Oud West 2018 3e herziening    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Het bestemmingsplan Oud West 2018 is op 7 november 2019 vastgesteld door de gemeenteraad Amsterdam. Na de vaststelling zijn enkele gebreken geconstateerd. Deze gebreken werden in de voorgaande herzieningen van dit bestemmingsplan deels gecorrigeerd. De overige gebreken worden in deze herziening gecorrigeerd. Daarbij is van belang dat een gedeelte van de wijzigingen die nu worden vastgelegd, beoogd waren in het bestemmingsplan Oud West 2018, 4e herziening vast te stellen.

Omdat de beroepsprocedure over het bestemmingsplan Oud West 2018, 4e herziening nog loopt, wordt het vaststellingsbesluit gewijzigd als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht en hoeft er geen gehele bestemmingsplanprocedure te worden doorlopen. Voor zover er geen sprake is van een wezenlijk ander plan kan volgens de vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in voorkomende gevallen het wijzigingsbesluit zonder toepassing van afdeling 3.4 van de Awb (terinzagelegging van het ontwerp) worden genomen en direct worden vastgesteld door de gemeenteraad.

Voor de inhoud van de bestemmingen en voor het overige wordt verwezen naar de plantoelichting van het bestemmingsplan Oud West 2018.

Voorts zijn de paraplubestemmingen overeenkomstig van kracht.

1.2 Ligging plangebied en plangrens     

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld ten behoeve van de herziening van enkele bestemmingen zoals gedefinieerd in het bestemmingsplan Oud West 2018, vastgesteld op 7 november 2019. Het plangebied van deze herziening is gelijk aan het plangebied van het bestemmingsplan Oud West 2018.

1.3 Leeswijzer     

Na de vaststelling van bestemmingsplan Oud West 2018 zijn enkele gebreken geconstateerd:

  1. Voor enkele panden met de bestemmingen Maatschappelijk-1 en Maatschappelijk-2 zijn niet alle functiemogelijkheden overgenomen uit het vorige bestemmingsplan. In de gevallen waarin wonen toegestaan was op tweede bouwlaag en hoger, is op de verbeelding de functieaanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - . *' toegevoegd;
  2. Wegens verkregen vergunning is aan het adres Jan Pieter Heijestraat 84 de functieaanduiding 'horeca van categorie 4' toegevoegd;
  3. Aanpassing van de bestemming 'water' overeenkomstig paraplubestemmingsplan Drijvende Bouwwerken.
  4. De algemene bepaling over parkeernormen, geeft geen rekenschap van het feit dat de aangeduidde beleidsdocumenten tijdens de planperiode herzien kunnen worden.

Na de vaststelling van bestemmingsplan Oud West 2018 is bovendien geconstateerd dat artikel 24.3 onvoldoende concreet is.

Per onderwerp zijn de wijzigingen gemotiveerd in Hoofdstuk 2 Wijzigingen. Voor de inhoud van de bestemmingen en voor het overige wordt verwezen naar de plantoelichting van het bestemmingsplan Oud West 2018.

Hoofdstuk 2 Wijzigingen     

2.1 Correctie bestemmingen Maatschappelijk-1 en Maatschappelijk-2     

Voor enkele panden met de bestemmingen Maatschappelijk-1 en Maatschappelijk-2 zijn niet alle functiemogelijkheden overgenomen uit het vorige bestemmingsplan. In het bestemmingsplan Oud West 2005 zijn panden met de bestemming "Maatschappelijke Doeleinden" op de begane grond en het souterrain bestemd voor maatschappelijke dienstverlening. Ter plaatse van locaties zonder de aanduiding ‘niet-woonfunctie in het gehele pand’, is wonen op overige bouwlagen toegestaan.

In het bestemmingsplan Oud West 2018 is wonen in panden met de bestemming "Maatschappelijk" in geen geval toegestaan op tweede bouwlaag en hoger. Dit is in deze herzieningen recorrigeerd zodat bestaande rechten behouden blijven.

2.2 Jan Pieter Heijestraat 84     

In haar beslissing op bezwaar van 8 juni 2021 heeft het college de aanduiding 'horeca van categorie 4' toegekend aan de broodjeszaak. Het is vast beleid om bestaande vergunningen op het bestemmingsplan op te nemen.

2.3 Herziening bestemming Water     

Wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt ingevoerd, dienen bestaande paraplubestemmingsplannen hierin overgenomen te worden om te voorkomen dat de bepalingen buiten werking gesteld worden. Het paraplubestemmingsplan 'Drijvende Bouwwerken' was niet in aanmerking genomen bij het opstellen van het bestemmingsplan Oud West 2018. In dit bestemmingsplan worden de bepalingen van de bestemming 'Water' aangepast. De bestemming wordt alsnog aangepast door middel van deze herziening.

2.4 Herziening bestemming Gemengd - 1, Gemengd - 3 en Tuin     

Omdat na vaststelling abusievelijk de feitelijke bebouwing niet is meegenomen op de volgende adressen is de bestaande bebouwing overeenkomstig de feitelijke situatie bestemd.

In artikel 6 bestemming 'Gemengd - 1, Gemengd - 3 en Tuin' is derhalve een bepaling opgenomen welke de bestemmingsgrens van het bestemmingsvlak met de bestemming 'Gemengd - 1, Gemengd - 3 en Tuin' van het bestemmingsplan 'Oud West 2018' wijzigt zoals aangegeven op de verbeelding van het bestemmingsplan 'Oud West 2018, 3e herziening'. De systematiek van het bestemmingsplan brengt met zich mee dat vergunningsvrije bouwwerken niet zijn ingetekend. Alleen niet-vergunningvrije bebouwing worden ingetekend. Hiermee wordt voorkomen dat er nieuwe, ongewenste bouwmogelijkheden voor vergunningvrije bouwwerken in het achtererfgebied kunnen ontstaan. Na vaststelling bleek er feitelijke bebouwing gerealiseerd te zijn op de volgende adressen. Daarmee is er sprake van een bestaand bouwrecht op grond van artikel 9, tweede lid, aanhef en 2 sub a van het bestemmingsplan Oud West 2005. Op grond van deze bepaling geldt bouwwerken die bestonden ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan mogen worden gehandhaafd en vernieuwd, met dien verstande dat ze niet mogen worden vergroot. Het is niet de bedoeling om bestaande bouwrechten weg te nemen. Ter plaatse van de bebouwing wordt de bestemming gewijzigd van 'tuin' naar 'gemengd' respectievelijk 'gemengd - 1' en 'gemengd - 3' overeenkomstig de bestemming van het hoofdgebouw.

Bilderdijkstraat 186-H

Brederodestraat 68

Jacob van Lennepstraat 80

Jan Pieter Heijestraat 145-H

Jan Pieter Heijestraat 147

Kinkerstraat 118

Kinkerstraat 122

Nassaukade 321

Overtoom 101

2.5 Herziening bestemming Waarde-Landschap     

Beperking vergunningvrij bouwen in achtererfgebied

In het bestemmingsplan Oud West 2018 is vergunningvrij bouwen in het achtererfgebied toegestaan conform de bepalingen uit het Besluit omgevingsrecht (Bor). Het is echter wenselijk dat bouwwerken in de tuinen van Oud West vergunningplichtig worden.

Het wegnemen van de vergunningvrije bouwmogelijkheid dient locatiespecifiek beargumenteerd te worden. Om te voorkomen dat nader onderzoek de procedure van het bestemmingsplan Oud West 2018 teveel zou ophouden, was de beperking van het vergunningvrij bouwen geen onderdeel van het vastgestelde plan. Na de vaststelling, op 7 november 2019, is een apart (bestemmingsplan)traject opgestart. Het bestemmingsplan wordt op dit onderdeel herzien door in de planregels en op de verbeelding een dubbelbestemming Waarde-Landschap toe te kennen aan de bestemming Tuin.

Met deze dubbelbestemming wordt bewerkstelligd dat er zodanige beperkingen worden gesteld aan de mogelijkheden voor het bebouwen, inrichten en gebruiken van die perceelsgedeelten, dat geen sprake is van erf in de zin van artikel 1 van de bijlage bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Bouwwerken die op grond van het Bor nu nog vergunningvrij zijn, worden daardoor vergunningplichtig.

Deze herziening is een nieuw besluit. In haar uitspraak van 10 augustus 2022 gaf de Afdeling de opdracht tot het nemen van een nieuw besluit waarin twee gebreken in het besluit van 7 november 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan Oud West 2018, en een gebrek in het besluit van 15 februari 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan Oud West 2018 1e herziening worden hersteld. Vanaf de datum van de uitspraak tot de datum dat dit besluit genomen is, geldt er een voorlopige voorziening.

Er worden in dit bestemmingsplan ook voorwaarden gesteld aan het verharden van het achtererfgebied, zodat het betegelen en verharden van tuinen kan worden beperkt. Deze maatregelen zijn onderbouwd in Hoofdstuk 2 Beperking vergunningvrij bouwen en verharden in achtererfgebied.

Beperking vergunningvrij bouwen en verharden in achtererfgebied

Sinds 2014 mogen panden (woningen én niet-woonfuncties) maximaal 4 meter vergunningsvrij worden uitgebouwd. Het totale oppervlak aan bijgebouwen (aan- en uitbouwen en vrijstaande bergingen) per tuin mag niet meer dan 50% van het oppervlak van de tuin bedragen. Tot en met 2014 gold een maximum van 2,5 meter. Met deze verruiming kan het groene en open karakter van de binnentuinen onder druk komen te staan.

Stadsdeel West zoekt naar mogelijkheden om de vergunningsvrije bouwmogelijkheden in te perken tot passend niveau. In het bestemmingsplan Oud West 2018 1e herziening is dit gedaan door vergunningsvrij bouwen niet meer toe te staan. Voor elke bebouwing van het achtererf dient een vergunning te worden aangevraagd. Dit stelt het stadsdeel in staat om per situatie te bepalen welke bebouwing passend is en voorwaarden te stellen die negatieve gevolgen zoveel mogelijk beperken. Door het beperken van vergunningvrij bouwen in (binnen)tuinen wordt een positieve bijdrage geleverd aan een gezond woon- en leefklimaat.

Dit hoofdstuk is als volgt opgebouwd. Eerst wordt onderbouwd in hoeverre de binnentuinen in het plangebied zijn verhard en wordt het belang van het mogelijk maken van aan- en uitbouwen uitgezet. Daarna wordt het belang van het groen en open houden van de binnentuinen uiteengezet en onderbouwd. Vervolgens wordt toegelicht hoe dit wordt doorvertaald in het bestemmingsplan. Aan het eind worden de in dit bestemmingsplan gehanteerde uitgangspunten samengevat.

Juridische achtergrond

Tot en met 2014 was in het Besluit omgevingsrecht bepaald dat aan een woning een vergunningsvrije aan- of uitbouw van één bouwlaag van maximaal 2,5 meter diep mag worden gebouwd. Bij besluit van 4 september 2014 werd het Besluit omgevingsrecht zodanig gewijzigd (Stb. 2014, 33) dat vergunningsvrij bouwen werd uitgebreid tot maximaal 4 meter.

In de Nota van Toelichting bij de wijziging van het Besluit Omgevingsrecht (Bor) in 2014 wordt in onderdeel M, onder 2 onder c gewezen op de mogelijkheid om via het bestemmingsplan, uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, het vergunningvrij bebouwen van percelen met een bijzondere stedenbouwkundige of landschappelijke betekenis in te perken. In de Nota van Toelichting staat hierover het volgende.

De regeling in het bestemmingsplan is gelet op de omschrijving van het begrip "erf" uit artikel 1 van de bijlage relevant voor de vraag in hoeverre gronden bij een hoofdgebouw als erf kunnen worden aangemerkt en dus in hoeverre binnen het tot het erf behorende achtererfgebied zonder vergunning bijbehorende bouwwerken kunnen worden opgericht.

Ook is het mogelijk om gronden "mede" te bestemmen voor andere functies. Er geldt dan bijvoorbeeld voor het gehele perceel een bestemming woondoeleinden, maar door een zogenoemde dubbelbestemming te geven of door mede bepaalde waarden, functie- of gebiedsaanduidingen toe te kennen, kan tot uitdrukking worden gebracht dat percelen of perceelsgedeelten mede een ander planologisch doel dienen. Indien de bestemmingsregeling in zo'n geval gepaard gaat met belemmeringen om een perceel of delen van een perceel te gebruiken en feitelijk in te richten ten dienste van het hoofdgebouw, is er geen sprake van erf. Deze laatste mogelijkheid is expliciet in de jurisprudentie bevestigd. In de genoemde uitspraak van 10 juli 2013 betrof het een perceel waaraan in het geheel een woonbestemming was gegeven, maar waarbij aan een deel van het perceel tevens een specifieke functieaanduiding was gegeven. Met de nadere aanduiding "landschapswaarden" werd bewerkstelligd dat er zodanige beperkingen waren gesteld aan de mogelijkheden voor het bebouwen, inrichten en gebruiken van die perceelsgedeelten, dat geen sprake was erf in de zin van artikel 1 van de bijlage.

Een dergelijke oplossing is ook mogelijk in stedelijk gebied, waarbij naast een woonbestemming aan een perceel of gedeelte daarvan een dubbelbestemming of een specifieke aanvullende waarde wordt toegekend. Een dergelijke waarde kan bijvoorbeeld worden toegekend met het oog op de bescherming van een cultuurhistorisch waardevolle tuin. Met de toegekende aanduiding worden voorschriften opgenomen die gericht zijn op het behoud en de bescherming van de aanwezige cultuurhistorische waarden, die tot uiting komen in de tuinarchitectuur, de aanleg, onderliggende structuren en aanwezige tuinhuizen, bruggen en tuinsieraden. De beperkingen die hiermee worden gesteld aan de mogelijkheden voor het bebouwen, inrichten en gebruiken van die percelen of delen daarvan, leiden ertoe dat geen sprake is erf in de zin van artikel 1 van de bijlage.

In deze herziening wordt het vergunningsvrij bouwen beperkt met behulp van de laatst genoemde mogelijkheid. Het toevoegen van de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' aan de gronden met bestemming 'Tuin' leidt ertoe dat er geen sprake is van erf in de zin van het Besluit omgevingsrecht. Dit betekent dat de bepalingen uit het Besluit omgevingsrecht die betrekking hebben op het vergunningsvrij bouwen niet van toepassing zijn.

Het gevolg is dat er voor alle bouwwerken op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' een vergunning nodig is. Dit stelt het stadsdeel in staat om per geval af te wegen hoe het bouwplan het woon- en leefklimaat beïnvloedt. Zo kunnen we bekijken of te verwachten negatieve effecten zijn te ondervangen met aanvullende voorwaarden. Bij een vergunningaanvraag zal de Uitvoeringsrichtlijn Kruimelgevallen Stadsdeel West worden betrokken.

Er is inmiddels jurisprudentie waarin deze werkwijze in bestemmingsplannen door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitdrukkelijk wordt toegelaten. Bijvoorbeeld de uitspraken van 10 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:228) en 17 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:340). Het is daarbij belangrijk dat de planregel voldoende acht slaat op de locatiespecifieke omstandigheden. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de uitspraken van 10 februari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:281) en 12 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:82). Er hoeft niet per perceel gemotiveerd te worden waarom de mogelijkheden voor vergunningvrij bouwen worden beperkt. De Afdeling meent dat "de raad kan volstaan met een motivering voor een aantal percelen gezamenlijk als deze percelen zodanig ruimtelijk met elkaar samenhangen dat deze percelen in ruimtelijk opzicht een eenheid vormen. De achtertuinen van percelen binnen een zogeheten bouwblok vormen bijvoorbeeld zo'n eenheid, dat wil zeggen dat de achtertuinen in een blok aan alle kanten worden omsloten door bebouwing."

In dit bestemmingsplan wordt een afweging gemaakt tussen algemene belangen en individuele belangen. Er zijn verschillende algemene belangen die pleiten voor de regeling. Per bouwblok wordt aangegeven welk van deze belangen in het geding zijn.

Individuele belangen

In Stadsdeel West bestaat bij veel bewoners en ondernemers de wens om het woonoppervlak respectievelijk bedrijfsvloeroppervlak in de begane grond te vergroten door in de binnentuin uit te bouwen.

Bewoners hebben baat bij een groter woonoppervlak, aangezien veel woningen slechts 50 tot 60 m2 groot zijn. Veel bewoners verhuizen daarom zodra ze kinderen krijgen. Als benedenwoningen kunnen worden uitgebouwd, wordt het aantrekkelijker voor gezinnen om in de buurt te blijven wonen. Dit draagt bij aan de Amsterdamse ambitie om gezinnen in de stad te houden en gemengde wijken te creëren. In een wijk als deze, waar huishoudens zonder kinderen oververtegenwoordigd zijn, dragen gezinnen bij het aan het gemengde karakter van de wijk.

Ondernemers kunnen door een vergroting van hun bedrijfsvloeroppervlak een hogere omzet behalen en zodoende (meer) rendabel hun onderneming exploiteren. Met een omvang tussen de 50 en 100 m2 zijn de meeste winkels en bedrijfsruimtes in dit plangebied relatief klein. Samenvoeging met een naastgelegen pand is vaak geen mogelijkheid. Daarom is het aantrekkelijk om het pand dat al in gebruik is genomen uit te bouwen.

Aangenomen mag worden dat de druk op de binnentuinen door de heersende bouwdynamiek hoog zal blijven. De vraag naar ruimte in de gebieden rond het centrum van Amsterdam blijft immers onverminderd groot, zowel bij bewoners als bij ondernemers. Dat is ook te zien in de verkoopprijs van woningen per vierkante meter. Deze is in het plangebied gemiddeld hoger dan in andere delen van Amsterdam. De verwachting is dat als het aandeel bebouwing en verharding in de binnentuinen niet gereguleerd wordt, het aandeel groen verder zal dalen.

Ter illustratie; uit het onderzoek Inventarisatie binnenterreinen Bellamybuurt (2016) blijkt dat het versteningspercentage van binnentuinen in de Bellamybuurt tussen 2005 en 2015 gemiddeld is opgelopen van 37% tot 56%. Op termijn kan zelfs een versteningspercentage van 75% worden bereikt.

verplicht

Groenpercentage plangebied

Uit de kaart 'Groen per buurt' van klimaateffectatlas.nl blijkt dat het percentage groen per buurt 10-30% is. Op het WG terrein en in de Da Costabuurt Noord ligt dit percentage iets hoger. Van het privaat terrein is 40-75% groen. In het grootste deel van het plangebied is dus meer dan 70% van het oppervlak verhard. Daarmee is Oud West in Nederland, maar ook binnen Amsterdam een uitzonderlijk dichtbebouwde omgeving.

verplicht

verplicht

Er is weinig ruimte voor openbaar groen. Openbaar groen is te vinden in het zuidelijk gelegen Vondelpark, buiten het bestemmingsplangebied, en een aantal plantsoenen en pleintjes zoals bij het Bilderdijkpark, Nicolaas Beetsplantsoen, Staringplein, Ten Kateplein en het Bellamyplein. Buiten deze kleine plantsoenen is groen te vinden in de (particuliere) binnentuinen.

Uit de kaart 'Groen binnen openbare ruimte' van klimaateffectatlas.nl blijkt dat het percentage groen in de openbare ruimte erg laag is. In het grootste gedeelte van het plangebied komt deze niet boven de 20% uit. Het percentage groen op privaat terrein is wat hoger. Dat blijkt uit de kaart 'Groen binnen niet openbare ruimte' van klimaateffectatlas.nl

verplicht

verplicht

In de data-analyse “Nederlandse tuin kan bijna drie keer groener, een onderzoek naar het groenpercentage en het vergroeningspotentieel van de Nederlandse particulierentuin” van oktober 2019, is het groenpercentage van Nederlandse tuinen in kaart gebracht. Landelijk zijn particuliere tuinen gemiddeld met 36% bedekt met vegetatie. In Amsterdam zijn particuliere tuinen gemiddeld met 11% bedekt met vegetatie. Amsterdam behoort daarmee tot de minst groene gemeentes van Nederland.

Groenpercentage op publiek terrein

De gemeente spant zich in om de openbare ruimte zo in te richten dat een goed woon- en leefklimaat geborgd is en blijft. Voorbeelden van maatregelen die worden toegepast om ervoor te zorgen dat regenwater niet tot overlast leidt, zijn de toepassing van een opstaande trottoirband (bergen van regenwater), het gebruik van elementenverharding in plaats van asfalt (zo kan het regenwater infiltreren in de bodem) en een gerichte plaatsing van verkeersdrempels (sturen van overvloedig regenwater naar plekken waar het tijdelijk kan liggen). Daarnaast is het vergroenen van de openbare ruimte een effectieve manier om het woon- en leefklimaat te beschermen. Groen draagt niet alleen bij aan het vertraagd afvoeren van regenwater, ook maakt het de stad minder heet en draagt het bij aan de biodiversiteit.

De boom is het belangrijkste groenelement voor een zeer compacte dichtbevolkte binnenstedelijke situatie. De nieuwe leidraad voor maximering van boomgroeiplekken is vastgelegd in de Puccinimethode Groen (december 2021), en de hoofdbomenstructuur . De nieuwe richtlijnen omvatten een zeer ruime ondergrondse groeiplaats, en voor hoofdstraten worden bomen gekozen rekening houdend met de grootte en soort. Het streven is om vanwege hittestressrisico's voor grotere boomsoorten te kiezen omdat deze meer schaduw opleveren. De bovenleiding van de tram is echter een beperkende factor. Daarnaast is een boom met hoge sierwaarde en een boom die bijdraagt aan de biodiversiteit ook waardevol.

Voorbeelden van vergroeningsprojecten in het plangebied:

  1. Hasebroekstraat (2020, met groen waar eerst parkeren en verharding was): Toen en  nu
  2. Bellamyplein (2019, met groene wadi's waar eerst parkeren was): Toen en nu
  3. Bilderdijkkade (2019, met bomen en beplante boomspiegels): Toen en nu
  4. De Clerqstraat (2009), met bomen en deels plantenbakken: Toen en nu
  5. Bellamystraat (2020), met wadie achtig groen): Toen en nu
  6. Ten Kateplein (2014, van kale steen naar groen): Toen en nu

De gemeente spant zich in om de openbare ruimte zo in te richten dat een goed woon- en leefklimaat geborgd is en blijft. Er is echter maar weinig openbare ruimte. De opzet van de 19de eeuwse gordel is zodanig dat de meeste open ruimte zich binnen een bouwblok bevindt en dus op privaat terrein.

Cultuurhistorisch belang van binnentuinen

Voldoende frisse lucht, licht en groen is al eeuwenlang het ideaal voor een kwalitatief goede leefomgeving. Uit het onderzoek "Van licht, lucht en groen word je een 'beter' mens, een cultuurhistorische analyse van de tuin in de Amsterdamse stedenbouw" blijkt dat bij het streven naar goede en betaalbare woonomstandigheden en aantrekkelijke woonbuurten, 'groen' een onlosmakelijke rol speelt. Het ideaal van een vrijstaand huis met een tuin in de nabijheid van de natuur staat niet ter discussie, maar is in feite alleen bereikbaar voor de rijken. De grachtengordel met gesloten bouwblokken en ruime binnentuinen worden keer op keer genoemd als geslaagd voorbeeld.

De centrale vraag die in de loop van de tweede helft van de 19de eeuw gaandeweg steeds scherper geformuleerd wordt is: hoe kan op grote en betaalbare schaal een goede woonkwaliteit met voldoende, groene, buitenruimte in een stedelijk context gebouwd worden voor armlastige arbeiders? De stad wordt vanaf het eind van de 19de eeuw steeds meer als een groot en samenhangend bouwwerk opgevat. In het begin van de 20ste eeuw wordt groen aan voldoende licht en frisse lucht gekoppeld, waarop volgens de Woningwet (1901) en de Gezondheidswet (1901) iedereen recht had. De idealen worden in de praktijk gebracht door middel van een stedenbouw waaraan zorgvuldige studies vooraf gaan, zoals verkavelingsvormen, verhoudingen tussen bouwhoogtes, blokdieptes, straatbreedtes en bezonningsmodellen. Dit is beschreven in Bijlage 5 Cultuurhistorische analyse binnentuinen en Bijlage 6 Cultuurhistorische verkenning Oud-West.

De 19de eeuwse ring

Het plangebied maakt onderdeel uit van de 19de eeuwse ring. Kenmerkend zijn de gesloten bouwbokken met een duidelijke scheiding tussen privé en openbaar. De binnenterreinen maken geen onderdeel uit van het straatbeeld. Sinds 1858 wordt de hoogte van de blokken (maximaal vier woonlagen) medebepaald door de breedte van de straat, die nogal varieerde. Impliciet is de relatie (1:1) tussen de hoogte van het blok en de diepte van het achterterrein. Vanaf 1887 wordt een bepaling in de verordening opgenomen dat de percelen voor maximaal ¾ mogen worden bebouwd. De binnenterreinen zijn doorgaans ondiep en langgerekt. De bezonning van de woningen is afhankelijk van de oriëntatie en niet persé gunstig. De verkaveling van de 19de-eeuwse Ring is deels gebaseerd op de pre-stedelijke slotenverkaveling. De hoogte is nooit meer dan vier bouwlagen met een kap. Uitgebouwde keukenstroken steken in de aaneengesloten open ruimte. Bovendien zijn er vaak opslag- en werkplaatsen op de binnenterreinen en soms ook volledige huizen. Sommige binnenterreinen zijn vrijwel volledig dichtgebouwd. Andere zijn grotendeels onbebouwd en van groen voorzien. De onbebouwde terreinen vormen een rustige en deels groene tegenhanger van de drukke, stenige straatruimte. De openbare ruimte is stenig, met boombeplanting als aankleding langs met name de hoofdwegen, grachten en waterwegen of pleinen. Open, groene, ruimte is verder beperkt tot een aantal plantsoenen en parken. De openbare ruimte is stenig, met boombeplanting als aankleding met name langs de hoofdwegen, grachten en waterwegen of pleinen.

De binnentuinen vertegenwoordigen evident stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden. Vanuit dat oogpunt is er reden om weloverwogen om te gaan met dit onderdeel van de ruimtelijke en groene kernkwaliteiten van Amsterdam.

Historische kernen, linten en fragmenten

Een ander deel van het plangebied wordt gekenmerkt door historische kernen, linten en fragmenten. Het gaat om de Bellamybuurt. De Bellamybuurt is een duidelijk te onderscheiden buurt. Het wijkt af van de rest van het plangebied omdat het niet planmatig tot stand is gekomen. Het gebied vormde een eigen polder met afwateringssloten. Pas later kwam het gebied binnen de gemeente Amsterdam te liggen. In de negentiende eeuw ging het gebied volop mee in de industrialisatie van de stad. Midden tussen de woningen kwamen grote gebouwen te staan waarvoor in het centrum van de stad geen plaats was. In feite ontstond er een doorlopend (klein) industrieel gebied. Sommige van deze bedrijven kwamen op het binnenterrein te staan. Dat de binnenterreinen in de Bellamybuurt in vergaande mate zijn volgebouwd, is echter geen reden om dit ook toe te staan in bouwblokken die nog in minder vergaande mate bebouwd zijn.

De ruimtelijke structuur van de Bellamybuurt is voor een groot deel terug te voeren op het feit dat de grond in particulier eigendom is. Daardoor is het kleinschalige karakter zoals dat naar voren komt in de breedte van de percelen, de variatie in vormgeving, de afwisseling in hoogte en de verspringing in de rooilijnen tot op vandaag in tact gebleven. De binnenterreinen kunnen belangrijke cultuurhistorische waarden hebben. Het is van belang dat de gemeente per geval een afweging kan maken, onder meer aan de hand van de Bellamy-atlas, om te oordelen op welke plaatsen uitbreiding van het volume naar achteren afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarden.

De bouwblokken in de Bellamybuurt zijn allemaal anders. Veel bouwblokken hebben hoeken van minder dan 90 graden of een gebouw op het binnenterrein. Om ervoor te kunnen waken dat de bezonning van alle panden voldoende blijft, is maatwerk gewenst.

Belang van groen in de 21ste eeuw

Het denken over groen gaat zelfs nog veel verder terug in de tijd: van Socrates tot Thomas Moore, van de tuinen van Eden tot de Westelijke Tuinsteden. Ook nu wordt nog belangrijke waarde toegekend aan groen. Filosofische, sociaal-maatschappelijke, natuur-, culturele, economische, ecologische, klimatologische, duurzaamheids-, educatieve, psychologische en gezondheidsonderzoeken tonen keer op keer aan dat groen onmisbaar is voor de mens. Dit vertaalt zich in verschillende waarden die in de loop der tijd aan groen zijn toegekend. Groen is in feite 'ruimte', namelijk onbebouwde grond die gelegenheid biedt voor privacy, uitzicht, bezinning, ont- en inspanning, frisse lucht en de toetreding van zonlicht. Het spreekt bijna voor zich: een stad zonder onbebouwde ruimte en groen, is geen fijne stad om in te leven.

De stedenbouwkundige opzet van Oud West met overwegend gesloten bouwblokken brengt met zich mee dat veel groen zich aan het oog onttrekt. Het aantal parken en pleinen in Oud West is beperkt en de inrichting van straten gaat vooral uit van verkeer en niet van verblijf. De mogelijkheden voor verblijf zijn beperkt. Dit betekent dat de niet bebouwde ruimte binnen een bouwblok extra belangrijk is voor de kwaliteit van het wonen. Momenteel zijn de bouwblokken in het stadsdeel al behoorlijk verdicht door de vele aan- en uitbouwen op het achtererf. Daardoor wordt afbreuk gedaan aan de originele opzet maar ook aan de principes die hieraan ten grondslag lagen.

Groen in de stad levert een essentiële bijdrage aan de gezondheid en het sociale welzijn van Amsterdammers. Groen heeft daarom een centrale rol in het beleid van de gemeente Amsterdam. In de Groenvisie, een leefbare stad voor mens en dier 2020 - 2050 schetsen we een beeld van Amsterdam als groene stad en hoe we tussen nu en 2050 Amsterdam verder gaan vergroenen. "We leggen nieuw groen aan op daken en gevels, langs straten, op pleinen, en maken nieuwe stadsparken en een stadsbos. We zorgen ervoor dat het bestaande groen aantrekkelijker wordt voor meer mensen en dieren, door daar de waarde voor natuur, gezondheid, sociaal welzijn en klimaatadaptatie te vergroten. Dat doen we door in binnentuinen tegels weg te halen, door in stadsparken het eigen karakter te versterken, door groene gebieden zoals volkstuinparken toegankelijker te maken, en door landschapsparken te ontwikkelen in het landschap direct om de stad."

Structuurvisie Amsterdam 2040

Het belang van publiek en particulier groen wordt onderstreept in de Structuurvisie Amsterdam 2040 in de volgende passages.

Amsterdammers vinden water en groen zo belangrijk omdat het op allerlei niveaus de kwaliteit van het stedelijke leven verbetert. Er is een directe, positieve relatie tussen het groen in de straat en de gezondheid van de bewoners van die straat. Het straatgroen is belangrijk voor het psychologisch welbevinden en nodigt uit tot bewegen

Waterberging is voor Amsterdam een steeds groter probleem omdat er meer verhard oppervlak komt en de piekbelastingen door stortbuien groter worden. Onverharde grond vangt water op, houdt het vast en voert het langzaam af naar het grondwater, zodat het rioolstelsel niet wordt belast. Bomen en struiken verdampen veel water. Ze verminderen ook de concentraties van NO2, CO2 en fijnstof in de lucht en dragen daardoor bij aan een betere luchtkwaliteit. Bomen, grasvelden en parken, fonteinen en waterpleinen zorgen voor demping van de zomerhitte en bevochtiging van de lucht, waardoor het stadsklimaat aangenamer wordt.

Voor het behoud van de biodiversiteit tenslotte spelen steden wereldwijd een steeds belangrijker rol. In Amsterdam vinden we onder andere 140 soorten broedvogels en 30 soorten zoogdieren. Een groot deel van die soorten is afhankelijk van het groen en het water in en om de stad.

Wat de overige functies van het groen voor de stad betreft is vooral inzet gewenst in het stedelijke gebied zelf. Hoe dichter de bebouwing, hoe meer behoefte er is aan de waterbergende, luchtzuiverende en warmtedempende functies van het groen. Juist in het hoogstedelijke gebied is veel inventiviteit nodig om voor voldoende groen van goede kwaliteit te zorgen. Daarbij kunnen naast het maaiveld ook de gevels en de daken worden benut.

Agenda Groen (2016)

Amsterdam groeit en vernieuwt zich elke dag. Veranderende leefgewoonten van Amsterdammers, de groei van de stad en de grote aantallen bezoekers vragen om een andere omgang met het groen in de stad. Het vele groen dat er al in Amsterdam is, krijgt er nieuwe functies bij om het vestigingsklimaat, de toenemende drukte en de effecten van klimaatverandering te faciliteren, terwijl bestaande functies zoals biodiversiteit, recreatie en ondersteuning van de gezondheid moeten worden versterkt.

Met de Agenda Groen wordt gestimuleerd om overal in Amsterdam de mogelijkheden te benutten om tijdelijk of permanent groen in de buurt toe te voegen of op te knappen, Het gaat daarbij om geveltuinen, (binnen)tuinen, groene muren, groene boomspiegels, speelplekken, bomen in de straat en postzegelparken.

Groenvisie 2050

Per 12 mei 2020 ligt het concept van de Groenvisie 2050 ter inzage. Amsterdam wil een groene stad zijn, voor nu en voor de generaties na ons. Een leefbare stad voor mens en dier, waar gezondheid, natuur, klimaatadaptatie en sociaal welzijn voorop staan. Groen zorgt ervoor dat Amsterdam nog meer een fijne plek wordt én blijft voor mensen en dieren. Om dit te bereiken heeft de gemeente Amsterdam de 'Groenvisie 2050' gemaakt. In de concept-Groenvisie wordt een beeld van Amsterdam geschetst als groene stad en hoe Amsterdam tussen nu en 2050 verder vergroend kan worden. Hieronder worden enkele ambities uit de Groenvisie weergegeven.

Groen is belangrijk voor een fijne en gezonde leefomgeving en is hard nodig om de stad te beschermen tegen droogte, hitte en extreme regenval. Groen is voor Amsterdam van levensbelang. In een groeiende stad waar er steeds meer vraag is naar woonruimte en de openbare ruimte onze achtertuin is, is er daarom aandacht nodig voor aanleg, behoud en beheer van groen, zodat iedereen daarvan kan blijven genieten.

We geven aan wat we daarvoor gaan doen in de hele stad, en voor welk type groen. We leggen nieuw groen aan op daken en gevels, langs straten, op pleinen, en maken nieuwe stadsparken en een stadsbos. We zorgen ervoor dat het bestaande groen aantrekkelijker wordt voor meer mensen en dieren, door daar de waarde voor natuur, gezondheid, sociaal welzijn en klimaatadaptatie te vergroten. Dat doen we door in binnentuinen tegels weg te halen, door in stadsparken het eigen karakter te versterken, door groene gebieden zoals volkstuinparken toegankelijker te maken, en door landschapsparken te ontwikkelen in het landschap direct om de stad.

Bewoners, bedrijven en organisaties worden aangemoedigd om (binnen)tuinen, gevels en daken groener te maken en ecologisch te beheren.Een robuuste groene structuur heeft veel waarde voor mens en dier. Ze bestaat uit verschillende groene elementen:

  • Een groen gebouw (door groene gevel, groen dak en/of (binnen)tuin).Buurtgroen (in straten, op pleinen, langs het water, in buurtparkjes).
  • Parkgebieden (onder andere stads-parken, sportparken, volkstuinparken).
  • Het landschap aan de rand van de stad.
  • Groen en groen-blauwe verbindingen, zoals groene straten, oevers en (wandel- en fiets)routes die tussen de groene elementen de verbindingen vormen

Nieuwe natuur in de stad heeft vaak weinig ruimte nodig. Langs kades, straten, op pleinen, in parken, aan gebouwen en in tuinen, overal liggen kansen voor meer natuur. Bijna de helft van de stad bestaat uit gebouwen, tuinen en bedrijventerreinen. Nu we meer verdichten wordt die ruimte steeds belangrijker. We zien kansen om die groener te maken.

In 2050 zijn (binnen)tuinen groen en zo ingericht dat ze een paradijs vormen voor bijen en vlinders. Gebouwen hebben daken met planten, geveltuinen, groene gevels met klimplanten en zijn aantrekkelijk voor insecten, vleermuizen en vogels. Het groen op kavels en gebouwen draagt bij aan een verlaging van de temperatuur in de stad op hete dagen en zorgt dat het riool minder belast wordt tijdens hoosbuien.

Vooral op plekken in de stad die erg versteend zijn en waar weinig schaduw is, stimuleren we om gevels, daken en tuinen groener te maken. Zo kan op natuurlijke wijze voor verkoeling worden gezorgd. In de binnentuinen, voortuinen en geveltuinen kan het regenwater worden opgevangen en gebruikt bij het tuinieren.

We zorgen voor meer samenwerking tussen tuingebruikers en eigenaren van binnentuinen. Dat biedt de kans om meer binnentuinen klimaatbestendig en groen te maken.

Volksgezondheid

De GGD is gevraagd advies te geven op de relatie tussen bebouwing op binnenterreinen en de volksgezondheid, zie Bijlage 2 Advies GGD. Daarnaast zijn de bevindingen uit een onderzoek door de Hogeschool van Amsterdam (HvA) betrokken. Onderzocht is hoe gemeenten inzicht kunnen krijgen in de vragen wat hun hitteopgave is en welke maatregelen effectief zijn om de stad hittebestendig te maken, zie Bijlage 3 Onderzoek HvA, de hittebestendige stad

De GGD stelt dat de binnentuinen in Oud West van groot belang zijn voor een prettig leefklimaat en de gezondheid en het welzijn van de bewoners. Dit geldt voor de bewoners met een tuin, maar ook voor de bewoners die op de eerste verdieping of hoger wonen. De binnentuinen bieden rust en ruimte. In Oud West, waar aan de voorzijde van de (woon)bebouwing de drukte van de stad duidelijk aanwezig is en de mogelijkheden tot recreëren in een rustige omgeving zich op enige afstand van de woning bevinden, dient de rust aan achterzijde van de woning als compensatie. Op het moment dat de tuinen bebouwd worden, gaat dit ten koste van de ruimtelijke beleving van de binnentuin. Dit geldt voornamelijk voor de bewoners op hogere verdiepingen. Zij hebben immers niet de baten die de ondernemers en bewoners op de begane grond wel hebben van de tuinbebouwing.

Leefklimaat

Een groene en stille omgeving is essentieel voor het goed kunnen rusten en ontspannen, zie de onderzoeken "Quiet Areas and the Need for Quietness in Amsterdam" (H. Booi en F. van den Berg, 2012) en https://www.gezondheidsraad.nl/documenten/adviezen/2006/07/04/stille-gebieden-en-gezondheid,https://www.gezondheidsraad.nl/documenten/adviezen/2004/06/09/invloed-van-natuur-op-sociaal-psychisch-en-lichamelijk-welbevinden.

Lawaai is schadelijk voor de gezondheid, terwijl stille plekken in de stad juist kunnen compenseren voor de drukte van de stad, bijdragen aan herstel en 'op adem komen' (Stille gebieden in de stad, De stad is stiller dan je denkt, Ministerie van VROM, 2009). Het belang van een stille ruimte in combinatie met een aangenaam, rustig aangezicht, wordt ook in de literatuur in de gezondheidswetenschappen bevestigd (zie "The acoustic and visual factors influencing the construction of tranquil space in urban and rural environments tranquil spaces-quiet places?; Pheasant e.a., 2007).

Geluidsbelaste locaties veroorzaken meer hinder als ze ook een druk aanzicht hebben. Analoog hieraan neemt de hinder af als het aanzicht aangenaam is. De geluiden in de binnentuinen zijn hoofdzakelijk geluiden die door mensen, dieren en weersomstandigheden worden voortgebracht, mede dankzij het jarenlange verbod op een bedrijfsmatig gebruik van de tuin. Deze "natuurlijke" geluiden worden over het algemeen als prettig en niet storend ervaren. Om de stille beleving van de binnentuinen kracht bij te zetten en daarmee het verblijfsklimaat aangenaam te houden, is een verregaande (visuele) verdichting van de binnentuinen niet wenselijk.

Gezondheidsrisico's van hitte

Een ander thema dat zich steeds meer manifesteert in de stad is hitteproblematiek en hittestress.Klimaatverandering leidt tot hetere zomers, meer warme en tropische nachten en meer hittegolven (http://www.klimaateffectatlas.nl/nl/kaartverhaal-hitte). Dit heeft invloed op de gezondheid en welzijn van mensen, de leefbaarheid van buurten en comfort in woningen en gebouwen. Hoge temperaturen vormen een risico voor de gezondheid. Als gevolg van klimaatverandering zal het aantal hete dagen (en nachten) per jaar stijgen. Het is daarom waarschijnlijk dat hitte gerelateerde ziekten in de toekomst vaker plaats zullen vinden.

Hoge temperaturen kunnen leiden tot hittestress. Hittestress vormt een bedreiging voor de gezondheid.Hittestress kan leiden tot verminderd thermisch comfort, slaapverstoring, gedragsverandering (grotere agressie) en verminderde arbeidsproductiviteit. Hittestress kan ook tot zwaardere aan hitte gerelateerde ziekten leiden zoals: huiduitslag, huiduitslag, krampen, oververmoeidheid, beroertes, nierfalen en ademhalingsproblemen, met mogelijk levensbedreigende gevolgen. Hittestress zorgt voor een groeiend aantal zieken, ziekenhuisopnamen en sterfgevallen; arbeidsprestaties nemen af en het arbeidsverzuim neemt toe. In Nederland stijgt tijdens hittegolven de sterfte met 12% (ongeveer 40 doden per dag extra), zie: https://www.tno.nl/media/3959/factsheet-hittestress.pdf en https://www.quickscangezondeleefomgeving.nl/wp-content/uploads/2018/02/GGW-Factsheet-Hitte-v2.0.pdf.

Hittestress komt met name voor bij ouderen, baby's, mensen met chronische aandoeningen, personen die bepaalde medicijnen gebruiken en mensen met een lage sociaal economische status omdat zij vaak al een hoge ziektelast (of zwakkere gezondheid) hebben. Vergrijzing en het gegeven dat ouderen steeds langer thuis blijven wonen zal in de komende decennia leiden tot een grotere groep kwetsbaren. (Zie: De Meer G et al, GGD-richtlijn medische milieukunde. Gezondheidsrisico's van zomerse omstandigheden, RIVM 2012, https://www.rivm.nl/hitte ).

Hittestress manifesteert zich het meest in dichtbebouwd stedelijk gebied. Steden worden warmer gedurende de dag en blijven 's nachts ook langer warm dan het platteland. Problemen met hitte in het stedelijk gebied enerzijds ontstaan door klimaatopwarming, waardoor we steeds vaker te maken hebben hoge luchttemperaturen: hete dagen en hete nachten. Anderzijds leidt de stedelijke omgeving zelf tot meer hitte: vooral 's nachts zorgt het hitteeilandeffect ervoor dat de luchttemperatuur in de stad een paar graden warmer is dan in de omgeving, en overdag leiden de stedelijke bebouwing en het gebrek aan schaduw ertoe dat de gevoelstemperatuur op bepaalde locaties onaangenaam hoog is.

In het onderzoek van de HvA, zie Bijlage 3, wordt toegelicht dat het stedelijk gebied de hitte op twee manieren versterkt.

  1. Vooral in de avond en 's nachts zorgt het hitte-eilandeffect ervoor dat de luchttemperatuur in de stad een paar graden warmer is dan de omgeving (Steeneveld et al., 2011; Brandsma en Wolters, 2012). Het effect neemt toe als gevolg van stadsuitbreiding en -inbreiding.
  2. Met name overdag kan de gevoelstemperatuur op bepaalde locaties in de stad onaangenaam hoog worden. Dat komt vooral doordat daar geen schaduw van bomen is of doordat bepaalde materialen veel warmte uitstralen, zoals asfalt en baksteen en de reflectie van zonnestraling door ramen en glazen gevels of zeer lichtgekleurde oppervlakken. Verschillen in de gevoelstemperatuur tussen verschillende plekken in de stad kunnen hierdoor oplopen tot 22°C (Klok et al., 2019).

De grootte van dit stedelijk hitte-eiland effect hangt sterk af van de dichtheid en hoogte van de bebouwing en van de hoeveelheid groen. Donkere oppervlaktes absorberen de hitte namelijk meer dan witte of groene oppervlaktes. Dit speelt des te meer nu de temperaturen door klimaatverandering stijgen. Cijfers laten zien dat in de afgelopen 70 jaar het aantal zomerse dagen in Amsterdam verdubbeld is. Er is een duidelijke stijgende trend.

In versteende gebieden zoals Oud West zijn de effecten groter dan in meer groene gebieden binnen en buiten de stad. Oud West is binnen Amsterdam een versteend gebied met relatief weinig groen.Het is belangrijk dat men rekening houdt met hitteproblematiek en inspeelt op de te verwachten ontwikkelingen. Oud-West behoort tot de dichtst bebouwde woonomgevingen van Amsterdam. Door het zogeheten stedelijk hitte-eilandeffect is het vooral in de avond en 's nachts een paar graden warmer dan op het platteland. In Nederlandse steden is het soms tot 8°C warmer dan in de rest van het land. De gebouwde omgeving en de inrichting van de stad kunnen ervoor zorgen dat de gevoelstemperatuur op bepaalde locaties onaangenaam hoog worden door de afwezigheid van schaduw door bomen en uitstraling van materialen zoals stenen en asfalt. Verschillen in gevoelstemperatuur tussen verschillende plekken in de stad kunnen hierdoor oplopen tot 22°C

verplicht

Afbeelding: kaart hittestress (Bron: Atlas Natuurlijk Kapitaal)

Deze kaart geeft het stedelijk hitte-eiland effect (UHI) weer in °C. Dit is het gemiddelde luchttemperatuursverschil tussen de stedelijke en omliggende landelijke gebieden. Het stedelijk hitte-eiland effect is het sterkst 's nachts. Het zorgt ervoor dat de luchttemperatuur 's nachts niet daalt waardoor gevoelige bevolkingsgroepen (baby's, kinderen, ouderen) gezondheidseffecten ondervinden.

De waarden op de kaart zijn jaargemiddelden. Het temperatuurverschil tussen stad en omringend gebied blijft daardoor onder de 3 graden. Op hete zomerdagen kan het verschil echter beduidend verder oplopen dan de waarden in de kaart, zeker tijdens de avonden als het platteland sneller afkoelt dan de stad.

Mogelijke maatregelen tegen hittestress

In het onderzoek van de Hogeschool van Amsterdam, zie Bijlage 3, zijn maatregelen in kaart gebracht om de stad hittebestendig te maken. Inrichtingsmaatregelen voor een hittebestendige stad zijn onder te verdelen in

  1. maatregelen die stadsbreed zorgen voor een verlaging in de luchttemperatuur
  2. maatregelen die lokaal de gevoelstemperatuur verlagen, waarmee op straat- of buurtschaal koele plekken kunnen worden gecreëerd.

Bijna alle maatregelen zijn gebaseerd op vier verkoelende principes: verdamping, beschaduwing, reflectie en ventilatie, die ieder op een eigen manier zijn gekoppeld aan de stedelijke energiebalans en de energiebalans van het lichaam, die de uiteindelijke lucht- en gevoelstemperatuur bepalen.

Onderzoek op basis van metingen in Nederland heeft uitgewezen dat een toename van de fractie groen op wijk- of stadsschaal met 10 procentpunten tot een verkoeling van ongeveer 0,5°C leidt. Toename van verdamping door het aanleggen van zoveel mogelijk groene en blauwe oppervlakken is op stadsschaal de effectiefste manier om de luchttemperatuur naar beneden te krijgen. Hoe meer vegetatie en water er is, hoe meer energie er van het invallende zonlicht wordt gebruikt voor verdamping en hoe minder energie er overblijft om de stad en de lucht op te warmen.

Op basis van metingen in Nederland (Steeneveld et al., 2011; Heusinkveld et al., 2014; Van Hove et al., 2015) wordt voor Nederlandse steden gesteld dat een toename van de fractie groen op wijk- of stadsschaal met 10 procentpunten zal leiden tot een verkoeling van ongeveer 0,5°C. Ook reflectie van zonnestraling terug de atmosfeer in door het gebruik van witte daken, andere reflecterende stedelijke materialen zorgen ervoor dat er minder energie beschikbaar is om de lucht op te warmen, waardoor de luchttemperatuur stadsbreed omlaag gaat. Een verlaging van de luchttemperatuur met 1°C (door 20 procentpunt meer groen) is overigens niet veel als het meer dan 30°C is. Om hitteproblemen overdag te beperken dient men de gevoelstemperatuur te beperken.

Van alle verkoelende principes hebben schaduw en wind het sterkste effect op de gevoelstemperatuur en kunnen er met schaduw en ruimte voor wind lokaal koele plekken worden gecreëerd. Schaduw zorgt ervoor dat ons lichaam minder wordt opgewarmd en wind bevordert de warmteuitwisseling tussen lichaam en omgeving, waardoor de gevoelstemperatuur lager blijft.

Van de genoemde principes is schaduw het effectiefste manier om de gevolgen van hitte tegen te gaan en lokaal koelteplekken te creëren. Dat kan met bomen. Bomen zorgen lokaal voor schaduw en verdampen daarnaast aanzienlijke hoeveelheden water – tot wel 170 liter per dag (Waternet, 2019). De sterkste verkoeling wordt in het onderzoek van de Hogeschool van Amsteram waargenomen bij de schaduw van een boom die ook nog de gevel beschaduwt. Op plaatsen waar de ruimte te klein is om bomen te planten, worden andere schaduwbiedende voorzieningen, zoals pergola's, parasols of doeken.

Hoewel laag groen in de straat weinig effect heeft op de gevoelstemperatuur kan het toch sterk bijdragen aan het aangenamer en aantrekkelijker maken van een straat. Maar ook vegetatie die niet veel schaduw geeft, kan effectief zijn. Heesters en kleine bomen en groene gevels zijn vooral effectief omdat ze de oppervlaktetemperaturen van gevels verkoelen; tot 15,5°C aan de buitenmuur en 1,7°C aan de binnenmuur (Hoelscher et al., 2016). Koelere gevels stralen minder warmte uit en dragen meer bij aan een comfortabele omgeving. Deze maatregelen kunnen ook worden gebruikt in andere wijktypen met smalle straten en weinig vegetatie, bijvoorbeeld in winkelstraten.

Zoals groene gevels de buitenmuur kunnen koelen, kan gras de oppervlaktetemperatuur verminderen. Vergeleken met betonnen bestrating kan de oppervlaktetemperatuur van gras 24°C lager zijn (Armson et al., 2012). Het onderzoek van de HvA laat zien dat het gazon ook de gevoelstemperatuur beïnvloedt.

Groene daken kunnen helpen het hitte-eilandeffect te verminderen en zomerse luchttemperaturen direct boven het dak te verlagen. Het effect van individuele en enkele groendaken wordt meestal niet waargenomen op straatniveau. Verschillende modelstudies hebben echter aangetoond dat als elk gebouw in de stad zou worden bedekt met een groendak, het verkoelend effect op straatniveau maximaal 4 ° C zou zijn

De bevindingen uit het onderzoek van de Hogeschool van Amsterdam komen overeen met het advies van de GGD, zie Bijlage 2. Daarin wordt gesteld dat de temperatuur in de stad onder meer kan worden verlaagd door meer groen en minder bestrating of bebouwing. Groen kan voor schaduw zorgen en door verdamping vindt verkoeling plaats. Op een hete zomerse dag kan het wel 10 tot 15 graden koeler zijn onder een boom dan in de zon.

Gezondheidsrisico's hevige regenval

In Oud-West ligt een gemengd rioleringsstelsel. Dat betekent dat onder de straten in één rioolbuis regenwater en afvalwater van toilet, douche en wasmachine samenkomen. Het water stroomt via de riolering en een rioolgemaal naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) in Westpoort. Als het water gezuiverd is, loost de RWZI het schone water in het Noordzeekanaal. Wanneer er meer regen valt dan het rioleringsstelsel aan kan, raakt de buis vol. Het regenwater vloeit dan bij een gemengd stelsel via een overstort direct naar het oppervlaktewater, of komt op straat te staan. Dit noemen we riooloverstort. Omdat rioolwater verontreinigd is met ziekteverwekkers kan dit gezondheidsklachten (diarree, overgeven, keelpijn of huidklachten) veroorzaken wanneer mensen met het water in contact komen.

In een stedelijke omgeving leidt hevige regenval sneller tot overbelasting van het rioleringsstelsel. Verharding zorgt ervoor dat regenwater direct naar het riool vloeit. Door het oppervlak te verharden, kan regenwater niet meer in de grond zakken; het natuurlijke systeem van wateropvang is onderbroken. Oud-West is een van de dichtst bebouwde gebieden van Amsterdam. Overbelasting van het rioleringsstelsel is hier een punt van zorg, onder andere vanwege gezondheidsrisico's bij contact met vervuild water. Dit risico kan toenemen als we in de toekomst meer en hevigere neerslag krijgen.

Het is daarom van groot belang dat de binnentuinen van Oud-West niet verder verdichten. Onverharde tuinen zijn nodig om hevige regenval te kunnen verwerken. Dit verkleint het risico dat riolen overstromen en de daarmee gepaarde gezondheidsrisico's.Van een onverhard oppervlak wordt gemiddeld slechts 10 procent van de jaarlijkse neerslag via het riool afgevoerd – afhankelijk van de bodemsoort en met name bij hevige neerslag. De overige 90 procent infiltreert en verdampt. Het vergroten van rioolbuizen, waardoor extreme piekbuien wél direct verwerkt kunnen worden, is zeer kostbaar. Groenstroken, straten en pleinen zijn dus onmisbaar om bij hevige buien water tijdelijk op te slaan.

Conclusie

In Oud West vormen de tuinen en binnentuinen een belangrijke bijdrage aan de hoeveelheid groen en leveren een belangrijke bijdrage aan een prettig leefklimaat en de gezondheid en het welzijn van de bewoners. Binnentuinen bieden de bewoners een rustige en stille omgeving. In combinatie met een aangenaam uitzicht biedt dit de bewoners aan de achterzijde van de woning een plek voor rust en ontspanning. Daarnaast leveren de binnentuinen een bijdrage aan het mitigeren van de toenemende hitteproblematiek door de verkoelende werking van groen. Een afname van het groen door bebouwing in binnentuinen kan in het al erg versteende Oud West leiden tot meer hittestress. In volgebouwde of dichtbetegelde binnenterreinen krijgt groen geen kans om uit te groeien tot schaduwgevende of verdamping veroorzakende vegetatie. Ten slotte zorgt verharding voor een verhoogd risico op piekbelasting in het rioolstelsel en gezondheidsrisico's bij contact met vervuild water. Verdere verdichting en verharding van de binnentuinen is vanuit gezondheidsoogpunt niet wenselijk.

Hitte

Problemen met hitte in het stedelijk gebied ontstaan tijdens periodes met warm weer (hete dagen en hete nachten). Deze periodes komen door klimaatopwarming steeds vaker voor. De hitte wordt versterkt door het stedelijk hitte eiland effect.

De gebouwde omgeving en de inrichting van de stad kunnen ervoor zorgen dat de gevoelstemperatuur op bepaalde locaties onaangenaam hoog wordt door de afwezigheid van schaduw door bomen en uitstraling van materialen zoals stenen en asfalt. Boven een bepaalde waarde kunnen hoge temperaturen leiden tot hittestress, afhankelijk van omgevings- en persoonlijke omstandigheden. Deze hittestress kan leiden tot een verminderd thermisch comfort, slaapverstoring, gedragsverandering (grotere agressie) en verminderde arbeidsproductiviteit. Hittestress kan echter ook tot serieuze hitte gerelateerde ziekten leiden zoals: huiduitslag, krampen, oververmoeidheid, beroertes, nierfalen en ademhalingsproblemen. Soms kan hittestress zelfs sterfte tot gevolg hebben. De hitte blijft 's avonds en 's nachts ook meer hangen doordat gebouwen, huizen, wegen en stenen veel warmte vasthouden.

's Avonds en 's nachts zorgt het stedelijk hitte-eilandeffect ervoor dat de luchttemperatuur in de stad een paar graden warmer is dan de omgeving. De temperatuur in de stad koelt maar langzaam af. Vooral baby's, kinderen en ouderen die in de stad wonen kunnen last hebben van een hoge temperatuur in de nacht.

De GGD is gevraagd advies te geven op de relatie tussen bebouwing op binnenterreinen en de volksgezondheid, zie Bijlage 2 Advies GGD. Daarnaast zijn de bevindingen uit een onderzoek door de Hogeschool van Amsterdam (HvA) betrokken. Onderzocht is hoe gemeenten inzicht kunnen krijgen in de vragen wat hun hitteopgave is en welke maatregelen effectief zijn om de stad hittebestendig te maken, zie Bijlage 3 Onderzoek HvA, de hittebestendige stad.

De GGD stelt dat de binnentuinen in Oud West van groot belang zijn voor een prettig leefklimaat en de gezondheid en het welzijn van de bewoners. Dit geldt voor de bewoners met een tuin, maar ook voor de bewoners die op de eerste verdieping of hoger wonen. De binnentuinen bieden rust en ruimte. In Oud West, waar aan de voorzijde van de (woon)bebouwing de drukte van de stad duidelijk aanwezig is en de mogelijkheden tot recreëren in een rustige omgeving zich op enige afstand van de woning bevinden, dient de rust aan achterzijde van de woning als compensatie. Op het moment dat de tuinen bebouwd worden, gaat dit ten koste van de ruimtelijke beleving van de binnentuin. Dit geldt voornamelijk voor de bewoners op hogere verdiepingen. Zij hebben immers niet de baten die de ondernemers en bewoners op de begane grond wel hebben van de tuinbebouwing.

Metropoolregio Amsterdam heeft onderzoek naar de verwachte klimaatverandering in Amsterdam gedaan. De resultaten zijn in te zien op http://klimaatverandering-mra.vormgeving.com/. Hieruit blijkt dat het aantal zomerse dagen (en nachten) rond 2085 in Amsterdam zal zijn opgelopen van 20 naar ongeveer 40. Dit betekent dat de kans op een hittegolf steeds groter wordt. Wanneer de zomers warmer worden, zullen meer mensen een airco aanschaffen. Airco's zijn slecht voor het milieu: ze kosten veel energie en dragen bij aan het broeikaseffect. Het meest gebruikelijke koudemiddel in airco's (R410a), houdt 2088 keer meer warmte vast dan CO2. Het is een soort 'super-broeikasgas'. Broeikasgassen zorgen ervoor dat warmte gevangen blijft in de atmosfeer, waardoor de temperaturen op aarde oplopen. De aanschaf van airco's kan dus op zijn beurt de klimaatverandering versnellen en/of verergeren.

De volgende manieren bestaan er om de stad koeler te maken.

Verdamping is de effectiefste maatregel om stadsbreed de luchttemperatuur te verlagen. Verdamping verlaagt de temperatuur doordat er veel energie (2260 kJ per liter) nodig is voor verdamping. Er kan gezorgd worden voor meer verdamping door het invoegen van waterelementen (vijvers, sloten of fonteinen) en groenelementen (bomen, gazons, groene daken).

Schaduw verlaagt de gevoelstemperatuur. Er is minder inkomende zonnestraling, wat ervoor zorgt dat iemand die bijvoorbeeld in de schaduw van een boom zit, minder wordt opgewarmd. Gebouwen zorgen voor schaduw maar bomen zijn een betere oplossing omdat deze ook voor verdamping zorgen.

Ventilatie zorgt voor zowel de afvoer van warme lucht als verversing met mogelijk koelere lucht van elders. Dit heeft invloed op de gevoelstemperatuur. Het is niet eenvoudig om voor meer ventilatie te zorgen in een gebied dat al volledig bebouwd is.

Reflectie van zonnestraling vermindert de opwarming van een oppervlak. Als je in de buurt van zwart asfalt staat, kun je de warmte voelen die het uitstraalt. Dat is bijvoorbeeld niet het geval voor lichtgekleurd beton. Hoe witter het oppervlakte, hoe lager de oppervlaktetemperatuur. Een witte stad is echter geen goed idee. De extra weerkaatsing van de zonnestraling ervoor dat het lichaam netto meer straling zou kunnen ontvangen, waardoor de gevoelstemperatuur stijgt. Bovendien zou het bewoners verblinden.

Met inachtneming van bovenstaande principes is te begrijpen dat bebouwing de stad warmer maakt, en groen steden juist afkoelt. Het groen zorgt ervoor dat we ons thermisch prettig voelen. Thermisch comfort betekent: hoe wij de warmte beleven, hoe (on)aangenaam het samenspel van temperatuur, wind luchtvochtigheid en straling aanvoelt.

Door voor alle bouwwerken op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde – Landschap' een vergunning verplicht te stellen kan het stadsdeel per geval afwegen hoe het bouwplan de temperatuur van de omgeving beïnvloedt. Zo kunnen we ook beoordelen of te verwachten negatieve effecten zijn te ondervangen met aanvullende voorwaarden zoals een groen dak.

Beleving van de drukke stad

In een drukke, compacte stad als Amsterdam is geluidsoverlast nooit geheel te vermijden. Geluid hoort bij een levendige, bruisende stad, maar te veel geluid kan leiden tot hinder en slaapverstoring, stress en vermoeidheid. De gemeente Amsterdam is met 5.277 personen per vierkante meter, na de gemeente Den Haag de meest dichtbevolkte gemeente. Er gebeurt ontzettend veel. In Stad in Balans 2018-2022 wordt de beleidsambitie om te komen tot een nieuw evenwicht tussen bewoners enerzijds en bezoekers anderzijds uitgewerkt. Het is belangrijk om de leefbaarheid voor bewoners weer voorop te zetten.

Uit onderzoek blijkt: Geluidsbelaste locaties veroorzaken meer hinder als ze ook een druk aanzicht hebben. Analoog hieraan neemt de hinder af als het aanzicht aangenaam is. Oud West is een druk stadsdeel. De Overtoom, Bilderdijkstraat en Kinkerstraat zijn enkele van de verkeersroutes die een geluidsbelasting van meer dan 70 dB bereiken. Lawaai is schadelijk voor de gezondheid. De langdurige blootstelling aan lawaai kan uiteenlopende gezondheidseffecten hebben, zoals geprikkeldheid, slaapstoornissen, negatieve gevolgen voor het hart- en bloedvatenstelsel of de stofwisseling en cognitieve functiestoornissen bij kinderen. Om deze reden bestaat er wet en regelgeving om geluidsgevoelige gebouwen te beschermen tegen geluidsoverlast. Het gaat dan om o.a. woningen, scholen en ziekenhuizen.

Lawaai is schadelijk voor de gezondheid, terwijl stille plekken in de stad juist kunnen compenseren voor de drukte van de stad, bijdragen aan herstel en 'op adem komen' (Stille gebieden in de stad, De stad is stiller dan je denkt, Ministerie van VROM, 2009). Het belang van een stille ruimte in combinatie met een aangenaam, rustig aangezicht, wordt ook in de literatuur in de gezondheidswetenschappen bevestigd (zie "The acoustic and visual factors influencing the construction of tranquil space in urban and rural environments tranquil spaces-quiet places?; Pheasant e.a., 2007).

Er is onderzoek dat uitwijst dat uitzicht op een groene tuin goed is voor de gezondheid. In het artikel “Groen: goed voor de gezondheid” van de Universiteit van Wageningen staat dat de relatie tussen groen en gezondheid al in de jaren 80 werd onderzocht. De resultaten waren zo opmerkelijk dat toptijdschrift Science (1984) er plaats voor inruimde. Roger S. Ulrich liet zien dat patiënten die na een galblaasoperatie uitzicht hadden op groene bomen sneller herstelden dan zij die op een stenen muur uitkeken. Deze studie was het startschot voor vele onderzoeken naar de helende werking van de natuur. Ook Nederlands onderzoek wijst uit: wie in een groene woonomgeving leeft, voelt zich vaker gezonder en is minder vaak ziek. Groen vermindert stress, bijvoorbeeld doordat van alleen al het zien van natuur een rustgevend effect uitgaat. Een groene en stille omgeving is essentieel voor het goed kunnen rusten en ontspannen, zie het onderzoek "Quiet Areas and the Need for Quietness in Amsterdam" (H. Booi en F. van den Berg, 2012).

Onderzoeker Jan Hassink schrijft in het artikel 'Groen: goed voor de gezondheid' voor de Universiteit van Wageningen: 'Voor kwetsbare groepen, zoals ouderen en mensen met een lage sociaaleconomische status, is het gebruik van groen belangrijk. Het verbetert hun gezondheid en welzijn. Toegang tot groen kan bijdragen aan het verkleinen van sociaaleconomische gezondheidsverschillen. Dat zijn verschillen in gezondheid en sterfte tussen mensen met een hoge en mensen met een lagere (sociaaleconomische) positie in de maatschappij. Maar deze laatste groep heeft vaak minder groen in de woonomgeving. En de kwaliteit en het onderhoudsniveau van het groen dat er is, is vaak lager, waardoor het effect van groen dat waarschijnlijk ook minder is. Daarbovenop komt dat deze groep ook een kleinere actieradius heeft en bijvoorbeeld minder vaak naar een verder weg gelegen bos gaat.'

Doordat de tuinen in Oud West in hoog tempo verstenen, lijkt de conclusie dat men niet zoveel waarde hecht aan een groen uitzicht. Een tuin vol stenen lijkt geliefd. De cijfers wijzen echter anders uit. Juist voor een woning met een groene tuin is men bereid om extra te betalen. Groen in de directe omgeving verhoogt de woningwaarde met 4% tot 15%. Dit is o.a. te lezen in de Handleiding De Levende Tuin van Branchevereniging VHG. Groen vertegenwoordigt dus ook een bepaalde emotionele en esthetische waarde.

Om de stille beleving van de binnentuinen kracht bij te zetten en daarmee het verblijfsklimaat aangenaam te houden, is een verregaande (visuele) verdichting van de binnentuinen niet wenselijk. De geluiden in de binnentuinen zijn hoofdzakelijk geluiden die door mensen, dieren en weersomstandigheden worden voortgebracht, mede dankzij het jarenlange verbod op een bedrijfsmatig gebruik van de tuin. Deze "natuurlijke" geluiden worden over het algemeen als prettig en niet storend ervaren.

Overlast door hemelwater

Oud West is ingesloten door de Singelgracht – Kostverlorenvaart – het Vondelpark en de Hugo de Grootgracht. In en rondom het gebied is oppervlaktewater aanwezig. Het overgrote deel van het gebied valt binnen het hydrologische boezemgebied Stadsboezem Amsterdam. Aan de zuidkant van Oud West is het lagere waterhuishoudingsgebied van het Vondelpark gelegen. De gemiddelde afstand tot het oppervlaktewater in Oud West is normaal. Op een paar straten na heeft Oud West een gemengd rioolstelsel. Dit betekent dat het regenwater vermengd met het afvalwater wordt afgevoerd naar de zuivering. Als het harder regent dan het rioolgemaal aankan, vult het rioolstelsel zich. Uiteindelijk stroomt het regenwater vermengd met afvalwater via overstorten en bergbezinkbassins naar het oppervlaktewater en veroorzaakt daarmee een tijdelijke verslechtering van de waterkwaliteit. Binnen Oud West zijn een aantal dieper gelegen polders aanwezig (het noordelijke deel van het Vondelpark tot de Overtoom, deel van de Tweede Constantijn Huygensstraat en Eerste Helmersstraat en een deel van de Bellamybuurt). Het regenwater moet met pompen uit deze gebieden worden afgevoerd.

Amsterdam Rainproof is een initiatief om samen met bewoners, bedrijven, kennisinstellingen en overheid de stad bestand te maken tegen hoosbuien. Door het vergroten van de sponswerking van de grond, wordt het regenwater vertraagd afgevoerd en neemt het risico op schade aan panden en infrastructuur af. Amsterdam Rainproof heeft met een integraal hydrodynamisch model bekeken waar de stad kwetsbaar is voor extreme neerslag. Op basis daarvan hebben ze een advies geschreven over de in deze herziening beoogde maatregelen, zie Bijlage 4 Advies Rainproof.

In het integraal hydrodynamisch model is een fictieve bui van 60mm/uur gesimuleerd die twee uur aanhoudt. Om de verschillende hydrologische processen de simuleren is de stad gemodelleerd aan de hand van een hoogtekaart (AHN2), een weerstandskaart en een infiltratiekaart met daaraan gekoppeld het rioleringsmodel. Het simuleert hoe regenwater wordt afgevoerd en waar dit op het maaiveld achterblijft. Het geeft daarmee een beeld van water op straat.

Uit de berekeningen wordt duidelijk dat een extreme bui zowel op particulier als op openbaar terrein voor overlast kan zorgen en mogelijk tot schade kan leiden. De Bellamybuurt en een deel van de Overtoom en Eerste Helmerstraat zijn gedefinieerd als een extreem urgent knelpunt en respectievelijk zeer urgente knelpunten (kans op schade aan vastgoed en ernstige verkeershinder). Ook verzamelt zich veel water in de binnentuinen. Gezien de hoge mate van verharding, de hydrologische kenmerken (gemengd rioolstelsel en polderrioolstelsel) alsmede lagergelegen polders is de gevoeligheid van deze delen van Oud West voor extreme neerslag goed verklaarbaar. Door klimaatverandering zullen er vaker extreme buien plaatsvinden. Als het regenwater niet voldoende vertraagd kan worden afgevoerd, is er vaker kans op schade.

Voor het verbeteren van de regenbestendigheid zijn verschillende maatregelen mogelijk die effectief kunnen zijn. Als neerslag op onverharde ondergrond valt, kan het direct infiltreren in de grond en hoeft deze niet via het riool afgevoerd te worden. Hoe minder verharding en hoe meer onverharde ondergrond betekent dus hoe meer neerslag direct kan infiltreren. Hiermee wordt de infiltratiecapaciteit van de tuin of het binnenterrein vergroot. Dit helpt wateroverlast te beperken bij de heftige piekbuien die in de toekomst steeds meer zullen voorkomen. Omgekeerd, hoe meer verharding hoe meer het riool wordt belast.

In het algemeen zijn binnentuinen met een goede verhouding tussen groen en verharding niet aangesloten op het rioolstelsel. Naarmate de verharding toeneemt is er minder ruimte voor het regenwater en neemt de kans op overlast toe. Door uitbouwen neemt het groen oppervlak in de binnentuinen vaak af. Dit omdat men het vaak wel fijn vindt om een terras van gelijk formaat in de tuin te behouden. De uitbouw duwt het groen de tuin uit. Het uitbouwen van woningen gaat dus rechtstreeks ten koste van het waterbergend vermogen van zowel de onder- als bovengrond van de binnentuinen.

Het niet bebouwde oppervlak en het groen neemt af, terwijl de afvoer van regenwater vanaf het extra dakoppervlak juist toeneemt. Voor de afvoer van het regenwater van de uitbouw zijn twee mogelijkheden:

Aansluiten op het rioolstelsel, waarmee de al voor extreme neerslag gevoelige openbare ruimte van Oud West en in het bijzonder de lagergelegen polderrioleringsgebieden in kwetsbaarheid en daarmee de kans op schade nog verder toeneemt;

Afwateren op de binnentuinen, waar de opvangmogelijkheid door de uitbouw juist is verkleind.

Conclusie

Gezien de al slechte situatie in delen van Oud West ten aanzien van de gevoeligheid voor extreme neerslag, de verslechtering van deze situatie door de bijkomende verharding ten gevolge van uitbouwen en omdat de perceeleigenaar de zorgplicht heeft om hemelwater op eigen terrein te verwerken, wordt geadviseerd niet uit te bouwen. Als er wel wordt uitgebouwd, dan wordt geadviseerd zorg te dragen voor compenserende maatregelen voor het verwerken van hemelwater op eigen terrein. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van een groen dak.

Tegenwoordig bestaat er ook doorlatende of waterpasserende verharding. Dat wil zeggen dat deze klinkers/tegels met open voeg zo zijn gemaakt dat er genoeg ruimte beschikbaar is waar het water direct de grond in kan zakken. Het hoeft dan niet via het riool afgevoerd te worden en het grondwater wordt vanzelf aangevuld. Als aangetoond wordt dat het waterbergend vermogen van de tuin minstens 60 mm per uur bedraagt, kan meer verharding worden aangebracht.

Ecologie en biodiversiteit

Afname van biodiversiteit

Zowel in Nederland, in Europa als wereldwijd is veel oorspronkelijke natuur verloren gegaan. De populatieomvang van inheemse soorten is gedaald. Sommige soorten zijn zelfs helemaal verdwenen. In Nederland is het verlies aan oppervlakte en kwaliteit van oorspronkelijke natuur aanzienlijk groter geweest dan gemiddeld in Europa of de wereld. De laatste decennia lijkt deze afname in Europa te vertragen en in Nederland tot stilstand gekomen te zijn.

Dat neemt niet weg dat in Nederland de biodiversiteit van ruim 40% in 1900 tot ongeveer 15% in 2000 is gedaald. Biodiversiteit wordt gemeten in Mean Species Abundance (MSA). Een MSA van 15% betekent dat de populaties van inheemse planten- en diersoorten gemiddeld een omvang hebben van 15% van de natuurlijke situatie. De MSA geeft dus weer hoeveel oorspronkelijke biodiversiteit nog over is. In vergelijking tot Europa en de rest van de wereld heeft Nederland aanzienlijk minder biodiversiteit over.

verplicht

Het CBS houdt objectieve cijfers bij, in samenwerking met de rijksoverheid in "Compendium voor de Leefomgeving". Bovenstaande cijfers komen uit het artikel Verlies natuurlijkheid in Nederland, Europa en de wereld.

Nederland is een van de dichtstbevolkte landen ter wereld en het grootste deel van het landoppervlak is zeer productieve landbouwgrond. Allerlei maatregelen om de landbouwproductie te verhogen, zoals de ontwatering van natte gebieden en het gebruik van kunstmest, maar ook verstedelijking, vervuiling en overbevissing hebben afgelopen eeuw geleid tot een achteruitgang van biodiversiteit. Biodiversiteit is belangrijk omdat alle flora en fauna samen onderdeel uitmaken van een systeem. De voedselketen begint in de bodem waar bodemleven (schimmels/ongewervelden/ insecten) een voedselbron vormt voor planten, insecten en hogere levensvormen als vogels en zoogdieren. Biodiversiteit begint dus bij een vitaal bodemleven. Het bodemleven is een essentiële basis voor een groot aantal vitale bodemfuncties en speelt een fundamentele rol in het natuurlijke bodem-watersysteem. Als een onderdeel uit de keten wegvalt kan dat grote gevolgen hebben. Bijvoorbeeld, als de bij uitsterft, wordt het grootste gedeelte van onze gewassen niet meer bestuift. Dit zorgt ervoor dat niet alleen onze voedselvoorziening, maar ook die van andere dieren in gevaar komt.

Waar is een grote diversiteit aan soorten te vinden? In 'Natuurwaarden in kaart 2016' worden de volgende aspecten genoemd:

  • Structuurrijkdom (landschappelijke heterogeniteit) Een gebied met hectaren van allemaal dezelfde monoculturen is funest voor de variatie aan dieren- en plantenleven. Slechts weinig dieren gedijen wel op een dieet wat bestaat uit één soort planten. In landbouwgebied zijn daarom weinig verschillende soorten te vinden.
  • Gebruiksdruk: Een groengebied dat vaak gebruikt wordt, heeft een lagere biodiversiteit dan een gebied dat wat vaker met rust wordt gelaten. Een sportveld of een park waarin regelmatig evenementen worden gehouden, is voor veel organismen niet aantrekkelijk.
  • Het gevoerde agrarische beheer: In groengebieden waar traditioneel beheer wordt toegepast, worden relatief lage soortenaantallen aangetroffen. Hier wordt regelmatig onkruid verwijderd en de toplaag, waarin het meeste bodemleven zich bevindt, wordt meerdere keren per jaar verstoord. Een gebied waarin de natuur zoveel mogelijk haar eigen gang kan gaan, heeft meer potentie.
  • De structuur van het landschap: Ruige gebieden laten meer biodiversiteit zien dan gebieden die meer zijn gestructureerd opgezet. Waar in een stadsbos uit de jaren zestig, zeventig en tachtig heel overzichtelijk bestaat uit bomen, paadjes en bankjes - zijn in een stuk struinnatuur open velden, waterpartijen en ruige bossen te vinden.
  • Oppervlakte en isolatie van de gebieden: Een klein stuk groen dat ver van ander groen is afgelegen heeft minder potentie dan een groter gebied, of een gebied dat in verbinding staat met andere gebieden.

De stad biedt kansen voor biodiversiteit

Het behouden van een grote diversiteit aan flora en fauna is niet alleen een taak voor gebieden buiten de stad. Juist de stad kan hierin een belangrijke rol betekenen. De ecologie kent de term 'refugium'. Dit is een toevluchtsoord voor bepaalde soorten planten en dieren. Als bepaalde omgevingen voor soorten onleefbaar worden, verplaatsen zij naar een andere omgeving. Tijdens de ijstijd trokken noordelijke dieren naar de warmere zuidelijke zones. Tegenwoordig worden soorten verdreven door grootschalige ontbossing en de intensivering van de landbouw. Een refugium kan ook op kleinere tijd- en ruimteschaal plaatsvinden, zoals bij een vervenend moeras of een volgroeiende heide. Er bestaat een grote behoefte aan refugia, nu we in snel tempo onze grote ecosystemen zoals de regenwouden en de oceanen, inclusief de daarbij behorende biodiversiteit aan het reduceren zijn.

De stad kan worden gezien als refugium voor soorten die door de agrarische industrie verdreven zijn uit het buitengebied, zo schrijven Jacques Vink, Piet Vollaard en Niels de Zwarte in Stads Natuur Maken (2017). Terwijl de biodiversiteit in het buitengebied steeds verder afneemt, neemt die van de stad juist toe. De biodiversiteit van de stad is hoger dan in de meeste groene gebieden die door landbouw worden gedomineerd. In Amsterdam leven zo'n 10.000 verschillende soorten dieren en planten (Groenvisie 2050). De Natuurwaardenkaart Amsterdam 2016 toont aan dat de natuurwaarde in Amsterdam toeneemt. Specifieke deelonderzoeken naar de verspreiding van huismus, dagvlinders, wilde bijen en muurplanten onderbouwen die conclusie.

De stad wordt vooral gekenmerkt door de stenige omgeving van gebouwen en straten. Daartussen bevindt zich een scala aan groene en natte plekken, groot en klein. Het is de combinatie van steen en groen die de stad voor veel soorten een aantrekkelijke plek maakt en die de stad als biotoop onderscheidt van die van het buitengebied.

Biodiversiteit heeft ook veel te bieden voor de mensen die in de stad wonen. Zo hebben bepaalde diersoorten die wij als onprettig ervaren in een omgeving met groen en water minder kans om in een plaag te veranderen dan in een omgeving die minder variatie heeft. In zo'n omgeving kunnen meerdere dier- en plantensoorten bestaan. De kans dat één soort gaat 'overwoekeren' is kleiner. Zo kunnen verschillende vogelsoorten en insecten helpen om de populatie van eikenprocessierupsen onder controle te houden. Dit is des te meer belangrijk doordat door o.a. klimaatverwarming het aantal eikenprocessierupsen in Nederland toeneemt. Hetzelfde geldt voor muggen. Het lijkt erop dat het aantal muggen toeneemt, en daarmee ook de kans op infectieziekten. In andere woorden: biodiversiteit kan voorkomen dat diersoorten een plaag worden die andere onderdelen van de ketel verstoort.

Plaats voor biodiversiteit in Oud West

Voor de meeste soorten is groen en water een vereiste. In Oud West is weinig ruimte voor openbaar groen. Het openbaar groen dat er is, is niet altijd gevarieerd aan planten. De hoge gebruiks- en verkeersdruk van de openbare ruimte is sterk nadelig voor de ontwikkeling van natuurwaarden of de instandhouding van soorten. Dat betekent dat de natuur zich hier niet ongestoord kan ontwikkelen.

Een groot deel van het stedelijk groen in Oud West bestaat uit private tuinen. De tuinen spelen daarom een grote rol in het behoud van biodiversiteit. Ook omdat tuinen veel rustiger zijn dan het openbaar groen, hebben andere dieren de kans om zich hier te vestigen. Met name wanneer het percentage van het groen in de openbare ruimte slechts enkele procenten bedraagt, zoals het geval is in Oud West, zijn (binnen)tuinen een belangrijke uitvalsbasis voor flora en fauna. In vergelijking met openbaar groen, zijn de omstandigheden voor organismen beter in de meeste (binnen)tuinen.

Tuinen kunnen een belangrijke rol spelen, ook als ze klein zijn. In hele kleine tuintjes kun je per vierkante meter gemiddeld minstens evenveel soorten vinden als in grotere tuinen. Het meeste leven bevindt zich tenslotte in de bodem. Bovendien sluiten tuinen meestal aan op een groter geheel van tuintjes, die uitwisseling van dierenleven mogelijk maken met name van vogels en andere vliegende dieren. Sommige van deze dieren kunnen niet zo ver vliegen. Voor hen kan een tuin een noodzakelijke tussenstop zijn tussen twee natuurgebieden. Doordat elke tuin anders is, is het samenspel van tuinen samen een interessante een verblijfplaats voor veel verschillende soorten.

Conclusie

Voor Oud West geldt dat in tuinen de randvoorwaarden voor biodiversiteit meer aanwezig zijn dan in het aanwezige openbare groen. Particuliere tuinen kunnen een belangrijke bijdrage aan de ecologische waarden en biodiversiteit in de stad leveren. Meer verharding betekent minder ruimte voor flora en fauna. Het is daarom van belang dat wordt voorkomen dat tuinen verder verstenen.

Relevante factoren per bouwblok

Er zijn meerdere redenen om het vergunningsstelsel in te voeren. Niet elk van de argumenten geldt (in gelijke mate) voor elk bouwblok. We hebben zeven factoren geïdentificeerd en alle 151 bouwblokken in het plangebied op basis hiervan beoordeeld. De tabel in de bijlage geeft een overzicht van welke factoren er voor elk bouwblok gelden.

Voor wat betreft de hitteproblematiek zijn drie relevante datasets gevonden:

  1. Afstand van het bouwblok tot de meest dichtbij zijnde koele plek
  2. Aanwezigheid van het stedelijk hitte eiland – effect
  3. Gevoelstemperatuur op een warme zomerdag

Een hoge gevoelstemperatuur is extra zorgelijk als de temperatuur 's avonds en 's nachts onvoldoende afkoelt, of er geen koele plek in de buurt is. Er zijn voor elk van deze karakteristieken grenswaarden vastgesteld. Als de gevoelstemperatuur de grenswaarde overschrijdt, en één van de andere twee factoren van toepassing is, is het vergunningsstelsel passend.

Voor wat betreft de regenwater problematiek zijn twee relevante datasets gevonden:

  1. Regenwateraccumulatie na een stortbui
  2. Aanwezigheid van een polderriool

Wateraccumulatie na een stortbui kan leiden tot schade aan bebouwing en infrastructuur. Wanneer er ook nog een polderriool in het bouwblok ligt, kan een overbelasting van het riool nog tot andere vervelende gevolgen leiden. Zowel de accumulatie van het regenwater boven de gestelde grenswaarde, als de aanwezigheid van een polderriool zijn redenen om het vergunningsstelsel passend te achten.

Voor wat betreft het cultuurhistorisch belang is een dataset gevonden waaruit de verschillende welstandssystemen die in Amsterdam aanwezig zijn, in kaart zijn gebracht. In de vorige paragraaf is uitgelegd waarom onbebouwde binnenterrein van belang zijn, in de in het plangebied aanwezige welstandssystemen.

Voor het aantonen van het belang van binnentuinen voor biodiversiteit is een relatie gelegd met het percentage groen in de openbare ruimte. Een lager percentage groen in de openbare ruimte, betekent dat binnentuinen belangrijker zijn om veel soorten flora en fauna in de stad te huisvesten, ook omdat uitwisseling tussen verschillende gebieden noodzakelijk is.

We vinden dat als er twee factoren aanwezig zijn, dit voldoende is om het vergunningsstelsel te rechtvaardigen. Op onderstaande kaart kan worden afgelezen welk nummer naar welk bouwblok verwijst. In de bijlage wordt de onderzoeksmethode uiteengezet.

verplicht

Op onderstaande kaart is af te lezen hoeveel van deze factoren voor ieder bouwblok gelden. Welke factoren er voor wel bouwblok gelden, is in de bijlage terug te vinden.

verplicht

verplicht

Voorbeeld 1: bouwblok AE67

Dit bouwblok scoort op drie van de zeven factoren in de tabel; het laagste getal dat in de tabel voorkomt. Het bouwblok is gelegen op het WG-terrein. Het is geen gesloten bouwblok. Daarmee wijkt het af van de meeste bouwblokken in het plangebied. Het bouwblok is aan drie kanten omringd door openbaar groen. Aan de zuidelijke kant zijn twee stukken tuin. Deze stukken grond zijn dubbelbestemd. De invoer van het vergunningsstelsel is hier gerechtvaardigd omdat er een grote kans op hittestress is door de gevoelstemperatuur. Voor 99,1% van het bouwblok geldt dat de temperatuur 35 graden Celcius of hoger bereikt op een extreem warme zomerdag. Bij deze temperatuur heeft een gemiddeld persoon “grote hittestress”. Voor 100% van het bouwblok geldt bovendien dat het stedelijk hitte eiland een effect van 1,5 graden Celcius of meer heeft. Dit zorgt er o.a. voor dat het bouwblok in de nacht onvoldoende afkoelt. Het hogere percentage groen in de openbare ruimte (35%) is blijkbaar niet voldoende om het bouwblok af te koelen.

Voorbeeld 2: bouwblok AD31

Dit bouwblok scoort op zes van de zeven factoren in de tabel. Het bouwblok is gelegen in de Bellamybuurt. Deze buurt is geïdentificeerd als extreem urgent knelpunt door Waternet. In de oplossingenkaart staat dat deze buurt bijzonder lastig is in te richten. Daarom raadt Rainproof Amsterdam aan: 'Benut elke kans, oplossingen zijn fijnmazig en kleinschalig, en liggen zowel op publiek als privaat terrein'. De Bellamybuurt is een lager gelegen gebied met polderriolering. De problemen met particuliere polderriolen zijn langdurig en hardnekkig en betreffen de volksgezondheid, het grondwaterpeil en ongewenste milieueffecten. Bij een stortbui is er vele regenwateraccumulatie in het bouwblok, maar ook in de openbare ruimte. Er komen op zo'n moment dan ook veel klachten binnen bij Waternet. Hoewel de binnentuin dieper is dan gemiddeld in Oud West moet om bovenstaande redenen voorzichtig worden omgegaan met extra bebouwing in dit bouwblok. De invoer van een vergunningsstelsel stelt de gemeente in staat om in overleg te treden met de aanvrager van een vergunning en voorwaarden te stellen die de negatieve effecten van de extra verharding verminderen.

Belangenafweging

In het plangebied spelen meerdere belangen als het gaat om bebouwing van binnentuinen. Er is een uitbreidingswens van bewoners en ondernemers op de begane grond. Deze wens staat in bepaalde gevallen haaks op de andere belangen zoals de zorg voor een goed woon- en leefklimaat. Verstening maakt steden extra kwetsbaar voor de gevolgen van extreme regenbuien, droogte en hoge temperaturen. Want door verstening kan neerslag maar beperkt in de bodem infiltreren, wat tot droogte én wateroverlast kan leiden. Daarnaast kan op warme dagen de gevoelstemperatuur door het vele steen op sommige plekken erg hoog worden. Door een gebied te vergroenen, zorg je ervoor dat het water juist vrij in de bodem kan infiltreren, bomen en planten water kunnen opnemen en het vervolgens verdampen of het grondwater ermee aanvullen. Daarnaast draagt groen niet alleen bij aan klimaatadaptatie, het versterkt ook de leefbaarheid en biodiversiteit. Deze algemene belangen zijn gediend bij het tegengaan van verregaande verdichting van bebouwing en verharding van de binnentuinen.

Niet alle genoemde argumenten gelden in gelijke mate voor elk bouwblok. Met een data-analyse is inzichtelijk gemaakt wat de karakteristieken per bouwblok zijn. De conclusie is dat voor ieder bouwblok voldoende belangen in het geding zijn, om de invoer van het vergunningsstelsel te rechtvaardigen. Dit betekent niet dat verdere verharding in het achtererfgebied niet meer mogelijk is. Het betekent dat de gemeente maatwerk kan leveren. Zij kan voorwaarden stellen die de negatieve gevolgen van de verdere verharding opvangen. De openbare ruimte in het plangebied biedt onvoldoende mogelijkheden om het woon- en leefklimaat te beschermen. Er bestaan daarom voldoende redenen om een vergunningsstelsel in te voeren, in afwijking van de bepalingen uit Bijlage II Bor.

De belangenafweging leidt tot twee maatregelen om het bestaande groen en de onverharde delen van het achtererfgebied te beschermen:

  1. het vergunningvrij uitbouwen in het achtererfgebied wordt beperkt. Dit houdt in dat het aanbouwen in het achtererfgebied alleen nog kan onder voorwaarden of zelfs in het geheel niet.
  2. Het wordt verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning nieuwe verharding aan te brengen. Er zijn twee voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning wel verleend kan worden:
    1. als aangetoond wordt dat het waterbergend vermogen van de tuin minstens 60 millimeter per uur bedraagt;
    2. als de gronden voor niet meer dan 50% wordt verhard, waarbij de oppervlakte van bebouwde gronden als verharding wordt meeberekend.

Door de invoer van een vergunningsstelsel geldt feitelijk een dubbele belangenafweging. De eerste is de afweging van belangen die resulteert in een vergunningstelsel in het hele gebied. De tweede is de belangenafweging bij de vergunningaanvraag.

Conclusie

In landelijke wetgeving, het Besluit Omgevingsrecht (Bor), is geregeld dat bepaalde bouwwerken in het achtererfgebied zonder vergunning gebouwd mogen worden. Omdat er geen vergunning nodig is, kan de gemeente nu geen voorwaarden verbinden aan dat soort bouwwerken.

De tuinen en binnentuinen op het achtererfgebied zijn waardevol voor de volksgezondheid, waterberging, cultuurhistorie en biodiversiteit. Met het oog op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en een goede ruimtelijke ordening worden deze waarden geborgd door een dubbelbestemming Waarde - Landschap te leggen op het achtererfgebied, zodat de tuinen in Oud-West zo goed mogelijk zijn voorbereid op klimaatveranderingen. Vergunningvrije bouwwerken zijn niet langer onvoorwaardelijk mogelijk. Daarnaast wordt het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning nieuwe verharding, bijvoorbeeld in de vorm van tegels, aan te brengen in het achtererfgebied.

Het doel van het bestemmingsplan is niet het nastreven van een absoluut verbod op aanbouwen of betegelen, maar het creëren van een vergunningstelsel. Zodat per bouwplan en per situatie een afweging kan worden gemaakt in welke gevallen wel en in welke gevallen geen vergunning verleend wordt. Deze afweging zal moeten plaats vinden in het kader van een buitenplanse afwijking (op grond van artikel 2.12 lid 1, sub a onder 2 en 3 van de Wabo).

2.6 Toevoeging begripsbepalingen     

Artikel 24.3 van het bestemmingsplan verbiedt om nieuwe verharding aan te brengen op gronden met de dubbelbestemming "Waarde - Landschap". In afwijking hiervan is het mogelijk een vergunning aan te vragen. Een vergunning kan worden verleend als niet meer dan de helft van de achtertuin of achtererf wordt verhard, maar dan moet die verharding wel minimaal een waterbergend vermogen hebben van 60 mm / uur.

Verharding die al aanwezig is op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt, kan blijven liggen. Daarvoor hoeft niet alsnog een vergunning te worden aangevraagd. Ook niet als op dat moment meer dan helft van de tuin is verhard. In dat geval spreken we van bestaande verharding. En het vervangen van bijvoorbeeld een kapotte tegel of klinker kan ook gewoon plaatsvinden zonder vergunningplicht. We spreken dan van normaal onderhoud en beheer.

Voor de aanleg van nieuwe verharding dient wel een vergunning te worden aangevraagd. Nieuwe verharding is in ieder geval:

  • verharding die wordt toegevoegd aan de bestaande verharding na het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan (bijv. de uitbreiding van een terras of het maken van een tweede terras);
  • vervanging van bestaande verharding, waardoor de vorm, patronen maar ook materiaalgebruik wijzigt en wordt vervangen door verharding die in omvang groter, gelijk of kleiner is dan de bestaande verharding (bijv. vanwege nieuwe tuininrichting);
  • het plaatsen van nieuwe verharding, waaronder begrepen bebouwing, boven bestaande verharding.

Het uitvoeren van werken aan bestaande verharding vindt hierdoor alleen plaats in het kader van normaal beheer en onderhoud. In alle andere gevallen zullen wijzigingen aan bestaande verharding direct plaatsvinden onder de definitie van nieuwe verharding en vergunningplichtig worden. Als voorbeeld:

  • Verharding aanwezig op moment van inwerkingtreden van het bestemmingsplan, bijvoorbeeld 70% van de achteruin, is bestaande verharding. Het vervangen van een kapotte tegel door eenzelfde soort val onder de definitie van bestaande verharding en kan zonder vergunning worden voortgezet.
  • Verharding aanwezig op moment van inwerkingtreden van het bestemmingsplan, bijvoorbeeld 70% van de achteruin, is bestaande verharding. Het verwijderen van 20% van de bestaande verharding tot een oppervlak van 50% wordt beschouwd als bestaande verharding.
  • Verharding aanwezig op moment van inwerkingtreden van het bestemmingsplan, bijvoorbeeld 40% van de achtertuin, is bestaande verharding. Het verwijderen van deze verharding en terugbrengen in een ander patroon en/of vorm en/of materiaal valt onder definitie van nieuwe verharding en is vergunningplichtig.
  • Verharding aanwezig op moment van inwerkingtreden van het bestemmingsplan, bijvoorbeeld340% van de achtertuin, is bestaande verharding. Het toevoegen van verharding voor 20% tot een totale verharding van 50% is vergunningplichtig. Die 20% wordt beschouwd als nieuwe verharding.

Een vergunning kan worden verleend indien het waterbergend vermogen van de tuin minstens 60 mm per uur bedraagt en de verharding mag niet meer dan 50% van de tuin beslaat. Het maakt voor de berekening van het percentage verharding niet uit of voor waterpasserende of traditionele verharding gekozen wordt, noch doet de grootte van de voegen ertoe. De planregel heeft als doel om het woon- en leefklimaat te beschermen. Ontharden zorgt voor minder wateroverlast, een koelere stad en grotere biodiversiteit. Voegen dragen niet of nauwelijks bij aan deze doelen.

We maken in het bestemmingsplan onderscheid tussen verharde oppervlakten en onverharde oppervlakten. Onverharde oppervlakten zijn gronden waarop geen materialen zijn toegepast die de bodem op zodanige mate bedekken dat zij de infiltratie van regenwater in de grond verhinderen. Denk aan de volgende vormen van bodembedekkingen: bomen, planten, gras, houdsnippers, grind, zand, aarde. Planten kunnen eenvoudig groeien op onverharde oppervlakten. Wanneer een stuk onverharde grond langere tijd ongebruikt is, gaan er vanzelf planten op groeien. Dit is alleen te voorkomen door intensieve grondbewerking of intensief berijden. Verharde oppervlakten zijn gronden waarop materialen zijn toegepast die ervoor zorgen dat regenwater moeilijk of onmogelijk in de bodem kan infiltreren. Denk aan de volgende vormen van bodembedekkingen: beton, tegels, klinkers, vlonders.

2.7 Herziening bepaling parkeernormen auto, fiets en scooter     

Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de parkeernormen. Het artikel noemt uitdrukkelijk in welke beleidsdocumenten de parkeernormen zijn te vinden. Als deze beleidsdocumenten gedurende de planperiode van het bestemmingsplan worden herzien, dient de herziene versie te bepalen of er sprake is van strijdig gebruik.

Regels     

Hoofdstuk 1 Algemene regels     

Artikel 1 Begrippen     

Voor zover planregels hieronder niet zijn gewijzigd blijven alle planregels, die in het bestemmingsplan Oud West 2018 zijn vastgesteld, van kracht.

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan:     

Het bestemmingsplan Oud West 2018 met identificatienummer NL.IMRO.0363.E1503BPSTD-VG01 van de gemeente Amsterdam.

1.2 Herziening     

het bestemmingsplan Oud West 2018 3e herziening met identificatienummer NL.IMRO.0363.E2202BPSTD-OW01 van de gemeente Amsterdam.

Alle begrippen van het bestemmingsplan Oud West 2018 blijven gelden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 2 Toevoeging begripsbepalingen     

  In artikel 1 worden na 1.77, met vernummering van de daaropvolgende onderdelen, de volgende drie bepalingen toegevoegd:

1.78 Bestaande verharding

Bestaande oppervlak van verharding ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en daarna niet verwijderd wordt, tenzij sprake is van normaal onderhoud en beheer.

1.79 Nieuwe verharding

Het aanbrengen van verharding aanvullend op bestaande verharding en/of ter vervanging van bestaande verharding, tenzij sprake is van normaal onderhoud en beheer.

1.80 Verharding

Bodembedekking van de tuin die infiltratie van regenwater in de bodem in vergaande mate verhindert.

1.81 Drijvend bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die drijft, die op de plaats van bestemming direct of indirect met de grond verbonden is en bedoeld is om ter plaatse te functioneren, met uitzondering van een schip als bedoeld in artikel 1, lid 7, van de Woningwet.

Artikel 3 Herziening bestemming Water     

In artikel 18, lid 18.1 wordt, (onder vernummering van) de daaropvolgende onderdelen, toegevoegd:

3.1 Bestemmingsomschrijving     

Aan artikel 18 eerste lid wordt toegevoegd sub k. Sub k luidt als volgt: het oprichten van drijvende bouwwerken

3.2 Bouwregels     

Aan artikel 18 tweede lid sub 2 wordt na onderdeel b het onderdeel c toegevoegd. Onderdeel c komt als volgt te luiden: Een omgevingsvergunning voor het verbouwen, het uitbreiden en vervangen van drijvende bouwwerken wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de geldende voorschriften omtrent specifieke en beperkende maatvoeringen uit de waterbeleidsregels. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode bij besluit (gelet op artikel 1:3, vierde lid, van de Awb) worden gewijzigd, dient rekening te worden gehouden met de wijziging.

Aan artikel 18 tweede lid sub 2 wordt na onderdeel c het onderdeel d toegevoegd. Onderdeel d komt als volgt te luiden: Indien ter plaatse een ligplaats wordt ingenomen door een schip als bedoeld in artikel 1, lid 7, van de Woningwet met een ligplaatsvergunning op grond van de Verordening op het Binnenwater, het aantal ligplaatsen niet kan toenemen.

Aan artikel 18 tweede lid sub 2 wordt na onderdeel d het onderdeel e toegevoegd. Onderdeel e komt als volgt te luiden:

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 18.2.2.2 onder a4 mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. het drijvende bouwwerk is niet hoger dan twee meter;
  2. het drijvende bouwwerk is gelegen naast een schip als bedoeld in artikel 1, lid 7, van de Woningwet.

Na artikel 18, tweede lid sub 3 wordt een vierde sub toegevoegd. Sub 4 komt als volgt te luiden:

18.2.4 Aantal drijvende bouwwerken

ter plaatse van de aanduiding 'maatvoering, aantal' is dat aantal ligplaatsen maximaal toegestaan

indien geen aanduiding 'maatvoering, aantal' aanwezig is op de verbeelding geldt als maximum aantal ligplaatsen het aantal waarvoor vóór 1 januari 2018 een ligplaats-, vervangings- of verbouwingsvergunning op grond van de Verordening op het Binnenwater is verleend dan wel op grond van die Verordening niet vereist was, en het drijvende bouwwerk aanwezig was of mocht zijn ten tijde van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

Na artikel 18, tweede lid sub 4 wordt een vijfde sub toegevoegd. Sub 5 komt als volgt te luiden:

18.2.5 Tijdelijk verplaatste drijvende bouwwerken en/of schepen

Het aantal ligplaatsen als bedoeld in 5.1.3 kan evenmin toenemen indien drijvende bouwwerken of schepen in de zin van artikel, 1 lid 7, van de Woningwet met een ligplaatsvergunning tijdelijk verplaatst zijn, wegens:

3.3 Nadere eisen     

Na artikel 18 lid 3 wordt een vierde lid toegevoegd. Lid 4 komt als volgt te luiden:

18.4 Nadere eisen

  1. Bij omgevingsvergunning kunnen nadere eisen gesteld worden aan de situering en afmetingen van het drijvende bouwwerk indien dit noodzakelijk is vanwege:de veiligheid op het water;
  2. de cultuurhistorische omgevingswaarden;
  3. de ruimtelijke structuur in de zin van zichtassen;
  4. zichtlijnen en open ruimten.

Met nadere eisen wordt gedoeld op de eisen zoals opgenomen in de vastgestelde waterbeleidsregels welke van toepassing zijn op het betreffende gebied op het moment van de aanvraag tot omgevingsvergunning.

Artikel 4 Herziening bestemming Maatschappelijk-1     

In artikel 12, lid 12.1 wordt, onder vernummering van de daaropvolgende onderdelen, toegevoegd:

g. woningen inclusief ruimten ten behoeve van praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis / bedrijf aan huis in de tweede bouwlaag en hoger uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - . *';

Artikel 5 Herziening bestemming Maatschappelijk-2     

In artikel 13, lid 13.1 wordt, onder vernummering van de daaropvolgende onderdelen, toegevoegd:

e. woningen inclusief ruimten ten behoeve van praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis / bedrijf aan huis in de tweede bouwlaag en hoger uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - . *';

Artikel 6 Herziening bestemming Gemengd - 1, Gemengd - 3 en Tuin     

Aan artikel 4, 6 en 16, lid 4.1, 6.1 en 16.1 wordt de volgende tekst toegevoegd:

4.1

De bestemmingsgrens van het bestemmingsvlak met de bestemming 'Gemengd - 1' van het bestemmingsplan 'Oud West 2018' wijzigt zoals aangegeven op de verbeelding van het bestemmingsplan 'Oud West 2018 3e herziening'.

6.1

De bestemmingsgrens van het bestemmingsvlak met de bestemming 'Gemengd - 3' van het bestemmingsplan 'Oud West 2018' wijzigt zoals aangegeven op de verbeelding van het bestemmingsplan 'Oud West 2018 3e herziening'.

16.1

De bestemmingsgrens van het bestemmingsvlak met de bestemming 'Tuin' van het bestemmingsplan 'Oud West 2018' wijzigt zoals aangegeven op de verbeelding van het bestemmingsplan 'Oud West 2018 3e herziening'.

De bestemmingsregels zijn ongewijzigd.

Artikel 7 Herziening bestemming Waarde - Landschap     

Na artikel 23 wordt, onder vernummering van de artikelen 24 tot en met 30 van het plan:een artikel ingevoegd, zoals eerder gewijzigd bij bestemmingsplan Oud West 2018, 4e herziening, luidende:

Artikel 24 Waarde - Landschap

24.1 Bestemmingsomschrijving

  1. De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor uitsluitend instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke waarde.
  2. De dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' is primair ten opzichte van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen.

24.2 Bouwregels

Op en onder de in artikel 24.1 genoemde gronden mogen geen gebouwen worden opgericht, anders dan de gebouwen die op grond van artikel 16.2 zijn toegestaan. Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.

24.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

24.3.1 Verbodsregel

Het is verboden op en onder de in artikel 16 genoemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning nieuwe verharding aan te brengen.

24.3.2 Afwijken van de verbodsregel

Het bevoegd gezag kan, gelet op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, en in afwijking van het bepaalde in artikel 24, een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, verlenen ten behoeve van verharding van de gronden indien

  1. aangetoond wordt dat het waterbergend vermogen van de tuin minstens 60 millimeter per uur bedraagt; én
  2. de gronden binnen deze bestemming niet voor meer dan 50% worden verhard, waarbij de oppervlakte van bebouwde gronden als verharding wordt meeberekend.

Artikel 8 Herziening bepaling parkeernormen auto, fiets en scooter     

Aan artikel 26, lid 26.4 sub b wordt de volgende tekst toegevoegd:

Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode bij besluit (gelet op artikel 1:3, vierde lid, van de Awb) worden gewijzigd, dient rekening te worden gehouden met de wijziging.

In artikel 18, lid 18.1 wordt, (onder vernummering van) de daaropvolgende onderdelen, toegevoegd:

8.1 Bestemmingsomschrijving     

Aan artikel 18 eerste lid wordt toegevoegd sub k. Sub k luidt als volgt: het oprichten van drijvende bouwwerken

8.2 Bouwregels     

Aan artikel 18 tweede lid sub 2 wordt na onderdeel b het onderdeel c toegevoegd. Onderdeel c komt als volgt te luiden: Een omgevingsvergunning voor het verbouwen, het uitbreiden en vervangen van drijvende bouwwerken wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de geldende voorschriften omtrent specifieke en beperkende maatvoeringen uit de waterbeleidsregels. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode bij besluit (gelet op artikel 1:3, vierde lid, van de Awb) worden gewijzigd, dient rekening te worden gehouden met de wijziging.

Aan artikel 18 tweede lid sub 2 wordt na onderdeel c het onderdeel d toegevoegd. Onderdeel d komt als volgt te luiden: Indien ter plaatse een ligplaats wordt ingenomen door een schip als bedoeld in artikel 1, lid 7, van de Woningwet met een ligplaatsvergunning op grond van de Verordening op het Binnenwater, het aantal ligplaatsen niet kan toenemen.

Aan artikel 18 tweede lid sub 2 wordt na onderdeel d het onderdeel e toegevoegd. Onderdeel e komt als volgt te luiden:

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 18.2.2.2 onder a4 mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. het drijvende bouwwerk is niet hoger dan twee meter;
  2. het drijvende bouwwerk is gelegen naast een schip als bedoeld in artikel 1, lid 7, van de Woningwet.

Na artikel 18, tweede lid sub 3 wordt een vierde sub toegevoegd. Sub 4 komt als volgt te luiden:

18.2.4 Aantal drijvende bouwwerken

ter plaatse van de aanduiding 'maatvoering, aantal' is dat aantal ligplaatsen maximaal toegestaan

indien geen aanduiding 'maatvoering, aantal' aanwezig is op de verbeelding geldt als maximum aantal ligplaatsen het aantal waarvoor vóór 1 januari 2018 een ligplaats-, vervangings- of verbouwingsvergunning op grond van de Verordening op het Binnenwater is verleend dan wel op grond van die Verordening niet vereist was, en het drijvende bouwwerk aanwezig was of mocht zijn ten tijde van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

Na artikel 18, tweede lid sub 4 wordt een vijfde sub toegevoegd. Sub 5 komt als volgt te luiden:

18.2.5 Tijdelijk verplaatste drijvende bouwwerken en/of schepen

Het aantal ligplaatsen als bedoeld in 5.1.3 kan evenmin toenemen indien drijvende bouwwerken of schepen in de zin van artikel, 1 lid 7, van de Woningwet met een ligplaatsvergunning tijdelijk verplaatst zijn, wegens:

8.3 Nadere eisen     

Na artikel 18 lid 3 wordt een vierde lid toegevoegd. Lid 4 komt als volgt te luiden:

18.4 Nadere eisen

  1. Bij omgevingsvergunning kunnen nadere eisen gesteld worden aan de situering en afmetingen van het drijvende bouwwerk indien dit noodzakelijk is vanwege:de veiligheid op het water;
  2. de cultuurhistorische omgevingswaarden;
  3. de ruimtelijke structuur in de zin van zichtassen;
  4. zichtlijnen en open ruimten.

Met nadere eisen wordt gedoeld op de eisen zoals opgenomen in de vastgestelde waterbeleidsregels welke van toepassing zijn op het betreffende gebied op het moment van de aanvraag tot omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 3 Algemene bepalingen     

Artikel 9 Overgangsrecht     

7.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

7.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 7.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 7.1 met maximaal 10%

7.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Bepaling 7.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

7.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

7.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, zoals bedoeld in 7.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

7.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 7.4 , na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

7.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Bepaling 7.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan ''.