direct naar inhoud van Aanwijzing 13, t.a.v. schuilgelegenheden buiten een bouwvlak
Plan: Reactieve aanwijzing tav Buitengebied Bernheze
Status: vastgesteld

Aanwijzing 13, t.a.v. schuilgelegenheden buiten een bouwvlak

De volgende artikelleden treden niet in werking:

  • 3.4.1 onder e
  • 4.4.1 onder e
  • 5.4.1 onder e
  • 6.4.1 onder e
  • 7.4.1 onder e

Motivering

De regels van de artikelen 3, 4, 5, 6 en 7 laten in de genoemde onderdelen toe dat er schuilgelegenheden buiten bouwvlakken worden gerealiseerd. Ondanks onze zienswijze is deze bouwmogelijkheid gehandhaafd in de planregels. Uit aanvullende informatie van de gemeente blijkt verder dat een vergelijkbare regeling in het geldende plan is opgenomen en dat men het ook daarom gewenst acht deze in het nieuwe plan terug te laten komen.

Hoofdstuk 1 Verordening ruimte
Voor beoordeling van deze bepalingen is van belang, dat in artikel 1.1 onder 19 een definitie is opgenomen van een bouwblok: aaneengesloten terrein waarbinnen gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere voorzieningen ten behoeve van eenzelfde bestemming worden geconcentreerd.
Hierin wordt geen uitzondering gemaakt voor schuilgelegenheden.

In het bestemmingsplan zijn bouwvlakken opgenomen die te beschouwen zijn als bouwblok in de zin van de Vr.

Een ruimtelijke ontwikkeling is in artikel 1.1. onder 72 beschreven als: bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wabo en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.

Nu voor het oprichten van een schuilgelegenheid een omgevingsvergunning nodig is, dient de in het plan opgenomen mogelijkheid om schuilgelegenheden op te richten beschouwd te worden als een ruimtelijke ontwikkeling in de zin van de Vr.

Hoofdstuk 2 Verordening ruimte
De genoemde delen van de regels zijn in strijd met artikel 2.1 lid 2a van de verordening. Daarin staat dat het principe van zorgvuldig ruimtegebruik in ieder geval inhoudt dat bij een ruimtelijke ontwikkeling gebruik wordt gemaakt van het bestaande bebouwing tenzij in de verordening uitdrukkelijk anders is bepaald.
Voor schuilgelegenheden is geen uitzondering opgenomen.

Het plan maakt het mogelijk middels een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels voor het oprichten van schuilgelegenheden. Aan deze afwijking zijn zeer beperkt voorwaarden gekoppeld. Zo mag een schuilgelegenheden opgericht worden op een perceel van tenminste 2500m². Dit kan een aanzienlijke toename van nieuwe versnipperde bebouwing binnen de genoemde gebiedsbestemmingen met zich meebrengen. De wijze waarop de gemeenteraad middels een afwijkingsbevoegdheid het oprichten van schuilgelegenheden heeft geregeld, achten wij ook daarom in strijd met de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit als bedoeld in artikel 2.1 Vr.

Verder merken wij nog het volgende op.
In paragraaf 2.2 van de toelichting bij de Verordening staat onder meer dat voor het opnemen van een zorgplicht in de verordening is gekozen om gemeenten de vrijheid te geven om zelf te bepalen op welke wijze zij het belang van ruimtelijke kwaliteit behartigen. Zoals ook uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (200907617/1/r3) blijkt, laat de bepaling in de Vr aan gemeenten dus gedragsalternatieven.
In het tweede lid van artikel 2.1 is echter aangegeven wat zorgvuldig ruimtegebruik in ieder geval inhoudt. Hiermee is handen en voeten gegeven aan het provinciaal beleid ten aanzien van het tegengaan van verstening, verrommeling en concentratie van bebouwing dat sinds jaar en dag geldt. Juist vanwege dit principe is aan de beoogde vrijheid voor gemeenten om te bepalen op welke wijze zij het belang van ruimtelijke kwaliteit behartigen (gedragsalternatieven) in artikel 2.1. lid 2 en 3 een bandbreedte (ondergrens) bepaalt.


Hoofdstuk 6 Vr
Voor zover genoemde bestemmingen samenvallen met de aanduiding 'Groenblauwe mantel' in de Vr is het toelaten van schuilgelegenheden buiten het bouwblok ook in strijd met hoofdstuk 6van de Vr. In artikel 6.4, lid 1 onder d is namelijk bepaald dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en voorzieningen ten behoeve van het agrarisch bedrijf worden geconcentreerd binnen het bouwblok.
Het gegeven dat alle voorzieningen binnen een bestemmingsvlak dienen te worden ondergebracht is ook relevant voor de bepalingen in artikel 6.5. Hierin zijn immers regels opgenomen voor de maximum omvang van een bestemmingsvlak voor overige niet-grondgebonden agrarische bedrijven in de groenblauwe mantel. Door het toelaten van deze bouwwerken buiten het bestemmingsvlak krijgen overig niet-grondgebonden agrarische bedrijven indirect extra bouwmogelijkheden.

Hoofdstuk 8 Verordening ruimte
Voor zover genoemde bestemmingen samenvallen met de aanduiding 'Agrarisch gebied' in de Vr is het toelaten van genoemde bouwwerken en voorzieningen buiten het bouwblok ook in strijd met hoofdstuk 8 van de verordening. In artikel 8.3, lid 1 onder d is namelijk bepaald dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en voorzieningen ten behoeve van het agrarisch bedrijf worden geconcentreerd binnen het bouwblok.
Het gegeven dat alle voorzieningen binnen een (detail-)bestemmingsvlak dienen te worden ondergebracht is ook relevant voor de bepalingen in artikel 8.4. Hierin zijn immers regels opgenomen voor de maximum omvang van een bestemmingsvlak voor overige niet-grondgebonden agrarische bedrijven in het agrarisch gebied. Door het toelaten van deze bouwwerken buiten het bestemmingsvlak krijgen overig niet-grondgebonden agrarische bedrijven indirect extra bouwmogelijkheden.

Hoofdstuk 9 Vr
Het gegeven dat alle voorzieningen binnen een bestemmingsvlak dienen te worden ondergebracht is ook relevant voor de bepalingen in artikel 9.4. Hierin zijn immers regels opgenomen voor de maximum omvang van een bestemmingsvlak voor een intensieve veehouderij. Door het toelaten van deze bouwwerken buiten het bestemmingsvlak krijgen intensieve veehouderijen indirect extra bouwmogelijkheden. Wij achten ook dit in strijd met de Vr.

Hoofdstuk 11 Vr
Ook in de artikelen 11.6, 11.7 en 11.8 zijn regels opgenomen voor de maximum omvang van een bestemmingsvlak, in dit geval voor niet-agrarische bedrijven. Door het toelaten van deze bouwwerken buiten het bestemmingsvlak krijgen deze bedrijven indirect extra bouwmogelijkheden geboden. Wij achten ook dit in strijd met de Vr.

Gewijzigd beleid ten opzicht van 1998
Het gegeven dat de regeling in het geldende plan zit kan geen aanleiding zijn van een aanwijzing af te zien. Dat plan dateert uit 1998; 14 jaar later zullen de op dat moment geldende regels in acht moeten worden genomen. Het had nu dan ook meer voor de hand gelegen een specifieke regeling voor de bestaande schuilgelegenheden op te nemen en het oprichten van nieuwe schuilgelegenheden niet langer toe te staan.