationsomgeving

Grote delen van het gebied ogen versnipperd. De beoogde herontwikkeling biedt de kans om hier een levendig en duurzaam stuk stad aan het water te creëren. Dat betekent vooral méér woningen en méér voorzieningen rond een mooie en veilige openbare ruimte die uitdaagt om méér te bewegen.

Een gemengd stuk stad

Het kan in Amsterdam: betaalbaar wonen op een toplocatie. Door de combinatie herontwikkeling en verdichting wordt het aantal sociale en middeldure huurwoningen uitgebreid. De gemeente heeft Stadgenoot daarom gevraagd om te participeren in de planontwikkeling.

De eigenaren van de gebouwen Amstelvista, Leeuwenburg en het Tooropgebouw zetten in op een gemengd programma met sociale, middeldure en vrije sectorwoningen, kantoren en voorzieningen. Het stedenbouwkundig plan Amsteloever - Amstelstation (2021) vormt de uitwerking van deze nota.

2.2.2 Stedenbouwkundig plan Amstelstation – Amsteloever     

Op 26 april 2021 is door de gemeenteraad van Amsterdam het stedenbouwkundig plan Amstelstation - Amsteloever vastgesteld. Dat plan vormt de integrale visie op het gebied, waarin het gewenst toekomstbeeld en de kaders voor de verschillende ontwikkelingslocaties worden beschreven. In de hierna volgende paragraaf wordt de beoogde hoofdstructuur nader omschreven. In de daarna volgende paragrafen komen het programma en de kaders voor de verschillende ontwikkellocaties aan de orde.

De eerste paragraaf is daarmee vooral bedoeld om de visie op hoofdlijnen te beschrijven, waar het programma en de ontwikkelkaders een meer gedetailleerde opmaat vormen naar de bestemmingsregels van dit bestemmingsplan.

2.2.2.1 Hoofdstructuur     

De unieke ligging tussen station en rivier maakt het gebied Amsteloever voor veel mensen aantrekkelijk. Het gebied biedt kansen en mogelijkheden om hier een uniek, duurzaam en aantrekkelijk hoogstedelijk woon- en werkgebied te maken. De gemeente, eigenaren, ProRail en NS hebben die ambitie. Die is verwoord in het stedenbouwkundig plan Amstelstation - Amsteloever.

Amsterdam heeft een grote aantrekkingskracht. De stad groeit met 10.000 inwoners per jaar. De stad staat voor een enorme woningbouwopgave om verschillende doelgroepen in de stad huisvesting te bieden, werkgelegenheid in de stad te blijven huisvesten evenals voorzieningen. Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat er jaarlijks minimaal 7.500 nieuwe woningen en 125.000 m² kantoren en voorzieningen moeten worden gebouwd. Het verdichten in de bestaande stad is daarvoor een duurzame oplossing. Het omliggende landschap en de zo kenmerkende lobbenstructuur van de stad, kunnen zo behouden blijven.

De stad en de metropoolregio lopen vast indien het autogebruik bij de groei van de stad blijft toenemen. Goed functionerende knooppunten van het openbaar vervoer zijn belangrijk voor de bereikbaarheid en leefbaarheid van Amsterdam. Het Amstelstation verwerkt dagelijks meer dan 80.000 reizigers, en dit aantal blijft groeien. Zij komen en gaan te voet, met de fiets, of stappen hier op de bus, tram, metro of trein. Het gebied is uitstekend bereikbaar per openbaar vervoer en daarmee bij uitstek geschikt als locatie om woningen, kantoren en voorzieningen toe te voegen.

Om het gebied beter aan te laten sluiten bij haar nieuwe positie en bij de ruimtevraag uit de maatschappij, kent het stedenbouwkundig plan de volgende doelstellingen en ontwikkelingen:

  • Een nieuw groen stationsplein als kloppend hart van de openbare ruimte.
  • 1.300 tot 2.100 woningen, vooral in het sociale en middeldure segment.
  • Meer ruimte voor voetgangers en fietsers, deelmobiliteit en de auto te gast.
  • Nieuwbouw in de Van der Kunbuurt.
  • Een nieuwe stationshal en stalling voor 4.400 fietsen.
  • Meer kantoren en voorzieningen.
  • Extra groen voor rust, gezondheid, spel, bewegen en klimaatadaptatie.
  • Natuurinclusieve architectuur: ontwerpen met zon, wind, water en beplanting.
  • Uitbreiding van het bestaande hoogbouwcluster met nieuwe torens.

Met het oog op de hiervoor genoemde ontwikkelingsruimte, is in het stedenbouwkundig plan een hoofdstructuur uiteengezet om op samenhangende wijze ruimte te kunnen bieden aan de genoemde functies en de bijbehorende bebouwing. Deze hoofdstructuur begint bij het Amstelstation als belangrijk stedelijk knooppunt. Het nieuwe groene stationsplein wordt het kloppende hart van een openbare ruimte waar de voetganger prioriteit heeft. Stedelijke lijnen verbinden het plein met de omgeving. Het zijn de dragers van een duurzaam fiets-, groen- en waternetwerk. De nieuwe stadsblokken op de locaties Amstelvista, Leeuwenburg en het Tooropgebouw versterken de hoofdstructuur en dragen bij aan de levendigheid in de openbare ruimte.

2.2.2.2 Station aan de Amstel     

Dit plan gaat uit van een tweede hoofdentree die de huidige luifel vervangt. Het plan biedt ruimte om een stationshal te bouwen. De beoogde herontwikkeling van de Leeuwenburg maakt het mogelijk om voor deze hal een groen en comfortabel voetgangersdomein te realiseren. Vanaf dit nieuwe stationsplein genieten reizigers van een vrij zicht op de Amstel: Thuiskomen in Amsterdam! Het station staat op een licht verhoogde 'terp' en opent zich in drie richtingen.

Van het station naar de Amstel

Het stationsplein loopt geleidelijk af en komt uit op het Rivierenplein bij de Amstel. Het huidige plantsoen op die plek wordt heringericht tot een aangenaam verblijfsgebied. De huidige autoroute tussen de Berlagebrug en de Omval blijft behouden maar dan als onderdeel van een fietsstraat. Onder het stationsplein is ruimte voor een mogelijke fietsenstalling verkend met zijn entree aan de Weesperzijde. Het groen staat in dat geval in forse beplantingsbakken zodat er grote bomen kunnen groeien. Verhoogde zitranden bieden de mogelijkheid om te ontspannen, een broodje te eten en van het uitzicht te genieten. De aansluiting van de openbare ruimte op de aangrenzende gebouwen luistert nauw. In de verdere uitwerking van het plan zullen het architectonische ontwerp en het inrichtingsplan voor de openbare ruimte en de fietsenstalling daarom zorgvuldig op elkaar worden afgestemd.

Van het station naar de Mr. Treublaan 

De stationshal verwelkomt ook de reiziger vanaf de Mr. Treublaan. De ruimte tussen spoordijk en Van der Kunbuurt wordt heringericht zodat het hoogteverschil tussen het station en de lagergelegen buurt op een mooie en comfortabele manier wordt overbrugd. Het bestemmingsplan heeft de mogelijkheid van ondergronds fietsparkeren positief bestemd. De inrichting is openbaar en biedt ruimte voor groen, spelen en water. In de verdere uitwerking van het plan zal blijken of de bestaande abelen kunnen worden ingepast of worden vervangen door nieuwe bomen.

Van het station naar het Amstelplein en de Spaklerweg

Het stationsplein krijgt een derde vleugel vanwaar reizigers naar het Amstelplein en de Spaklerweg kunnen wandelen. Het is de wens om de kwaliteit van de bestaande looproute te verbeteren en de groene kwaliteit van de spoordijk meer naar voren te laten komen. Het realiseren van een nieuwe openbare ruimte op deze plek is bovendien nodig om een representatieve entree van de Leeuwenburg te kunnen maken. Daarom wordt het gedeeltelijk overdekken van de open bak tussen stationshal en Leeuwenburg onderzocht, rekening houdend met het parkeren en de logistiek van aangrenzende gebouwen.

verplicht

Figuur 2.2 Structuur van functies

2.2.2.3 Stedelijke lijnen     

Dit plan gaat uit van een herinrichting van vier stedelijke lijnen: Amstel, Mr. Treublaan, Spaklerweg en spoordijk. Zoals reeds toegelicht, wordt de ruimte langs de spoordijk opnieuw ingericht als een tweede en derde vleugel van het stationsplein. De aanpak met betrekking tot Amstel, Mr. Treublaan en Spaklerweg komt hier aan de orde.

Amstel

De Amstel is de belangrijkste lijn, de op de zon georiënteerde oostoever is dé troefkaart van het projectgebied. De inzet is een verbreding van de oever op plekken waar deze smal is, meer ruimte voor groen en langzaam verkeer en meer samenhang in de inrichting. De oever wordt tussen Ringvaart en Weespertrekvaart heringericht met bestaande en nieuwe bomen: recreatief wandelen, hardlopen en fietsen met vrij zicht op het water! Waar mogelijk, zoals op de Omval, wordt deze lommerrijke sfeer ook in aangrenzende straten doorgezet. Waar de rivier wordt gekruist, zoals bij het Rivierenplein en de Amstelboulevard, wordt een bijzondere plek met en voor de buurt gecreëerd. Streven is om bij de herontwikkeling van het Tooropgebouw de publiek toegankelijke ruimte langs het water te vergroten. Dit plan gaat uit van vermindering van het aantal woonboten om het zicht op de Amstel te verbeteren. Voor wat betreft het bereiken van overeenstemming met de desbetreffende eigenaar wordt uitgegaan van uitsluitend vrijwilligheid. Hierbij wordt het door Burgemeester en wethouders vastgestelde protocol voor aankopen, namelijk het 'Protocol definitieve verplaatsing woonboten Amsterdam', gehanteerd.

Mr. Treublaan

Het streven is om deze drukke autoweg te veranderen in een laan tussen de Berlagebrug en het Prins Bernhardplein, de Vrijheidslaan fungeert als inspiratiebron. Tram, fiets en auto worden ingebed in het groen zodat er een prettig en representatief verblijfsklimaat ontstaat. Het plan voorziet in nieuwe auto-ontsluitingen ter hoogte van de Van der Kunstraat en de Rocketstraat. Die zijn nodig om de Weesperzijde te ontlasten en de afwikkeling van het openbaar vervoer en het fietsverkeer rond de Berlagebrug te verbeteren.

Spaklerweg

Herontwikkeling van het Tooropgebouw verandert de Spaklerweg van een uitvalsroute in een stadsstraat. Het verbeteren van de verblijfskwaliteit is een complexe opgave in combinatie met het aanwezige autoverkeer en het snelgroeiende fietsverkeer. Het doel is om doorgaand autoverkeer te ontmoedigen, bestemmingsverkeer te faciliteren en het aantal conflicten tussen langzaam verkeer en auto te verminderen. Daarom wordt uitgegaan van een herinrichting van de straat met een tweerichtingfietspad langs de bebouwing. Het fietspad aan de spoorzijde van de Spaklerweg vervalt.

2.2.2.4 Het adaptieve stadsblok     

Herontwikkeling van de locaties Amstelvista, Leeuwenburg en het Tooropgebouw brengt meer rust en samenhang in het projectgebied, zonder dat het huidige gevarieerde karakter teniet wordt gedaan. Dit gebeurt met het zogenaamde 'adaptieve stadsblok'. Het adaptieve stadsblok vormt het basement van de nieuwe torens en biedt ruimte om te behouden gebouwdelen te integreren. Het stadsblok heeft een levendige plint. De gevels begeleiden de openbare ruimte en geven meer beschutting op straat.

Dit plan voorziet in vijf nieuwe torens die een uitbreiding van het bestaande hoogbouwensemble vormen. De nieuwe torens staan op een logische plek ten opzichte van de stedelijke lijnen. Ze vormen samen met bestaande torens een compositorisch geheel. Dit 'ze horen bij elkaar' principe geldt voor gezichtspunten van veraf, vanuit de stad én het landschap. Van dichterbij manifesteren ze zich als vrijstaande, elegante en subtiel contrasterende volumes met voldoende lucht ertussen. De torens zijn dusdanig gepositioneerd dat ze langs elkaar heen kijken, geïnspireerd op het zogenaamde 'schaakbordpatroon'.

verplicht

Figuur 2.3 Hoofdstructuur Stedenbouwkundig plan Amstelstation - Amsteloever

2.2.2.5 Verblijfskwaliteit     

Het wordt drukker rondom het Amstelstation. Voor huidige en toekomstige bewoners is het belangrijk om drukte en rust te doseren. De inrichting van het stationsplein en de stedelijke lijnen wordt afgestemd op mensen die dagelijks van het gebied gebruik maken: reizigers, kantoorpersoneel en bewoners. Daarnaast komen er rustige plekken.

Rivierenplein

Het Rivierenplein wordt een lommerrijk buurtplein aan het water waar bewoners van de Van der Kunbuurt, Leeuwenburg en de Omval elkaar ontmoeten. Door een zorgvuldige inpassing van de fietsstraat vormt deze route niet langer een barrière en loop je als vanzelf naar de Amstel. Het stedenbouwkundig plan laat ruimte voor het eventueel uitdunnen van de vleugelnoten en deels vervangen door diverse lichtere en bloeiende bomen, waardoor de sociale veiligheid en verblijfskwaliteit verbeterd kan worden. Ook worden plantvakken geïntroduceerd, waarvan de randen tevens kunnen dienen als zitjes. Uitwerking zal plaatsvinden in het voorlopig ontwerp voor de openbare ruimte, waarbij de bewoners worden betrokken.

In de plint van de nieuwbouw is ruimte voor kleinschalige horeca met een lokaal karakter.

Amstelplein

De verkeerssituatie op het Amstelplein blijft min of meer gelijk. De gemeente heeft de ambitie om het Amstelplein te vergroenen.

Amstelboulevard

De Amstelboulevard blijft autovrij en de bestaande bomen worden gehandhaafd. De stenen vloer maakt grotendeels plaats voor groen. Dat is goed voor de verblijfskwaliteit, de waterhuishouding, verkoeling in de zomer en het akoestische klimaat in de buurt. Deze aanpak wordt in principe ook toegepast in de ruimte tussen Breitnertoren en Hoefsmidt. Vanuit bewoners is de wens uitgesproken deze straat (weer) toegankelijk te maken voor verhuiswagens, zoals oorspronkelijk beoogd. Ook kan mogelijk extra fietsparkeergelegenheid worden gerealiseerd.

De Omval

De stedelijke lijn langs de Amstel is ter hoogte van de bestaande ronde woontorens smal. De huidige fiets- en voetpaden kunnen worden samengevoegd tot een gedeelde ruimte met een parkachtige verharding. Het onderscheid tussen privé en openbaar groen blijft gehandhaafd met een muur/zitrand. Wellicht is er dan ook plaats voor extra bomen; vanwege de waterkering is hiervoor een vrijstelling van Waternet vereist.

verplicht

Figuur 2.4 Eindbeeld Stedenbouwkundig plan Amstelstation - Amsteloever

2.2.3 Programma     

Herontwikkeling in de bestaande stad is een combinatie van behoud, hergebruik, uitbreiding en verduurzaming. De huidige complexen zijn tamelijk monofunctioneel, iets wat niet meer bij deze tijd past. Wonen, werken en voorzieningen lopen tegenwoordig immers steeds meer in elkaar over. Dat draagt bij aan levendigheid en sociale veiligheid rondom het station. Er zal op elke ontwikkellocatie een mix van wonen, werken en voorzieningen gerealiseerd worden.

Een overzicht van de ontwikkellocaties is weergegeven in figuur 2.5. Het ontwikkeltempo verschilt per locatie. In zo'n stap-voor-stap proces is het belangrijk dat elk project qua ontwerp én programma raak is. Flexibiliteit is daarom belangrijk, zeker bij grote complexen.

verplicht

Figuur 2.5 Overzicht ontwikkellocaties

Dit houdt in dat per ontwikkellocatie een maximum bruto vloeroppervlak is vastgelegd. Vervolgens zijn per locatie bandbreedtes vastgelegd voor de functies wonen, kantoren en voorzieningen. Het maximum van deze bandbreedtes kan per locatie groter zijn dan het maximum bruto vloeroppervlak dat voor die locatie is bepaald. Op basis van deze bandbreedtes kunnen en moeten keuzes gemaakt worden om tot een definitief programma te komen. De bandbreedtes die het stedenbouwkundig plan hiervoor heeft bepaald, bieden in ieder geval de garantie voor een evenwichtige functiemix.

Het programma voor de functies wonen, kantoren en voorzieningen is hierna uiteengezet.

Wonen

In het projectgebied staan nu ruim 700 woningen. Worden alle locaties ontwikkeld dan resulteert dat in een toevoeging van 1.300 tot 2.100 woningen. Het verschil wordt veroorzaakt door de flexibiliteit op de locaties Leeuwenburg en het Tooropgebouw waar de boven- en onderkant van de bandbreedte voor woningen en kantoren ver uit elkaar liggen. Hier kan, per locatie, voor meer wonen of juist voor meer kantoren worden gekozen.

Het woningbouwprogramma op de drie locaties Amstelvista, Leeuwenburg en Tooropgebouw (voormalige Delta Lloyd) omvat tussen de 600 à 1300 woningen. Per partij zijn maatwerkafspraken gemaakt over het woningbouwprogramma en een verdeling over de categorieën. Het betreft particuliere transformaties waar grondeigenaren reeds een substantiële financiële bijdrage leveren aan de inrichting van de openbare ruimte. Voor het basis woningbouwprogramma (onderzijde bandbreedte m2 wonen) van circa 600 woningen, is het huidig inzicht in de totale verdeling 36-36-28. Op deze manier is het mogelijk een extra financiële impuls in de openbare ruimte te doen en daarmee een ander stedelijk doel te kunnen dienen. Voor het extra woningbouwprogramma wordt uitgegaan van het staande beleid (40-40-20).

Het woningbouwprogramma in de Van der Kunbuurt bestaat uit ruim 700 woningen. Een toevoeging van zo'n 500 woningen ten opzichte van de huidige situatie. Het woningbouwprogramma voor de Van der Kunbuurt omvat 400 sociale huurwoningen, ca. 180 middensegment woningen en ca. 140 vrije sectorwoningen. De verdeling binnen de Kunbuurt is daarmee 55-25-20.

Kantoren

Er is een grote kantoorvraag in Amsterdam en de ligging aan een openbaarvervoersknooppunt maakt Amsteloever een goede locatie voor uitbreiding van het aantal kantorenmeters. De omgeving van het Amstelstation is populair bij innovatieve ondernemingen uit de economische topsectoren creatieve industrie, financiële en zakelijke dienstverlening, handel & logistiek, ICT, Internationaal toerisme en congressen en life sciences. Het kantoorprogramma mag daarom met maximaal 60.000 m2 bvo toenemen.

Voorzieningen

Het voorzieningenprogramma bedraagt maximaal 13.400 m2 bvo. Er is ruimte voor een breed scala aan stedelijke functies die het Amstelstation tot een plek van en voor Amsterdammers maakt: cultuur, zorg & gezondheid, horeca, dienstverlening, detailhandel en sport. Detailhandel zal niet sterk worden uitgebreid. Bewoners kunnen binnenkort gebruikmaken van de nieuwe winkelvoorziening aan de oostzijde van het station. Aan de westzijde is er in principe ruimte voor aanvullend aanbod, vooral gericht op de snelle boodschap, snelle service en ontmoeting. Dergelijke publieksgerichte voorzieningen worden vooral rondom het station gesitueerd op de 'stationsloper' van het Amstelstation naar de Amstel.

2.2.4 Ontwikkellocaties     

Gelet op de beschreven stedenbouwkundige hoofdstructuur, de gewenste beleving van(af) de openbare ruimte en het beoogde programma, zijn per ontwikkellocatie verdere kaders uitgewerkt waarbinnen de 'adaptieve stadsblokken' verder uitgewerkt kunnen worden. Deze worden in de volgende paragrafen per ontwikkellocatie in hoofdlijnen beschreven.

2.2.4.1 AmstelVista     

AmstelVista markeert de overgang tussen de negentiende-eeuwse stad en de stedelijke, moderne Amsteloever en vormt daarmee de prelude voor het ensemble van torens rondom het Amstelstation. Het adaptieve stadsblok in hoogte variërend van 25 tot 40 meter sluit aan bij de omgeving en vormt het basement waar een toren van maximaal 78 meter uit oprijst. Deze toren markeert de plek waar de Ringvaart in de Amstel uitmondt maar respecteert door zijn positie de Amstel, de Ringvaart en de Mr. Treublaan. De extra hoge plinten van minimaal 6 meter scheppen ruimte voor een programmering die een uitnodigend karakter heeft. Langs de Weesperzijde en de Mr. Treublaan zorgen de plinten voor levendigheid (ook in de avonduren). Het werkprogramma op de begane grond maakt interactie met de straat mogelijk. De toren heeft een uitstraling passend bij de woonfunctie.

verplicht

Figuur 2.6 Ruimtelijke en programmatische uitgangspunten AmstelVista

2.2.4.2 Van der Kunbuurt     

Bij herontwikkeling krijgt de Van der Kunbuurt een andere opzet met een duidelijk onderscheid tussen de buitenzijde en de binnenzijde. De randen van de buurt sluiten aan bij de overige ontwikkelingen binnen het plan Amstelstation - Amsteloever. De binnenzijde krijgt een meer intiem karakter waar het wooncomfort op de eerste plaats komt. Binnen het plan zijn meerdere uitwerkingsvarianten mogelijk. Een variant gericht op een groene binnenwereld met nadruk op collectieve ruimtes voor bewoners. De tweede uitwerkingsvariant gaat uit van het meer traditionele stadsblok met een binnentuin en openbare straat. De buitenranden van de buurt worden ingezet voor een mix van stedelijke functies en wonen. De binnenzijde is voornamelijk gericht op wonen.

Voorzieningen als parkeren en fietsparkeren worden verdiept of half verdiept onder de groene binnenhof opgelost. Om een groene inrichting mogelijk te maken dient het dek voldoende gronddekking te krijgen. De bebouwing aan de binnenzijde van de buurt heeft een zachter karakter en sluit door middel van een getrapte opbouw aan bij de schaal van de buurt. In de zuidoosthoek is ruimte voor de ontwikkeling van een woontoren met een hoogte tot 101,5 meter. Net als de overige torens in het plan is deze toren onderdeel van de compositie van torens en speelt een belangrijke rol in het ensemble rondom het station.

verplicht

Figuur 2.7 Ruimtelijke en programmatische uitgangspunten Van der Kunbuurt

2.2.4.3 Amstelstation     

Aan de Amstelzijde wordt een tweede hoofdentree van het station mogelijk gemaakt. Het plan biedt ruimte om een stationshal te bouwen. Deze hal bevindt zich op het snijpunt van het stationsplein, de parkeerbak en de ruimte tussen de Van der Kunbuurt en het spoortalud. De uitgangspunten voor deze bouwenvelop zijn nog globaal. In de envelop zijn de uiterste grenzen voor het te ontwikkelen bouwvolume weergegeven. Binnen dit volume is de functie stationshal mogelijk en is ruimte voor een beperkt metrage detailhandel. De hal zal enigszins loskomen van de stationsoverkapping. Hierdoor blijft de mogelijkheid om het spoor in westelijke richting uit te breiden. Er is sprake van een mogelijke spooruitbreiding aan de westzijde van het Amstelstation na 2040. Het vastleggen van een ruimtereservering voor deze uitbreiding is in dit bestemmingsplan nog niet aan de orde omdat de plannen daarvoor te weinig concreet zijn. Wel wordt geconstateerd dat deze mogelijk toekomstige spooruitbreiding, met de in dit bestemmingsplan toegestane bouwontwikkelingen, niet onmogelijk wordt gemaakt omdat er voldoende afstand is tussen de bebouwing en het spoor.

verplicht

Figuur 2.8 Ruimtelijke en programmatische uitgangspunten Amstelstation (westzijde)

2.2.4.4 Leeuwenburg     

De toren is een belangrijke drager van het torenensemble. Deze toren is naast de Rembrandtoren de ruggengraat van het nieuw te vormen toren-ensemble dat het Amstelstation in de stad markeert. Daarbij behoudt de Leeuwenburg zijn iconische functie. Door het handhaven van de schijf en de architectonische expressie behoudt de Leeuwenburg zijn markante functie binnen het gebied. De verduurzaming en herbouwing van de schijf kan consequenties voor de gevel hebben. Met de programmering van de plint wordt de omliggende openbare ruimte geactiveerd, reizigers uit het station welkom geheten en de loop naar het Amstelplein en naar het Rivierenplein begeleid. Niet alleen overdag, maar ook in de avonduren en in het weekeind.

verplicht

Figuur 2.9 Ruimtelijke en programmatische uitgangspunten Leeuwenburg

2.2.4.5 Tooropgebouw (voormalig Delta Lloyd)     

Bij de herontwikkeling en transformatie blijft de vormgeving van de drieslag uitgangspunt. Aan de Spaklerweg wordt de betekenis van het gebouw versterkt. De gevel langs de Spaklerweg krijgt levendige functies en mogelijk een programmatisch accent aan de Omvalbrug. De herontwikkeling heeft een gemengd programma van wonen en werken. Het werken is bij voorkeur op de Spaklerweg georiënteerd en het wonen richt zich naar de Amstel. De groene buitenruimte onderstreept hier het relaxte woon- en werkplezier. Er wordt een nieuwe toren mogelijk gemaakt aan de westzijde van de bouwenvelop. Indien de bankvilla niet door de eigenaar wordt verworven, zal de westelijke grens van de bouwenvelop worden ingekort, zodat een passende afstand tussen de nieuwbouw en het bankgebouw behouden blijft. Tevens zal het te realiseren programma dan 6.000 m² bvo lager liggen, op een maximum van 100.000 m² bvo.

verplicht

Figuur 2.10 Ruimtelijke en programmatische uitgangspunten Toorop

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke doelstellingen en ontwikkelingen. Het voor dit project relevante ruimtelijk beleid wordt in dit hoofdstuk beschreven en de beoogde ontwikkeling wordt hieraan getoetst. Het hoofdstuk zoomt vanaf het Rijksbeleid, via het provinciaal beleid in op het gemeentelijk beleid.

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI), 2020     

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.
  • Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.

De belangrijkste keuzes zijn:

  • Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit.
  • Ruimte voor overgang naar een circulaire economie.
  • Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden.
  • Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen.

Toetsing

Met dit plan worden stedelijke functies geconcentreerd binnen het bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. Daarnaast worden investeringen gedaan in het openbaar gebied met onder andere veilige fiets- en wandelpaden, meer ontmoetingsruimte en groen. Met deze aanpak wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.

Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn geen nationale belangen in het geding.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)     

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is in werking getreden op 30 november 2011 en voor het laatst gewijzigd per 1 januari 2018. Het is de juridisch bindende vertaling van de Omgevingsvisie naar lagere overheden. Onder de vlag van de Omgevingswet zal dit Besluit vervangen worden door zogenoemde instructieregels, maar vooralsnog geldt het Barro.

Hiermee wordt de visie, waarmee op Rijksniveau een toekomstperspectief wordt geschetst, vertaald in bindende regels waar lagere overheden zich bij het opstellen en vergunnen van plannen aan te houden hebben. Voorbeelden van zaken die geregeld zijn in het Barro zijn rijksvaarwegen, hoofdwegen, het 380 kV-netwerk en buisleidingen van nationaal belang.

Toetsing

De projectlocatie ligt niet binnen zones waar op basis van het Barro beperkingen of voorwaarden van toepassing zijn. Gelet op bovenstaande, staat het Barro de uitvoering van het project niet in de weg.

3.1.3 Luchthavenindelingbesluit (LIB)     

Het rijksbeleid voor Schiphol is geformuleerd in de Wet tot wijziging van de Wet luchtvaart ('Wijzigingswet', 2003). De ruimtelijke consequenties van de Wijzigingswet staan in het Luchthavenindelingbesluit (LIB). In dit besluit is een beperkingengebied opgenomen waarbinnen beperkingen worden gesteld ten aanzien van het gebruik en de bestemming van de grond voor zover deze noodzakelijk zijn met het oog op veiligheid en geluidsbelasting. Het plangebied ligt binnen de zone van het LIB Schiphol. Dit betekent dat nieuwbouw getoetst moet worden aan het Luchthavenindelingbesluit (LIB).

Toetsing

In paragraaf 4.10.2 wordt verder ingegaan op de gevolgen van de aanwezigheid van Schiphol en het LIB voor dit bestemmingsplan. Hieruit blijkt dat het bouwplan past binnen de randvoorwaarden van het LIB.

3.1.4 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en Ladder voor duurzame verstedelijking     

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is vastgelegd als vereiste in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit artikel bepaalt dat bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de behoefte daaraan moet worden beschreven. Bij stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied, moet bovendien worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk gerealiseerd kunnen worden.

Stedelijke ontwikkeling

Het toevoegen van 12 of meer woningen of meer dan 500 m2 aan stedelijke functies wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. Vertrekpunt bij de beoordeling of iets een nieuwe stedelijke ontwikkeling is, zijn de geldende planologische mogelijkheden.

Herontwikkeling in de bestaande stad is een combinatie van behoud, hergebruik, uitbreiding en verduurzaming. De huidige complexen zijn tamelijk monofunctioneel, iets wat niet meer bij deze tijd past. Wonen, werken en voorzieningen lopen tegenwoordig immers steeds meer in elkaar over. Dat draagt bij aan levendigheid en sociale veiligheid rondom het station. Er zal op elke ontwikkellocatie een mix van wonen, werken en voorzieningen gerealiseerd worden.

Het daadwerkelijke ontwikkeltempo verschilt per eigenaar. In zo'n stap-voor-stap proces moet elk project qua ontwerp én programma raak zijn. Flexibiliteit is belangrijk, zeker bij grote complexen. Voor de ontwikkellocaties is daarom een bandbreedte afgesproken van wonen en werken; het maximum bruto vloeroppervlak mag daarbij niet overschreden worden.

verplicht

Figuur 3.1 Ontwikkellocaties

Het geldende bestemmingsplan maakt de beoogde ontwikkeling niet mogelijk, wat ook blijkt uit tabel 3.1 waarin de vigerende bestemmingen van de ontwikkellocaties zijn weergegeven.

Tabel 3.1 Toegestane functies op basis van vigerend bestemmingsplan

Ontwikkellocatie Huidig bestemmingsplan
Amstelvista deels horeca V (hotel incl. shortstay), overige delen kantoor en maatschappelijke dienstverlening in de vorm van onderwijsvoorzieningen.
Leeuwenburg gemengde bestemming met kantoor en maatschappelijk dienstverlening in de vorm van onderwijsvoorziening.
Van der Kunbuurt wonen en commerciële voorzieningen
Amstelstation openbare ruimte, kleinschalige detailhandel en spoorreservering
Tooropgebouw kantoor

Uit bovenstaande blijkt dat bij de beoogde ontwikkeling sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Er is planologisch al veel kantoorruimte mogelijk. Het aantal woningen neemt wel fors toe ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden. Ook de mogelijkheden voor voorzieningen worden verbreed van maatschappelijk naar maatschappelijk en commercieel.

Daarom is hierna de behoefte aan de diverse functies beschreven. De belangrijkste conclusie daaruit is dat het aantal inwoners in het gebied enorm toeneemt en daarmee ook de behoefte aan werkgelegenheid en voorzieningen die passen bij een gemengd hoogstedelijk milieu.

3.1.4.1 Beschrijving woningbehoefte     

In het projectgebied staan nu ruim 700 woningen. Worden alle locaties ontwikkeld dan resulteert dat in een toevoeging van 1.300 tot 2.100 woningen. Het verschil wordt veroorzaakt door de flexibiliteit die geboden wordt op de locaties Leeuwenburg en het Tooropgebouw waar voor meer wonen of juist voor meer werken kan worden gekozen. In Amstelstation - Amsteloever wordt voor een breed scala aan doelgroepen gebouwd: studio's voor jongeren en twee- en driekamerwoningen voor alleenstaanden, stellen en kleine stadsgezinnen. In de Van der Kunbuurt komen ook vier- en vijfkamerwoningen voor grote gezinnen, alsmede seniorenwoningen die mogelijk geclusterd worden. De gemeente zet zich daarnaast in om vernieuwende woonvormen een plek te geven.

Het woningbouwprogramma van Amsteloever bestaat voor zo'n 80% uit sociale huur en middeldure woningen. In de Van der Kunbuurt komen 400 sociale huurwoningen en ruim 300 middeldure en dure woningen. De verdeling tussen sociale huur, middelduur en duur is daar 55-25-20.

De verdeling op de particuliere ontwikkellocaties Amstelvista, Leeuwenburg en het Tooropgebouw gaat uit van 40-40-20 met ruimte voor maatwerk. De private eigenaren leveren een substantiële financiële bijdrage aan de inrichting van de openbare ruimte. Het aandeel sociale huur en middelduur mag daarom iets afwijken.

In de Handreiking Ladder voor Duurzame Verstedelijking Wonen (Stadsregio Amsterdam, 18 oktober 2016) is aangegeven dat de Marktregio Amsterdam bepalend is voor plannen in Amsterdam.

verplicht

verplicht

Figuur 3.2 Woningbehoefte en plancapaciteit Amsterdam

In Amsterdam is op papier voldoende capaciteit aanwezig om tot 2040 in de woningbehoefte te voorzien (ook wanneer de inhaalvraag wordt opgeteld bij de groei van de woningbehoefte). Het merendeel van deze capaciteit bestaat uit zachte (potentiële) plannen. Echter met de harde plancapaciteit wordt voorzien in de behoefte tot 2030.

Regionale afstemming en Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2020

Het woningbouwprogramma is regionaal afgestemd in Het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2020 (RAP). In het RAP is op basis van actueel onderzoek en de meest recente provinciale prognose, de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte beschreven, en is de plancapaciteit en een versnellingsbouwprogramma opgenomen. Hiermee wordt voldaan aan de provinciale eis van regionale afstemming.

Woningbouwplan 2018-2025 (gemeente Amsterdam)

Het gemeentebestuur wil tot 2025 in totaal 52.500 woningen bouwen. Dat betekent gemiddeld 7.500 woningen per jaar, waarvan 2.500 sociale- en 1.670 middeldure huurwoningen. Ook wil de gemeente 10.500 betaalbare woningen en kamers voor studenten en jongeren aan de voorraad toevoegen.

Uit het Woningbouwplan 2018-2025 blijkt dat er voldoende plannen en bouwgrond zijn om deze aantallen te halen. Wel zijn er 7 jaren met economische voorspoed nodig om de woningbouwproductie te realiseren. En maatregelen van het Rijk.

De doelstelling van het college is ongekend hoog vanuit historisch perspectief. Een productie van 7.500 woningen is in de afgelopen 24 jaar slechts een keer gehaald, in 2015. Het gemiddelde aantal was de afgelopen 24 jaar ca. 4.000 woningen per jaar. De uitdaging is veel te bouwen in hoge dichtheden met aandacht voor de kwaliteit van woningen, openbare ruimte, duurzaamheid en bereikbaarheid.

Een groot deel van de geplande 52.500 woningen kan worden gerealiseerd binnen de bestaande plannen, zo blijkt uit het Woningbouwplan Amsterdam. Voor een ander deel zal ruimte worden gevonden in de nog vast te stellen woningbouwprogramma's voor de ontwikkelbuurten (buurten waarin de gemeente extra gaat investeren). Er zijn dus geen nieuwe locaties nodig.

verplicht

Figuur 3.3 Overzicht planvoorraad 2018-2024 (Bron: woningbouwplan 2018-2024)

Conclusie

Gelet op deze regionale afspraken en opgaven kan geconcludeerd worden dat er voldoende behoefte bestaat voor het toevoegen van circa 1.300 tot 2.100 woningen.

3.1.4.2 Beschrijving behoefte werken / kantoren     

Er is een grote kantoorvraag in Amsterdam en de ligging aan een openbaarvervoersknooppunt maakt Amstelstation - Amsteloever een goede locatie voor uitbreiding van het aantal kantorenmeters. De omgeving van het Amstelstation is populair bij innovatieve ondernemingen uit de economische topsectoren creatieve industrie, financiële en zakelijke dienstverlening, handel & logistiek. Het kantoorprogramma mag daarom met maximaal 60.000 m² bvo toenemen. De behoefte blijkt uit diverse onderzoeken.

Monitor werklocaties 2019-2020 (2020)

In de provinciale Monitor werklocaties 2019-2020 (2020) zijn de actuele regionale kantoorontwikkelingen weergegeven. Hieruit blijkt dat de leegstand in Amsterdam met 9% bijna op het niveau van frictieleegstand ligt. Amsterdam heeft een grote planvoorraad, maar er wordt de komende jaren nog veel kantoorruimte getransformeerd. Daar is in het planaanbod nog geen rekening mee gehouden.

verplicht

Figuur 3.4 Kantorenvoorraad en leegstand in gemengde milieus 2019

Het harde planaanbod is vooral in Amsterdam en Amstelland-Meerlanden, het zachte planaanbod is vooral in Amsterdam beschikbaar. De verwachting van gemeenten is dat het planaanbod tot 2030 wordt benut. Na 2030 is er maar 47.000 vierkante meter voorzien.

verplicht

Figuur 3.5 Voorraad en aanbod kantoren op formele kantoorlocaties (x 1.000 m2) per 1/1/'20

In 2019 is 120.300 m² onttrokken van de kantorenvoorraad op kantorenlocaties, gemengde werkmilieus en bedrijventerreinen. Ruim de helft van de transformatie heeft plaatsgevonden in Amstelland- Meerlanden en een derde in Amsterdam. Gemeenten hebben ook aangegeven voor een aantal locaties ook in de komende jaren transformatie te plannen of te voorzien. Het gaat in totaal 130.000 vierkante meter kantoor dat grotendeels wordt omgezet naar wonen.

Kantorenplan 2019-2026 (2019)

De behoefte aan kantoorruimte in de gemeente Amsterdam blijkt uit onderzoek in het kader van het Kantorenplan 2019-2026 van de gemeente Amsterdam.

De krapte op de kantorenmarkt is zichtbaar: de leegstand daalt hard, de huurprijzen stijgen, terwijl nieuwe en groeiende ondernemingen lastig geschikte kantoorruimte vinden. De krapte is dus kwantitatief en kwalitatief van aard, en bovendien urgent.

De kantorenleegstand is in korte tijd hard gedaald, van 18% in 2015 naar 9% in januari 2019, dit als gevolg van transformatie, weinig nieuwbouw en een constant groeiende economie. De focus ligt nu op een gezonde kantorenmarkt met gemengde woon-werkmilieus. Voor de periode tot en met 2022 komt er voldoende kantoorruimte bij. Dit initiatief geeft mede invulling aan de behoefte aan kwalitatieve kantoorruimte (representatief, hoge energieprestatie). Om in de periode 2023-2026 ook voldoende kantoorruimte op te leveren, is het nodig om verder te sturen op de start van kantoorontwikkelingen.

De opkomst en groei van de kenniseconomie gedijt op locaties in de nabijheid van stedelijke voorzieningen met goede OV- en fietsbereikbaarheid op OV-knooppunten voor werknemers uit de metropool en daarbuiten. Voor ondernemingen is het momenteel lastig om passende kantoorruimte te vinden, door de beperkte beschikbaarheid en de veranderende behoefte naar type kantoor. Ondernemingen zoeken kantoorruimte in gemengde woonwerkmilieus en op goed bereikbare OV knooppunten. Deze nieuwe vestigingsbehoefte verklaart de huidige paradox op de Amsterdamse kantoormarkt: enerzijds staan er nog steeds kantoren leeg (verkeerde plek, lage energieprestatie en niet representatief), maar anderzijds is er schaarste aan kwalitatief hoogwaardige kantoorruimte op goede locaties. In de regio is de kantorenleegstand hoger, maar ook hier voldoet het aanbod vaak niet aan de kwalitatieve vraag. Het doorzetten van de groei van de werkgelegenheid in Amsterdam met 2% per jaar de afgelopen 20 jaar, leidt tot een netto uitbreidingsvraag van 125.000 m2 bvo kantoorruimte.

Sinds 1995 is er een structurele groei van 2% werkgelegenheid per jaar, waarvan meer dan de helft in kantoorhoudende bedrijvigheid. Deze omvangrijke groei van werkgelegenheid in Amsterdam hangt samen met de ontwikkeling en groei van de kenniseconomie, die internationaal groeit in steden met een hoogopgeleide bevolking. De werkgelegenheidsgroei kan bij het doorzetten van deze trend worden omgezet naar de behoefte aan kantoorruimte.

Hierbij wordt uitgegaan dat 60% van de nieuwe banen kantoorbanen zijn en een gemiddelde kantoorbaan 15 m2 bruto vloeroppervlak (bvo) kantoor nodig heeft. Dit leidt tot een uitbreidingsvraag naar kantoren van 125.000 m2 per jaar. Onderzoeken van STEC en CBRE bevestigen deze verwachting. Zij bevestigen dat de komende jaren de vraag naar kantoren aanhoudt en komen met vergelijkbare aanbevelingen over de omvang van de Amsterdamse productieopgave voor de komende jaren.

De verwachte opleveringen en onttrekkingen zien er voor Amsterdam als volgt uit:

verplicht

Oost kent een stedelijk werkmilieu binnen de ring met het Amstelstation als belangrijk multimodaal knooppunt en het Sciencepark als een van de grote innovatiedistricten in de stad.

verplicht

In het kader van het kantorenplan zijn afspraken gemaakt over streefgetallen met de grote (toekomstige) kantorenlocaties over de geplande opleveringen van kantoren. De streefgetallen zijn de bruto opleveringen in de kantorenlocaties :

verplicht

In Amstelstation is sprake van een vervangings- en groeiopgave. Nieuwe kantoorruimte is belangrijk voor de werkgelegenheid in de stad.

Regionale afstemming

Voor deze ontwikkeling zijn de regionale afspraken in het Platform Bedrijven en Kantoren (Plabeka) relevant.

De gemeenten en provincies in de Metropoolregio Amsterdam hebben zich verenigd in het Platform Bedrijventerreinen en Kantoorlocaties (Plabeka) om het aanbod van en de behoefte aan werklocaties met elkaar in balans te brengen en te houden. In opdracht van Plabeka is het rapport 'Ruimte voor Werken in de MRA van Morgen 2017 - 2030' opgesteld. Het rapport gaat in op maatschappelijke trends en ontwikkelingen die invloed hebben op de behoefte aan werklocaties en op het (geplande) aanbod en de vraag per deelregio. In het rapport wordt, mede onder invloed van schaalverkleining in het bedrijfsleven, digitalisering en verduurzaming, en ten opzichte van meer traditionele meer monofunctionele kantorenlocaties en bedrijventerreinen, een toenemende populariteit geconstateerd van meer gemengde multifunctionele gebieden: centrumgebieden, gemengde woon-werklocaties, knooppuntlocaties en zogeheten 'third places' als koffiegelegenheden en dergelijke. Getoetst dient te worden of beoogde ontwikkeling past binnen dit programma.

Binnen het Plabeka is Amsterdam aangemerkt als regio. Belangrijke ruimtevragers op de Amsterdamse kantorenmarkt zijn de zakelijke, financiële en overige dienstverlening en de ICT. In toenemende mate landt deze vraag op binnenstedelijke locaties, die goed (H)OV-bereikbaar zijn en waar veel voorzieningen in de nabijheid zijn. Mogelijk is de stad Amsterdam niet in staat om in alle vraag nabij OV-knooppunten te voorzien, en kan de regio een rol spelen in het opvangen van deze vraag.

De woningbouwambitie van Amsterdam – 50.000+ woningen in het stedelijk weefsel toevoegen tot aan 2030, waarvan een groot deel op bestaande werklocaties – heeft nadrukkelijk haar weerslag op de Amsterdamse kantorenmarkt; niet alleen kwantitatief (met een geschat transformatievolume van ca. 600.000 m2 bvo) maar vooral kwalitatief. De ambitie van de gemeente is namelijk om monofunctionele kantorenlocaties (en bedrijventerreinen) te transformeren in gemengde gebieden die óók ruimte bieden voor werken. Niet alleen biedt dit ruimte voor wonen, ook zorgt dit voor aanbod van kantoorruimte dat kwalitatief aansluit bij de marktvraag.

De gemeente Amsterdam en marktpartijen hebben in 2017 al gesignaleerd dat de kantorenvraag in Amsterdam mogelijk hoger is dan de berekende ' plus' scenario.

ENTER [NL]

De druk op de kantorenmarkt in Amsterdam heeft geleid tot een visie, ENTER [NL]. Bedrijven vestigen zich graag in Amsterdam, maar in de historische binnenstad is geen ruimte meer. In de periode 2019-2023 ontstaat daarom behoefte aan nieuwe kantorenlocaties op multimodale knooppunten. Deze vraag moet nog opgevangen worden op bestaande en nieuw te ontwikkelen multimodale knooppunten. Het gebied kan ontwikkeld worden tot een dergelijk knooppunt. Dat betekent, dat een deel van de vraag voor Amsterdam in het gebied opgevangen kan worden.

Monitor Plabeka 2020

Uit de monitor Plabeka 2020 blijkt dat Amsterdam kwantitatief en kwalitatief niet voldoet aan de vraag tot 2030.

verplicht

Figuur 3.6 Ontwikkelingen Amsterdam 2019

3.1.4.3 Beschrijving behoefte commerciële en maatschappelijke voorzieningen     

Het voorzieningenprogramma bedraagt maximaal 13.400 m² bvo. Er is ruimte voor een breed scala aan stedelijke functies die het Amstelstation tot een plek van en voor Amsterdammers maakt: cultuur, zorg & gezondheid, horeca, detailhandel, sport en broedplaatsen. Detailhandel zal niet sterk worden uitgebreid. Bewoners kunnen binnenkort gebruikmaken van de nieuwe winkelvoorziening aan de oostzijde van het station. Aan de westzijde is er ruimte voor aanvullend aanbod, vooral gericht op de snelle boodschap, snelle service en ontmoeting. Dergelijke publieksgerichte voorzieningen worden vooral rondom het station gesitueerd met de mogelijkheid voor kleinere vestigingen langs stedelijke lijnen als Mr. Treublaan en Spaklerweg.

Amsterdam is één van de sterkst groeiende steden van Nederland. Op 1 januari 2020 telde de stad 872.380 inwoners, 9.400 meer dan een jaar eerder. Sinds 2008 stijgt het inwonertal gemiddeld met ruim 10.000 per jaar(bron: data en informatie Amsterdam).

Komende 10 jaar groeit de bevolking van Amsterdam naar 980.000 inwoners in 2031, een groei van 12%.

Stadsdeel Oost groeit van 144.000 inwoners in 2021 naar 162.400 inwoners in 2031, een groei van 13%.

verplicht

Figuur 3.7 Bevolkingsgroei stadsdelen Amsterdam (Bron: data en informatie Amsterdam, 2021)

De komende jaren moet er flink worden gebouwd om de groei van de stad bij te houden en te voldoen aan de vraag naar woningen, bijhorende voorzieningen en werkgelegenheid. Alleen al met de beoogde toevoeging van 1.300 tot 2.100 woningen neemt het aantal inwoners bij een gemiddelde huishoudensgrootte van 1,81 toe met bijna 2.353 tot ruim 3.801. De toename van het aantal bezoekers en werknemers in het gebied is daarbij niet meegerekend.

3.1.4.4 Conclusie     

In het gebied is grote behoefte aan woningen, werkgelegenheid en voorzieningen. Dit bestemmingsplan maakt dat planologisch mogelijk.

3.2 Provinciaal     

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 (2018)     

De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving. De hoofdambitie is opgedeeld in de volgende aspecten met bijbehorende ambities:

Leefomgeving

  • Klimaatverandering: een klimaatbestendig en waterrobuust Noord-Holland. Stad, land en infrastructuur worden klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
  • Gezondheid en veiligheid: het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
  • Biodiversiteit en natuur: de biodiversiteit in Noord-Holland vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt.

Gebruik van de leefomgeving

  • Economische transitie: een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor. De provincie biedt ruimte aan ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten.
  • Wonen en werken: woon- en werklocaties dienen beter met elkaar in overeenstemming te zijn. Woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends.
  • Mobiliteit: inwoners en bedrijven van Noord-Holland kunnen zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt verplaatsen.
  • Landschap: het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.

Energietransitie

  • De ambitie van de Provincie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op hernieuwbare energie.

Daarnaast wordt er met de Omgevingsvisie NH2050 geprobeerd om een richting uit te zetten om houvast te bieden naar de onzekere toekomst. Daarvoor wordt een aantal bewegingen naar de toekomst toe benoemd:

  1. Noord-Holland in beweging: Op weg naar een economisch duurzame toekomst;
  2. Dynamisch schiereiland: Benutten van een unieke ligging;
  3. Metropool in ontwikkeling: Vergroten agglomeratiekracht door het ontwikkelen van een samenhangend internationaal concurrerend metropolitaan systeem;
  4. Sterke kernen, sterke regio's: Sterke kernen houden regio's vitaal;
  5. Nieuwe energie: Economische kansen benutten van energietransitie;
  6. Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving: vergroten van biodiversiteit en ontwikkelen van een economisch duurzame agrifoodsector.

Er wordt in de Omgevingsvisie NH2050 uitgegaan van het principe 'lokaal wat kan, regionaal wat moet'. Hierbij wordt gelet op de diversiteit aan regio's en wordt ruimte geboden aan maatwerk en ruimte om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving.

Toetsing

Het project sluit aan bij de ambities uit de Omgevingsvisie NH2050, vooral ten aanzien van de ontwikkeling van woon- en werklocaties binnen bestaand stedelijk gebied en in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends.

3.2.2 Omgevingsverordening NH2050 (november 2020)     

De regels in de verordening werken door in bestemmingsplannen. Voor dit initiatief zijn twee artikelen relevant, namelijk Artikel 6.3 Nieuwe stedelijke ontwikkelingen en Artikel 6.62 Klimaatadaptie.

Artikel 6.3 Nieuwe stedelijke ontwikkelingen

  1. Een ruimtelijk plan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.
  2. Gedeputeerde Staten stellen nadere regels aan de afspraken bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6.62 Klimaatadaptatie

  1. De toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico's van klimaatverandering.
  2. In de beschrijving wordt in ieder geval betrokken het risico op:
    1. wateroverlast;
    2. overstroming;
    3. hitte; en
    4. droogte.
  3. De beschrijving omschrijft tevens de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om de in het tweede lid omschreven risico's te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.
  4. De beschrijving wordt opgesteld na overleg met in ieder geval het waterschap in wiens beheergebied de ontwikkeling plaatsvindt.

Toetsing

Op de regionale afspraken is in paragraaf 3.1.4 ingegaan, bij de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Ten aanzien van de aspecten van klimaatadaptatie is in paragraaf 4.8 Water nader ingegaan.

3.2.3 Woonagenda provincie Noord-Holland 2020-2025 (2020)     

De provincie Noord-Holland wil zorgen voor voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen.

Ruimtelijke uitgangspunten

  1. Wonen is onderdeel van een integrale verstedelijkingsopgave.
  2. We geven ruimte voor woningbouw, uitgaande van zorgvuldig ruimtegebruik.
  3. We versterken de rol van de kernen en steden in het regionale netwerk, leidend tot keuzes voor woningbouw- en economische ontwikkeling en het voorzieningenniveau in de regio.
  4. We geven invulling aan onze ambities door aan de hand van deze Woonagenda ruimte te bieden voor maatwerk en te sturen op regionale samenwerking.

Speerpunten

  1. Een woning voor iedereen:
    1. Adaptief en vraaggestuurd programmeren.
    2. Productie op peil: aanjagen woningbouwproductie.
    3. Kwalitatief, betaalbaar en divers woningaanbod.
  2. Gezond, duurzaam en toekomstbestendig wonen in een aantrekkelijke provincie.

Richtinggevende principes

  1. De vraag is leidend. De regionale programmeringen worden bepaald op basis van gegronde onderbouwing van vraag, aanbod en het kwalitatieve en kwantitatieve verschil daartussen voor nu en in de toekomst.
  2. Er zijn snel meer woningen nodig. De provincie zet in op het versnellen van de woningbouwproductie en helpt gemeenten hierbij door voortzetting van het Uitvoeringsprogramma Binnenstedelijk Bouwen en Versnellen Woningbouw.
  3. De woningbouwprogrammering is regionaal en adaptief. De programmering houdt rekening met fasering en haalbaarheid, zodat de in het woonakkoord af te spreken regionale productiedoelstellingen kunnen worden gehaald.
  4. De provincie geeft gemeenten ruimte om bij binnenstedelijke plannen nabij een OV-knooppunt en/of in een groeiregio hogere aantallen woningen te realiseren dan de prognose, om het woningtekort versneld in te lopen.
  5. De woningmarkt heeft structureel meer flexibiliteit en betaalbare opties voor alle verschillende doelgroepen van woningzoekenden nodig.
  6. Betaalbaar en divers woningaanbod voor alle doelgroepen vraagt regionale afstemming en samenwerking.
  7. Vanuit het oogpunt van leefbaarheid en gezondheid bewaakt de provincie de goede balans tussen economie, wonen, mobiliteit, natuur en landschap.
  8. Woningbouw heeft een grote impact op het landschap, de natuur en de biodiversiteit, zowel binnen als buiten het bestaand stedelijk gebied. In de woonakkoorden maken we afspraken om woningbouw zoveel mogelijk klimaatneutraal, klimaatadaptief, actieve mobiliteit (gericht op fietsen en lopen) stimulerend, circulair en natuur- en landschapsinclusief te ontwikkelen en dit vroegtijdig bij de locatiekeuze en planontwikkeling mee te nemen.

Actiepunten

  1. Maatwerkafspraken in regionale woonakkoorden
  2. We bieden kennis, meedenkkracht en hulp
  3. Versnellen woningbouwproductie
  4. Samenwerking stimuleren
  5. Verduurzaming wonen
  6. Meer flexibiliteit in de woningmarkt
  7. Stimuleren circulair bouwen
  8. Leveren van informatie en monitoring

Toetsing

Het initiatief draagt bij aan het versnellen van de woningbouwproductie als onderdeel van een integrale binnenstedelijke verstedelijkingsopgave en biedt meer flexibiliteit in de woningmarkt.

3.3 Regionaal beleid     

3.3.1 Metropoolregio Amsterdam     

De Metropoolregio Amsterdam is het informele samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noordvleugel van de Randstad. Belangrijk kenmerk van de metropoolsamenwerking vormt het feit dat dit gebeurt op vrijwillige basis. De democratische legitimatie van besluiten vindt plaats in de Staten en Raden van de aangesloten gemeenten en provincies. Het versterken van de concurrentiepositie, nationaal en internationaal, vormt de rode draad binnen de metropoolsamenwerking. Om in de Europese top mee te kunnen blijven spelen, is de gezamenlijke ambitie gericht op het creëren van een hoogwaardig, veilig en duurzaam leef- en woonmilieu voor bedrijven, bewoners en bezoekers, nu en straks. Door in te zetten op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden die omringd worden door recreatief groen moet het vestigingsklimaat aantrekkelijk blijven. Rond de beleidsvelden verkeer en vervoer, economie, verstedelijking, landschap en duurzaamheid zijn drie regionale bestuurlijke overlegorganen geformeerd. De samenwerking in metropoolverband levert de regio bovendien structureel meer kracht en zeggenschap op richting het Rijk. Op basis van de MRA Agenda stemmen gemeenten fasering en programmering van de woningbouwplannen met elkaar af. Die afstemming bestaat uit het uitwisselen van informatie en inzicht in de feitelijke ontwikkelingen op de regionale woningmarkt. Dit gebeurt onder meer door het monitoren van zowel de beschikbare harde en zachte plancapaciteit en van de daadwerkelijke jaarlijkse woningproductie. Ook wordt voor het eerst het regionale woonwensenonderzoek Wonen in de Metropoolregio Amsterdam (WiMRA) in de gehele MRA gehouden. Op basis van het gezamenlijk inzicht worden opgaven geformuleerd waaraan gezamenlijk gewerkt wordt.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Omgevingsvisie Amsterdam (2021)     

Op 8 juli 2021 heeft de gemeenteraad van Amsterdam de Omgevingsvisie Amsterdam 2050 vastgesteld. De Omgevingsvisie Amsterdam 2050 vervangt de Structuurvisie Amsterdam 2040 uit 2011.

Amsterdam heeft een grote aantrekkingskracht. De stad groeit snel. En dat roept allerlei vragen op voor de toekomst. Hoe blijft onze stad leefbaar? Waar vinden we ruimte voor nieuwe woningen en parken? En hoe bereiden we ons voor op de uitdagingen van de toekomst? Dit zijn vragen die in de Omgevingsvisie voor Amsterdam in 2050 worden beantwoord.

Met vijf strategische keuzes geeft de gemeente invulling aan de grote opgaven voor de komende tien jaar: woningbouw, economische vitaliteit, de energietransitie, de mobiliteitstransitie, vergoten van de leefbaarheid, regionale ontwikkeling en meer ruimte voor maatschappelijk initiatief.

De strategische keuzes hangen met elkaar samen en geven samen richting aan de ruimtelijke ontwikkeling van Amsterdam als onderdeel van de metropoolregio.

De Agenda voor de vijf strategische keuzen:

Meerkernige ontwikkeling: Van uitrol centrumgebied naar een meerkernige en meer diverse verstedelijking

  • Regionale spreiding stedelijke voorzieningen en werkgelegenheid.
  • Onderscheidende ontwikkeling Nieuw-West, Zuidoost en Noord.
  • Twee vaste IJ-oeververbindingen en een regionaal fietsnetwerk.
  • Uitbreiding HOV en metronet en ontwikkeling stationskwartieren.

Groeien binnen grenzen: Verdichting door complete en duurzame wijkontwikkeling

  • Ruimte voor 150.000 woningen erbij in complete buurten.
  • Verduurzamen bestaande buurten en woningen.
  • Ruimte voor schone energie en duurzame initiatieven.
  • Verduurzaming van de haven.

Duurzaam en gezond bewegen: Heel Amsterdam een wandel- en fietsstad

  • Een openbare ruimte die uitnodigt tot ontmoeting en bewegen.
  • Meer ruimte voor fietsers en voetgangers. Auto's zijn te gast.
  • Verkeerswegen (Gooiseweg, Lelylaan, Burg. Roëllstraat) worden groene stadslanen begeleid door bebouwing.

Rigoureus vergroenen: Een gezonde en klimaatbestendige leefomgeving voor mens en dier

  • Openbare ruimte zo groen mogelijk inrichten.
  • Ontwikkeling parken (Oeverlanden, Hondsrugpark, Gaasperdakpark, Zuidasdokpark en NDSM-Oost).
  • Groene routes en ecologische verbindingen.
  • Investeren in het landschap: natuurontwikkeling, kringlooplandbouw, en ruimte voor sporten en bewegen.

Samen stadmaken: Richting geven op hoofdlijnen en ruimte bieden aan initiatief

  • Gelijkwaardige (digitale) informatiepositie bij planvorming.
  • Buurtbatenovereenkomsten en buurtomgevingsvisies.
  • Grotere rol Amsterdammers bij beheer en ontwikkeling.
  • Ruim baan voor wooncoöperaties: naar 10% van de woningvoorraad in 2040.
  • Vrije ruimte als vast onderdeel van de planvorming.

Amsterdam maakt tot 2050 binnen de huidige stadsgrenzen ruimte voor minimaal 150.000 woningen voor 250.000 Amsterdammers, in met werken en voorzieningen gemengde buurten.

Verdichten doet de gemeente vooral in grote gebiedstransformaties, waar eenzijdig werken in lage dichtheid plaatsmaakt voor gemengd wonen en werken in hoge dichtheden. Stadsverzorgende bedrijvigheid blijft waar mogelijk behouden. Meer woningen, werkplekken en publieks-trekkende voorzieningen zorgen voor voldoende massa en draagvlak voor maatschappelijke voorzieningen en lokale ondernemers.

De behoefte aan stedelijke plekken als vestigingsmilieu voor internationale bedrijven en als aantrekkelijke leefomgeving blijft groot. Om daarin te voorzien zijn naast het centrum en Zuidas nieuwe stedelijke centra voor wonen en werken nodig. Deze wil de gemeente in de hele stad en regio laten ontstaan. Binnen Amsterdam maakt de gemeente ruimte voor circa 200.000 arbeidsplaatsen.

Concentraties van werken en publiekstrekkende voorzieningen in Amsterdam krijgen vooral een plek rond belangrijke stations: Sloterdijk, Bijlmer-ArenA, Zuid, Amstel en CS. Banen en voorzieningen zijn daarmee voor mensen vanuit de rest van de metropoolregio en Nederland uitstekend bereikbaar met openbaar vervoer.

Stationskwartieren

De directe omgeving van stations worden buurten met een gemengd voorzieningenaanbod, waaronder grootstedelijke voorzieningen. Ze zijn via stadsstraten en stadslanen goed aangesloten op de omliggende buurten en het is er bovendien prettig wonen. We onderscheiden hoogstedelijke stationskwartieren en stationskwartieren. De hoogstedelijke stationskwartieren Zuidas, CS, Sloterdijk, Amstel, Bijlmer ArenA) liggen rondom intercitystations met een nationale en regionale uitstraling, waardoor de potentie voor een rijk voorzieningenaanbod hoog is en het een aantrekkelijke plek is voor de vestiging van grote kantoren.

Bij het stationskwartier Amstel wordt uitgegaan van een stevige verdichting, ruimte voor wonen, werken en (grootstedelijke) voorzieningen.

Toetsing

Het plangebied is aangemerkt als stationskwartier en hoogstedelijk centrum. De beoogde ontwikkelingen geven invulling aan de visie.

verplicht verplicht

Figuur 3.8 Uitsnede toekomstbeeld Amsterdam 2050

Op moment van opstellen van voorliggend bestemmingsplan werd gewerkt aan de Omgevingsvisie 2050. De omgevingsvisie heeft na vaststelling door de gemeenteraad op 8 juli 2021 de Structuurvisie Amsterdam 2040 vervangen. De structuurvisie Amsterdam 2040 (destijds vastgesteld door de gemeenteraad op 17 februari 2011) lag mede ten grondslag aan de verdichting van het gebied De Omval. Mede om die reden wordt hier volledigheidshalve ook nog kort ingegaan op de Structuurvisie Amsterdam 2040 die dus vervangen is door de Omgevingsvisie Amsterdam 2050, Koers 2025 en Ruimte voor de Economie van Morgen.

3.4.2 Structuurvisie Amsterdam 2040 (2011)     

De verdere ontwikkeling van Amsterdam als kernstad van een internationaal concurrerende en duurzame metropoolregio, is de centrale ambitie van de Structuurvisie Amsterdam 2040. De gemeente wil dat bereiken door woningen, kantoren en voorzieningen binnen de bestaande stad toe te voegen, vooral rond vervoersknooppunten als het Amstelstation. Het omliggende landschap wordt op die manier gespaard.

verplicht

Figuur 3.9 Uitsnede structuurvisie Amsterdam

Toetsing

De verdichting rond station Amsterdam Amstel geeft mede invulling aan de visie.

3.4.3 Koers 2025 (2016) en tussenreportage (2017)     

De gemeente Amsterdam heeft zichzelf destijds met de vaststelling van de Structuurvisie Amsterdam 2040 in 2011 onder meer voor de opgave gesteld te verdichten en tegelijk het omliggende landschap op te houden. De centrale ambitie van de Structuurvisie was dat Amsterdam zich verder ontwikkelde als kernstad van een internationaal concurrerende en duurzame metropoolregio.

Koers 2025 is de aanscherping en praktische uitwerking van de structuurvisie. De stad groeit met 10.000 inwoners per jaar en er moeten jaarlijks minimaal 7.500 woningen worden gebouwd. In Koers 2025 zijn ontwikkelingsgebieden voor 50.000 nieuwe woningen aangewezen, te realiseren in de periode tot 2025. Het plangebied Amstelstation - Amsteloever is er daar een van met een geraamde capaciteit van ongeveer 1.500 woningen.

Om zo goed mogelijk gebruik te maken van de bestaande mogelijkheden in gebieden, wordt ingezet op:

  1. Benutten van gebieden met onderbenutte (OV) capaciteit of die een ontbrekende schakel in het (fiets) netwerk hebben zoals gebieden in Amstel-Arena en Ring West.
  2. Afmaken van lopende projecten zoals Sloterdijk 1 zuid, IJburg 2 en de Sluisbuurt & A10 scharnierpunten.
  3. Upgraden van maatschappelijke voorzieningen en groen gerelateerd aan ontwikkelgebieden.
  4. Inzet op ontwikkelbuurten en versterken sociaal-ruimtelijke structuur.
  5. Het toevoegen van diverse milieus zowel voor woningbouw als economisch.

 verplicht

Figuur 3.10 Ruimte voor de stad, Koers 2025

De stad groeit. Verwachting is dat er jaarlijks minimaal 7.500 nieuwe woningen en 125.000 m2 kantoren en voorzieningen moeten worden gebouwd. Het verdichten in de bestaande stad is daarvoor een duurzame oplossing omdat het omliggende landschap en de zo kenmerkende 'lobbenstructuur' van de stad op die manier behouden blijven. Het openbaar vervoersknooppunt Amstelstation leent zich bij uitstek voor verdichting. Het gebied is daarom één van de verdichtingslocaties in de Nota Koers 2025 / Ruimte voor de Stad en aangewezen als hoogbouwlocatie.

Toetsing

Het initiatief draagt bij aan de verwezenlijking van de ambities uit de koers 2025. Amsteloever is aangemerkt als verdichtingslocatie.

3.4.4 Hoogbouw in Amsterdam     

De hoogbouwvisie 'Hoogbouw in Amsterdam' van juni 2011 is als onderdeel van de structuurvisie 2040 opgesteld. De structuurvisie gaat uit van verdichten van het binnenstedelijk gebied en het open houden van het metropolitane landschap. Hoogbouw kan een belangrijk middel zijn bij de verdichting van de stad. De hoogbouwvisie is erop gericht om rekenschap te geven van de cultuurhistorische kenmerken van de binnenstad en de gebieden daarbuiten, waardoor hoogbouw een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit van het stadssilhouet.

In de visie zijn verschillende zones onderscheidden waarbinnen meer of minder ruimte voor hoogbouwprojecten wordt gegeven, waarbij ook criteria zijn vastgelegd wanneer hoogbouwprojecten om een HoogbouwEffectRapportage (HER) vragen, waarmee in dat geval de effecten van hoogbouw op zaken als cultuurhistorische waarden, (stedelijk) landschap, bezonning, schaduw en Schiphol worden beoordeeld.

verplicht

Figuur 3.11 Visiekaart Hoogbouwvisie

Gebieden waar hoogbouw wordt nagestreefd zijn rondom OV-knooppunten en langs grote infrastructuur. Daar staat tegenover dat de binnenstad van Amsterdam en de 'scheggen van Amsterdam' gebieden zijn waar hoogbouw niet of beperkt wordt toegestaan.

Toetsing

Het plangebied betreft een OV-knooppunt, waar hoogbouw gewenst is. Tegelijkertijd ligt het binnen de 2km-zone rondom de binnenstad. Binnen deze zone is voor plannen boven de 30 m of tweemaal de hoogte van de directe omgeving een HER vereist. De Her is als onderdeel van het Stedenbouwkundig Plan uitgevoerd en komt in paragraaf 4.10 van dit bestemmingsplan aan de orde.

3.4.5 Woonagenda 2025 (2017)     

De Woonagenda 2025 is op 19 juli 2017 door de Gemeenteraad vastgesteld. In de Woonagenda zijn stedelijke uitgangspunten en acties voor woningbouwprogrammering opgenomen. De Woonagenda heeft als uitgangspunt voldoende, betaalbare en goede woningen in 2025. Aan de acties die zijn opgenomen in de Woonagenda liggen prognoses ten grondslag over de woningvoorraad als er geen actie wordt ondernomen. Uit de prognose van de woningbehoefte en de woningvoorraad die ten grondslag ligt aan de Woonagenda 2025 blijkt dat er tekorten ontstaan in het aanbod van bepaalde woningmarktsegmenten in de woningvoorraad. Volgens deze prognose zit in 2025 het grootste tekort in de gereguleerde huurvoorraad: een voorraad van 39% terwijl 49% van de huishoudens behoefte heeft aan deze woningen. Anders dan de huidige voorraad gereguleerde huurwoningen, is er nu (2016/2017) al een tekort aan middeldure huurwoningen. De voorraad middeldure huur groeit volgens de prognose van 6% naar 9% in 2025. Door de groei komt de voorraad middeldure huur meer in de buurt van de behoefte (11%). Deze groei is het gevolg van de bouw van middeldure huurwoningen en het liberaliseren van gereguleerde huurwoningen. Het liberaliseren van huurwoningen gaat echter ten kosten van de gereguleerde voorraad die in verwachting na 2019 al met een tekort kampt. Ook in het dure deel van de koopsector wordt een tekort voorzien, maar anders dan de huishoudens die een voorkeur hebben voor de goedkope huur en middeldure huur, kunnen huishoudens die duur willen kopen uitwijken naar middensegment koop of goedkope koop. Er zijn ook delen van de woningvoorraad waar de voorraad groter wordt dan de behoefte. Dit geldt voor (delen van) de koopsector, maar met name voor de voorraad dure huurwoningen (4% behoefte ten opzichte van 14% voorraad in 2025). Dit betekent niet dat deze woningen in 2025 leeg staan. Ondanks een groot bouwprogramma blijft schaarste bestaan op de Amsterdamse woningmarkt. In absolute zin is er meer vraag dan aanbod in elk segment. Volgens de Primos prognose zijn er in 2025 in de Metropoolregio Amsterdam 60.645 woningen tekort. Het groeiende dure huursegment wordt dus makkelijk verhuurd aan huishoudens die hier willen wonen. Met het programma Koers 2025 zet de gemeente in op een bouwprogramma van 50.000 woningen tot 2025. De ambitie van de gemeente is om de woningvoorraad en woningbehoefte in 2025 beter op elkaar te laten aansluiten. Voor de acties die daarvoor in de Woonagenda 2025 benoemd zijn, geldt als stedelijk uitgangspunt voor de programmering in woningbouwprojecten 40% gereguleerde huur, 40% middelduur (huur en koop) en 20% dure huur en koop. In de Woonagenda is aangegeven dat per plangebied aan de hand van spelregels wordt bepaald welk programma wordt gerealiseerd. Hierbij is de inzet onder meer gericht op het jaarlijks laten bouwen van minimaal 1.500 middeldure huurwoningen.

In aansluiting op de Woonagenda 2025 wordt binnen het plangebied Amstelstation - Amsteloever via de anterieure overeenkomsten gestuurd op de realisatie van het woningbouwprogramma verdeeld via het 40/40/20 principe. Hiervoor wordt verwezen naar bijlage 1 bij deze toelichting, waarin het stedenbouwkundig plan is opgenomen. Op grond hiervan is de inzet gericht op een verdeling van 40% sociale huurwoningen, 40% middensegment huur of koopwoningen en 20% vrije sector, hetgeen is vastgelegd in anterieure overeenkomsten met de eigenaren. Binnen de locatie Van der Kunbuurt wordt ingezet op de realisatie woningen in de sociale en/of middeldure huur. Borging hiervan vindt plaats via de gronduitgifte(n) en tender.

3.4.6 Ruimte voor de economie van morgen (2017)     

Voorliggend plangebied is onderdeel van gebied waar in het gemeentelijk beleid al langere tijd (onder andere Structuurvisie Amsterdam 2040) wordt ingezet op een multimodaal knooppunten, hetgeen nu verwoord in de Omgevingsvisie Amsterdam 2050 ( zie paragraaf 3.4.1).

Op 26 mei 2016 heeft het College van B&W de stedelijke groeistrategie Koers 2025 vastgesteld die inzet op de bouw van minstens 50.000 nieuwe woningen in tien jaar. Ruimte voor de Economie van Morgen is op 18 juli 2017 vastgesteld en betreft de economische uitwerking van Koers 2025. Voor toekomstige gebiedsontwikkeling agendeert het college hiermee ruimte voor werkgelegenheidsgroei in Amsterdam. Deze ruimte is nodig omdat steden als Amsterdam zich ontwikkelen als economische motoren voor een grotere stedelijke regio. De komst van meer woningen en inwoners biedt kansen voor het versterken van Amsterdam als aantrekkelijke (internationale) vestigingsplaats.

De opgave is om bij de nieuwe groei van Amsterdam aan te sluiten bij de vestigingsbehoefte van de groeiende kennis- en innovatie economie. Deze vraagt om specifieke gemengde stedelijke werkmilieus. De economische potentie van nieuwe wijken en de mate waarin economische menging succesvol kan zijn, is afhankelijk van de netwerkverbondenheid, dichtheid, de aanwezigheid van economische dynamiek, bereikbaarheid voor werknemers en logistiek en de woon-werkbalans.

Voorliggend plangebied is onderdeel van gebied waar in het gemeentelijk beleid al langere tijd (onder andere Structuurvisie Amsterdam 2040) wordt ingezet op een multimodaal knooppunten.

Een multimodaal knooppunt is door de aanwezigheid van meerdere verkeersmodaliteiten zoals trein, tram, metro en autowegen, goed verbonden met de stad maar ook met de regio. Hierdoor zijn deze locaties bij uitstek geschikt voor het bouwen van veel en grote kantoren. Vanuit een regionale vervoerstrategie is deze concentratie raadzaam om congestie in de toekomst te voorkomen. Het multimodale knooppunt Amstelstation biedt slechts beperkte ruimte voor groei.

In aansluiting op de eerdere Structuurvisie Amsterdam 2040 en in navolging van Ruimte voor de Economie van Morgen wordt in voorliggend bestemmingsplan zowel woningbouw als ruimte voor bedrijvigheid en kantoren mogelijk gemaakt. In de plinten van de gebouwen wordt beperkt detailhandel, horeca en voorzieningen mogelijk gemaakt, vooral geconcentreerd rondom het Amstelstation.

3.4.7 Kantorenstrategie 2017     

Zoals in de Omgevingsvisie Amsterdam 2050 is aangegeven is kantoorontwikkeling in Amsterdam gebonden aan het beleid zoals verwoord in het kantorenplan 2019 – 2026.

Op 14 juli 2011 is de "Kantorenstrategie Amsterdam" door de gemeenteraad van Amsterdam vastgesteld. De inzet in 2011 was: terugdringen van de kantorenleegstand door beperking van de nieuwbouw, meer transformeren en herontwikkelen van leegstaande kantoren. De strategie was erop gericht om samen met de regio te komen tot een blijvend gezonde en toekomstbestendige kantorenmarkt. Die inzet is succesvol gebleken: de leegstand daalde van 18% naar 12,8% per 1 januari 2017. Sinds die tijd is de dynamiek op de kantorenmarkt sterk toegenomen. Een meerderheid van de Britten stemde voor een Brexit, wat tot gevolg heeft dat veel bedrijven naar het Europese vasteland verhuizen waaronder Amsterdam. De economie bloeit, de vraag naar kantoorruimte groeit, er vestigen zich veel kantoorachtige bedrijven in de stad. Dit was aanleiding om te onderzoeken of de huidige strategie nog doelmatig is. Dit heeft geleid tot een actualisering van de kantorenstrategie 2017 'Het juiste kantoor op de juiste plek'. Uit onderzoek blijkt dat er steeds meer behoefte is aan kantoren op gemengde en goed verbonden. In het geactualiseerde kantorenstrategie 2017 is over Amstelstation – Amsteloever het volgende opgenomen:

  1. De huidige planvoorraad van 970.000 m² flexibel inzetten waar op korte termijn (tot en met 2020) nieuwe kantoren zijn gewenst te weten Zuidas, Arenapoort, Amstelstation, Lelylaan, Houthaven, Oostenburg en Noordelijke IJoever.

Dit bestemmingsplan sluit aan op het kantoorbeleid waarin een gemengd woon-werkmilieu wordt gerealiseerd.

3.4.8 Detailhandelsbeleid Amsterdam 2018-2022 (vastgesteld in 2017)     

In de omgevingsvisie Amsterdam 2050 wordt verwezen naar het detailhandelsbeleid 2018-2022.

Op 20 december 2017 heeft gemeenteraad het detailhandelsbeleid Amsterdam 2018-2022 vastgesteld: Sterke winkelgebieden in een groeiende stad. De strekking van het detailhandelsbeleid is dat Amsterdam inzet op een sterke en diverse winkelstad waar de bewoners hun dagelijkse boodschappen op redelijke afstand van de woning kunnen doen en er meerdere interessante winkelgebieden zijn om te winkelen, ook buiten de binnenstad. De inzet is niet gericht op losstaande winkels, maar op clustering van het winkelaanbod in winkelgebieden. Winkels in dagelijkse artikelen worden in stadsstraten geclusterd rondom supermarkt(en). In de straten die een belangrijke verbindende functie hebben tussen delen van de stad, de stadsstraten, worden winkels geclusterd zodat er een duidelijk boodschappencentrum is en winkels niet overal verspreid zitten. Buiten het winkelcluster in de stadsstraat, is er een mix aan functies zoals dienstverlenende bedrijven, horeca, kantoren naast winkels toegestaan.

In het bestemmingsplan Amstelstation – Amsteloever wordt beperkt detailhandel toegestaan, met name in het gebied rondom het Amstelstation. Uitbreiding in het gebied wordt gemaximeerd op 1.500 m2 bvo.

3.4.9 Parkeerbeleid (2017 en 2018)     

De gemeente Amsterdam voert al jaren parkeerbeleid. Parkeerbeleid heeft invloed op de bereikbaarheid en leefbaarheid in de stad. Dit onder meer vanuit het idee dat minder auto's op straat leidt tot meer ruimte voor voetgangers en fietsen en een aantrekkelijkere openbare ruimte voor bewoners, bezoekers en ondernemers. Daarnaast willen ondernemers en bewoners ook een bereikbare stad, een stad waar ze hun auto kwijt kunnen en klanten een parkeerplek kunnen vinden. Minder auto's op straat en tegelijkertijd een goede (auto)bereikbaarheid van de stad, het lijken tegenstrijdige doelstellingen. Een oplossing om deze doelstellingen te verenigen, is het verplaatsen van een groot deel van de parkeerplaatsen op straat naar parkeergarages. In het Parkeerplan uit 2012 staat de aanpak om de auto minder op straat te parkeren, de openbare ruimte te verbeteren en het verkeer te laten doorstromen door het verminderen van zoekverkeer. In de Uitvoeringsagenda Mobiliteit van 2015 is die lijn doorgetrokken met de aankondiging meer ruimte op straat te maken voor voetgangers en fietsers door de bouw van parkeergarages en het opheffen van parkeerplaatsen op straat.

Parkeernormering helpt om de toekomstige parkeervraag in (ondergrondse) garages op te lossen, door ontwikkelaars te verplichten om bij nieuwbouw parkeergelegenheid op eigen terrein te realiseren. Hiervoor heeft de gemeenteraad op 7 juni 2017 de Nota Parkeernormen Auto vastgesteld. Op 29 november 2017 heeft de raad wijzigingen in deze nota aangebracht. In de Nota Parkeernormen staan beleidsregels en parkeernormen voor auto's bij nieuwbouw- en transformatieplannen. Ook is aangegeven wanneer de regels en beleid wordt toegepast.

De gemeenteraad heeft daarnaast op 14 maart 2018 de nota 'Parkeernormen Fiets en Scooter' vastgesteld. De nota beschrijft het beleidskader waarin normen en richtlijnen zijn opgenomen voor fietsen en scooters. Doel daarvan is om te voorkomen dat de gestalde fietsen en scooters steeds meer beslag leggen op de openbare ruimte.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan Amstelstation – Amsteloever is uitgegaan van het parkeerbeleid van de Nota Parkeernormen Auto en de nota Parkeernormen Fiets en Scooter. Voor de juridische borging van het beleid is in de regels is een zogenaamde "dynamische" verwijzing opgenomen voor wat betreft parkeren. Dit houdt in dat ten tijde van de indiening van aanvragen om omgevingsvergunning voor de bouwplannen in het gebied getoetst wordt aan het op dat moment van toepassing van zijnde parkeerbeleid en de daarbij behorende normen.

3.4.10 Agenda Duurzaamheid (2015) en Routekaart Klimaatneutraal (2020)     

De gemeente Amsterdam wil de verduurzaming van de hoofdstad versnellen. Dit staat in de Agenda Duurzaamheid, de agenda voor duurzame energie, schone lucht, een circulaire economie en een klimaatbestendige stad. De Agenda Duurzaamheid is vastgesteld door de Gemeenteraad van Amsterdam op 11 maart 2015. Het duurzaamheidsbeleid is nadien verder uitgewerkt, onder andere in de Routekaart Klimaatneutraal.

Consequenties voor voorliggend plan

De gemeentelijke agenda Duurzaam Amsterdam (2015) is een van de pijlers onder het stedenbouwkundigplan en dus ook het bestemmingsplan. Dit geldt ook voor het verwezenlijken van de ambities van de Routekaart Kilmaatneutraal (2020). Zo is in het stedenbouwkundig plan onder meer aangegeven:  

Met de ontwikkelende partijen is overeengekomen om duurzame energie op de eigen kavel op te wekken conform de publiekrechtelijk vastgelegde eisen zoals die voor Amsterdam gelden op moment van indiening Omgevingsvergunning. De gemeente en de ontwikkelende partijen hebben daarnaast ambities inzake energie, circulariteit en klimaatadaptatie. Deze ambities worden uitgewerkt in de anterieure overeenkomst en het bouwplan. De nieuwbouw wordt niet aangesloten op het gasnet en duurzame energie wordt op eigen kavel opgewekt. Warmte en koude bronnen worden in principe op eigen kavel dan wel gezamenlijk gerealiseerd. De ontwikkelende partijen geven de voorkeur aan een individuele warmte-koude opslag, eventueel met een gedeelde regeneratieleiding. Om aan deze wens te voldoen stelt de gemeente een bodemenergieplan en een interferentieverordening op om de optimale werking van een lokaal warmte-koude systeem in het gehele gebied te kunnen faciliteren.

In het plan wordt eveneens ingezet op het vergroenen van gevels en daken hetgeen bijdraagt aan het tegengaan van hittestress in de openbare ruimte en oververhitting in de gebouwen. Groene gevels zijn geworteld in de volle grond. Daken worden benut voor de realisering van groen, de opvang van water en het opwekken van duurzame energie. Bij de beplanting wordt gelet op soortenrijkdom en bestendigheid tegen wateroverlast en droogte.

 De openbare ruimte is een habitat voor mens, plant en dier. Bij de inrichting en het beheer wordt rekening gehouden met de huidige en potentiële biodiversiteit in het gebied. De stadsecoloog wordt betrokken bij de keuze van bestratingsmaterialen en beplanting zodat deze bijdragen aan een grotere soortendiversiteit in de stad. De gemeente vraagt van eigenaren om gebouwen natuurinclusief te ontwerpen zodat deze een gunstige invloed op de soortendiversiteit hebben. Het is algemeen bekend dat groene gevels en daken hieraan in positieve zin bijdragen. Hetzelfde geldt voor de realisering van broedgelegenheden.

Voor de verwezenlijking van de verscheidene gemeentelijke duurzaamheidsambities zijn, aanvullend hogere wetgeving / ander instrumentarium (bijvoorbeeld Gaswet, Bouwbesluit, hemelwaterverordening) en aanvullend op het instrument van tendering en anterieure overeenkomsten, in voorliggend bestemmingsplan enkele juridische regels opgenomen, onder andere met het toestaan van WKO's in het plangebied.

3.4.11 Agenda Groen (2015     

In de Structuurvisie 2040 is de strategie van het stadsbestuur voor groen omschreven. De Agenda Groen beschrijft de aanpak. De Agenda Groen is op 30 september 2015 vastgesteld in de gemeenteraad. Elke Amsterdammer moet straks een groene omgeving in de buurt hebben. In deze agenda is de koers uitgezet voor investeringen in het groen tussen 2015 en 2018 en daarmee gaf de agenda duidelijk richting aan initiatieven.

3.4.12 Hemelwaterverordening (2021)     

Verwezen wordt naar paragraaf 4.8 Water.

3.4.13 Paraplubestemmingsplan grondwaterneutrale kelders (2021)     

Verwezen wordt naar paragraaf 4.8 Water.

3.4.14 Amsterdamse Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit (2010)     

Verwezen wordt naar paragraaf 4.4 Luchtkwaliteit en het in bijlage 4 opgenomen rapport Analyse luchtkwaliteit.

3.4.15 Uitvoeringsbeleid Externe Veiligheid Amsterdam (2012)     

Verwezen wordt naar paragraaf 4.3 Externe veiligheid en in het in bijlage 3 opgenomen rapport Externe veiligheid.

3.4.16 Amsterdams Geluidbeleid 2016 Hogere waarde Wet geluidhinder (gewijzigd, 2019)     

Verwezen wordt naar paragraaf 4.6 Geluid en het in bijlage 5 opgenomen geluidrapport.

3.4.17 Erfgoedverordening Amsterdam (2015)     

Verwezen wordt naar paragraaf 4.7 Archeologie en cultuurhistorie.

3.4.18 Erfgoed in een dynamische stad (2021)     

Verwezen wordt naar paragraaf 4.7 Archeologie en cultuurhistorie.

Hoofdstuk 4 Milieuonderzoek en Omgevingsaspecten     

4.1 Verkeer en parkeren     

Toetsingskader

In het kader van goede ruimtelijke ordening, dient er aandacht te zijn voor verkeerskundige aspecten die met de beoogde ontwikkeling c.q. transformatie gemoeid zijn. Dit gaat dan in essentie om de beoordeling of de hoeveelheid extra verkeer die met het plan gemoeid is op adequate wijze afgewikkeld kan worden en hoe voldoende parkeergelegenheid is geborgd gelet op de parkeerdruk.

Onderzoek

Voor de beoordeling van de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid en het toetsen aan de wegencategorisering en de daarin bepaalde grenswaarde voor de verkeersintensiteit per wegcategorie heeft de gemeente Amsterdam een verkeersonderzoek uitgevoerd voor de ontwikkeling Amsteloever. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 2. Kenmerkend aan de beoogde ontwikkeling met kantoren, woningen en voorzieningen, is dat voor verschillende functies nog een bandbreedte wordt aangehouden per ontwikkellocatie. Het definitieve programma in de eindsituatie is daarom nog niet exact door te rekenen. Het onderzoek is daarom zo opgesteld dat rekening wordt gehouden met de bandbreedte die aan de verschillende functies wordt geboden.

Ontsluiting

Gemotoriseerd verkeer

De geplande ontwikkeling beslaat drie deelgebieden waarbij het gemotoriseerd verkeer door verschillende wegen wordt ontsloten.

  • Deelgebied 1 ook wel Amstelvista genoemd, wordt ontsloten door de wegen Berlagebrug, Mr.Treublaan, Weesperzijde, Ringdijk en Rocketstraat. De Berlagebrug en Mr.Treublaan zijn gebiedsontsluitingswegen met 2x2 rijbanen waar een maximum snelheid van 50km/uur geldt. Deze maken onderdeel uit van de Stadsroute S110. De Mr. Treublaan komt in oostelijke richting uit op het verkeersplein Prins Bernhardplein. Dit plein verbindt het Julianaplein richting Amstelstation, Gooiseweg richting de rijksweg A10 en Wibautstraat richting het centrum. De Weesperzijde is een eenrichtingsweg vanuit noordelijke richting en hier geldt een maximumsnelheid van 50km/uur. De Ringdijk en Rocketstraat zijn ook eenrichtingswegen en bereikbaar vanaf de Mr. Treublaan. Verkeer vanaf de Rocketstraat kan door middel van een U-turn op de Mr. Treublaan beide richtingen op rijden.
  • Deelgebied 2 ook wel Van der Kunbuurt genoemd, wordt ontsloten door De Berlagebrug, Mr.Teublaan, Weesperzijde en de straten Van der Kunstraat en Goudriaanstraat. De wegen en straten in dit gebied zijn erftoegangswegen en liggen in een 30km/zone.
  • Deelgebied 3 ook wel Amsteloever genoemd, wordt ontsloten door de Weesperzijde, Omval, Amstelplein en Spaklerweg. De Weesperzijde, Omval en Amstelplein in dit gebied zijn erftoegangswegen en liggen in een 30km/zone. De Spaklerweg is een gebiedsontsluitingsweg waar een maximum snelheid geldt van 50km/uur en deze maakt onderdeel uit van de stadsroute S111.

Langzaam verkeer

In de omgeving van de planontwikkeling liggen verschillende fietsverbindingen met vrijliggende fietspaden. Op de Weesperzijde, Mr. Treublaan en rondom het Amstelstation zijn vrijliggende fietspaden aanwezig.

Daarbij is ruimte gereserveerd voor de voetganger waardoor de locatie bereikbaar is ter voet. Er zijn verschillende looproutes aanwezig en voetgangers kunnen op drukkere locaties veilige oversteken geregeld met voetgangerslichten.

Openbaar vervoer

In de omgeving van de ontwikkeling bevindt zich hoogwaardig openbaar vervoer. Op loopafstand is het Amstelstation te bereiken. Dit is een station met verschillende intercity- en sprinter verbindingen naar verschillende locaties in Nederland. Naast een treinstation is het tevens een bus-, tram- en metrostation voor reisbewegingen binnen de Amsterdamse regio. Deze is grondig aangepakt om de verwachte groei op te kunnen vangen. De bussen en trams halteren ongeveer iedere 10 minuten.

Verkeersgeneratie en -afwikkeling

Verkeersgeneratie, huidig en plansituatie

De verkeersdrukte in en rond de deelgebieden is groot, vooral in de spits. Het ontwikkelen van extra woningen en kantoren mag niet tot een noemenswaardige toename van autoverkeer leiden.

Dit kan mede worden opgevangen door meer gebruik te maken van openbaar vervoer en innovatieve deelconcepten. Ook wordt het fiets- en voetgangersnetwerk verbeterd. De huidige verkeersconflicten concentreren zich vooral rond de kruising bij de Berlagebrug, de smalle doorgang ('diagonaal') naar het Amstelplein en de rotonde Overzichtweg-Spaklerweg. Ruim 16.000 fietsers gaan dagelijks door het gebied en dat worden er de komende jaren steeds meer. Tabel 4.1 toont de huidige situatie 2020 en plansituatie 2030 + huidige bebouwing waarbij voor wat betreft het aantallen woningen uitgegaan wordt van de bandbreedte. In de regels van het bestemmingsplan wordt de woonoppervlakte in m² gemaximeerd.

Tabel 4.1 Huidige bebouwing en planontwikkeling

Huidige situatie 2020 en plansituatie 2030
Gebouw Huidige programma Toekomstig programma
kantoor woningen voorzieningen kantoor woningen voorzieningen
Amstelvista 31.725m2 0 6.225 m2 42.425 m2 208 stuks 1.000 m2
Van der Kunbuurt 0 m2 175 stuks 250 m2 0 m2 770 stuks 6.500 m2
Amsteloever (inclusief Toorop en Leeuwenburg) 172.967m2 431 stuks 28.372 m2 257.000 m2 923 stuks 7.325 m2
Totaal 204.692 m2 706 stuks 34.847 m2 299.425 m2 1.901 stuks 14.825 m2

Verkeersafwikkeling

In de verkeersstudie is in eerste instantie gekeken naar de huidige situatie. Uit de recent uitgevoerde telling (september 2019) blijkt dat er in vergelijking tot het model een hogere vertragingsfactor op de rotonde Spaklerweg – Overzichtsweg in de spitsen is doordat het aandeel fiets hoog is en voorrang heeft. Daarbij blijkt dat het gebied een hoog aandeel openbaar vervoer en fiets heeft ten opzichte van andere delen van de stad. In de huidige situatie zijn een aantal kruisingen in de omgeving die tegen de maximum capaciteit aanzitten.

Met name het Prins Bernhardplein, de Amsteldijk – Berlagebrug en het Julianaplein zitten tegen de maximumcapaciteit.

In de referentiesituatie, de situatie 2030 zonder planontwikkeling, is het gebruik van openbaar vervoer, fiets en lopen ook hoger dan het gemiddelde van Amsterdam. In de referentiesituatie genereert het plangebied in totaal 4.820 ritten. Ook in de referentiesituatie is sprake van een hoge vertragingsfactor in de spitsen voor de kruising Spaklerweg – Overzichtsweg. Hierbij is uitgegaan van dezelfde vertragingsfactor als de huidige situatie. Het is aannemelijk dat het aandeel fiets naar de toekomst niet afneemt. De kruisingen in de omgeving van het plangebied zitten ook in de situatie 2030 tegen de maximumcapaciteit. Dit geldt hier ook voor het Prins Bernhardplein, de Amsteldijk – Berlagebrug en het Julianaplein. Met de autonome groei van huidig naar 2030 ontstaan er knelpunten op de kruisingen.

Door de planontwikkeling neemt het aantal ritten van en naar het studiegebied toe. Hierdoor stijgt het aantal autoritten met ca. 3.460 ritten per etmaal ten opzichte van de referentiesituatie naar 8.280 ritten. Doordat er meer verkeer van en naar het Amstelplein gaat is er minder doorgaand autoverkeer op de route van de Spaklerweg – Overzichtsweg – Hugo de Vrieslaan. Dit effect is met name zichtbaar in de spits.

In de planontwikkeling is het aandeel openbaar vervoer, fiets en lopen hoger dan gemiddeld in Amsterdam. Dit is verklaarbaar doordat het studiegebied in de directe omgeving van het Amstelstation ligt en een goede fietsontsluiting heeft. In de planvariant is er een toename van het aandeel fiets en lopen. Deze toename komt omdat het gebied minder goed bereikbaar wordt voor de auto.

Naar aanleiding van deze resultaten, is in het onderzoeksrapport een aanvullende analyse opgenomen van de aansluitingen met de Treublaan, Amstelplein en rotonde Spaklerweg en de verschillende varianten die er zijn voor deze punten om de verkeersafwikkeling te verbeteren. Voor een overzicht van de verschillende varianten wordt verwezen naar het betreffende rapport in bijlage 2.

  • Uit de analyse en cyclustijden blijkt dat alle varianten voor de Weesperzijde – Treublaan kansrijk zijn. Wel is er verschil in bewegingsvrijheid tussen de varianten en een hogere omrijdfactor voor auto-ontsluiting van de Weesperzijde. Daarom wordt variant 2 als voorkeursvariant genoemd. Variant 2 heeft de voordelen van een fietsstraat en directe aansluiting voor autoverkeer op de Weesperzijde gecombineerd worden. Daarmee worden de woningen aan de Omval via de Weesperzijde rechtstreeks op de Treublaan ontsloten.
  • Vergeleken met de huidige situatie levert het geoptimaliseerde ontwerp van de rotonde Spaklerweg met een tweerichtingsfietspad aan de westkant, een significante besparing van verliestijden op en een verbeterde doorstroming voor auto’s. Ook voor fietsers is dit een aantrekkelijke variant. Hiermee verdwijnen verliestijden en verkeerskundige knelpunten niet volledig, maar dit biedt wel capaciteit en perspectief voor de komende jaren.

Het bestemmingsplan biedt een bandbreedte op het programma in de verdeling tussen wonen en werken. Daarmee staat het aantal te ontwikkelen vierkante meter niet vast, maar kan daar binnen nog worden geschoven tussen wonen en niet-wonen functies. Daarnaast wordt niet gestuurd op het gemiddelde woonoppervlak van een woning, waardoor er een bandbreedte is in het aantal inwoners. Het uitgevoerde verkeersonderzoek gaat uit van het programma zoals is opgenomen in het stedenbouwkundig plan, maar de bandbreedtes binnen het programma zorgen voor bandbreedtes in de resultaten van het verkeersonderzoek. In het verkeersonderzoek is geconcludeerd dat de bijdrage van de ontwikkelingen op de knelpunten beperkt is: de autonome ontwikkeling (2020-2030) heeft meer invloed op de knelpunten rondom het plangebied. De bandbreedtes binnen het programma hebben weinig invloed op de hoofdlijnen van die conclusie.

Conclusie verkeersgeneratie en -afwikkeling

De voorgenomen ontwikkelingen van Amsteloever leidt niet tot nieuwe knelpunten of tot een grote toename van de ernst van bestaande knelpunten in de directe omgeving van het plangebied. Wél is de situatie zo dat in de autonome situatie zonder ontwikkelingen een aantal kruisingen zijn die bijna maximaal zijn belast. De knelpunten op de kruisingen die in de huidige en referentiesituatie 2030 al zijn gesignaleerd, zijn in de situatie met de planontwikkeling ook zichtbaar. Uit de variantenstudie die als onderdeel van het verkeersonderzoek is uitgevoerd, komen varianten naar voren waarmee deze knelpunten kunnen worden verbeterd.

Op basis van de variantenstudie wordt voor het gemotoriseerd verkeer gekozen voor de volgende ontsluiting:

  • Deelgebied Amstelvista wordt ontsloten door de aansluiting van de Weesperzijde, Ringdijk en Rocketstraat op de Mr. Treublaan.
  • Deelgebied Van der Kunbuurt wordt ontsloten door de Weesperzijde aan te sluiten op de Mr. Treublaan. De aanleg van een fietsstraat wordt gecombineerd met een directe aansluiting voor autoverkeer op de Weesperzijde. Daarmee worden de woningen aan de Omval via de Weesperzijde rechtstreeks op de Mr. Treublaan ontsloten.
  • Deelgebied Amsteloever genoemd, wordt ontsloten naar de Spaklerweg. Het Amstelplein gaat uit van een eenrichtingsstructuur. De rotonde Spaklerweg wordt geoptimaliseerd en uitgevoerd met een tweerichtingsfietspad aan de westkant; hetgeen een significante besparing van verliestijden oplevert en een verbeterde doorstroming voor auto's. Ook voor fietsers is dit een aantrekkelijke variant. Hiermee verdwijnen verliestijden en verkeerskundige knelpunten niet volledig, maar dit biedt wel capaciteit en perspectief voor de komende jaren.

Voor de inrichting van de openbare ruimte is de gemeente zelf verantwoordelijk en hiervoor heeft zij een investeringsbesluit genomen. Dit investeringsbesluit is door de gemeenteraad van Amsterdam op 26 april 2021 genomen, tegelijkertijd met het vaststellen van het stedenbouwkundig plan.

Verkeersveiligheid

Kruisingen

De huidige verkeersconflicten concentreren zich vooral rond de kruising bij de Berlagebrug (aansluiting Weesperzijde-Treublaan) en de rotonde Spaklerweg.

Voor deze kruisingen zijn varianten opgesteld die kansrijk en haalbaar zijn om de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid te verbeteren.

Autoverkeer

De verbetering van het fiets- en voetgangersnetwerk moet zorgen voor veranderingen voor de auto. De deelgebieden worden minder goed bereikbaar voor de auto en een deel van de gebieden worden autoluw/vrij ingericht. Tevens wordt de auto ondergeschikt gemaakt voor de fietser. Tussen de Berlagebrug en de Omval wordt de weg ingericht als een fietsstraat.

Fiets- en voetgangersnetwerk

In het gehele gebied wordt ingezet op een integrale herinrichting voor fietsers en voetgangers. Dit moet er voor zorgen dat de voetganger meer ruimte krijgt veiliger kan oversteken en minder in conflict komt met de fietsers. Daarnaast wordt het fietsnetwerk verbeterd. Enkele maatregelen hierin zijn verbetering van groentijd in de verkeersregeling, de aanleg van een fietsstraat langs de Weesperzijde en een tweerichtingsfietspad langs de Spaklerweg. en nieuwe fietspaden.

Conclusie verkeersveiligheid

In het plangebied wordt veel aandacht besteed aan de verbetering van de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid van autoverkeer, voetgangers en fietsers. De hiervoor aangegeven gekozen verkeersoplossingen draagt bij aan de verkeersveiligheid.

Parkeren

Autoparkeren

Voor de beoogde ontwikkeling gelden voor de parkeerbehoefte de parkeernormen uit de nota parkeernormen Auto Amsterdam, hierna te noemen “parkeernormenbeleid”. Deze is vastgesteld op 8 juni 2017 en gewijzigd op 29 november 2017. De ontwikkeling ligt volgens de gebiedsindeling van het parkeernormenbeleid op een A-locatie. De gemeentelijke autoparkeernorm op A-locaties stelt een onder- en bovengrens. Gezien de uitstekende bereikbaarheid per openbaar vervoer en fiets wordt uitgegaan van de ondergrens. In het totale plan spelen er ontwikkelingen rondom de functies kantoren, wonen en voorzieningen, waar in het pareernormenbeleid verschillende parkeernormen voor worden gehanteerd. Uitgangspunt in het plan is dat parkeren voor auto's en fietsen inpandig wordt opgelost. Op de ontwikkellocaties worden parkeergarages gerealiseerd voor bewoners en bezoekers. Het aantal parkeerplaatsen op het maaiveld neemt af. Een uitzondering hiervoor geldt in de Van der Kunbuurt voor het woonblok aan de Weesperzijde. Voor deze bewoners wordt voorzien in parkeerplaatsen op het maaiveld. De overige parkeervoorzieningen wordt inpandig gerealiseerd, zo zullen de bezoekers van de bewoners van de gehele van der Kunbuurt parkeren in de parkeergarage.

  • Kantoren

Voor kantoren is het uitgangspunt voor het vaststellen van de parkeerbehoefte dat maximaal 1 parkeerplaats per 250m² bruto vloeroppervlak aanwezig mag zijn.

  • Voorzieningen

Voor voorzieningen vormen de actuele kencijfers van de CROW het uitgangspunt, gecombineerd met actuele Amsterdamse gegevens over de verkeersgeneratie van specifieke functies.

 

  • Woningen

Uitgangspunt is dat bij nieuwbouwprojecten de minimumnorm op eigen terrein wordt ingevuld.

  1. Een maximum parkeernorm van één parkeerplek per woning voor alle woningtypen, vrije sectorwoningen (koop en huur), middeldure- en sociale huurwoningen.
  2. Geen minimum parkeernorm voor alle woningtypen, vrije sectorwoningen (koop en huur), middeldure- en sociale huurwoningen. De minimum parkeereis is daarmee gelijk aan nul.
  3. Geen parkeervergunning voor bewoners bij nieuwbouw van alle woningtypen, vrije sectorwoningen (koop en huur), middeldure- en sociale huurwoningen.
  4. De parkeernorm voor bezoekersparkeren is gelijk bij alle woningtypen, markt, middenhuur en sociaal, en is 0,1 per woning.

Fietsparkeren

De gemeentelijke fietsparkeernorm is uitgangspunt voor het fietsparkeren; daarnaast gelden er eisen met betrekking tot comfort en gemak: “De Amsterdamse fietser wil snel en direct een vrije parkeerplek dichtbij zijn bestemming vinden, waarbij er voldoende ruimte voor voetgangers is en blijft.”

De fietsparkeernormen zijn ontwikkeld op basis van de kencijfers van CROW. Vanwege het intensieve fietsgebruik heeft men voor de Amsterdamse normen bijna altijd de bovengrens van de spreiding van de CROW kencijfers aangehouden, met uitzondering van de horecafuncties. Want dat leidt voor deze functies tot een onrealistisch hoge norm. De gemeentelijke fietsparkeernorm is leidend; daarnaast gelden er eisen met betrekking tot comfort en gemak. Gezien het aantal fietsparkeerders rondom het station wordt in dit plan een fietsparkeergelegenheid opgenomen, hiervoor is een aanduiding opgenomen waarbinnen de ondergrondse fietsparkeergelegenheid nog nader uitgewerkt dient te worden.

Parkeeraanbod

In de huidige situatie zijn in de verschillende deelgebieden auto- en fietsparkeerplaatsen op maaiveld en parkeergarages en fietskelders aanwezig. Met name het fietsparkeren moet fors worden uitgebreid om de inzet van de fietser te kunnen verhogen. Aan de oostzijde van het Amstelstation is de fietsenstalling al fors uitgebreid naar 3.300 plekken en op termijn is een nieuwe fietsenstalling aan de westzijde nodig met 4.400 plekken (2030) of 5.300 plekken (2040). Het bestemmingsplan biedt voldoende ruimte voor deze ontwikkeling. Het bestemmingsplan sluit deelmobiliteit als oplossing niet uit. Dit is niet iets wat in een bestemmingsplan concreet wordt uitgewerkt, deelmobiliteit zal een plek krijgen in het openbare ruimte ontwerp en de uitwerking van de parkeergarages.

Bestaande parkeervergunningen aan de Weesperzijde worden zoveel mogelijk gerespecteerd. Daarbij geldt voor bewoners de richtlijn dat er op een afstand van ongeveer 100 – 150 meter een openbare parkeerplek is. De exacte locaties van deze parkeerplaatsen wordt op een later moment vastgelegd in het ontwerp van de openbare ruimte.

Conclusie parkeren

De totale parkeerbehoefte van de ontwikkeling moet worden opgevangen in de deelgebieden en voldoen aan de uitgangspunten van het gemeentelijke parkeerbeleid. Met de extra inzet van openbaar vervoer, langzaam verkeer en deelvervoer kan de parkeerbehoefte opgevangen worden.

4.2 Bedrijven en milieuzonering     

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag de richtafstand met één stap worden verkleind. Gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies zoals winkels, horeca en kleine bedrijven voor. Gebieden die direct langs hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.

Onderzoek

Omgevingstype

Het plangebied van dit bestemmingsplan wordt door de variëteit aan verschillende functies (wonen, kantoren, brandweerkazerne, horeca etc.) qua omgevingstype uit de VNG-publicatie aangemerkt als een gemengd gebied. Mede door de nabijgelegen hoofdinfrastructuur (wegen, spoor en water) is sprake van een verhoogde achtergrondbelasting.

Uitgangspunten bestemmingsplan

Een tweetal percelen binnen het plangebied is voorzien van een bedrijfsbestemming. Het betreft de brandweerkazerne binnen het noordelijke deel van het plangebied en een nutsvoorziening binnen het oostelijke deel van het plangebied. Ter plaatse is sprake van een maatbestemming waarmee de bestaande activiteiten positief worden bestemd. Het bestemmingsplan biedt ter plaatse geen ruimte voor omschakeling naar andere bedrijfsactiviteiten. Gezien de aard en omvang van de bestaande activiteiten en de ligging ten opzichte van de ontwikkellocaties binnen het plangebied, zullen deze niet leiden tot onaanvaardbare hindersituaties ter plaatse van de toekomstige woningen.

De ontwikkelingsslocaties hebben de bestemming Gemengd (Amstelvista, Leeuwenburg en het Tooropgebouw) en Wonen (Van der Klunbuurt). Binnen deze bestemmingen worden naast woningen verschillende andere functies mogelijk gemaakt. De precieze ontwikkelingsmogelijkheden verschillen per locatie, maar het gaat in alle gevallen om functies (kantoor, detailhandel, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en horeca) met een beperkte milieubelasting die in een gemengd gebied op grond van de systematiek uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering op korte afstand van woningen toelaatbaar zijn. De mogelijkheden voor horeca zijn beperkt tot Horeca uit categorie I, III en IV. Het betreft lichte vormen van horeca zoals een ijssalon/snackbar, bar/café en een restaurant/bistro. Ter plaatse van de woningen zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd leidt de realisatie van de woningen niet tot een onevenredige beperking voor bestaande en nieuwe bedrijven.

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3 Externe veiligheid     

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik

Na de totstandkoming van het Vuurwerkbesluit en het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, restte, ter invulling van het kabinetsstandpunt vuurwerkramp, nog een klein stukje regelgeving ten aanzien van de externe veiligheid van ontplofbare stoffen: de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Hierbij moet gedacht worden aan de opslag van ontplofbare stoffen die worden gebruikt voor het slopen van gebouwen en fundaties, het uitvoeren van seismisch onderzoek en dergelijke. Ook zwart buskruit – soms aanwezig bij wapenhandelaren – valt onder het begrip ontplofbare stof voor civiel gebruik. Voor deze invulling geldt per 26 juli 2007 de Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik (de Circulaire).

Op grond van het beleid dat in de Circulaire is vastgelegd, dient rond iedere opslagplaats voor ontplofbare stoffen een veiligheidsafstand te worden aangehouden tot kwetsbare objecten zoals woningen, kantoren en winkels. Deze veiligheidsafstand moet in het bestemmingsplan worden vastgelegd. De grootte van de veiligheidsafstand is afhankelijk van de hoeveelheid ontplofbare stof die wordt opgeslagen en van eventuele effectbeperkende maatregelen die zijn getroffen. De Circulaire gaat hier in meer detail op in. De Circulaire is enkel relevant wanneer binnen de grenzen van een gemeente opslag van ontplofbare stoffen plaatsvindt. Indien sprake is van opslag van ontplofbare stoffen, dient de Circulaire gebruikt te worden bij de vergunningverlening in het kader van de Wet Milieubeheer en bij het opstellen van bestemmingsplannen.

Onderzoek

Met de ontwikkeling wordt geen risicobron opgericht, wel worden kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Deze liggen binnen het invloedsgebied van het spoortraject Duivendrecht – Amsterdam. Verder vindt er in de omgeving transport van risicovolle stoffen door een buisleiding en over een weg plaats. Voor het vervoer over de weg geldt dat de stofcategorie die vervoert wordt een invloedsgebied heeft dat niet over het plangebied valt. De afstand tot de buisleiding is ook zodanig dat effecten op voorhand kunnen worden uitgesloten. Voor het spoor geldt dat de op te richten kwetsbare objecten niet binnen de zones van het plaatsgebonden risico gelegen zijn. Wat betreft het groepsrisico is onderzoek verricht door de DGMR, waarvan het onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage 3. Uit dat onderzoek blijkt dat het groepsrisico niet boven de oriëntatiewaarde ligt en de toename van het risico minder dan 10% bedraagt. Bij een toename van minder 10% en een groepsrisico kleiner dan 1,0 keer de oriëntatiewaarde kan volstaan worden met een beperkte verantwoording conform artikelen 7 en 8 van het Bevt. Er moet hierbij rekeningen worden gehouden met:

  • De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op het spoor, en
  • De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen wanneer zich op het spoor een ramp voordoet.

verplicht

Figuur 4.1 Uitsnede professionele risicokaart

Verantwoording van het groepsrisico

Bestrijdbaarheid De voorgenomen ontwikkelingen betreffen zelf geen externe risicobronnen. Ook verandert de toegang tot het spoor niet door de realisatie van het plan, de nieuwe gebouwen komen ter vervanging van de huidige bebouwing. De planlocatie is bereikbaar vanaf het zuiden over De Heusweg en vanaf het noorden via de Weesperstraat. In de huidige situatie is er geen doorgaande verbinding van de zuidkant van het plangebied (vroegere Delta Lloyd gebouw) en de noordzijde van het gebied (overige gebouwen). Wel is het voor hulpdiensten mogelijk gebruik te maken van fiets- en voetpaden. Aan de oostzijde vormt het spoor een belemmering. Inherent aan een locatie in het centrum is de verminderde doorstroming tijdens de spits.

Ook de individuele deelgebieden moeten beschikken over toereikende bereikbaarheid en blusvoorzieningen, zoals opgenomen in de Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid van de Brandweer Nederland 2019 en het Bouwbesluit 2012. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt hiervoor bij de ontwikkelaars, waarbij per ontwikkeling afstemming plaats zal vinden met de Veiligheidsregio.

Wanneer er sprake is van onderdelen die relevant zijn voor de brandweer/hulpverlening, zoals bijvoorbeeld droge blusleidingen, brandweerliften, duurzame energie systemen (zonnepanelen, energie opslag systemen), toetredingsvoorzieningen, brandbeveiligingsinstallaties, een ondergrondse parkeergarage, autoluwe wegen, zone voor elektrische (deel)auto's en dergelijke, zal afstemming plaatsvinden met de Veiligheidsregio per deelgebied. De verantwoordelijkheid ligt hiervoor bij de ontwikkelaar en zal getoetst worden in de omgevingsvergunning.

Zelfredzaamheid De relevante scenario's voor een ongeval op het spoor betreffen:

  • Plasbrand
  • BLEVE
  • Toxische wolk
  • Fakkelbrand

In het gemeentelijk beleid is opgenomen dat realisatie van objecten voor beperkt zelfredzame mensen binnen 100 meter van het spoor ongewenst is. Dit betreft functies die specifiek gericht zijn op het gebruik door of verblijf van beperkt zelfredzame mensen zoals kinderen, ouderen, zieken en gehandicapten. Daarbij valt te denken aan functies als scholen, kinderopvanglocaties en verpleeghuizen. In de planregels is een regel opgenomen om dergelijke functies te weren binnen de 100 meter zone gezien vanaf het spoor. In onderstaande figuur is de zone weergegeven.

verplicht

Figuur 4.2 Zone waarbinnen objecten voor beperkt zelfredzame mensen ongewenst zijn

De ontwikkellocaties, behalve de nieuwe stationshal, staan op 40 tot 100 meter van het spoor. Hierbij zijn mensen zowel overdag (kantoren en woningen) en 's nachts (woningen) aanwezig. In geval van een plasbrand, fakkelbrand of een dreigende warme BLEVE in de directe omgeving (200m) van het plangebied, moet men het gebouw ontvluchten. Belangrijk is hierbij dat vluchtroutes in de gebouwen niet uitkomen aan de zijde van het spoor. Een gifwolk kan ontstaan bij een ongeval met het vervoer van toxische vloeistoffen en gassen. De gevolgen zijn erg afhankelijk van de stof, de afstand tot het ongeval en de weersomstandigheden. In geval van een gifwolk moeten men deuren en ramen sluiten en kan men inpandig schuilen.

Tijdige alarmering is hierbij noodzakelijk, dit kan gerealiseerd worden door het aanbrengen van een centraal alarmeringssysteem. Ook moet bij aanwezigheid van mechanische ventilatie de mogelijkheid bestaan om de alarmering handmatig uit te schakelen. Dit kan centraal gebeuren of per woning/kantoor. De nieuwe stationshal ligt direct langs het spoor, bij een calamiteit is het belangrijk dat evacuatieroutes duidelijk staan aangegeven en dat er een calamiteitenprotocol in werkend treedt.

Afweging maatregelen

Over het spoor vindt transport plaats van geklasseerde stoffen. Het gaat hier om kleine aantallen die vanuit de Amsterdamse haven richting achterland worden vervoerd. Bij het afgeven van milieuvergunningen stuurt de gemeente er ook op om deze stroom te beperken. Gezien de beperkte stroom van geklasseerde stoffen dient op gebouwniveau te worden gezorgd voor duidelijke evacuatieplannen en de aanwezigheid van een systeem voor het uitschakelen van de mechanische ventilatie.

Conclusie

Er worden met de ontwikkeling kwetsbare objecten opgericht binnen het invloedsgebied van het spoorwegtraject Duivendrecht-Amsterdam. Het groepsrisico neemt zeer beperkt toe en blijft onder de oriëntatiewaarde. Uit de beperkte verantwoording blijkt verder dat de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid voor de locatie afdoende is. Dit wel mits een zone langs het spoor vrij blijft van functies gericht op verminderd zelfredzame mensen. Dit is geborgd in de planregels en overgenomen op de verbeelding. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg.

4.4 Luchtkwaliteit     

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

Stof Toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg /m³



Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Om de gevolgen van het project op de luchtkwaliteit in beeld te brengen heeft de DGMR een analyse luchtkwaliteit uitgevoerd (bijlage 4). Uit de resultaten blijkt dat er een ruime marge aanwezig is tussen de huidige (achtergrond)concentraties luchtverontreinigende stoffen en de wettelijke grenswaarden. Gemiddeld liggen de concentraties 20 tot 50% lager dan de grenswaarden. Het aantal overschrijdingsdagen PM10 is ruim 80% lager dan de grenswaarde. Aangezien de concentratie luchtverontreinigende stoffen met name afhankelijk is van de achtergrondwaarde kan hierdoor geconcludeerd worden dat ook met de ontwikkeling de concentraties onder de wettelijke grenswaarden blijven. Daarmee wordt voldaan aan de voorwaarde dat geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde. Voor het aspect luchtkwaliteit geldt daarmee dat ook met de ontwikkeling een aanvaardbaar woon- en leefklimaat blijft gelden.

Conclusie

Na de ontwikkeling blijft voor het aspect luchtkwaliteit in het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.

4.5 Bodem     

Toetsing

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.



Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig bodemonderzoek te worden uitgevoerd en zo nodig een sanering uitgevoerd te worden als de bodemkwaliteit niet voldoet aan de bodemkwaliteit behorende bij de nieuwe bestemming, vanwege de functiewijziging naar een gevoeligere bestemming (van industrie naar wonen met en zonder tuin).

Onderzoek

Binnen de ontwikkelingslocaties is in de huidige situatie geen sprake van activiteiten die grote risico's opleveren voor de bodemkwaliteit. Desondanks kan niet worden uitgesloten dat er sprake is van bodemverontreinigingen. In het kader van de aanvraag van de benodigde omgevingsvergunning voor het realiseren van de nieuwe functies zal een actueel bodemonderzoek worden overlegd. Zo nodig dient sanering plaats te vinden zodat de bodem geschikt is voor de beoogde functies.

Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.6 Geluid     

Toetsingskader

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - en spoorlijnen bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden:

  • De breedte van de geluidszones langs wegen is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging.
  • De zonebreedte van spoorwegen is afhankelijk van de hoogte van het vastgestelde Geluidproductieplafond (GPP) en wordt gemeten uit de kant van de buitenste spoorstaaf.



Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de zones van een weg of spoorweg, dient getoetst te worden aan de normen van de Wgh. Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een (spoor)weg gelden bepaalde voorkeursgrenswaarden en uiterste grenswaarden (zie tabel 4.3). De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. De waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.



In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend, nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan.

Tabel 4.3 Relevante grenswaarden woningen

Voorkeursgrenswaarde Uiterste grenswaarde
Wegverkeerslawaai 48 dB 63 dB
Railverkeerslawaai 55 dB 68 dB

De geluidswaarde binnen de woningen (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB voor wegverkeer en van 35 dB voor railverkeer.

Onderzoek

Het ontwikkelgebied Amsteloever wordt blootgesteld aan meerdere gezoneerde geluidsbronnen. Hierom is akoestisch onderzoek verricht (bijlage 5). Hierin wordt geconcludeerd:

Ten aanzien van wegverkeer:

  • De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeer van 48 dB wordt op grote delen van het plan overschreden door de metro, Amsteldijk, Berlagebrug, Meester Treublaan, Prins Bernhardplein, Spaklerweg en Weesperzijde.
  • Op de gebouwen bij de Tooroplocatie wordt de maximale ontheffingswaarde (als gevolg van de metro) overschreden. Wanneer op deze locatie woningen gebouwd worden, moeten deze aan de oostzijde en delen van de zuidgevel met dove gevels worden uitgevoerd.
  • Maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren zijn onderzocht maar stuiten op bezwaren van technische en stedenbouwkundige aard.
  • Voor de toekomstige woningen moet een hogere waarde worden aangevraagd tot maximaal 63 dB (inclusief 5 dB aftrek art. 110 Wgh).
  • Met een bouwkundige constructie in de gevel is het mogelijk voor nagenoeg alle woningen met een hogere waarde ook een stille zijde te creëren.

Ten aanzien van railverkeer:

  • De voorkeursgrenswaarde voor railverkeer van 55 dB wordt op grote delen van het bouwplan overschreden. De maximale geluidsbelasting is 73 dB.
  • Op locatie Tooropgebouw wordt zelfs de maximale ontheffingswaarde (68 dB) overschreden. Wanneer op deze locatie woningen gebouwd worden, moeten deze met dove gevels worden uitgevoerd.
  • Maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren zijn niet doelmatig of stuiten op bezwaren van technische, verkeerskundige of stedenbouwkundige aard.
  • Voor de toekomstige woningen moet een hogere waarde worden aangevraagd tot 68 dB.
  • Met een bouwkundige constructie in de gevel (afsluitbare loggia) is het mogelijk voor nagenoeg alle woningen met een hogere waarde ook een stille zijde te creëren.

Afweging woon- en leefklimaat

Hoge(re) geluidsbelastingen zijn berekend voor het wegverkeer, het doorgaande spoor en de metro's.

De gecumuleerde geluidbelasting is in het plangebied maximaal 73 dB bij de geluidsgevoelige bebouwing. Ter plaatse van de locaties met deze cumulatieve geluidsbelasting worden dove gevels toegepast als hier woningen komen. Op de andere locaties bedraagt de cumulatieve geluidsbelasting maximaal 66 dB. Volgens het geluidbeleid van de gemeente is deze waarde als aanvaardbaar te beschouwen.

Conclusie

Uit het verrichte akoestische onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde voor railverkeer en wegverkeer wordt overschreden. Hiervoor worden hogere grenswaarden vastgesteld met toepassing van het Amsterdams geluidbeleid. Overeenkomstig het Amsterdamse geluidbeleid dient elke geluidbelaste woning ook een niet-geluidbelaste gevel (stille zijde) te hebben.

Ondanks de nog flexibele invulling, kan er mogelijk voor een aantal woningen sprake zijn dat niet aan de eis van een stille zijde kan worden voldaan. Het college is bevoegd om daar in het kader van een concrete vergunningaanvraag vanaf te wijken, wat niet mogelijk is voor gevallen waarin een dove gevel moet worden toegepast. Welke maatregelen uiteindelijk getroffen moeten worden, is afhankelijk van de geluidbelasting op de locaties waar de uiteindelijke woningen en andere geluidgevoelige functies gesitueerd worden in de definitieve bouwplannen.

In de planregels zijn de voorwaarden uit het Amsterdams geluidbeleid geborgd in artikel 25.4 waar in het kader van de omgevingsvergunning aan getoetst wordt. Het aspect geluid vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie     

Toetsingskader

Archeologie

De huidige juridische basis voor het omgaan met archeologische waarden is vastgelegd in de Monumentenwet uit 1988. De Provincie Noord-Holland en de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurhistorie en Monumenten (RACM) hebben voor wat betreft het aspect archeologie, formeel een adviserende en toetsende rol op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Volgens de Monumentenwet 1988 dient in elk bestemmingsplan rekening te worden gehouden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten archeologische waarden. In 1998 is het Verdrag van Valletta door de Staten Generaal geratificeerd. Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Uitgangspunt is dat 'de veroorzaker betaalt'.

Cultuurhistorie

Erfgoedwet

Erfgoedwet (2016) Is gericht op de bescherming van onroerend en roerend cultureel erfgoed en omvat de bescherming van gebouwen (rijks-, provinciale of gemeentelijke monumenten), stads- of dorpsgezichten en van elementen of ensembles van de UNESCO-Werelderfgoedlijst.

De Erfgoedwet harmoniseert de bestaande wet- en regelgeving omtrent roerend en onroerend erfgoed en vormt één integrale wet voor het beheer en behoud van cultureel erfgoed. In de Erfgoedwet komen de regels voor de archeologische monumentenzorg aan de orde:

  • Op grond van de Erfgoedwet 2016 en op grond van de Wet ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening), zijn gemeenten verplicht de belangen van de archeologische monumentenzorg in hun bestemmingsplannen te verankeren. De verankering vindt plaats door het toekennen van de bestemming of dubbelbestemming Waarde-Archeologie. In een gemeentelijke Verordening en in het bestemmingsplan worden regels opgenomen met betrekking tot het gebruik van de grond. Aan deze regels kan een omgevingsvergunningstelsel voor onder meer het gebruik van de grond en bodemwerkzaamheden worden gekoppeld.
  • Op grond van artikel 2.22, derde lid onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg, voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden. Deze voorschriften kunnen inhouden dat de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport overlegd, waarin de archeologische waarde wordt vastgesteld van het terrein dat volgens de aanvraag wordt verstoord.

 Erfgoedverordening Amsterdam

De Erfgoedverordening. Vastgesteld op 16 december 2015, beschermt de boven- en ondergrondse cultuurhistorische waarden van de gemeente Amsterdam. Het college is bevoegd om gedetailleerder beleid vast te stellen als uitwerking van de Erfgoedverordening. Een dergelijke uitwerking is bijvoorbeeld de Handleiding aanwijzing monumenten en gemeentelijke beschermde stads- en dorpsgezichten waarin de criteria voor aanwijzing zijn benoemd.

 Erfgoed in een dynamische stad – juni 2021

Deze bestuursopdracht is erop gericht om erfgoedwaarden beter en eerder mee te wegen bij vernieuwing. Dan moet een balans gevonden worden tussen de toegevoegde waarde van erfgoed en de ruimte voor vernieuwing. Het onderkennen, betrekken en afwegen helpt daarbij. Op die manier kunnen op het juiste moment betere keuzes gemaakt worden waar erfgoed wordt beschermd en waar andere belangen zwaarder wegen. Daarmee geven we ook ruimte om nieuw erfgoed te laten ontstaan. We doen dit niet met nieuw beleid, maar door het bestaande instrumentarium beter in te zetten. Zo bouwen we steeds verder aan de schoonheid van de stad.

Onderzoek

Archeologie

Uit voorgaand onderzoek is een beleidsadvieskaart voortgekomen om inzichtelijk te maken welke regimes in welke gebieden van het plangebied gelden indien ruimtelijke ontwikkelingen worden gerealiseerd. Voor het plangebied heeft dit geresulteerd in een drietal regimes:

  1. geen archeologisch veldonderzoek is noodzakelijk bij bodemingrepen kleiner dan 100 m² of minder dan 0,5 m onder maaiveld;
  2. geen archeologisch veldonderzoek is noodzakelijk bij bodemingrepen in de waterbodem kleiner dan 10.000 m²;
  3. voor deze delen geldt een negatieve verwachting vanwege de hoge mate van verstoring. Bij alle bodemingrepen is archeologisch veldonderzoek niet noodzakelijk.

De in de zones geldende regimes zijn overgenomen in de planregels en daardoor voldoende gewaarborgd.

Cultuurhistorie

In het plangebied zijn twee rijksmonumenten aanwezig. Het betreffen de Schollenbrug en de Berlagebrug. De Berlagebrug ligt gedeeltelijk binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan leidt niet tot aantasting van deze monumenten.

Uit ingewonnen adviezen van Monumenten en Archeologie (MenA) en de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) komt naar voren dat het gebouw Leeuwenburg een stedenbouwkundige, architectonische en cultuurhistorische waarde heeft, mede door de relatieve gaafheid van het exterieur en de zeldzaamheid van het gebouw. De adviezen van MenA en de CRK hebben evenwel alleen betrekking op het monumentale aspect van het gebouw.  De gemeente (het bevoegd gezag) maakt een bredere afweging: naast het belang van de bescherming van de monumentwaarden van het gebouw worden ook andere belangen gewogen te weten maatschappelijke en ruimtelijke.

In het kader van een zorgvuldige besluitvorming, heeft het Dagelijks Bestuur instemming van het college van B&W gevraagd en gekregen, alvorens het definitieve besluit te nemen om het gebouw Leeuwenburg niet als monument aan te wijzen.  Dit is zichtbaar in de opdracht van het college om (de omgang met) de erfgoedwaarden van het gebouw Leeuwenburg een duidelijke plek te geven in de verdere planuitwerking. Dat wil zeggen dat de verdere uitwerking van het bouwplan voor het gebouw Leeuwenburg, met inachtneming van het Stedenbouwkundig Plan, zo dicht mogelijk bij de door MenA en de CRK geconstateerde waarden moet blijven. In het planproces zal MenA goed betrokken worden. Daartoe is afgesproken dat MenA vertegenwoordigd is in het supervisieteam Amstelstation – Amsteloever. Supervisie begeleidt en toetst de planuitwerking voor de beide zijden van het Amstelstation waaronder het gebouw Leeuwenburg.

Het maatschappelijk en ruimtelijk belang bestaat onder andere uit verdichting van het gebied met het onder andere toevoegen van woningen zoals uitgewerkt in het stedenbouwkundig plan Amstelstation Amsteloever. Het betreft een integrale ontwikkeling van gemeente en eigenaren in het gebied, waaronder die van de Leeuwenburg, en omvat een uitgebreid woningbouwprogramma,  kantoren en voorzieningen, meerdere hoogbouw-ontwikkelingen die onderling minutieus op elkaar zijn afgestemd, zowel stedenbouwkundig, ruimtelijk als programmatisch, de aanpak van de openbare ruimte, de financiële belangen en de belangen van de eigenaar die, om het totale gebouw toekomstbestendig te laten zijn, de nodige ingrepen, moet uitvoeren.

Tegen het besluit van het Dagelijks Bestuur van het stadsdeel Oost van 8 december 2020 om het gebouw Leeuwenburg niet als gemeentelijk monument aan te wijzen is op 18 januari 2021 bezwaar gemaakt. Een ambtelijke bezwaarschriftencommissie heeft de behandeling van het bezwaarschrift voorbereid en bracht hierover advies uit. Het dagelijks bestuur van stadsdeel Oost besloot in zijn vergadering van 21 september 2021 dit advies over te nemen, het bezwaar ongegrond te verklaren en het besluit van 8 december 2020 in stand te laten.

Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.8 Water     

4.8.1 Waterbeheer en watertoets     

Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater.

Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf is overleg gevoerd met de waterbeheerder(s).

4.8.2 Wet- en regelgeving     

Besluit op de ruimtelijke ordening

Artikel 3.1.6, eerste lid, onder b, van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) verplicht bij de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving op te nemen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding.

Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW maakt het mogelijk om verontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal en stroomgebiedsgericht aan te pakken. De doelstelling van de Europese Kaderrichtlijn Water is het bereiken en beschermen van een goede toestand van landoppervlaktewater, overgangswateren en kustwateren. Onder de goede toestand vallen zowel een goede ecologische potentieel (GEP) als een goede chemische toestand. Op dit moment is de kwaliteit in veel wateren nog ontoereikend. De kwaliteit mag in ieder geval nergens achteruit gaan (stand-still). Dat betekent bijvoorbeeld dat bevorderd wordt dat lozingen indien mogelijk verplaatst worden naar minder kwetsbare waterlichamen. En dat schadelijke milieuvreemde stoffen waar mogelijk vervangen worden door andere stoffen met een vergelijkbare werking en minder schade aan het watermilieu. In deze gevallen is in feite dus geen sprake van 'achteruitgang'.

Waterwet

De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Hierbij moet worden gedacht aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning, die met een wettelijk vastgesteld aanvraagformulier kan worden aangevraagd.

Keur

Het plangebied bevindt zich in het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). De taak van het waterschap is om te zorgen voor een veilig en gezond watersysteem. Volgens de Waterwet gaat het daarbij om drie hoofddoelstellingen:

  1. Voorkomen van overstroming, wateroverlast en waterschaarste;
  2. Beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en ecologische kwaliteit van watersystemen;
  3. Vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.



Om deze doelen te kunnen realiseren beschikken de waterschappen over een eigen verordening, die van oudsher de Keur heet. Op 1 november 2019 is de meest recente Keur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) inclusief Beleidsregels keurvergunningen en het Keurbesluit vrijstellingen in werking getreden.

De Keur kent 'verboden' en 'geboden' voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en oppervlaktewateren, waar door het waterschap onder bepaalde voorwaarden ontheffing op kan worden verleend. De Keur is een belangrijk instrument voor het waterschap om activiteiten in en rond het watersysteem in goede banen te leiden en te zorgen dat ze geen gevaar op kunnen leveren voor het watersysteem.

De legger is een openbaar register van het waterschap en dient als uitwerking van de Keur. Hierin wordt weergegeven aan welke eisen de wateren, waterkeringen en kunstwerken moeten voldoen.

Paraplubestemmingsplan grondwaterneutrale kelders

In lijn met het vastgestelde Afwegingskader Grondwaterneutrale Kelders Amsterdam is het paraplu-bestemmingsplan definitief vastgesteld op 10-07-2021. Amsterdam kent een aantal gebieden met een delicate grondwatersituatie en de gemeente wil mogelijke negatieve gevolgen voor het grondwater door de bouw van kelders voorkomen. De grondwater-gevoeligheid van de stad en de gevolgen van de klimaatverandering nopen tot publiekrechtelijke regulering van ondergrondse bouwwerken, ongeacht of dit in openbaar gebied of op particulier terrein is, omdat grondwater zich niet houdt aan perceelgrenzen.

Grondwaterneutraal wordt als volgt gedefinieerd: Het bouwen van een kelder waarbij de stand en stroming van het grondwater buiten het perceel waarop de kelder is geprojecteerd niet of nauwelijks veranderen, waar mogelijk zal verbeteren, en geen negatieve grondwatereffecten optreden. Tot negatieve effecten worden in ieder geval gerekend risico's op opbarsten van de deklaag, welvorming, grondwateroverlast en grondwateronderlast.

Voor kelders met een vloeroppervlak kleiner dan 300 m2 en een maximale bouwdiepte van 4 m, geldt dat deze dienen te voldoen aan de in het paraplubestemmingsplan gestelde afwegingskader.

Voor kelders met een vloeroppervlak groter dan 300 m2 of met een bouwdiepte van meer dan 4 m, geldt dat op basis van een geohydrologisch onderzoek moet worden aangetoond dat het bouwplan grondwaterneutraal is, conform bovengenoemde definitie.

Hemelwaterverordening

In mei 2021 is de hemelwaterverordening vastgesteld. Om de sponswerking van de stad te vergroten is hierin o.a. opgenomen dat nieuwbouw een hemelwaterberging moet hebben.

  1. Een hemelwaterberging:
    1. heeft ten minste een capaciteit van 60 liter per m2 bebouwd oppervlak;
    2. loost maximaal 1 liter per m2 bebouwd oppervlak per uur op een openbaar riool; en
    3. is na 60 uur leeg.
  2. Een hemelwaterberging met hergebruiksysteem:
    1. heeft ten minste een capaciteit van 90 liter per m2 bebouwd oppervlak;
    2. loost maximaal 1 liter per m2 bebouwd oppervlak per uur op een openbaar riool;
    3. is na 60 uur voor ten minste 30% leeg; en
    4. leegt het restant op basis van het gebruik van het hergebruiksysteem.
  3. Voor een waterberging met een centraal besturingssysteem geldt alleen het vereiste uit het eerste lid, onder a.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op een vergunningsvrij bouwwerk met een groen dak.
  5. Het geborgen hemelwater wordt in de ondergrond geïnfiltreerd. Als dat niet of maar deels mogelijk is, kan in het openbare riool worden geloosd.
  6. Het hemelwater dat na toepassing van het eerste, tweede of derde lid niet kan worden geborgen, kan worden geloosd in het openbare riool of op de openbare ruimte.

Naast deze hemelwaterverordening bestaat de Keur van het Waterschap. De Keur is een verordening met daarin voorschriften voor ontwikkelingen van meer dan 1.000 m2. Daarbij geldt een verplichting tot compensatieberging. De twee verplichtingen staan elkaar niet in de weg. Integendeel, ze zijn complementair aan elkaar. Door bij ontwikkelingen groter dan 1000 m2 te voldoen aan de verplichting uit de hemelwaterverordening, wordt deels of in zijn geheel ook voldaan aan de Keur en alleen door ervoor te zorgen dat er ook waterbergingen worden aangelegd en in stand worden gehouden in gevallen waarin de Keur niet geldt, kan de gemeente het doel uit het Gemeentelijke Rioleringsplan bereiken.

Toetsingskader

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Als bijlage bij het ontwerp Nationaal Waterplan zijn beleidsnota's toegevoegd over waterveiligheid. Deze beleidsnota's vormen een nadere uitwerking en onderbouwing van de keuzes die in de hoofdtekst staan van het Nationaal Waterplan en dienen in samenhang ermee te worden gelezen. Bij de ontwikkeling van locaties in de stad wordt ernaar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo gelijk blijft of toeneemt. Dit moet stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar maken en houden. Het voorliggende bestemmingsplan gaat uit van behoud van het bestaand groen en water. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die een toename van verharding mogelijk zou maken.

Het oorspronkelijke waterplan is in december 2014 tussentijds gewijzigd voor de implementatie van het rijksbeleid en de daarvoor benodigde Rijksacties die volgen uit het voorstel voor deltabeslissingen en voorkeursstrategieën in het Deltaprogramma 2015.

Anders omgaan met water. Waterbeleid in de 21ste eeuw

Dit kabinetsstandpunt geeft de overkoepelende visie van het Rijk weer op de aanpak van veiligheid en wateroverlast. In dit beleidsstuk wordt de watertoets geïntroduceerd om te voorkomen dat de bestaande ruimte voor water geleidelijk afneemt, door bijvoorbeeld landinrichting, de aanleg van infrastructuur of woningbouw.

Deltaplan Ruimtelijk Adaptatie

In het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie is afgesproken dat heel Nederland in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is ingericht. Het Deltaplan gebruikt hiervoor 7 ambities waarvan 'kwetsbaarheden in beeld brengen' er één is. Om die kwetsbaarheden in beeld te krijgen dienden alle overheden uiterlijk in 2019 een stresstest te hebben uitgevoerd voor de vier klimaatthema's: wateroverlast, hitte, droogte en overstroming.

Strategie klimaatadaptatie Amsterdam

Met de strategie klimaatadaptatie zet de gemeente Amsterdam samen met de drie waterschappen Amstel, Gooi en Vecht, Hollands Noorderkwartier en Rijnland, een stip op de horizon voor een klimaatbestendige stad. Het doel is om in 2050 zo goed mogelijk voorbereid te zijn op het veranderende klimaat.

Hierbij wordt een iteratieve aanpak gehanteerd, zodat nieuwe informatie over het veranderende klimaat kan worden verwerkt en daarop kan worden gereageerd. In deze strategie worden nog geen nieuwe plannen vastgesteld, maar vormt wel een eerste stap hiertoe.

De strategie klimaatadaptatie is een opmaat voor een gesprek met de stad. Klimaatadaptatie gaat namelijk de hele stad aan. Het doel is gezamenlijk een uitvoeringsagenda voor de komende jaren op te stellen met concrete plannen om Amsterdam klimaatbestendig te maken.

De uitvoering van deze onderdelen gaat door, parallel aan het ontwikkelen van een brede aanpak.

Watervisie Amsterdam 2040

Deze Watervisie Amsterdam 2040 geeft een ruimtelijk economisch perspectief op het gebruik van water en oevers in Amsterdam op de lange termijn (2040) met een aantal speerpunten voor de korte termijn (2018). De centrale ambitie van deze Watervisie Amsterdam 2040 is als volgt: Amsterdam gebruikt haar water en oevers beter en duurzamer en optimaliseert de ordening van het gebruik van het water en oevers. Onder andere is het doel het water en oevers beter toegankelijk te maken en dynamisch en duurzaam gebruik van water te stimuleren.

Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)

In mei 2011 sloten het Rijk, de provincies, het Samenwerkingsverband Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen en de vereniging van waterbedrijven Nederland het Bestuursakkoord water. Met de actualisatie van het NBW onderstrepen de betrokken partijen, rijk, provincies, gemeenten en waterschappen nogmaals het belang van samenwerking om het water duurzaam, klimaatbestendig en doelmatiger te beheren. In het akkoord staat onder meer hoe met klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur moet worden omgegaan. Ook is er meer aandacht voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2020 het watersysteem in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering. Het gaat hierbij om de verwachte zeespiegelstijging, bodemdaling en klimaatverandering. Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes.

Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016-2021

Het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam (GRPA) 2016-2021 bevat de visie van de gemeente op het gewenste waterbeleid voor de komende jaren. De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater, de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater en het nemen van grondwatermaatregelen. In dit beleidsrapport staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld.

Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Hiermee voldoet de gemeente aan de planverplichting, zoals die in de Wet milieubeheer (artikel 4.22) is opgenomen. Dit plan biedt tevens een kans om in te spelen op nieuwe ontwikkelingen, zoals het veranderende klimaat.

  • Inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater

Stedelijk afvalwater is huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater. Dit afvalwater wordt ingezameld en getransporteerd naar een rioolwaterzuiveringsinrichting (RWZI). De gemeente is verantwoordelijk voor het inzamelen en transporteren van afvalwater. Bij de zorg voor stedelijk afvalwater wordt gekeken naar het systeem als geheel, eventueel over de stadsgrenzen heen.

  • Inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater

De gemeente is verantwoordelijk voor een doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater. Daarbij gaat het niet alleen om het buizenstelsel in de grond, maar in toenemende mate ook om de openbare ruimte waarin hemelwater wordt opgevangen en zodoende wateroverlast wordt beperkt. De gemeente stemt af met waterschappen, is aanspreekpunt voor de burger en behandelt hemelwatermeldingen.

Naast de officiële zorgplicht heeft de Gemeente Amsterdam in het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam de ambitie geuit dat de stad een bui van 60 mm per uur kan verwerken zonder schade aan huizen en vitale infrastructuur. Deze ambitie komt voort uit programma Amsterdam Rainproof, met als uitgangspunt dat gerichte, kleinschalige, fijnmazige en rendabele maatregelen de stad klimaatbestendiger en tegelijk aantrekkelijker en leefbaarder maken.

  • Grondwaterzorgplicht

In de stad komen situaties voor waarbij het gewenste gebruik en de aanwezigheid van grondwater elkaar hinderen, en grondwater voor overlast zorgt. Zo kan een te hoog grondwaterpeil leiden tot problemen, bijvoorbeeld in de vorm van water in kelders en andere vochtproblemen. Daarentegen kunnen er ook problemen ontstaan als gevolg van een te lage grondwaterstand: dit kan leiden tot verrotting van houten funderingen, met het risico op verzakking of instorting van gebouwen. Het is de zorgplicht van de gemeente om, voor zover doelmatig, maatregelen in openbaar gebied te treffen om structurele nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Daarnaast is de gemeente aanspreekpunt voor de burger en behandelt de gemeente grondwatermeldingen.

Waterbeheerplan AGV 2016-2021 Het AGV zorgt voor schoon water op het juiste peil en voor droge voeten in het beheergebied. In dit Waterbeheerplan staat welke doelen AGV de komende zes jaren nastreeft en op welke manier het waterschap die doelen wil bereiken. Het Waterbeheerplan (WBP) is een regionale doorvertaling van het provinciale waterbeleid. De drie provincies waar AGV binnen valt (Utrecht, Noord-Holland en Zuid-Holland) toetsen het WBP en verlenen goedkeuring. De essentie van dit nieuwe WBP is dat AGV de planperiode gaat gebruiken om door te gaan met het garanderen van voldoende waterstaatkundige veiligheid voor mensen, dieren en goederen, voldoende water en schoon water.

Uitwerkingsbesluit Doorvaartprofielen Om het dynamisch gebruik van het water in Amsterdam zo in te richten dat ook in de toekomst een veilig en vlot gebruik van het water als openbare ruimte en verkeersweg mogelijk is, is in 2004 de beleidsnotitie "Doorvaartprofielen, een voorwaarde voor vlot en veilig varen in Amsterdam" door het College vastgesteld. In 2008 is verder invulling gegeven aan de doelstellingen door in het Uitwerkingsbesluit Doorvaartprofielen de doorvaartprofielen te koppelen aan vaarwegen. In dit uitwerkingsbesluit wordt aangegeven welke soorten schepen (lengte, breedte, diepgang) van welke vaarweg gebruik mogen maken. Dienst Binnenwaterbeheer is namens B&W verantwoordelijk voor het nautisch vaarwegbeheer op het binnenwater.

4.8.3 Onderzoek     

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied ligt tussen de Ringdijk langs de Amstel en de Spaklerweg en ligt ten westen van het Amstelstation. Het gebied ligt in de Watergraafsmeerpolder, maar is opgehoogd tot boven het Amstelpeil. De 17e -eeuwse ringdijk is nog duidelijk aanwezig in de ruimtelijke structuur. In de 19e eeuw werd hier de spoorlijn Amsterdam-Utrecht aangelegd, welke nog altijd een scheiding vormt tussen de Amstel en het achterliggende lagere poldergebied. De Amsteloever was van oudsher een werkgebied. Nu is het een gemengd woon- werkgebied.

Bodem- en grondwater

De grondwaterzorgplicht vereist dat ontwikkelingen in het plangebied zowel tijdens uitvoering als in de eindsituatie geen verslechtering van de grondwatersituatie mogen veroorzaken, ook niet voor naastgelegen gebieden. Een verslechtering in de eindsituatie kan bijvoorbeeld ontstaan door grote nieuwe ondergrondse obstructies zoals ondergrondse parkeergarages, tunnels, ondoorlatende damwanden of ondoorlatende kadeconstructies die de grondwaterstroming blokkeren. In ongunstige gevallen kunnen deze blokkades leiden tot grondwateroverlast (vernatting en plasvorming aan maaiveld, overlast voor bomen) of grondwateronderlast. De invloed op het grondwatersysteem van nieuwe ondergrondse ontwikkelingen (zoals parkeerkelders en damwanden) en wijzigingen in het oppervlaktewatersysteem dient daarom te worden onderbouwd met berekeningen (modelsimulaties). Daarnaast dienen ontwikkelaars ook rekening te houden met de grondwatersituatie in binnentuinen, waar vanwege kelderbouw risico kan ontstaan op ingesloten grondwater en grondwateroverlast.

De gemeentelijke grondwaternorm is een specifiek criterium voor grondwater bij herstructurering (sloop / nieuwbouw), herinrichting van de openbare ruimte en nieuw in te richten gebieden (Gemeentelijk rioleringsplan 2016-2021).

  • Voor kruipruimteloos bouwen een ontwateringsdiepte van minimaal 0,5 m t.o.v. een grondwaterstand die gedurende maximaal 5 aaneengesloten dagen met een herhalingstijd van 1x/2 jaar overschreden wordt.
  • Voor bouwen met kruipruimtes geldt een ontwateringsnorm van minimaal 0,9 m t.o.v. de maatgevend hoge grondwaterstand.
  • Naar verwachting zal per 2022, met ingang van het nieuwe rioleringsplan (omgevingsplan riolering 2022-2027), vervalt de regel voor kruipruimteloos bouwen en wordt een uniforme ontwateringsdiepte van 0,9 m de norm.

Aanvullend hierop:

  • kunnen beheerders van kabels, leidingen, wegen, sporen en openbaar groen aanvullende eisen hebben voor de aanwezige ontwatering (=afstand tussen grondwater en maaiveld)
  • acht de gemeente Amsterdam voor de aanplant van (1ste orde) bomen een ontwateringsdiepte van minimaal 0,9 m t.o.v. de maatgevend hoge grondwaterstand wenselijk. Dit beleid wordt naar verwachting na 2021 aangepast om uniform 0,9 m ontwateringsnorm te hebben, waarmee de bovenstaande 0,5 m voor kruipruimteloos bouwen zou komen te vervallen (Handboek Bomen, Norminstituut bomen 2014).

Waterkwantiteit

Het plangebied wordt aan de zuid- en westzijde begrensd door de Amstel en aan de noordzijde door de Ringvaart. Het plangebied ligt in de Watergraafsmeerpolder. Wanneer het verharde oppervlak in stedelijk gebied met meer dan 1.000 m² toeneemt, moet er conform de keur oppervlaktewater worden aangelegd in hetzelfde watersysteem. In het plangebied dient 10% van de verhardingstoename gecompenseerd te worden in de vorm van wateroppervlak. Te dempen wateroppervlak moet bovendien volledig gecompenseerd worden in de vorm van nieuw wateroppervlak. De compensatie moet in beginsel worden gerealiseerd vóórdat de verharding plaatsvindt.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Alle ontwikkelingen in het plangebied moeten voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). De doelstelling van de Europese Kaderrichtlijn Water is het bereiken en beschermen van een goede toestand van landoppervlakte-water, overgangswateren en kustwateren. Onder de goede toestand vallen zowel een goede ecologische potentieel (GEP) als een goede chemische toestand. Op dit moment is de kwaliteit in veel wateren nog ontoereikend. De kwaliteit mag in ieder geval nergens achteruit gaan (stand-still). Dat betekent bijvoorbeeld dat bevorderd wordt dat lozingen indien mogelijk verplaatst worden naar minder kwetsbare waterlichamen. En dat schadelijke milieuvreemde stoffen waar mogelijk vervangen worden door andere stoffen met een vergelijkbare werking en minder schade aan het watermilieu. In deze gevallen is in feite dus geen sprake van 'achteruitgang'.

Veiligheid en waterkeringen

Langs de oevers van de Amstel en de Ringvaart ligt een half verholen secundaire waterkering (zie figuur 4.2).

In de Keur van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht zijn verschillende geboden en verboden opgenomen met betrekking tot het werken nabij een waterkering. Voor half verholen keringen geldt dat het plaatsen van werken of uitbreiden of verbouwen van bestaande werken in en nabij waterkeringen alleen in specifieke gevallen wordt vergund wanneer er geen aanvaardbaar alternatief bestaat buiten de kernzone en beschermde gronden. Van belang is dat de goede staat en werking van de waterkering niet in het geding komt als gevolg van plaatsen van werken of uitbreiden of verbouwen van bestaande werken.

Voor de meeste werkzaamheden binnen de kern- en beschermingszones van de waterkering moet een watervergunning worden aangevraagd. Voor aanleg van funderingen en kabels en leidingen gelden beperkingen en verboden. Ook de ondergrondse constructies (zoals kelders) moeten worden beschouwd in relatie tot de waterkering. Ook voor ondergrondse constructies in de kern- of beschermingszone van de waterkering gelden voorwaarden en restricties. Voor veel werkzaamheden binnen de beschermingszones van de waterkering moet een watervergunning worden aangevraagd. Hierbij is met name van belang dat de goede staat en werking van de waterkering niet in het geding komt als gevolg van de werkzaamheden.

Waternet heeft aangegeven dat ter hoogte van het Tooropgebouw in de toekomst mogelijk sprake is van een ophoging van de waterkering van 0,1 +NAP naar +0,4 NAP. In de huidige situatie heeft het gebied achter deze waterkering de juiste hoogte waardoor er geen risico is op overstroming. Daarom is deze ophoging een wens van Waternet voor de toekomst en geen vereiste vanuit de Keur. Deze ophoging wordt dan ook niet vastgelegd in het bestemmingsplan.

verplicht

Figuur 4.3 Tracé secundaire waterkering, met kernzone (rood) en beschermingszone (blauw)

Hemelwater en riolering

De gemeente Amsterdam is verantwoordelijk voor de inzameling en verwerking van stedelijk afvalwater en hemelwater. Hemelwaterafvoer in het gebied is via een gescheiden stelsel geregeld, bestaande uit DWA (droogweerafvoer) en HWA (hemelwaterafvoer). Er komt geen gemengd stelsel meer voor in het gebied. De HWA loost op de Amstel en de Ringvaart. Hiermee wordt getracht de doorstroming en waterkwaliteit te verbeteren.

Conform de doelstellingen van Amsterdam Rainproof en het GRP 2016-2021 wordt voor het plangebied geadviseerd bij de herontwikkeling het maaiveld zodanig te ontwerpen zodat een bui van 60 mm in 1 uur kan worden verwerkt zonder schade aan huizen en vitale infrastructuur te veroorzaken. Hierbij dient conform het GRP 2016-2021 circa 20 mm in 1 uur verwerkt te worden door de riolering en de andere 40 mm in de openbare en particuliere ruimte. Mogelijk wordt deze ambitie in de toekomst opgeschroefd (100 mm in 1 uur/ 120 mm in 2 uur). Aanname is daarnaast dat meer dan 200 mm accumulatie van water op straat tot gevolg heeft dat de wegen slecht begaanbaar zijn voor nood-/hulpdiensten.

Voor verwerking van hemelwater geldt conform de NBW de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren' voor, die moet worden gevolgd bij de aanpak van wateroverlast in een watersysteem.

Toekomstige situatie

Met de ontwikkeling is de transformatie van het gebied Amsteloever beoogd. Het plan maakt een diversiteit aan bebouwing waaronder ondergrondse constructies mogelijk. Verder voorziet het met de realisatie van grote groenzones in een afname van het verhard oppervlakte (zie in figuur 4.3 een structuurkaart van het groen).

verplicht

Figuur 4.4 structuurkaart stedenbouwkundig plan Amstelstation - Amsteloever

Waterkering

Langs de Amstel en Ringvaart ligt een half verholen secundaire waterkering (Dijkvak A118-001). Voor de meeste werkzaamheden binnen de kern- en beschermingszones van de waterkering moet een watervergunning worden aangevraagd. Voor half verholen keringen geldt dat het plaatsen van werken of uitbreiden of verbouwen van bestaande werken in en nabij waterkeringen alleen in specifieke gevallen wordt vergund wanneer er geen aanvaardbaar alternatief bestaat buiten de kernzone en beschermde gronden. Van belang is dat de goede staat en werking van de waterkering niet in het geding komt.

Het grootste deel van de kade en waterkering langs het plangebied wordt ongemoeid gelaten. Bij werkzaamheden op en rondom de kade en fietspad en het inpassen van extra bomen dient rekening worden gehouden met de voorwaarden en restricties van de waterkering.

Oppervlaktewater

Het plangebied wordt aan de zuid- en westzijde begrensd door de Amstel en aan de noordzijde door de Ringvaart. Beiden hebben een oppervlaktewaterpeil van NAP -0,4 m. Het plangebied ligt in de Watergraafsmeerpolder. In de Watergraafsmeerpolder wordt het oppervlaktewaterpeil beheerst op NAP -5,5 m. Het plangebied is in het verleden opgehoogd tot boven het waterpeil van de Amstel en de Ringvaart.

Er is conform het stedenbouwkundig plan geen sprake van verhardingstoename of demping van oppervlaktewater binnen het plangebied.

Grondwater

Vrijwel overal binnen het plangebied is de ontwateringsdiepte ten opzichte van de GHG ruim 0,9 m of meer, waarmee wordt voldaan aan de gemeentelijke grondwaternorm en de gewenste ontwateringsdiepte voor bomen.

De grondwaterzorgplicht vereist dat ontwikkelingen in het plangebied zowel tijdens uitvoering als in de eindsituatie geen verslechtering van de grondwatersituatie mogen veroorzaken. Een verslechtering in de eindsituatie kan bijvoorbeeld ontstaan door grote nieuwe ondergrondse obstructies zoals parkeerkelders. Het bestemmingsplan maakt enkele nieuwe ondergrondse constructies mogelijk zoals ondergrondse parkeergarages. Alle ondergrondse kelderconstructies dienen, conform het paraplubestemmingsplan grondwaterneutrale kelders, grondwaterneutraal te worden uitgevoerd. Rondom de vergunningverlening getoetst dient te worden op de effecten op het grondwater.

Hemelwaterafvoer

Conform de doelstellingen van Amsterdam Rainproof en het GRP 2016-2021 wordt voor het plangebied geadviseerd bij de herontwikkeling het maaiveld zodanig te ontwerpen zodat een bui van 60 mm in 1 uur kan worden verwerkt zonder schade aan huizen en vitale infrastructuur te veroorzaken. Tevens wordt veel aandacht besteed aan een klimaatrobuuste inrichting van het plangebied waardoor het gebied in algemene zin klimaatbestendiger wordt. De hoeveelheid groen wordt sterk vergroot, welke een positief effect heeft op het vertragen van de afvoer van hemelwater en het tegengaan van hittestress. Uitgangspunt bij de herontwikkelingen is het overtollig hemelwater hiervandaan lokaal vast te houden. Deze voorwaarde wordt in de regels van het bestemmingsplan gesteld aan de nieuwe ontwikkelingen. De eigenaren dienen voorzieningen te treffen zodat elke eigenaar op eigen terrein een bui van tenminste 60 mm in 1 uur kan opvangen voordat dit afstroomt. In de verdere uitwerking van het maaiveldontwerp van de openbare ruimte wordt gestreefd naar toepassing van maatregelen die hemelwaterafvoer vertragen.

Op 10 mei 2021 is de gemeentelijke hemelwaterverordening vastgesteld. Deze verordening wordt toegepast op alle bouwwerken waarvoor na inwerkingtreding een omgevingsvergunning voor bouwen wordt aangevraagd en stelt verplicht een bui van tenminste 60 mm in één uur te kunnen verwerken op eigen kavel. In dit bestemmingsplan wordt deze verplichting overgenomen.

4.9 Ecologie     

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.



Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura 2000-gebieden De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling of voortoets de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft;
  • De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN) Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Gemeentelijk beleid Binnen de gemeente wordt een Hoofdgroenstructuur en een Ecologische structuur aangehouden. Voor beide is het uitgangspunt dat er geen oppervlakteverlies, barrièrevorming of verstoring van natuurwaarden optreed als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen.



Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.



De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van de ruimtelijke onderbouwing moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Holland

In de provincie Noord-Holland wordt vrijstelling verleend voor het opzettelijk doden of vangen en voor het opzettelijk beschadigen of vernielen van vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen voor de onderstaande soorten wanneer de handeling voortkomt uit de volgende activiteiten:

  • De ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied;
  • Bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw;
  • Bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer;
  • Bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied.

Soortgroep Nederlandse naam Wetenschappelijke naam
Amfibieën bruine kikker Rana temporaria
Amfibieën gewone pad Bufo bufo
Amfibieën kleine watersalamander Lissotriton vulgaris
Amfibieën meerkikker Pelophylax ridibundus
Amfibieën bastaard kikker Pelophylax kl. esculentus
Zoogdieren-landzoogdieren aardmuis Microtus agrestis
Zoogdieren-landzoogdieren bosmuis Apodemus sylvaticus
Zoogdieren-landzoogdieren dwergmuis Micromys minutus
Zoogdieren-landzoogdieren dwergspitsmuis Sorex minutus
Zoogdieren-landzoogdieren egel Erinaceus europeus
Zoogdieren-landzoogdieren gewone bosspitsmuis Sorex araneus
Zoogdieren-landzoogdieren haas Lepus europeus
Zoogdieren-landzoogdieren huisspitsmuis Crocidura russula
Zoogdieren-landzoogdieren konijn Oryctolagus cuniculus
Zoogdieren-landzoogdieren ondergrondse woelmuis Pitymys subterraneus
Zoogdieren-landzoogdieren ree Capreolus capreolus
Zoogdieren-landzoogdieren rosse woelmuis Clethrionomys glareolus
Zoogdieren-landzoogdieren tweekleurige bosspitsmuis Sorex coronatus
Zoogdieren-landzoogdieren veldmuis Microtus arvalis
Zoogdieren-landzoogdieren vos Vulpes vulpes
Zoogdieren-landzoogdieren woelrat Arvicola terrestris

Onderzoek

Om in beeld te brengen welke natuurwaarden met de beoogde ontwikkeling van het plangebied mogelijk bedreigd/verstoord kunnen worden is een ecologische quickscan uitgevoerd. Deze is opgenomen als bijlage 8 bij deze toelichting. De in deze paragraaf opgenomen informatie is overgenomen uit deze quickscan.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden In de omgeving van het plangebied liggen twee Natura 2000-gebieden, namelijk 'Markermeer en IJmeer' en 'Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld en Twiske'. Gezien de afstand (van meer dan 5 km) en aanwezigheid van tussenliggende barrières zoals stedelijk gebied, een spoorlijn en een snelweg, kunnen effecten zoals areaalverlies, versnippering en verstoring binnen de grenzen van de Natura 2000-gebieden worden uitgesloten. Met betrekking tot externe werking dient rekening te worden gehouden met de mogelijk essentiële functie van het plangebied voor de doelsoort meervleermuis. Voor aanvang van werkzaamheden dient bij gebouwen door initiatiefnemer/ontwikkelaar onderzocht te worden of er verblijfplaatsen van de meervleermuis aanwezig zijn. Daarnaast dient voor werkzaamheden of plannen met extra lichtuitstraling richting het open water van de Amstel onderzocht te worden of dit negatieve effecten ten aanzien van vliegroutes en/of foerageergebied van de meervleermuis tot gevolg heeft.

Mogelijk heeft de stikstofuitstoot verbonden met de ontwikkeling van het plangebied vermesting of verzuring van Natura 2000 tot gevolg. In het gebied 'Ilperveld, Varkensland, Oostzanderveld en Twiske' komen stikstofgevoelige habitattypen voor. De omvang en reikwijdte van de stikstofdepositie dient in het kader van dit bestemmingsplan voor de gebruiksfase inzichtelijk gemaakt te worden met een AERIUS-berekening. De uitkomst van berekeningen bepaalt of er vervolgstappen benodigd zijn. Met de berekening is de huidige gebruikssituatie vergeleken met de beoogde gebruiksfase. Uit de verschilberekening (bijlage 9) blijkt dat er geen toenames van depositie zijn van meer dan 0,00 mol/ha/jaar. Er is daarmee geen vergunning benodigd in het kader van de Wet natuurbescherming.

Overige indirecte negatieve effecten zoals vernatting, verdroging of verontreiniging als gevolg van de ontwikkeling zijn bij voorbaat uitgesloten gezien de afstand en de aard van de ontwikkeling.

* Tussen de inhoudelijke afronding van het bestemmingsplan en de vaststelling door de gemeenteraad, heeft de Raad van State op 2-11-2022 uitspraak gedaan over (o.a.) de vrijstelling ten behoeve van stikstofonderzoek voor de aanlegfase. Deze uitspraak heeft tot gevolg gehad dat ook voor de aanlegfase een stikstofberekening benodigd is. Omdat een dergelijke berekening nog geen onderdeel uitmaakte van het bestemmingsplan, is deze bij de raadsbehandeling als separaat document toegevoegd aan de te behandelen stukken. De berekening is opgenomen bij het vaststellingsbesluit (Vaststellingsbesluit). Daaruit blijkt dat het plan met toepassing van interne saldering uitvoerbaar is zonder stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/jaar.

Natuurnetwerk Nederland Op een afstand van meer dan 4 km van het plangebied bevinden zich gebieden behorend tot het Natuurnetwerk Nederland (Figuur 5). Gezien de aard van het plangebied (opgaande en aaneengesloten bebouwing, infrastructuur), de afstand alsmede het tussenliggende stedelijk gebied is een effect op het NNN uit te sluiten. Aangezien het plangebied zelf buiten de grenzen en op ruime afstand van deze NNN-gebieden ligt, en de Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Noord-Holland geen bepalingen ten aanzien van externe werking bevat, is een nadere procedure in de vorm van een 'Nee, tenzij-toets' niet noodzakelijk. Belemmeringen vanuit provinciaal natuurbeleid zijn niet aan de orde.

Hoofdgroenstructuur / Ecologische structuur Amsterdam Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van de Hoofdgroenstructuur van gemeente Amsterdam. Er zal daarom geen oppervlakteverlies optreden. In de huidige vorm van het plangebied is veel (menselijke) verstoring aanwezig. Door de plannen zal de hoeveelheid verstoring tijdens en na de uitvoer van de werkzaamheden niet dermate uitstralen dat dit een negatief effect heeft op de Hoofdgroenstructuur.

Gezien de ligging van de Ecologische structuur direct grenzend aan, en voor een klein deel in het plangebied (figuur 4.4), dient rekening gehouden te worden met het in stand houden hiervan. Hieronder wordt verstaan dat voor de Ecologische structuur binnen het plangebied er tijdens de werkzaamheden rekening dient gehouden te worden met het behoud van met name het groenoppervlak en de ecologische functie van deze zone. Het uitgangspunt is dat plannen niet mogen leiden tot verzwakking van de Ecologische structuur, bijvoorbeeld doordat extra barrières ontstaan of zodra er bouwmateriaal wordt opgeslagen. Als bovenstaande voorwaarden worden nageleefd zijn er geen negatieve effecten op de Ecologische structuur te verwachten en zijn vervolgstappen niet nodig. Bij de herinrichting van het plangebied zijn er mogelijk wel kansen om dit deel van de Ecologische structuur te versterken (zie bijlage 8).

verplichtFiguur 4.5 Globale ligging plangebied t.o.v. Ecologische Structuur Gemeente Amsterdam

Soortenbescherming

Grondgebonden zoogdieren

Tijdens het veldbezoek zijn geen waarnemingen gedaan van, onder de Wnb, beschermde grondgebonden zoogdiersoorten. Overdag zijn de meeste grondgebonden zoogdieren vaak niet actief en daarbij komt dat het grootste gedeelte van het plangebied ongeschikt leefgebied is, vanwege het verkeer en de afwezigheid van schuilmogelijkheden in het bedrijvencomplex.

Deelgebied 'Van der Kunbuurt' is in principe wel geschikt voor algemeen voorkomende soorten zoals Egel, Konijn en muizensoorten zoals de Bosmuis, Veldmuis, Huisspitsmuis en Aardmuis.

Ook het noordelijke deel van de oever langs de Amstel biedt met de ruige bermbegroeiing leefgebied voor algemeen voorkomende muizensoorten en de Egel.

Voor niet-vrijgestelde (Artikel 3.10) marterachtigen zoals Boommarter, Bunzing, Wezel en Hermelijn, biedt het plangebied geen geschikt biotoop. Zo ontbreekt het aan bos/bosschages (Boommarter) en een kleinschalig (agrarisch) gevarieerd landschap (Bunzing, Hermelijn, Wezel).

Bovendien is het plangebied sterk verstoord als gevolg van de naastliggende spoorlijn, drukke kruispunten, alsook het intensieve gebruik van het bedrijvencomplex. De Steenmarter behoeft wel aandacht, omdat deze soort vaak in gebouwen voorkomt en bekend staat als 'cultuurvolger'. Voor de uitvoering van de werkzaamheden zal dan ook soortgericht onderzoek plaatsvinden naar de rust- en verblijfplaats van Steenmarter, indien nodig zal een ontheffing worden aangevraagd en de nodige maatregelen worden getroffen.

Vogels

  • Jaarrond beschermde nestplaatsen

Buiten het broedseizoen vallen de meeste nestplaatsen niet onder de bescherming van de Wet natuurbescherming, maar een aantal vogelsoorten maakt gedurende het gehele jaar gebruik van de nestplaats of keert jaarlijks terug op dezelfde plaats. Hun nesten en de functionele leefomgeving daarvan worden daarom het gehele jaar beschermd. In het plangebied zijn jaarlijks terugkerende waarnemingen bekend van de Slechtvalk. In 2019 is een territorium van deze soort vastgesteld op het bedrijventerrein van het plangebied. In het woonblok langs de Amstel zijn nestplaatsen van de Huismus (jaarrond beschermde nesten) waargenomen ter hoogte van Weesperzijde 1100 in 2017 en bij het Amstelplein in 2014.

Om overtreding te voorkomen is nader onderzoek nodig naar de functie van de gebouwen in deze bouwblokken voor deze soorten. Als uit dit soortgericht onderzoek volgt dat in één van de (te slopen) gebouwen van het bouwblok een nest van een Slechtvalk of Huismus aanwezig is en dit als gevolg van de werkzaamheden wordt aangetast/vernietigd, is voor het voornemen een ontheffing Wnb nodig. Tevens dienen dan gepaste mitigerende maatregelen te worden genomen (bv. sloop van gebouw met nest buiten de broedperiode van de Slechtvalk en Huismus) en dient het betreffend nest passend te worden gecompenseerd.

Vleermuizen

  • Verblijfplaatsen

Binnen het plangebied is de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen niet uit te sluiten, met name van gebouw bewonende soorten (bv. Gewone- en Ruige dwergvleermuis, Laatvlieger, Gewone grootoorvleermuis). Tijdens het veldbezoek zijn de gebouwen in het plangebied geïnspecteerd op geschiktheid voor verblijfplaatsen van vleermuizen. Hierbij is bijvoorbeeld gekeken of er een spouwmuur aanwezig is die ook toegankelijk is (open stootvoegen) of dat er mogelijkheden waren onder daken of achter beplating op de gevels.

In deelgebied 'Van der Kunbuurt' en 'Boulevard met woonflats' zijn in beginsel mogelijkheden voor zomer-, kraam- en baltsverblijfplaatsen van vleermuizen. In deelgebied 'Bedrijvencomplex' zijn de meeste gebouwen niet geschikt voor verblijfplaatsen van vleermuizen. Deze gebouwen bestaan uit gladde gevels met veel ramen en bevatten geen geschikte holtes voor vleermuizen.

Echter, de Tweekleurige vleermuis kan mogelijk gebruik maken van de weerkaatsing van baltsgeluiden tegen de hoge gebouwen en het is daarom niet uit te sluiten dat deze soort een baltsterritorium of paarverblijfplaats rondom deze gebouwen heeft. Verder is het Tooropgebouw mogelijk geschikt als (massa)winterverblijfplaats van de Gewone dwergvleermuis.

De meeste bomen in het plangebied zijn te jong, te dun of staan te geïsoleerd om verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen, zoals de Watervleermuis of de Rosse vleermuis te herbergen. Mogelijk kan in een enkele boom een individueel mannetje van bijvoorbeeld Ruige dwergvleermuis een paarverblijfplaats hebben.

In het plangebied is een deel van de bebouwing in potentie geschikt voor verblijfplaatsen van vleermuizen. Indien aan deze gebouwen werkzaamheden worden uitgevoerd, zoals sloop, renovatie of uitbouw, kunnen de verblijfplaatsen van vleermuizen worden aangetast en mogelijk verloren gaan.

Voorafgaand aan de werkzaamheden wordt aanvullend vleermuisonderzoek uitgevoerd. Wanneer uit dit onderzoek blijkt dat er een verblijfplaats van vleermuizen aanwezig is en deze als gevolg van de werkzaamheden wordt verstoord of vernietigd wordt de benodigde ontheffing en aangevraagd en worden de mitigerende maatregelen getroffen.

  • Foerageergebied

Het plangebied kan gezien het grotendeels ontbreken van groene delen een beperkte functie hebben als foerageergebied voor vleermuizen. Door de werkzaamheden kan het aanwezige foerageergebied tijdelijk ongeschikt raken. In de (wijdere) omgeving van het gebied zijn echter ruimschoots voldoende alternatieve foerageergebieden aanwezig (bijvoorbeeld rond volkstuinen, parken, begraafplaats). Van een essentieel foerageergebied voor vleermuizen is hier daarom geen sprake. Een aantasting of vernietiging van een essentieel foerageergebied als gevolg van de werkzaamheden is niet aan de orde. Om deze redenen mag worden geconcludeerd, dat de functionele leefomgeving van in de omgeving mogelijk aanwezige verblijfplaatsen van vleermuizen ten aanzien van foerageergebied gewaarborgd blijft.

  • Vliegroutes

Binnen het plangebied en in de omgeving ervan, zijn mogelijkheden voor (delen van) vliegroutes van vleermuizen. Binnen het plangebied is het voorkomen van een essentiële vliegroute voor vleermuizen op voorhand uitgesloten. Een vernietiging van een (essentiële) vleermuisvliegroute als gevolg van het voornemen is daarmee uitgesloten. Wel zijn mogelijk een aantal (essentiële) vliegroutes aanwezig in de omgeving van het plangebied, zoals de Amstel ten westen van het plangebied.

In de (wijde) omgeving kunnen foeragerende en overvliegende vleermuizen worden verstoord, wanneer de werkzaamheden (uitvoeringsfase) of de nieuwe inrichting (gebruiksfase) zorgen voor geluid, licht of trillingen in het gebied. Het verstoren (en daarmee tevens indirect aantasten van het leefgebied) van vleermuizen is onder de Wnb verboden. Deze vorm van verstoring is echter te voorkomen door werkzaamheden (uitvoeringsfase) uit te voeren buiten de actieve periode voor vleermuizen, bij daglicht (tussen een uur na zonsopkomst en een uur voor zonsondergang) en bij voorkeur in de winterperiode (december tot februari). Waar verlichting nodig is dient gebruik te worden gemaakt van efficiënt (vleermuisvriendelijk) lichtbeheer. Dit kan onder meer door gebruik te maken van vleermuisvriendelijke verlichting;

Conclusie

Het plangebied is mogelijk van essentieel belang voor de gunstige instandhouding van verschillende beschermde soorten. Deze soorten behoren tot de soortgroepen grondgebonden zoogdieren, vleermuizen en vogels. In de quickscan in bijlage 8 is een vlekkenkaart opgenomen waarin de aandachtsgebieden gemarkeerd zijn voor de verschillende soorten. Wanneer in deze zones werkzaamheden verricht worden die mogelijk negatieve gevolgen hebben voor de gunstige instandhouding van de aangegeven soort dient aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van het aanvullende onderzoek kan worden vastgesteld welke mitigerende/compenserende maatregelen er nog nodig zijn. Gelet op de soorten die het betreft en het feit dat met het treffen van de juiste maatregelen ontheffing van de Wet natuurbescherming verkregen kan worden, staat de uitvoerbaarheid van het plan niet ter discussie. De nadere onderzoeken die voorafgaan aan de realisatie plaatsvinden, zullen de benodigde maatregelen in beeld brengen.

Ten aanzien van stikstof wordt geconcludeerd dat het plan het plan niet leidt tot een toename van stikstofdepositie in de gebruiksfase en om die reden geen vergunning benodigd is in het kader van de Wet natuurbescherming.

4.10 HoogbouwEffectRapportage (HER)     

Volgens de richtlijnen van de Structuurvisie Amsterdam 2040 moet ieder plan met bebouwing vanaf 30 meter hoogte worden beoordeeld door middel van een Hoogbouweffectrapportage (HER). Gelet op de omvang van de ontwikkelingen binnen het plangebied, is in het kader van dit bestemmingsplan een HER uitgevoerd, waarvan de rapportage is opgenomen in bijlage 10. In de rapportage wordt ingegaan op de in een HER te behandelen onderwerpen van stedenbouwkundige inpassing, bezonning, windhinder en het Luchthavenindelingbesluit van Schiphol.

4.10.1 Aanzicht     

De Structuurvisie geeft aan dat verdichting in de stad op meerdere manieren kan worden bereikt. Het Amstelstation wordt getypeerd als een OV knooppunt waar hoogbouw mogelijk is. Binnen dit beleidsuitgangspunt geldt wel als voorwaarde dat hoogbouw op passende wijze in de stedelijke omgeving wordt ingepast, waarbij de Structuurvisie een aantal relevante thema's onderscheid. De HER voor dit bestemmingsplan gaat in op de 2 km zone rondom het UNESCO werelderfgoed, het Metropolitaan landschap en de hoogbouw op de zuidflank en rondom OV knooppunten.

De hoogbouw is aan de hand van de volgende 3 relevante thema's uit de Structuurvisie onderzocht:

UNESCO werelderfgoed: 2 km zone

Het plangebied bevindt zich op de rand van de 2 kilometer zone die rondom het UNESCO werelderfgoed is gedefinieerd. Nieuwbouw binnen deze zone wordt getoetst op de invloed op het UNESCO werelderfgoed. Criterium is dat het historische gelaagde stadsbeeld tot één geheel is vergroeid en niet mag worden aangetast door nieuwe in maat en schaal afwijkende bebouwing.

Bij de totstandkoming van het Stedenbouwkundig Plan zijn modelstudies gedaan om de effecten van verdichting op de wijde omgeving in beeld te brengen. Er is met extra aandacht naar de effecten vanuit het aangewezen Unesco gebied gekeken: alleen vanaf de Prinsengracht en de Blauwbrug Is de ontwikkellocatie zichtbaar:

  • Binnen het kerngebied van de UNESCO zone is de huidige Rembrandttoren (150 meter incl antenne en glazenwassers kraan) zichtbaar vanaf de Prinsengracht vanaf het rak Leidsegracht - Spiegelgracht. Deze zichtbaarheid is te kenmerken als de vergroeiing zoals deze in de Hoogbouwvisie wordt beschreven. Van de voorgestelde torenlocaties is de locatie Leeuwenburg de meest gevoelige locatie. Een toren op deze locatie wordt zichtbaar en kan om deze reden niet hoger dan 135 meter. de toren vergroeit op deze manier met de skyline, net als de Rembrandttoren.
  • Vanaf de Blauwbrug hebben gebouwen zoals Carré, het Amstelhotel en de verschillende bruggen over de Amstel een dominante rol. Het bestaande cluster is vooral vanaf de westzijde van de brug goed zichtbaar. Bewegend over de brug verdwijnt het cluster achter de bebouwing. Alleen de Rembrandttoren blijft boven de daklijn zichtbaar. Bij het uitbreiden van het cluster is gezocht naar een toevoeging die bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit dit beeld. Hierbij spelen vooral de torens bij Leeuwenburg en de toren bij het Tooropgebouw een rol. Ook hier is een hoogte tot 135 meter het maximale om te voorkomen dat de torens te ver boven de bebouwing uit steken en daarmee vervreemdend over kunnen komen.

Het Metropolitaan landschap

Vanuit de Amstelscheg en in mindere mate vanuit Waterland is het voorgestelde hoogbouw ensemble zichtbaar. Vanuit de Structuurvisie wordt deze zichtbaarheid wenselijk geacht. Het metropolitane landschap wordt hiermee interessanter. In de visie wordt voornamelijk uitgegaan van de eerste en tweede linie die zich binnen de visie op verschillende punten langs de scheggen kunnen ontwikkelen. Amstelstation wordt in de visie expliciet als knooppunt gedefinieerd. De Hoogbouwvisie stelt hierover: "Juist vanuit de open scheggen is de stedelijke hoogbouw nadrukkelijk te ervaren. Dit is niet erg, integendeel, dat hoort bij het metropolitaanse landschap en maakt het des te interessanter. De hoogbouw is niet slechts als statisch beeld te ervaren, maar nadrukkelijk ook als wisselend perspectief."

Het citaat doelt op het wisselend perspectief dat ontstaat door hoogbouw in verschillende lagen langs de groene scheggen te introduceren, maar is mogelijkerwijs van net zo groot belang voor de beleving vanuit de stad. Bij het onderzoek van de compositie van torens heeft dit voortdurend een rol gespeeld. Dit om te voorkomen dat de torens te dicht opeen komen te staan en er van uit de verschillende punten in de stad een massief ogend cluster zou ontstaan.

Hoogbouw op de Zuidflank / OV knooppunten

In de Hoogbouwvisie zijn een aantal zones langs infrastructurele bundels aangeduid waar hoogbouw goed mogelijk is. Deze zones kennen een grote dynamiek en hoge ontwikkeldruk. Hoogbouw in deze zones wordt gestimuleerd, met name rond de belangrijke knooppunten. Hier kan hoogbouw hoger dan 60 meter worden gerealiseerd. Amstelstation is een dergelijke belangrijk knooppunt net als o.a. Schiphol, Zuid-as en station Bijlmer.

De ligging nabij het OV-knooppunt en de toegestane maatvoering die mede is afgestemd op het effect dat dit heeft op zichtbaarheid vanuit de omgeving, maakt dat de ontwikkelingen uit het bestemmingsplan aansluiten bij de uitgangspunten die de gemeente Amsterdam in haar Structuurvisie en Hoogbouwvisie hanteert ten aanzien van hoogbouw. De HER in bijlage 10 onderbouwt dit verder met visualisaties van aanzichten.

4.10.2 Luchthavenindelingsbesluit     

Op grond van het Luchthavenindelingsbesluit (LIB) Schiphol gelden hoogtebeperkingen voor een gebied rondom de luchthaven. Het plangebied valt binnen de beperkingenzone waarin hoogtebeperkingen zijn vastgelegd (zie figuur hiernaast).

De maximum bouwhoogte volgens het LIB bedraagt 142 meter aan de uiterste westrand van het gebied van het plangebied. De maximum bouwhoogte loopt in oostelijke richting op naar 146 meter halverwege het plangebied. De hoogte maten zijn gerelateerd aan NAP ter plaatse. Het stedenbouwkundig plan maakt vijf hoogteaccenten mogelijk:

  • ter hoogte aan de Rocketstraat van 78 meter;
  • in de Van der Kunbuurt van 101,5 meter;
  • binnen het huidige Leeuwenburg van 136 meter;
  • twee hoogte accenten van respectievelijk 101,5 meter en 126,5 meter ter hoogte van de huidige locatie ven het Tooropgebouw.

Al deze torens zijn lager dan de toetshoogte op basis van artikel 2.2 van het LIB. De conclusie is dat de hoogteaccenten in overeenstemming zijn met het LIB.

4.10.3 Bezonning     

Er bestaan in Nederland geen formele wettelijke normen en eisen ten aanzien van de bezonning voor bebouwing. Het is aan gemeentes om te bepalen hoe bezonning wordt getoetst. Als handreiking heeft TNO twee normen geformuleerd waaraan kan worden getoetst, een strenge en een lichte norm.

De lichte norm

Een gebouw voldoet aan de lichte norm wanneer er gedurende twee uren per etmaal bezonning mogelijk is in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober. Daarbij is het geen vereiste dat de bezonning aansluitend plaatsvindt.

De strenge norm

Om te voldoen aan de strenge norm moet er in de periode van 21 januari tot en met 22 november bezonning mogelijk zijn gedurende drie uren per etmaal. Ook hierbij is het geen vereiste dat de bezonning aansluitend plaatsvindt.

Om het toetsen aan deze norm mogelijk te maken is er een vast meetpunt bepaald. De bezonning wordt gemeten in het midden van de vensterbank aan de binnenzijde van het glas in de woonkamer. Daarbij hanteren de meeste bureaus een hoogte van 75 cm boven het peil van de afgewerkte vloer van de betreffende verdieping.

De TNO-normen gaan uit van een individuele toetsing per woning. Gezien het aantal woningen binnen het project is in dit stadium niet op woningniveau getoetst, maar op gebouwniveau als indicatieve bouwvolumes. Aan de hand van een grafische calculatie is het aantal zonuren berekend van de huidige situatie en de plansituatie. Aan de hand van deze calculatie wordt duidelijk dat de verdichting geen of zeer beperkte invloed heeft op de bebouwing buiten het plangebied. Binnen het plangebied, Langs de Ringdijk en ter hoogte van de Omval is op de meetdatum een afname van het aantal zonuren meetbaar. Het gaat daarbij om een afname van 1 uur (7 uur en 30 min zon in de huidige situatie - 6 uur en 30 min zon in de plansituatie), zoals ook blijkt uit figuur 4.6.

verplicht

Figuur 4.6 Grafische calculatie bezonning plangebied

Naast de TNO-benadering is ook een schaduwonderzoek verricht. Hierbij is onderzocht wat de effecten zijn van de slagschaduwen op de omgeving. In het voor- en najaar en in de zomer heeft de ontwikkeling alleen in de avonduren een bepekte invloed op de omgeving. In de winter is deze invloed groter. Figuren uit dit schaduwonderzoek zijn opgenomen in figuur 4.7. In de HER in bijlage 10 zijn deze figuren ook in groter formaat terug te vinden.

verplicht

verplicht

Figuur 4.7 Schaduwonderzoek

4.10.4 Windhinder     

Rond hoge gebouwen treed windhinder op. Dit wordt veroorzaakt door de verhoogde windsnelheden die tussen deze gebouwen kunnen optreden. Het stedenbouwkundige plan Amstelstation Amsteloever heeft de ambitie om het verblijven rondom het station, langs de Amstel en de pleinen te verbeteren.

Wanneer het windklimaat op deze plekken te wensen overlaat kan deze ambitie niet worden gehaald. Het is daarom in van belang dat het windklimaat in het gebied in het algemeen aanvaardbaar is. In het Stedenbouwkundig plan wordt uitgegaan van klimaat A en B (goed voor lopen en slenteren). Op een beperkt aantal punten is een C-klimaat acceptabel (goed voor lopen, matig voor slenteren)

in het HER wordt het windhinderonderzoek aangehaald dat vroegtijdig is uitgevoerd in het kader van het HER. Daaruit blijkt dat de ontwikkelingen binnen het plangebied zullen leiden tot een acceptabel windklimaat indien de afzonderlijke ontwikkelingen met de nodige aandacht voor dit aspect worden uitgewerkt. Het specifieke gebouwontwerp en het treffen van maatregelen in de openbare ruimte, zoals het aanbrengen van vegetatie, zijn hierop gezamenlijk van invloed.

Nadien is er een vervolgonderzoek uitgevoerd naar het aspect windhinder, waarvan de rapportage is opgenomen in Bijlage 15. In dat onderzoek is uitsluitend gerekend met stedenbouwkundige volumes, aangezien er nog geen concrete bouwplannen beschikbaar zijn van de voorgenomen ontwikkelingen waardoor zaken als materiaalgebruik, architectonische uitwerking, locaties van de entrees en maatregelen aan het gebouw of in de omgeving ter beperking van windhinder nog niet in beeld zijn. Uit dit onderzoek komen meer gericht aandachtspunten naar voren waar windhinder in de nieuwe situatie om aandacht vraagt. Dit kan gestalte krijgen door hier in het gebouwontwerp rekening mee te houden of door maatregelen in de omgeving te treffen.

Om dit te borgen is in de planregels de verplichting opgenomen dat de bedoelde ontwikkelingen op het moment van de vergunningaanvraag (omgevingsvergunning voor het bouwen) een windhinderonderzoek kunnen overleggen waaruit blijkt dat het uiteindelijke plan tot een acceptabel windklimaat leidt. Binnen de bestemmingen waarbinnen de ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden, zijn maatregelen ter beperking van windhinder direct toegestaan. Daarnaast wordt het bevoegd gezag de mogelijkheid geboden om door middel van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid ook maatregelen in de overige bestemmingen toe te staan, zodat bijvoorbeeld ook in het openbaar gebied maatregelen getroffen kunnen worden.

4.11 Trillingshinder     

Trillingen als gevolg van OV (metro/tram) kan een relevant aspect zijn waar in de planvorming rekening mee gehouden moet worden. Voor het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer Amsterdam Centraal zijn in het kader van het tracebesluit in 2020 onderzoeken uitgevoerd naar de effecten van trillingen op de omgeving. Dit Programma Hoogfrequent Spoorvervoer Amsterdam Centraal raakt aan het plangebied Amstelstation – Amsteloever en is daarmee relevant voor het bestemmingsplan Amstelstation - Amsteloever.

Beleidskader trillingen

Voor het beoordelen van trillingen als gevolg van treinverkeer, bouwwerkzaamheden en wegverkeer wordt gebruik gemaakt van de door de Stichting Bouwresearch opgestelde richtlijn Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen. Deze richtlijn bestaat uit drie delen:

Deel A: schade aan gebouwen (SBR-richtlijn deel A);

Deel B: hinder voor personen in gebouwen (SBR-richtlijn deel B);

Deel C: verstoring van apparatuur (SBR-richtlijn deel C).

Daarnaast heeft het Ministerie van IenW de Beleidsregel trillinghinder spoor (Bts) opgesteld, die deel B van de SBR-richtlijn aanvult en wijzigt voor zover het de vaststelling van Tracébesluiten voor de aanleg, wijziging of het opnieuw in gebruik nemen van een landelijke spoorweg betreft. De SBR-richtlijn deel B en de Bts vormen samen het kader voor het beoordelen van de hinder voor personen in gebouwen door trillingen. Voor het onderzoek naar trillingsschade aan gebouwen wordt de SBR-richtlijn deel A gebruikt.

Onderzoek

Uit het uitgevoerde onderzoek in het kader van het Tracébesluit PHS komt naar voren dat:

  1. Er is geen kans op schade door trillingen van treinverkeer. Tijdens bouwwerkzaamheden is er wel een kans op trillingsschade, maar deze trillingsschade ziet niet op bouwwerkzaamheden binnen het plangebied Amstelstation - Amsteloever.
  2. Het project leidt niet tot overschrijdingen van het beoordelingskader voor trillingshinder, de Beleidsregel trillinghinder spoor (Bts). Er zijn daarom geen maatregelen tegen trillingshinder nodig.
  3. Er is geen kans op een toename van de verstoring van in het onderzoeksgebied aanwezige gevoelige apparatuur: locaties met mogelijk gevoelige apparatuur bevinden zich buiten het gebied waar het project tot een toename van de trillingssterkte leidt. De Hogeschool van Amsterdam, Weesperzijde 190 is daarbij onderzocht, deze ontwikkellocatie binnen Amstelstation - Amsteloever valt buiten de zone waarbinnen sprake zou kunnen zijn van kans op verstoring van gevoelige apparatuur.

Op dit moment zijn de bestaande woningen in Van der Kunbuurt reeds op korte afstand van het spoor aanwezig. Nu binnen het plangebied Amstelstation - Amsteloever de woningen niet dichter bij het spoor worden gebouwd lijkt trillingshinder daarmee uitgesloten.

Om de aandacht voor het aspect trilling te borgen wordt in het bestemmingsplan met een gebiedsaanduiding op de verbeelding een aandachtszone opgenomen, met een aansluitende  bepaling in de regels.

4.12 M.e.r.-beoordeling     

Toetsingskader

De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994 maken onderscheid in:

  • een m.e.r.-plicht voor plannen (planmer);
  • een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor projecten (projectmer).



Een milieueffectrapportage staat niet op zichzelf, maar is een hulpmiddel bij de besluitvorming van de overheid over een plan of project. Daarom is:

  • de planmer gekoppeld aan de besluiten van de overheid die het kader scheppen voor een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit. Een planmer is tevens aan de orde indien voor een project een zogenaamde passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming vereist is;
  • de projectmer of de mer-beoordeling gekoppeld aan de besluiten (plannen of vergunningen) van de overheid die de realisatie een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit direct mogelijk maken.

Onderzoek

Activiteiten en drempelwaarden Besluit milieueffectrapportage

De ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, dienen te worden beschouwd als een stedelijk ontwikkelingsproject (categorie D11.2). Hiervoor zijn de volgende drempelwaarden opgenomen in het Besluit milieueffectrapportage:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.



Uitgaande van het maximale programma dat het bestemmingsplan mogelijk maakt, kan sprake zijn van een overschrijding van de drempelwaarden (> 2.000 woningen en > 200.000 m2 bvo). Dat betekent dat een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. In de mer-beoordeling staat de vraag centraal of belangrijke nadelige milieueffecten kunnen optreden die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.



De m.e.r.-beoordelingsnotitie is toegevoegd aan dit bestemmingsplan (bijlage 11). Conclusie hiervan is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen te verwachten zijn. Wel is er in het kader van de omgevingsvergunningen ten aanzien van verschillende aspecten nog aanvullend of specifieker onderzoek nodig voor de afzonderlijke ontwikkelingen. Die onderzoeken kunnen vervolgens aanleiding geven om maatregelen te treffen. De aspecten waar in het kader van de afzonderlijke omgevingsvergunningen nog onderzoek nodig is, zijn geluid, externe veiligheid, bodem, water, natuur, windhinder en archeologie. De verplichting om dit onderzoek - per omgevingsvergunning - te doen is waar nodig geborgd door dit op te nemen in de planregels.

Uiterlijk voorafgaand aan het in procedure brengen van het ontwerpbestemmingsplan dient het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen.

Effecten op Natura 2000-gebieden

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen Natura 2000-gebieden gelegen. Gezien de aard en omvang van de beoogde ontwikkelingen en de grote afstand tot Natura 2000-gebieden kunnen voor de meeste criteria (zoals verstoring en verdroging) significante negatieve effecten op Natura 2000 op voorhand worden uitgesloten. Omdat gevolgen voor de stikstofdepositie ook op grotere afstand kunnen optreden, is op dat punt specifiek onderzoek uitgevoerd (bijlage 12). Hieruit blijkt geen significant effect op Natura 2000-gebieden, waardoor er geen sprake is van een directe plan-m.e.r.-plicht.

Conclusie

Het plan heeft geen significant negatieve effecten voor Natura 2000-gebieden. Hierdoor is er geen sprake van een directe plan-m.e.r.-plicht. De milieueffecten zijn daarnaast behandeld in een losse m.e.r.-beoordeling. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling niet leid tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Het bevoegd gezag heeft op 18 januari 2022 het m.e.r.-beoordelingsbesluit hierover genomen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving     

5.1 Planvorm     

Het voorliggende bestemmingsplan is aan te merken als een eindplan, wat inhoudt dat het plan een directe basis vormt voor vergunningverlening en handhaving. Dat houdt in dat er geen aanvullende procedures zoals het opstellen van uitwerkings- of wijzigingsplannen nodig zijn en dat de nu opgenomen bestemmingen de directe kaders vormen voor de gebruiks- en bouwmogelijkheden binnen het plangebied.

In de wijze van bestemmen, is een onderscheid gemaakt tussen de ontwikkelingslocaties en de delen van het plangebied waar de bestande functies en bebouwing behouden blijft. Voor de ontwikkellocaties zijn redelijk globale bestemmingen opgenomen die is gebaseerd zijn op de kaders uit het stedenbouwkundig plan. De combinatie van regels en verbeelding, werken voor die locaties op zo'n manier dat is vastgelegd wat er maximaal kan en wat er minimaal moet. Zowel ten aanzien van de functies als ten aanzien van het bouwen, laat dit speelruimte aan de ontwikkelende partijen om binnen die kaders tot een definitief bouwplan te komen.

Voor de delen van het plangebied waar geen sprake is van ontwikkellocaties, zijn de bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden overgenomen uit het voorgaande bestemmingsplan. Dit betreft een vrij gedetailleerde regeling met toegesneden bouwvlakken en bestemmingen.

Een nadere toelichting per bestemming, komt in de volgende paragraaf aan de orde.

Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP), die bindende afspraken bevat waar bij het maken van het maken van bestemmingsplannen rekening mee gehouden moet worden. Dit kan onder andere over visuele aspecten (kleurgebruik en lijnen) als tekstuele aspecten (benamingen van bestemmingen, volgorde van regels, gebruik van aanduidingen).

5.2 Bestemmingsregels     

5.2.1 Opbouw van de regels     

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de toegelaten bebouwing op de gronden. Dit gebeurt door middel van bestemmingen. Een nadere invulling kan via aanduidingen of dubbelbestemmingen worden geregeld. De regels dienen altijd in onderlinge samenhang met de verbeelding/plankaart te worden gehanteerd. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Deze vier hoofdstukken zijn:

Inleidende regels

Onder de inleidende regels vallen de begrippen en de wijze van meten. Door deze vroegtijdig te benoemen, kan er geen misverstand over de interpretatie hiervan ontstaan. In de begrippen wordt aangegeven wat de verschillende, in de regels gebruikte, begrippen betekenen. In de wijze van meten wordt aangegeven hoe de planregels moeten worden toegepast.

Bestemmingsregels

In de bestemmingsregels worden per bestemming de geldende regels weergegeven. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Hierbij wordt eerst het toegestane gebruik geformuleerd om vervolgens de bouwregels uit een te zetten. Ook kunnen andere werken en werkzaamheden dan bouwwerkzaamheden worden opgenomen. Als laatste worden in de bestemmingsregels eventuele dubbelbestemmingen vermeld. In de volgende paragraaf, worden de bestemmingsregels nader uiteengezet.

Algemene regels

In de algemene regels worden de regels met een algemeen karakter vermeld. Deze regels gelden voor alle bestemmingen in het hele plangebied of voor specifieke gebieden indien aangeduid.

Overgangsrecht en slotregel

In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht geregeld en de slotregel. In principe betreffen dit algemene regels, maar vanwege hun bijzondere karakter is hiervoor een apart hoofdstuk benoemd.

5.2.2 Bestemmingsregels     

In de bestemmingsregels is een belangrijk onderscheid te maken tussen enerzijds de bestemmingen voor de ontwikkellocaties (AmstelVista, vd Kunbuurt, Leeuwenburg, Tooropgebouw en Stationsgebouw) en anderzijds de bestemmingen voor de rest van het plangebied.

Het uitgangspunt is geweest om voor ieder van de ontwikkellocaties een eigen bestemming te maken, waarin met maatwerk regels opgenomen zijn voor de betreffende ontwikkeling. Deze bestemmingen komen in deze paragraaf als eerst aan de orde.

In de rest van het plangebied, zijn de bestaande bestemmingen vrijwel identiek overgenomen uit het voorgaande bestemmingsplan (Omval), om op die manier recht te doen aan de bestaande situatie en de bestaande rechten c.q. mogelijkheden. Deze bestemmingen komen verderop in deze paragraaf aan de orde.

5.2.2.1 Ontwikkellocaties     

Zoals beschreven hebben de ontwikkellocaties binnen het plangebied ieder een eigen bestemming gekregen. Qua opbouw zijn deze bestemmingen zo identiek mogelijk geformuleerd, met daarbinnen per bestemming het maatwerk dat voor de betreffende locatie van toepassing is.

Opbouw ontwikkellocaties

De ontwikkelingen hebben de volgende bestemmingen gekregen:

AmstelVista - Gemengd - 1;

Leeuwenburg - Gemengd - 2;

Tooropgebouw - Gemengd - 3

vd Kunbuurt - Wonen - 2;

Stationsgebouw - Verkeer - 3.

Met uitzondering van de bestemming voor het stationsgebouw, zijn de bestemmingen zo identiek mogelijk opgebouwd. De hierna volgende beschrijving geeft een algemene toelichting op de bestemmingen Gemengd - 1, Gemengd - 2, Gemengd - 3 en Wonen - 2. Het Stationsgebouw komt daarna afzonderlijk aan de orde, als de ontwikkellocaties ieder afzonderlijk worden toegelicht

Algemene opzet ontwikkellocaties (m.u.v. stationsgebouw)

Bouwen: bouwvlak, bouwhoogtes, gevellijnen, bvo

De bouwmogelijkheden worden in belangrijke mate bepaald door de op de verbeelding opgenomen bouwvlakken. Deze bepalen waar gebouwen gebouwd mogen worden en zijn gebaseerd op het Stedenbouwkundig Plan.

Omdat een bouwvlak enkel bepaalt waar gebouwen gebouwd mogen worden, maar niet hoe ze gebouwd moeten worden, zijn er daarnaast ook verplichte gevellijnen vastgelegd, waarmee de contouren van de gebouwen grotendeels bepaald zijn.

Daarnaast zijn er met betrekking tot het bouwen maximum hoogtematen (en in enkele gevallen ook minimum hoogtematen) vastgelegd op de verbeelding. Per ontwikkellocatie komen er meerdere hoogtematen voor, waarmee specifieke delen van een project ieder een eigen hoogte toebedeeld hebben gekregen. Zo hebben de torens (bij Leeuwenburg, vd Kunbuurt en Tooropgebouw) een toegesneden maximum bouwhoogte die afwijkt van overige delen van het project. Maar ook tussen andere delen van de projecten zijn hoogteverschillen vastgelegd, gebaseerd op de kaders die daarover zijn opgenomen in het Stedenbouwkundig Plan.

Het bouwvlak, de gevellijnen en de bouwhoogtes bepalen in grote mate de grenzen ten aanzien van de bouwmogelijkheden.

Overigens is voor ieder van de verschillende ontwikkellocaties een eigen peilmaat vastgelegd. Deze is dus bepalend voor het meten van de bouwhoogte en bijvoorbeeld ook voor het bepalen van wat ondergronds is. Met deze systematiek zijn de bouwhoogtes in absolute zin vastgelegd, doordat ze niet afhankelijk zijn van hoogteverschillen in het maaiveld. Een belangrijke uitzondering hierop vormen de bouwhoogten (voor de ontwikkellocaties) van de gebouwen, die op de verbeeld zijn weergegeven. Deze maten komen uit het Stedenbouwkundig Plan en zijn daarin bepaald ten opzichte van NAP. In de planregels is daarom specifiek bepaald dat deze maten niet vanaf het peil gemeten worden (dat voor ieder van de ontwikkellocaties anders is) maar ten opzichte van NAP.

Daarnaast is er per ontwikkellocatie ook een maximum bruto vloeroppervlak (bvo) vastgelegd, waarmee de massa van de nieuwbouw ook aan een maximumomvang is gebonden. In de regels zijn een aantal specifieke ruimten en functies benoemd die bij het bepalen van het bvo niet worden meegeteld . Dit zijn:

  • ruimten voor fiets- en scooterparkeren;
  • autoparkeren en technische ruimtes voor zover de bovenzijde van de vloer daarvan niet hoger ligt dan de peilmaat die in de regels per ontwikkellocatie is vastgelegd.

Met de bepaling over het autoparkeren wordt erop gestuurd dit zoveel als mogelijk ondergronds te brengen, doordat daarmee een grotere omvang aan bvo resteert voor het hoofdprogramma (wonen, kantoren, etc).

Ook ten aanzien van de torens zijn een aantal specifieke bepalingen opgenomen. Zo is bepaald dat sprake dient te zijn torens met een vierkante vorm. Omdat bij een vierkant de lengte exact gelijk moet zijn aan de breedte en het om bouwkundige redenen niet wenselijk is om dit zo letterlijk vast te leggen, is met een definitie voor het begrip 'vierkante vorm' enige marge geboden, waarbij toch de gewenste uitstraling behouden blijft. Dit maakt dat lengte en breedte iets van elkaar kunnen verschillen. Om verder te sturen op de omvang van de toren, is in de regels de vloeroppervlakte van de verdiepingsvloeren (in het torengedeelte) vastgelegd. Daarbij geldt dat loggia's worden gezien als balkons die inpandig (dus binnen de gevel) zijn gesitueerd. De oppervlakte van loggia's wordt daarom meegenomen in de berekening van de dit vloeroppervlak en maken daar dus onderdeel van uit. Uitkragende balkons (dus buiten de gevels) worden niet meegerekend en vallen dus buiten dit oppervlak. In geval van buitenruimtes die gedeeltelijk binnen de gevel en gedeeltelijk buiten de gevel vallen, wordt alleen de delen van deze buitenruimtes die binnen de gevel vallen meegenomen in de berekening van het oppervlak. Een verduidelijking van deze bepaling is in figuur 5.1 weergegeven.

verplicht

Figuur 5.1 Toelichting bij bepaling verdiepingsvloer van de toren

Met bovengenoemde kaders ligt de toekomstige bebouwing op hoofdlijnen vast en kan binnen deze kaders een passend bouwplan worden uitgewerkt per ontwikkellocatie.

Daarnaast is er ook in hoofdstuk 3 van de regels, waar de Algemene Regels zijn vastgelegd, nog een aantal regels dat hier specifiek wordt toegelicht omdat deze direct samenhangen met de ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betreft de volgende bepalingen:

  • Geluidhinder (25.4): met betrekking tot geluidhinder bij woningen en andere geluidgevoelige functies, zijn in dit artikel regels opgenomen over toe te passen maatregelen. Of en welke maatregelen toegepast moeten worden, is afhankelijk van de geluidbelasting op die locaties waar de woningen en andere geluidgevoelige functies in de uiteindelijke bouwplannen gesitueerd worden. De toe te passen maatregelen zijn daarom algemeen geformuleerd. Het vertrekpunt van de regeling is dat in beginsel alle woningen en geluidgevoelige functies (binnen een aangewezen geluidzone) van dove gevels worden voorzien, tenzij uit akoestisch onderzoek blijkt dat ter plaatse voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde (sub a).

    Gevels dienen eveneens als dove gevel gerealiseerd te worden indien de gecumuleerde geluidbelasting op de gevel meer dan 3 dB hoger ligt dan de hoogste maximaal toegestane ontheffingswaarde die ter plaatse van toepassing is (sub b).

    Voor woningen en andere geluidgevoelige functies waarbij een dove gevel wordt toegepast, geldt dat zij bovendien over een stille zijde dienen te beschikken (sub c). Dat geldt ook voor woningen zonder dove gevel maar waarvoor wel gebruik wordt gemaakt van de daarvoor vastgestelde hogere grenswaarden (sub d). In dat laatste geval beschikt het college echter over de mogelijkheid om van deze bepaling af te wijken in het kader van de omgevingsvergunning.
  • Ondergronds bouwen (25.5): met betrekking tot ondergronds bouwen is het uitgangspunt dat uitsluitend bestaande, ondergrondse bouwwerken zijn toegestaan. Dit artikel heeft een algemeen, ruimtelijk oogmerk en is bedoeld om functies in hoofdzaak bovengronds plaats te laten vinden. Van dit uitgangspunt kan door het bevoegd gezag onder voorwaarden worden afgeweken via de daarvoor opgenomen binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Het verbod op nieuwe ondergrondse bouwwerken is overigens niet van toepassing op de ontwikkellocaties binnen het plangebied. Op die locaties, die specifiek omschreven zijn in de betreffende bepaling, is een afwijkingsprocedure dus niet nodig. Overigens kan bij die ontwikkelingslocaties nog wel een afwijking nodig zijn van de bepaling die betrekking heeft op grondwaterneutraal bouwen. Die bepaling wordt hierna toegelicht.

    Een specifiek punt van aandacht is sub d van dit artikel. Daarin is bepaald dat ondergrondse bouwwerken worden meegeteld bij het bebouwingspercentage of te bebouwen oppervlak, voor die gedeelten waar ondergrondse bouwwerken tot buiten de bovengrondse gebouwen reiken. Gezien de formulering van deze bepaling, is die alleen daar relevant waar op de verbeelding en/of in de regels een maximum bebouwingspercetage of een maximum te bebouwen oppervlakte is geregeld. Dit is het geval wanneer slechts een deel van een bouwvlak bebouwd mag worden. De oppervlakte of het percentage waar hier op gedoeld wordt heeft betrekking op de footprint van een gebouw. Dit is bijvoorbeeld het geval bij Verkeer - 3, waar een maximum bebouwd oppervlak van 1.400 m2 is geregeld.

    Binnen de bestemmingen Gemengd - 1 t/m 3 en Wonen - 2 is daar geen sprake van. De bepaling van sub d is voor deze ontwikkellocaties dus niet relevant. In die bestemmingen komt wel het begrip BVO voor. Die regelt echter niet de oppervlakte van een gebouw, maar de massa, aangezien je daarmee de oppervlakte van de vloeren (verdiepingen) als totaal bij elkaar optelt. Hoewel hier de term 'oppervlakte' in terug komt, is dat dus niet de oppervlakte waar met 25.5.d op gedoeld wordt.
  • Grondwaterneutraal bouwen (25.6): deze regeling geldt voor het gehele plangebied, dus ook voor de ontwikkelingslocaties, en hanteert het uitgangspunt dat nieuwe ondergrondse (delen van) gebouwen waarvan de onderzijde van de vloer meer dan 0,5 m onder peil ligt niet zijn toegestaan. Deze regeling is, anders dan die over ondergronds bouwen, ingestoken vanuit hydrologisch oogpunt. Na het algemene verbod, kent deze bepaling een afwijkingsbevoegdheid om onder voorwaarden wel nieuwe ondergrondse (delen van) gebouwen toe te staan. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen plannen tot 300 m2 en met een maximum diepte van 4 m onder peil enerzijds, en plannen die deze maatvoeringen overschrijden. In het eerste geval wordt op basis van de gemeentelijke beleidsregel 'Grondwaterneutrale Kelders' beoordeeld of medewerking verleend kan worden. In het tweede geval zal hiervoor een hydrologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Op basis daarvan kan het bevoegd gezag alsnog medewerking verlenen.
  • Bestaand gebruik beneden peilniveau behorende bij aangrenzende bestemmingen (26.2): deze bepaling is opgenomen om bestaand gebruik dat onder peilniveau plaatsvindt ten dienste van aangrenzende bestemmingen, toe te blijven staan.

    Zonder deze bepaling zou voor bestaande, ondergrondse bouwwerken, uitsluitend het gebruik zijn toegestaan zoals opgenomen in de ter plaatse geldende bestemming. Er zijn echter een aantal situaties bekend waar ondergrondse ruimten doorlopen tot onder de naastgelegen bestemming. Gedacht kan worden aan een kelder van een gebouw, die doorloopt tot onder straatniveau waar de bestemming Verkeer - 1 geldt. In dat gedeelte zou de kelder dan uitsluitend gebruikt mogen worden voor gebruik dat passend is bij de bestemming Verkeer - 1. Om dit soort onbedoelde uitwerkingen van het plan te voorkomen, is een algemene gebruiksregel opgenomen waarmee ondergrondse bouwwerken gebruikt mogen blijven worden ten dienste van naastgelegen bestemmingen. Dit heeft uitsluitend betrekking op bestaande ondergrondse bouwwerken en ook uitsluitend op het bestaande gebruik dat daarin plaatsvindt.
  • Windhinder beperkende voorzieningen: in de afzonderlijke bestemmingen voor de ontwikkellocaties, is in de bestemmingsomschrijving de functie 'windhinderbeperkende voorzieningen' toegestaan. Daarmee zijn dergelijke voorzieningen binnen de ontwikkellocaties direct toegestaan voor zover voldaan wordt aan de bouwregels. Het kan daarentegen nodig blijken dat ook buiten deze bestemmingen, bijvoorbeeld in het openbaar gebied, windhinder beperkende maatregelen getroffen dienen te worden. Hoewel het belang van deze maatregelen duidelijk is, is in de openbare ruimte niet ieder bouwwerken zonder meer gewenst, gelet op zaken als positionering en omvang. Om die reden is voor windhinderbeperkende maatregelen buiten de ontwikkellocaties een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Hiermee heeft het bevoegd gezag zeggenschap over treffen van dergelijke voorzieningen in het openbaar gebied en kan dit vervolgens met een lichte procedure mogelijk worden gemaakt. De betreffende afwijkingsbevoegdheid maakt onderdeel uit van de bredere afwijkingsbevoegdheid die is opgenomen in 27.1.

Gebruik: Programma, bandbreedte en bvo-maten

Binnen de geboden bouwmogelijkheden die hierboven zijn beschreven, wordt er per ontwikkellocatie een maximum programma aan toegestane functies vastgelegd. De functies wonen en kantoren zijn in ieder van de ontwikkellocaties (m.u.v. stationsgebouw) toegestaan. Daarnaast zijn er uiteenlopende mogelijkheden voor de functies dienstverlening (in verschillende vormen), horeca (in verschillende vormen) en detailhandel vastgelegd. Dit houdt in dat sommige van deze functies bij de ene locatie wel en bij de andere locatie niet zijn toegestaan. Ook zijn er functies die alleen in bepaalde delen van een locatie toegestaan zijn, wat in dat geval op de verbeelding is vastgelegd met behulp van aanduidingen.

Voor ieder van deze functies is er ontwikkellocatie vastgelegd wat de maximum bvo-maat is. Daarbij wordt opgemerkt dat de som daarvan per ontwikkellocatie hoger ligt dan de maximum toegestane bvo-maat die voor de betreffende locatie als geheel geldt. Omdat het absolute maximum (in de bouwregels) niet overschreden mag worden, betekent dit dat er in de functies een zekere mate van schuifruimte ontstaat. Dit biedt de mogelijkheid om bij de daadwerkelijke realisatie en overigens ook daarna, functies tot op zekere hoogte met elkaar uit te wisselen, afhankelijk van de vraag die er op dat moment bestaat.

Maatwerk per ontwikkellocatie

AmstelVista - Gemengd - 1

De locatie AmstelVista is bestemd als Gemengd - 1, met mogelijkheden voor wonen, kantoren, dienstverlening en horeca van categorie III en IV. De locatie kent een verplichte gevellijn langs alle zijden van het bouwvlak, waar ten minste de onderste 5 m van het gebouw in gebouwd moet worden.

Voor de toren is aan de oostelijke zijde een vlak opgenomen met een toegestane bouwhoogte van 78 m, waarbinnen een toren is toegestaan met een oppervlakte van maximaal 650 m2 per verdiepingsvloer.

verplicht

Figuur 5.2 Uitsnede ontwikkellocatie AmstelVista

Leeuwenburg - Gemengd - 2

De locatie Leeuwenburg is bestemd als Gemengd - 2 en staat de functies wonen, kantoor en dienstverlening toe en daarnaast de functies detailhandel en horeca (categorie I, III en IV) binnen specifiek daarvoor opgenomen aanduidingen. Dit betreft een strook langs de stationsloper en langs het groen.

Het bouwvlak kent een verplichte gevellijn langs de gehele buitenrand en kent verschillende maximum bouwhoogtes. Aan de stationszijde bedraagt dit maximaal 70 m en aan noordwestzijde (langs de stationsloper) is een toren tot een hoogte van 136 m toegestaan. Wat uit deze figuur niet duidelijk wordt maar uit de digitale verbeelding wel, is dat de gevellijn een kleine afstand aanhoudt tot de bouvlakgrens. Deze marge bedraagt 50 cm. Hierover is in de gevels opgenomen dat de gevels van de begane grondlaag in of binnen de gevellijnen gebouwd dienen te worden, dus niet daarbuiten. Omdat het op de overige lagen nodig kan zijn om maatregelen aan de gevel te treffen, is daar niet de gevellijn maar het bouwvlak leidend waarmee dus enige extra ruimte geboden wordt.

Een bijzonderheid binnen de bestemming Gemengd - 2 is dat hier tot het moment dat van de nieuwe planologische mogelijkheden gebruik wordt gemaakt, ook nog gebruik kan worden gemaakt van de bestaande mogelijkheden uit het bestemmingsplan Omval. Hoewel voortzetting van het gebruik en het in stand houden van bebouwing ook via het overgangsrecht tot de mogelijkheden had behoord, valt niet uit te sluiten dat aan het bestaande gebouw nog ingrepen gedaan worden, in de periode voorafgaand aan de definitieve nieuwbouw. Om uit te sluiten dat een benodigde vergunning in dat geval niet passend is binnen de nieuwe bestemming Gemengd - 2, is bepaald dat hier getoetst kan worden aan de oorspronkelijke regels van bestemmingsplan Omval. Dit is vastgelegd in de specifieke gebruiksregels bij deze bestemming. Eén van de daarbij opgenomen voorwaarden is dat deze optie komt te vervallen, op het moment dat de nieuwbouw die op basis van dit nieuwe plan vergund wordt in gebruik wordt genomen. Zo wordt voorkomen dat er in juridische zin een combinatie van oud en nieuwe planologische mogelijkheden kan ontstaan.

Met de aanduiding 'parkeergarage' binnen het aangrenzende groen, bestaat de mogelijkheid om (vanuit de bestemming Gemengd - 2) een nieuwe parkeergarage aan te leggen.

verplichtFiguur 5.3 Uitsnede ontwikkellocatie Leeuwenburg

Tooropgebouw - Gemengd - 3

De locatie van het Tooropgebouw is bestemd als Gemengd - 3 waarbinnen de functies wonen, kantoor en maatschappelijke dienstverlening zijn toegestaan. Daarnaast zijn ter plaatse van specifieke aanduidingen langs de Spaklerweg de functies horeca (cat. III en IV) en zakelijke en consumentverzorgende dienstverlening toegestaan.

Langs de Spaklerweg en langs het groen aan de Amstelzijde zijn verplichte gevellijnen ingetekend en het vlak kent daarnaast diverse maximum hoogtematen die ruimte bieden voor twee afzonderlijke torens.

Een bijzonderheid binnen de bestemming Gemengd - 3 is dat het toegestane programma, en daarmee de bouwmassa, samenhangen met de sloop van het bankgebouw langs de Amstel. Wanneer dit gesloopt wordt, mag er binnen de bestemming Gemengd -3 een programma van 6.000 m2 meer worden gerealiseerd dan wanneer er geen sprake is van sloop. In de bouw- en gebruiksregels zijn daarom bepalingen voor beide varianten opgenomen.

Met de aanduiding 'parkeergarage' binnen Groen, wordt de mogelijkheid geboden om hier (vanuit de bestemming Gemengd - 3) een nieuwe parkeergarage te realiseren.

verplicht

Figuur 5.4 Uitsnede ontwikkellocatie Tooropgebouw (voormalig Delta Lloyd)

Van der Kunbuurt - Wonen - 2

De regeling voor de nieuwbouw ter plaatse van de Van der Kunbuurt kent een tweedeling. Enerzijds is er - vergelijkbaar met de andere ontwikkellocaties- sprake van duidelijke bouwvlakken met gevellijnen en hoogtematen. Hiermee zijn de mogelijkheden vastgelegd voor de bebouwing die in de nieuwe situatie de buitenrand van dit gebied gaat vormen. Daarbinnen zijn de functies wonen en maatschappelijke dienstverlening toegestaan en op verschillende, aangeduide locaties zijn ook de functies zakelijke dienstverlening, detailhandel en horeca (cat I, III, IV) toegestaan.

Het middengebied van deze ontwikkeling is globaler bestemd. Dit kan gezien worden als een vlek waar de exacte bebouwing nog ingetekend kan worden, zolang de daarvoor opgenomen bouwhoogte (min. 17,5 m - max. 25 m) niet overschreden worden. Ook dient er door dit gebied een langzaam verkeersverbinding gerealiseerd te worden, die tevens de entree tot de parkeergarage kan vormen.

verplichtFiguur 5.5 Uitsnede ontwikkellocatie vd Kunbuurt

Stationsgebouw - Verkeer - 3

Het nieuwe stationsgebouw aan de Amstelzijde is bestemd als Verkeer - 3 en heeft een bouwvlak gekregen en een maximum bouwhoogte van 10 m. Hier zijn verder geen verplichte rooilijnen vastgelegd, zodat de vormgeving en positionering van het gebouw niet aan een vaste belijning vastzitten. Wel geldt er een maximum bruto vloeroppervlak van 1.400 m2. Ten opzichte van de hoogtemaat van 10 m die op de verbeelding staat, is in de regels een uitzondering opgenomen zodat er op een beperkt deel van het gebouw een element tot 20 m hoogte kan worden geplaatst.

verplichtFiguur 5.6 Uitsnede ontwikkellocatie Stationsgebouw

Openbare ruimte

Groen

De bestemming Groen is van toepassing op de groen ingerichte en in te richten gronden in de openbare ruimte. De bestemming kent een grote mate van flexibiliteit.

Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de praktijk van alledag. Kleine veranderingen in de openbare ruimte hebben hierdoor niet gelijk een wijziging van de bestemming tot gevolg. Grote verharde oppervlakten zoals parkeerplaatsen en wegen voor autoverkeer zijn niet mogelijk binnen de bestemming “Groen”.

Uitgangspunt van de bestemming Groen is dat er beperkt ruimte is voor bouwmogelijkheden. Op specifieke locaties zijn met behulp van aanduidingen bestaande bouwmogelijkheden (bijvoorbeeld ten behoeve van overstekende luifels) op de verbeelding vastgelegd.

Voor twee nieuw te realiseren parkeergarages bij de locaties Leeuwenburg en Tooropgebouw zijn eveneens een specifieke aanduiding opgenomen.

Verkeer - 1 en Verkeer - 2

Alle gronden in de openbare ruimte van het plangebied die zijn gericht op de afwikkeling van verkeer of het verblijf van personen of voertuigen zijn bestemd als Verkeer - 1. Binnen de bestemming Verkeer – 1 zijn dan ook wegen, straten, pleinen, voet- en fietspaden, en parkeervoorzieningen toegestaan.

Het grote verschil tussen de bestemmingen Verkeer - 1 en Verkeer – 2 is dat in de bestemming Verkeer – 2 geen autoverkeer mogelijk is. Verder zijn er geen bijzondere bouwwerken in de bestemming aanwezig, zoals wel het geval is in de bestemming Verkeer - 1 waarin bijvoorbeeld luifels of een brugwachtershuisje toegestaan zijn.

5.2.2.2 Bestaande situatie     

Bedrijf - 1

De gronden van de bestaande brandweerkazerne in de noordzijde van het plangebied zijn bestemd voor een brandweerkazerne en bijbehorende activiteiten. Zo zijn parkeren, opslag en laad- en losactiviteiten toegestaan op het terrein rond de brandweerkazerne. Ondergronds parkeren is eveneens mogelijk onder de brandweerkazerne.

De brandweerkazerne mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd conform de aangegeven maatvoeringen van het bouwvlak en de maximale bouwhoogte. Daarnaast is voor de bestaande ondergrondse parkeergarage een regeling opgenomen. Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn aparte regelingen opgenomen voor de maximale bouwhoogten van lichtmasten en erfafscheidingen. Deze zijn respectievelijk 12 en 2,5 m. Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan met een maximale bouwhoogte van 3 m.

Bedrijf - 2

In het plangebied komen een tweetal grote nutsvoorzieningen voor. De grote nutsvoorziening bij de brandweerkazerne is een gelijkrichterstation voor de metrolijn. De warmtekrachtkoppeling en WKO bij de ingang van het Amstelplein voorzien in de stroomvoorziening van de grote kantoorgebouwen rond het Amstelplein, zoals de Rembrandttoren en de Breitnertoren. Daarnaast komen er veelvuldig kleine nutsvoorzieningen voor in het plangebied. Deze hebben ook de bestemming nutsvoorziening gekregen indien hun omvang groter is dan wat vergunningsvrij is toegestaan aan nutsvoorzieningen.

De nutsvoorzieningen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd en conform de ter plaatse aangegeven maximale bouwhoogte. Eventuele bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen een maximale bouwhoogte van 3 m hebben.

Centrum

De bestemming “Centrum” komt op twee locaties in het plangebied voor. Binnen deze bestemming zijn de functies detailhandel, dienstverlening en horeca mogelijk. Voor de functie horeca geldt dat horeca in brede zin is toegestaan conform de al geldende rechten. Bij horecagelegenheid Blooker is tevens een terras toegestaan.

Volumineuze detailhandel en opslag worden expliciet niet toegestaan binnen deze bestemming.

De gebouwen binnen de bestemming “Centrum” dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Daarbij zijn bestaande kelders en souterrains toegestaan. Voor erfafscheidingen geldt een maximale bouwhoogte van 1,5 m. Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan tot een maximale bouwhoogte van 3 m.

Horeca - 1

In de Amstel is de bestemming “Horeca - 1” aanwezig. Deze gronden bieden ruimte voor horeca in brede zin, waarbij de vestiging van een hotel is uitgesloten. In de bestaande situatie is op deze gronden een restaurant gevestigd. Voor de bereikbaarheid van de horeca is een aanduiding ‘ontsluiting’ opgenomen zodat de toegang van het restaurant gewaarborgd blijft.

Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd en dienen te voldoen aan de maximale bouwhoogte. Daarnaast geldt een maximaal bebouwingspercentage voor gebouwen (dus niet de steiger) van 35% en een maximaal vloeroppervlak van 450 m². Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen maximaal 2,5 m hoog worden gebouwd.

Horeca - 3

De bestemming “Horeca – 3” is van toepassing op het brugwachterhuisje bij de brug over de Weespertrekvaart. Binnen deze bestemming is het gebruik ten behoeve van één hotelkamer mogelijk.

Kantoor

Het plangebied wordt gekenmerkt door een veelvoud aan kantoorgebouwen. De bestemming “Kantoor” is dan ook een veel voorkomende bestemming. Binnen deze bestemming zijn kantoren mogelijk. Opvallend is dat onder de kantoren veel ondergrondse parkeergarages zijn gelegen. Deze parkeergarages zijn positief bestemd. Ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’ is het toegestaan te parkeren op straatniveau. De aanduiding ‘parkeerterrein’ is uitsluitend van toepassing op de gronden tussen de Westlandbank, de brandweerkazerne en het spoor.

Voor kantoren geldt dat gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd mogen worden met een maximale bouwhoogte conform de aangegeven maximale bouwhoogte. Bestaande kelders en souterrains zijn toegestaan.

Vlaggenmasten en reclamemasten mogen maximaal 6 m hoog zijn. Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen maximaal 2,5 m hoog zijn.

Sport

De als “Sport” bestemde gronden zijn bestemd voor de sportvoorzieningen van het roeicentrum Berlagebrug en de bijbehorende bouwwerken. Het overige deel van het roeicentrum is gelegen in de Berlagebrug en daardoor positief bestemd in de bestemming “Verkeer” door middel van een aanduiding ‘sport’.

Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan met een maximale bouwhoogte van 3 m. Vlaggenmasten vormen hierop een uitzondering en hebben een maximale bouwhoogte van 12 m. Gebouwen zijn niet toegestaan.

Tuin

De gronden die zijn bestemd als “Tuin” zijn tuinen in de gebruikelijke betekenis van het woord. Voetpaden, water en ondergrondse parkeervoorzieningen zijn eveneens toegestaan op deze gronden. Ter plaatse van het bijgebouw bij het Tooropgebouw en de twee bijgebouwen in de tuinen van de woningen aan de Weesperzijde zijn bouwvlakken opgenomen. De genoemde bijgebouwen zijn de enige gebouwen die binnen de bestemming “Tuin” zijn toegestaan.

Een bestaand ondergronds datacentre, behorende bij de bankvilla en vooralsnog als zodanig bestemd, kan bij ontwikkeling van de locatie worden omgevormd tot ondergrondse parkeergarage.

Erfafscheidingen voor de voorgevel mogen een maximale bouwhoogte van 1 m hebben. Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen een maximale bouwhoogte van 3 m hebben.

Water

Al het in het plangebied voorkomende oppervlaktewater met een functie voor de waterberging of de waterhuishouding is bestemd als “Water”. Het gaat in het plangebied om een tweetal waterlopen, namelijk de Amstel en de Ringvaart. Binnen deze bestemming zijn natuurlijke oevers en oeverbeschoeiingen mogelijk evenals andere voorzieningen voor de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging. Uiteraard mag het water gebruikt worden voor extensief recreatief medegebruik.

Ook binnen de bestemming “Water” worden de loopbruggen voor het restaurant in de Amstel mogelijk gemaakt door middel van de aanduiding ‘ontsluiting’. Ter hoogte van het roeicentrum in de Schollenbrug zijn twee aanduidingen ‘steiger’ opgenomen ten behoeve van steigers voor het roeicentrum. Deze steigers worden gebruikt bij het in- en uitstappen van de roeiboten.

Langs de oever van de Amstel zijn tevens aanduidingen ‘woonschepenligplaats’ ten behoeve van de daar gelegen woonboten opgenomen. De woonboten krijgen geen bestemming “Wonen”. Binnen de aanduidingen is aangegeven hoeveel woonboten hier maximaal zijn toegestaan. Daarbij zijn in de regels maximale maatvoeringen opgenomen voor de woonboten. Aan-huis-verbonden-beroepen en -bedrijven zijn toegestaan op woonboten conform dezelfde voorwaarden als bij woningen op vaste grond.

Binnen de bestemming “Water” mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m.

Er kan worden afgeweken van de gebruiksregels door middel van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid voor het aanleggen van aanlegsteigers in de Ringvaart. Afwijken kan onder enkele voorwaarden, namelijk dat advies van de waterbeheerder wordt ingewonnen, er geen significant nadelige effecten op het gebied van ecologie zich voordoen en indien aangetoond is dat de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden niet worden geschaad. De aanduiding ‘aanlegsteiger’ verschilt van de aanduiding ‘steiger’ die wordt gebruikt voor de steigers van het roeicentrum. Hiervoor is gekozen, omdat de steigers van het roeicentrum slechts korte tijd gebruikt worden voor het aanmeren van boten, terwijl de aanlegsteigers ook voor langere perioden gebruikt zouden kunnen gaan worden.

Het schrappen van een aanduiding ‘woonschepenligplaats’ en/of het wijzigen van het toegestane aantal woonschepen binnen een aanduidingsvlak is mogelijk door middel van een wijzigingsbevoegdheid. Dit is uitsluitend toegestaan als de betreffende woonboot/woonboten naar een andere ligplaats is/zijn verplaatst of de woonboot is verwijderd en wanneer er overeenstemming met de betreffende belanghebbende is bereikt over het verplaatsen/verwijderen van de woonboot/woonboten. Voor wat betreft het bereiken van overeenstemming met de desbetreffende eigenaar wordt uitgegaan van uitsluitend vrijwilligheid. Hierbij wordt het door Burgemeester en wethouders vastgestelde protocol voor aankopen, namelijk het 'Protocol definitieve verplaatsing woonboten Amsterdam', gehanteerd.

Wonen - 1

De bestaande woningen zijn bestemd als “Wonen - 1". Dit betreft uitsluitend appartementengebouwen. Binnen deze appartementengebouwen is wonen mogelijk evenals aan-huisverbonden beroepen en –bedrijven. Daarnaast zijn in de eerste bouwlaag andere functies mogelijk indien daarvoor de aanduiding ‘gemengd’ is opgenomen. Ten aanzien van de aan-huis-verbonden beroepen en –bedrijven is een maximale oppervlaktemaat opgenomen.

Veel van de appartementengebouwen beschikken over een ondergrondse parkeervoorziening. Dit bestemmingsplan maakt deze ondergrondse parkeervoorzieningen dan ook mogelijk.

De gebouwen zijn voorzien van een bouwvlak en een maximale bouwhoogte. Daarbij zijn bestaande kelders en souterrains toegestaan. Doordat er uitsluitend sprake is van appartementengebouwen in het plangebied zijn er strakke bouwvlakken om de bebouwing gelegd. Eventuele bestaande bijbehorende bouwwerken zijn daardoor in bestemming “Tuin” geregeld. Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde hebben een maximale bouwhoogte van 3 m. Ook wordt een bestaande onderdoorgang geregeld.

Waarde - Archeologie 1 en Waarde - Archeologie 2

Twee delen van het plangebied zijn aangemerkt als gebieden met een bepaalde archeologische waarde. Bouwactiviteiten kunnen die waarden verstoren, zodat deze activiteiten niet zonder meer zijn toegestaan in deze gebieden. Deze bescherming vindt plaats door middel van de dubbelbestemmingen “Waarde – Archeologie 1” en “Waarde – Archeologie 2”. Deze bestemmingen gelden primair aan de onderliggende bestemmingen.

In de gebieden waar een bepaalde archeologische waarde wordt verwacht, is een regime van toepassing. Indien bebouwing wordt gerealiseerd waarbij de diepte van het regime of de oppervlakte van het regime niet worden overschreden, kan de bebouwing zonder voorwaarden plaatsvinden. Indien er sprake is van overschrijding van de, in het regime, vastgelegde maximale diepte en maximale oppervlakte kunnen voorwaarden gesteld worden aan de omgevingsvergunning, zoals het treffen van technische maatregelen, het verplichten tot het doen van opgravingen of het instellen van begeleiding door een deskundige.

Waterstaat - Waterkering

Om het behoud van de waterkering van de Amstel en de Ringvaart te waarborgen is een dubbelbestemming “Waterstaat – Waterkering” opgenomen. Deze bestemming geldt primair aan de daar voorkomende overige bestemmingen. Deze dubbelbestemming heeft een signalerende functie. Voor (bouw)activiteiten binnen de waterkering is een watervergunning van Waternet vereist. In het kader van de verlening van de watervergunning vindt de afweging plaats of medewerking aan de (bouw)activiteit kan worden verleend.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid en participatie     

6.1 Participatie Stedenbouwkundig Plan     

De ambities van het gemeentebestuur voor het gebied Amstelstation – Amsteloever zijn vastgelegd in onder meer de Structuurvisie Amsterdam 2040 en Koers 2025, en uitgewerkt in de Principenota uit 2017 en in het Stedenbouwkundig Plan dat in 26 april 2021 is vastgesteld. De planvorming voor het gebied doet de gemeente in samenwerking met betrokken grond- en vastgoedeigenaren. Bewoners en andere belanghebbenden zijn in een vroeg stadium uitgenodigd om mee te denken over de plannen, met als uitgangspunt: hoe kunnen we de plannen met de kennis en inbreng van bewoners beter maken? Hierbij is het belangrijk dat meedenken niet slechts voor een klein groepje is weggelegd. Iedereen die wil, moet mee kunnen doen. De participatie is daarom opgezet volgens het zogenaamde harmonicamodel: eerst breed uitvragen, daarna in kleinere groepen verder werken aan de uitwerking van ideeën en thema's en deze vervolgens breed terugleggen. Op die manier zijn in het proces van de totstandkoming van het stedenbouwkundig plan meerdere participatiebijeenkomsten georganiseerd. Met bewoners, ondernemers en andere belanghebbenden is gesproken over de onderwerpen die in het gebied belangrijk voor hen zijn en hoe deze thema's meegenomen kunnen worden in de gebiedsontwikkeling Amstelstation-Amsteloever. Het ging daarbij om onderwerpen als leefbaarheid, het grote aantal fietsers door het gebied, hinderlijk ervaren geluid van kantoorinstallaties en brommers, de stenige omgeving, gevoelens van onveiligheid (te weinig toezicht op straat), de huidige kwaliteiten van het gebied en hoe het gebied ook in de toekomst aantrekkelijk te houden voor bewoners en gebruikers.

In de participatie benoemde onderwerpen en thema's hebben geleid tot het vormen, bijschaven, heronderzoeken en aanpassen van het uiteindelijke vastgestelde stedenbouwkundig plan. Enkele concrete aanpassingen zijn bijvoorbeeld:

  • Het creëren van rustige en levendige gebieden in het plangebied, bijvoorbeeld de levendige stadsplint langs de Leeuwenburg en het Rivierenplein met een ontmoetingsplek aan het water en de rustige groene inrichting langs de Amstel met groene drijvende eilanden zonder toegang naar het water te creëren;
  • De inrichting van het openbaar gebied met de verkeersstructuur, o.a. door behoud van de huidige plek van de 'verkeersknip' voor het autoverkeer, waardoor autoverkeer vanuit de Omval net als nu via de Treublaan wordt ontsloten;
  • De groene inrichting van de openbare ruimte voor een prettige en sociaal veilige leefomgeving, geluidsabsorptie, rainproof en als maatregel tegen hittestress;

De ambities uit het stedenbouwkundig plan worden nu juridisch-planologisch vastgelegd in dit bestemmingsplan.

6.2 Vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro     

Het voorontwerpbestemmingsplan is op 15 juni 2021 door de wethouder Van Doornick vrijgegeven voor wettelijk vooroverleg en advies. In kader van besluitvorming op het voorontwerp bestemmingplan is afgezien van participatie/inspraak omdat de wettelijke procedure voor een bestemmingsplan voorziet in het ter inzage leggen van een ontwerpbesluit voor eenieder.

Het concept ontwerpbestemmingsplan is verzonden aan diverse instanties; ook is het conceptontwerpplan binnen de gemeente ambtelijk voorgelegd. Van een aantal instanties is een advies ontvangen, namelijk van Liander, TenneT, de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland, ProRail, Provincie Noord-Holland, Waternet, en binnen de gemeente Amsterdam van Metro en Tram (MET), Monumenten en Archeologie (MenA) en Economische Zaken (Team Detailhandel).

Deze reacties zijn samengevat en voorzien van beantwoording in Bijlage 13. Naar aanleiding van deze adviezen is het ontwerpbestemmingsplan voor zover relevant aangepast.

6.3 Inspraak     

Op grond van de Algemene inspraakverordening (artikel 2, derde lid, onder a) is bepaald dat er geen inspraak wordt verleend, als het beleidsvoornemen bij of krachtens wettelijk voorschrift van inspraak is uitgesloten of al bij of krachtens wettelijk voorschrift in een openbare voorbereidingsprocedure is voorzien. De wet voorziet in een procedure om te komen tot vaststelling van een bestemmingsplan en in deze procedure is voorzien in een wettelijke voorbereidingsprocedure. Op grond van het voorgaande is op stedelijk niveau geen inspraak meer van toepassing op bestemmingsplannen. Er heeft derhalve geen inspraak plaatsgevonden op het conceptontwerp bestemmingsplan.

6.4 Ontwerpbestemmingsplan     

Het ontwerpbestemmingsplan en het ontwerpbesluit hogeren geluidswaarden, zijn voor de wettelijke termijn van 6 weken ter inzage gelegd. Deze periode liep van 25 januari 2022 tot en met 8 maart 2022.

Tijdens deze ter inzagelegging werd een informatieavond georganiseerd voor belangstellenden. Gedurende de periode van 6 weken was het voor eenieder mogelijk een zienswijzen op het plan in te dienen.

Er zijn 26 zienswijzen ontvangen. De gemeenteraad behandelt deze zienswijzen en de beantwoording daarvan bij de vaststelling van het bestemmingsplan. Daartoe is een Nota van beantwoording opgesteld, waarin de zienswijzen ieder afzonderlijk zijn behandeld en beantwoord, en waaruit ook blijkt op welke onderdelen de zienswijzen tot wijziging van het plan hebben geleid. Deze Nota van beantwoording is bij dit plan opgenomen als Bijlage 17.

6.5 Beheergroep     

Omdat het Stedenbouwkundig Plan voor gebied Amsteloever is vastgesteld, vinden momenteel de eerste voorbereidingen plaats voor de gefaseerde uitvoering van het plan. Tijdens de uitvoering moet het gebied leefbaar blijven. Het is daarom zaak de overlast te beperken en het gebied goed bereikbaar te houden en eventuele knelpunten op te lossen. In een periodiek bijeenkomende beheergroep willen we deze zaken bespreken met bewoners en gebruikers van het gebied. De beheergroep heeft daarbij een signalerende en adviserende rol.

Op woensdag 8 september heeft de gemeente Amsterdam de eerste beheergroep-bijeenkomst georganiseerd in de vorm van een wandelexcursie. Dit in verband met de Corona-regels. Ruim 20 deelnemers waren aanwezig om geïnformeerd te worden en mee te denken over knelpunten binnen de uitvoering en fasering. De deelnemers en organisatoren zijn aan de westzijde van het station samengekomen en van daaruit zijn verschillende zaken over de uitvoering en fasering besproken op verschillende plekken in het gebied (ditmaal bij de Ringdijk, Van der Kunstraat, Weesperzijde en Sparklerweg). In deze beheergroep komen geen ontwerpkeuzes ter tafel; voor ontwerpopgaven worden aparte participatierondes georganiseerd.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid     

Artikel 6.12 lid 2 Wet ruimtelijke ordening (hierna: 'Wro') bepaalt dat de gemeenteraad, als er sprake is van één of meerdere aangewezen bouwplannen, verplicht is een exploitatieplan vast te stellen. Wat als een aangewezen bouwplan moet worden aangemerkt, volgt uit artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat bepaalt dat het om de volgende bouwplannen gaat:

  1. de bouw van een of meer woningen;
  2. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  3. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1000 m² bruto-vloeroppervlakte of met een of meer woningen;
  4. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  5. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m² bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
  6. de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m² bruto-vloeroppervlakte.

Gelet op bovenstaande, moeten alle ontwikkellocaties die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen (Amstelvista, Van der Kunbuurt, Stationsgebouw, Leeuwenburg, het Tooropgebouw) als een aangewezen bouwplan worden gezien, waardoor bij het opstellen van dit bestemmingsplan de verplichting geldt tot het opstellen van een exploitatieplan, tenzij het kostenverhaal anders is geregeld. Voor de vijf genoemde ontwikkelingen wordt met ieder van de initiatiefnemende partijen een anterieure overeenkomst gesloten, waarmee het kostenverhaal voor de gemeente is afgedekt.

Voor de inrichting van de openbare ruimte is de gemeente zelf verantwoordelijk en hiervoor heeft zij een investeringsbesluit genomen. Dit investeringsbesluit is door de gemeenteraad van Amsterdam op 26 april 2021 genomen, tegelijkertijd met het vaststellen van het stedenbouwkundige plan.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het bestemmingsplan Amstelstation-Amsteloever als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0363.M2103BPGST-VG02 van de gemeente Amsterdam;

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Aanlegsteiger     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, te water dat vast met de wal is verbonden en/of door middel van palen met de grond is verbonden, dat wellicht door de gekozen constructie verticaal met het water/ getij beweegt, maar de eigenschap mist om in horizontale richting te verplaatsen, niet zijnde waterstaatkundige werken, bedoeld voor het aanleggen van vaartuigen, niet zijnde woonboten;

1.6 Afmeervoorziening     

een voorziening ten behoeve van het innemen van een ligplaats door een vaartuig, niet zijnde een woonboot;

1.7 Automatenhal     

iedere besloten ruimte waar meer dan twee speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld ten behoeve van het publiek;

1.8 Balkon     

een niet op de grond gelegen open uitbouw met balustrade;

1.9 Basement     

het onderste deel van een gebouw, gelegen boven peil, dat qua massa onderscheidend is van eventuele torens die daar bovenop zijn gerealiseerd.

1.10 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 Bed & Breakfast     

een bedrijf, dat met behoud van de woonfunctie door ten minste de hoofdbewoner in een woning wordt uitgeoefend en die voorziet in het verstrekken van nachtverblijf voor maximaal 4 personen voor korte tijd, waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten ondergeschikt is;

1.12 Bedrijf     

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.13 Bedrijfsvaartuig     

een niet varend drijvend bouwwerk ten behoeve van de uitoefening van enig beroep of bedrijf dan wel voor de uitoefening van sociaal en/of culturele activiteiten;

1.14 Begane grond     

de eerste volledige bouwlaag op of boven peil waarbij tevens begrepen een gedeeltelijke tussenvloer en/of entresol;

1.15 Beleidsregel Grondwaterneutrale Kelders     

beleidsregel Grondwaterneutrale Kelders Amsterdam vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders d.d. 7 september 2021, waarin de criteria zijn opgenomen waar aanvragen omgevingsvergunning voor kelders aan worden getoetst.

1.16 Belwinkel     

een voor publiek toegankelijke gelegenheid waar de hoofdactiviteit wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen;

1.17 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 Bestaand     

  1. voor bebouwing: legale bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, dan wel mag worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (of de Woningwet);
  2. voor gebruik: legaal gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan met de daarbij behorende gebruiksregels.

1.20 Bijbehorend bouwwerk     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak

1.21 Bijzondere bouwlaag     

kelders, souterrains, dakuitbouwen en kap;

1.22 Binnenschip     

een schip, hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor interlokaal dan wel internationaal bedrijfsmatig vervoer van goederen te water waarop de wet vervoer binnenvaart van toepassing is;

1.23 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.24 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak;

1.25 Bouwlaag     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd, bijzondere bouwlagen niet inbegrepen;

1.26 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.27 Bouwperceelgrens     

de grens van een bouwperceel;

1.28 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.29 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.30 Dakopbouw     

terugliggende bouwlaag die geplaatst wordt op een gedeelte van het onderliggende platte dak van een woning of woongebouw, ten behoeve van één of meer van de daaronder gelegen woningen, ter vergroting van de woonruimte;

1.31 Dakuitbouw     

een uitbouw van een (schijn)kap, waarbij de aansluiting van de uitbouw op het dakvlak onder de nok van het dak blijft;

1.32 Dakterrassen     

een buitenruimte op een plat dak met bijbehorende afrastering en vloerconstructie.

1.33 Deelauto     

een auto waarvan het gebruik wordt gedeeld door mensen en waarbij de auto wordt verhuurd door een speciaal daartoe opgezet bedrijf, dan wel een particulier deelauto-initiatief.

1.34 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren of het leveren van zaken aan in hoofdzaak personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.35 Dienstverlening     

een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verlenen van diensten, onder te verdelen in:

  1. consument verzorgende dienstverlening, zoals kapperszaken, schoonheidsinstituten, sportscholen;
  2. zakelijke dienstverlening, zoals fotostudio's, reisbureaus, makelaardijen, uitzendbureaus, banken, fietsverhuur en/of -reparatie;
  3. maatschappelijke dienstverlening; het verlenen van diensten op het gebied van gezondheidszorg, sociaal-cultureel, welzijn, woonzorg, kinderopvang, buitenschoolse opvang, onderwijs en educatie, sportcomplexen, religie, overheid en vergelijkbare gebieden, waaronder mede ondergeschikte nevenfuncties ten behoeve van de diensten worden begrepen.

met daarbij behorende ondergeschikte horeca.

1.36 Dove gevel     

Een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen een dak, zonder te openen delen en met een in de Wet geluidhinder bedoelde karakteristieke geluidswering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), of

Een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.

1.37 Drijvend bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang die drijft, die op de plaats van bestemming direct of indirect met de grond verbonden is en bedoeld is om ter plaatse te functioneren, met uitzondering van een schip als bedoeld in artikel 1, lid 7, van de Woningwet.

1.38 Fietsenstalling     

een voorziening ten behoeve van het stallen van fietsen, snorfietsen, bromfietsen en andere voertuigen waarvoor een maximum snelheid van ten hoogste 45 km/uur geldt.

1.39 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.40 Geluidgevoelige gebouwen     

geluidsgevoelige gebouwen en terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder.

1.41 Geluidgevoelige ruimte     

geluidsgevoelige ruimte zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.

1.42 Gemeentelijke hemelwaterverordening     

de gemeentelijke Hemelwaterverordening Amsterdam, zoals vastgesteld op 10 mei 2021 en in werking getreden op 11 mei 2021, of de rechtsopvolger daarvan.

1.43 Gemeentelijk parkeerbeleid     

het gemeentelijk parkeerbeleid van de gemeente Amsterdam zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen Auto (vastgesteld 8 juni 2017) en de Nota Parkeernormen Fiets en Scooter (vastgesteld 28 augustus 2017) of de rechtsopvolger(s) daarvan.

1.44 Geohydrologisch rapport     

het resultaat van een geohydrologisch onderzoek neergelegd in een rapport met daarin de eigenschappen en kenmerken van het grondwatersysteem op een bepaalde locatie. In het geohydrologisch rapport worden in ieder geval in beeld gebracht:

  • de bodemopbouw;
  • de doorlatendheid (k-waarde) van de bodem;
  • de grondwaterfluctuatie;
  • de grondwaterstroming;
  • de gevolgen voor het grondwatersysteem door de voorgenomen activiteit;
  • de mitigerende maatregelen om grondwaterneutraal te kunnen bouwen.

1.45 Gevel     

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen een dak, doch niet zijnde een dove gevel of een vliesgevel.

1.46 Gevelvlak     

een aaneengesloten gedeelte van de buitengevel (het van buitenaf zichtbare deel van de muur) van een gebouw, of bij een gedeeltelijke verspringende gevel, de denkbeeldige lijn langs de uiterste delen van de buitengevel.

1.47 Grondwaterneutraal bouwen     

het bouwen van een kelder waarbij de stand en stroming van het grondwater buiten het perceel waarop de kelder is geprojecteerd niet of nauwelijks veranderen, waar mogelijk zal verbeteren, en geen negatieve grondwatereffecten optreden. Tot negatieve effecten worden in ieder geval gerekend risico's op opbarsten van de deklaag, welvorming, grondwateroverlast en grondwateronderlast.

1.48 Hoofdgebouwen     

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.49 Hoogtescheidingslijn     

een op de verbeelding aangegeven lijn die de scheiding vormt tussen de gedeelten van een bouwvlak waarop verschillende hoogten zijn toegelaten;

1.50 Horeca     

  1. horeca I: een bedrijf of inrichting gericht op de verkoop van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, het verstrekken van alcoholvrije dranken en/of het verstrekken van consumptie-ijs, zoals een cafetaria, snackbar, shoarmazaken, lunchroom, koffie-theehuis of ijssalon;
  2. horeca IIa: een bedrijf of inrichting gericht op de verhuur van zalen aan gezelschappen, al dan niet in combinatie met het verstrekken van eten en drinken en/of een gelegenheid alleen toegankelijk voor leden, zoals een zalenverhuurbedrijf of sociëteit;
  3. horeca IIb: een bedrijf of inrichting welke de gelegenheid biedt om te dansen, zoals een dancing of discotheek;
  4. horeca III: een bedrijf of inrichting gericht op het verstrekken van sterke alcoholische dranken, zoals een café of bar;
  5. horeca IV: een bedrijf of inrichting gericht op het verstrekken van ter plaatse bereide maaltijden, inclusief (alcoholische) dranken, zoals een restaurant, eetcafé/lunchroom of bistro;
  6. horeca V: een bedrijf of inrichting gericht op het aanbieden van logies, zoals een hotel of pension;
  7. horeca C (culturele horeca): horeca bij culturele of sociaalmaatschappelijke instellingen met een meervoudige programmering, waarbij de cultuuruiting niet los kan worden gezien van de horecacomponent danwel bij culturele of sociaal-maatschappelijke instellingen die beschikken over een bijzonder pand of een bijzondere ruimte die kan worden verhuurd voor bijeenkomsten en feesten;

1.51 Huis gebonden beroep of bedrijf     

  1. aan huis verbonden beroep:

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend, waaronder niet wordt begrepen de uitoefening van detailhandel of consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten;

  1. aan huis verbonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Hiermee wordt wel een bed & breakfast, maar geen detailhandel of horeca bedoeld;

1.52 Huishouden     

één of meer personen die een gezamenlijke huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid.

1.53 Internetcafé     

een voor publiek toegankelijke gelegenheid waar de hoofdactiviteit wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot internet.

1.54 Kantoor     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten met een administratief karakter, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, inclusief het gebruik van vergaderzalen en ondergeschikte horeca.

1.55 Kap     

een bijzondere bouwlaag waarvan de dakconstructie bestaat uit ten minste één hellend dakvlak;

1.56 Kelder     

een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 0,5 meter boven het gemiddeld aangrenzend maaiveld is gelegen;

1.57 Langzaam verkeer     

verkeer dat zich te voet verplaatst of per fiets, snorfiets, bromfiets, of enig ander voertuig waarvoor een maximum snelheid van ten hoogste 45 km/uur geldt.

1.58 Ligplaats     

een plaats in het water bestemd of aangewezen om met een vaartuig of drijvend object af te meren;

1.59 Logies     

Het bedrijfsmatig aanbieden van recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan personen voor bepaalde tijd, anders dan in een woning en met dien verstande dat onder logies geen kamerverhuur valt;

1.60 Nutsvoorziening     

een voorziening ten behoeve van de waterhuishouding, de distributie van gas, water, warmte (waaronder ook WKO-installaties met bijbehorende waterregeneratievoorziening) en elektriciteit, de telecommunicatie, en openbaar vervoer, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, gemalen, telefooncellen, afvalinzamelingsvoorzieningen, zendmasten en oplaadpalen voor elektrisch vervoer.

1.61 Object     

een voorwerp of vaartuig dat in, op of boven het water is aangebracht of afgemeerd en dat niet behoort tot enig andere in dit hoofdstuk genoemde begripsbepaling;

1.62 Onderdoorgang     

een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke oppervlakte overdekt, bestaande uit een dakconstructie en twee wanden, waar geen gebouwen worden opgericht behoudens ten behoeve van de hoger opgaande bebouwing benodigde ondersteuningsconstructies.

1.63 Ondergeschikte horeca     

niet-zelfstandige horeca, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is, welke uitsluitend toegankelijk is via de hoofdfunctie en waarvan de openingstijden zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdfunctie.

1.64 Ondergronds     

onder het peil gelegen.

1.65 Passagiersvaartuig     

een bedrijfsvaartuig, hoofdzakelijk gebruikt voor of bestemd tot vervoer van personen, of om beschikbaar te worden gesteld aan een of meer personen ten behoeve van varende recreatie.

1.66 Peil     

  1. voor de volgende bestemmingen geldt het peil als volgt, tenzij in de regels expliciet anders is bepaald:
    1. Gemengd - 1: + 1,1 m NAP;
    2. Gemengd - 2: + 1 m NAP;
    3. Gemengd - 3:+ 0,4 m NAP;
    4. Wonen - 2, ter plaatse van 'specifieke bouwaanduiding – 1': + 2,2 m NAP;
    5. Wonen - 2, elders: + 0,7 m NAP;
    6. Verkeer - 3: + 1 m NAP;
  2. voor de overige bestemmingen, geldt het peil als volgt:
    1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of een tuin grenst: de hoogte van die weg of tuin ter plaatse van de hoofdtoegang van het gebouw;
    2. als in het water wordt gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil;
    3. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.67 Pleziervaartuig     

een schip, hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie.

1.68 SBR richtlijn deel B     

Meet- en beoordelingsrichtlijn trillingen van de Stichting Bouwresearch, deel B, Hinder voor personen in gebouwen, uitgave juli 2006.

1.69 Schijnkap     

kap waarvan de goothoogte aan de straatzijde lager is gelegen dan de goothoogte aan de niet-straatzijde;

1.70 Seksinrichting     

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin handelingen of vertoningen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

  1. een prostitutiebedrijf: een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen met anderen tegen een materiële vergoeding;
  2. erotisch getinte vermaaksfunctie: Een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische / pornografische aard, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een erotische videotheek, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, wel of niet in combinatie met elkaar;

1.71 Short stay     

het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan één huishouden voor een aaneensluitende periode van tenminste een week en maximaal zes maanden;

1.72 Smartshop     

een winkel waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door detailhandel in psychotrope stoffen;

1.73 Souterrain     

een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer onder het gemiddelde aangrenzende maaiveld is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,5 meter boven het gemiddeld aangrenzend maaiveld is gelegen;

1.74 Speelvoorzieningen     

speeltoestellen, maar ook de jeu de boule baan;

1.75 Sportschool     

een voorziening waar mensen tegen betaling, al dan niet met behulp van daarop gerichte apparatuur, al dan niet in groepsverband en al dan niet op muziek, aan de lichamelijke conditie werken door fitnesstraining, krachttraining of yoga, inclusief bijbehorende en ondergeschikte horeca.

1.76 Sportvoorziening     

een voorziening waarin de hoofdactiviteit bestaat uit het aanbieden van sportieve activiteiten voor mensen;

1.77 Stedenbouwkundig plan     

het Stedenbouwkundig Plan Amstelstation - Amsteloever zoals op 26 april 2021 vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam, dan wel de rechtsopvolger daarvan.

1.78 Steiger     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, te water die vast met de wal is verbonden en/of door middel van palen met de grond is verbonden, dat wellicht door de gekozen constructie verticaal met het water/ getij beweegt, maar de eigenschap mist om in horizontale richting te verplaatsen, niet zijnde waterstaatkundige werken, bedoeld voor het aanleggen van vaartuigen, niet zijnde woonboten.

1.79 Stille zijde     

Een (deel van een) gevel van een woning waar de geluidbelasting gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde of lager, met dien verstande dat sprake is van een stille zijde wanneer per ten minste één geluidgevoelige ruimte beschikt over een raam waar de geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde en dit raam over zodanige spuiventilatie beschikt dat voldaan wordt aan de desbetreffende eisen van het Bouwbesluit.

1.80 Toegangsvoorziening     

een bouwwerk dat een woonboot of bedrijfsvaartuig op de kortst mogelijke wijze vanaf de wal toegankelijk maakt;

1.81 Toren     

het gedeelte van een gebouw dat in hoogte onderscheidend is van het basement waarop deze is gerealiseerd.

1.82 Tramvoorzieningen     

voorzieningen ten behoeve van het tramverkeer, zoals rails, bovenleidingen, dienstgebouwen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van het tramverkeer;

1.83 Vaartuig     

een constructie die als vervoermiddel te water gebruikt wordt of gebruikt kan worden;

1.84 Verbeelding     

de verbeelding van het bestemmingsplan Amstelstation-Amsteloever bestaande uit de kaart NL.IMRO.0363.M2103BPGST-VG02.

1.85 Verordening op het binnenwater 2010     

de Verordening op het Binnenwater 2010, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan;

1.86 Vestigingsgrootte     

een gebouw waar een (dienstverlenend) bedrijf, detailhandel, dienstverlening, een kantoor of een horecabedrijf gevestigd is.

1.87 Vierkante vorm     

een verschijningsvorm die vierkant of min of meer vierkant is vormgegeven, waarbij de verhouding tussen lengte en breedte (of vice versa) kan variëren tussen 1:1 en 1:1,25.

1.88 Vliesgevel     

een bouwkundige constructie aangebracht aan de buitenzijde van een gevel met een geluidswerende functie ten behoeve van de betrokken gevel van het gebouw, waarbij de afstand tussen de vliesgevel en de gevel van het gebouw ten minste 0,5 meter bedraagt.

1.89 Volumineuze detailhandel     

detailhandelsbedrijven die vanwege de aard en omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling, zoals detailhandel in auto's, caravans, boten, keukens, sanitair, bouwmaterialen, tuinartikelen en woninginrichting;

1.90 Voorgevel     

de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.91 Warmtekrachtkoppeling     

gecombineerde, gelijktijdige productie van warmte en elektriciteit. Met de warmte die vrijkomt bij het verbranden van de brandstof wordt via een dynamo elektriciteit opgewekt;

1.92 Waterbeleidsregels     

de verschillende beleidsregels welke betrekking hebben op water en waarin toetsingscriteria ten aanzien van drijvende bouwwerken zijn opgenomen en welke vallen onder de werking van het besluit tot het aanpassen van de geldigheidstermijn van 14 stadsdeelregelingen d.d. 20 december 2017 van de gemeenteraad van Amsterdam (besluitno 383/1563) en diens rechtsopvolgers.

1.93 Waterstaatsdoeleinden     

voorzieningen ten behoeve van waterbeheersing en waterhuishouding in de ruimste zin;

1.94 Woonboot     

een vaartuig, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd tot woonverblijf;

1.95 Woonruimte     

besloten ruimte die, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden, alsmede standplaatsen.

1.96 Wonen     

het gebruik van een complex van ruimten voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden (met dien verstande dat groepswonen wordt beschouwd als één huishouden);

1.97 Woning     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden (met dien verstande dat groepswonen wordt beschouwd als één huishouden);

1.98 Zeer kwetsbare objecten     

gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:

  1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
  2. scholen;
  3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen.

Artikel 2 Wijze van meten     

2.1 De dakhelling     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 De inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 De breedte van een drijvend bouwwerk     

de afstand gemeten daar waar de constructie van het bouwwerk, inclusief loopranden, stootranden, dakranden, zeemranden, goten en vergelijkbare constructies, het breedst is. Ondergeschikte delen die buiten de constructie steken, zoals zwaarden, fenders en eenvoudige demontabele voorzieningen, worden niet meegerekend.

2.7 De hoogte van een drijvend bouwwerk     

de afstand gemeten vanaf het peil tot het hoogste punt van het bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte onderdelen, zoals masten, schoorstenen, antennes, mastkoker en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen, mits de maximale toegestane bouwhoogte voor de ondergeschikte onderdelen met niet meer dan een meter wordt overschreden. Deze beperking geldt niet voor masten.

2.8 De lengte van een drijvend bouwwerk     

de afstand gemeten daar waar de constructie van het bouwwerk, inclusief loopranden, stootranden, dakranden, zeemranden, goten en vergelijkbare constructies, het langst is. Ondergeschikte delen die buiten de constructie steken, zoals rondhouten, roerbladen en boegsprieten en eenvoudig demontabele voorzieningen, worden niet meegerekend.

2.9 Verticale bouwdiepte     

vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.

2.10 Bebouwingspercentage     

een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak of bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

2.11 Bruto vloeroppervlakte (bvo)     

de bruto vloeroppervlakte als bedoeld in NEN 2580.

2.12 Vloeroppervlak van een verdiepingsvloer     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Bedrijf - 1     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Bedrijf - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. brandweerkazerne

met de daarbij behorende:

  1. erven;
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. opslag;
  5. parkeervoorzieningen en in- en uitritten;
  6. laad- en losvoorzieningen;
  7. fiets- en voetpaden;
  8. groen;
  9. water;
  10. kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Algemeen     

Op en onder de in 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

3.2.2 Gebouwen     

Voor bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding maximale bouwhoogte is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 12 m1;
  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 2,5 m1;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m1.

Artikel 4 Bedrijf - 2     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Bedrijf - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. nutsvoorzieningen;
  2. een warmtekrachtkoppeling;

met de daarbij behorende:

  1. groen;
  2. kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Algemeen     

Op en onder de in 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

4.2.2 Gebouwen     

Voor bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding maximale bouwhoogte is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan;
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m1.

Artikel 5 Centrum     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ' Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. detailhandel;
  2. dienstverlening;
  3. kantoor, ter plaatse van de aanduiding kantoor;
  4. horeca in de categorieën I, IIa, III en IV;

met de daarbij behorende:

  1. nutsvoorzieningen;
  2. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  3. terrassen
  4. in- en uitritten;
  5. laad- en losvoorzieningen;
  6. fiets- en voetpaden;
  7. groen;
  8. water;

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Algemeen     

Op en onder de in 5.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

5.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding maximale bouwhoogte is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan;
  3. ter plaatse van de aanduiding maximale goothoogte is ten hoogste de aangegeven maximale goothoogte toegestaan.

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 1,5 m1;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m1.

5.3 Specifieke gebruiksregels     

5.3.1 Strijdig gebruik     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in 26.5.1, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. volumineuze detailhandel;
  2. opslag.

Artikel 6 Gemengd - 1     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Gemengd - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;
  2. kantoor;
  3. dienstverlening;
  4. horeca in de categorieën III en IV;
  5. ondergronds parkeren met bijbehorende in-en uitritten en ventilatieschachten;

met de daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. (ondergrondse) fietsenstallingen met bijbehorende in- en uitritten en ventilatieschachten;
  5. laad- en losvoorzieningen;
  6. voorzieningen gericht op het beperken van windhinder;
  7. fiets- en voetpaden;
  8. groen;
  9. water;
  10. kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw;
  11. dakterrassen.

6.2 Bouwregels     

Op en onder de in 6.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

6.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat de gevels van bovengrondse delen van gebouwen voor ten minste de eerste 5 m bouwhoogte in de op de verbeelding aangegeven 'gevellijn' worden gebouwd;
  2. het totale maximum bruto vloeroppervlak van gebouwen bedraagt 32.500 m2, met dien verstande dat de in 6.4.1 onder e genoemde bepalingen van toepassing zijn bij het bepalen van het bruto vloeroppervlak;
  3. ter plaatse van de aanduiding maximum bouwhoogte is ten hoogste de aangegeven maximum bouwhoogte toegestaan gemeten vanaf NAP;
  4. in afwijking van het bepaalde onder c, is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' voor ten hoogste 60% van de oppervlakte van dat vlak een bouwhoogte van ten hoogste 40 m toegestaan gemeten vanaf NAP;
  5. ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding waarmee een maximum bouwhoogte van 78 m gemeten vanaf NAP is toegestaan, geldt dat deze gronden bebouwd mogen worden met een toren met dien verstande dat het maximum vloeroppervlak van de verdiepingsvloeren die zich boven de bouwhoogte van 40 m gemeten vanaf NAP bevinden 650 m2 bedraagt;
  6. balkons zijn toegestaan vanaf een bouwhoogte van 4,5 m en onder de volgende voorwaarden:
    1. tot een bouwhoogte van 40 m gemeten vanaf NAP mogen zij maximaal 2,5 m buiten het betreffende gevelvlak reiken;
    2. vanaf een bouwhoogte van 40 m gemeten vanaf NAP mogen zij maximaal 1 m buiten het betreffende gevelvlak reiken;
  7. in afwijking van het bepaalde onder f, zijn balkons aan de zijde van de Rocketstraat toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    1. balkons mogen maximaal 1 m buiten het betreffende gevelvlak reiken;
    2. binnen de eerste 5 m vanuit het punt waar de buitenste gevels aan de Ringvaart en Rocketstraat elkaar kruisen, zijn balkons toegestaan vanaf een bouwhoogte van 4,5 m;
    3. voorbij de eerste 5 m als bedoeld onder 2, zijn balkons toegestaan vanaf een bouwhoogte van 20 m gemeten vanaf NAP ;
  8. de oppervlakte van balkons wordt niet meegerekend bij het vloeroppervlak van de verdiepingsvloeren van het torengedeelte als bedoeld onder e.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 12 m1;
  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 5 m1;
  3. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 1,5 m1;
  4. de bouwhoogte van voorzieningen gericht op het beperken van windhinder bedraagt maximaal 5 m1 ;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m1.

6.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.1 onder a voor zover het de eerst bouwlaag betreft en voor zover daarmee een verbetering in beeldkwaliteit en of gebruiks- en leefkwaliteit bereikt wordt, met dien verstande dat hierbij naar het oordeel van het bevoegd gezag geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de uitstraling als bedoeld in het stedenbouwkundig plan.

6.4 Specifieke gebruiksregels     

6.4.1 Specifieke gebruiksregels     

Ten aanzien van het gebruik gelden de volgende gebruiksregels:

  1. dienstverlening en horeca zijn uitsluitend toegestaan op de begane grond; de ondersteunende ruimtes ten behoeve van dit gebruik zijn mede toegestaan in het souterrain en in ondergrondse bebouwing;
  2. ten aanzien van wonen geldt dat het bruto vloeroppervlak minimaal 14.000 m2 en maximaal 17.500 m2 bedraagt;
  3. ten aanzien van kantoor geldt dat het bruto vloeroppervlak minimaal 14.000 m2 en maximaal 17.500 m2 bedraagt;
  4. ten aanzien van dienstverlening en horeca, geldt dat het bruto vloeroppervlak gezamenlijk maximaal 2.000 m2 bedraagt, met dien verstande dat tevens aan de volgende criteria voldaan dient te worden:

functie m2 bvo
horeca III, IV maximaal 1.000 m2 totaal
dienstverlening maximaal 2.000 m2 totaal

  1. in afwijking van het bepaalde in artikel 2.11, geldt ten aanzien van het bepalen van het aantal vierkante meters bvo dat de volgende ruimten als volgt worden meegerekend:
    1. ruimten voor fiets- en scooterparkeren worden niet meegerekend;
    2. ruimten voor autoparkeren, opslag, afvalvoorzieningen en technische ruimtes inclusief in- en uitritten, worden niet meegerekend voor zover de bovenzijde van de vloer daarvan niet hoger ligt dan + 1,1 m NAP;
  2. entree(s) voor autoparkeren dienen zich in de in Bijlage 1 weergegeven gevel(s) te bevinden.

6.4.2 Strijdig gebruik     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik van dakterrassen bij functies anders dan wonen of kantoren.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels     

6.5.1 Parkeervoorzieningen boven peil     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.4.1 onder e sub 2, om parkeergarages die tot boven +1,1 m NAP reiken niet mee te rekenen in de toegestane omvang aan bvo, indien hierbij naar het oordeel van het bevoegd gezag geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de opzet van het stedenbouwkundig plan, waarvoor ten minste voldaan dient te worden aan de volgende voorwaarden:

  1. de parkeergarage dient over minimaal 1 parkeerlaag onder + 1,1 m NAP te beschikken;
  2. de overschrijding mag maximaal 1 bouwlaag betreffen met een maximale hoogte van 3 meter;
  3. de overschrijding mag niet grenzen aan de openbare ruimte en niet zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte, wat geen betrekking heeft op de in-/uitrit van de parkeergarage.  

Artikel 7 Gemengd - 2     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Gemengd - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;
  2. kantoor;
  3. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  4. dienstverlening;
  5. horeca in de categorieën I, III en IV, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca';
  6. (ondergronds) parkeren met bijbehorende in-en uitritten en ventilatieschachten;

met de daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. (ondergrondse) fietsenstallingen met bijbehorende in- en uitritten;
  5. laad- en losvoorzieningen;
  6. voorzieningen gericht op het beperken van windhinder;
  7. fiets- en voetpaden;
  8. groen;
  9. water;
  10. kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw.
  11. dakterrassen.

7.2 Bouwregels     

Op en onder de in 7.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

7.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat de gevels van de begane grond in of achter de aanduiding 'gevellijn' gebouwd dienen te worden;
  2. het totale maximum bruto vloeroppervlak van gebouwen bedraagt 88.000 m2, met dien verstande dat de in 7.4.1 onder e genoemde bepalingen van toepassing zijn bij het bepalen van het bruto vloeroppervlak;
  3. ter plaatse van de aanduiding maximum bouwhoogte is ten hoogste de aangegeven maximum bouwhoogte toegestaan gemeten vanaf NAP;
  4. ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding waarmee een maximum bouwhoogte van 136 m gemeten vanaf NAP is toegestaan, geldt dat deze gronden bebouwd mogen worden met een vierkante toren met dien verstande dat:
    1. het maximum vloeroppervlak van de afzonderlijke verdiepingsvloeren in de toren 950 m2 bedraagt;
    2. tot ten hoogste 2/3 van de totale bouwhoogte gemeten vanaf NAP mag de toren aan één zijde worden uitgebreid - waardoor deze hier niet vierkant is - met dien verstande dat het maximum vloeroppervlak van de afzonderlijke verdiepingsvloeren in dit gedeelte van de toren 1.100 m2 bedraagt.
  5. balkons zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    1. tot een bouwhoogte van 40 m gemeten vanaf NAP mogen zij maximaal 2,5 m buiten het betreffende gevelvlak reiken;
    2. vanaf een bouwhoogte van 40 m gemeten vanaf NAP mogen zij maximaal 1 m buiten het betreffende gevelvlak reiken;
    3. de oppervlakte van balkons wordt niet meegerekend bij het vloeroppervlak van de verdiepingsvloeren van het torengedeelte als bedoeld in artikel 7.2.1 onder d.

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 12 m1;
  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 5 m1;
  3. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 1,5 m1;
  4. de bouwhoogte van voorzieningen gericht op het beperken van windhinder bedraagt maximaal 5 m1;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m1.

7.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2.1 onder a voor zover het de eerst bouwlaag betreft en voor zover daarmee een verbetering in beeldkwaliteit en of gebruiks- en leefkwaliteit bereikt wordt, met dien verstande dat hierbij naar het oordeel van het bevoegd gezag geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de uitstraling als bedoeld in het stedenbouwkundig plan.

7.4 Specifieke gebruiksregels     

7.4.1 Specifieke gebruiksregels     

Ten aanzien van het gebruik gelden de volgende gebruiksregels:

  1. consumentverzorgende dienstverlening, zakelijke dienstverlening, horeca en detailhandel zijn uitsluitend op de begane grond toegestaan; de ondersteunende ruimtes ten behoeve van dit gebruik zijn mede toegestaan in het souterrain en in ondergrondse bebouwing;
  2. ten aanzien van wonen geldt dat het bruto vloeroppervlak minimaal 10.000 m2 en maximaal 42.000 m2 bedraagt;
  3. ten aanzien van kantoor geldt dat het bruto vloeroppervlak minimaal 42.000 m2 en maximaal 75.000 m2 bedraagt;
  4. ten aanzien van detailhandel, dienstverlening en horeca geldt dat het bruto vloeroppervlak gezamenlijk minimaal 3.000 m2 en maximaal 4.500 m2 bedraagt, met dien verstande dat tevens aan de volgende criteria voldaan dient te worden:

functie m2 bvo
detailhandel maximaal 300 m2 per vestiging + maximaal 900 m2 totaal en met inachtname van het bepaalde in 26.3
zakelijke dienstverlening maximaal 300 m2 per vestiging
horeca I maximaal 100 m2 totaal
horeca III, IV maximaal 750 m2 per vestiging + maximaal 1.200 m2 totaal

  1. in afwijking van het bepaalde in artikel 2.11, geldt ten aanzien van het bepalen van het aantal vierkante meters bvo dat de volgende ruimten als volgt worden meegerekend:
    1. ruimten voor fiets- en scooterparkeren worden niet meegerekend;
    2. ruimten voor autoparkeren, opslag, afvalvoorzieningen en technische ruimtes inclusief in- en uitritten worden niet meegerekend voor zover de bovenzijde van de vloer daarvan niet hoger ligt dan + 1 m NAP of voor zover het een bestaande, ondergrondse ruimte betreft;
  2. de hoofdentrees(s) ten behoeve van de functie kantoor en de entree(s) voor autoparkeren dienen zich in de in Bijlage 3 weergegeven gevel(s) te bevinden.

7.4.2 Strijdig gebruik     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik van/voor:

  1. volumineuze detailhandel.
  2. dakterrassen bij functies anders dan wonen of kantoren.

7.4.3 Voortzetting bestaande planologische mogelijkheden     
  1. In aanvulling en deels in afwijking op het bepaalde in de overige bepalingen van dit Artikel, blijven ter plaatse van de gronden als bedoeld in Bijlage 2 de gebruiks- en bouwmogelijkheden van toepassing zoals vastgelegd in Bijlage 2.
  2. de onder a bedoelde gebruiks- en bouwmogelijkheden uit Bijlage 2 mogen uitsluitend worden toegepast tot het moment van ingebruikname van bebouwing binnen deze bestemming dat niet voldoet aan de gebruiks- en bouwmogelijkheden als bedoeld in dit lid Bijlage 2.
  3. op het moment dat de betreffende bebouwing in gebruik wordt genomen als bedoeld onder b, geldt als voorwaarde dat:
    1. het bestaande gebruik van gebouwen beëindigd dient te zijn, met uitzondering van die vormen van gebruik die op basis van lid 7.1 en met inachtname van het bepaalde in de overige subleden van lid 7.4 zijn toegestaan;
    2. bouwwerken die niet voldoen aan de bouwregels uit lid 7.2 gesloopt dienen te zijn;
    3. gronden met de bestemming Gemengd - 2 voor zover gelegen buiten het (nieuwe) bouwvlak als bedoeld in dit bestemmingsplan, binnen een jaar na ingebruikname van de bebouwing als openbaar gebied zijn ingericht;
  4. na het in gebruik nemen van de bebouwing als bedoeld onder b, is toepassing van de gebruiks- en bouwmogelijkheden als bedoeld in Bijlage 2 niet langer mogelijk.

7.5 Afwijken van de gebruiksregels     

7.5.1 Parkeervoorzieningen boven peil     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.4.1 onder e sub 2, om parkeergarages die tot boven +1 m NAP reiken niet mee te rekenen in de toegestane omvang aan bvo, indien hierbij naar het oordeel van het bevoegd gezag geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de opzet van het stedenbouwkundig plan, waarvoor ten minste voldaan dient te worden aan de volgende voorwaarden:

  1. de parkeergarage dient over minimaal 1 parkeerlaag onder + 1 m NAP te beschikken;
  2. de overschrijding mag maximaal 1 bouwlaag betreffen met een maximale hoogte van 3 meter;
  3. de overschrijding mag niet grenzen aan de openbare ruimte en niet zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte, wat geen betrekking heeft op de in-/uitrit van de parkeergarage.

 

Artikel 8 Gemengd - 3     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Gemengd - 3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;
  2. kantoor;
  3. zakelijke en consumentverzorgende dienstverlening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening - 1';
  4. maatschappelijke dienstverlening;
  5. horeca in de categorieën III en IV, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca';
  6. ondergronds parkeren met bijbehorende in-en uitritten en ventilatieschachten;

met de daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;overige zone - 1
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. (ondergrondse) fietsenstallingen met bijbehorende in- en uitritten;
  5. laad- en losvoorzieningen;
  6. voorzieningen gericht op het beperken van windhinder;
  7. fiets- en voetpaden;
  8. groen;
  9. water;
  10. kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw;
  11. dakterrassen.

8.2 Bouwregels     

Op en onder de in 8.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

8.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. de gevels van bovengrondse delen van gebouwen voor ten minste de eerste 10 m bouwhoogte in de op de verbeelding aangegeven 'gevellijn' worden gebouwd;
    2. gebouwen of delen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - 1' uitsluitend zijn toegestaan voor zover voldaan wordt aan het bepaalde in lid 8.4.3;
    3. het bouwen in de gevellijn als bedoeld onder 1 onderbroken mag worden ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' om ter plaatse een onderdoorgang te realiseren met een minimale hoogte van 10 m tussen maaiveld en bovengelegen bebouwing;
    4. het bouwen in de gevellijn als bedoeld onder 1 niet van toepassing is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkraging' indien daarmee een overkraging wordt gerealiseerd waarvan de hoogte tussen maaiveld en bovengelegen bebouwing minimaal 10 m bedraagt;
  2. het totale maximum bruto vloeroppervlak van gebouwen bedraagt 100.000 m2,  met dien verstande dat:
    1. het maximum bruto vloeroppervlak van gebouwen 106.000 m2 mag bedragen voor zover voldaan wordt aan het bepaalde in lid 8.4.3;
    2. de in 8.4.1 onder e genoemde bepalingen van toepassing zijn bij het bepalen van het bruto vloeroppervlak;
  3. ter plaatse van de aanduiding maximum bouwhoogte is ten hoogste de aangegeven maximum bouwhoogte toegestaan gemeten vanaf NAP;
  4. ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding waarmee een maximum bouwhoogte van 101,5 m gemeten vanaf NAP is toegestaan, geldt dat deze gronden bebouwd mogen worden met een vierkante toren met dien verstande dat:
    1. het maximum vloeroppervlak van de afzonderlijke verdiepingsvloeren in de toren 750 m2 bedraagt;
    2. tot ten hoogste 2/3 van de totale bouwhoogte gemeten vanaf NAP mag de toren aan één zijde worden uitgebreid - waardoor deze hier niet vierkant is - met dien verstande dat het maximum vloeroppervlak van de afzonderlijke verdiepingsvloeren in dit gedeelte van de toren 960 m2 bedraagt.
  5. ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding waarmee een maximum bouwhoogte van 126,5 m gemeten vanaf NAP is toegestaan, geldt dat deze gronden bebouwd mogen worden met een vierkante toren met dien verstande dat:
    1. het maximum vloeroppervlak van de afzonderlijke verdiepingsvloeren in de toren 850 m2 bedraagt;
    2. tot ten hoogste 2/3 van de totale bouwhoogte gemeten vanaf NAP mag de toren aan één zijde worden uitgebreid - waardoor deze hier niet vierkant is - met dien verstande dat het maximum vloeroppervlak van de afzonderlijke verdiepingsvloeren in dit gedeelte van de toren 1.000 m2 bedraagt.
  6. balkons zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    1. tot een bouwhoogte van 40 m gemeten vanaf NAP mogen zij maximaal 2,5 m buiten het betreffende gevelvlak reiken;
    2. vanaf een bouwhoogte van 40 m gemeten vanaf NAP mogen zij maximaal 1 m buiten het betreffende gevelvlak reiken;
    3. de oppervlakte van balkons wordt niet meegerekend bij het vloeroppervlak van de verdiepingsvloeren van het torengedeelte als bedoeld in artikel 8.2.1 onder d en e.

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 12 m1;
  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 5 m1;
  3. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 1,5 m1;
  4. de bouwhoogte van voorzieningen gericht op het beperken van windhinder bedraagt maximaal 5 m1 ;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m1.

8.2.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan aan bouwplannen binnen de bestemming ’Gemengd-3’ die leiden tot gebouwen met een grotere hoogte dan 30 meter bij omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, ter voorkoming van verslechtering van het bestaande windklimaat in de directe omgeving van het betreffende gebouw, nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en vormgeving van bouwwerken en het aanbrengen van bouwkundige voorzieningen, waaronder luifels. Het bevoegd gezag kan hiervoor van de aanvrager van de omgevingsvergunning verlangen een windhinderonderzoek over te leggen.

8.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.1 onder a voor zover het de eerst bouwlaag betreft en voor zover daarmee een verbetering in beeldkwaliteit en of gebruiks- en leefkwaliteit bereikt wordt, met dien verstande dat hierbij naar het oordeel van het bevoegd gezag geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de uitstraling als bedoeld in het stedenbouwkundig plan.

8.4 Specifieke gebruiksregels     

8.4.1 Specifieke gebruiksregels     

Ten aanzien van het gebruik gelden de volgende gebruiksregels:

  1. consumentverzorgende dienstverlening, zakelijke dienstverlening en horeca zijn uitsluitend op de begane grond toegestaan; de ondersteunende ruimtes ten behoeve van dit gebruik zijn mede toegestaan in het souterrain en in ondergrondse bebouwing;
  2. ten aanzien van wonen geldt dat het bruto vloeroppervlak minimaal 23.000 m2 en maximaal 58.000 m2 bedraagt, met uitzondering van de mogelijkheden als bedoeld in 8.2.1 sub b onder 1, waarbij in dat geval het bepaalde in 8.4.3 sub b van toepassing is;
  3. ten aanzien kantoor geldt dat het bruto vloeroppervlak minimaal 40.500 m2 en maximaal 74.000 m2 bedraagt, met uitzondering van de mogelijkheden als bedoeld in 8.2.1 sub b onder 1, waarbij in dat geval het bepaalde in 8.4.3 sub c van toepassing is;
  4. ten aanzien van dienstverlening en horeca geldt dat het bruto vloeroppervlak gezamenlijk minimaal 1.500 m2 en maximaal 3.000 m2 bedraagt, met dien verstande dat tevens aan de volgende criteria voldaan dient te worden:

functie m2 bvo
zakelijke dienstverlening maximaal 500 m2 per vestiging
horeca III, IV maximaal 500 m2 totaal

  1. in afwijking van het bepaalde in artikel 2.11, geldt ten aanzien van het bepalen van het aantal vierkante meters bvo dat de volgende ruimten als volgt worden meegerekend:
    1. ruimten voor fiets- en scooterparkeren worden niet meegerekend;
    2. ruimten voor autoparkeren, opslag, afvalvoorzieningen en technische ruimtes inclusief in- en uitritten, worden niet meegerekend voor zover de bovenzijde van de vloer daarvan niet hoger ligt dan + 0,4 m NAP of voor zover het een bestaande, ondergrondse ruimte betreft.

8.4.2 Strijdig gebruik     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik van/voor:

  1. volumineuze detailhandel.
  2. dakterrassen bij functies anders dan wonen of kantoren.

8.4.3 Voorwaardelijke verplichting sloop bankgebouw     

Ter plaatse van de aanduiding ’overige zone - 1‘ zijn gebouwen of delen van gebouwen toegestaan, waarbij geldt dat:

  1. het totale maximum bvo van gebouwen binnen het bouwvlak maximaal 106.000 m2 bedraagt (zoals bedoeld in lid 8.2.1 sub b onder 1);
  2. specifiek ten aanzien van wonen, zoals bedoeld in 8.4.1 sub b, het bvo minimaal 26.000 m2 en maximaal 61.000 m2 bedraagt; en,
  3. specifiek ten aanzien van kantoor, zoals bedoeld in lid 8.4.1 sub c, het bvo minimaal 42.000 m2 en maximaal 77.000 m2 bedraagt,

onder de voorwaarde dat:

  1. binnen vier jaar na het moment dat met gebruikmaking van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen van gebouwen of delen van gebouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is gestart met het bouwen, de bebouwing ter plaatse van de aanduiding ’overige zone - 2‘ feitelijk gesloopt is en blijft.

8.4.4 Voorwaarde voor gebruik overige zone - 1     

De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - 1’ mogen worden gebruikt ten dienste van de bestemming 'Gemengd - 3', onder de voorwaarde dat de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - 2’, gelegen binnen de bestemmingen 'Groen' en ‘Kantoor’, binnen twee jaar na de ingebruikname van de (delen van) gebouwen als bedoeld in artikel 8.4.3 zijn ingericht conform de bestemmingsregels van de bestemmingen ‘Groen’ of ‘Verkeer - 1

8.4.5 Voorwaardelijke verplichting sloop bebouwing ter plaatse van overige zone - 3     

Binnen de bestemming Gemengd - 3 is het uitoefenen van de functies als bedoeld in lid 8.1 in (delen van) gebouwen waarvoor na inwerkingtreding van dit bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het bouwen is verkregen, toegestaan onder de voorwaarde dat:

  1. bij ingebruikname van die (delen van) gebouwen, zijnde het moment dat één of meer van de toegelaten functies als bedoeld in lid 8.1 in gebruik wordt genomen, de bestaande gebouwen boven maaiveld ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - 3' gesloopt zijn en blijven;
  2. de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - 3', gelegen binnen de bestemmingen Groen binnen 2 jaar na de ingebruikname van (delen van) gebouwen als bedoeld onder a zijn ingericht conform de bestemmingsregels van de bestemming Groen, te beoordelen aan de hand van een vóór de ingebruikname door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurd inrichtingsplan.

8.5 Afwijken van de gebruiksregels     

8.5.1 Parkeervoorzieningen boven peil     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.4.1 onder e sub 2, om parkeergarages die tot boven +0,4 m NAP reiken niet mee te rekenen in de toegestane omvang aan bvo, indien hierbij naar het oordeel van het bevoegd gezag geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de opzet van het stedenbouwkundig plan, waarvoor ten minste voldaan dient te worden aan de volgende voorwaarden:

  1. de parkeergarage dient over minimaal 1 parkeerlaag onder + 0,4 m NAP te beschikken;
  2. de overschrijding mag maximaal 1 bouwlaag betreffen met een maximale hoogte van 3 meter;
  3. de overschrijding mag niet grenzen aan de openbare ruimte en niet zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte, wat geen betrekking heeft op de in-/uitrit van de parkeergarage.

Artikel 9 Groen     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ' Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groen;
  2. fiets- en/of voetpaden;
  3. sport- en speelvoorzieningen;
  4. water, waterstaatsdoeleinden en oevervoorzieningen;
  5. laden en lossen;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw;
  8. (horeca)terrassen;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' is een loopbrug als toegangsvoorziening toegestaan;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 2' is een passagierstunnel ten behoeve van het treinstation toegestaan;
  11. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding '- 3' is een luifel toegestaan;
  12. bovengronds parkeren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  13. ondergrondse parkeervoorzieningen;
  14. ter plaatse van de aanduiding 'fietsenstalling' tevens een ondergrondse fietsenstalling;
  15. Verkeer - 1 als bedoeld in Artikel 15, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - 2' en uitsluitend om invulling te geven aan de verplichting als bedoeld in lid 8.4.3 onder e.

9.2 Bouwregels     

Op en onder de in 9.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

9.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. met uitzondering van ondergrondse gebouwen en met uitzondering van bestaande toegangen naar ondergrondse parkeergarages, zijn gebouwen niet toegestaan.

9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 12 m;
  2. de bouwhoogte van luifels bedraagt minimaal 3 m1 en maximaal 8 m;
  3. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 1,2 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m;
  5. de gezamenlijke breedte van loopbruggen ter plaatse van de aanduidingen 'ontsluiting' bedraagt maximaal 5 m.

9.2.3 Bouwwerken ten behoeve van Verkeer - 1     

In afwijking van het bepaalde in lid 9.2.1 en 9.2.2, gelden voor het bouwen ten behoeve van de functie Verkeer - 1 als bedoeld in lid 9.1 onder o, de bouwregels als opgenomen in Artikel 15 Verkeer - 1.

9.3 Specifieke gebruiksregels     

9.3.1 Specifieke gebruiksregels     

Ten aanzien van het gebruik gelden de volgende regels:

  1. horecaterrassen als bedoeld in 9.1 onder h, zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van en aangrenzend aan horecavoorzieningen ter plaatse van de bestemmingen Gemengd - 2 en Gemengd - 3.

9.3.2 Fietsenstalling     

Ter plaatse van aanduiding 'fietsenstalling' is tevens een fietsverhuur en/of -reparatiebedrijf toegestaan.

9.3.3 Voortzetting bestaande planologische mogelijkheden     
  1. In aanvulling en deels in afwijking op het bepaalde in de overige bepalingen van dit artikel, blijven ter plaatse van de gronden als bedoeld in Bijlage 2 de gebruiks- en bouwmogelijkheden van toepassing zoals vastgelegd in Bijlage 2 en met inachtname van de regeling en voorwaarden als bedoeld in artikel 7.4.3.

Artikel 10 Horeca - 1     

10.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ' Horeca - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. horeca met categorie I, IIa, III en IV;

met de daarbij behorende:

  1. bestaande steigers ten behoeve van terrassen;
  2. terrassen;
  3. in- en uitritten;
  4. laad- en losvoorzieningen;
  5. water;
  6. kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw en geldautomaten;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' is een loopbrug als toegangsvoorziening toegestaan.

10.2 Bouwregels     

10.2.1 Algemeen     

Op en onder de in 10.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

10.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding maximale bouwhoogte is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan;
  3. het maximale bebouwingspercentage bedraagt 35%;
  4. het maximale brutovloeroppervlakte bedraagt 450 m2.
10.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van reclamemasten en/of vlaggenmasten bedraagt maximaal 6 m1;
  2. de bouwhoogte van terrasafscheidingen bedraagt maximaal 1,5 m1;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2,5 m1.

Artikel 11 Horeca - 3     

11.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ' Horeca - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. horeca met categorie V, met een maximum van 1 kamer.

met de daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. groen;
  4. water.

11.2 Bouwregels     

11.2.1 Algemeen     

Op en onder de in 11.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

11.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding maximale bouwhoogte is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan.
11.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m1.

Artikel 12 Kantoor     

12.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. kantoren;
  2. bovengronds parkeren uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  3. Groen als bedoeld in Artikel 9 en Verkeer - 1 als bedoeld in Artikel 15, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - 2' en uitsluitend om invulling te geven aan de verplichting als bedoeld in lid 8.4.3 onder e;

met de daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. ondergrondse parkeervoorzieningen;
  5. in- en uitritten;
  6. laad- en losvoorzieningen;
  7. fiets- en voetpaden;
  8. groen;
  9. water;
  10. kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw.
  11. dakterrassen.

12.2 Bouwregels     

Op en onder de in 12.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

12.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding maximale bouwhoogte is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan.
12.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van reclame masten en/of vlaggenmasten bedraagt maximaal 6 m1;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m1.

12.2.3 Bouwwerken ten behoeve van Groen en Verkeer     

In afwijking van het bepaalde in lid 12.2.1 en 12.2.2, gelden voor het bouwen ten behoeve van de functies Groen en Verkeer - 1 als bedoeld in lid 12.1 onder c, de bouwregels als opgenomen in Artikel 9 Groen en Artikel 15 Verkeer - 1.

Artikel 13 Sport     

13.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. sportvoorzieningen;

en de daarbij behorende:

  1. bijbehorende bouwwerken;
  2. steigers;
  3. water;
  4. kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw.

13.2 Bouwregels     

13.2.1 Algemeen     

Op en onder de in 13.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 12 m1;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 1,5 m1.

Artikel 14 Tuin     

14.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ' Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen;
  2. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding '- 3' is een luifel toegestaan;
  3. ondergrondse parkeervoorzieningen;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor - datacenter-archiefruimte': een ondergronds(e) datacenter en/of archiefruimte;

met de daarbij behorende:

  1. groenvoorzieningen;
  2. voetpaden;
  3. in- en uitgangen voor ondergrondse parkeervoorzieningen
  4. water;
  5. bijbehorende bouwwerken.

14.2 Bouwregels     

14.2.1 Algemeen     

Op en onder de in 14.1 genoemde gronden mogen uitsluitend de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de aangrenzende bestemmingen;
  3. ondergrondse parkeervoorzieningen.

14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van luifels bedraagt minimaal 3 m1 en maximaal 8 m1;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m1.

14.2.3 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend achter de achtergevel van het direct aangrenzende hoofdgebouw binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding maximale bouwhoogte is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan;
  3. in afwijking van het bepaalde onder b geldt dat indien de afmetingen van bestaande bijbehorende bouwwerken groter zijn dan de hiervoor genoemde afmetingen, de afmetingen van bestaande bijbehorende bouwwerken de maximale afmetingen zijn.

Artikel 15 Verkeer - 1     

15.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten en pleinen;
  2. fiets- en voetpaden;
  3. laden en lossen;
  4. (horeca)terrassen
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 1' is een trambaan met bijbehorende voorzieningen toegestaan;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'sport' is een roeicentrum toegestaan met bijbehorende ondergeschikte horeca;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'brug' is een brug toegestaan;
  8. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding '- 3' is een luifel toegestaan;
  9. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding '- 4' is een windscherm toegestaan;

en de daarbij behorende:

  1. nutsvoorzieningen;
  2. brugwachtershuisjes;
  3. groen;
  4. water;
  5. laad- en losvoorzieningen;
  6. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  7. in- en uitritten;
  8. speelvoorzieningen;
  9. kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw.

15.2 Bouwregels     

15.2.1 Algemeen     

Op en onder de in 15.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

15.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding maximale bouwhoogte is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan.
15.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 12 m1;
  2. de bouwhoogte van tramvoorzieningen bedraagt maximaal 8 m1;
  3. de bouwhoogte van luifels bedraagt minimaal 3 m1 en maximaal 8 m1;
  4. de bouwhoogte van windschermen en overige schermen bedraagt maximaal 5 m1;
  5. de bouwhoogte van fietsenstallingen bedraagt maximaal 4 m1;
  6. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m1.

15.3 Specifieke gebruiksregel     

15.3.1 Ondergeschikte horeca     

Voor de ondergeschikte horeca, zoals bedoeld in 15.1, onder f, geldt dat maximaal 10% van de inpandige oppervlakte van het roeicentrum gebruikt mag worden voor ondergeschikte horeca in de categorie I en III.

Artikel 16 Verkeer - 2     

16.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. pleinen;
  2. fiets- en voetpaden;
  3. laden en lossen;
  4. (horeca)terrassen,
  5. ondergrondse parkeervoorzieningen;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 3': uitsluitend een verdiepte, onoverdekte parkeervoorziening;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'fietsenstalling' tevens een ondergrondse fietsenstalling met bijbehorende in- en uitritten;

en de daarbij behorende:

  1. nutsvoorzieningen;
  2. groen;
  3. water;
  4. laad- en losvoorzieningen;
  5. in- en uitgangen van ondergrondse parkeergarages;
  6. sport- en speelvoorzieningen;
  7. kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw.

16.2 Bouwregels     

16.2.1 Algemeen     

Op en onder de in 16.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

16.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen zijn niet toegestaan met uitzondering van:
    1. ondergrondse gebouwen;
    2. in- en uitgangen voor ondergrondse (fiets-)parkeergarages,

16.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 12 m1;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m1;

16.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.2.2 onder a om de verdiepte parkeervoorziening ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 3' door middel van afdekking geheel of gedeeltelijk te wijzigen in een parkeergarage c.q. overdekte parkeervoorziening, al dan niet met entreeruimtes en/of technische ruimtes ten behoeve van de aangrenzende bestemmingen, met inachtneming van het volgende:

  1. het nieuwe maaiveld op de aan te leggen afdekking dient naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate aan te sluiten bij het omliggend maaiveld om conform de bestemming Verkeer - 2 gebruikt te worden door voetgangers en fietsers.
  2. entreeruimtes en technische ruimtes ten behoeve van aangrenzende bestemmingen dienen geheel gelegen te zijn onder de afdekking.

16.4 Specifieke gebruiksregels     

16.4.1 Specifieke vorm van verkeer - 3     

De verdiepte, onoverdekte parkeervoorziening als bedoeld in lid 16.1 onder f ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 3' dient dusdanig te zijn vormgegeven dat de parkeervoorziening aan tenminste 2 zijden lager ligt dan het aangrenzende maaiveld.

16.4.2 Fietsenstalling     

Ter plaatse van aanduiding 'fietsenstalling' is tevens een fietsverhuur en/of -reparatiebedrijf toegestaan.

16.4.3 Voortzetting bestaande planologische mogelijkheden     
  1. In aanvulling en deels in afwijking op het bepaalde in de overige bepalingen van dit artikel, blijven ter plaatse van de gronden als bedoeld in Bijlage 2 de gebruiks- en bouwmogelijkheden van toepassing zoals vastgelegd in Bijlage 2 en met inachtname van de regeling en voorwaarden als bedoeld in artikel 7.4.3.

16.5 Afwijken van de gebruiksregels     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.1 onder f en 16.4.1 om de verdiepte parkeervoorziening ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 3' door middel van afdekking geheel of gedeeltelijk te wijzigen in een parkeergarage c.q. overdekte parkeervoorziening, al dan niet met entreeruimtes en/of technische ruimtes ten behoeve van de aangrenzende bestemmingen, met inachtneming van de voorwaarden als genoemd in 16.3.

Artikel 17 Verkeer - 3     

17.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Verkeer - 3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een stationsgebouw, met de daarbij behorende voorzieningen zoals wachtruimten, loketten, kantoorruimte en spoorwegvoorzieningen;
  2. detailhandel;
  3. horeca categorie I;
  4. laden en lossen;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'fietsenstalling' tevens een ondergrondse fietsenstalling met bijbehorende in- en uitritten;

met de daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. laad- en losvoorzieningen;
  5. fiets- en voetpaden;
  6. groen;
  7. water;
  8. kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw.

17.2 Bouwregels     

Op en onder de in 17.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

17.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. het totale bruto vloeroppervlak van gebouwen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum oppervlak' aangegeven oppervlak;
  3. ter plaatse van de aanduiding maximum bouwhoogte is ten hoogste de aangegeven maximum bouwhoogte toegestaan gemeten vanaf NAP;
  4. in afwijking van het bepaalde onder c, is een hoogteaccent met een maximum bouwhoogte van 20 m toegestaan gemeten vanaf NAP, over een oppervlakte van maximaal 5 m2.

17.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 12 m1;
  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 5 m1;
  3. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 1,5 m1;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m1.

17.3 Specifieke gebruiksregels     

17.3.1 Specifieke gebruiksregels     
  1. ten aanzien van de in lid 17.1 onder b en c bedoelde functies, geldt dat het netto verkoopvloeroppervlak gezamenlijk maximaal 300 m2 bedraagt;
  2. ten aanzien van horeca geldt dat het bruto vloeroppervlak per vestiging maximaal 100 m2 bedraagt.
17.3.2 Fietsenstalling     

Ter plaatse van aanduiding 'fietsenstalling' is tevens een fietsverhuur en/of -reparatiebedrijf toegestaan.

17.3.3 Strijdig gebruik     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. volumineuze detailhandel.

Artikel 18 Water     

18.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water;
  2. natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen;
  3. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' is een loopbrug als toegangsvoorziening toegestaan;
  5. kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw;
  6. extensief recreatief medegebruik;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - steiger' is een steiger toegestaan;
  8. ligplaatsen van woonboten en aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats';
  9. ligplaatsen van bedrijfsvaartuigen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - ligplaats bedrijfsvaartuig';
  10. afmeervoorzieningen en toegangsvoorzieningen voor woonboten.

18.2 Bouwregels     

18.2.1 Algemeen     

Op en onder de in 18.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

18.2.2 Drijvende bouwwerken     

Voor het bouwen van drijvende bouwwerken, gelden de volgende regels:

  1. drijvende bouwwerken zijn toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'woonschepenligplaats' en 'specifieke vorm van water - ligplaats bedrijfsvaartuig';
  2. de bouwhoogte, lengte en breedte van een drijvend bouwwerk, bedragen maximaal de maximale maatvoering uit de waterbeleidsregels voor zover die van toepassing en anders de bestaande bouwhoogte, lengte en breedte van het drijvend bouwwerk zoals die kan worden afgeluid uit de ligplaatsvergunning, vervangingsvergunning of verbouwingsvergunning zoals deze voor een woonboot of voor een bedrijfsvaartuig vóór 1 januari 2018 op grond van de Verordening op het Binnenwater 2010 is verleend;
  3. de onderlinge afstand tussen de voor- en achterzijden van drijvende bouwwerken en/of schepen als bedoeld in artikel 1, lid 7 van de Woningwet bedraagt tenminste 2 meter, tenzij de bestaande afstand kleiner is, in dat geval geldt die kleinere afstand;
  4. bij het verbouwen en vervangen van drijvende bouwwerken dient de daartoe geldende voorschriften omtrent specifieke en beperkende maatvoeringen uit de waterbeleidsregels in acht te worden genomen;
  5. het maximaal aantal drijvende bouwwerken dat mag worden opgericht is gelijk aan het maximaal aantal genoemde ligplaatsen als bedoeld in 18.5.2 respectievelijk 18.5.3, met dien verstande dat indien ter plaatse een ligplaats wordt ingenomen door een schip als bedoeld in artikel 1, lid 7, van de Woningwet met een ligplaatsvergunning op grond van de Verordening op het Binnenwater, het aantal ligplaatsen niet kan toenemen.
  6. Het aantal ligplaatsen als bedoeld onder e kan evenmin toenemen indien drijvende bouwwerken of schepen in de zin van artikel, 1 lid 7, van de Woningwet met een ligplaatsvergunning tijdelijk verplaatst zijn, wegens:
    1. werkzaamheden aan het drijvende bouwwerk of het schip;
    2. werkzaamheden in het water en/ of de kade ter plaatse van de locatie waarvoor de omgevingsvergunning of de ligplaatsvergunning geldt;
    3. evenementen die tijdelijke verplaatsing noodzakelijk maken.

18.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m;
  2. de gezamenlijke breedte van loopbruggen ter plaatse van de aanduidingen 'ontsluiting' bedraagt maximaal 5 m;
  3. de afstand tussen een trappartij ten behoeve van extensief recreatief medegebruik als bedoeld in 18.1 onder f, en een woonboot bedraagt minimaal 11 m.

18.3 Nadere eisen     

Bij omgevingsvergunning kunnen nadere eisen gesteld worden aan de situering en afmetingen van drijvende bouwwerken indien dit noodzakelijk is vanwege:

  1. de veiligheid op het water;
  2. de cultuurhistorische omgevingswaarden;
  3. de ruimtelijke structuur in de zin van zichtassen;
  4. zichtlijnen en open ruimten.

Met nadere eisen wordt gedoeld op de eisen zoals opgenomen in de vastgestelde waterbeleidsregels welke van toepassing zijn op het betreffende gebied op het moment van de aanvraag tot omgevingsvergunning.

18.4 Afwijken van de bouwregels     

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 18.2.2 onder c mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. het drijvende bouwwerk is niet hoger dan 2 meter;
  2. het drijvende bouwwerk is gelegen naast een schip als bedoeld in artikel 1, lid 7, van de Woningwet.

18.5 Specifieke gebruiksregels     

18.5.1 Verbod     

Als verboden gebruik als bedoeld in 26.5.1 van deze regels wordt in ieder geval aangemerkt het gebruik van de in 18.1 genoemde gronden als ligplaats voor woonboten, passagiersvaartuigen, bedrijfsvaartuigen en objecten, met uitzondering van de op grond van 18.1 onder h en i toegestane ligplaatsen voor woonboten en bedrijsfvaartuigen.

18.5.2 Woonboten     

Ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats' geldt een maximum aantal ligplaatsen voor woonboten zoals met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangeduid.

18.5.3 Bedrijfsvaartuig     

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - ligplaats bedrijfsvaartuig' geldt een maximum van 2 ligplaatsen voor bedrijfsvaartuigen.

18.6 Afwijken van de gebruiksregels     

18.6.1 Steigers     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 18.5.1 voor de aanleg van steigers ter plaatse van de aanduiding 'aanlegsteiger', onder de voorwaarden dat:

  1. aangetoond kan worden dat de belangen van de eigenaren en gebruikers van de omliggende gronden niet worden geschaad;
  2. vooraf een schriftelijk advies is ingewonnen bij de waterbeheerder;
  3. uit onderzoek blijkt dat de realisatie geen significant nadelige gevolgen heeft voor de ecologie.
18.6.2 Terras woonboten     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 18.1 voor de realisatie van een terras bij een woonboot, onder de volgende voorwaarden:

  1. maximaal 1 terras;
  2. maximaal 2 m breed;
  3. maximaal 5 m lang;
  4. uitsluitend gesitueerd tussen wal en woonboot;
  5. in afwijking van het bepaalde onder d, mogen in de gebieden Groene Staart, Omval en Overamstel/Weespertrekvaart als bedoeld in de beleidsnotitie 'Woonboten en oevergebruik' van het Stadsdeel Oost, terrassen aan de waterzijde worden gerealiseerd onder de volgende voorwaarden:
    1. het bedoelde terras is uitsluitend toegestaan indien geen oevergebruik is toegestaan;
    2. het bedoelde terras is maximale breedte 2 m, overeenkomstig het bepaalde onder b sub b;
    3. de maximale lengte van het terras is in afwijking van het bepaalde onder c gelijk aan de lengte van de woonark uit de geldende ligplaatsvergunning;
    4. het bedoelde terras is niet spijker- en nagelvast verbonden met de woonboot.
  6. het terras steekt niet voorbij de woonboot.

18.7 Wijzigingsbevoegdheid     

18.7.1 Wijzigen ligplaatsen en aantallen woonschepen     
  1. Het bevoegd gezag is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, en al dan niet in combinatie:
    1. de aanduiding 'woonschepenligplaats' te verplaatsen en/of te verkleinen;
    2. de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' te verplaatsen en/of te verkleinen;
  2. van de bevoegdheid als bedoeld onder a kan uitsluitend gebruik worden gemaakt, voor zover:
    1. dit bijdraagt aan het beter zichtbaar maken van de Amstel vanaf de oever;
    2. de betreffende woonboot dan wel woonboten naar een andere ligplaats is/zijn verplaatst;
    3. dat er overeenstemming met de betreffende eigenaar is bereikt over het verplaatsen / verwijderen van de woonboot.
18.7.2 Aanwijzen aanlegsteiger     

Het bevoegd gezag is bevoegd om ter plaatse van de aanduiding 'aanlegsteiger' één of meer aanlegsteigers mogelijk te maken, onder de voorwaarden dat:

  1. aangetoond kan worden dat de belangen van de eigenaren en gebruikers van de omliggende gronden niet worden geschaad;
  2. vooraf een schriftelijk advies is ingewonnen bij de waterbeheerder;
  3. uit onderzoek blijkt dat de realisatie geen significant nadelige gevolgen heeft voor de ecologie.

Artikel 19 Wonen - 1     

19.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;
  2. aan-huis-verbonden beroepen en – bedrijven;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' is detailhandel, bedrijven, detailhandel, dienstverlening en horeca I, IIa, III en IV toegestaan op de begane grond, het souterrain en/of de kelder;

met de daarbij behorende:

  1. in- en uitritten;
  2. tuinen en erven;
  3. bijbehorende bouwwerken;
  4. ondergrondse parkeervoorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. groen;
  7. water;
  8. kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw.

19.2 Bouwregels     

19.2.1 Algemeen     

Op en onder de in 19.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

19.2.2 Gebouwen     
  1. gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding maximale bouwhoogte is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan.

19.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m1.
19.2.4 Onderdoorgang     

In aanvulling op het bepaalde in 19.2.2 geldt de volgende regel:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - onderdoorgang' mag tot aan de vloer van de tweede bouwlaag geen bebouwing worden opgericht behoudens de voor de hoger opgaande bebouwing benodigde ondersteuningsconstructies, mits minimaal 80% van de breedte van de betreffende aanduiding vrij blijft van ondersteuningsconstructies.

19.3 Specifieke gebruiksregels     

19.3.1 Specifieke gebruiksregels     

Voor het in 19.1 bedoelde gebruik gelden de volgende specifieke gebruiksregels:

  1. voor de aan-huis-verbonden beroepen en – bedrijven geldt dat maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van de woning en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 50 m² ten behoeve van deze functies gebruikt mag worden;
  2. voor de aan-huis-verbonden bedrijven geldt het bepaalde in artikel 26.6.

Artikel 20 Wonen - 2     

20.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Wonen - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;
  2. maatschappelijke dienstverlening;
  3. zakelijke en consumentverzorgende dienstverlening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening - 1';
  4. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  5. horeca in de categorie I, uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van horeca - a' en specifieke vorm van horeca - b';
  6. horeca in de categorieën III en IV, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - c';
  7. ter plaatse van de aanduiding 'langzaam verkeer': een verkeersverbinding voor langzaam verkeer en bestemmingsverkeer;
  8. ondergronds parkeren met bijbehorende in-en uitritten en ventilatieschachten;

met de daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. (ondergrondse) fietsenstallingen;
  5. laad- en losvoorzieningen;
  6. voorzieningen gericht op het beperken van windhinder;
  7. fiets- en voetpaden;
  8. groen;
  9. sport- en speelvoorzieningen;
  10. water;
  11. kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw;
  12. dakterrassen.

20.2 Bouwregels     

20.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat de gevels van bovengrondse delen van gebouwen voor ten minste de eerste 10 m bouwhoogte in de op de verbeelding aangegeven 'gevellijn' worden gebouwd;
  2. het totale maximum bruto vloeroppervlak van gebouwen bedraagt 64.400 m2, met dien verstande dat de in 20.4.1 onder d genoemde bepalingen van toepassing zijn bij het bepalen van het bruto vloeroppervlak;
  3. ter plaatse van de aanduiding maximum bouwhoogte is ten hoogste de aangegeven maximum bouwhoogte toegestaan gemeten vanaf NAP ;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'minimum bouwhoogte / maximum bouwhoogte' is ten minste de aangegeven minimum bouwhoogte verplicht en ten hoogste de aangegeven maximum bouwhoogte toegestaan, beide gemeten vanaf NAP;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' mag de bovenzijde van ondergrondse parkeerkelders niet hoger reiken dan + 2,2 m NAP;
  6. ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding waarmee een maximum bouwhoogte van 101,5 m gemeten vanaf NAP is toegestaan, geldt dat deze gronden bebouwd mogen worden met een vierkante toren met dien verstande dat:
    1. het maximum vloeroppervlak van de verdiepingsvloeren in het torengedeelte 750 m2 bedraagt;
    2. tot ten hoogste 2/3 van de totale bouwhoogte gemeten vanaf NAP mag de toren aan één zijde worden uitgebreid - waardoor deze hier niet vierkant is - met dien verstande dat het maximum vloeroppervlak van de verdiepingsvloeren in het torengedeelte 900 m2 bedraagt.
  7. indien ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' wordt gebouwd, dan dient een ruimte van minimaal 8 m breed en tevens minimaal 8 m tussen maaiveld en bovengelegen bebouwing vrij te blijven van bebouwing als onderdoorgang;
  8. balkons zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    1. tot een bouwhoogte van 40 m gemeten vanaf NAP mogen zij maximaal 2,5 m buiten het betreffende gevelvlak reiken;
    2. vanaf een bouwhoogte van 40 m gemeten vanaf NAP mogen zij maximaal 1 m buiten het betreffende gevelvlak reiken;
    3. de oppervlakte van balkons wordt niet meegerekend bij het vloeroppervlak van de verdiepingsvloeren van het torengedeelte als bedoeld onder f.

20.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' bedraagt maximaal 1,5 m1;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m1.

20.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van

  1. het bepaalde in 20.2.1 onder a voor zover het de eerst bouwlaag betreft en voor zover daarmee een verbetering in beeldkwaliteit en of gebruiks- en leefkwaliteit bereikt wordt, met dien verstande dat hierbij naar het oordeel van het bevoegd gezag geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de uitstraling als bedoeld in het stedenbouwkundig plan.
  2. het bepaalde in 20.2.1 onder e met dien verstande dat:
    1. de overschrijding boven +2.2 m NAP maximaal 1 bouwlaag mag bedragen met een maximale bouwhoogte van 4m;
    2. de overschrijding niet mag grenzen aan de openbare ruimte en niet zichtbaar mag zijn vanaf de openbare ruimte, wat geen betrekking heeft op de in-/uitrit van de parkeergarage.  

20.4 Specifieke gebruiksregels     

20.4.1 Specifieke gebruiksregels     

Ten aanzien van het gebruik gelden de volgende gebruiksregels:

  1. consumentverzorgende dienstverlening, zakelijke dienstverlening, detailhandel en horeca zijn uitsluitend op de begane grond toegestaan; de ondersteunende ruimtes ten behoeve van dit gebruik zijn mede toegestaan in het souterrain en in ondergrondse bebouwing;
  2. ten aanzien van wonen geldt dat het bruto vloeroppervlak minimaal 60.800 m2 en maximaal 62.900 m2 bedraagt;
  3. ten aanzien van de dienstverlening, detailhandel en horeca, geldt dat het bruto vloeroppervlak gezamenlijk minimaal 1.500 m2 en maximaal 3.600 m2 bedraagt en dat tevens aan de volgende criteria voldaan dient te worden:

functie m2 bvo
dienstverlening minimaal 120 m2 - maximaal 2.100 m2 in totaal
detailhandel maximaal 300 m2 per vestiging + maximaal 900 m2 totaal en met inachtname van het bepaalde in 26.3
horeca ter plaatse van specifieke vorm van horeca - a maximaal 100 m2 per vestiging en maximaal 300 m2 horeca categorie I in totaal
horeca ter plaatse van specifieke vorm van horeca - b maximaal 200 m2 horeca categorie I in totaal

horeca ter plaatse van specifieke vorm van horeca - c minimaal 200 m2 - maximaal 500 m2 horeca categorie III en/of IV in totaal

  1. in afwijking van het bepaalde in artikel 2.11, geldt ten aanzien van het bepalen van het aantal vierkante meters bvo dat de volgende ruimten als volgt worden meegerekend:
    1. ruimten voor fiets- en scooterparkeren worden niet meegerekend;
    2. ruimten voor autoparkeren, opslag, afvalvoorzieningen en technische ruimtes inclusief in- en uitritten worden niet meegerekend voor zover de bovenzijde van de vloer daarvan niet hoger ligt dan + 0,7 m NAP;
    3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' worden alle ruimten die zich volledig onder + 2,2 m NAP bevinden niet meegerekend.

20.4.2 Strijdig gebruik     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik van/voor:

  1. volumineuze detailhandel;
  2. dakterrassen behorende bij functies anders dan wonen of kantoren.

20.5 Afwijken van de gebruiksregels     

20.5.1 Minimale omvang functies     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 20.4.1 onder b en c, om af te wijken van de minimale omvang van de functies wonen, dienstverlening, detailhandel en horeca, voor zover:

  1. de aanvraag voor de omgevingsvergunning betrekking heeft op de ontwikkeling van een deel van het bestemmingsvlak;
  2. aangetoond is dat het met de afwijking niet onmogelijk is om binnen het resterende deel van de bestemming Wonen-2 en rekening houdend met het daarin nog maximaal te realiseren deel van het maximum bruto vloeroppervlak als bedoeld in 20.2.1 onder b, alsnog te voldoen aan de minimale omvang van de genoemde functies zoals bepaald in 20.4.1 onder b en c.
20.5.2 Parkeervoorzieningen boven peil     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 20.4.1 onder d sub 2 en 20.4.1 onder d sub 3, om parkeergarages die respectievelijk tot boven +0,7 m NAP en tot boven +2,2 m NAP reiken niet mee te rekenen in de toegestane omvang aan bvo, indien hierbij naar het oordeel van het bevoegd gezag geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de opzet van het stedenbouwkundig plan, waarvoor ten minste voldaan dient te worden aan de volgende voorwaarden:

  1. de parkeergarage dient over minimaal 1 parkeerlaag inclusief bovenzijde van de vloer onder + 0,7 m NAP te beschikken;
  2. de overschrijding mag maximaal 1 bouwlaag betreffen met een maximale hoogte van 3 meter;
  3. de overschrijding mag niet grenzen aan de openbare ruimte en niet zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte, wat geen betrekking heeft op de in-/uitrit van de parkeergarage.  

Artikel 21 Waarde - Archeologie 1     

21.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

21.2 Regels samenvallende bestemmingen     

De bestemming “Waarde - Archeologie 1” is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, behalve ten opzichte van de bestemming "Waterstaat - Waterkering".

21.3 Bouwregels     

Op en onder de in 21.1 genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten dienste van de primaire bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. voor zover met betrekking tot de in 21.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch rapport te overleggen;
  2. aan de omgevingsvergunning, als bedoeld onder a, kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  3. het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op een bodemverstoring:
    1. indien de bodemverstoring betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 100 m2 of een kleinere diepte dan 0,5 meter onder maaiveld;
    2. die het normale onderhoud betreft;
    3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

21.4 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag is bevoegd ter bescherming van de in 21.1 genoemde archeologische waarden nadere eisen te stellen aan de situering van de bouwwerken, indien uit het archeologisch rapport is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden, zoals bedoeld in 21.1 aanwezig zijn.

21.5 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden     

21.5.1 Verbod     

Het is verboden op of in de gronden, met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen over een oppervlakte van meer dan 100 m2 op een grotere diepte dan 0,5 m onder maaiveld, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
  2. het aanbrengen van drainage;
  3. het aanleggen en verbreden van wateren;
  4. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  5. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
  6. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
21.5.2 Uitzondering     

Het verbod als bedoeld in 21.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die de bodem verstoren, indien:

  1. de bodemverstoring betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 100 m2 en een kleinere diepte dan 0,5 m onder maaiveld of indien het water betreft dieper dan de waterbodem;
  2. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
21.5.3 Voorwaarden en advies     

Aan de in 21.5.1 genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  4. de in 21.5.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden zijnde, mogen de archeologische waarden, zoals bedoeld in 21.1 niet onevenredig schade;
  5. de aanvrager van een omgevingsvergunning dient een archeologisch rapport te overleggen.

21.6 Wijzigingsregels     

Het bevoegd gezag is bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming “Waarde - Archeologie 1" geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 22 Waarde - Archeologie 2     

22.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

22.2 Regels samenvallende bestemmingen     

De bestemming “Waarde - Archeologie 2” is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, behalve ten opzichte van de bestemming "Waterstaat - Waterkering".

22.3 Bouwregels     

Op en onder de in 22.1 genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten dienste van de primaire bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. voor zover met betrekking tot de in 22.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch rapport te overleggen;
  2. aan de omgevingsvergunning, als bedoeld onder a, kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  3. het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op een bodemverstoring:
    1. indien de bodemverstoring betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 10.000 m2 in de waterbodem;
    2. die het normale onderhoud betreft;
    3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

22.4 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag is bevoegd ter bescherming van de in 22.1 genoemde archeologische waarden nadere eisen te stellen aan de situering van de bouwwerken, indien uit het archeologisch rapport is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden, zoals bedoeld in 22.1 aanwezig zijn.

22.5 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden     

22.5.1 Verbod     

Het is verboden op of in de gronden, met de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen over een oppervlakte van meer dan 10.000 m2 in de waterbodem, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
  2. het aanbrengen van drainage;
  3. het aanleggen en verbreden van wateren;
  4. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  5. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
  6. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
22.5.2 Uitzondering     

Het verbod als bedoeld in 22.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die de bodem verstoren, indien:

  1. de bodemverstoring betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 10.000 m2 in de waterbodem;
  2. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
22.5.3 Voorwaarden en advies     

Aan de in 22.5.1 genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  4. de in 22.5.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden zijnde, mogen de archeologische waarden, zoals bedoeld in 22.1 niet onevenredig schade;
  5. de aanvrager van een omgevingsvergunning dient een archeologisch rapport te overleggen.

22.6 Wijzigingsregels     

Het bevoegd gezag is bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming “Waarde - Archeologie 2" geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 23 Waterstaat - Waterkering     

23.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. waterkeringen;
  2. waterstaatkundige voorzieningen;
  3. het onderhoud en instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering;
  4. watersystemen als fysiek systeem van waterlopen en andere met de waterhuishouding samenhangende voorzieningen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 24 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 25 Algemene bouwregels     

25.1 Parkeren     

  1. Een omgevingsvergunning voor de bouw van een bouwwerk kan pas worden verleend nadat is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan het gemeentelijke parkeerbeleid.
  2. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a en kan worden toegestaan dat in minder of meer parkeergelegenheid wordt voorzien, mits:
    1. het voldoen aan de bepaling onder a. door bijzondere omstandigheden op zwaarwegende bezwaren stuit of;
    2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien.

25.2 Hemelwater     

Een omgevingsvergunning voor de bouw van een bouwwerk kan pas worden verleend nadat is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan de gemeentelijke Hemelwaterverordening.

25.3 Windhinder     

Een omgevingsvergunning voor de bouw van gebouwen binnen de bestemmingen Gemengd - 1, Gemengd - 2 en Wonen - 2 kan pas worden verleend nadat ten aanzien van windhinder op basis van een windhinderonderzoek en naar oordeel van het bevoegd gezag voldoende is aangetoond dat het bouwplan niet leidt tot onevenredige negatieve effecten op het windklimaat in het openbaar gebied, al dan niet door het treffen van maatregelen.

25.4 Geluidhinder     

  1. Het bouwen van woonruimten en andere geluidgevoelige gebouwen is uitsluitend toegestaan indien de gevels zijn uitgevoerd als dove gevel, welke voorwaarde geldt voor gevels die zijn gelegen binnen de geluidzones voor spoorwegen of wegen, tenzij uit akoestisch onderzoek blijkt dat, al dan niet door geprojecteerde afschermende bebouwing of het toepassen van vliesgevels de geluidbelasting op de gevels van de woonruimten en andere geluidgevoelige gebouwen ten gevolge van elk van deze zones lager of gelijk is aan:
    1. de voorkeursgrenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder of
    2. de voor deze gebouwen vastgestelde hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
  2. Aanvullend op het bepaalde onder a geldt dat gevels van woonruimten en andere geluidgevoelige gebouwen eveneens als dove gevel moeten worden uitgevoerd voor zover ten behoeve van deze gevels artikel 110f Wet geluidhinder van toepassing is en de gecumuleerde waarde op de gevel, niet zijnde een vliesgevel, meer dan 3 dB hoger is dat dan de hoogste van de maximaal toegestane ontheffingswaarden;
  3. Woonruimten met een dove gevel moeten worden voorzien van minimaal één stille zijde;
  4. Woonruimten waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld zoals bedoeld in de Wet geluidhinder mogen uitsluitend worden gerealiseerd indien zij worden voorzien van minimaal één stille zijde, tenzij het bevoegd gezag in afwijking hiervan conform het gemeentelijk geluidbeleid een omgevingsvergunning verleend.

25.5 Ondergronds bouwen     

25.5.1 Ondergronds bouwen     

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:

  1. uitsluitend bestaande, ondergrondse bouwwerken zijn toegestaan;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a, zijn nieuwe ondergrondse bouwwerken wel toegestaan binnen de volgende bestemmingen en met inachtname van het bepaalde in lid 25.6:
    1. Gemengd - 1, Gemengd - 2, Gemengd - 3, Wonen - 2 en Verkeer - 1;
    2. Groen, voor zover ter plaatse van de aanduidingen 'parkeergarage' en/of 'fietsenstalling';
    3. Tuin, voor zover ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
    4. Verkeer - 2, voor zover ter plaatse van de aanduidingen 'fietsenstalling' en/of 'specifieke vorm van verkeer - 3';
    5. Verkeer - 3, voor zover ter plaatse van de aanduiding 'fietsenstalling';
  3. bestaande ondergrondse bouwwerken als bedoeld onder a en nieuwe ondergrondse bouwwerken als bedoeld onder b, zijn in afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 - voor zover van toepassing - zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan;
  4. bij het berekenen van de bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, niet zijnde het (bruto) vloeroppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen voor zover deze buiten de buitenwerkse gevelvlakken van een bovengronds gebouw gelegen zijn;
  5. in afwijking van het bepaalde onder a en c zijn afvalinzamelpunten, met een maximale verticale bouwdiepte van 3,5 m1, en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding (bergbezinkbassin) en voorziening voor warmte-koudeopslag buiten bouwvlakken wel toegestaan.

25.5.2 Afwijking ondergronds bouwen     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 25.5.1 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken, onder de voorwaarde dat met uitzondering van die gevallen waarop 25.6.3 van toepassing is, ten aanzien van het waterbelang aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. aangetoond wordt dat de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  2. advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder.

25.6 Grondwaterneutraal bouwen     

25.6.1 Grondwaterneutraal bouwen     

Ter plaatse van het plangebied zijn de betreffende gronden, naast de daarvoor aangewezen andere bestemmingen en aanduidingen, mede bestemd voor de bescherming van het belang van grondwaterneutraal bouwen.

25.6.2 Ondergronds bouwen     
  1. het is verboden ondergrondse (delen van) gebouwen te bouwen voor zover de onderkant van de vloer van het betreffende (deel van) het gebouw dieper is gelegen dan 0,5 m onder peil;
  2. het is niet toegestaan bestaande ondergrondse (delen van) gebouwen als bedoeld onder a te vergroten;
  3. het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op funderingsconstructies;
  4. binnen het plangebied zijn ondergrondse (delen van) gebouwen als bedoeld onder a uitsluitend toegestaan welke legaal aanwezig waren ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan, alsmede waarvoor voorafgaand aan het moment waarop dit plan in ontwerp ter inzage is gelegd een omgevingsvergunning is verleend waar nog uitvoering aan gegeven kan worden dan wel een aanvraag omgevingsvergunning is ingediend en deze omgevingsvergunning niet geweigerd kan worden.

25.6.3 Afwijken van de bouwregels     
  1. Het bevoegd gezag is bevoegd om overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning te verlenen om in afwijking van het bepaalde in 25.6.2 sub a, een ondergronds (deel van) een gebouw waarvan de onderkant van de vloer dieper is gelegen dan 0,5 m onder peil te bouwen of te vergroten mits (dat deel van) het gebouw grondwaterneutraal kan worden gebouwd. Om te bepalen of dit grondwaterneutraal kan worden gebouwd geldt:
    1. voor ondergrondse (delen van) gebouwen als bedoeld onder a, met een totale bvo van maximaal 300 m2 en een maximale bouwdiepte van 4 meter dat het bevoegd gezag de aanvraag toetst aan de beleidsregel "Grondwaterneutrale Kelders Amsterdam";
    2. voor ondergrondse (delen van) gebouwen als bedoeld onder a, met een totale bvo van meer dan 300 m2 en/of een bouwdiepte van meer dan 4 meter, dat op basis van een geohydrologisch onderzoek moet worden aangetoond dat het bouwplan niet strijdig is met het belang als genoemd in 25.6.1
  2. Het bevoegd gezag kan op basis van de toetsing aan de beleidsregel of de uitkomsten uit het geohydrologisch onderzoek aan de omgevingsvergunning voorwaarden verbinden ter bescherming van het belang als genoemd in 25.6.1.
  3. Als vast staat dat een bouwplan grondwaterneutraal kan worden gebouwd, houdt het bevoegd gezag bij de afweging om gebruik te maken van de bevoegdheid in 25.6.3 sub a tevens rekening met overige belangen in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
  4. Indien de beleidsregel wordt gewijzigd of herzien, moet bij de toetsing van een aanvraag omgevingsvergunning rekening worden gehouden met deze wijziging dan wel herziening.

25.7 Toegestane overschrijdingen     

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmings- en bouwgrenzen te overschrijden:

  1. ten behoeve van stoepen, stoeptreden, trappen, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter;
  2. ten behoeve van gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan maximaal 1 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,2 meter boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 meter langs een rijweg, 2,4 meter boven een rijwielpad en 2,2 meter boven een voetpad, voor zover dit rijwielpad of voetpad geen deel uitmaakt van bedoelde strook van 1,5 meter;
  3. tot ten hoogste 2 meter ten behoeve van hijsinrichtingen.

25.8 Maximale maten     

  1. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
  2. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in het voorgaande lid van dit artikel:
    1. niet van toepassing ter plaatse van de bestemmingen Gemengd - 1, Gemengd - 2, Gemengd - 3, Wonen - 2 en Verkeer - 3;
    2. uitsluitend van toepassing voor zover het gronden betreft anders dan bedoeld onder 1 en voor zover de (her)oprichting geschiedt op dezelfde plaats.

25.9 Objecten voor beeldende kunst     

Objecten voor beeldende kunst zijn toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 8 m.

Artikel 26 Algemene gebruiksregels     

26.1 Beperkte zelfredzaamheid     

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' zijn zeer kwetsbare objecten niet toegestaan, met uitzondering van bestaande zeer kwetsbare objecten.

26.2 Gebruik onder peil voor aangrenzende bestemming     

Voor zover niet toegestaan in Hoofdstuk 2, is het gebruik van ondergrondse (delen van) gebouwen ten behoeve van aangrenzende bestemmingen uitsluitend toegestaan voor zover dit bestaand gebruik betreft en dit niet in omvang wordt vergroot.

26.3 Detailhandel     

Het toegestane bruto vloeroppervlak van de functie detailhandel binnen de bestemmingen Gemengd - 2 en Wonen - 2 gezamenlijk bedraagt maximaal 1.500 m2.

26.4 Parkeren     

26.4.1 Gemeentelijk parkeerbeleid     
  1. Het gebruik van gronden en bouwwerken is alleen toegestaan, nadat is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan het gemeentelijke parkeerbeleid.
  2. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a en kan worden toegestaan dat in minder of meer parkeergelegenheid wordt voorzien, mits:
    1. het voldoen aan de bepaling onder a. door bijzondere omstandigheden op zwaarwegende bezwaren stuit of;
    2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien.

26.4.2 Toegestaan gebruik van parkeervoorzieningen     

In of op parkeervoorzieningen, voor zover toegestaan op basis van Hoofdstuk 2, zijn behalve het parkeren tevens de volgende vormen van gebruik toegestaan:

  1. het laden en lossen ten behoeve van aangrenzende bestemmingen;
  2. het verkeer ten behoeve van het parkeren;
  3. de verhuur van deelauto's.

26.5 Verbodsregels     

26.5.1 Verboden gebruik     

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), wordt in ieder geval begrepen het gebruiken, of laten gebruiken, van gronden of bouwwerken als:

  1. ten dienste van bedrijven die worden begrepen onder bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
  2. automatenhallen, seksinrichtingen, belwinkels, smartshops, coffeeshops, internetcafés en geldwisselkantoren, één en ander behoudens de op grond van hoofdstuk 2 toegestane locaties;
  3. opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen;
  4. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  5. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  6. opslagplaats van bagger en grondspecie, tenzij zulks plaatsvindt langs een waterloop en in verband met het onderhoud van de waterloop.
  7. short-stay;
  8. de commerciële exploitatie van dakterrassen.

26.6 Toegelaten bedrijven     

26.6.1 Toegestane bedrijven     

Voor zover de gronden binnen het plangebied mogen worden gebruikt voor bedrijven, zijn slechts de volgende categorieën bedrijven toegestaan:

  1. in geval van activiteiten die aanpandig zijn aan woningen, zijn uitsluitend bedrijven toegestaan die in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging vallen onder categorie A;
  2. in geval van activiteiten die bouwkundig afgescheiden zijn van woningen en maatschappelijke dienstverlening, zijn uitsluitend bedrijven toegestaan die in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging vallen onder de categorieën A en B;
26.6.2 Afwijking     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepaling 26.6.1 voor het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van:

  1. een bedrijf dat in de Staat van Bedrijfsactiviteiten onder categorie B valt maar in vergelijking met bedrijven die wel vallen onder categorie A een gelijke of mindere milieuhinder veroorzaakt;
  2. een bedrijf dat niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voorkomt en in vergelijking met bedrijven die wel vallen onder de categorieën A en B een gelijke of mindere milieuhinder veroorzaakt.
26.6.3 Wijzigingsregel     

Het bevoegd gezag is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen, in die zin, dat:

  1. aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten bedrijven en/of bedrijfsvormen kunnen worden toegevoegd of geschrapt;
  2. de in de Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen bedrijven en bedrijfssoorten kunnen worden ingedeeld bij een andere categorie;
  3. één of meerdere aanduidingen van bedrijven, zoals bedoeld in 26.6.1, geschrapt kunnen worden, zodat ter plaatse alleen nog een bedrijf is toegestaan dat valt onder categorie A of B, met dien verstande dat uitsluitend toepassing wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid indien het betreffende gebruik langer dan een jaar is beëindigd.

26.7 Trillingshinder     

  1. Het bouwen en gebruik van verblijfsruimten in bouwwerken voor de functie wonen is ter plaatse van aanduiding 'veiligheidszone – trillingshinder' uitsluitend toegestaan wanneer uit een deskundigenonderzoek blijkt dat in verblijfsruimten de streefwaarden van de trillingssterkte Vmax en Vper voor 'Wonen nieuwe situatie', zoals bedoeld in SBR richtlijn deel B, niet worden overschreden.
  2. Alleen als uit een deskundigenonderzoek blijkt dat niet doelmatig en/of kosteneffectief kan worden voldaan aan de streefwaarden voor 'Wonen, nieuwe situaties' kan er worden afgeweken van lid a onder de volgende voorwaarden:
    1. uit een deskundigenonderzoek blijkt dat alle doelmatige en/of kosteneffectieve maatregelen om de trillingssterkte te verminderen worden getroffen en;
    2. uit een deskundigenonderzoek blijkt dat in verblijfsruimten tenminste de streefwaarden voor 'Wonen, bestaande situaties', zoals bedoeld in SBR richtlijn deel B, niet worden overschreden.
  3. Als het niet mogelijk is om te voldoen aan lid b, dan kan het bevoegd gezag afwijken van lid b op basis van een trillingsonderzoek uitgevoerd door deskundigen waaruit blijkt dat sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.

Artikel 27 Algemene afwijkingsregels     

27.1 Algemene afwijkingsregels     

Het bevoegd gezag is bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bepalingen van het plan teneinde:

  1. in het plangebied de volgende bebouwing toe te staan:
    1. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen met een maximum bouwhoogte van 6 meter en een maximum bruto vloeroppervlak van 25 m², alsmede;
    2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, reclameobjecten, vrijstaande muren, geluidwerende en windhinder beperkende voorzieningen, luifels, vlaggenmasten, bruggen, steigers, duikers en andere waterbouwkundige constructies;
  2. geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in situering niet meer dan 2 meter bedraagt;
  3. een afwijking van de in de regels toegestane maximale bouwhoogten toe te staan, met dien verstande dat:
    1. deze met ten hoogste 5 meter mag worden overschreden ten behoeve van algemene technische voorzieningen en ruimten, vlaggenmasten, bouwkundige maatregelen ten behoeve van een stille zijde, lift- en trappenhuizen en vergelijkbare bouwwerken voor de opwekking van duurzame energie zoals windmolens en zonnepanelen, voor zover de afstand tussen deze voorzieningen en de rand van het dakvlak minimaal 2 m bedraagt;
    2. deze in overige gevallen met ten hoogste 1 m mag worden overschreden;
  4. een overschrijding van bebouwingsgrenzen toe te staan tot ten hoogste 2 meter ten behoeve van bordessen, luifels, buitentrappen, bouwkundige maatregelen ten behoeve van een stille zijde en andere ondergeschikte delen van gebouwen.

Artikel 28 Overige regels     

28.1 Werking wettelijke regelingen     

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 29 Overgangsrecht     

29.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig ontheffing verlenen van het gestelde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. Het gestelde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

29.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het gestelde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 30 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als regels van het bestemmingsplan Amstelstation-Amsteloever.