Plan: | Bloemenveiling |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1783.abp00000004-vast |
Er wordt ingezoomd op het noordelijk deel van het terrein van Flora Holland. Dit deel ligt ten noordwesten van de Middel Broekweg. Het zuidwestelijke deel vormt een afzonderlijk bestemmingsplan, het bestemmingsplan van het zuidoostelijke deel is inmiddels vastgesteld.
De geologische opbouw binnen het plangebied en de directe omgeving bestaat uit sedimenten die behoren tot de formatie van Naaldwijk, laagpakket van Walcheren (voorheen de afzettingen van Duinkerke 0, I en III). Grotendeels bestaat het plangebied uit een geul die vanuit zee zich in het achterliggende land heeft ingesneden gedurende de ijzertijd (Duinkerke O geul) (figuur 3.1). Het omliggende gebied is afgedekt met dekafzettingen die vanuit dit kreeksysteem zijn afgezet. Gedurende de Romeinse tijd verlandde ten noorden van het plangebied de Gantel-geul (Duinkerke I) die dekafzettingen van dit systeem heeft afgezet als deklaag. In de middeleeuwen heeft zich ook nog een pakket dekafzettingen afgezet (Duinkerke III).
Op de kaart Kruikius uit 1712 is te zien dat het plangebied bestaat uit percelen. De bewoning bevindt zich ten noorden van het plangebied in het dorp Honselersdijk (zie figuur 3.2).
Figuur 3.1 Het plangebied op een oudere uitsnede (Duinkerke 0 fase) uit de geologische kaart
Figuur 3.2 Het plangebied ten noorden van de Middel Broekweg geprojecteerd op de historische kaart van Kruikius uit 1712
Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2007 zijn beslag heeft gekregen in de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg, stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan.
Het uitgangspunt van zowel het nationaal, provinciaal als gemeentelijk beleid is om waardevol archeologische erfgoed zoveel mogelijk te beschermen en in situ te behouden. Ook in de nieuwe wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden, is vastgelegd dat zorgvuldig met archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen voor archeologische waarden bestaan, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch vooronderzoek te worden uitgevoerd. Een van de uitgangspunten van de nieuwe wet is het veroorzakersprincipe. Dit houdt in dat de initiatiefnemer of vergunningaanvrager zelf verantwoordelijk is voor de bekostiging van het archeologisch onderzoek.
De bescherming van het archeologisch erfgoed dient in het bestemmingsplan te worden geregeld, net als andere in het bestemmingsplan op te nemen en te beschermen belangen. Voor het bestemmingsplan geldt als norm de eis van een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat het belang van het archeologisch erfgoed mee dient te tellen bij de beoordeling en afweging van alle bij die goede ruimtelijke ordening spelende belangen. Dit wordt geregeld via een vergunningstelsel dat betrekking heeft op grondroerende werkzaamheden voor zover deze worden uitgevoerd in gebieden die op de plankaart staan aangegeven met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
In de planregels staat opgenomen welke werken of werkzaamheden schadelijk kunnen zijn voor (verwachte) archeologische waarden en daarom vergunningplichtig zijn. Hierin staan ook voorwaarden opgenomen ter bescherming van archeologische waarden. Zo'n voorwaarde kan zijn dat een rapport moet zijn overlegd waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld. Het verlenen van een vergunning is afhankelijk van de uitkomsten van dit archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.
Inmiddels is er een verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld voor de gemeente Westland (in prep.) die, vooruitlopend op het vastgestelde beleid, reeds geïmplementeerd wordt.
Het deel ten zuiden van de Middel Broekweg is door middel van een aantal onderzoeken reeds vrijgegeven of in situ beschermd en daar zal niets aan veranderd worden. Het gebied ten noorden van de Middel Broekweg zal toch in zijn geheel (dus inclusief de huidige bebouwing) een dubbelbestemming archeologie dienen te krijgen in tegenstelling tot de visie van oudsher. Er bestaat nog reden om aan te nemen dat archeologische resten (buiten de huidige verstoring van het pand/wegen en aanverwanten) aanwezig kunnen zijn. Omdat het merendeel (het hogere niveau tot 100 cm beneden maaiveld) echter verstoord is zal voor dat deel geen eisen met betrekking tot archeologie gesteld worden.
Het initiatief is om de reguliere bedrijfsvoering en onderhoud op het terrein vrij te stellen van de plicht tot archeologie.
Vrijgesteld van deze plicht tot het laten doen van een archeologisch onderzoek zijn:
De argumentatie van het vrijstellen van de aanleg van nieuwe rioleringen en kabels en leidingen is dat dit soort lijnelementen eventueel aanwezige waarden slechts beperkt zullen verstoren. De verspreiding van het riool- en kabel- en leidingennetwerk is zodanig dat er genoeg 'open ruimte' tussen deze lijnelementen is om voldoende informatie te verkrijgen bij een archeologisch onderzoek.
Voor ingrepen groter dan de ondergrenzen die voor de drie zones gelden, dient een specifieke analyse uitgevoerd te worden op de werkelijke nieuw te verstoren grond en het oppervlak en de diepte. Bijvoorbeeld een nieuwe hal van 6.000 m² waarbij 60 poeren worden aangebracht met een verstoring van 2 m² elk valt dus binnen het vrijstellingsregime voor de zone van 500 en 1.000 m² vanwege de werkelijke verstoringen dieper dan 100 cm beneden maaiveld, die 120 m² bedragen in dit hypothetische geval.
Er zijn drie zones met verschillende regimes zoals aangegeven op figuur 3.3.
De gebieden met de ondergrenzen van 100 m² en 500 m² zullen, indien de ingrepen dit ingeven, onderworpen worden aan een extensieve archeologische begeleiding. Dit houdt in dat een archeologische partij ingehuurd dient te worden die dan strategisch op bepaalde momenten aanwezig zal zijn, in overleg met de opdrachtgever en het bevoegde gezag. Het is alleen de bedoeling om vlakken en profielen te inspecteren om zo waarnemingen te kunnen doen. Indien waarden wordt aangetroffen dient dit gedocumenteerd te worden waarbij het doel is te beoordelen of de verwachting voor aangrenzende gebieden bijgesteld dient te worden en vindplaatsen te identificeren.
Voor het gebied met een regime van 1.000 m² geldt dat er een meldingsplicht is voor werkzaamheden die groter zijn dan deze grens. Hierbij zal de gemeentelijk archeoloog vanuit zijn/haar takenpakket, in overleg, inspecties uitvoeren om waarnemingen te doen. Hierbij geldt ook dat deze waarnemingen louter bedoeld zijn om te beoordelen of de verwachting in aangrenzende gebieden bijgesteld dienen te worden.
Figuur 3.3 Het plangebied dat bescherming verdient op de beleidsadvieskaart van de gemeente Westland
Voor het plangebied geldt een verwachting voor archeologische waarden in de ondergrond. Om deze mogelijk aanwezige waarden te beschermen, zijn nieuwe ontwikkelingen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan gebonden aan een omgevingsvergunningstelsel. De verwachte archeologische waarden kunnen zich vanaf circa 100 cm onder maaiveld bevinden. Op basis van de verschillende verwachtingen worden andere ondergrenzen gehanteerd zoals geformuleerd in de gewenste ontwikkeling.