Zuidas-Kenniskwartier Noordstrook (eerste uitwerking)    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Algemeen     

Bij besluit van 28 november 2018 heeft de gemeenteraad van Amsterdam het bestemmingsplan 'Zuidas-Kenniskwartier Noordstrook' (hierna: moederplan) vastgesteld. Het plangebied van het betreffende bestemmingsplan maakt onderdeel uit van het grootstedelijk gebied Zuidas. Voorliggend uitwerkingsplan 'Zuidas-Kenniskwartier Noordstrook (eerste uitwerking)' (hierna: Uitwerkingsplan) is een uitwerking van het westelijke deel van het plangebied van het moederplan (hierna: het westelijk ontwikkelveld).

Het Uitwerkingsplan geeft concrete invulling aan het ruimtelijk beleid van het westelijk ontwikkelveld van Kenniskwartier Noordstrook en geeft aan op welke gronden welke functies zijn toegestaan en hoe deze gronden mogen worden bebouwd.

Zoals ook aangegeven in de gemeentelijke structuurvisie ontwikkelt Zuidas zich tot internationale toplocatie voor wonen en werken in de metropoolregio Amsterdam. De uitstekende bereikbaarheid, de kwalitatief hoogwaardige omgeving en de economische aantrekkingskracht van Amsterdam vormen de grondslagen voor een succesvolle ontwikkeling. Een ontwikkeling waarmee Amsterdam en Nederland de internationale concurrentie aankunnen.

Sinds de vaststelling van het Masterplan Zuidas door de gemeenteraad van Amsterdam in 1998 wordt de ontwikkelingsstrategie voor de Zuidas uitgewerkt in verschillende deelprojecten. Eén van deze deelprojecten is het project Kenniskwartier. Voor het project Kenniskwartier is het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier vastgesteld (raadsbesluit d.d. 16 februari 2011). Het uitvoeringsbesluit geeft de ambities weer voor de ontwikkeling van het Kenniskwartier en vormt daarmee de basis voor onder andere het uitwerkingsplan. Voor de gronden ten noorden van de Gustav Mahlerlaan voorziet het uitvoeringsbesluit in de realisatie van kantoren, woningen en voorzieningen met een totaal oppervlak van 208.000 m2 brutovloeroppervlakte (exclusief parkeervoorzieningen). Binnen dat totaal voorziet het uitvoeringsbesluit in 135.000 m2 kantoren, 55.000 m2 wonen en 18.000 m2 voorzieningen.

Met het vaststellen van het moederplan is gekozen voor een gefaseerde ontwikkeling, met een flexibele programmatische invulling. Met dat bestemmingsplan wordt in juridische zin voorzien in een gemengd woon- en werkprogramma van circa 201.500 m2, waarbij een woningbouwprogramma van maximaal 127.250 m2, een kantoorprogramma van maximaal 67.000 m2 en een voorzieningenprogramma met een maximum van 27.000 m2 flexibel zijn in te passen.

Dat bestemmingsplan voorziet in de eindontwikkeling van de gronden ten noorden van de Gustav Mahlerlaan. Daarbij is voor een deel van de gronden (het westelijk ontwikkelveld) gekozen voor een nader uit te werken bestemming. De stedenbouwkundige randvoorwaarden op hoofdlijnen zijn vertaald in de uitwerkingsregels. Via een zogenoemd uitwerkingsplan kan daaraan een nadere detaillering worden gegeven.

Het uitwerkingsplan heeft betrekking op de gronden op het westelijk ontwikkelveld van het plangebied van het moederplan. Na vaststelling wordt het uitwerkingsplan onderdeel van het moederplan.

Voor een deel van het plangebied geldt dat dit in het Tracébesluit Zuidasdok is aangewezen als zoekgebied voor een werkterrein. Het uitwerkingsplan voorziet in bestendiging hiervan voor de duur dat dit nodig is, maar tevens in een eindgebruik als wonen, kantoor en voorzieningen.

1.2 Bevoegdheden     

Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het stadsdeel Zuid. Bij besluiten van de Gemeenteraad van 1997, 29 oktober 2003, 13 juli 2011 en 18 februari 2014, is de Zuidas, waar het bestemmingsplangebied deel van uitmaakt, aangewezen als grootstedelijk project. Hierbij is besloten dat de bevoegdheden op grond van de Wet ruimtelijke ordening, zoals het vaststellen van bestemmingsplannen en uitwerkingsplannen, bij de centrale stad liggen.

Op 12 juni 2013 heeft de Gemeenteraad besloten tot intrekking van de Verordening op de stadsdelen en tot vaststelling van de Verordening op de bestuurscommissies 2013. Deze verordening is op 19 maart 2014 (gewijzigd) in werking getreden. Directe aanleiding voor de wijziging was de wijziging van de Gemeentewet en enige andere wetten in verband met het afschaffen van de bevoegdheid van gemeentebesturen om deelgemeenten in te stellen (Wet afschaffing deelgemeenten).

Op 21 maart 2018 is de Verordening op het lokaal bestuur in werking getreden. Met deze verordening is een nieuwe stap gezet in de ontwikkeling van het bestuurlijk stelsel. Het besluit is mede gebaseerd op de evaluatie van het in het 2014 ingevoerde bestuurlijke stelsel door een onafhankelijke evaluatiecommissie onder leiding van de professor A.F.M. Brenninkmeijer. Amsterdam houdt nadrukkelijk vast aan lokaal bestuur naast het centrale gemeentebestuur. Het stelsel is daarbij tot de kern teruggebracht in die zin dat er in elk van de zeven stadsdelen twee lokale onderdelen zijn ingesteld: een bestuurscommissie die wordt benoemd door het college van burgemeester en wethouders en die de taken en de bevoegdheden uitoefent die voorheen aan de algemene besturen van de stadsdelen waren toegekend en een stadsdeelcommissie die direct wordt gekozen en bestaat uit twee tot vier gebiedscommissies per stadsdeel. Deze stadsdeelcommissies geven zwaarwegende adviezen aan het dagelijks bestuur van het stadsdeel over zaken die spelen binnen hun stadsdeel.

De bevoegdheid tot het vaststellen van uitwerkingsplannen in het (groot)stedelijk gebied Zuidas blijft onveranderd bij de het college van burgemeester en wethouders.

1.3 Crisis- en herstelwet     

Per 14 april 2011 is in de Crisis- en herstelwet het project Amsterdam Zuidas aangewezen in bijlage II (bijlage Aa, nummer 3). Als gevolg daarvan is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet van toepassing.

Dit brengt onder meer met zich mee dat bij een eventueel beroep alle beroepsgronden in het beroepschrift dienen te worden opgenomen en deze na afloop van de beroepstermijn niet meer kunnen worden aangevuld. Verder verloopt de behandeling van het beroep versneld.

1.4 Leeswijzer     

Het uitwerkingsplan bestaat uit regels, een verbeelding en een toelichting. Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen juridische regeling. De verbeelding en de regels van deze uitwerking maken onderdeel uit van de bestemmingsplanregeling zoals deze door de gemeenteraad in het moederplan  is vastgesteld. De juridische regeling dient in samenhang daarmee te worden gelezen en toegepast. De toelichting geeft de achtergronden (relevant beleid, resultaten van uitgevoerde onderzoeken) bij het uitwerkingsplan.

In de hoofdstukken 2 en 3 wordt het algemeen kader weergegeven. In hoofdstuk 4 wordt kort een beschrijving gegeven van het ruimtelijk en stedenbouwkundig kader. Het gaat in hoofdzaak om een beschrijving van hetgeen reeds in het moederplan met betrekking tot de uitwerking als kader is meegegeven.

In hoofdstuk 5 wordt stilgestaan bij de wijze waarop met de overige verschillende ruimtelijk relevante aspecten rekening is gehouden. Bijzondere aandacht verdient paragraaf 5.4 waarin de geluidsaspecten die bij het uitwerkingsplan zijn betrokken, waaronder het hogere waardenbesluit zijn beschreven.

In hoofdstuk 6 wordt uitgelegd op welke wijze de nader uit te werken regels van het moederplan in juridische zin zijn vertaald naar voorliggende uitwerking.

In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid, en in hoofdstuk 8 op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

De toelichting bevat bijlagen.

Hoofdstuk 2 Algemeen kader     

2.1 Ligging en begrenzing plangebied     

Het plangebied maakt onderdeel uit van het gebied dat bestuurlijk is aangewezen als grootstedelijk projectgebied Zuidas. De ontwikkelingen vinden plaats binnen het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing. Het plangebied ligt direct ten zuiden van de A10-Zuid, nabij de afslag S108, en ten noorden van de Gustav Mahlerlaan.

verplicht

Figuur 2.1: Ligging plangebied (links het westelijk ontwikkelveld en rechts het oostelijk ontwikkelveld)

Het plangebied wordt globaal begrensd door aan de noordzijde het talud van de Rijksweg A10, aan de oostzijde door het oostelijk ontwikkelveld van de noordstrook, aan de zuidzijde door de Gustav Mahlerlaan en aan de westzijde door de bebouwing van The Edge.

verplicht

Figuur 2.2: Plangrens uitwerkingsplan (het westelijk ontwikkelveld)

Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de plangrens zoals deze op de (digitale) verbeelding is aangegeven.

2.2 Doelstelling     

Op grond van het moederplan geldt voor onderhavig perceel een uitwerkingsplicht. Om het mogelijk te maken dat op de desbetreffende kavel(s) bebouwing kan worden opgericht, is het derhalve noodzakelijk een uitwerkingsplan vast te stellen. Dit uitwerkingsplan geeft gehoor aan de uitwerkingsplicht.

2.3 Geldend planologisch kader     

Op 28 november 2018 heeft de gemeenteraad het moederplan vastgesteld.

verplicht

Figuur 2.3: Verbeelding moederplan

Het westelijk ontwikkelveld heeft op grond van het moederplan de bestemming 'Gemengd - uit te werken'. De gronden zijn bestemd voor tijdelijk werkterrein ten behoeve van de aanpassingen van de A10, wonen, kantoren, horeca I, II, III en IV, maatschappelijke dienstverlening, ontspanning en vermaak, detailhandel, consumentverzorgende dienstverlening, zakelijke dienstverlening, groenvoorziening, etc. (artikel 7 van de planregels van het moederplan).

Daarnaast is door de Minister van Infrastructuur & Milieu het Tracébesluit Zuidasdok vastgesteld, dat voor een deel ook betrekking heeft op het plangebied van het uitwerkingsplan. Een deel van de kavel is bij het Tracébesluit aangewezen als tijdelijk werkterrein.

verplicht

Figuur 2.4: Uitsnede Tracébesluit

In het zuiden grenst het plangebied aan de 'middenstrook' van Kenniskwartier. Op de middenstrook zijn nu voetbalvelden van SC Buitenveldert gelegen (bestemmingsplan Kenniskwartier Noord (NL.IMRO.0363.K1004BPGST-VG01) en de voormalig schoolwerktuinen (bestemmingsplan Kenniskwartier Zuid, tweede fase (locatie voormalige schoolwerktuinen), NL.IMRO.0363.K1302BPGST-VG01)

verplicht

Figuur 2.5: ligging plangebied in omgeving in relatie tot andere plangebieden.

Ter plaatse van de voormalige SWT (links onder op figuur 2.5) ontwikkelt de VU gebouwen hoofdzakelijk ten behoeve van universitair en hoger beroeps onderwijs, met laboratoria en onderzoeksruimten, vergader- en congresruimten, bijbehorende kantoorruimten en universiteitsgerelateerde bedrijvigheid. Op termijn worden de huidige voetbalvelden van SC Buitenveldert verplaatst en wordt op deze locatie een woon- en onderwijsprogramma ontwikkeld. De ontwikkelingen van voorliggend programma houden rekening met de ontwikkelingen op de middenstrook. De noord- en middenstrook worden uiteindelijk ontwikkeld tot een gemengd gebied waar wonen, werken, onderwijs en voorzieningen samenkomen.

Voor de exacte begrenzing van het plangebied van het uitwerkingsplan wordt verwezen naar de (digitale) verbeelding bij het uitwerkingsplan.

2.4 Beschrijving van het plangebied     

Het plangebied kan worden beschreven als een braakliggend terrein.

Op de positionering van het plangebied in de omgeving en de gewenste ontwikkeling van het gebied wordt in hoofdstuk 4 uitgebreid worden ingegaan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)     

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld; deze is op 15 september 2020 bekend gemaakt. In de NOVI zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) wordt door deze nieuwe omgevingsvisie vervangen. De NOVI is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Het is de eerste integrale nationale beleidsvisie conform de Omgevingswet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de NOVI vastgesteld onder de Wet ruimtelijke ordening als structuurvisie. De inrichting van de NOVI sluit aan op de voorwaarden die op basis van de Omgevingswet aan de visie worden gesteld. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de Omgevingswet bedoeld. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda.

De visie

De NOVI bevat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Nederland staat voor een groot aantal opgaven, op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. De NOVI biedt daarbij een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken. Omgevingskwaliteit is daarbij het kernbegrip.

De NOVI biedt een kader, geeft richting, maakt keuzes waar dat kan, maar laat ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. De verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI zet het Rijk een proces in gang waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen worden gemaakt.

De NOVI staat voor een nieuwe aanpak waarbij overheden en maatschappelijke organisaties met regie vanuit het Rijk integrale afwegingen maken. Beschreven wordt een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken?

Toelichting

In de toelichting worden 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving beschreven en de daarbij horende opgaven waarvoor het Rijk zich gesteld ziet. Steeds wordt per belang het huidige beleid gekoppeld en wordt de opgave gesteld die met het belang samenhangt.

Uitvoeringsagenda

In de uitvoeringsagenda staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda is onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen opgenomen. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd. In de uitvoeringsagenda worden de opgaven centraal gesteld aan de hand van vier prioriteiten. De Uitvoeringsagenda beschrijft de volgende vier prioriteiten:

  1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie
  2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, beschermen en ontwikkelen gaan niet altijd en overal zonder meer samen en ze zijn soms onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:

  1. Combineren boven enkelvoudig;
  2. Kenmerken & identiteit;
  3. Afwentelen voorkomen.

Relatie van het plan tot het rijksbeleid

Het uitwerkingsplan voorziet in de ontwikkeling van het westelijk ontwikkelveld en geeft invulling aan een van de prioriteiten uit de Uitvoeringsagenda, namelijk de 'sterke en gezonde steden en regio's' en past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)     

De nationale belangen uit de SVIR worden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) juridisch geborgd. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen. Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Deze onderwerpen zijn niet aan de orde in het uitwerkingsplan.

De uitbreiding van de ruimtelijke ordeningsregels Barro is op 1 oktober 2012 in werking getreden. Deze uitbreiding betreft rijksregels ten aanzien van de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet, de veiligheid rond rijksvaarwegen, de verstedelijking in het IJsselmeer, de bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Deze uitbreiding van het Barro heeft voor wat betreft het uitwerkingsplan uitsluitend consequenties voor de binnen het plangebied gelegen primaire waterkering.

Het uitwerkingsplan past binnen de gestelde bepalingen van het Barro en is daarmee niet in strijd.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking     

Op 1 juli 2017 is het gewijzigde artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Sindsdien luidt artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het gebied van de Zuidas kenmerkt zich als een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Het toevoegen van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is mogelijk in geval de behoefte daarvan wordt aangetoond. Daarnaast moet de motivering van de behoefte aan die ontwikkeling in het licht te worden geplaatst van een goede ruimtelijke ordening en dient deze zich te richten tot het motiveren van de behoefte aan die ontwikkeling met het oog op het tegengaan van ongewenste leegstand en het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik. Die behoefte moet vervolgens worden afgewogen tegen het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Zowel de beschrijving van en het overleg over de behoefte, alsmede de resultaten worden opgenomen in de toelichting.

In paragraaf 3.3 en 3.4 wordt ingegaan op de behoefte in relatie tot de functies die het uitwerkingsplan mogelijk maakt.

3.1.4 Structuurvisie Zuidasdok     

Op 9 juli 2012 is de Rijksstructuurvisie Zuidasdok vastgesteld. Zuidasdok zorgt ervoor dat de bereikbaarheid van de noordelijke Randstad verbetert en Zuidas een stevige impuls krijgt om zich verder te ontwikkelen als internationale toplocatie en hoogwaardig stedelijk gebied. De doorstroming van de A10 wordt verbeterd door de uitbreiding van de capaciteit van de A10 tussen de knooppunten De Nieuwe Meer en Amstel. Tegelijkertijd wordt het doorgaande verkeer en het bestemmingsverkeer van elkaar gescheiden.

Door een verbeterde doorstroming op de A10 Zuid ontstaat een robuust autonetwerk in de noordelijke Randstad. Ter hoogte van het centrumgebied van Zuidas wordt de A10 ondergronds aangelegd, waardoor de milieukwaliteit in de flanken van Zuidas (de gebieden ten noorden en zuiden van de infrastructuurbundel A10/spoor) verbetert en de barrièrewerking wordt verminderd.

Het huidige station Amsterdam Zuid wordt aangepast tot een kwalitatief hoogwaardige OV-terminal, waar de Noord/Zuidlijn, trams en bussen in geïntegreerd zijn. Niet alleen vanuit de stad en regio is Zuidas goed bereikbaar, door aanlanding van de Hanzelijn en de hogesnelheidstreinen is een groot deel van Nederland beter aangesloten op Zuidas en Amsterdam.

In het moederplan is bij het bepalen van de situering van nieuwbouw evenals bij het gebruik van de gronden rekening gehouden met de ontwikkeling van het Zuidasdok. Ook bij het bepalen van de plangrens van het moederplan is rekening gehouden met de plangrens van het Tracébesluit en het bestemmingsplan Zuidasdok. Het uitwerkingsplan is een uitwerking van de in het moederplan opgenomen uitwerkingsplicht, waardoor rekening is gehouden met de ontwikkeling en bouw van Zuidasdok.

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Omgevingsvisie NH 2050     

Op 19 november 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie NH 2050 vastgesteld. De Omgevingsvisie is gebaseerd op de Wet op de ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer, de Waterwet, de Planwet Verkeer en Vervoer en de Wet natuurbescherming. Het heeft dus de status van respectievelijk een provinciale structuurvisie, een provinciaal milieubeleidsplan, een regionale watervisie, een provinciaal verkeers- en vervoersplan en een provinciale natuurvisie. De huidige Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan, het Milieubeleidsplan 2015-2018, de Watervisie 2021 en de Agenda Groen worden ingetrokken en gaan op in de Omgevingsvisie NH2050 met onderliggende programma's.

In de omgevingsvisie wordt de ambitie geschetst een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau vast te houden. Daarvoor moet een goede balans gezocht worden tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven.

De ambities die worden nagestreefd, zijn:

  1. Een gezonde en veilige basiskwaliteit van de leefomgeving, met als doel:
    1. een klimaatbestendig en waterrobuust Noord-Holland;
    2. het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving;
    3. het vergroten van de biodiversiteit in Noord-Holland.
  2. Ruimtelijke ontwikkelingen faciliteren, met als doel:
    1. een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor;
    2. vraag en aanbod van woon- en werklocaties beter met elkaar in overeenstemming brengen
    3. dat de inwoners en bedrijven van Noord-Holland zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen, waarbij de negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden.
    4. het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en cultuurhistorie.
  3. Noord-Holland als samenleving in 2050 klimaatneutraal en gebaseerd op hernieuwbare energie.

Het uitwerkingsplan is in lijn met de ambitities uit de Omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsverordening NH2020     

Tegelijk met de invoering van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 werd in juni 2010 de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld als een van de instrumenten om de beleidsdoelen die de provincie in de structuurvisie heeft gesteld te bereiken. De PRVS is na haar vaststelling meerdere keren gewijzigd. Door de term 'structuurvisie' te laten vallen is bovendien verduidelijkt dat de PRV een zelfstandig en, in tegenstelling tot de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040, een voor burgers bindend document is.

In de PRV hadden Provinciale Staten in het kader van een goede ruimtelijke ordening een aantal algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland, inclusief Amsterdam, waar een provinciaal belang mee gemoeid is en waaraan ruimtelijke plannen moesten voldoen.

De PRV is inmiddels opgevolgd door de Omgevingsverordening NH 2020 die op 17 november 2020 in werking is getreden. In de Omgevingsverordening 2020 zijn de eerste stappen gezet om in het de geest van de Omgevingswet naar nieuwe regels te streven die zien op het 'hoe': 'hoe kom je tot een goede fysieke leefomgeving ?' De belangrijkste onderwerpen uit de Omgevingsvisie zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland die nog is gebaseerd op de huidige wet- en regelgeving. De Omgevingsverordening vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening. Bij het opstellen van de Omgevingsverordening NH2020 is zoveel mogelijk voorgesorteerd op de Omgevingswet.

De regels voor de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd in een verordening zodat duidelijk is welke regels waar gelden in Noord-Holland. Er is een digitale viewer (kaartbeelden) waarmee met een klik op locatie direct kan de daarbij behorende regels en toetsingskaders kunnen worden gezien.

De kantoorontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is in overeenstemming met de geldende provinciale kaders uit de Omgevingsverordening NH2020 en voor kantoren (Plabeka, hierover later meer). Het gaat hier om kantoorlocaties die kwalitatief aansluiten op de vraag van de markt. Zuidas is een locatie die uitstekend ontsloten is op het OV netwerk, op een aantrekkelijke en aansprekende plek in de stad is gevestigd en over voldoende stedelijke voorzieningen in de nabijheid beschikt.

De Omgevingsverordening NH 2020 heeft geen gevolgen voor het plangebied.

3.2.3 Omgevingsverordening NH2022     

De provincie werkt aan de opvolger van de Omgevingsverordening NH2020: de Omgevingsverordening NH2022. Deze zal tegelijk in werking treden met de Omgevingswet. Het uitwerkingsplan is in overeenstemming met het ontwerp van de Omgevingsverordening NH2022.

3.3 Regionaal beleid     

3.3.1 Vervoerregio Amsterdam     

De Stadsregio Amsterdam, een bestuurlijk samenwerkingsverband tussen verschillende gemeenten in de regio, is opgehouden te bestaan. Dit samenwerkingsverband is verder gegaan als Vervoerregio Amsterdam, een samenwerkingsverband van vijftien gemeenten en is sinds 1 januari 2017 opgericht. De vervoerregio werkt onder meer aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling en heeft in dat kader een aantal beleidsnota's opgesteld, waarvan in dit kader vooral het Platform Bedrijven en Kantoren (Plabeka) relevant is.

3.3.2 Metropoolregio Amsterdam     

De Metropoolregio Amsterdam is het informele samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noordvleugel van de Randstad. Belangrijk kenmerk van de metropoolsamenwerking vormt het feit dat dit gebeurt op vrijwillige basis. De democratische legitimatie van besluiten vindt plaats in de Staten en gemeenteraden van de aangesloten gemeenten en provincies.

Het versterken van de concurrentiepositie, nationaal en internationaal, vormt de rode draad binnen de metropoolsamenwerking. Om in de Europese top mee te kunnen blijven spelen, is de gezamenlijke ambitie gericht op het creëren van een hoogwaardig, veilig en duurzaam leef- en woonmilieu voor bedrijven, bewoners en bezoekers, nu en straks. Door in te zetten op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden die omringd worden door recreatief groen moet het vestigingsklimaat aantrekkelijk blijven.

Rond de beleidsvelden verkeer en vervoer, economie, verstedelijking, landschap en duurzaamheid zijn drie regionale bestuurlijke overlegorganen geformeerd. De samenwerking in metropoolverband levert de regio bovendien structureel meer kracht en zeggenschap op richting het Rijk.

3.3.3 Plabeka     

Op 23 juni 2017 heeft het Platform Economie de Uitvoeringsstrategie 3.0 vastgesteld: 'Ruimte voor werken in de MRA van morgen: 2017-2030'.

Hoofddoel in de Uitvoeringsstrategie is voldoende en kwalitatief passend aanbod van werklocaties in de Metropoolregio Amsterdam, om bij te dragen aan het versterken van de (inter)nationale concurrentiepositie en het verbeteren van het regionale vestigingsklimaat.

In deze Uitvoeringsstrategie zijn bestuurlijke afspraken gemaakt over

  • Een adaptieve strategie: de nieuwe uitvoeringsstrategie is minder kwantitatief dichtgetimmerd. Als het gevolg van de crisis wordt er meer rekening gehouden met onvoorspelbaarheid en onzekerheid. De afspraken moeten dus wendbaar en flexibel zijn. De marktvraag en kwaliteit van het vestigingsklimaat zijn leidend in de strategie.
  • Programmering: de planvoorraden van zowel bedrijventerreinen als kantoren moeten worden bewaakt om overaanbod te beperken en te voorkomen. Voor Amsterdam wordt versneld bijgeschakeld als (inter)nationale kansen daarom vragen. Voor alle deelregio's wordt in aanvulling op de kantorenvraag naar formele locaties extra ruimte geboden voor kantoorontwikkeling in informele milieus.
  • Transformatie: Zowel voor kantoren als voor bedrijventerreinen zijn de transformatieambities hoog. Als gevolg daarvan wordt een uitplaatsingsvraag verwacht, met name vanuit Amsterdam.
  • Herstructurering: de herstructurering van bedrijventerreinen blijkt een belangrijk aandachtspunt.

Het meest recente jaarlijkse verslag van de ontwikkelingen op de kantoren- en bedrijventerreinenmarkt in de MRA is de Monitor Plabeka 2017-2018. Daaruit blijkt dat de economie van de MRA in 2017 voor het vijfde jaar op rij een groei vertoonde. Bijna 60% van de banen in de MRA is gesitueerd op gemengde werkmilieus als woonwijken, centrumgebieden en creatieve wijken. Vooral binnen de creatieve wijken groeit de werkgelegenheid sterk. Kantoorruimte concentreert zich in centrumgebieden en woonwijken. De kantorenleegstand in gemengde milieus is in de afgelopen twee jaar gedaald tot 11%. Vooral in centra en creatieve wijken is de leegstand laag. In 2017 was bovendien meer transformatie zichtbaar dan ooit (0,5 miljoen m2, 4% van de totale voorraad). Wonen is de voornaamste nieuwe functie (minstens de helft van de getransformeerde ruimtes). Tot 2030 beschikt de MRA over 0,9 miljoen m2 hard planaanbod op kantoorlocaties, waarvan bijna de helft op internationale vestigingslocaties als Zuidas. De vraag concentreert zich met name op aantrekkelijke, multimodaal bereikbare plekken met een hoog voorzieningenniveau. In Amsterdam is de voorraad in dit segment krap. Ook de markt voor bestaande bedrijfsruimte lijkt in de gemeente Amsterdam krapper dan elders in de MRA. Het transactievolume van bedrijfsruimte ligt er relatief hoog en de leegstand van industrieel vastgoed en kantoorruimten op bedrijventerreinen is laag.

De mogelijkheden voor kantoren in dit plan passen binnen de uitvoeringsstrategie van het Plabeka en de daarin neergelegde planningsopgave. Zuidas is een aantrekkelijke vestigingslocatie met kwalitatief hoogwaardige kantoorfuncties, waarmee aangesloten wordt op de behoeftevraag van de markt. Daarnaast is Zuidas zeer goed ontsloten op het OV netwerk.

3.3.4 Regionaal Verkeer en Vervoerplan     

Het Regionaal Verkeer en Vervoerplan (RVVP) is in december 2004 vastgesteld door de Regioraad en opgesteld in samenwerking met de zestien gemeenten van de Vervoerregio Amsterdam. De gezamenlijke ambitie is een gezonde en gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht, het bieden van een goed sociaal klimaat voor inwoners en het zorgen voor een duurzame leefomgeving.

De mobiliteitsgroei is hierbij een gegeven. Deze groei moet wel worden opgevangen om voldoende recht te doen aan de geformuleerde ambities maar mag niet leiden tot onbereikbaarheid en aantasting van de leefbaarheid. Beleid is noodzakelijk om niet alleen de bereikbaarheidsproblemen op te lossen maar ook om de veiligheid en leefbaarheid te waarborgen.

Het RVVP gaat uit van een samenhangende aanpak van de bereikbaarheidsproblemen. Er wordt ingezet op het benutten van de sterke kanten van het bestaande aanbod van openbaar vervoer (OV) en wegcapaciteit, maar het kan niet zonder uitbreiding van deze capaciteit en verdere beïnvloeding van de vraag naar mobiliteit. Goed samenspel tussen ruimtelijke ontwikkelingen en verkeer en vervoer is noodzakelijk.

Jaarlijks wordt voor het RVVP een uitvoeringsprogramma opgesteld en iedere twee jaar wordt het beleidskader geëvalueerd.

Met de uitgangspunten zoals deze zijn geformuleerd is in het uitwerkingsplan rekening gehouden. In hoofdstuk 4 wordt verder ingegaan op het aspect bereikbaarheid.

3.3.5 Regionale OV-Visie 2010-2030 van de Stadsregio Amsterdam     

De OV-Visie 2010-2030 is samen met gemeenten van de Stadsregio Amsterdam (thans Vervoerregio Amsterdam), aangrenzende overheden, maatschappelijke organisaties (reizigersverenigingen) en vervoerbedrijven ontwikkeld en op 24 juni 2008 vastgesteld door de Regioraad. Het aanleggen van grootschalige infrastructuur vraagt een lange voorbereidingstijd. Daarom is een visie nodig voor de langere termijn. Op basis van de visie wordt ook een investeringsstrategie gemaakt. Met de visie kunnen juiste en toekomstbestendige keuzes worden gemaakt in de aanleg of aanpassingen van het OV-netwerk in de regio.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Structuurvisie Amsterdam 2040 en Omgevingsvisie 2050     

De gemeenteraad heeft in zijn vergadering van 17 februari 2011 de Structuurvisie Amsterdam 2040: Economisch Sterk en Duurzaam vastgesteld. De centrale ambitie van de structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Om economisch sterk en duurzaam te zijn en Amsterdam en de regio verder te kunnen ontwikkelen wil Amsterdam onder meer een intensiever gebruik van de bestaande stad en het openhouden van landschap. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte, efficiënter omgaan met energie en vervoer en er hoeft minder landschap te worden aangetast. Daarnaast betekent het ook 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen erbij tot 2040, intensiever gebruik van de haven en huidige bedrijventerreinen en ruimte voor waterberging.

Zuidas ontwikkelt zich de komende jaren als het deel van het stadscentrum voor internationaal zakendoen en kennisontwikkeling, maar er zal ook op grote schaal gewoond worden en er komen voorzieningen als winkels, kinderopvang, (internationale) scholen en horeca. Exclusieve retail- en culturele voorzieningen moeten de internationale aantrekkingskracht versterken. Het wordt niet alleen het zakencentrum voor de metropool Amsterdam maar van heel Nederland. Nergens in Nederland zijn vergelijkbare kansen aanwezig voor een internationaal vestigingsmilieu. Amsterdam is de stad met de internationale hoofdkantoren en met Zuidas wordt die positie verder bevestigd. Met het plan voor Zuidas wordt beoogd de stedelijke kwaliteit te realiseren die nodig is om de rol van toplocatie te bestendigen en verder te ontwikkelen.

verplicht

Figuur 3.1: Zuidas in Structuurvisie 2040

Zuidas in de Structuurvisie Amsterdam 2040

Zuidas is aangemerkt als metropolitaan kerngebied. Een zeer gedifferentieerd gebied waar sprake is van een optimale menging van wonen en werken met daarin internationale toplocaties voor kantoren, winkels van internationale allure en ook woningen.

Uit het vervolg van deze toelichting zal blijken dat aan de uitgangspunten van de structuurvisie uitwerking wordt gegeven in het uitwerkingsplan.



Omgevingsvisie 2050

Vanuit de Structuurvisie heeft de Gemeente Amsterdam de Omgevingsvisie Amsterdam 2050 opgesteld waarin vijf strategische keuzes worden gemaakt:

  1. meerkernige ontwikkeling: Amsterdam is uit balans met één centrum waar alles op is gericht is. Een van de hoofddoelen van deze visie is een stad te worden met meer stedelijke centra. Ook in de regio willen we de kernen meer stedelijke kwaliteit geven;
  2. groeien binnen de grenzen: duurzame, compacte stedelijke ontwikkeling en intensief ruimtegebruik. Daarmee maken we sociaal sterke buurten, met veel ruimte ondernemerschap en beperken we de ecologische voetafdruk van de stad;
  3. duurzaam en gezond bewegen: in een compacte stad staan ontmoeten en bewegen in de openbare ruimte voorop. In de hele stad krijgen lopen, fietsen en openbaar vervoer ruim baan.
  4. rigoureus vergroenen: nieuwe parken en meer groen in de openbare ruimte en op en aan gebouwen houdt de stad klimaatbestendig en leefbaar voor mens, dier en plant.
  5. samen stad maken: meer mogelijkheden voor maatschappelijk initiatief. Samen met Amsterdamme rs, corporaties en private partijen bouwen we aan de stad. Daarbij maken we meer ruimte voor experimenten en verantwoordelijk en eigenaarschap voor onze inwoners.

De ontwerpomgevingsvisie van Amsterdam heeft ter inzage gelegen van 21 januari tot en met 3 maart 2021. Op 8 juli 2021 is de Omgevingsvisie Amsterdam 2050 door de raad vastgesteld. De omgevingsvisie vervangt daarmee de Structuurvisie Amsterdam 2040, met uitzondering van de onderwerpen hoofdgroenstructuur en hoogbouw.

Het uitwerkingsplan is in lijn met de ambities zoals in de Omgevingsvisie Amsterdam 2050 zijn verwoord.

3.4.2 Koers 2025: Ruimte voor de stad     

Om uitvoering te kunnen geven aan de Structuurvisie Amsterdam 2040 is het belangrijk om goed in beeld te hebben waar de beschikbare ruimte zich in Amsterdam bevindt. Daarom heeft de gemeente Amsterdam in april 2016 de Koers 2025: Ruimte voor de stad, opgesteld; een integrale en stadsbrede inventarisatie van woningbouwlocaties. Koers 2025 operationaliseert de structuurvisie en de ambitie voor de bouw van 50.000 woningen in een ontwikkelstrategie voor de stad tot 2025. Naast het accommoderen van groei wil Amsterdam kwaliteit aan de stad toevoegen. Door het veranderende karakter van de toenemende bedrijvigheid wordt de klassieke scheiding tussen wonen en bedrijvigheid steeds vager. Gemengd stedelijke milieus, functioneel en duurzaam, zijn het best in staat om aan deze ontwikkeling ruimte te bieden.

Zuidas wordt in Koers 2025 aangewezen als gebied waar mogelijkheden zijn voor nieuwe gebiedsontwikkeling. De ontwikkelingen in Zuidas kenmerken zich bij uitstek door hun gemengde functies, functionaliteit en duurzaamheid en zijn dan ook volledig in lijn met Koers 2025.

3.4.3 Hoogbouw in Amsterdam     

Binnen het instrumentarium van de Structuurvisie Amsterdam 2040 (en de Nota Hoogbouw in Amsterdam, vastgesteld door het College van B&W op 10 mei 2011) zijn de uitgangspunten voor hoogbouw in Amsterdam genoteerd. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebieden waar hoogbouw wordt gestimuleerd en gebieden waar hoogbouw zeer terughoudend wordt toegepast. Onder hoogbouw wordt verstaan: gebouwen vanaf 30 meter hoogte of tweemaal de hoogte in hun directe omgeving. Onderhavig bestemmingsplangebied ligt in een gebied (langs de ringweg A10/Ringlijn, met name rond de OV-knooppunten) waar hoogbouw wordt gestimuleerd.

Aan de hand van een hoogbouweffectrapportage (HER), waarin de effecten van het hoogbouwplan op het stedelijke landschap in beeld zijn gebracht, wordt beoordeeld of een hoogbouwplan verantwoord is. In bepaalde gevallen is het opstellen van een HER verplicht. Dat doet zich voor in situaties waarin terughoudendheid met hoogbouw wordt beoogd. De Zuidas is als locatie aangewezen waar hoogbouw wordt gestimuleerd. Het opstellen van een HER is niet verplicht gesteld.

In het kader van het uitwerkingsplan is wel onderzoek gedaan naar een aantal hoogbouwgerelateerde onderwerpen zoals bezonning en windhinder. De maximale bouwhoogten zijn niet hoger dan toegestaan op grond van de verklaring van geen bezwaar die is verleend op grond van de Wet luchtvaart. In hoofdstuk 4 wordt inhoudelijk ingegaan op de stedenbouwkundige inpassing in en effecten op de omgeving.

3.4.4 Visie Zuidas 2016     

De gemeenteraad heeft op 5 oktober 2016 de Visie Zuidas 2016 vastgesteld. In de Visie Zuidas wordt beschreven hoe, waar en waarom er ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden.

Zuidas is in korte tijd uitgegroeid tot een uniek deel van Amsterdam met internationale allure, maar wordt ook steeds meer tot een levendige stadswijk. Zuidas staat aan de vooravond van de grootste bouwoperatie uit de geschiedenis van het gebied, er komen duizenden nieuwe woningen en bewoners bij. Daarnaast reizen steeds meer mensen via station Amsterdam Zuid van en naar Amsterdam. Het wordt, kortom, op alle mogelijke manieren drukker in Zuidas met een mix van bewoners, studenten, werknemers, reizigers, congresbezoekers en toeristen. Het behouden en versterken van kwaliteit van wonen en werken in Zuidas, gecombineerd met de aanleg van Zuidasdok, is de belangrijkste uitdaging voor de komende periode.

De Visie Zuidas 2016 benoemt daarbij de volgende thema's:

Zuidas in uitvoering

De visie staat in het teken van het voortzetten en versterken van het succes van Zuidas in een periode met veel bouwactiviteiten. Het is onvermijdelijk dat bewoners en bezoekers last gaan ondervinden van bouw- en funderingswerkzaamheden, omleidingen en bouwverkeer, maar de overlast mag niet overheersen. Alle reden om juist nu extra aandacht te schenken aan hoe we de kwaliteit van het gebied hoog kunnen houden en waar mogelijk kunnen verbeteren. Door zorgvuldige gebiedsregie en goede communicatie wordt geborgd dat Zuidas ook tijdens de bouw leefbaar en bereikbaar blijft.

Internationaal en ambitieus

De kracht van Zuidas wordt onder andere bepaald door de goede bereikbaarheid, zowel vanuit de stad als vanuit de regio, en dankzij de nabijheid van Schiphol. Daar bovenop maakt de aanwezigheid van gekwalificeerde werknemers en kennisinstellingen van Zuidas een gewilde locatie voor internationaal opererende topbedrijven. Het succes en de kracht van Zuidas als internationale toplocatie wordt met deze visie verder uitgebouwd en versterkt. Het internationale karakter wordt op straat voelbaar en zichtbaar, door hoogwaardige voorzieningen, hotels, kunst en cultuur. Het 'Kenniskwartier', een menging van universitaire- en stedelijke voorzieningen, bedrijven en wonen, zal een belangrijke plek krijgen in de internationale en ambitieuze Zuidas.

Een levendige woonwijk

Het is de ambitie om van Zuidas een gemengd woongebied te maken voor jong en oud; een wijk met een grote verscheidenheid aan nieuwe, lichte woningen in een hoog stedelijke omgeving en met een moderne en kosmopolitische sfeer. Om de verblijfs- en woonkwaliteit in Zuidas te garanderen wordt blijvend ingezet op meer levendigheid en voldoende voorzieningen, zoals scholen, zorgfuncties en winkels.

Verbonden door groen en water

Een belangrijke voorwaarde voor een gezonde en leefbare Zuidas is de aanwezigheid van voldoende en kwalitatief hoogwaardig groen en water. Dat is niet alleen belangrijk vanwege recreatieve functies, maar ook om Zuidas bestendig te maken tegen extreme regenbuien en hoge temperaturen en een habitat te bieden aan flora en fauna. Daarom worden er 1) plekken in het groen of bij het water aangelegd, 2) bestaande plekken verbeterd en 3) het groen en water beter met elkaar verbonden. De samenhangende structuur van groen en water wordt een belangrijke drager van de identiteit van het gebied.

Kiezen voor fiets en OV

Het aantal vervoerbewegingen neemt de komende jaren flink toe. De ambitie om de bereikbaarheid van Zuidas te behouden en tegelijkertijd een aantrekkelijk verblijfsgebied te vormen, dwingt tot het maken van expliciete keuzes. Fiets en openbaar vervoer krijgen meer ruimte als aantrekkelijke alternatieven voor het autogebruik. Met een aantal reeds geplande (in het kader van Zuidasdok) en beoogde ingrepen (op lange termijn) wordt de OV-bereikbaarheid vergroot. Fietsen van en naar Zuidas en het stallen van fietsen wordt zo snel, goedkoop, veilig en gemakkelijk als mogelijk. De daklaan wordt onderzocht; een verhoogde fietsverbinding in een groene setting. Tot slot worden bestaande en voorziene infrastructuur slimmer en efficiënter benut. Het bedrijfsleven speelt hierbij een belangrijke rol.

3.4.5 Woonbeleid     

3.4.5.1 Woonagenda 2025     

In de Woonagenda 2025: Voldoende, betaalbare en goede woningen (vastgesteld op 19 juli 2017) heeft de gemeente onderzocht wat ervoor nodig is om te zorgen dat Amsterdam een gezonde, dynamische, gemengde stad blijft waar ruimte is voor iedereen. Tot aan 2025. De drie uitgangspunten zijn voldoende woningen, betaalbare woningen en goede woningen.

Om voldoende woningen te realiseren moeten woningvoorraad en woningbehoefte in 2025 beter op elkaar zijn aangesloten. Daarvoor is onder andere van belang dat jaarlijks minimaal 1.500 middeldure huurwoningen worden gebouwd en dat het stedelijke uitgangspunt van 40% gereguleerde huur, 40% middelduur (huur en koop) en 20% dure huur en koop wordt aangehouden.

Voor betaalbare woningen moet de woonruimteverdeling worden herzien, moeten middeldure huurwoningen gerichter worden verhuurd aan middeninkomens en moet men in de huursector passend wonen.

Bij het uitgangspunt goede woningen staan woningkwaliteit, duurzaamheid en bewonersondersteuning centraal. Het aantal woningen met achterstallig onderhoud moet afnemen en woningen moeten gezonder, veiliger en comfortabeler zijn om in te wonen. Mogelijk wordt hiertoe een structureel Programma Woningkwaliteit in het leven geroepen. Corporaties en huurders moeten aanvullende duurzaamheidseisen afspreken voor nieuwbouw en duurzaamheidsprestaties afspreken voor bestaande woningen.

Met het in het Uitwerkingssplan mogelijk gemaakte woningbouwprogramma wordt uitvoering gegeven aan het in de visie geformuleerde beleid. Gelet op de veranderingen op de woningmarkt die zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan ligt het voor de hand niet alleen in te zetten op grote woningen, maar ook de realisatie van kleinere woningen te faciliteren. Het uitgangspunt 40-40-20 wordt op gebiedsniveau toegepast. Het uitwerkingsplan maakt wonen mogelijk zodat het woonbeleid kan worden uitgevoerd, maar schrijft niet voor welk segment.

3.4.5.2 Handreiking Ladder voor Duurzame Verstedelijking Stadsregio Amsterdam     

Gemeenten zijn verplicht om bij de ontwikkeling van nieuwe woningbouwplannen de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, om te toetsen of het plan voorziet in een actuele behoefte binnen de regio. De Stadsregio Amsterdam (thans Vervoerregio Amsterdam) heeft op 18 oktober 2016 de Handreiking Ladder voor Duurzame Verstedelijking Stadsregio Amsterdam opgesteld. Deze handreiking is een aanvulling op de bestaande, landelijke handreikingen, toegespitst op de situatie in de stadsregio Amsterdam.

Het doel van de ladder is zorgvuldig ruimtegebruik en het voorkomen van leegstand en overprogrammering uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Leegstand en overprogrammering zijn voor wat betreft wonen in de regio Amsterdam echter niet zozeer van toepassing. Er is een enorme vraag naar woonruimte binnen de regio en vooralsnog zijn er voor de komende tien jaar nog niet genoeg (harde) plannen die in deze behoefte kunnen voorzien.

De onderbouwing van de woningbehoefte binnen de regio kan zowel kwantitatief als kwalitatief zijn. Met kwantitatieve behoefte wordt bedoeld: de vraag naar woningen binnen de regio, uitgedrukt in cijfers, afgezet tegen het aanbod van woningen binnen de regio, uitgedrukt in cijfers. Met kwalitatieve behoefte wordt bedoeld: de vraag naar woningen binnen de regio, onderscheiden naar type woningen, woonmilieu en/of segment, afgezet tegen het aanbod van woningen binnen de regio, onderscheiden naar type woningen, woonmilieu en/of segment. Bij het aanbod van woningen worden zowel de reeds bestaande woningen als de in uitvoering zijnde of geplande bouw van woningen binnen de regio meegewogen.

Zie hieronder het planaanbod in de woningmarktregio en de kwantitatieve woningbehoefte in de gemeente Amsterdam en de woningmarktregio. De geplande woningen passen ruim binnen de kwantitatieve regionale behoefte.

verplicht

Figuur 3.2: planaanbod woningmarktregio (Bron: PNH (2016b))

verplicht

Figuur 3.3: kwantitatieve woningbehoefte in de gemeente Amsterdam en de woningmarktregio (Bron: PNH (2016b))

3.4.6 Kantoorbeleid     

3.4.6.1 Kantorenstrategie Amsterdam 2017: het juiste kantoor op de juiste plek     

In 2011 werd met vaststelling van de Kantorenstrategie beleid geformuleerd om de kantorenmarkt gezonder te maken en het totale aanbod van kantoorvloeroppervlak terug te dringen. Hierbij werd sterk ingezet op transformatie en herontwikkeling van leegstaande kantoren en het beperken van nieuwbouw. Deze inzet is succesvol gebleken met een daling van de leegstand van 18 % naar 12,8 % per 1 januari 2017. Sinds 2015 is de dynamiek op de kantorenmarkt weer sterk toegenomen en dit vroeg om een actualisering van de huidige strategie en onderzoek naar de doelmatigheid hiervan. De veranderingen op de kantorenmarkt, maar ook de banengroei en een Brexit zijn aanleiding geweest om de in 2011 vastgestelde Kantorenstrategie te actualiseren.



Amsterdam als economische motor

Amsterdam huisvest een aantal grote en bovengemiddeld snel groeiende dienstensectoren waarin de Metropoolregio Amsterdam (MRA) een comparatief voordeel heeft ten opzichte van de rest van Nederland. De belangrijkste hiervan is de zakelijke en financiële dienstverlening. Ook de industrie IT- en softwaredienstverlening droeg relatief sterk bij aan de economische groei van Amsterdam. De werkgelegenheid nam in 2016 in de hele MRA toe met 2,3 %. De stijging is bijna geheel toe te schrijven aan Amsterdam. Op Zuidas groeide het aantal banen het snelst. Amsterdam past in een mondiale trend waarbij internationaal georiënteerde kennisintensieve steden zoals Londen, Parijs en Stockholm een substantiële werkgelegenheidsgroei kennen en zich ontwikkelen als economische motoren voor de omliggende stedelijke regio. Deze trend heeft alles te maken met de opkomst van de kennis- en innovatie-economie. Amsterdam is een internationaal knooppunt, heeft twee universiteiten en diverse kennisinstellingen en kennisintensieve bedrijven. De stad zet zoveel mogelijk in op stedelijke ontwikkeling nabij multimodale knooppunten. Door op deze locaties in te zetten op groei wordt bijgedragen aan de duurzaamheidsdoelstellingen en zijn werkplekken in de toekomst sneller en beter bereikbaar voor inwoners van de regio en daarbuiten. De Zuidas ontwikkelt zich hierin steeds meer tot een gemengd woon- en werkgebied met voorzieningen.

Uitvoeringsstrategie 3.0: Ruimte voor Werken in de MRA van Morgen: 2017-2030

Om een gezonde kantorenmarkt te behouden en overmaat terug te dringen en te voorkomen wordt binnen de MRA samengewerkt door het Platform bedrijven en kantoren (Plabeka). De programmatische afspraken die in het verleden voor het planaanbod kantoren zijn gemaakt met de Uitvoeringsstrategie Plabeka 2010-2040 zijn vervangen door een nieuwe Uitvoeringsstrategie Plabeka 3.0. Hiermee is een herijking gemaakt van de vorige strategie om zo goed mogelijk te kunnen blijven inspelen op de ruimtelijk-economische ontwikkelingen en de veranderde kwalitatieve en kwantitatieve ruimtevraag.

Kwantitatieve raming

De vraagramingen van de Kantorenstrategie 2011 en de Uitvoeringsstrategie 2011 zijn door de grote dynamiek achterhaald. Dit heeft geleid tot het rapport Vraagraming en vraagverdieping Metropool Regio Amsterdam (mei 2016). Op basis van dit rapport is de vraag naar nieuw kantoorvloeroppervlak in de Uitvoeringsstrategie geraamd op 515.000 m² tot 2050, waarvan 230.000 m² groei op formele kantoorlocaties van 2017 tot 2030 en 225.000 m² voor groei op formele kantoorlocaties van 2030 tot 250 en 60.000 m² voor groei elders binnen Amsterdam. Hierbij is nog geen rekening gehouden met de uitbreidingsvraag als gevolg van Brexit. Door de transformatie van kantoren naar andere functies, zoals wonen (die tot 2019 naar verwachting 250.000 m² bedraagt) en de grote vraag naar kantoren, onder andere als gevolg van de Brexit, zal de leegstand van 11,5 % dalen naar een frictieleegstand van 8 % in 2019. Frictieleegstand is de leegstand die ontstaat doordat vraag en aanbod in de tijd niet altijd direct op elkaar aansluit.

Kwalitatieve raming: Juiste kantoor op de juiste plek.

Uit voornoemd onderzoek blijkt dat er nog steeds behoefte is aan kantoren op locaties waar sprake is van functiemenging, die bovendien goed bereikbaar zijn. Dit betreft met name een kwalitatieve vraag. Het juiste kantoor op de juiste plek. Behoefte aan kantoorruimte bestaat vooral bij bedrijven in ICT, communicatie en zakelijke dienstverlening, maar ook bij innovatieve kantoorconcepten op meer informele plekken in de stad. Op gewilde locaties, met name in het Centrum, de Arenapoort en Zuidas is de vraag naar kantoorruimte groot.

Er is vooral behoefte aan een kwalitatieve sturing waarbij het uitgangspunt is: het juiste kantoor op de juiste plek. In Ruimte voor de Economie van Morgen (collegebesluit d.d. 18 juli 2017) worden drie kantorenmilieus onderscheiden:

  1. Het internationale topmilieu: een hoogwaardig ingerichte, internationaal verbonden locatie, geschikt voor de vestiging van internationale kantoren, met in de omgeving een groot aanbod van stedelijke voorzieningen. Zuidas, stadsdeel Centrum en Stadsdeel Zuid zijn hier voorbeelden van. Kansen voor uitbreiding liggen hier voor Zuidas in de uitbreiding van het gebied en op de middellange termijn in de Schipholcorridor tussen Zuidas en Schiphol;
  2. Innovatieve districten: stedelijke gebieden met een mix van wonen en werken van 50%-50% rond een kennisinstituut of trekker. Hier zoeken clusters van bedrijven verbinding en is ruimte voor ontwikkeling van start-ups en innovatieve bedrijfsconcepten. Voorbeelden hiervan zijn Kenniskwartier VU/Zuidas, Sciencepark, AMC e.a.
  3. Multimodale knooppunten: knooppunten die door de aanwezige verkeersinfrastructuur zoals trein, tram, bus, metro, autowegen en fietspaden, uitstekend zijn verbonden met de stad en regio en luchthaven en daarmee uitermate geschikt zijn als werkgebied en concentratie voor (groot)schalige kantoren. Door transformatie en verdichting worden deze knooppunten meer gemengd met wonen en voorzieningen. Voorbeelden hiervan zijn Sloterdijk, Amstelstation en Zuidas.

De geactualiseerde kantorenstrategie behelst onder meer:

  1. De huidige planvoorraad van 970.000 m² flexibel inzetten op die locaties waar op korte termijn (tot en met 2020) nieuwe kantoren gewenst zijn. Dit zijn Zuidas, Arenapoort, Amstelstation, Lelylaan, Houthaven, Oostenburg en Noordelijke IJoever. Door het flexibel inzetten kan ook tegemoet worden gekomen aan (een deel van) de te verwachten vraag als gevolg van een Brexit.
  2. Amsterdam gaat door met de transformatie van monofunctionele kantoorlocaties Amstel III, Riekerpolder en Sloterdijk naar aantrekkelijke, gemengde woon- en werkgebieden;
  3. Amsterdam verkent waar vanaf 2020 nieuwe gemengde gebiedsontwikkeling mogelijk is. De verwachting is dat de leegstand van kantoren, door de vele geplande transformaties en herontwikkelingen in 2019 is gedaald naar de frictieleegstand van 8 %. Na 2020 wordt ingezet op nieuwe planvoorraad voor onder meer Schipholkerncorridor, uitbreiding van de Zuidas, met name aan de westkant ten noorden en zuiden van de A10.



Bij alle grote gebiedsontwikkelingen zoals Sluisbuurt, CAN gebied, Centrumeiland en K-buurt wordt een gemengd woon- werkmilieu gecreëerd met ruimte voor voorzieningen waaronder kantoren.

Selectiebeleid voor kantoren

Het college heeft op 6 september 2016 een selectiebeleid bij kantoorontwikkeling vastgesteld waarbij openbaar, meervoudig selecteren de hoofdregel is. Op 24 januari 2017 heeft het college vervolgens uitgangspunten vastgesteld voor kantoorgebruikers op de Zuidas. Uitgangspunten voor eindgebruikers die zich willen vestigen op nieuwe kavels moeten passen binnen de Visie Zuidas 2016 en de daarin geformuleerde criteria. Bij de selectie van ontwikkelaars wordt getoetst aan de in Zuidas gewenste hoge kwaliteit, waarbij in het licht van een kwalitatieve beoordeling de volgende elementen een belangrijke rol spelen:

  • internationaal georiënteerde eindgebruiker;
  • ontwikkelen van een duurzaam en flexibel concept;
  • BREEAM Excellent of een soortgelijk predicaat;
  • gunstig mobiliteitsprofiel van de eindgebruiker, waaronder minder auto, meer fiets en OV;
  • nadruk op multi-tenant gebouwen waar functiemenging en transformatie naar bijvoorbeeld wonen mogelijk wordt gemaakt.

De selectie van kavels komt tot stand via openbare gronduitgifte en alleen bij uitzondering kan hiervan worden afgeweken via de hardheidsclausule. In dat geval moet naast de criteria uit de Visie Zuidas 2016 ook sprake zijn van een initiatief dat van belang is voor de doorontwikkeling van de Zuidas als toplocatie die concurrerend is met vergelijkbare (internationale) zakencentra én het initiatief moet bijdragen aan de versterking van de ruimtelijke-economische structuur van Nederland.

Het doel is dat Zuidas dé toplocatie van Nederland en concurrerend ten opzichte van vergelijkbare zakencentra in Europa blijft. In het uitwerkingsplan wordt voorzien in een kantoorprogramma dat past binnen de kantorenstrategie en de ontwikkeling van Zuidas als internationale toplocatie.

3.4.6.2 Kantorenplan 2019-2026     

Met het kantorenplan 2019-2026 van september 2019 wordt aangesloten op de kantorenstrategie 2017, de Economie van Morgen (de ruimtelijke economische visie van Amsterdam, 2017) en de Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050 (2019). Ook loopt het kantorenplan 2019-2026 vooruit op de omgevingsvisie van gemeente Amsterdam.

Het doel van het kantorenplan 2019-2026 is een uitgebalanceerde en toekomstbestendige kantorenmarkt waarin op korte en middellange termijn voldoende kwalitatieve woon-werkmilieus beschikbaar zijn voor de uitbreidingsvraag van 125.000 m² kantoor per jaar. Daarbij worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Meer en sneller kantoren ontwikkelen om te voldoen aan de marktvraag;
  • Toekomstbestendige kantoren: flexibel, efficiënt, bereikbaar en klimaatneutraal;
  • Transformatie van monofunctionele kantoorlocaties met behoud van werk;
  • Realiseren van gemengde woon-werkmilieus.

Zuidas heeft zich de afgelopen jaren in economische hoog- en laagconjunctuur bewezen als robuuste vestigingslocatie voor grote en kleine, nationale en internationale bedrijven.

Conform de in 2016 door de gemeenteraad vastgestelde Visie Zuidas wordt ingezet op het creëren van een internationaal topmilieu met wonen, werken en openbare ruimte van hoge kwaliteit. Kantoren, woningbouw én voorzieningen komen steeds meer in balans om het gewenste stedelijke milieu te creëren, waar ook (internationale) topbedrijven zich tot aangetrokken voelen. De Visie Zuidas -en de daarin opgenomen de verdeling tussen wonen,werken en voorzieningen- is leidend bij de verdere ontwikkeling van het gebied.

Begin 2019 staat er ruim 180.000 m2 kantoor in aanbouw of verbouw. Met het internationale topmilieu blijft Zuidas met het centrum van Amsterdam de belangrijkste kantoorlocatie in Amsterdam. Het is ook een van de weinige plekken waar de gemeente door gronduitgifte nog kan sturen op het kantoorprogramma.

De kantorenvoorraad in Zuidas is eind 2018 circa 850.000 m2, met daaraan toegevoegd de plancapaciteit conform de Visie Zuidas kan in totaal een kantorenvoorraad van 1,2 miljoen m2 worden gerealiseerd.

verplicht

Figuur 3.4: oplevering en onttrekking kantoorruimte Zuidas

Tussen 2019 en 2022 wordt in Zuidas circa 210.000 m2 kantoorruimte opgeleverd. Een deel hiervan is reeds in aanbouw en reeds voorverhuurd. In de periode tussen 2023 en 2026 wordt naar verwachting 135.000 m2 kantoorruimte toegevoegd. Om tegemoet te komen aan de toegenomen vraag naar kantoormeters is onderzocht op welke plekken kantoorontwikkeling mogelijk en gewenst is. Dit met inachtneming van de volgende uitgangspunten:

  • De Visie Zuidas -en de daarin opgenomen verdeling tussen wonen, werken en voorzieningen- is leidend bij de verdere ontwikkeling van het gebied.
  • In een periode waarin de combinatie van de ontwikkeling in de flanken en de realisatie van Zuidasdok een grote impact heeft, wordt extra aandacht besteed aan de omgevingskwaliteit.

3.4.6.3 Zuidas Office Monitor 2017     

Uit het meest recente analyserapport van de kantorenmarkt op Zuidas, de Zuidas Office Monitor (editie 2017, H1), komt naar voren dat de aanhoudende vraag van kantoorgebruikers en het lage leegstandspercentage er de afgelopen jaren toe hebben geleid dat nieuwe bouwplannen worden gerealiseerd. Het rapport geeft aan dat door de nog steeds toenemende dynamiek de behoefte aan uitbreiding van de kantoorvoorraad nog steeds actueel is. Dit is ook nodig om nieuwe (grootschalige internationale) gebruikers de kans te geven zich op Zuidas te vestigen of om bestaande gebruikers uitbreidingsmogelijkheden te bieden. Een behoorlijk deel van het voorziene kantoorvloeroppervlak moet nog gebouwd en opgeleverd worden, wat tot gevolg heeft dat het direct beschikbare aanbod van kantoren beperkt is. Dit leidt tot een leegstandpercentage van slechts 4,3 %. Het rapport geeft tevens aan dat de realisatie van woningen en voorzieningen de leefbaarheid en het multifunctionele karakter van het gebied versterkt.

De aanvulling en optimalisatie van kantoorprogramma op verschillende kavels in Zuidas wordt gemonitord en waar nodig geoptimaliseerd. Voorbeelden hiervan zijn het toevoegen van deelgebied Verdi aan het grootstedelijk gebied Zuidas en het opnemen van aanvullend kantoorprogramma in deelgebied Parnas. Het kantoorprogramma voor deelgebied Kenniskwartier, waar het uitwerkingsplan op ziet is opgenomen in de huidige voorraad en plancapaciteit. Het uitwerkingsplan draagt bij aan het kantorenplan voor Zuidas.

3.4.7 Nota parkeernormen Auto     

Op 7 juni 2017 heeft de Gemeenteraad de Nota Parkeernormen Auto vastgesteld. Het belangrijkste uitgangspunt van de Nota is dat bewoners en werknemers bij nieuwbouw geen parkeervergunning voor het parkeren op straat krijgen. De parkeerbehoefte dient aldus op eigen terrein te worden opgevangen.

Zuidas wordt aangemerkt als A-locatie. A-locaties kenmerken zich door een zeer goede bereikbaarheid per openbaarvervoer. Gebieden die dicht bij een intercitystation zijn gelegen worden als A-locatie aangemerkt. In deze gebieden schrijft de gemeente voor woningen alleen een maximumparkeernorm voor, geen minimumnorm.

De belangrijkste uitgangspunten voor nieuwe bestemmingsplannen met betrekking tot nieuwbouw op A-locaties zijn:

  • voor kantoren geldt een parkeernorm van maximaal 1 parkeerplaats per 250 m² brutovloeroppervlakte.
  • bij het vaststellen van parkeernormen voor voorzieningen vormen de actuele kencijfers van de CROW het uitgangspunt, gecombineerd met actuele Amsterdamse gegevens over de verkeersgeneratie van specifieke functies op de betreffende locatie. Kortom voor voorzieningen is maatwerk vereist.
  • voor woningen geldt een parkeernorm van maximaal 1 parkeerplaats per woning, ongeacht de grootte.

De parkeernormen zoals opgenomen in het uitwerkingsplan zijn in overeenstemming met de Nota Parkeernormen Auto. In hoofdstuk 4 wordt verder op het beleid ten aanzien van autoparkeren voor het plangebied ingegaan.

3.4.8 Nota parkeernormen fiets en scooter 2018     

Op 15 maart 2018 heeft de gemeenteraad de Nota parkeernormen fiets en scooter vastgesteld. Bij nieuw te bouwen woningen is de verplichting om een (fietsen)berging te realiseren vastgelegd in het Bouwbesluit 2012. Voor niet-woonfuncties moet de realisatie van fietsparkeervoorzieningen worden vastgelegd middels bestemmingsplannen. De Nota dient ter onderbouwing van de normen die in het bestemmingsplan worden vastgelegd.

Op basis van de kencijfers van het landelijke kennisinstituut CROW zijn fietsparkeernormen ontwikkeld voor niet-woonfuncties. Voor niet-woonfuncties wordt het bovendien verplicht om voldoende en goede fietsparkeervoorzieningen te realiseren op eigen terrein. De parkeernormen zoals opgenomen in het uitwerkingsplan zijn in overeenstemming met de Nota parkeernormen fiets en scooter. In hoofdstuk 4 wordt verder op het beleid ten aanzien van fietsparkeren voor het plangebied ingegaan.

3.4.9 Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier     

De algemene ambities zoals verwoord in de Visie Zuidas 2009 (voorganger van de Visie Zuidas 2016) hebben een vertaling gekregen in het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier (vastgesteld door de Gemeenteraad op 16 februari 2011). Het uitvoeringsbesluit geeft de ambities weer voor de ontwikkeling van het deelgebied Kenniskwartier bestaande uit de gronden van de toenmalige tennisvereniging Goldstar, sportclub Buitenveldert, VU en VUmc. Het uitvoeringsbesluit voorziet in een integrale afweging tussen de verschillende opgaven in het gebied in programmatisch en ruimtelijk opzicht.

verplicht

Figuur 3.5: afbeelding uit het Uitvoeringsbesluit uit 2011

Voor zover deze betrekking hebben op het plangebied en de daarin voorgenomen ontwikkeling van het uitwerkingsplan wordt in het volgende hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijk-functionele en stedenbouwkundige aspecten die vanuit het uitvoeringsbesluit grotendeels in de verdere concretisering van het plan zijn meegenomen.

Hoofdstuk 4 Het ruimtelijk en stedenbouwkundig kader     

4.1 Algemeen     

In artikel 7 van het moederplan zijn voor wat betreft de gronden van het westelijk ontwikkeldveld uitwerkingsregels opgenomen die betrekking hebben op zowel het functioneel gebruik als op het bouwen. Hieronder volgt een korte weergave van deze kaders voor zover (gelet op het voorgenomen programma en de betreffende locatie) relevant voor deze uitwerking. Ook wordt ingegaan op het kader waarbinnen uitwerking plaats moet vinden, en de keuze die daarbinnen voor het plangebied van voorliggende uitwerking zijn gemaakt.

4.1.1 Positionering in omgeving     

De Noordstrook van het projectgebied Kenniskwartier in Zuidas is een zone ingeklemd tussen de A10 zuid, de Gustav Mahlerlaan en aan de oostzijde de Parnassusweg. In de noordstrook van Kenniskwartier wordt voorzien in een gemengd gebied waarin wordt gewoond, gewerkt en geleefd in een hoogwaardig milieu. Aan de rand met de Parnassusweg zijn Hourglass en NoMA House opgeleverd en in gebruik genomen. In de zomer van 2021 is gestart met de bouw van De Puls (kavel 2A). Zie figuur 4.1 en figuur 4.2 voor de ligging van het plangebied en de gebouwen in de omgeving.

verplicht

Figuur 4.1: ligging plangebied

verplicht

Figuur 4.2: impressies van de gebouwen in de omgeving

4.1.2 Kavelconcept     

Het westelijk ontwikkelveld wordt gefaseerd uitgevoerd. De blokken kunnen worden verdeeld via minimaal 5 tot maximaal 9 uitgiftes. Op dit moment is nog onbekend welke blokken eerst worden ontwikkeld. Beoogd wordt dat alle deelblokken gezamenlijk een U-vormig ensemble vormen met een opening richting het oostelijk ontwikkelveld. Ook ter plaatse van de zuidelijke blokken wordt een opening naar de Gustav Mahlerlaan mogelijk gemaakt. Op basis van het 'dambordpatroon principe' komen er drie hoogteaccenten in het westelijk ontwikkelveld.

verplicht

Figuur 4.3: concept stedenbouwkundige opzet westelijk ontwikkelveld (het betreft een indicatieve weergave van het plangebied en aangrenzende bebouwing).

4.2 Functioneel programma     

4.2.1 Uitwerking van het moederplan     

Het moederplan biedt middels de uit te werken regels ruimte voor vestiging van een gemengd functioneel programma, met wonen, kantoren en een daarbij behorend voorzieningenprogramma in de vorm van culturele voorzieningen en galeries, detailhandel, maatschappelijke-, consumentverzorgende-, en zakelijke dienstverlening, sportvoorzieningen en horeca. Ook is er de mogelijkheid om de gronden te bestemmen ten behoeve van watergangen en -partijen, ontsluitingswegen, voet- en fietspaden, groenvoorzieningen en andere openbare voorzieningen. Met betrekking tot het functioneel programma zijn de volgende maxima per functies opgenomen:

  • wonen: 127.500 m2 bvo, met een maximum van 2.750 woningen.
  • kantoor: 67.000 m2 bvo
  • voorzieningen: 3.000 m2 bvo

Het maximum voor wonen en kantoor is een maximum voor de bestemmingen Gemengd en Gemengd - uit te werken samen. Voor bovengrondse gebouwen geldt binnen het gehele bestemmingsvlak voor het uit te werken deel een gezamenlijk maximum brutovloeroppervlakte van 89.000 m2.

Voor de verschillende functies zijn maximale normen opgenomen voor autoparkeerplaatsen. Met betrekking tot fietsparkeren dienen de normen uit het gemeentelijk beleid in acht te worden genomen. Voor autoparkeren geldt voor wonen een parkeernorm van maximaal 1 parkeerplaats per woning en voor kantoor een parkeernorm van maximaal 1 parkeerplaats per 250 m2 brutovloeroppervlakte. Voor voorzieningen en bezoekersparkeren kan een minimum en maximum parkeernorm worden opgenomen.

4.2.2 Stedenbouwkundige uitwerking     

Het programma voor het westelijk ontwikkelveld is als geheel hoogwaardig en gemengd met wonen, kantoren en voorzieningen. De nadruk ligt op wonen en kantoor. Het maximale programma bedraagt ingevolge de uitwerkingsregels 89.000 m2 bvo. Gelet op de afmetingen van het bestemmingsvlak van de bestemming 'Gemengd' is het niet aannemelijk dat dit maximum zal worden bereikt. De volgende stedenbouwkundige randvoorwaarden zijn van belang:

  • Mix van functies

    De ontwikkeling van het Kenniskwartier is een belangrijke impuls voor de Zuidas. Het gaat om een zeer levendig gebied met een breed scala aan functies.
  • Rangorde in openbare ruimten

    Het versterken van de verbindingen met de omgeving draagt bij aan de rol van het Kenniskwartier als schakel binnen de Zuidas.
  • Goed woon- en verblijfsklimaat

    Het doel is een goed woon- en verblijfsklimaat aan een groene binnenruimte.
  • Actieve plint

    Aan de hoeken van de hoofdstraten en de secundaire straten is een actieve plint een randvoorwaarde voor een goede, veilige en levendige sfeer.
  • Flexibiliteit in gebouw en typologie

    Het programma van het gebied bestaat uit verschillende functies. Het doel is om de basis van de bebouwing vast te leggen met veel ontwerpvrijheid in de uitwerking.
  • Omgevingskwaliteit

    Zowel voor de openbare ruimte, als voor de woonfuncties is de omgevingskwaliteit – voldoende zon en groen, bescherming van lawaai en wind – een doorslaggevende succesfactor.

4.2.3 Vertaling naar het uitwerkingsplan     

Aan de gronden binnen het westelijk ontwikkelveld zijn verschillende bestemmingen gegeven. De gebouwen hebben de bestemming 'Gemengd-1' gekregen, de binnentuin de bestemming 'Groen-1', de wegen de bestemming 'Verkeer-1' en 'Verkeer-2' en de locatie van de gracht met brug(gen) de bestemming 'Water'. Binnen de bestemming 'Gemengd-1' zal de daadwerkelijke programma-ontwikkeling plaatsvinden.

Met betrekking tot het functioneel programma zijn de volgende maxima per functies opgenomen:

  • wonen: 127.500 m2 bvo, met een maximum van 2.750 woningen (voor het westelijk en oostelijk ontwikkelveld gezamenlijk)
  • kantoor: 67.000 m2 bvo (voor het westelijk en oostelijk ontwikkelveld gezamenlijk)
  • voorzieningen: 3.000 m2 bvo.
  • het totale gezamenlijke bvo aan bovengrondse gebouwen voor het uit te werken deel is gemaximeerd op 89.000 m2.

Het programma dat het uitwerkingsplan mogelijk maakt, past binnen de kaders van het toegestane programma zoals opgenomen in het moederplan.

In het voorliggende uitwerkingsplan is zoals gezegd een totaalprogramma uit het moederplan overgenomen van maximaal 89.000 m2. Gelet op het programma in het oostelijk ontwikkelveld en kavel 2i (OBA en kantoor) en de omvang van de bestemming 'Gemengd-1' in dit uitwerkingsplan) resteert en wordt mogelijk gemaakt voor het westelijk ontwikkelveld het volgende programma:

  • 53.000 – 60.000 m2 wonen (maximaal 1.088 woningen);
  • 6.000 – 14.500 m2 aan kantoor;
  • 1.500 – 3.000 m2 aan voorzieningen.

Voor de uitleg bij de bestemmingen wordt verwezen naar hoofdstuk 6 waarin de juridische planbeschrijving is opgenomen.

4.3 Bebouwingsregels     

4.3.1 Uitwerkingsregels moederplan     

Voor het uitwerkingsplan zijn de uitwerkingsregels uit artikel 7, lid 7.2.1, van de planregels van het moederplan van belang.

4.3.2 Stedenbouwkundige uitwerking en vertaling naar het uitwerkingsplan - bebouwingsregels     

Aan de stedenbouwkundige uitgangspunten is uitwerking gegeven middels de bestemmingenen 'Gemengd-1', Groen-1', 'Verkeer - 2' en 'Water'. Aan deze bestemmingen zijn door middel van artikel 3, 4, 6 en 7 regels gesteld.

Er is gekozen voor een relatief globale juridische regeling met betrekking tot het bouwen.

Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht. Het uitwerkingsplan kent een maximale (flexibele) rooilijn aan de noord-, oost-, zuid- en westzijde. Er is geen verplichte rooilijn opgenomen, maar een flexibele, voor architectonische vrijheid en goede aansluiting op de openbare ruimte en situatie in de ondergrond. Dit houdt in dat bebouwing ook terug mag liggen. Balkons, erkers en luifels mogen, onder voowaarden, uitsteken buiten het bestemmingsvlak van de bestemming 'Gemengd-1'.

Voor de maximum en minimum bouwhoogten en de footprint van de bebouwing, kan een onderscheid worden gemaakt tussen de voorziene torens en de voorziene laagbouw:

  • Voor de voorziene torens is een ruim zoekgebied opgenomen voor ontwerpvrijheid. Wel is een maximum footprint opgenomen voor de torens. De maximale bouwhoogte voor de torens is de maximale bouwhoogte zoals opgenomen in het moederplan. Voor de toren aan de noordzijde is een minimale bouwhoogte opgenomen van 70 meter. Deze minimale bouwhoogte is voorgeschreven in verband met het geluid afkomstig van de A10. Door de toren wordt geluid tegengehouden ten behoeve van de bebouwing in het zuidelijke deel van de bestemming 'Gemengd-1'.
  • Voor de voorziene laagbouw geldt een maximum bouwhoogte van 30,1 meter. Een uitzondering hierop geldt voor het noordelijke bouwblok waar een maximum bouwhoogte geldt van 40,9 meter een een minimum bouwhoogte van 30,1 zodat het geluid afkomstig van de A10 wordt tegen gehouden ten behoeve van de bebouwing aan het zuidelijke deel van de bestemming 'Gemengd-1'.

Voor de minimum bouwhoogte geldt dat deze richting het binnenhof en de omliggende wegen mag aflopen, zodat er ruimte is voor een getrapte opbouw (zie figuur 4.4 en uitleg in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 3.2). De minimum bouwhoogte moet wel over de gehele lengte van de bebouwing aanwezig zijn, zodat het geluid van de A10 wordt tegengehouden. Daarnaast wordt een gevarieerde maximale bouwhoogte voorgeschreven door middel van een denkbeeldige lijn (de 21 maart/september lijn, zie figuur 4.5) op een deel van het zuidelijk blok voor de bezonning.

verplicht

Figuur 4.4: voorbeeld voor de minimum bouwhoogte: als de minimum bouwhoogte op de rode lijn aanwezig is en afloopt richting het binnenhof en de omliggende wegen, wordt voldaan aan de planregels over de minimum bouwhoogte.

verplicht

Figuur 4.5: gevarieerde maximale bouwhoogte weergegeven door middel van een denkbeeldige lijn (de 21 maart/september lijn)

Met de bestemming 'Groen-1 wordt een binnenhof zonder (ondergrondse) gebouwen mogelijk gemaakt. Het binnenhof zal te bereiken zijn middels twee openingen in de bebouwing aan de oostzijde (van minimaal 15 meter breed aan de zijde van de gracht, mag smaller worden richting het binnenhof) en aan de zuidzijde (van minimaal 8 meter breed aan de zijde van de Gustav Mahlerlaan, mag smaller worden richting het binnenhof).

verplicht

Figuur 4.6: binnenhof (groene markering) en openingen (zwarte markering)

Ten behoeve van parkeervoorzieningen mag ondergrondse bebouwing ter plaatse van de bestemming 'Gemengd-1' worden opgericht, mist de ondergrondse bebouwing grondwaterneutraal kan worden gebouwd. Bij de openingen in de bebouwing (de plekken waar geen bebouwing mag worden gerealiseerd en via waar het binnenhof te bereiken is) kan voldoende gronddekking worden gerealiseerd ten behoeve van kabels, leidingen en grondwater. De toegang tot de ondergrondse gebouwde parkeervoorzieningen moet zijn gesitueerd aan de noord-, oost- of aan de westzijde van het bouwvlak en mogen niet rechtstreeks worden ontsloten op de Gustav Mahlerlaan en in de openingen richting het binnenhof. Bovengrondse parkeervoorzieningen mogen aan de noordzijde of de oostzijde van het bouwvlak. Bovengrondse (gebouwde) autoparkeervoorzieningen mogen niet grenzen aan het binnenhof. Fietsparkeervoorzieningen dienen inpandig te worden gerealiseerd en zijn zowel boven- als ondergronds toegestaan. De toegang tot fietsparkeervoorzieningen mag niet grenzen aan het binnenhof.

In het uitwerkingsplan is rekening gehouden met Zuidasdok. De (zoekgebieden voor) werkterreinen worden ingepast conform artikel 13, tiende lid, van de Tracéwet. Zuidasdok heeft de mogelijkheid om een deel van de kavel te gebruiken als werkterrein, de kavel kan worden ontwikkeld, nadat de directeur van Zuidasdok heeft meegedeeld dat de reservering van het werkterrein niet langer nodig is.

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat deze binnen het gehele bestemmingsvlak mogen worden gerealiseerd, met een maximum bouwhoogte van 5 meter, gemeten vanaf maaiveld.

In totaal kunnen er maximaal 1.088 woningen worden gerealiseerd. Voor de woningen worden hogere waarden vastgesteld.

Voor het overige wordt voor wat betreft de wijze waarop de uit te werken regels zijn vertaald naar het uitwerkingsplan verwezen naar de artikelsgewijze toelichting in hoofdstuk 6.

4.4 Gebruiksregels     

4.4.1 Uitwerkingsregels moederplan     

Voor het uitwerkingsplan zijn de uitwerkingsregels uit artikel 7, lid 7.2.2, van de planregels, van het moederplan van belang.

4.4.2 Stedenbouwkundige uitwerking en vertaling naar het uitwerkingsplan - gebruiksregels     

Programma

Binnen de bestemming 'Gemengd-1' van het uitwerkingsplan worden alle functies uit de uitwerkingsregels, met uitzondering van horeca I, horeca II en niet ondergeschikte detailhandel, mogelijk gemaakt. Horeca I en Horeca II is niet wenselijk binnen het gebied vanwege de ruimtelijke effecten en niet ondergeschikte detailhandel is in strijd met het Detailhandelsbeleid 2018-2022.

Het in de uitwerkingsregels voorgeschreven maximum bvo voor wonen, kantoor en voorzieningen wordt overgenomen in het uitwerkingsplan. Met betrekking tot de vestigingsgrootte van voorzieningen worden wel aanvullende regels gesteld.

Plinten

Kantoor en voorzieningen zijn uitgesloten in de plint aan het binnenhof. Een uitzondering op deze regel geldt voor de noord-west hoek aan het binnenhof (alleen voor kantoor). Dit is aangegeven met een functieaanduiding: 'specifieke vorm van gemengd - 1'. Ook is kantoor op de eerste bouwlaag aan de Gustav Mahlerlaan en een deel van de gracht aan de oostzijde uitgesloten. Verder is kantoor uitgesloten in de openingen naar het binnenhof. Voorgaande is weergegeven in figuur 4.7.

De bedoeling is om op de zuidoosthoek een levendige plint te realiseren. Daarom zijn via de functieaanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 2' functies uitgesloten die niet bijdragen aan een levendige plint. Verder zijn parkeerentrees aan de Gustav Mahlerlaan, de openingen richting het binnenhof en aan het binnenhof uitgesloten.

verplicht

Figuur 4.7: onwenselijke plintfuncties

Parkeernormen

Autoparkeren is uitsluitend toegestaan in gebouwde parkeervoorzieningen. Voor wonen geldt een autoparkeernorm van maximaal 1 parkeerplaats per woning, waarbij geldt dat deze parkeervoorzieningen uitsluitend voor de functie wonen mogen worden gebruikt. Voor kantoren geldt een parkeernorm van maximaal 1 parkeerplaats per 250 m2 brutovloeroppervlakte, waarbij geldt dat deze parkeervoorzieningen ook voor andere voorzieningen mogen worden gebruikt. Al het voorgaande is niet van toepassing op parkeerplaatsen ten behoeve van kort parkeren. Met betrekking tot fietsparkeren dienen de normen uit het gemeentelijk beleid in acht te worden genomen.

4.5 Ruimtelijk-functionele aspecten     

Zuidas heeft de ambitie om een levendig woonmilieu te creëren. Daarom moet (met name op ooghoogte) ruimte gemaakt worden voor voorzieningen: alledaagse voorzieningen, publiekstrekkende voorzieningen, en andere specifieke voorzieningen voor de directe omgeving.

verplicht

Figuur 4.8: stedenbouwkundig concept westelijke ontwikkelveld

Voor het westelijk ontwikkelveld is in het moederplan voorzien in een gemengd programma van wonen, werken en voorzieningen, van maximaal 89.000 m2. Gelet op de omvang van de bebouwing die mogelijk wordt gemaakt in dit uitwerkingsplan en gelet op hetgeen is mogelijk gemaakt in het oostelijk ontwikkelveld is het aannemelijk dat minder m2 programma zal worden gerealiseerd.

Aan de Gustav Mahlerlaan ligt het accent op woningen met voorzieningen (en bijzondere functies die gemeenschappelijk worden gebruikt) in de plint. Aan de A10-zijde ontstaat een hybride gebouw waarin verschillende functies worden gecombineerd.

De Gustav Mahlerlaan is een belangrijke stadstraat die doorloopt vanuit het centrum van Zuidas. Aan deze straat komt op de begane grond de nadruk te liggen op voorzieningen. Op de bovengelegen bouwlagen zijn hoofdzakelijk woningen toegestaan. Voor een mix van functies is ook voorzien in kantoren.

Met deze ruimtelijk-functionele uitgangspunten wordt de noordstrook verder ontwikkeld als een gemengd woon-werkgebied, dat aansluit op de de rest van de ontwikkeling van Kenniskwartier, waaronder de middenstrook (onderwijsfuncties, labgebouwen en sportvelden) en de rest van de VU-campus, waar kennis en innovatie een belangrijke drijfveer vormen. De noordstrook sluit aan op de juridisch-planologische mogelijkheden op de middenstrook en vormt hiervoor geen belemmeringen.

4.6 Stedenbouwkundige aspecten     

Zuidas en daarmee het Kenniskwartier wordt bebouwd in een hoge dichtheid. De gebouwinvullingen geven samen met de structuur openbare ruimte het nieuwe gezicht van het Kenniskwartier en daarmee van Zuidas als geheel. Kenniskwartier maakt onderdeel uit van het gedeelte van Zuidas ten zuiden van de A10. In de stedenbouwkundige uitwerkingen van de deelgebieden Kenniskwartier wordt typologisch aangetakt aan verworvenheden van het reeds gerealiseerde deel van Zuidas in deelgebieden Mahler en Gershwin. Kernidee is hiermee samenhang in de stedenbouwkundige opbouw van Zuidas als geheel te verkrijgen. Het Kenniskwartier is hiermee deel van een groter stedenbouwkundig ensemble.

Kenniskwartier wordt ontwikkeld als een locatie met een gemengd woon-, werk- en onderwijsmilieu. Langs de Gustav Mahlerlaan verrijst een reeks van gebouwen met een eigen identiteit en verschillende bouwhoogten en architectuur. Levendigheid in nieuwbouw ontstaat door een royale, goed ontworpen, multi-inzetbare plint en ook door toevoeging van bijzondere functies die gemeenschappelijk wordt gebruikt.

Het uitwerkingsplan voorziet ter plaatse van het westelijk ontwikkelveld in een eindbestemming. De stedenbouwkundige uitgangspunten zijn voor het westelijk ontwikkelveld verder uitgewerkt.

Het westelijk ontwikkelveld is in basis een spiegeling van het oostelijk ontwikkelveld. Het is van belang dat de beide binnenhoven met elkaar worden verbonden, zodat de ruimtes elkaar versterken. De maximale bouwhoogte zoals die geldt voor de torens komt voort uit de hoogtebeperking vanuit het Luchthavenindelingbesluit (Lib). Volgens het dambordpatroonprincipe zijn er drie hoogteaccenten voorzien met deze hoogtebeperking en voor de rest van de bebouwing geldt een lagere maximale bouwhoogte.

In verband met de bezonning van het binnenhof is voor een deel van het zuidelijke bouwvlak een variabele maximale bouwhoogte opgenomen. Deze maximale bouwhoogte mag aanwezig zijn op de zuidelijke grens van het zuidelijke bouwvlak en mag niet boven de zogenoemde 21 maart/september lijn uitkomen richting de noordelijke grens van het bouwvlak.

Voorzieningen in de plint en toegangen op de begane grond zijn wenselijk om een prettig verblijfsklimaat te realiseren. Dit is vooral van belang voor de Gustav Mahlerlaan. De ondergrondse parkeergarage wordt ontsloten via de west-, oost- of noordzijde van het bouwvlak.

Hoofdstuk 5 Ruimtelijk relevante aspecten     

5.1 Inleiding     

Voor een belangrijk deel vindt het uitwerkingsplan zijn onderbouwing reeds in de toelichting van het moederplan. Hieronder wordt in de volgorde die ook in dat bestemmingsplan is aangehouden kort stilgestaan bij de verschillende ruimtelijk relevante aspecten. Voor zover het uitwerkingsplan daartoe aanleiding geeft, wordt een nadere onderbouwing gegeven en daar waar noodzakelijk verwezen naar nader onderzoek.

5.2 MER Zuidas - de Flanken     

Op de uitgevoerde milieueffectrapportage is in het moederplan uitgebreid ingegaan. Daarin is reeds geconcludeerd dat het Milieueffectrapport Zuidas - de Flanken (hierna: het MER) niet tot bijzondere aandachtspunten voor het moederplan leidt. Dit geldt evenzeer voor het uitwerkingsplan.

Het stellen van nadere voorwaarden, voorschriften en beperkingen, anders dan reeds gesteld in het uitwerkingsplan, wordt niet noodzakelijk geacht.

Volledigheidshalve is het Milieueffectrapport MER Zuidas - de Flanken, deel A en deel B, als Bijlage 1 en Bijlage 2 toegevoegd.

5.3 Verkeer en parkeren     

Binnen Zuidas wordt gewerkt met een programmatische aanpak, waarbij op basis van verkeerskundig onderzoek periodiek, op basis van te verwachten planrealisatie, in beeld wordt gebracht wanneer knelpunten zich zullen gaan voordoen, teneinde tijdig maatregelen te nemen. In hoofdstuk 7 van de toelichting van het moederplan is uitgebreid ingegaan op de verkeerskundige effecten en de aan dat bestemmingsplan ten grondslag liggende onderzoeken op dat gebied.

Deze onderzoeken behoeven vanwege het uitwerkingsplan geen actualisatie, want het programma was al voorzien in het moederplan. Voor wat betreft parkeren kan worden volstaan met hetgeen daarover is opgemerkt in hoofdstuk 7 van het moederplan.

Er wordt in het voorliggende plan eenrichtingsverkeer ingevoerd rondom het westelijk ontwikkelveld (met de klok mee). In 2018 was het nog de bedoeling om tweerichtingsverkeer in te voeren, dat aan en af zou rijden in het straatje tussen The Edge / P2 en de toekomstige bebouwing van het westelijk ontwikkelveld. Door het instellen van eenrichtingsverkeer rondom het westelijk ontwikkelveld, komt het verkeer van het westelijk ontwikkelveld ongeveer halverwege de Gustav Mahlerlaan uit op de Gustav Mahlerlaan. Dit zorgt er voor dat automobilisten in de richting van de Parnassusweg rijden in plaats van naar de kruising Gustav Mahlerlaan / De Boelelaan. Daarnaast zal bij de ontwikkeling van het westelijk ontwikkelveld gestuurd worden op het realiseren van een beperkt aantal parkeerplaatsen.

5.4 Geluid     

5.4.1 Algemeen     

Een van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wgh bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. Op grond van de Wgh gelden zones rond geluidbronnen met mogelijk een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen.

Zie hoofdstuk 8 uit de plantoelichting van het moederplan voor de relevante regelgeving en het relevant beleid over geluid.

5.4.2 Resultaten onderzoek     

Dit uitwerkingsplan kent aan de gronden een gemengde bestemming toe, waarbinnen wonen in beginsel overal is toegestaan. Er is derhalve sprake van geluidgevoelige functie(s). Op verzoek van de gemeente Amsterdam is onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting ter plaatse van de beoogde woningen, zowel vanwege het stedelijk wegennet, als vanwege de A10 en de sporen (Bijlage 3). Hieronder worden de uitkomsten van dit onderzoek beschreven.

De woningen bevinden zich binnen de geluidzones langs de rijksweg A10, de Gustav Mahlerlaan, de Parnassusweg/Buitenveldertselaan, de De Boelelaan, de Amstelveenseweg, het spoortracé Duivendrecht-Amsterdam Schiphol en de metrolijnen 50-51. Om die reden is een onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder noodzakelijk. Onderzocht is of voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarden, vervolgens of hogere grenswaarden kunnen worden aangevraagd en waar zo nodig maatregelen moeten worden toegepast (dove gevel).

Met het akoestisch rapport is de geluidsituatie ter plaatse onderzocht. Het akoestisch onderzoek gaat uit van de 'worst case' situaties. Zie figuur 5.1 voor het overzicht met de gehanteerde blokken en woningaantallen.

verplicht

Figuur 5.1: overzicht blokken en woningaantallen

Omdat onbekend is welke blokken eerst worden ontwikkeld, wordt ervan uitgegaan dat ieder blok het eerst ontwikkelde blok kan zijn. Een blok kan dus solitair worden ontwikkeld zonder de gunstige geluidafschermende effecten door andere deelblokken in het eindbeeld.

De volgende 'worst case' situaties zijn onderzocht:

  • Blok 1-4, waarbij zonder de afscherming door blokken 5-9 van het geluid van de Gustav Mahlerlaan en de De Boelelaan wordt gerekend.
  • Blok 5-8, waarbij zonder de afscherming door blokken 1-4 en 9 van het geluid van de A10, het spoor en de metro wordt gerekend.
  • Blok 9, waarbij zonder de afscherming door blokken 5-8 van het geluid van de Gustav Mahlerlaan en de De Boelelaan wordt gerekend, en zonder de afscherming door blokken 1-4 van het geluid van de A10, het spoor en de metro.

Om de situatie 'worst case' te beoordelen is gerekend is met:

  • De minimaal vereiste bouwhoogte voor de noordelijke blokken van 30,1 meter.
  • Het kleinste bouwoppervlak voor de hoogbouwaccenten op blok 2 en 8.
  • Het breedste bouwoppervlak voor het hoogbouwaccent op blok 5.

Van belang is op te merken dat binnen de bestemming 'Gemengd-1' in het uitwerkingsplan, met uitzondering van blok 4, geen locaties zijn voorgeschreven waar woningen wel of niet gesitueerd mogen worden. Woningen zijn in beginsel op alle bouwlagen toegestaan. Deze keuze is bewust gemaakt om de ontwikkelaar de ruimte te geven om de woningen zo gunstig mogelijk in te passen, waarbij de geluidsituatie een belangrijke rol speelt. Alleen in blok 4 zijn woningen niet toegestaan. Dit is in de regels geborgd via een functieaanduiding 'wonen - uitgesloten'. Op deze locatie is het vanuit akoestisch oogpunt niet wenselijk om woonruimten te realiseren.Een andere uitzondering hierop is de Zuidoosthoek. Daar zijn woningen op de eerste bouwlaag uitgesloten. Alleen woningen die uitsluitend grenzen aan de Groenbestemming zijn toegestaan op de eerste bouwlaag. Ook entrees ten behoeve van woningen zijn toegestaan. Bij het akoestisch onderzoek is rekening gehouden met woningen op alle bouwlagen, met uitzondering van blok 4.

Uit de berekeningen van de geluidbelastingen blijkt het volgende:

  • Vanwege geluid dat afkomstig is van de A10, de Gustav Mahlerlaan, de De Boelelaan, het hoofdspoor en de metro worden de voorkeursgrenswaarden overschreden. Met betrekking tot de Parnassusweg/Buitenveldertselaan en de Amstelveenseweg wordt overal aan de voorkeursgrenswaarde voldaan.
  • De maximale ontheffingswaarde vanwege de A10 wordt bij alle blokken overschreden. Er zijn dove gevels nodig.
  • Uitgezonderd bij blok 2 voldoen de gecumuleerde geluidbelastingen LVL,cum aan de in het Amsterdams geluidbeleid gestelde grenswaarde (hier: 63+3 = 66 dB). De extra maatregelen bij blok 2 op basis van de gecumuleerde geluidbelasting zijn ook al op basis van de beoordeling per geluidsbron nodig.
  • Geconcludeerd wordt dat een klein deel van de woningen direct kan beschikken over een geluidluwe zijde. Aanvullende gebouwmaatregelen in de vorm van bijvoorbeeld afschermende balkons of loggia's, zo nodig deels of geheel verglaasd, of een dubbel raamprincipe zijn benodigd ten behoeve van geluidluwe gevels en het spuien van verblijfsruimten aan een dove gevel.

Omdat verschillende geluidreducerende maatregelen bezwaren met zich meebrengen, zijn hogere waarden voor de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai en spoorweglawaai benodigd (zie figuur 5.2).



verplicht

Figuur 5.2: maatgevende hogere waarden per blok per geluidsbron (worst case)

In het uitwerkingsplan is een aantal maatregelen opgenomen om een beter geluidklimaat te realiseren. Zo worden minimale bouwhoogten van 30,1 meter opgenomen voor de noordzijde en wordt een hoogteaccent van 70 meter verplicht voorgeschreven voor de noordelijke toren.

In het uitwerkingsplan is een regeling opgenomen dat daar waar in de solitaire situatie de maximale ontheffingswaarde wordt overschreden, gevels zonder te openen delen (dove gevels) dan wel vliesgevels verplicht zijn voorgeschreven. Op grond van het uitwerkingsplan mag aldus nog niet uitgegaan worden van de afschermende bebouwing. Het uitwerkingsplan voorziet in een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid inhoudende dat indien is aangetoond dat ter plaatse van (het betreffende deel van) die gevel wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, dan wel dat er wordt voldaan aan de vastgestelde hogere waarden middels een omgevingsvergunning van de eis van een dove gevel/vliesgevel kan worden afgeweken.

Het gemeentelijk beleid kent als uitgangspunt dat elke woning een stille zijde dient te hebben. Deze eis is in de bestemmingsplanregels overgenomen. In de situatie dat woningen tweezijdig zijn georiënteerd (type doorzonwoningen) beschikken veel woningen binnen het plangebied over ten minste een stille zijde, ook in de solitaire situatie van de kavels. Eenzijdig geörienteerde woningen aan de A10 zijn niet zonder meer aanvaardbaar, vanwege de vereisten die voortvloeien uit het Bouwbesluit 2012. Deze woningen zullen vanwege het spuien van verblijfsruimten en de buitenluchtkwaliteit waarschijnlijk niet eenzijdig kunnen worden uitgevoerd. Aangezien in het uitwerkingsplan de eis wordt gesteld dat elke woning dient te beschikken over tenminste een stille zijde, wordt een goed leefklimaat geborgd.

5.4.3 Conclusie     

Hoewel er sprake is van een geluidbelaste locatie, blijkt uit het onderzoek dat woningbouw met een goed woon- en leefklimaat mogelijk is.

5.5 Luchtkwaliteit     

Bij vaststelling van het moederplan is reeds voldaan aan het bepaalde in de Wet milieubeheer. Per 1 augustus 2009 is het NSL in werking getreden. Nu dit van kracht is, hoeven de hierin opgenomen IBM-projecten niet meer aan de grenswaarden te worden getoetst. In plaats daarvan vindt de zogenaamde 'programma-toetsing' plaats. Daarbij gaat het erom of een project is genoemd of beschreven, dan wel past binnen of niet in strijd is met het NSL. Deze toets is reeds gedaan in het kader van het moederplan. Reeds op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat er geen strijd is met de betreffende regeling in de Wet milieubeheer.

Opgemerkt wordt dat de omvang van het project Zuidas in het NSL ook anno 2021 nog steeds toereikend is. Omdat het project past binnen het NSL hoeft geen nader luchtkwaliteitsonderzoek te worden uitgevoerd. Ten overvloedde wordt gewezen op het onderzoek dat is gedaan naar de luchtkwaliteit nabij de tunnelmonden van het Kenniskwartier van 23 november 2017, Bijlage 4. In dit onderzoek zijn de concentraties berekend ter hoogte van het Kenniskwartier direct langs de A10 voor verschillende zichtjaren (2015 t/m 2030). Uit dit onderzoek valt op de te maken dat de totale concentraties NO2 en PM10 ruim onder de EU grenswaarden liggen en de totale concentraties en de verkeersbijdrage naar de toekomst afnemen. Ook indien het verkeer te laag zou zijn ingeschat in dit onderzoek is de kans op overschrijding van de grenswaarden niet reëel. Zelfs bij een verdubbeling van de verkeersintensiteiten ten opzichte van de uitgangspunten in het rekenmodel zullen de grenswaarden niet overschreden worden. De bijdrage van de verontreiniging uit de te realiseren tunnel aan de luchtkwaliteit ter hoogte van het Kenniskwartier is beperkt. Voorts wordt gewezen op de berekende waarden langs de A10 op de voetbalvelden van AFC. Deze voetbalvelden liggen op vergelijkbare afstand van de A10 als de voorziene woningen. De daar berekende waarden zijn de helft van wat op grond van de huidige grenswaarden is toegestaan en na realisatie van de tunnel (nagenoeg) gelijk aan de advieswaarde van de WHO. De luchtkwaliteit ter plaatse van het westelijk ontwikkelveld is, gelet op het voorgaande, aanvaardbaar.

Wat betreft gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit wordt niet voorzien in vestiging van dergelijke functies. Dit is in de planregels als zodanig vastgelegd. Op grond daarvan kan reeds worden geconcludeerd dat het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) geen beperkingen met zich meebrengt. Het uitwerkingsplan behoeft vanwege dit besluit geen nadere onderbouwing.

5.6 Externe veiligheid     

In de toelichting van het moederplan is uitgebreid ingegaan op externe veiligheid. Met betrekking tot de externe veiligheid zijn er geen nieuwe omstandigheden aanwezig die nopen tot aanvullend onderzoek of een heroverweging. Kortheidshalve wordt verwezen naar hetgeen hierover in het kader van het moederplan is opgenomen en overwogen. Nader onderzoek kan achterwege blijven.

5.7 Bodem     

In de toelichting van het moederplan is uitgebreid ingegaan op bodemgerelateerde aspecten. Met betrekking tot de bodem zijn er geen nieuwe omstandigheden aanwezig die nopen tot aanvullend onderzoek of een heroverweging. Kortheidshalve wordt verwezen naar hetgeen hierover in het kader van het moederplan is opgenomen en overwogen.

5.8 Water     

In de toelichting van het moederplan is uitgebreid ingegaan op de relevante aspecten op het gebied van (grond)waterhuishouding. Met betrekking tot deze aspecten zijn er geen nieuwe omstandigheden aanwezig die nopen tot aanvullend onderzoek of een heroverweging. Kortheidshalve wordt verwezen naar hetgeen hierover in het kader van het moederplan is opgenomen en overwogen. Nader onderzoek voor vaststelling van het uitwerkingsplan kan achterwege blijven. 

Grondwaterneutrale kelders

Het bestemmingsplan Grondwaterneutrale kelders is verwerkt in dit plan. Het plangebied ligt binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone 2'. In dit gebied geldt in beginsel een verbod op de bouw van kelders. In de planregels is bepaald onder welke voorwaarden het bevoegd gezag hier vanaf kan wijken. Ondergrondse bebouwing in de vorm van kelders is uitsluitend toegestaan voor zover deze kelders grondwaterneutraal worden gebouwd. Dit is geborgd via de regels via 10.2 tot en met 10.4

5.9 Natuur en landschap     

Ten behoeve van het uitwerkingsplan is in opdracht van de gemeente Amsterdam een quickscan uitgevoerd (Bijlage 5). Ook is een Aerius berekening uitgevoerd om significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden uit te kunnen sluiten (Bijlage 6) en (Bijlage 7). De conclusies uit deze onderzoeken worden hieronder beschreven.

5.9.1 Resultaten Quickscan     

Uit de quickscan volgt dat er los van mogelijke verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen, geen vervolgonderzoek nodig is naar de aanwezigheid van beschermde soorten. De aanwezige boomholtes vallen echter onder een reeds verleende ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming (8 maart 2021, kenmerk: OD.336955). Om deze reden is aanvullend onderzoek niet meer noodzakelijk. In het projectgebied zijn mogelijk algemene amfibieën, broedvogels en zoogdieren aanwezig. Overige beschermde soorten worden door het ontbreken van geschikt habitat of geschikte groenverbindingen naar bekend leefgebied niet verwacht voor te komen.

Tijdens het broedseizoen kunnen broedvogels door de werkzaamheden worden verstoord en gedood en kunnen nesten worden vernield. Bij het verwijderen van groenstructuren en bij grondverzet kunnen individuen van algemene amfibieën en zoogdieren worden gedood.

Nadelige effecten als gevolg van de geplande ontwikkeling op Natura 2000-gebieden kunnen op voorhand niet worden uitgesloten. Doordat de geplande ontwikkeling kan leiden tot een (tijdelijke) toename in stikstofemissie, is er een berekening van de stikstofdepositie met behulp van de "Aerius Calculator" benodigd om uitsluitsel te geven of de werkzaamheden een effect hebben op Natura 2000-gebieden.

Er vinden geen kapwerkzaamheden plaats buiten de bebouwde kom. Zodoende is toetsing aan de bepalingen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van houtopstanden niet noodzakelijk.

Het is aan te bevelen een berekening van de stikstofdepositie met behulp van de 'Aerius Calculator' te (laten) maken om uitsluitsel te geven of de werkzaamheden een effect hebben op Natura 2000-gebieden.

5.9.2 Aerius-berekening     

De stikstofdepositie als gevolg van de geplande ontwikkelingen op nabijgelegen Natura 2000-gebieden is onderzocht door een berekening te maken van de gebruiksfase. De bouwfase van bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten is vrijgesteld op grond van het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering, waardoor enkel de gebruiksfase van projecten moet worden getoetst op een toename van stikstofdepositie. De berekeningen zijn uitgevoerd met behulp van de Aerius Calculator. De Aerius-berekeningen van stikstofdepositie voor het project geven aan dat het project niet resulteert in stikstofdepositie op een voor stikstof gevoelig habitat in nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Hierdoor kunnen significant negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie door de geplande ontwikkelingen op nabijgelegen Natura 2000-gebieden worden uitgesloten.

5.9.3 Conclusie     

De Wet natuurbescherming staat niet in de weg aan de vaststelling van dit uitwerkingsplan.

Voor het overige wordt kortheidshalve verwezen naar hetgeen is opgenomen in de toelichting van het moederplan.

5.10 Hoogbouwaspecten     

In de toelichting van het moederplan is uitgebreid ingegaan op hoogbouwaspecten aspecten. Kortheidshalve wordt verwezen naar hetgeen hierover in het kader van het moederplan is opgenomen en overwogen.

Omdat het ontwerp van het westelijk ontwikkelveld is gewijzigd ten opzichte van de eerdere uitgangspunten, is een geactualiseerd onderzoek naar bezonning uitgevoerd (Bijlage 8). Ook is een geactualiseerd onderzoek naar het windklimaat uitgevoerd (Bijlage 9). De resultaten van deze onderzoeken staan hieronder beschreven.

5.10.1 Bezonning     

Van nieuwe bebouwing kan een zekere schaduwwerking uitgaan. De effecten daarvan op de bestaande omgeving moeten bij vaststelling van een bestemmingsplan worden betrokken. Er bestaan geen landelijk wettelijk vastgelegde normen of eisen waaraan plannen ten aanzien van de bezonning in relatie tot bestaande functies moeten voldoen. In het Bouwbesluit is wel regelgeving voor daglichttoetreding opgenomen maar dit heeft geen betrekking op schaduwwerking van het ene gebouw op het andere.

Ten einde de resultaten van het bezonningsonderzoek te kunnen beoordelen kan gebruik gemaakt worden van een TNO-norm. Deze norm (of een afgeleide daarvan) wordt door verschillende gemeenten gehanteerd bij het uitvoeren van een bezonningsstudie bij een gebiedsontwikkeling. De gemeente Amsterdam hanteert als richtlijn een aan de TNO ontleend criterium dat de nieuwbouw zodanig moet zijn gesitueerd dat de zon op de eerste dag van de lente dan wel de eerste dag van de herfst tussen 10.00 uur en 18.00 uur tenminste twee mogelijke bezonningsuren per dag op één gevel van een woning moet kunnen bereiken. Als aan dit criterium wordt voldaan is sprake van een aanvaardbare situatie. Echter, het is niet zo dat als niet aan dit criterium wordt voldaan dat sprake is van een onaanvaardbare situatie.

Bij de beoordeling van de schaduweffecten van de geplande nieuwbouw is de situatie weergegeven op 21 maart/september en 21 juni (hoogste zonnestand). In Bijlage 8 zijn de situaties voor deze maatgevende data aangegeven. Uitgegaan is van de maximale bouwhoogte voor de bestemming 'Gemengd-1'.

Ten behoeve van een goede bezonning is in de planregels een gevarieerde maximum bouwhoogte opgenomen voor een deel van de zuidelijke bebouwing. Deze gevarieerde bouwhoogte heeft een positieve invloed op de bezonning van de binnentuin en de aangrenzende noordelijke gevel. Voor een goede bezonning mag de bouwhoogte aan de noordzijde van de zuidelijke bebouwing niet hoger zijn dan 22,15 meter. Vanaf daar loopt een denkbeeldige lijn omhoog naar de zuidelijke grens van de aanduiding in een hoek van 38 graden (de 21 maart/september lijn). Vanwege stedenbouwkundige redenen mag de maximum bouwhoogte (anders dan de denkbeeldige lijn doet vermoeden) aan de zuidzijde niet hoger zijn dan 30,1 meter. Hierdoor wordt een hoesje geformuleerd waarbinnen het bouwvolume zich moet bevinden om de noordgevel grenzend aan de binnentuin van voldoende bezonning te voorzien. Binnen dit hoesje zijn verschillende invullingen mogelijk. Zie ter verduidelijking figuur 4.5 en onderstaande afbeelding (figuur 5.3) van het hoesje.

verplicht

Figuur 5.3: afmetingen waarbinnen het bouwvolume zich aan de zuidzijde moet bevinden

Er is geen sprake van onaanvaardbare schaduwwerking op de voorziene ontwikkelingen. Het plan voldoet aan de gehanteerde criteria (het aan de TNO ontleende criterium voor nieuwbouw in een grootstedelijke omgeving).

5.10.2 Windhinder     

Rondom hoge gebouwen kan windhinder optreden. Er kan sprake zijn van verhoogde windsnelheden die het verblijf in de directe omgeving van deze gebouwen onaangenaam maken. Op grond van onderzoek (computeranimatie of windtunnelonderzoek) kan vooraf worden vastgesteld of bij een bepaald stedenbouwkundig ontwerp windhinder zal optreden en zo ja, welke maatregelen kunnen worden getroffen om windhinder te voorkomen of te beperken. Ter voorkoming van windhinder kunnen maatregelen worden getroffen in de openbare ruimte of aan het gebouw zelf.

Middels het uitwerkingsplan wordt bebouwing mogelijk gemaakt met een maximale bouwhoogte variërend tot 86 meter + NAP. Dat op plekken rondom de toekomstige bebouwing windhinder kan optreden is niet ondenkbaar.

Of en waar windhinder uiteindelijk kan optreden is echter sterk afhankelijk van de architectonische uitwerking. De mate waarop windhinder optreedt en de toepasbaarheid en effectiviteit van eventuele maatregelen is eerst goed te onderzoeken op bouwplanniveau. Het gaat bij maatregelen veelal om kleinschalige ingrepen. Maatregelen blijken, voor zover nodig, altijd goed mogelijk. Met het uitwerkingsplan worden de stedenbouwkundige randvoorwaarden geboden, waarbinnen het bouwplan verder uitgewerkt kan worden.

Ten behoeve van de ontwikkeling van de noordstrook is een windtunnelonderzoek uitgevoerd, waarbij verschillende ontwerpen binnen de bouwmogelijkheden van het uitwerkingsplan zijn onderzocht. Met dit onderzoek is onderzocht in hoeverre in het plangebied windhinder is te verwachten Bijlage 9. Hierbij zijn de voorziene ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied in aanmerking genomen. Zoals het voorziene woon- en onderwijsprogramma op de middenstrook. Uit het windonderzoek blijkt, kort gezegd, dat op het merendeel van de plaatsen rondom de bebouwing binnen het westelijk ontwikkelveld en directe omgeving sprake is van een als goed te beoordelen windklimaat met zowel het criterium voor doorlopen als voor slenteren. De verschillende ontwerpen die zijn onderzocht laten onderling slechts in beperkte mate verschillen zien. Op een beperkt aantal plaatsen krijgt het windklimaat een beoordeling matig met het criterium voor slenteren.

In de onderzochte tussensituatie waarbij de toekomstige bebouwing ten zuiden van de Gustav Mahlerlaan nog niet gerealiseerd is, wordt minder afscherming ondervonden. De hinderkans komt dan wat hoger uit. In deze situatie is op enkele plaatsen een als matig te beoordelen windklimaat voor doorlopen of een slecht windklimaat voor slenteren te verwachten (in de tussentijdse situatie). Het gevaarcriterium wordt, ook in de tussentijdse situatie, niet overschreden.

Er is gekozen in de planregels een regeling op te nemen die erin voorziet dat burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen aan bouwplannen met een bouwhoogte van 30 meter of meer met betrekking tot de plaatsing en vormgeving van bouwwerken ter voorkoming of beperking van windhinder. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een windtunnelonderzoek aan hen te overleggen. Hiermee wordt geborgd dat bij de verdere uitwerking windhinder een aandachtspunt is dat nadrukkelijk wordt betrokken. Voor zover nodig, wordt op deze wijze tevens voorzien in de juridische middelen om eventuele noodzakelijke maatregelen af te dwingen.

5.10.3 Conclusie     

Er is, gelet op het voorgaande, geen aanleiding tot een heroverweging van de conclusies uit de plantoelichting van het moederplan.

5.11 Cultuurhistorie en archeologie     

In de toelichting van het moederplan is uitgebreid ingegaan op cultuurhistorie en archeologie. Met betrekking tot de cultuurhistorie en archeologie zijn er geen nieuwe omstandigheden aanwezig die nopen tot aanvullend onderzoek of een heroverweging. Kortheidshalve wordt verwezen naar hetgeen hierover in het kader van het moederplan is opgenomen en overwogen.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving     

6.1 Algemeen     

Waar de overige paragrafen van deze bestemmingsplantoelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft deze paragraaf een toelichting op de bestemmingsplanregels. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels. Daartoe worden in deze paragraaf de regels per artikel toegelicht.

Het (juridisch deel van het) bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding heeft een functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemming en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.

6.2 Planvorm     

Er wordt beoogd met dit bestemmingsplan een flexibele regeling voor de ontwikkeling van het gebied vast te leggen. Het bestemmingsplan is dan ook een relatief globaal plan. De essentiële voorwaarden voor een goede ruimtelijke ordening zijn vastgelegd, maar het plan is waar mogelijk flexibel. Door diverse flexibiliteitsregels wordt binnen de plankaders ruimte geboden voor ontwikkelingen in de toekomst, zonder dat de aan het plan te verbinden rechtszekerheid voor burgers en gemeente in het geding komt.

6.3 Milieuhinderlijke functies: Staat van Inrichtingen     

Onderdeel van dit bestemmingsplan is de regeling van milieuhinderlijke activiteiten, die onderdeel uitmaakt van de algemene gebruiksregels. De regeling wordt veelal aangeduid als 'bedrijvenregeling', hoewel ook de milieuhinder van andere functies dan bedrijven hiermee wordt geregeld. Om inzicht te krijgen in de invloed die een functie op de woonomgeving heeft, is per functie de potentiële milieubelasting bepaald. Deze potentiële milieubelasting is een indicatie voor de mogelijke hinder afkomstig van een bepaalde functie. Deze score betreft niet de feitelijke milieuhinder van een concreet geval, maar is gebaseerd op indicatieve gegevens uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf of andere functie, representatief voor die specifieke functie. De werkelijke milieubelasting wordt bepaald door de specifieke activiteiten van een bedrijf of andere functie.

Functies worden in alle hedendaagse bestemmingsplannen ingedeeld in hoofdcategorieën (en een aantal subcategorieën) oplopend naarmate de milieuhinder toeneemt. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft aan de hand van de SBI-codes (standaard bedrijfsindeling) een lijst gemaakt waarin de minimumafstanden zijn aangegeven met betrekking tot de milieuhinderaspecten geluid, geur, gevaar en stof. De afstanden zijn onder andere vastgesteld aan de hand van ervaringen uit de praktijk.

Daar waar milieuhinderlijke en milieugevoelige functies zijn gemengd, zijn afstandsnormen echter niet goed bruikbaar. In een gemengd gebied is een fysieke scheiding van functies immers niet aan de orde. Op voorwaarde dat alleen functies met relatief weinig milieuhinder worden toegestaan (zoals het geval is in het onderhavige plangebied) kan in een gemengd gebied een fysieke scheiding achterwege blijven. Daarbij moet worden opgemerkt dat de afstandsnormen in de standaard VNG-methodiek zijn gerelateerd aan een 'rustige woonwijk'. Dit omgevingstype houdt in dat er vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voorkomen en is dan ook vergelijkbaar met een 'rustig buitengebied', een stiltegebied of een natuurgebied.

De VNG-lijst is ook het uitgangspunt voor de lijst die in dit bestemmingsplan is gekoppeld aan alle bestemmingen waarbinnen mogelijk milieuhinderlijke functies zijn toegestaan. Deze 'Staat van Inrichtingen' maakt als bijlage deel uit van de regels van dit bestemmingsplan. Binnen de betreffende bestemmingen zijn, verwijzend naar de Staat van Inrichtingen, functies toegestaan tot maximaal milieuhindercategorie 2.

Naast toetsing aan de bestemmingsregels zal de toetsing van hinder van een zich in het bestemmingsplangebied nieuw te vestigen functie in eerste instantie door middel van een indicatieve toets aan de Staat van Inrichtingen plaatsvinden. Daarbij is de toetsing uit te breiden naar actuele hinder, met name indien sprake is van een van elders verplaatste functie. Bezien kan dan worden of aanvullende eisen moeten worden gesteld en eventueel de afwijkingsregels kunnen worden toegepast op grond waarvan een functie voor wat betreft de milieuhindercategorie lager kan worden ingeschaald dan indicatief aangegeven.

6.4 Regels met betrekking tot geluid     

Uit akoestisch onderzoek is gebleken dat op een aantal locaties niet kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarden of de maximaal toelaatbare waarden zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Daar waar dat het geval is, wordt in de planregels voorgeschreven dat, indien bebouwing wordt opgericht ten behoeve van geluidgevoelige functies, deze bebouwing dient te zijn voorzien van een dove gevel dan wel van een vliesgevel.

Ook is conform het Amsterdams geluidbeleid voorgeschreven dat elke woning dient te zijn voorzien van een stille zijde, zijnde een zijde waarbij sprake is van maximaal de voorkeursgrenswaarde.

6.5 Artikelgewijze toelichting     

Algemeen

De verbeelding is de kaart waarop door middel van letters, cijfers, lijnen en aanduidingen het toegestane gebruik van de gronden en de mogelijke bouwhoogtes c.q. volumes staan aangegeven. De verbeelding heeft, in samenhang met de regels, een bindend karakter.

Als ondergrond voor de verbeelding is een recente topografische kaart gehanteerd. Daarmee kan exact worden bepaald waar het plan is gelegen en hoe begrenzingen lopen. Om de goede leesbaarheid van de analoge verbeelding te waarborgen is gekozen voor een schaal van 1:1000. De verbeeldingen zijn voorts voorzien van een legenda en een noordpijl. Het plangebied van het bestemmingsplan is aan de hand van een plangrens (bolletjeslijn) op de verbeelding weergegeven.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1: inleidende regels; met daarin definities en de wijze van meten en berekenen.
  • Hoofdstuk 2: bestemmingsregels; die het hart van ieder bestemmingsplan vormen. Ze zijn opgebouwd uit een bestemmingsomschrijving, waarin een omschrijving wordt gegeven van de aan de grond toegekende functies. De hoofdfuncties worden als eerste genoemd. Verder kunnen in de bestemmingsomschrijving ook impliciet bij de bestemming behorende functies worden genoemd ("met de daarbij behorende"), bijvoorbeeld erf, paden, toegangswegen etc. Per bestemming worden bouwregels gegeven, waarin voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bouwbepalingen worden geregeld. Waar nodig worden specifieke gebruiksregels gegeven. Daarin kunnen aanvullingen of afwijkingen van de algemene gebruiksregels worden gegeven.
  • Hoofdstuk 3: algemene regels; deze hebben betrekking op, in beginsel, alle voorafgaande regels. Hierbij gaat het onder meer om de anti-dubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels, algemene bouwregels en algemene afwijkingsbevoegdheid.
  • Hoofdstuk 4: overgang- en slotregels.

De regels in hoofdstuk 1 en de algemene regels in hoofdstuk 3 gelden voor het bestemmingsplan als geheel. Zij werken door in de diverse bestemmingen.

Hieronder volgt per opgenomen artikel een toelichting. Daar waar het betreffende artikel vanwege de erin opgenomen regeling dit vraagt zal uitgebreid worden ingegaan op die regeling. Voor de overige artikelen wordt volstaan met een meer beperkte uitleg.

Artikel 1 Begrippen

Artikel 1 geeft, in alfabetische volgorde, een omschrijving van een aantal begrippen dat in de regels wordt gebruikt. Hiermee wordt formeel vastgelegd wat wel en niet onder het betreffende begrip moet worden verstaan. Dit artikel is dus primair bedoeld om begrippen duidelijk te begrenzen en niet om de gedachten achter de gebruikte termen uit te leggen. Daarvoor is juist deze toelichting bedoeld. In deze toelichting worden gehanteerde begrippen waar nodig uitgelegd. De gehanteerde omschrijving van de begrippen komt overeen met de wijze waarop deze in andere actuele Amsterdamse (grootstedelijke) bestemmingsplannen wordt omschreven.

Artikel 2 Wijze van meten

Met dit artikel wordt aangegeven op welke wijze moet worden beoordeeld in hoeverre een initiatief past binnen de minima en maxima die in de overige regels worden aangegeven.

Hier is van belang op te merken dat de bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil (zijnde NAP volgens de definitiebepaling) en ondergeschikte bouwonderdelen worden meegerekend met de maximale bouwhoogte. Dit heeft ermee te maken dat enkele bouwhoogten de maximale bouwhoogte betreffen zoals opgenomen in de verklaring van geen bezwaar Wet luchtvaart.

Artikel 3 Gemengd-1

3.1 Bestemmingsomschrijving

Er wordt in hoofdzaak voorzien in een woon- en kantoorbestemming. Dit blijkt ook uit de maximale metrages per functie. Daarbij wordt voorzien in een voorzieningenprogramma. Het programma betreft hoofdzakelijk voorzieningen welke naar hun aard en functie bijdragen aan de levendigheid in het gebied. Het gaat om voorzieningen zoals culturele voorzieningen, dienstverlening en horeca III en IV. Het betreft functies die verenigbaar zijn in een gemengd gebied, en derhalve geen beperkingen opleggen voor ontwikkelingen in de omgeving. Verder is in de bestemmingsomschrijving opgenomen dat parkeervoorzieningen mogelijk zijn. Tot slot worden die functies mogelijk gemaakt die betrekking hebben op zaken van algemeen nut en de inrichting van de openbare ruimte en verblijfsruimten.

3.2 Bouwregels

Met betrekking tot het bouwen van bovengrondse gebouwen zijn op de verbeelding de minimale en maximale bouwhoogte, bouwaanduidingen en een functieaanduiding aangegeven.

De minimale bouwhoogte hoeft niet op het volledige oppervlak van het bestemmingsvlak te worden gerealiseerd. Deze minimale bouwhoogte moet wel over aanwezig zijn over de gehele breedte van het bestemmingsvlak en mag aflopen richting de binnentuin en de omliggende wegen, zodat de bebouwing fungeert als een soort scherm. De minimale bouwhoogte moet daar waar de bebouwing de hoek omgaat ook aanwezig zijn over de gehele breedte van het bestemmingsvlak en mag ook daar aflopen richting de binnentuin en de omliggende wegen. Op deze manier wordt een U-vormig scherm gerealiseerd van 30,1 meter hoog. In figuur 4.4 is een voorbeeld te zien voor de minimum bouwhoogte. Als de minimum bouwhoogte op de rode lijn aanwezig is (over de gehele breedte, ook daar waar de bebouwing de hoek om gaat) en afloopt aan beide kanten, wordt aan de planregels over de minimum bouwhoogte voldaan.

Voor de realisatie van de drie hoogteaccenten (de torens) mag, onder voorwaarden, worden afgeweken van deze minimale en maximale bouwhoogten. De torens zijn bestemd door middel van de specifieke bouwaanduiding - 2, de specifieke bouwaanduiding - 5, en de specifieke bouwaanduiding - 3. Omdat voor de drie torens verschillende voorwaarden gelden is gewerkt met verschillende bouwaanduidingen. In lid 3.2, sub a, onder 3, 4 en 5 staan de voorwaarden opgenomen, waaronder een maximale bouwhoogte. Voor de drie torens geldt een maximale bouwhoogte die voortkomt uit de hoogtebeperkingen vanuit het Luchthavenindelingbesluit (Lib). Om het dambordpatroon te creëren geldt voor de overige bebouwing een lagere maximale bouwhoogte.

Verder dienen twee openingen te worden gerealiseerd in de bebouwing. In deze openingen is voorzien door middel van de specifieke bouwaanduiding - 1. De opening die is voorzien aan de (noord)oostzijde van de bebouwing moet aan andere voorwaarden voldoen dan de opening die is voorzien aan de zuid(west)zijde. In de regels staat de minimale breedte beschreven die aanwezig moet zijn aan de zijde van de Gustav Mahlerlaan (zuidzijde) en aan de gracht (westelijke zijde). De breedte mag richting de binnentuin afnemen.

Ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding - 4 geldt een gevarieerde maximale bouwhoogte. Deze bouwhoogte bestaat uit een denkbeeldige lijn (de 21 maart/september lijn) die loopt vanaf de noordelijke grens van de aanduiding naar de zuidelijke grens van de aanduiding. Deze lijn is weergegeven in figuur 4.5. Aan de noordelijke grens van de aanduiding geldt een maximum bouwhoogte van 22,15 meter. De denkbeeldige lijn loopt vanaf daar in een hoek van 38 graden omhoog naar de zuidelijke grens van de aanduiding. De maximum bouwhoogte mag echter niet meer bedragen dan 30,1 meter, ook als de denkbeeldige lijn (de 21 maart/september lijn) uitkomt boven de 30,1 meter.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Daar waar de regels van het bestemmingsplan een dove gevel of geluidwerend vlies voorschrijven, kunnen burgemeester en wethouders hier middels een omgevingsvergunning van afwijken indien is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde dan wel vastgestelde hogere waarden. De bebouwing van de eerstelijnsbebouwing aan de zijde van de A10 heeft namelijk een geluidafschermende werking op de overige kavels. De eis van een dove gevel aan de tweedelijnsbebouwing kan in dat geval komen te vervallen.

3.4 Nadere eisen

Ter voorkoming van windhinder, overlast van bevoorrading, in verband met de zelfredzaamheid of ter beperking van trillingshinder als gevolg van treinverkeer kunnen burgemeester en wethouders aan een bouwplan nadere eisen stellen. In dat kader kan een wind-, trillings- of akoestisch onderzoek van de initiatiefnemer worden verlangd.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Binnen de bestemming zijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit niet toegestaan.

Voor de functies zijn de volgende gebruiksbepalingen opgenomen: Er geldt een totaalmaximum van 89.000 m2 brutovloeroppervlakte. Voor wonen geldt gezamenlijk met de bestemming Gemengd uit het moederplan Zuidas-Kenniskwartier Noordstrook een maximum van 127.500 m2 bvo en voor kantoren gezamenlijk een maximum van 67.000 m2 bvo. Voor overige voorzieningen geldt een maximum van 3.000 m2 bvo.

Los van bovengenoemde functies, dient opgemerkt te worden dat over een deel van de gronden een gebiedszone 'wetgevingszone - tracéwet' is gelegen. In de bouwregels is opgenomen dat een omgevingsvergunning voor bouwen (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo) niet eerder wordt verleend dan nadat de directeur Zuidasdok heeft medegedeeld dat de reservering van het werkterrein niet langer benodigd is. Voor zover in de bouwregels beperkingen in hoogte of andere eisen zijn gesteld, gelden deze niet voor bouwwerken en gebouwen ten behoeve van het werkterrein Zuidasdok. In de specifieke gebruiksregels is bepaald dat de gronden voor de aldaar genoemde functies kunnen worden gebruikt, indien de directeur Zuidasdok heeft bepaald dat de reservering als werkterrein niet langer nodig is.

Onder e is een functieaanduiding 'specifieke vorm van gemengd-3' opgenomen waarin op de eerste bouwlaag de functie kantoor is uitgesloten. Voor de zuidoosthoek zijn via de functieaanduiding 'specifieke vorm van gemengd -2' onder k functies uitgesloten die net bijdragen aan een levendige plint. Woonruimten zijn alleen toegestaand voor zover deze grenzen aan de groenbestemming. Entrees ten behoeve van woonruimte zijn niet uitgesloten. Met de functieaanduiding 'wonen - uitgesloten' (onder m) is geregeld dat wonen niet is toegestaan aan de noordwesthoek van het plangebied. Op deze locatie is het vanuit akoestisch oogpunt niet wenselijk om woonruimten te realiseren.

Onder n is opgenomen dat het gebruik van een woonruimte in een vorm van onzelfstandige woonruimte niet is toegestaan. Ook het gebruik van een woonruimte ten behoeve van bed & breakfast is niet toegestaan.

Verkamering en bed & breakfast

Met ingang van 1 januari 2020 geldt de Huisvestingsverordening 2020. Hierin zijn regels opgenomen over de samenstelling van de woonruimtevoorraad. Onderscheid bestaat tussen zelfstandige woonruimte, onzelfstandige woonruimte en bedrijfsmatig gebruik van een deel van de woonruimte, bijvoorbeeld ten behoeve van bed & breakfast. Sturen op de samenstelling van de woonruimtevoorraad is primair van belang omdat het woningaanbod dient aan te sluiten op de vraag en behoefte van huishoudens van verschillende samenstellingen aan woonruimte. Tussen de wijze van bewoning en/of het gebruik van te onderscheiden typen woonruimte bestaan verschillen. Bewoning door een gezinshuishouden is bijvoorbeeld anders dan het gebruik van een woonruimte met een gemeenschappelijke ruimte, die voor het overige verkamerd wordt verhuurd aan een aantal eenpersoonshuishoudens. De verschillende typen bewoning hebben naar hun aard een meer of minder intense ruimtelijke uitstraling. Voor het gedeeltelijk gebruik van woonruimte ten behoeve van bed & breakfast geldt dat dit meer effect op de omgeving heeft dan bewoning zonder dit nevengebruik.

Wanneer de rechthebbende een zelfstandige woonruimte verkamerd wil verhuren (ook wel omzetting genoemd), of in de woonruimte een bed & breakfast wil exploiteren, dan is op grond van de Huisvestingsverordening 2020 een omzettingsvergunning nodig voor verkamering respectievelijk onttrekkingsvergunning ten behoeve van bed & breakfast nodig. Wanneer verlening van de gevraagde vergunning, die een wijziging in de woonruimtevoorraad teweeg brengt, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders leidt tot een aantasting van de leefbaarheid ter plaatse, bijvoorbeeld omdat de concentratie van verkamerde woningen ter plaatse te groot wordt geoordeeld, kan de op grond van de Huisvestingsverordening benodigde vergunning om die reden worden geweigerd. Datzelfde kan zich voordoen bij een concentratie van bed & breakfast exploitatie.

Met ingang van 1 april 2020 gaat op grond van de Huisvestingsverordening 2020 voor omzetting en onttrekking ten behoeve van bed & breakfast een quotumstelsel gelden. Dit betekent dat er verdeeld over 99 wijken in de stad is vastgesteld hoeveel omzettingsvergunningen voor kamergewijze verhuur alsmede hoeveel onttrekkingsvergunningen ten behoeve van bed & breakfast er maximaal kunnen worden verleend. Bij het bepalen van die quota is de aanvaardbaarheid voor het woon- en leefklimaat betrokken.

In geval van omzetting (verkamering) zijn naast het maximale aantal te verlenen vergunningen in het Huisvestingsbeleid stringente regels vastgelegd die toezien op een nadere spreiding van verkamerde verhuur binnen buurten en wijken, en te grote concentraties binnen een buurt of wijk worden voorkomen. Ook geldt de eis dat een kamer niet door meer dan één volwassene mag worden bewoond. Het samenstel van voorwaarden vormen een nadere borging van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De afdeling Verkeer en Openbare ruimte van de gemeente heeft beoordeeld dat bij deze regeling geen sprake zal zijn van zodanige toename van de parkeerdruk of behoefte aan fietsparkeerplekken dat dit vanuit ruimtelijk oogpunt niet aanvaardbaar zou zijn.

Het exploiteren van een bed & breakfast, waarvoor een onttrekkingsvergunning noodzakelijk is, kan overlast, drukte, afvalproblematiek en lokale overheersing van toeristenwinkels binnen het winkelaanbod met zich meebrengen. Omwonenden van een bed & breakfast worden het hele jaar door geconfronteerd met arriverende en vertrekkende gasten (rolkoffers) en mogelijk overlast van toeristen in hun directe woonomgeving vanwege een ander dag-nachtritme. Met de wijkquota is nadrukkelijk ook een ruimtelijke sturing beoogd over de 99 wijken in de stad en niet alleen de bescherming van de woningvoorraad. De onttrekkingsvergunningen ten behoeve van bed & breakfast zullen voor maximaal acht jaar worden afgegeven.

De wijkquota zorgen ervoor dat de extra druk die van omzetting van een zelfstandige naar meerdere onzelfstandige woonruimten (verkamering) alsmede gebruik van woonruimte ten behoeve van bed & breakfast uitgaat op het woon- en leefklimaat niet onevenredig zal zijn. Aldus beschermt het in de huisvestingsregels vastgelegde afwegingskader voor omzetting en onttrekking ten behoeve van bed & breakfast het belang van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voldoende. Een nadere ruimtelijke afweging voegt hieraan niets toe.

De regels over woonruimtevoorraad als vastgelegd in de Huisvestingsverordening 2020 hebben betrekking op de bestaande woonruimtevoorraad. Wanneer in geval van nieuwbouw of transformatie direct voor kamerverhuur wordt opgericht of woonruimte wordt vergund en gerealiseerd met het oog op exploitatie als bed & breakfast, is dit toegestaan zonder omzettings- respectievelijk onttrekkingsvergunning ten behoeve van bed & breakfast. In dat geval worden de ontwikkelingen niet in mindering gebracht op de op basis van de Huisvestingsverordening vastgelegde wijkquota. Hierdoor neemt de grip op de samenstelling van de woonruimtevoorraad en sturing op leefbaarheid af. Door in de regels van het bestemmingsplan alleen de zelfstandige woonruimte als rechtstreeks recht toe te staan, wordt dit tegengegaan. Realiseren van onzelfstandige woonruimte en woonruimte met faciliteiten voor bed & breakfast zijn geen directe rechten.

De binnenplanse afwijkingsbevoegdheid (lid 3.6) kan niet worden gebruikt gelijktijdig met een omgevingsvergunning om een woongebouw op te richten of een gebouw te transformeren naar woonruimte. Dat volgt uit de voorwaarde dat de vergunningen slechts worden verleend indien de daarvoor benodigde vergunning op grond van de Huisvestingswet en/of verordening is verleend. Dit impliceert immers dat een dergelijke vergunning is vereist. Die vergunning is niet vereist, wanneer reeds eerder de juridisch-planologische toestemming voor een andere gebruik van de woning dan als zelfstandige woonruimte bestond. De binnenplanse afwijkingsbevoegdheid kan daarom uitsluitend worden ingezet nadat eerst een zelfstandige woonruimte is opgericht. Na oprichting behoort de woonruimte tot de bestaande voorraad. Wanneer de wens bestaat deze verkamerd te verhuren of een bed & breakfast te gaan exploiteren, is vervolgens een vergunning op grond van de Huisvestingwet en/of -verordening nodig. Deze vergunning wordt verleend als aan de voorwaarden daarvoor wordt voldaan, waaronder een toets aan het beschikbare quotum. De ontwikkeling wordt op het quotum in mindering gebracht. Het woon- en leefklimaat is als hierboven uiteengezet in dit afwegingskader voldoende geborgd. De omgevingsvergunning voor afwijken kan daarom volgen op de omzettingsvergunning of onttrekkingsvergunning ten behoeve van bed & breakfast. De binnenplanse afwijkingsbevoegdheid voorziet er tevens is dat de afwijkvergunning en de onttrekkingsvergunning voor bed & breakfast voor wat betreft de geldigheidsduur worden gelijkgeschakeld.

De situatie kan voordoen dat een aanvraag omgevingsvergunning wordt ingediend waarbij toestemming wordt gevraagd om direct bij oprichting of direct bij omzetting onzelfstandige woonruimten, of bed & breakfastfaciliteiten te realiseren. Als gezegd is dan geen vergunning op grond van de Huisvestingswet- of verordening benodigd en kan als gevolg daarvan de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid niet worden gebruikt. Dan kan wel buitenplanse vergunning worden verleend. Wel is het noodzakelijk om het al dan niet verlenen van de gevraagde (buitenplanse) afwijkvergunning in het kader van de toets aan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat af te stemmen op de overige ontwikkeling van verkamering respectievelijk bed & breakfast in de betreffende buurt of wijk.



Short stay

Het gebruik van woningen ten behoeve van short stay is niet toegestaan. Short stay is het tijdelijk gebruik van een woonruimte ten behoeve van 'kort wonen'. Het tijdelijke gebruik betreft een periode van minimaal zeven nachten en maximaal zes maanden, en is geen wonen in de gewone betekenis van het woord. Dit was tot 2016 een methode om in Amsterdam expats te faciliteren. Het beleid hieromtrent was ingezet vanuit Huisvestingsregels. Tot aan vastgelegde maxima in buurten kon een onttrekkingsvergunning voor tien jaar worden verleend ten behoeve van short staygebruik. Short stay wordt niet meer gezien als wenselijke vorm van gebruik van woonruimte. In het bestemmingsplan zijn er dan ook geen regels over short stay opgenomen.

Artikel 4 Groen-1

4.1 Bestemmingsomschrijving

Met deze bestemming wordt het binnenhof bestemd als groene invulling.

4.2 Bouwregels

Gebouwen zijn binnen de bestemming 'Groen-1' niet toegestaan. Bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn wel toegestaan met een hoogte van maximaal 5 meter, gemeten vanaf maaiveld. De maximale afmetingen voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn voor het werkterrein Zuidasdok ter plaatse van de gebiedsaanduiding uitgezonderd. Ondergrondse gebouwen zijn niet toegestaan.

Los van genoemde functies onder de bestemmingsomschrijving, dient ook bij deze bestemming opgemerkt te worden dat over een deel van de gronden een gebiedszone 'wetgevingszone - tracéwet' is gelegen. In de bouwregels is opgenomen dat een omgevingsvergunning voor bouwen (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo) niet eerder wordt verleend dan nadat de directeur Zuidasdok heeft medegedeeld dat de reservering van het werkterrein niet langer benodigd is. Voor zover in de bouwregels beperkingen in hoogte of andere eisen zijn gesteld, gelden deze niet voor bouwwerken en gebouwen ten behoeve van het werkterrein Zuidasdok. In de specifieke gebruiksregels is bepaald dat de gronden voor de aldaar genoemde functies kunnen worden gebruikt, indien de directeur Zuidasdok heeft bepaald dat de reservering als werkterrein niet langer benodigd is.

Artikel 5 Verkeer - 1

Verwezen wordt naar de planregels voor deze bestemming uit het moederplan.

Los van genoemde functies onder de bestemmingsomschrijving, dient ook bij deze bestemming opgemerkt te worden dat over een deel van de gronden een gebiedszone 'wetgevingszone - tracéwet' is gelegen. In de bouwregels is opgenomen dat een omgevingsvergunning voor bouwen (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo) niet eerder wordt verleend dan nadat de directeur Zuidasdok heeft medegedeeld dat de reservering van het werkterrein niet langer benodigd is. Voor zover in de bouwregels beperkingen in hoogte of andere eisen zijn gesteld, gelden deze niet voor bouwwerken en gebouwen ten behoeve van het werkterrein Zuidasdok. In de specifieke gebruiksregels is bepaald dat de gronden voor de aldaar genoemde functies kunnen worden gebruikt, indien de directeur Zuidasdok heeft bepaald dat de reservering als werkterrein niet langer benodigd is.

Artikel 6 Verkeer - 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

Deze bestemming regelt de voet- en fietspaden, ontsluitingswegen en in- en uitritten van ondergrondse parkeervoorzieningen rond de bebouwing. Binnen deze bestemming zijn verder ook parkeervoorzieningen uitsluitend voor kort parkeren en minder validen, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en watergangen en waterpartijen mogelijk gemaakt.

6.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, ten dienste van de bestemming, met een maximale bouwhoogte van 5 meter. Binnen deze bestemming zijn ondergrondse gebouwen niet toegestaan.

Los van genoemde functies onder de bestemmingsomschrijving, dient ook bij deze bestemming opgemerkt te worden dat over een deel van de gronden een gebiedszone 'wetgevingszone - tracéwet' is gelegen. In de bouwregels is opgenomen dat een omgevingsvergunning voor bouwen (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo) niet eerder wordt verleend dan nadat de directeur Zuidasdok heeft medegedeeld dat de reservering van het werkterrein niet langer benodigd is. Voor zover in de bouwregels beperkingen in hoogte of andere eisen zijn gesteld, gelden deze niet voor bouwwerken en gebouwen ten behoeve van het werkterrein Zuidasdok. In de specifieke gebruiksregels is bepaald dat de gronden voor de aldaar genoemde functies kunnen worden gebruikt, indien de directeur Zuidasdok heeft bepaald dat de reservering als werkterrein niet langer benodigd is.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

Deze bestemming regelt de voorziene gracht met bijbehorende bruggen. Ook zijn nutsvoorzieningen toegestaan binnen deze bestemming.

7.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 5 meter. Ondergrondse gebouwen zijn niet toegestaan.

Los van genoemde functies onder de bestemmingsomschrijving, dient ook bij deze bestemming opgemerkt te worden dat over een deel van de gronden een gebiedszone 'wetgevingszone - tracéwet' is gelegen. In de bouwregels is opgenomen dat een omgevingsvergunning voor bouwen (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo) niet eerder wordt verleend dan nadat de directeur Zuidasdok heeft medegedeeld dat de reservering van het werkterrein niet langer benodigd is. Voor zover in de bouwregels beperkingen in hoogte of andere eisen zijn gesteld, gelden deze niet voor bouwwerken en gebouwen ten behoeve van het werkterrein Zuidasdok. In de specifieke gebruiksregels is bepaald dat de gronden voor de aldaar genoemde functies kunnen worden gebruikt, indien de directeur Zuidasdok heeft bepaald dat de reservering als werkterrein niet langer benodigd is.

Artikel 8 Waarde - Archeologie

De gronden waarvoor een lage archeologische verwachting geldt, hebben een dubbelbestemming Waarde-Archeologie gekregen. Voor deze gronden is geregeld dat de initiatiefnemer bij ingrepen in de bodem, indien daarbij de bodemverstoring groter is dan 10.000 m2 en dieper is dan 1,20 m onder maaiveld, bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen of van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (voorheen de aanlegvergunning) een archeologisch rapport dient te overleggen. Op basis daarvan kunnen aan de betreffende vergunningen voorschriften worden verbonden. In de planregels is geregeld welke dit kunnen zijn.

Artikel 9 Overige regels

De bepalingen uit artikel 9 tot en met 11 en 13 tot en met artikel 15 van de planregels van het moederplan zijn van overeenkomstige toepassing op dit uitwerkingsplan. Deze bepalingen bevatten een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels, algemene procedureregels en overige regels.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregel

Ter verduidelijking wordt de algemene aanduidingsregel (wetgevingszone - tracéwet) in dit plan opgenomen in plaats van uitsluitend te verwijzen naar de regeling uit het moederbestemmingsplan Zuidas- Kenniskwartier Noordstrook.

Met deze bepaling worden de artikelen uit het bestemmingsplan 'Grondwaterneutrale kelders' overgenomen. Binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone 2' geldt een verbod op de bouw van kelders. In 10.4 is bepaald onder welke voorwaarden het bevoegd gezag hier vanaf kan wijken.Dit artikel waarborgt dat binnen de genoemde aanduiding kelders grondwaterneutraal worden gerealiseerd.

Artikel 11 Overgangsrecht

De overgangsregeling zoals opgenomen in het moederplan is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12 Slotregel

De slotregel ten slotte geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer alsmede de datum van vaststelling door de Gemeenteraad.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid     

Op de economische uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling op onder andere de gronden waarop het uitwerkingsplan betrekking heeft, is in de toelichting van het moederplan ingegaan. Er heeft geen wijziging van omstandigheden plaatsgevonden, op basis waarvan de daarin opgenomen toelichting herziening behoeft. Op deze plaats kan worden volstaan met een verwijzing naar de betreffende toelichting.

Het planschaderisico is opnieuw geanalyseerd. Uit de planologische vergelijking van de oude en nieuwe situatie blijkt dat er geen negatieve effecten zijn. Het planschaderisico is daarom nihil.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

8.1 Artikel 3.1.1. Bro-overleg     

Op grond van artikel 1.1.1, derde lid, van het Bro geldt dat het bepaalde in Hoofdstuk 3 van het Bro van overeenkomstige toepassing is op een uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b van het Bro. Dit brengt mee dat ook uitwerkingsplannen vallen onder de overlegverplichting uit artikel 3.1.1 Bro. Het overleg dient zodanig te worden ingevuld dat door de overlegpartners voldoende kan worden beoordeeld of het plan in overeenstemming is met hun belangen. De intensiteit van het overleg hangt samen met de aard en omvang van de wijziging/uitwerking. Het Rijk of de provincie kunnen bovendien van te voren aangeven of in bepaalde gevallen geen overleg is vereist met de betrokken diensten van Rijk of provincie. Per brief aan gemeenten hebben zij aangegeven dat van het voeren van 3.1.1 Bro overleg afgezien kan worden indien er geen rijks- dan wel provinciale belangen worden geraakt. Hiervan is geen sprake. Gelet hierop is onderhavig uitwerkingsplan niet voorgelegd.

De waterbeheerder neemt met een adviserende rol actief deel aan de planvorming in de Zuidas. Middels periodiek overleg worden de effecten van ontwikkelingen op korte en lange termijn op het watersysteem besproken.

Het uitwerkingsplan is aanvullend besproken met Zuidasdok, de VU, ACTA, Amsterdam UMC, SC Buitenveldert, Hourglass (CBRE, Bouwinvest, Loyens & Loeff, Premium Suites), NoMa (CBRE, CBRE Global Investors, KraftHeinz) en The Edge (Deka, CBRE, Deloitte, AKD). Gelet daarop en op het in het kader van het moederplan doorlopen informatie- en consultatieproces en het gevoerde bestuurlijk vooroverleg en het in dat kader naar voren gebrachte, alsmede gelet op de inhoud van het uitwerkingsplan (dat geen grote veranderingen behelst ten aanzien van hetgeen in 2018 in het kader van het moederplan is gepresenteerd en vastgesteld), kan worden geconcludeerd dat met dat reeds gevoerde overleg (en het aanvullende overleg) kan worden volstaan.

Het Dagelijks Bestuur van Stadsdeel Zuid heeft op grond van Verordening op het lokaal bestuur een adviesrol ten aanzien van bestemmingsplannen. Het uitwerkingsplan is voor advies aan het Dagelijks Bestuur van Stadsdeel Zuid voorgelegd.

8.2 Participatie     

Zoals in hoofdstuk 5 is aangegeven is er ten behoeve van de Zuidas Flanken een m.e.r.-procedure doorlopen. Op grond van artikel 7.13 van de Wet milieubeheer (zoals deze gold voor 1 juli 2010) is op 28 april 2010 kennisgegeven van de startnotitie m.e.r. ten behoeve van de Zuidas Amsterdam - Flanken. De startnotitie heeft met ingang van 29 april 2010 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Eenieder is de mogelijkheid geboden zienswijzen naar voren te brengen. In de Nota van Beantwoording zienswijzen en adviezen Startnotitie MER Zuidas - Flanken is aangegeven op welke wijze de zienswijzen zijn betrokken in het Milieueffectrapport (MER), dan wel worden betrokken bij de verdere ruimtelijke planvorming. De Nota van Beantwoording maakt onderdeel uit van het Besluit Reikwijdte en detailniveau MER Zuidas Amsterdam - Flanken. Inmiddels is deze procedure afgerond.

Daarnaast heeft op niveau van het projectgebied inspraak plaatsgevonden in het kader van het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier. Het Uitvoeringsbesluit is op 11 februari 2011 vastgesteld door de Gemeenteraad van Amsterdam.

Op grond van artikel 1.3.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen tot het voorbereiden van onder andere een bestemmingsplan vooraf kennis worden gegeven. Die plicht geldt alleen indien bij de voorbereiding van dat bestemmingsplan geen MER wordt opgesteld. Aangezien er reeds in het kader van de startnotitie m.e.r. de mogelijkheid is geboden zienswijzen naar voren te brengen en een ieder bovendien in de gelegenheid is gesteld tot het geven van een reactie op het uitvoeringsbesluit, is ervan afgezien die mogelijkheid nogmaals in het kader van dit bestemmingsplan te bieden.

In 2018 is ten behoeve van het moederplan een uitgebreid informatie- en consultatieproces doorlopen. Naast het voeren van diverse gesprekken met direct belanghebbenden in de buurt van het plangebied, is destijds een informatiebijeenkomst voor een brede publiek georganiseerd. Aangezien de uitwerking het westelijk ontwikkelveld op slechts een paar punten is gewijzigd en geen grote veranderingen schetst ten aanzien van hetgeen in 2018 voor het moederplan is gepresenteerd en vastgesteld is besloten dit keer geen bredere informatiebijeenkomst te organiseren. Wel zijn de direct belanghebbenden (eigenaren en gebruikers) weer opgezocht voor een gesprek te weten:

  1. ACTA
  2. VU
  3. Amsterdam UMC
  4. SC Buitenveldert
  5. Hourglass
  6. NoMa
  7. The Edge

De gesprekken zijn gebruikt om enerzijds te informeren over de inhoud van het uitwekringsplan en anderzijds om een reactie op het voorstel te vragen. De vragen die de belanghebbenden hebben gesteld, gingen onder andere over de duurzaamheidsambities, het programma, 40-40-20, de verkeersontsluiting, de invulling van de plinten en hoe de kavels straks in de markt gezet gaan worden.

Naast het stellen van vragen hebben de belanghebbenden een aantal zorgen geuit en aandachtspunten meegegeven. Deze zijn onder te verdleen in een viertal onderwerpen:

  1. De impact van de bouwwerkzaamheden;
  2. Bereikbaarheid / doorstroming van het verkeer;
  3. Parkeren (kort en lang)
  4. Fietsparkeren

Terugkijkend op het doorlopen informatietraject kan geconcludeerd worden dat men over het algemeen positief was over het uitwerkingsplan. Al met al wordt geen noodzaak gezien om het uitwerkingsplan aan te passen. Zie Bijlage 10 waarin het informatietraject uitgebreid wordt beschreven.

8.3 Zienswijzen     

Het ontwerp uitwerkingsplan en het bijbehorende ontwerpbesluit hogere waarden hebben vanaf 7 oktober 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingebracht tegen het ontwerp uitwerkingsplan. Ook tegen het ontwerpbesluit hogere waarden zijn geen zienswijzen ingebracht.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

In aanvulling op of afwijking van de begripsbepalingen zoals opgenomen in artikel 1 van het moederplan, gelden de hierna volgende begripsdefinities. De begripsdefinities zoals opgenomen in artikel 1 van het bestemmingsplan 'Zuidas-Kenniskwartier Noordstrook' zijn voor het overige onverkort van toepassing op voorliggend uitwerkingsplan.

1.1 Aanduiding     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.2 Aanduidingsgrens     

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.3 Bed & breakfast     

Het gedeeltelijk gebruik van een zelfstandige woonruimte voor kort verblijf bij de hoofdbewoner van die woonruimte, al dan niet met ontbijt.

1.4 Beleidsregel     

De laatst vastgestelde versie van de beleidsregel Grondwaterneutrale Kelders Amsterdam welke voor het eerst zijn vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders d.d. 7 september 2021, waarin de criteria zijn opgenomen waar bouwaanvragen voor kelders aan worden getoetst.

1.5 Bestemmingsgrens     

De grens van een bestemmingsvlak.

1.6 Bestemmingsplan     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.7 Bestemmingsplan Zuidas-Kenniskwartier Noordstrook     

Het bestemmingsplan 'Zuidas-Kenniskwartier Noordstrook', vastgesteld door de Gemeenteraad van Amsterdam bij besluit van 28 november 2018 nr. 302/1276 met identificatienummer NL.IMRO.0363.K1702BPGST-VG01.

1.8 Bestemmingsvlak     

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.9 Deklaag     

De bovenste bodemlaag die in de laatste ca. 10.000 jaar is ontstaan en die tevens de ophooglaag bevat die door de mens is aangebracht voor bijvoorbeeld woningbouw.

1.10 Geohydrologisch rapport     

Het resultaat van een geohydrologisch onderzoek neergelegd in een rapport met daarin de eigenschappen en kenmerken van het grondwatersysteem op een bepaalde locatie. In het geohydrologisch rapport worden in ieder geval in beeld gebracht:

  • de bodemopbouw;
  • de doorlatendheid (k-waarde) van de bodem;
  • de grondwaterfluctuatie;
  • de grondwaterdoorstroming;
  • de gevolgen voor het grondwatersysteem door de voorgenomen activiteit;
  • de mitigerende maatregelen om grondwaterneutraal te kunnen bouwen.

1.11 Grondwaterneutraal bouwen     

Het bouwen van een kelder waarbij de stand en stroming van het grondwater buiten het perceel waarop de kelder is geprojecteerd niet of nauwelijks veranderen, waar mogelijk zal verbeteren, en geen negatieve grondwtaereffecten optreden. Tot negatieve effecten worden in ieder geval gerekend risico's op openbarsten van de deklaag, welvormig, grondwateroverlast en grondwateronderlast.

1.12 Huishouden     

Een alleenstaande dan wel twee personen met of zonder kinderen, die een gemeenschappelijke huishouding voeren of wensen te voeren.

1.13 Kelder     

Ondergronds (deel van een) gebouw, zoals souterrains, kelders, uitgezonderd funderingsconstructies, voor zover de onderkant van de vloer van de betreffende bouwlaag dieper is gelegen dan 0,5 meter onder het peil.

1.14 Kort parkeren     

Parkeren ten behoeve van op/afhalen en wegbrengen en taxistandplaatsen.

1.15 Ondergeschikte detailhandel     

Detailhandel is ondergeschikt wanneer maximaal 20% (met een maximum van 50 m2) van het bruto vloeroppervlakte van een andere hoofdfunctie, zoals alcoholvrije horeca, bestaat uit winkelruimte. De exploitant van de ondergeschikte detailhandel moet dezelfde exploitant zijn als die van de hoofdfunctie, waardoor de ondergeschikte detailhandel in het verlengde ligt van de hoofdfunctie.

1.16 Onzelfstandigde woonruimte     

Woonruimte, niet-zijnde woonruimte bestemd voor inwoning, welke geen eigen toegang heeft of welke niet door een huishouden zelfstandig kan worden bewoond, zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijk voorzieningen buiten die woonruimte, waarbij als wezenlijke voorzieningen worden aangemerkt: keuken en sanitaire voorzieningen.

1.17 Peil als bedoeld in 1.17     

a. voor gebouwen direct grenzend aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

b. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang tot het perceel waar het gebouw zich op bevindt.

1.18 Plan     

Het uitwerkingsplan 'Zuidas-Kenniskwartier Noordstrook (eerste uitwerking)', met identificatienummer NL.IMRO.0363.K2102BPGST-VG01 van de gemeente Amsterdam vervat in de verbeelding en planregels.

1.19 Planregels     

De regels, deel uitmakende van het uitwerkingsplan Zuidas-Kenniskwartier Noordstrook (eerste uitwerking) van de gemeente Amsterdam.

1.20 Verbeelding     

Verbeelding van het uitwerkingsplan 'Zuidas-Kenniskwartier Noordstrook (eerste uitwerking)' gemeente Amsterdam (NL.IMRO.0363.K2102BPGST-VG01).

1.21 Woonruimte     

Besloten ruimte die, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden, alsmede standplaatsen.

Artikel 2 Wijze van meten     

2.1 Algemeen meetvoorschrift     

Bij toepassing van de hierna volgende regels zijn de bepalingen, opgenomen in artikel 2 van het bestemmingsplan 'Zuidas-Kenniskwartier Noordstrook', van toepassing, behoudens voor zover daarvan in de hierna volgende bepalingen nadrukkelijk wordt afgeweken.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Gemengd-1     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Gemengd-1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tijdelijk werkterrein ten behoeve van de aanpassing van de A10 als genoemd in het Tracébesluit Zuidasdok, uitsluitend ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - tracéwet' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 5 van het Tracébesluit Zuidasdok;
  2. het benutten van woonruimte, niet zijnde standplaatsen, en daarbij behorende gronden en opstallen ten behoeve van bewoning, inclusief praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis;
  3. kantoren;
  4. culturele voorzieningen en galeries;
  5. maatschappelijke dienstverlening;
  6. consumentverzorgende dienstverlening;
  7. zakelijke dienstverlening;
  8. sportvoorzieningen;
  9. horeca III;
  10. horeca IV;
  11. ondergeschikte detailhandel;

met de daarbij behorende:

  1. parkeervoorzieningen, met daarbij behorende in- en uitritten;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. ontsluitingswegen;
  4. voet- en fietspaden
  5. pleinen en daarmee vergelijkbare verblijfsruimten;
  6. groenvoorzieningen;
  7. watergangen en waterpartijen, met de daarbij behorende waterstaatswerken en bruggen.

3.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. Voor bovengrondse gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding aangegeven;
    2. minimale bouwhoogte: zoals op de verbeelding aangegeven, waarbij geldt dat deze minimale bouwhoogte niet op het volledige oppervlak van het bestemmingsvlak hoeft te worden gerealiseerd, maar deze minimale bouwhoogte wel aanwezig moet zijn over de gehele breedte van het bestemmingsvlak, en mag aflopen richting de bestemmingen Groen-1,Verkeer - 1 en Verkeer - 2.
    3. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 2' geldt dat, in afwijking van lid 3.2, sub a, onder 1 en 2, één hoogteaccent gerealiseerd moet worden met inachtneming van de volgende afmetingen:
      • een minimale bouwhoogte van 70 meter,
      • een maximale bouwhoogte van 85 meter, en
      • een maximale footprint van 700 m2.
    4. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 5' geldt dat afgeweken mag worden van lid 3.2, sub a, onder 1 en onder 6, voor de realisatie van een hoogteaccent als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
      • een maximale bouwhoogte van 86 meter,
      • een maximale footprint van 700 m2, en
      • vanaf een bouwhoogte van 30 meter een maximale footprint van 550 m2.
    5. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 3' geldt dat afgeweken mag worden van lid 3.2, sub a, onder 1 voor de realisatie van een hoogteaccent, als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
      • een maximale bouwhoogte van 81 meter,
      • een maximale footprint van 700 m2, en
      • vanaf een bouwhoogte van 30 meter een maximale footprint van 550 m2.
    6. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 4' geldt een gevarieerde maximale bouwhoogte. Deze bouwhoogte bestaat uit een denkbeeldige lijn vanaf de noordelijke grens van de aanduiding naar de zuidelijke grens van de aanduiding. Aan de noordelijke grens van de aanduiding geldt een maximum bouwhoogte van 22,15 meter. De denkbeeldige lijn loopt vanaf daar in een hoek van 38 graden omhoog naar de zuidelijke grens van de aanduiding. De maximum bouwhoogte mag echter niet meer bedragen dan de maximum bouwhoogte zoals aangegeven op de verbeelding.
    7. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 1' geldt dat een opening in de bebouwing moet worden gerealiseerd. Deze opening moet voldoen aan de volgende voorwaarden:
      • de opening mag niet worden voorzien van bovengrondse bebouwing,
      • ter plaatse van de aanduiding aan de oostzijde van de verbeelding geldt dat de opening grenzend aan de bestemming Verkeer - 2 minimaal 15 meter breed moet zijn en een oppervlak moet hebben van minimaal 300 m2,
      • ter plaatse van de aanduiding aan de zuidzijde van de verbeelding geldt dat de opening grenzend aan de bestemming Verkeer - 1 minimaal 8 meter breed moet zijn en een oppervlak moeten hebben van minimaal 200 m2.
    8. maximum brutovloeroppervlakte voor bovengrondse bebouwing: 89.000 m2;
    9. delen van gebouwen dienen, voor zover deze delen worden gebruikt ten behoeve van een geluidgevoelige functie, daar waar dit is aangegeven in Bijlage 1 bij de regels te zijn voorzien van een dove gevel dan wel van een geluidwerend vlies;
    10. iedere woonruimte dient te beschikken over tenminste één stille zijde;
    11. overschrijding van de bestemmingsgrenzen van de bestemming Gemengd-1 is aan de zuid- en oostzijde van het bestemmingsvlak toegestaan (binnen de bestemmingen Verkeer - 1 en Verkeer - 2) ten behoeve van balkons, loggia's en luifels vanaf de tweede bouwlaag met 1 meter.
  2. In afwijking van het bepaalde onder a, geldt dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - tracéwet' gebouwen ten behoeve de functie als bedoeld in lid 3.1, sub a, zijn toegestaan.
  3. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximale bouwhoogte van 5 meter, gemeten vanaf maaiveld.
  4. In afwijking van het bepaalde in lid 3.2, sub c, geldt dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - tracéwet' bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve de functie als bedoeld in lid 3.1, sub a, zijn toegestaan.
  5. Gebouwde autoparkeervoorzieningen zijn toegestaan:
    1. ondergronds, waarbij geldt dat de gebouwde parkeervoorzieningen niet rechtstreeks op de Gustav Mahlerlaan, in de openingen zoals bedoeld in lid 3.2, sub a, onder 7, of op de bestemming Groen-1 mogen worden ontsloten;
    2. bovengronds, uitsluitend aan de noord- of oostzijde van de bestemming Gemengd-1. Hierbij geldt dat de bovengrondse autoparkeervoorzieningen niet mogen grenzen aan de bestemming Groen-1.
  6. Voor fietsparkeren gelden de volgende bepalingen;
    1. fietsparkeervoorzieningen dienen inpandig te worden gerealiseerd;
    2. fietsparkeervoorzieningen zijn zowel ondergronds als bovengronds toegestaan;
    3. de toegang tot fietsparkeervoorzieningen mag niet grenzen aan de bestemming Groen-1.
    4. Een omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat voldoende fietsparkeervoorzieningen worden gerealiseerd, waarbij voldoende betekent dat op eigen terrein wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de nota ’Parkeernormen Fiets en Scooter’ van 19 maart 2018. Indien deze nota wijzigt gedurende de periode dat dit uitwerkingsplan geldt dan dient rekening te worden gehouden met de op dat moment geldende normen.
  7. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - tracéwet' geldt dat een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ten behoeve van de functies als genoemd in lid 3.1, sub b tot en met r, niet eerder wordt verleend dan nadat door de directeur Zuidasdok is meegedeeld dat de reservering van het werkterrein niet langer nodig is.

3.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 9, voor (delen van) een gebouw indien is aangetoond dat ter plaatse van (het betreffende deel van) die gevel wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, dan wel dat er wordt voldaan aan de vastgestelde hogere waarden.

3.4 Nadere eisen     

  1. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met een bouwhoogte van 30 meter of meer met betrekking tot de plaatsing en vormgeving van bouwwerken ter beperking van windhinder. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van de initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een wind(tunnel)onderzoek aan hen te overleggen.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot de bevoorrading van de te vestigen functies ter voorkoming of beperking van geluidhinder voor omliggende bestaande of geprojecteerde woonruimten. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van de initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een akoestisch onderzoek aan hen te overleggen.
  3. Burgemeester en wethouders kunnen, indien advisering van de Regionale Brandweer (Veiligheidsregio) daartoe aanleiding geeft, nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot vluchtwegen van de te vestigen bestemmingen ter vergroting van de zelfredzaamheid van gebruikers van de gebouwen.
  4. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan (de constructie van) bouwplannen met betrekking tot het beperken van trillingshinder als gevolg van het treinverkeer op de geprojecteerde woonruimten. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van de initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een onderzoek naar trillingen als gevolg van het bestaande treinverkeer aan hen te overleggen.

3.5 Specifieke gebruiksregels     

  1. Het gebruik van de in lid 3.1 genoemde gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - tracéwet' ten behoeve van de functies als genoemd in lid 3.1, onder b tot en met r, is niet eerder toegestaan dan nadat door de directeur Zuidasdok is meegedeeld dat de reservering van het werkterrein niet langer nodig is.
  2. Voor zover onder de in lid 3.1 bedoelde functies tevens kunnen worden begrepen gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit zijn deze niet toegestaan.
  3. Op de eerste bouwlaag grenzend aan de bestemming Groen-1 zijn functies als bedoeld in lid 3.1, sub c tot en met k, niet toegestaan. Een uitzondering op deze regel geldt ter plaatse van de algemene functieaanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 1'. Ter plaatse van deze functieaanduiding mag op de eerste bouwlaag grenzend aan de bestemming Groen-1 maximaal 25 strekkende meter, waarvan maximaal 5 meter aan de noordzijde van de bestemming Groen-1, worden gebruikt voor de functie kantoor.
  4. Op de eerste bouwlaag grenzend aan de Gustav Mahlerlaan en aan de openingen als bedoeld in lid 3.2, sub a, onder 7, is de functie kantoor niet toegestaan.
  5. Op de eerste bouwlaag, ter plaatse van de 'specifieke vorm van gemengd - 2 (zuidoosthoek), is de functie kantoor, consumentverzorgende dienstverlening, zakelijke dienstverlening,sportvoorziening en woonruimte, met uitzondering van entrees ten behoeve van woonruimten, niet toegestaan.
  6. Voor de functies welke zijn genoemd in lid 3.1, sub b tot en met j, geldt dat:
    1. voor woonruimte gezamenlijk met de bestemming Gemengd uit het bestemmingsplan 'Zuidas-Kenniskwartier Noordstrook' een maximum brutovloeroppervlakte van 127.500 m2 geldt, met een maximum van 2.750 woningen;
    2. voor kantoor gezamenlijk met de bestemming Gemengd uit het bestemmingsplan 'Zuidas-Kenniskwartier Noordstrook' een maximum brutovloeroppervlakte van 67.000 m2 geldt;
    3. voor functies welke zijn genoemd in lid 3.1, onder d tot en met j, een gezamenlijk maximum brutovloeroppervlakte van 3.000 m2 geldt.
  7. Hoofdentrees mogen niet grenzen aan de bestemming Groen-1, met uitzondering van hoofdentrees van woonruimten.
  8. Voor horeca III en horeca IV geldt een maximum vestigingsgrootte van 250 m2. Een uitzondering hierop geldt ter plaatse van de eerstelijns bebouwing aan de zijde van de A10 waar een maximum vestigingsgrootte geldt van 500 m2.
  9. Voor consumentverzorgende dienstverlening en voor zakelijke dienstverlening geldt een maximum vestigingsgrootte van 500 m2. Een uitzondering hierop geldt ter plaatse van de eerstelijns bebouwing aan de zijde van de Gustav Mahlerlaan waar een maximum vestigingsgrootte geldt van 300 m2.
  10. Voor sportvoorzieningen geldt aan de Gustav Mahlerlaan een maximum vestigingsgrootte van 300 m2.
  11. Op de eerste bouwlaag, ter plaatse van de 'specifieke vorm van gemengd - 3', is de functie kantoor niet toegestaan.
  12. Met betrekking tot autoparkeervoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
    1. parkeren is uitsluitend toegestaan in gebouwde parkeervoorzieningen;
    2. voor het benutten van woonruimte geldt een parkeernorm van maximum 1 parkeerplaats per woning, waarbij geldt dat deze parkeervoorzieningen uitsluitend voor de functie benutten van woonruimte mogen worden gebruikt;
    3. voor kantoren geldt een parkeernorm van maximaal 1 parkeerplaats per 250 m2 brutovloeroppervlakte, waarbij geldt dat deze parkeervoorzieningen ook ten behoeve van de functies in artikel 3, lid 3.1, onder d tot en met j, mogen worden gebruikt.
    4. voor de functies als genoemd in artikel 3, lid 3.1, onder d tot en met j, geldt dat geen exclusieve parkeerplaatsen mogen worden gebruikt.
  13. Ter plaatse van de functieaanduiding 'wonen - uitgesloten' is de functie als bedoeld in lid 3.1, onder b niet toegestaan.
  14. 1. Het gebruik van een woonruimte in de vorm van onzelfstandige woonruimte is niet toegestaan.

    2. Het gebruik van een woonruimte ten behoeve van bed & breakfast is niet toegestaan.


3.6 Afwijken van de gebruiksregels     

a. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning van het bepaalde in artikel 3.5, onder n.1. afwijken ten einde een woonruimte om te zetten naar een of meer onzelfstandige woonruimten. De omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien de daarvoor benodigde vergunning op grond van de Huisvestingswet en/of -verordening is verleend.

b. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5, onder n.2. De omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien de daarvoor benodigde vergunning op grond van de Huisvestingswet en/of -verordening is verleend. De geldigheidsduur wordt gelijkgesteld aan die van de vergunning op grond van de Huisvestingswet en/of -verordening.

Artikel 4 Groen-1     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Groen-1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tijdelijk werkterrein ten behoeve van de aanpassing van de A10 als genoemd in het Tracébesluit Zuidasdok, uitsluitend ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - tracéwet' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 5 van het Tracébesluit Zuidasdok;
  2. groenvoorzieningen;
  3. pleinen en daarmee vergelijkbare verblijfsruimten;
  4. voet- en fietspaden;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. watergangen en waterpartijen, met daarbij behorende waterstaatswerken en bruggen.

4.2 Bouwregels     

  1. Op de in lid 4.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met een maximum bouwhoogte van 5 meter, gemeten vanaf het maaiveld.
  2. In afwijking van het bepaalde in lid 4.2, sub a, geldt dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - tracéwet' bouwwerken ten behoeve van de functie als bedoeld in lid 4.1, sub a, zijn toegestaan.
  3. Ondergrondse gebouwen zijn niet toegestaan.
  4. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - tracéwet' geldt dat een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ten behoeve van de functies als genoemd in lid 4.1, sub b tot en met f, niet eerder wordt verleend dan nadat door de directeur Zuidasdok is meegedeeld dat de reservering van het werkterrein niet langer nodig is.

Artikel 5 Verkeer - 1     

De regels van het bestemmingsplan 'Zuidas-Kenniskwartier Noordstrook' zoals opgenomen in artikel 5 van dat plan, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6 Verkeer - 2     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Verkeer - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tijdelijk werkterrein ten behoeve van de aanpassing van de A10 als genoemd in het Tracébesluit Zuidasdok, uitsluitend ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - tracéwet' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 5 van het Tracébesluit Zuidasdok;
  2. pleinen en daarmee vergelijkbare verblijfsruimten;
  3. voet- en fietspaden;
  4. parkeervoorzieningen, uitsluitend ten behoeve van kort parkeren en minder validen parkeerplaatsen;
  5. in- en uitritten van ondergrondse parkeervoorzieningen;
  6. ontsluitingswegen;
  7. nutsvoorzieningen;
  8. groenvoorzieningen;
  9. laad- en losvoorzieningen
  10. watergangen en waterpartijen, met de daarbij behorende waterstaatswerken en bruggen.

6.2 Bouwregels     

  1. Op de in lid 6.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met een maximale bouwhoogte van 5 meter, gemeten vanaf maaiveld.
  2. Ondergrondse gebouwen zijn niet toegestaan.
  3. In afwijking van het bepaalde in lid 6.2, sub a, geldt dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - tracéwet' bouwwerken ten behoeve van de functie als bedoeld in lid 6.1, sub a, zijn toegestaan.
  4. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - tracéwet' geldt dat een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ten behoeve van de functies als bedoeld in lid 6.1, sub b tot en met i, niet eerder wordt verleend dan nadat door de directeur Zuidasdok is meegedeeld dat de reservering van het werkterrein niet langer nodig is.

Artikel 7 Water     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tijdelijk werkterrein ten behoeve van de aanpassing van de A10 als genoemd in het Tracébesluit Zuidasdok, uitsluitend ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - tracéwet' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 5 van het Tracébesluit Zuidasdok;
  2. watergangen en waterpartijen, met daarbij behorende waterstaatswerken en bruggen;
  3. nutsvoorzieningen.

7.2 Bouwregels     

  1. Op de in lid 7.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met een maximale bouwhoogte van 5 meter, gemeten vanaf maaiveld.
  2. Ondergrondse gebouwen zijn niet toegestaan.
  3. In afwijking van het bepaalde in lid 7.1, sub a, geldt dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - tracéwet' bouwwerken ten behoeve van de functie als bedoeld in lid 7.1, sub a, zijn toegestaan.
  4. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - tracéwet' geldt dat een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ten behoeve van de functies als bedoeld in lid 7.1, sub b en c, niet eerder wordt verleend dan nadat door de directeur Zuidasdok is meegedeeld dat de reservering van het werkterrein niet langer nodig is.

Artikel 8 Waarde - Archeologie     

De regels van het bestemmingsplan 'Zuidas-Kenniskwartier Noordstrook' zoals opgenomen in artikel 8 van dat plan, zijn van overeenkomstige toepassing.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 9 Overige regels     

De algemene regels van het bestemmingsplan 'Zuidas-Kenniskwartier Noordstrook' zoals opgenomen in artikel 9 tot en met 11 en 13 tot en met 15 van dat plan, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregel     

10.1 Aanduidingsomschrijving (wetgevingszone - tracéwet)     

Op de gronden aangewezen als 'wetgevingszone - tracéwet' zijn de bepalingen van artikel 3, 4, 6 en 7 van toepassing voor zover die betrekking hebben op de gronden aangewezen als 'wetgevingszone - tracéwet'.

10.2 Aanduidingsomschrijving (overige zone 2)     

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone 2' zijn de betreffende gronden, naast de daarvoor aangewezen andere bestemmingen en aanduidingen, mede bestemd voor de bescherming van het belang van grondwaterneutraal bouwen.

10.3 Bouwregels     

a. Binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone 2' is het verboden kelders te bouwen, dan wel bestaande kelders te vergroten.

b. Binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone 2' zijn uitsluitend bestaande kelders toegestaan welke legaal aanwezig waren ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan, alsmede kelders waarvoor voorafgaand aan het moment waarop dit plan in ontwerp ter inzage is gelegd een omgevingsvergunning is verleend waar nog uitvoering aan gegeven kan worden dan wel een aanvraag omgevingsvergunning is ingediend en deze omgevingsvergunning niet geweigerd kan worden.

10.4 Afwijken van de bouwregels     

a. Het bevoegd gezag is bevoegd om binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone 2' overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onderdeel 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning te verlenen om in afwijking van het bepaalde in lid 10.3, onder a, een kelder te bouwen of te vergroten mits de kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd.

b.Om te bepalen of een kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd, geldt:

1. voor kelders met een totale brutovloeroppervlakte van maximaal 300 m2 en een maximale bouwdiepte van 4 meter dat het bevoegd gezag de aanvraag toets aan de beleidsregels Grondwaterneutrale Kelders Amsterdam;

2.voor kelders met een totale brutovloeroppervlakte van meer dan 300 m2 of een bouwdiepte van meer dan 4 meter dat op basis van een geohydrologisch onderzoek moet worden aangetoond dat het bouwplan niet in strijd is met het belang als genoemd in lid 10.1.

c. Het brutovloeroppervlakte van een kelder, zoals bedoeld onder lid 10.4, onder b, onderdeel 1 en 2, wordt als volgt gemeten: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren.

d. Het bevoegd gezag kan op basis van de toetsing aan de beleidsregels Grondwaterneutrale Kelders Amsterdam of de uitkomsten uit het geohydrologisch onderzoek aan de omgevingsvergunning voorwaarden verbinden ter bescherming van het belang genoemd in lid 10.2.

e.Als vast staat dat een bouwplan grondwaterneutraal kan worden gebouwd, houdt het bevoegd gezag bij de afweging om gebruik te maken van de bevoegdheid in lid 10.4, onder a, tevens rekening met overige belangen in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

f. Indien de beleidsregels Grondwaterneutrale Kelders Amsterdam worden gewijzigd of herzien, moet bij de toetsing van een aanvraag omgevingsvergunning rekening worden gehouden met deze wijziging dan wel herziening.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 11 Overgangsrecht     

11.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het uitwerkingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het gestelde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. Het gestelde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het uitwerkingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het gestelde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het uitwerkingsplan Zuidas-Kenniskwartier Noordstrook (eerste uitwerking).