Plan: | Bedrijventerreinen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0733.BpBdrterreinen-VA02 |
Het bestemmingsplan is op 17 oktober 2013 gewijzigd vastgesteld. Vanaf 19 december 2013 tot en met 29 januari 2014 is het bestemmingsplan ter inzage gelegd. In deze periode was het mogelijk om beroep in te stellen tegen de vaststelling van het bestemmingsplan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tijdens deze periode zijn twee beroepsschriften ingediend.
Op 1 april 2015 heeft de Afdeling uitspraak gedaan. In de uitspraak is de raad van de gemeente Lingewaal opgedragen om binnen 20 weken na de verzending van de uitspraak:
In voorliggend bestemmingsplan zijn de in de uitspraak benoemde gebreken hersteld. Om aan het voorgeschreven termijn te voldoen wordt het bestemmingsplan opnieuw vastgesteld. Het doorlopen van een nieuwe zienswijzeprocedure is hiervoor niet nodig. Tegen de gewijzigde vaststelling staat beroep open. Het opnieuw vastgestelde bestemmingsplan wordt op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend gemaakt en medegedeeld.
overweging 12.5 categorie 4.1
Appellante heeft in haar beroepschrift gewezen op het onjuist aanhouden van afstandsmaten voor bedrijven van categorie 3.1 tot en met 4.2 gemeten vanaf haar woning. In haar uitspraak geeft de Afdeling aan dat de raad van de gemeente Lingewaal in redelijkheid heeft kunnen aanmerken als een gemengd gebied. Daardoor mogen de raad de kortere afstanden mogen aanhouden dan die ten opzichte van een rustige woonwijk. Voor een uitleg van deze werkwijze wordt verwezen naar paragraaf 4.8.
De richtafstand van de woning tot een categorie 3.2 bedrijf dient zodoende minimaal 50 meter te zijn. De woning van appellante staat op ongeveer 70 meter, waardoor, zo oordeelt de Afdeling, aan deze richtafstand is voldaan.
De aan te houden richtafstand tussen plandelen die bedrijvigheid in categorie 4.2 mogelijk maken en gevoelige functies in gemengd gebied, is 200 meter. De afstand tussen de gevel van de woning van appellante en de percelen Industrieweg 21 en 23 bedraagt ongeveer 100 meter. Aan de richtafstand wordt derhalve niet voldaan. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet een afweging worden gemaakt over de toe te kennen hinderruimte. Aan de ene kant geldt het belang van het geven van ruime mogelijkheden voor bedrijvigheid op bedrijventerrein Zeiving; aan de andere kant dient de gemeente een aanvaardbaar woon- en leefklimaat na te streven.
Conform de richtafstandensystematiek mag op 100 m afstand van een gevoelige functie, zoals een woning, maximaal een bedrijf van categorie 4.1 worden toegestaan. De toegestane bedrijfscategorie van 4.2 op de percelen Industrieweg 21 en 23 zal daarom bijgesteld moeten worden naar milieucategorie 4.1.
Van de bedrijven die op deze percelen gevestigd zijn is de milieuvergunning gecheckt. Deze bedrijven zijn categorie 4.1 bedrijven. Het bijstellen van de maximaal toegestane bedrijfscategorie op deze percelen naar categorie 4.1 hindert deze bedrijven niet in bedrijfsvoering. Zodoende is besloten om op de percelen Industrieweg 21 en 23 maximaal bedrijfscategorie 4.1 toe te staan. De verbeelding is daarop aangepast.
overweging 13.4 ontbrekende tekst detailhandel
Appellante heeft in haar beroepschrift er op gewezen dat de regeling voor detailhandel in artikel 4, lid 4.1 tegenstrijdig was. In lid 4.1, onder u wordt detailhandel uitgesloten, terwijl in de onderdelen l tot en met o vormen van detailhandel zijn toegestaan.
Ter zitting heeft de raad aangegeven dat abusievelijk een zinsnede is weggevallen bij onderdeel u, waarmee de detailhandelsvormen als genoemd in onderdelen l tot en met o niet in de uitzondering worden meegenomen. Uiteraard is in de bestemming Bedrijventerrein bedoeld dat uitsluitend de detailhandelsvormen als genoemd in onderdelen l tot en met o zijn toegestaan. Overige detailhandelsvormen zijn niet toegestaan binnen de bestemming Bedrijventerrein.
In de uitspraak geeft de Afdeling de mogelijkheid het bestemmingsplan te herstellen door de weggevallen zinsnede toe te voegen. In de regels is onderdeel u van lid 4.1 daarom aangevuld en luidt daardoor als volgt: "detailhandelsbedrijven, anders dan de detailhandelsvormen genoemd in de onderdelen l tot en met o".
overweging 14.2 aanleg en instandhouding groensingel
Appellante heeft bezwaar tegen de wijze waarop de opslagmogelijkheden van het aan haar perceel grenzende bedrijf in het bestemmingsplan is geregeld. Op het deel van het bedrijventerrein waar Zeiving 2000 vigerend was is de maximale hoogte voor opslag verhoogd van 4 meter naar 9 meter. Voor eenduidigheid van de regeling voor opslag is het onwenselijk om voor een klein aantal bedrijfspercelen op het bedrijventerrein Zeiving een afwijkende regeling aan te houden. Door de eenduidige regeling zijn de opslagmogelijkheden op het gehele bedrijventerrein gelijkwaardig. Dit is van belang voor de exploitatie van het bedrijventerrein. De raad heeft overwogen dat door de afschermende groenstrook voor de omwonenden geen onevenredige hinder te verwachten is van de hogere opslagmogelijkheden.
Het is juist dat het nieuwe bestemmingsplan geen opslagvrije zone van 10 meter meer regelt vanaf de groenstrook. De raad acht het specifiek voor appellante niet van belang of binnen deze zone opslag plaatsvindt, omdat de groenstrook deze vorm van gebruik aan het zicht onttrekt. De Afdeling is van mening dat als de raad deze groenstrook noodzakelijk acht voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het betreffende plandeel, de raad de aanleg en instandhouding had moeten regelen in het bestemmingsplan door middel van een voorwaardelijke verplichting.
De raad acht een eenduidige regeling voor de maximale hoogte voor opslag wenselijk. De toename van de bouw- en opslagmogelijkheden op de bedrijfspercelen rondom de woning van appellante lijdt naar het oordeel van de raad niet tot onevenredige hinder. Dat komt door de afstand van 70 meter tussen de woning van appellante en het bedrijventerrein, de tussenliggende agrarische grond, het feit dat het bestemmingsvlak van het bedrijventerrein niet is opgeschoven richting het perceel van appellante en het nieuw op te nemen vereiste dat de afschermende groensingel gerealiseerd en in stand gehouden moet worden.
Op het perceel naast Industrieweg 21 zijn op korte termijn bouwactiviteiten voorzien. Vanuit praktisch oogpunt is het onwenselijk om de aanleg van de afschermende groenvoorzieningen in de groenstrook per direct te eisen. Door de locatie zouden gerealiseerde groenvoorzieningen voor hinder tijdens de bouw zorgen. Daarnaast zijn de bouwactiviteiten niet bevorderlijk voor de groei van de groenvoorzieningen. Door een termijn van twee jaar voor de bouwactiviteiten te geven kan daarna de groenstrook voor de toekomst duurzaam worden aangelegd. De realisatie van de groenstrook is tevens contractueel vastgelegd met de eigenaar van de grond. Voor de invulling van de groenstrook is een beplantingsplan met beschrijving van de beplantingskeuze opgesteld. Dit beplantingsplan maakt onderdeel uit van de regels van het bestemmingsplan (zie bijlage 7 van de regels).
In regels wordt aan de specifieke gebruiksregels van artikel 4 een nieuw sublid toegevoegd met de voorwaardelijke verplichting. Sublid 4.5.4 luidt als volgt: "Ter plaatse van de aanduiding "overige zone - voorwaardelijke verplichting groen" mogen de gronden uitsluitend worden bebouwd en gebruikt overeenkomstig deze regels, indien uiterlijk twee jaar na vaststelling van dit plan de groenstrook in de aangrenzende bestemming "Groen" met afschermende groenvoorzieningen is aangelegd en in stand gehouden overeenkomstig het beplantingsplan van 3 juni 2015, zoals opgenomen in bijlage 7."