direct naar inhoud van 5.5 Ecologie
Plan: Provinciaal Inpassingsplan N279 's-Hertogenbosch - Veghel
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9930.ipN279-va01

5.5 Ecologie

5.5.1 Wettelijk kader

De bescherming van natuur is vastgelegd nationale wet- en regelgeving waarin de Europese wet- en regelgeving is geïmplementeerd. In Nederland wordt een onderscheid gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998 en planologisch via de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet beschermt de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren met als doel behoud van de gunstige staat van instandhouding van deze soorten . Uitgangspunt hierbij is dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten door doding, vangen of verontrusten of het vernielen van vaste verblijfplaatsen en/of leefgebied in principe verboden zijn en zoveel mogelijk voorkomen moeten worden. Wanneer plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf beoordeeld te worden of er verbodsbepalingen worden overtreden, of nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten te voorkomen zijn en/of er ontheffing benodigd is.

De wet biedt in artikel 75 de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden van de minister van EL&I (inmiddels Economische Zaken) vrijstelling of ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, worden verschillende beschermingsregimes toegepast. Voor soorten, anders dan vogels, is er sprake van een oplopend beschermingsregime conform plaatsing op tabel 1, 2 en 3. Voor de algemene soorten van tabel 1 is algehele vrijstelling van toepassing, voor tabel 2 is vrijstelling mogelijk indien gewerkt wordt op basis van goedgekeurde gedragscodes. In beginsel geldt ook voor niet wettelijk beschermde soorten de zorgplicht.

Bij strikt beschermde soorten van tabel 3 moet een zgn. uitgebreide toets gedaan worden. Indien ontheffing vereist is kan deze alleen worden verleend wanneer:

  • Er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard.
  • Er geen alternatieven zijn.
  • Er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Vanwege de bepalingen in de Vogelrichtlijn, die overgenomen zijn in de nationale regelgeving, geldt er voor broedvogels een afwijkend beschermingsregime. Er is geen vrijstelling of ontheffing mogelijk voor het verstoren van broedende vogels, hun eieren of jongen. Daarnaast is een aantal vaste vogelnesten jaarrond beschermd. Voor het verstoren van deze vaste broedplaatsen buiten het broedseizoen dient een ontheffing te worden aangevraagd en dient een uitgebreide toets doorlopen te worden.

Gebiedsbescherming via de Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 (hierna Nbwet 1998) biedt de juridische basis voor het Natuurbeleidsplan, de aanwijzing van te beschermen gebieden, landschapsgezichten, vergunningverlening, schadevergoeding, toezicht en beroep. Met de wijziging op 1 oktober 2005 en aanpassing in februari 2009 zijn de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in de Nbw 1998 verankerd.

De Nbwet 1998 kent drie typen gebieden:

  • 1. Natura 2000-gebieden: deze omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de volgende EU-richtlijnen: Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992).
  • 2. Beschermde Natuurmonumenten (BN).
  • 3. Gebieden die de Minister van EL&I aanwijst ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen (met uitzondering van verplichtingen op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), zoals Wetlands (Ramsar of wetlands convention).

Natura 2000

De Europese Unie heeft zich ten doel gesteld de achteruitgang van de biodiversiteit op haar grondgebied uiterlijk in 2010 te stoppen. Hiertoe is het Natura 2000 netwerk in het leven geroepen. Dit is een netwerk van belangrijke natuurgebieden, waarbinnen alle lidstaten maatregelen nemen om de gunstige staat van instandhouding van de soorten en habitattypen waarvoor die gebieden zijn aangewezen te garanderen. Nederland draagt met meer dan 160 gebieden bij aan dit netwerk (LNV, 2006a).

Voor elk Natura 2000-gebied zijn of worden (ontwerp) aanwijzingsbesluiten opgesteld, waarin is opgenomen voor welke soorten en/of habitattypen het betreffende gebied van belang is. Beschermde natuur- of staatsnatuurmonumenten en wetlands die binnen de EU-richtlijngebieden liggen worden tevens opgenomen in het Natura 2000-besluit. De doelstellingen ten aanzien van het behoud, herstel en de ontwikkeling van het natuurschoon of de natuurwetenschappelijke betekenis van deze monumenten worden opgenomen in de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000-gebied (gedeelten waarop de aanwijzingen als natuurmonument betrekking had).

Per soort en/of habitattype zijn instandhoudingdoelen gedefinieerd, dat wil zeggen de doelen die nodig zijn om de natuurwaarden in een “gunstige staat van instandhouding” te brengen en/of te behouden. In het Natura 2000 beheerplan wordt aangegeven hoe deze doelen in ruimte en tijd gerealiseerd worden en wat de beoogde resultaten in samenhang met het bestaande gebruik zijn. Met de bevindingen uit het beheerplan kunnen de instandhoudingsdoelen in het ontwerpbesluit wijzigen. Totdat het aanwijzingsbesluit definitief is vastgesteld vormen de (ontwerp) instandhoudingsdoelstellingen het toetsingskader voor de toetsing aan de Natuurbeschermingswet (LNV, 2006a).

De Nbwet 1998 bepaalt conform artikel 19 dat projecten of plannen die de kwaliteit van habitats en leefgebieden van soorten verslechteren of die een significant verstorend effect kunnen hebben op soorten, niet mogen plaatsvinden zonder een vergunning. Zowel plannen als projecten dienen daartoe getoetst te worden of de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen worden aangetast. Meer specifiek moet zeker gesteld worden dat de omvang en kwaliteit van habitats en leefgebieden van soorten niet achteruitgaan ten opzichte van het moment van plaatsing van een gebied op de communautaire lijst of moment van aanwijzing. De vogelrichtlijngebieden zijn merendeels l in de periode 1986-2005 aangewezen. De habitatrichtlijngebieden zijn grotendeels bij besluit van 7 december 2004 op de lijst van communautair belang geplaatst.

Gebiedsbescherming via de Ecologische hoofstructuur

Natuurgebieden, waaronder Natura 2000-gebieden en Nationale parken, worden planologisch beschermd via de zogenaamde Ecologische hoofdstructuur (EHS) welke op provinciaal niveau wordt uitgewerkt en vastgesteld. Het ruimtelijk beleid is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 2011, welke de Nota Ruimte vervangt. In de nieuwe structuurvisie is ten opzichte van de eerder nota's een herijking uitgevoerd waarbij de prioriteit bij internationale verplichtingen die voortvloeien uit de Natura 2000, de Kaderrichtlijn Water en de soortenbescherming is komen te liggen. De robuuste verbindingen worden geschrapt.

In de Ruimtelijke Verordening 2012 heeft de provincie Noord-Brabant is de begrenzing van de planologisch natuurgebieden vastgelegd. Inhoudelijk is de EHS door de provincie nader uitgewerkt in het Natuurbeheerplan Noord-Brabant met een beheertypenkaart en de ambitiekaart. De beheertypen kaart geeft de aanwezige natuurbeheertypen weer, de ambitiekaart geeft de gewenste eindsituatie. Deze kaarten geven de wezenlijke kenmerken en waarden weer die aanwezig zijn of potentieel ontwikkeld worden.

Bijzondere waterafhankelijke natuurwaarden binnen de EHS worden in Noord-Brabant aangeduid als natte natuurparels. Rondom deze gebieden geldt een attentiezone welke in de provinciale verordening ruimte is aangeduid als attentiezone EHS. Dit betekent dat binnen dit gebied geen negatieve effecten mogen zijn op de waterhuishouding met doorwerking in de natte natuurparel.

EHS-Compensatiebeginsel

Voor de EHS geldt op basis van het Rijksbeleid (Nota Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening) de verplichting tot instandhouding van de wezenlijke kernmerken en waarden van het gebied. Hiertoe geldt het zogenaamde “nee, tenzij”-regime. Dit betekent dat ingrepen die significant de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS aantasten niet zijn toegestaan, tenzij:

  • er sprake is van redenen van groot openbaar belang;
  • er geen reële alternatieven zijn (bij individuele ingrepen);
  • of als een combinatie van plannen, projecten of handelingen per saldo tot een (kwantitatieve en kwalitatieve) versterking van de EHS leidt.

Conform de spelregels EHS Beleidskader voor compensatiebeginsel, EHS-saldobenadering en herbegrenzen EHS”, 20 augustus 2007 (2007) welke in de provinciale verordening is uitgewerkt dienen negatieve effecten ten eerste zoveel mogelijk voorkomen worden door mitigerende maatregelen. Overblijvende negatieve effecten moeten gecompenseerd worden zodat er netto geen verlies optreedt.

5.5.2 Gebiedsbeschrijving en aanwezige natuurwaarden

Het wegtracé van de N279 ligt parallel aan de Zuid-Willemsvaart in het beekdal van de Aa. Dit kanaal is ruim 200 jaar geleden in het beekdal gegraven waarbij diverse aanvoerende beeklopen van de Aa zijn doorsneden. Naast het kanaal is een weg gekomen, de huidige N279. Binnen het beekdal van de Aa zijn in de loop van de eeuwen verschillende habitats gecreëerd door menselijk ingrijpen. Een groot deel bestaat uit intensief gebruikt landbouwgebied. Het riviertje de Aa van oorsprong een langzaam stromende beek waar onder meer beekprik, zeeprik, gaffellibel en drijvende waterweegbree, waterranonkels of teer vederkruid is vrijwel overal genormaliseerd en het beekdal is gedraineerd. Bekading voorkomt aan de westzijde inundaties. Er liggen nog een paar oude meanders in het landschap. Het Waterschap Aa en Maas is vanuit dynamisch beekdalherstel bezig om de beek en het beekdal deels natuurlijker te maken met ruimte voor waterberging. Binnen dit project (in uitvoering) vindt realisatie van EHS (beek) en ecologische verbindingszone (EVZ) langs de Aa plaats.

Het beekdal wordt aan de noordzijde begrensd door de beekflank met hierop de dorpskernen Heeswijk-Dinther, Middelrode en Berlicum. Het gebied van het beekdal tussen deze dorpskernen, de Zuid-Willemsvaart, de N279 en Veghel en 's-Hertogenbosch is ongeveer 11 km lang en 0,4 tot 0,7 kilometer breed. Op een paar plaatsen strekt dit beekdal zich ook uit aan de zuidzijde van de Zuid-Willemsvaart. De natuurwaarden in deze 600 à 700 hectaren zullen de voornaamste effecten ondergaan van de wegverbreding. De natuurwaarden in het beekdal hangen samen met omringende gebieden waardoor ze onderdeel zijn van een groter geheel en flora en fauna deel uitmaken van regionale populaties.

Ecologische hoofdstructuur

De N279 ligt in de omgeving van en grenst aan diverse gebieden die vallen onder de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De belangrijkste kerngebieden zijn het Wijboschbroek met vooral:

  • bijzondere kwelgerelateerde plantensoorten en bosvogels,
  • landgoed de Wamberg met markante oude bomen,
  • stinzeplanten,
  • vleermuizen en bosvogels,
  • Kasteel Heeswijk met waardevol bos en beekdallandschap
  • landgoed Seldensate met bos en tuin rond de ruïne en verspreide stukken loofbos,
  • akkers en weilanden rond de Steeg, Laverdonk en Wilgenhof.

Vanwege de (grond)waterafhankelijke natuurwaarden zijn deze gebieden als natte natuurparel aangemerkt.

Het riviertje de Aa en de hierop aantakkende gegraven Leijgraaf zijn beiden onderdeel van de EHS en spelen een rol als ecologische verbindingszone (EVZ). De Aa is van oorsprong een langzaam stromende beekloop maar door normalisering en drainage van het beekdal zijn de hieraan verbonden natuurwaarden verloren gegaan. Er liggen nog een paar oude meanders in het landschap. Bekading voorkomt aan de westzijde van oorsprong natuurlijke inundaties. Het Waterschap Aa en Maas is vanuit dynamisch beekdalherstel bezig om de beek en het beekdal mede vanuit de EHS-opgave deels natuurlijker te maken met ruimte voor waterberging en herstel van migratie van vissen en andere water- en oevergebonden soorten

De Zuid-Willemsvaart, die circa 200 jaar geleden in het beekdal van de Aa is aangelegd, is eveneens aangemerkt als ecologische verbindingszone. Deze zone is, voor een deel aan de zuidwestzijde gerealiseerd met natuurvriendelijke oevers en plasbermen waar onder meer de kamsalamander voorkomt en/of vissen kunnen paaien. Bij de opwaardering van het kanaaltracé Den Dungen-Veghel (op korte termijn in uitvoering) worden eveneens zoveel mogelijk natuurvriendelijke oevers gerealiseerd. Gezien de beschikbare ruimte is dat hoofdzakelijk aan zuidwestzijde van het kanaal geprojecteerd.

De N279 en Zuid-Willemsvaart vormen een doorsnijding van de EHS. Door verbreding en intensivering van verkeer en scheepvaart is de infrastructuurbundel een steeds grotere barrière geworden voor veel landdieren maar ook voor veel vliegende dieren (vogels, insecten, vleermuizen). Uitwisseling tussen populaties aan beide zijden van de Zuid-Willemsvaart vindt reeds gedurende lange tijd niet of nauwelijks plaats. Vanuit de aanpak van ontsnippering van de EHS zijn fauna uittreedplaatsen (fup's) bij de steile damwanden gerealiseerd zoals ter hoogte van het Wijboschbroek. Bij de huidige N279 zijn vanuit provinciaal ontsnipperingsbeleid eveneens ontsnipperingsmaatregelen voorzien (faunatunnels) die aansluiten op de maatregelen bij de Zuid-Willemsvaart.

Natura 2000 Vlijmens ven, Moerputten en Bossche broek

Op meer dan twee kilometer ten westen van het tracé van de N279 en noordelijk van de A2 bij 's-Hertogenbosch ligt het natuurgebied het Bossche broek. Dit deelgebied vormt samen met de deelgebieden Moerputten en het Vlijmens Ven het Natura 2000-gebied Vlijmens ven, Moerputten en Bossche broek. Het gebied is aangemeld als habitatrichtlijngebied. Gezien de afstand ten opzichte van het tracé is er geen sprake van directe effecten. Wel is er mogelijk sprake van indirecte effecten als gevolg van verandering in verkeerafwikkeling op het aansluitend wegennet. De opwaardering van de N279 leidt tot een verandering in verkeerintensiteiten op de A2 en veroorzaakt mogelijk een wijziging in depositie van stikstof op het nabijgelegen Natura2000-gebied.

Beschermde soorten van de Flora- en faunawet

Ter hoogte van (en in de invloedsfeer van) het nieuwe wegtracé van de N279 komen diverse algemene soorten van tabel 1 en zwaarder beschermde soorten van tabel 2 en 3 voor. Een deel van deze soorten staat tevens op de Rode lijst. Het voorkomen van belangrijkste beschermde soorten wordt hier nader toegelicht. Meer informatie is opgenomen in hoofdstuk 7.5.2 van het MER Capaciteitsvergroting N279 's-Hertogenbosch-Veghel deel B.

Gebruikte informatie

De volgende bronnen over het voorkomen en verspreiding zijn geraadpleegd: Provincie Noord-Brabant (data broedvogels, herpetofauna, vissen en flora), Nationale databank Flora en Fauna (NDFF 2005-2012), www.waarneming.nl. en www.telmee.nl, veldonderzoek Arcadis (2008/2009 –zoogdieren/vleermuizen), Vleermuisonderzoek N279 2010/2011 Royal Haskoning (2011), Waterschap Aa en Maas (2012) en de Stichting dassenwerkgroep Brabant; Das & Boom (2012).

afbeelding "i_NL.IMRO.9930.ipN279-va01_0021.jpg"

Afbeelding 5.11: Waarnemingen van zwaarder beschermde Flora- en faunasoorten tabel 2 en 3; exclusief vogels vanaf 2005 (bron: NDFF, 3 oktober 2012)

Vleermuizen 

De omgeving van de N279 is leefgebied van zeven vleermuissoorten namelijk Gewone dwergvleermuis, Bruine grootoorvleermuis, Laatvlieger, Franjestaart, Rosse vleermuis, Ruige dwergvleermuis en Watervleermuis. Deze soorten zijn strikt beschermde soorten van tabel 3 en vallen eveneens onder de habitatrichtlijn. De meest algemene soort is verreweg de gewone dwergvleermuis. De meeste soorten gebruiken het plangebied (singels, bomenlanen en wateren) als onderdeel van hun foerageergebied. Bij een aantal gebouwen binnen de invloedzone van het tracé zijn vaste verblijfsplaatsen van de Gewone dwergvleermuis waargenomen. Deze locaties zijn naar verwachting in gebruik als paar-, winter-, zomer- en/of kraamverblijf. Het is niet uitgesloten dat eventueel ook andere vleermuissoorten in deze gebouwen verblijfplaatsen hebben. Andere vleermuisverblijfplaatsen zijn op grotere afstand van het plangebied op landgoed Seldensate, bij kasteel Heeswijk en bij Laverdonk. Daarnaast komen in verschillende bosgebieden (Wamberg, Wijboschbroek, landgoed kasteel Heeswijk) oude bomen voor met holtes. Daar verblijven mogelijk boombewonende soorten.(bron: veldinventarisatie, 2011; NDFF, 2012).

De Zuid-Willemsvaart vormt een barrière voor noord-zuidverbindingen. De mate van barrièrevorming is voor de soorten verschillend afhankelijk van de vlieghoogte van de soort. Uit het veldonderzoek (Bijlage 6B bij Milieueffectrapportage) bleken de bruggen en sluis over de vaart geen onderdeel te zijn van dagelijkse vliegroutes tussen rust- en foerageergebieden. Waarschijnlijk worden deze wel gebruikt voor incidentele uitwisseling tussen leefgebieden aan beide zijden van het kanaal.

De das

Rondom en in het plangebied van de N279 heeft de das belangrijke leefgebieden tussen Berlicum en 's-Hertogenbosch (vooral de Wamberg) en tussen Sint Michielsgestel en 's-Hertogenbosch (Haanwijk). Het gebied tussen deze twee leefgebieden is van belang voor de uitwisseling en in de afgelopen jaren is de populatie ook hier gegroeid. In de omgeving van de N279 zijn dassenburchten aanwezig. Een kleine dassenburcht nabij Den Bosch wordt in verband met de omlegging van de Zuid-Willemsvaart verplaatst naar de oostzijde van de vaart. Van de N279 zijn diverse verkeerslachtoffers van de das geregistreerd (Bron: Dassenwerkgroep Brabant, 2012). Bij de Zuid-Willemsvaart zijn faunauittreedplaatsen gerealiseerd maar in hoeverre deze effectief zijn is niet bekend.

Overige zoogdieren

De waterspitsmuis, een zwaar beschermde soort van tabel 3, komt voor bij Kasteel Heeswijk en omgeving (zie ook de grijze vierkantjes in afbeelding 5.11). Hier is geschikt leefgebied aanwezig met snel stromend tot stilstaand water met een behoorlijke ontwikkelde watervegetatie en ruig begroeide oevers. Binnen het plangebied ontbreekt een geschikte habitat en deze soort wordt hier niet verwacht. Verder komen in het plangebied algemene soorten voor zoals bunzing, vos, egel, haas en diverse muizensoorten (tabel 1). Daarnaast zijn in het beekdal op grotere afstand van de N279 tabel 2 soorten waargenomen, namelijk: de eekhoorn in bosgebied en de steenmarter in stedelijk gebied. (NDFF 2012, Waterschap Aa en Maas 2012 en Telmee.nl).

Broedvogels en jaarrond beschermde nesten

In en in de omgeving van het plangebied bevindt zich een geschikte broedbiotoop voor diverse vogelsoorten. Van de jaarrond beschermde vogelnesten zijn nabij de N279 elf exemplaren van de huismus (categorie 2)waargenomen. Deze zijn ter hoogte van een bomenlaan bij Kasteel Heeswijk en gebouwen waargenomen (Bron: NDFF, waarneming op 5 juni 2011). Het is vrijwel zeker dat deze vogels in de gebouwen broedterritoria hebben. De nesten van de huismussen vallen onder categorie 2 dat wil zeggen dat het nesten van koloniebroeders betreft die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop.

De huismussen zijn als koloniebroeder afhankelijk van meerder nestlocaties met in de directe omgeving altijdgroene struiken en klimplanten die als vaste rust- en verblijfplaats in de winter worden gebruikt. Verder is binnen honderd meter van het tracé broedterritorium van de buizerd (categorie 4) vastgesteld in de bossen nabij de afrit van de A2 (nr 21 Veghel) (Arcadis, 2009). Nesten van categorie 4 betreft soorten met vast nestgebruik en kunnen zelf niet of nauwelijks zelf een nest bouwen.

Daarnaast zijn diverse vogelsoorten in en in de nabijheid van het plangebied te verwachten die onder categorie 5 vallen; dat willen zeggen dat deze nesten niet jaarrond beschermd zijn mits er voldoende uitwijkmogelijkheden bestaat (onder meer torenvalk, zwarte kraai, verschillende spechtsoorten). Op ruime afstand van het plangebied komen andere jaarrond beschermde nesten voor (steenuil, buizerd, havik en sperwer).

Amfibieën

In het beekdal van de Aa zijn meerdere algemene soorten aangetroffen. Vooral de bruine kikker en het groene kikkercomplex zijn op veel plaatsen waargenomen. De gewone pad is vooral op wat droge plekken langs de beekflanken gevonden. Vlak langs de N279 zijn aan de oostzijde, onder andere bij Laverdonk en Wilgenhof, zowel de kleine watersalamander als de zwaar beschermde kamsalamander waargenomen. Het betreft allemaal algemene soorten van tabel 1 met uitzondering van de kamsalamander. Dit is een zwaar beschermde soort van tabel 3. Beide salamandersoorten komen overigens ook voor aan de overkant van de Zuid-Willemsvaart, onder meer in plasbermen langs deze vaart. Het is echter onwaarschijnlijk dat er uitwisseling plaats kan vinden in de huidige situatie van de oevers van het kanaal en de N279. Overige zwaar beschermde soorten (rugstreeppad en boomkikker) komen gezien de verspreiding niet voor binnen het plangebied.

Vissen

In de rivier de Aa komen verschillende vissoorten voor. Er bevinden zich stuwen in de Aa, waardoor de vispasseerbaarheid vooralsnog een probleem is. Op diverse plaatsen is de matig beschermde soort kleine modderkruiper (tabel 2) waargenomen (zie afbeelding 5.11), evenals de Rode-lijstsoort winde.

Planten

Binnen de 100 meter vanaf het tracé komen de volgende plantensoorten voor: desteenanjer (tabel 2 -soort) en Rode lijstsoorten bleke zege, kamgras, krabbenscheer, spits fonteinkruid en wondklaver. In de wijdere omgeving komen nog vijf plantensoorten van Rode lijst voor. (bron: NDFF,2012; Arcadis, 2009).

Effectbeschrijving

De verbreding van de N279 heeft door de voorgestelde ontwikkeling mogelijk effecten op de natuur als gevolg van:

  • Vernietiging of ruimtebeslag van beschermd natuurgebied of leefgebied van soorten: Dit effect treedt op indien (delen van) de weg worden verbreed of nieuw aangelegd binnen het leefgebied van planten- of diersoorten en/of natuurgebieden;
  • Versnippering van leefgebieden: Dit treedt op als de verbreding of verandering van de weg ertoe leidt dat de bereikbaarheid van een deel van het leefgebied of het leefgebied van aangrenzende populaties wordt bemoeilijkt. Dit kan leiden tot een verminderde levensvatbaarheid van de populaties omdat ze meer energie moeten steken in het vergaren van voedsel, een deel van het foerageergebied niet meer kunnen gebruiken of de genetische uitwisseling tussen (deel-) populaties afneemt waardoor inteelt toe kan nemen.
  • Kwaliteitsverlies habitats als gevolg van verstoring: Verstoring kan in dit gebied als gevolg van de N279 optreden door geluid, verlichting en menselijke activiteiten/beweging. Deze verstoringen treden vaak in combinatie op en kunnen elkaar ook versterken. Vooral zoogdieren en vogels zijn gevoelig voor verstoring door geluid en/of beweging, maar ook verlichting heeft effecten op fysiologische en fenologische activiteiten en processen.
  • Kwaliteitsverlies habitats als gevolg van depositie van vermestenden en verzurende stoffen: Emissies van stoffen en vervolgens deposities daarvan in leefgebieden van soorten of natuurgebieden kunnen vermesting of verzuring tot gevolg hebben.

Das (tabel 3)

In vrijwel het hele Aa-dal komt de zwaar beschermde das voor. De verbreding van de N279 zal een klein en niet belangrijk deel van diens leefgebied aantasten. Er zullen geen burchten aangetast worden. Door de herinrichting als gevolg van het compensatieplan voor de verlegging van de Zuid-Willemsvaart en het Dynamisch beekdal, zal de kwaliteit van het resterende leefgebied veel beter worden. Verder zullen bij de N279 faunatunnels en rasters geplaatst worden die zorgen voor verzachten van de barrièrewerking en voorkomt eveneens nieuwe verkeersslachtoffers. Hierdoor zal er geen netto negatief effect op de dassenpopulatie optreden maar juist een positief effect. Het is daarnaast aannemelijk dat de kwaliteit van het leefgebied toe zal nemen door de verschillende projecten in het Aa-dal.

Vleermuizen (tabel 3)

Door de verbreding van de N279 wordt het feitelijke oppervlak foerageergebied kleiner voor de soorten die gebruik maken van het plangebied. Door de kap van bomen en struiken, welke dienen voor oriëntatie, worden vooral vliegroutes langs en haaks op de N279 aangetast. Deze routes worden gebruikt om langs te foerageren of om naar foerageergebieden te vliegen. Hierdoor zijn er effecten mogelijk op het foerageergebied van de gewone dwergvleermuis, de ruige dwergvleermuis en de laatvlieger. Ook de rosse vleermuis komt incidenteel voor in het gebied, maar heeft doordat deze soort veelal hoger vliegt naar verwachting nauwelijks tot geen mogelijke effecten. Het aangetaste gebied is relatief klein en van beperkt belang. Vanwege divers natuurinrichtingsprojecten neemt de kwaliteit van overig gebied toe.

Er worden gebouwen gesloopt welke de afgelopen jaren als verblijfplaats hebben gediend en ook worden enkele oude bomen met holtes welke als verblijfplaats kunnen dienen gekapt. Bij alle alternatieven is sprake van directe effecten op verblijfplaatsen (winter, paar of balts) van de gewone dwergvleermuis. Effecten op andere soorten zijn mogelijk, maar niet af te leiden uit de beschikbare informatie. De bekende verblijfplaatsen van franjestaart, grootoorvleermuizen en watervleermuizen liggen op honderden meters van het plangebied en ondervinden zeker geen effecten. Er dienen maatregelen getroffen te worden om negatieve effecten op individuen en populatieniveau te voorkomen. Dit kan door realisatie van alternatieve vleermuisverblijfplaatsen (vleermuisopeningen en voorziening in spouwmuren, vleermuiskasten, vleermuiskelders). Het slopen van verblijfplaatsen dient buiten de kwetsbare periode uitgevoerd te worden.

Amfibieën – kamsalamander (tabel 3)

De voornaamste effecten betreffen de amfibieën omdat leefgebied en voortplantingswater van de zwaar beschermde kamsalamander (tabel 3) wordt aangetast. Er dienen maatregelen getroffen te worden om negatieve effecten op individuen en populatieniveau te voorkomen. Dit kan aanleg van nieuw leefgebied in nabije omgeving zijn en uitvoering van werkzaamheden buiten de kwetsbare periode.

Broedvogels en jaarrond beschermde nesten

Tijdens de aanleg van de weg zal rekening gehouden moeten worden met broedvogels. Zij maken gebruik van het gebied waar de weg verbreed wordt, en verstoring is verboden en ook geen ontheffing voor verleend kan worden. Door mitigerende maatregelen moet voorkomen worden dat verstoring op zal treden. Door de planning van bepaalde werkzaamheden buiten het broedseizoen is dit goed mogelijk.

Er worden gebouwen gesloopt en mogelijk groenblijvende beplanting weggehaald waar de huismus naar verwachting een vaste verblijfplaats heeft. Er dienen maatregelen getroffen te worden om negatieve effecten op individuen en populatieniveau te voorkomen. Dit kan door zoveel mogelijk geschikte erfbeplanting te sparen en de sloopwerkzaamheden buiten de kwetsbare periode uit te voeren (buiten broed- en winterseizoen). Verder kunnen bij resterende gebouwen en/of nieuwbouw voor deze soorten speciale voorzieningen aangebracht worden ( vides bij dakpannen).

Verder zijn er als gevolg van het project geen negatieve effecten op overige jaarrond beschermde soorten.

Overige soorten

Het gebied waar ruimtebeslag en/of verstoring optreedt, is verder niet van bijzonder belang voor andere beschermde planten of diersoorten. Dit betreft de steenanjer (tabel 2) en de kleine modderkruiper (tabel 2) en overige tabel 1-soorten. De steenanjer kan zich naar verwachting zich goed mogelijk op het talud vestigen. Dit kan gestimuleerd worden door de toplaag van te verwijderen, tijdelijk op te slaan en daarna weer in nieuwe berm aan te brengen. Dit vergroot de kansen voor rekolonisatie via het plant- en/of zaadmateriaal van deze soort als ook van andere plantensoorten van de Rode lijst. Verstoring van de kleine modderkruiper kan door goede planning van werkzaamheden voorkomen worden. Voor alle soorten geldt dat deze deel uitmaken van een grotere populatie en dat het plan de gunstige staat van instandhouding in gevaar brengt.

Ecologische hoofdstructuur

Het ruimtebeslag van het plan op de EHS-gebieden in de omgeving is in totaal bijna 11 ha. Het betreft vernietiging van met name vochtige bostypen (ca 5 ha) , kruiden- en faunagraslanden en vochtig hooiland en beek en bron (zie tabel 5.1). Het plan heeft (vrijwel) geen invloed op de ecologische verbinding langs de Zuid-Willemsvaart en de Aa. De evz langs de Zuid-Willemsvaart is maar beperkt functioneel en is aan de zuidzijde geprojecteerd verder van de invloedsfeer van de N279. Het verlies aan EHS waarden dient gemitigeerd en/of gecompenseerd te worden.

Tabel 5.1: Overzicht vernietigde natuur

Natuurbeheertype   Vernietiging (ha)  
N03.01 beek en bron   1,41  
N12.02 kruiden en faunarijke graslanden   2,76  
N10.02 vochtig hooiland   0,49  
N16.02 vochtig bos met productie   3,02  
N14.01 rivier- en beekbegeleidend bos   1,34  
N14.03 haagbeuken en essenbos   1,83  
Totaal   10,85  

Natuurcompensatie

Als gevolg van de capaciteitsvergroting van de N279 is er sprake van verlies aan natuur door vernietiging2. Dit verlies aan natuur dient gecompenseerd te worden conform de provinciale Verordening ruimte 2012. De voorwaarden die in de Verordening aan natuurcompensatie worden gesteld zijn de volgende:

  • a. compensatie vindt plaats aansluitend aan of nabij het aangetaste gebied, met dien verstandedat een duurzame situatie ontstaat;
  • b. compensatie vindt plaats door realisering van kwalitatief gelijkwaardige waarden of fysiekecompensatie op afstand van het gebied, indien fysieke compensatie aansluitendaan of nabij het gebied niet mogelijk is;
  • c. compensatie kan plaatsvinden in de niet gerealiseerde delen van de ecologische hoofdstuctuur.

De wijze waarop de noodzakelijke natuurcompensatie zal plaatsvinden is verder uitgewerkt in een natuurcompensatie plan op hoofdlijnen (Bijlage 5). In dit plan is de compensatieopgave bepaald, is een concreet zoekgebied aangegeven waarbinnen de compensatie zal plaatsvinden en is een stappenplan opgenomen dat aangeeft hoe in de komende periode de concrete locaties waar de compensatie zal plaatsvinden zullen worden bepaald. Tevens is binnen de begroting van de capaciteitsvergroting N279 Noord budget gereserveerd voor de uitvoering van de compensatie.

Als gevolg van de capaciteitsvergroting is sprake van 10,85 ha vernietigde natuur. Rekening houdend met de toeslagfactor3 betekent dit een compensatieopgave van 15,05 ha. Bij de bepaling van de locaties waar de compensatie plaatsvindt, heeft het provinciebestuur, naast het bepaalde in de Verordening ruimte 2012, prioriteit gegeven aan compensatie in niet gerealiseerde EHS. In de nabijheid van de N279 Noord is sprake van een grotere hoeveelheid niet gerealiseerde EHS dan voor de compensatieopgave nodig is. Omdat, gezien eigendomsverhoudingen en het feit dat deze gronden voor een belangrijk deel binnen de 45dB(A) zijn gelegen, echter onzeker is of de (gehele) compensatie op deze gronden mogelijk of wenselijk is, is ervoor gekozen een ruimer zoekgebied aan te houden. Dit ruimere zoekgebied omvat alle niet gerealiseerde EHS binnen de grenzen van de gemeenten waar de N279 Noord doorheen loopt, te weten 's-Hertogenbosch, Sint-Michielsgestel, Bernheze, Schijndel en Veghel. De totale hoeveelheid niet-gerealiseerde EHS in dit zoekgebied bedraagt ruim 600 ha. Daarmee bestaat, in combinatie met het gereserveerde budget, voldoende zekerheid dat de natuurcompensatie binnen dit zoekgebied gerealiseerd kan worden.

In het stappenplan is beschreven hoe binnen het zoekgebied locaties voor de compensatie geselecteerd zullen worden. In beginsel worden eerst locaties in de nabijheid van de weg bekeken. Daarbij wordt gekeken naar natuurbeheertype, eigendom, aansluiting op gerealiseerde EHS. Bij de nadere bepaling van de compensatielocaties worden ook de gebiedspartners4 betrokken en afstemming gezocht met parallel lopende ontwikkelingen.

Gedurende de periode voorafgaand aan de vaststelling van het PIP door Provinciale Staten zal al aan de uitvoering van het compensatieplan op hoofdlijnen worden gewerkt.

Natura 2000 Vlijmens ven, Moerputten en Bossche broek

De capaciteitsvergroting van de N279 kan invloed hebben op de hoeveelheid verkeer op de A2 dat nabij het Natura 2000 gebied Vlijmens ven, Moerputten en Bossche broek ligt. Daardoor zal er mogelijk effect op de stikstofdepositie optreden. Dit effect is onderzocht in het MER (zie 8.6.2 van het MER Capaciteitsvergroting N279 's-Hertogenbosch-Veghel deel B) om inzicht te krijgen in de effecten en de alternatieven op dit aspect te vergelijken. In het MER is uit gegaan van de worst case-situatie. Uit het MER onderzoek en de aanvulling daarop (april 2013) blijkt dat een toename van de stikstof depositie in het Natura 2000-gebied niet op voorhand valt uit te sluiten. Echter omdat in het MER een worst casebenadering is gehanteerd leveren die onderzoeksresultaten geen exact beeld van de eventuele depositie van het voorkeursalternatief zolang het snelheidsregime van 80 km/uur wordt gehanteerd.

Daarom zijn in de genoemde aanvulling op het MER additionele berekeningen gemaakt om de realistische verwachting van de stikstofdepositie te bepalen voor 2016 en 2025. Op basis daarvan zijn de effecten op de natuurwaarden van Natura 200 gebied Vlijmens ven, Moerputten en Bossche broek nader bepaald.

Uit deze berekeningen blijkt dat het plan bij 80 km/uur alleen ter hoogte van het deelgebied Bossche Broek een zeer beperkte toename van 0,3 - 0,6 mol N/ha/j laat zien. Dit is maximaal 0,05% van de meest kritische depositiewaarde (blauwgraslanden 1100 mol N/ha/j). Ter hoogte van de deelgebieden Moerputten en Vlijmens Ven is er geen sprake van een depositietoename. (aanvulling MER, 5.2.2.)

Het plan leidt op het A2-traject langs het Bossche Broek (afslag 22-24) modelmatig tot een beperkte verkeerstoename (< 500 mvt/etmaal ; ordegrootte 0,25%), echter feitelijk gezien dient deze op 0 gesteld worden omdat de onnauwkeurigheid van het verkeersmodel een ordegrootte van 5% kent. Wanneer dit tracé niet meegenomen wordt in de depositieberekening liggen de resultaten voor het Bossche Broek met 0,1-0,2 mol N/ha/j lager.

De stikstofdepositie als gevolg van het VKA is ter hoogte van het Bossche Broek ongeveer de helft van de bijdrage van alternatief D met 100 km/uur (0,5 mol i.p.v. circa 1 mol N/ha/j). In het MER is reeds vermeld dat de achtergrondwaarden in het Natura 2000-gebied in 2010 tussen de 1500 en 2600 mol per hectare per jaar lag. Gemiddeld daalt de achtergronddepositie jaarlijks met circa 20 mol/ha /jaar. Het plan vermindert deze daling met maximaal 2,5%.

De huidige kwaliteit van de habitattypen in Natura2000 Vlijmens ven, Moerputten en Bossche broek is goed ondanks de te hoge achtergrondbelasting. De trend van blauwgraslanden in het deelgebied Bossche broek is neutraal. In het deelgebied Vlijmens ven en Honderd morgen is de trend voor blauwgraslanden positief. Hier vindt flinke areaaluitbreiding plaats mede geïnitieerd door Rijkswaterstaat. Om negatieve effecten op blauwgraslanden als gevolg van de wegverbreding A2 's-Hertogenbosch – Eindhoven inclusief de forse autonome verkeersgroei te voorkomen heeft Rijkswaterstaat als mitigerende maatregel de benodigde kavelruil Heusden mogelijk gemaakt waardoor natuurinrichting voor blauwgraslanden kan worden uitgevoerd. Deze inrichting is eveneens gunstig voor Vossenstaart- en glanshaverhooilanden en Kranswierwateren. De stikstofdepositiebijdragen als gevolg van de capaciteitsuitbreiding is dermate gering dat deze geen ecologisch waarneembare effecten heeft en geen negatieve gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen.

Uit eerdere jurisprudentie zijn uitspraken bekend dat ondanks de overschrijding van de kritische depositiewaarden een toename van stikstofdepositie niet de natuurlijke kenmerken van het gebied aantast (o.a. N348 AbRvS, 19 januari 2011, nr. 201006773/1/R2 het inpassingsplan "Rondweg N348 Zutphen - Eefde".). In zaaknummer 201200294/1/A4 (uitspraak 27-12-2012) betreft het een toename van 3,3 Mol/ha/jaar op veenmosrietlanden in een overbelast situatie. Het habitattype komt ondanks de overschrijding in goed ontwikkelde vorm voor. De behouddoelstelling voor dit habitattype kan zonder meer worden gehaald bij de huidige en voorziene stikstofdepositie. Stikstofbeperkende maatregelen zijn derhalve niet noodzakelijk geacht. Deze situatie is ook van toepassing op het onderhavig plan.

Mitigerende en compenserende maatregelen

Op grond van beleid, wet- en regelgeving worden de volgende maatregelen getroffen om negatieve effecten op natuurwaarden te beperken of te voorkomen:

  • De vernietiging van de EHS ruimtebeslag van bijna 11 ha dient gecompenseerd te worden met natuur van gelijke waarde. Omgerekend naar nieuwe natuur betreft dit 15 ha. In dit kader is een compensatieplan natuur (EHS) opgesteld.
  • Vanuit de Flora- en faunawet zijn maatregelen nodig voor kamsalamander, vaste verblijfplaatsen van vleermuizen, huismus en broedvogels. De kamsalamander en vleermuizen liften mee met de compenserende maatregelen vanuit de EHS. Het omvat maatregelen die de kwaliteit van het leefgebied en de voortplantingswateren voor de kamsalamander en overige amfibieën toenemen. Ter vervanging van vernietiging van vaste verblijfplaatsen van vleermuizen en huismus zullen alternatieve vleermuisverblijfplaatsen aangeboden moeten worden (bv vleermuiskasten, vides bij dakpannen). Verstoring van broedvogels tijdens broedseizoen is verboden; werkzaamheden die hierop van invloed zijn dienen buiten broedseizoen uitgevoerd te worden. Ten aanzien van de minder strikt beschermde soorten kan gewerkt worden conform een goedgekeurde gedragscode. Het opstellen van een werkprotocol is hierin verplicht en zal ecologische begeleiding van het project plaatsvinden.
  • Het plan leidt ten opzichte van de huidige situatie van de N279 in beperkte mate tot een toename van versnippering van leefgebieden. Het plan maakt het mogelijk om nieuwe faunatunnels zoals vanuit provinciaal ontsnipperingsbeleid aan te leggen aansluitend op de fauna uittredings plaatsen (FUP) en natuurvriendelijke oevers bij de Zuid-Willemsvaart. Plaatsing van rasters zorgt voor geleiding naar de tunnels en voorkomt aanrijdingen. Deze maatregelen verzacht de barrièrewerking voor dassen en overige soorten die van de tunnels gebruik gaan maken.

Ten aanzien van de omgang met geluidverstoring is op voorhand gekozen voor een brongerichte maatregel; het toepassen van tweelaags ZOAB. Hierdoor wordt een dusdanige geluidreductie bereikt dat deze zelfs minder wordt dan de autonome situatie. Dit leidt ook tot een afname van de geluidsverstoring van EHS en leefgebied van geluidgevoelige diersoorten ten opzichte van de autonome ontwikkeling.

Aanvulling Stikstofdepositie

Ondanks dat uit het onderzoek en uit jurisprudentie gebleken is dat mitigerende maatregelen in het kader van stikstofdepositie niet noodzakelijk zijn is er wel gekeken naar mogelijke maatregelen. Hieruit is naar voren gekomen dat het extra maaien en afvoeren van 150 m2 aan groenvoorzieningen per jaar zal bijdragen aan een afname van de hoeveelheid stikstof in het gebied. De kosten voor dit maaien bedragen 32 euro per jaar, ofwel 320 euro per 10 jaar. Deze maatregel zal dan ook toegepast worden. Overige maatregelen bij de bron en/of overdracht zijn niet mogelijk of niet realistisch.

5.5.3 Conclusie

De realisatie van het plan leidt tot vernietiging van EHS en leefgebied van zwaarder beschermde soorten van de Flora- en faunawet en geringe toename van versnipperende werking van de N279. Door toepassing van faunatunnels en natuurcompensatie kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van significant negatieve effecten. In de toekomstige situatie sprake van minder geluidgestoord EHS-gebied dan in de autonome situatie vanwege de toepassing van 2-laags ZOAB.

Het plan heeft mogelijk effecten op het leefgebied van strikt beschermde soorten onder de Flora- en faunawet, namelijk de kamsalamander, vleermuizen en huismus. Het EHS compensatieplan biedt goede mogelijkheden voor nieuw leefgebied van deze en ook overige minder zwaar beschermde soorten. Het vervangen leefgebied en/of verblijfplaats dient voor de vernietiging gerealiseerd te worden. Voor vernietiging van het voortplantingswater van de kamsalamander, vernietiging van vaste verblijfplaatsen van vleermuizen en huismussen is naar verwachting een ontheffing vereist. Gezien de mitigerende en compenserende maatregelen waarbij de gunstige staat van instandhouding van deze soorten wordt gegarandeerd wordt deze ontheffing naar verwachting verleend.

Het plan veroorzaakt vanwege verschuivingen in de verkeersafwikkeling op het onderliggend wegennet stikstofdepositie in het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Bossche Broek. De bijdrage van stikstofdepositie als gevolg van de verbreding van de N279 is niet significant.